Veiligheidsplan Norbertuscollege ( vastgesteld na overleg met PR dd 27 januari 2011) Dit veiligheidsplan is gebaseerd op het schoolveiligheidsbeleid van OMO sg Tongerlo, de scholengroep waarvan het Norbertuscollege deel uit maakt. Inleiding Om het werk- en pedagogisch klimaat en daarmee de onderwijskansen van leerlingen te beschermen en te bevorderen, zijn huis en gedragregels opgesteld. Kern is daarbij wederzijds respect om leerlingen de veilige omgeving te bieden waar ze zich op hun gemak voelen, kunnen leren en vrienden kunnen maken. Medewerkers moeten op hun beurt in een veilige omgeving hun werk kunnen doen. In dit veiligheidsplan, dat past in het kader van het veiligheidsbeleid van sg Tongerlo, geven we aan op welke wijze wij dat willen realiseren. Monitoring Om een duidelijk beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving van leerlingen en medewerkers wordt elke twee jaar een onderzoek uitgevoerd (OMO veiligheidsmonitor). Daarnaast is veiligheid één van de thema‟s van het waarderingsonderzoek dat elke vier jaar onder leerlingen, ouders en medewerkers wordt uitgevoerd. De resultaten hiervan gebruiken we om onze aanpak te evalueren en bij te stellen. Incidenten worden geregistreerd in Magister. Hoofdstuk 1. De veilige school 1.1 Gedragsregels De gedragsregels waar leerlingen aan worden gehouden, zijn geformuleerd in gewenst gedrag. Ze zijn te vinden in de schoolgids en worden periodiek herzien en onder de aandacht gebracht. De laatste herziening dateert van september 2010. 1.2 Contact We zoeken het contact met de leerling, gaan in gesprek. Dat doet de mentor maar ook de vakdocent gebruikt zijn lessituatie om het contact te leggen. En niet alleen als het minder goed gaat of als er iets te herstellen valt. Iedere leerling wil gezien en erkend worden in wie hij of zij is. Zelfvertrouwen, een positief zelfbeeld, het gevoel hebben dat je er mag zijn, uitgaan van eigen kwaliteiten, ontdekken en gebruik maken van eigen talenten staan aan de basis van een perspectiefvol leven. Dat staat aan de basis van het werk in het Norbertuscollege. 1.3 Contact met de ouder De samenwerking met ouders vinden we heel belangrijk. Daarom informeren we ouders over de prestaties van hun kind en zo nodig over bijzonder gedrag. Er zijn klankbordgroepen ingericht om met ouders te spreken over de effecten van ons onderwijs en de inrichting van het onderwijs op het Norbertuscollege om daarmee ons voordeel te doen. Via de ELO worden ouders op de hoogte gehouden van de dagelijkse roosters van hun zoon of dochter en eventuele bijzonderheden op de betreffende lesdag. Via het ouderbulletin worden ouders geïnformeerd over algemene gang van zaken en bijzondere gebeurtenissen op de school. 1.4 Voorbeeldgedrag Centraal staat een positieve benadering van leerlingen. Jonge mensen hebben bevestiging en bekrachtiging nodig om aan zelfvertrouwen te winnen: van hun leraren en van hun „peer group‟. Docenten geven leerlingen de ruimte, niet in de zin van alles toestaan of goedvinden, maar in de zin van overlaten in vertrouwen. Er is zowel verbondenheid als distantie. Dat is een essentie in onze pedagogische opdracht. Het voorbeeldgedrag van docenten en medewerkers is daarbij essentieel. 1.5 Zorg Een counselor, een zorgcoördinator en een schoolmaatschappelijk werker ondersteunen de docenten in hun begeleiding- en onderwijstaak aan leerlingen. Als het gaat om zeer gecompliceerd leer- en handelingsgedrag kunnen specialisten worden ingeroepen. Voor LGFleerlingen worden tussen school en ouders afspraken gemaakt over de inhoud en de vorm van de begeleiding. 1.6 Vertrouwenspersoon NC – Veilige en gezonde school
1
november 2010
De school heeft een interne en externe vertrouwenspersoon. De leerlingen kunnen op eigen initiatief het gesprek met de vertrouwenspersoon zoeken of kunnen daar door de mentor of vakdocent naar worden verwezen. 1.7 Zorgteam en Zorg Advies Team (ZAT) Het zorgteam bestaat onder andere uit de zorgcoördinator, de afdelingscoördinator, de schoolmaatschappelijk werker, de leerplichtambtenaar en de ( externe) orthopedagoog. Het zorgteam bespreekt de door de zorgcoördinator ingebrachte leerlingen en brengt een advies uit met betrekking tot de verdere begeleiding van de leerling. Wanneer daar aanleiding voor is worden voor de bijeenkomst van het ZAT vertegenwoordigers van externe instanties uitgenodigd, zoals de schoolarts of schoolverpleegkundige, vertegenwoordigers van de GGZ/GGD, Jeugdzorg, politie en de afdeling leerplicht van de gemeente. 1.8 Zorg voor Jeugd In de keten van jeugdzorg werkt een groot aantal instellingen samen. Elk voelt zich vanuit de eigen invalshoek verantwoordelijk voor de problemen van of met jeugdigen. Dat vergt optimale samenwerking, coördinatie, informatie-uitwisseling en afstemming. Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd probeert de zorg van alle betrokkenen beter op elkaar af te stemmen, om aldus deze zorg te optimaliseren. Het systeem Zorg voor Jeugd ondersteunt een efficiënte, niet vrijblijvende vorm van samenwerking tussen instellingen en organisaties waarbij de belangen van de jeugdigen en het gezin centraal staan. Het systeem is een hulpmiddel om problemen bij jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zo snel mogelijk op het spoor te komen en vervolgens alle betrokken functionarissen in de keten beter in staat te stellen om hulpverlening af te stemmen. Het voorkomt dat jeugdigen tussen wal en schip vallen. De collegedirecteur en de counselor zijn bevoegd als signaalgevers. 1.9 Orde Orde is voor leerlingen en docenten een belangrijk onderwerp. Orde heeft te maken met structuur, met een sfeer waarin gewerkt kan worden, met het stellen van grenzen, met (innerlijke) rust en toegankelijkheid, regelmaat, rechtvaardigheid en redelijkheid. Docenten, bij wie de orde niet vanzelfsprekend aanwezig is, worden begeleid door docentcoaches en door de direct leidinggevende. Verplichte scholing en vormen van collegiale consultatie kunnen ingezet worden om de docentvaardigheden op het gebied van klassenmanagement te vergroten. 1.10 Toezicht Zichtbaarheid van medewerkers verhoogt het gevoel van sociale veiligheid. De medewerker treedt corrigerend op bij gedrag dat overlast veroorzaakt. Hij doet dat op een pedagogische, de-escalerende wijze. De toezichthoudende taak wordt uitgevoerd door alle medewerkers vanuit de gedachte dat iedere medewerker in de school daar zijn of haar verantwoordelijkheid in heeft. Voor de surveillance in en op de terreinen van de school wordt steeds een toezichtrooster opgesteld. 1.11 Verzuim Leerlingen zijn op tijd op school en volgen alle lessen van het lesrooster. We besteden veel aandacht aan te laat komen en de controle op spijbelen. Waar het verzuim grenzen overschrijdt zoeken we samenwerking met de afdeling Leerplicht van de betrokken gemeenten. De school heeft een meldingsplicht waar het gaat over onrechtmatig verzuim of veelvuldig te laat komen. Ouders worden geïnformeerd over het verzuim. 1.12 Controles We gaan uit van een open benadering van leerlingen waarbij „vertrouwen en respect‟ de sleutelbegrippen zijn. Wel geven we duidelijk de grenzen aan. Als het vertrouwen wordt beschaamd, nemen we onze verantwoordelijkheid. Zo doen we in geval van diefstal altijd aangifte bij de politie. Bij verdenking van het in bezit hebben van verdovende middelen of wapens, houden wij ons het recht voor kluisjes te openen of tassen te controleren. Dit gebeurt in het bijzijn van de leerling in kwestie en een directielid.
NC – Veilige en gezonde school
2
november 2010
1.13 Rebound De reboundvoorziening richt zich op die leerlingen in het voortgezet onderwijs die wegens gedragsproblemen de veiligheid van medeleerlingen en docenten kunnen schaden. Ze gaan over grenzen heen en kunnen niet meer binnen de leerlingenzorg op de locatie of de afdeling worden geholpen. Ze zijn tijdelijk niet meer te handhaven binnen de school. Deze leerling voor een periode van maximaal 3 maanden op de rebound geplaatst. Door het begeleidingstraject binnen de Rebound kan de leerling zich weer motiveren om zijn studie in het reguliere voortgezet onderwijs opnieuw op te pakken. Van de leerling wordt een actieve houding verwacht. Er is een eigen - ook door de leerling vastgesteld - handelingsplan. 1.14 Fysieke aanpassingen Om waardevolle spullen op te bergen kan elke leerling een kluisje huren. Om beschadigingen aan fietsen en bromfietsen te voorkomen worden die verplicht gestald in de fietsen – respectievelijk bromfietsstalling. Op een aantal plaatsen in de school ( garderobe en ingang schoolplein) zijn camera‟s opgehangen. 1.15 Opgeruimde omgeving Een schone en opgeruimde omgeving verhogen het leefklimaat en daarmee het gevoel van veiligheid. Er is grote aandacht voor een opgeruimde buitenruimte. Daar hebben zowel medewerkers als leerlingen een taak in. Leerlingen worden betrokken bij het schoonhouden van de garderobe, kantine en de schoolomgeving. Op deze manier ontstaat er een gevoel van eigenaarschap en meer zorg voor de omgeving. In de winterperiode is er aandacht voor het voorkomen van gladheid bij op en afritten voor leerlingen en personeel. 1.16 Scholing Medewerkers moeten in staat zijn tot een directe, consequente en effectieve aanpak van gedragsproblemen en agressie. Daarnaast moeten medewerkers een goed signalerend vermogen hebben. Waar nodig en gewenst hebben medewerkers de ruimte om via scholing het pedagogisch repertoire op dit punt te onderhouden of verder uit te rusten. 1.17 PC- gebruik Om zo goed en veilig mogelijk gebruik te maken van pc‟s op onze scholen hebben alle leerkrachten en leerlingen een eigen inlogcode. Deze code wordt aan het begin van het schooljaar verstrekt. Met deze inlogcode kan de leerling op alle leerling -pc‟s binnen de school inloggen. Van elke leerling wordt verwacht dat hij de pc gebruikt waarvoor de school de computer beschikbaar stelt. Oneigenlijk gebruik is niet toegestaan. Zie hiervoor het „Reglement en protocol computergebruik op OMO sg Tongerlo‟ dat op te vragen is bij de mediatheek of via de ELO in te zien is. Hoofdstuk 2. Procedures, protocollen, documenten 2.1 Veiligheidsbeleid Tongerlo Voor alle scholen die deel uitmaken van OMO scholengroep Tongerlo is een veiligheidsbeleid vastgesteld. De veiligheidscoördinator coördineert alle activiteiten op het gebied van de veiligheid binnen de drie colleges. 2.2 Veiligheidsmonitor Het Norbertuscollege wil een goed beeld krijgen en houden van het gevoel van veiligheid onder medewerkers en leerlingen. Elke twee jaar wordt de veiligheidsmonitor van OMO gebruikt om een beeld te krijgen van de beleefde veiligheid. Benchmark met de andere OMO scholen maakt een positionering van onze school mogelijk. 2.3 Waarderingsonderzoek Elke 4 jaar neemt het Norbertuscollege een breed waarderingsonderzoek af onder leerlingen, ouders en medewerkers. Hierin worden ook uitspraken gevraagd over veiligheid, maar dan in de brede context van de school als geheel. Benchmark met landelijke cijfers maakt een positionering van onze school mogelijk. 2.4. Incidentenregistratie NC – Veilige en gezonde school
3
november 2010
In het schooladministratieprogramma Magister worden incidenten geregistreerd conform de methodiek die ook in het incidentenregistratieprogramma IRIS gebruikt wordt, daar wordt landelijke benchmark mogelijk. 2.5 ARBO, BHV, EHBO Conform de wettelijke voorschriften is er op het Norbertuscollege een arbo -werkgroep actief. Elke 3 jaar vindt er een interne RI&E- meting plaats (risico-inventarisatie en –evaluatie). De RI&E is de basis van het Arbo -beleid, met als doel: - het verkrijgen van inzicht in de gevaren en de hieraan verbonden risico's op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn, waaraan de medewerkers worden blootgesteld; - het op grond van de verkregen inzichten kunnen formuleren van maatregelen om risico's te elimineren of te beperken en beheersbaar te maken. Binnen de school zijn voldoende geschoolde BHV-ers en EHBO -ers om voor een dekkende bezetting gedurende de week te zorgen. De herhalingscursussen zijn verplichte onderdelen om de kennis op peil te houden. 2.6 Calamiteiten-/ontruimingsplan Het Norbertuscollege beschikt over een calamiteiten-/ontruimingsplan NTA 8112-2 onder de titel “bedrijfsnoodplan”. In elk lokaal is duidelijk zichtbaar opgehangen “wat te doen bij een calamiteit”. Aan het begin van elk schooljaar krijgt de mentor de opdracht om zijn of haar leerlingen te wijzen op het belang van die informatie. Elk schooljaar wordt minstens één ontruimingsoefening gehouden. 2.7 Veiligheidsvoorzieningen De school beschikt over een gecertificeerde brandmeldinstallatie en is uit gerust met brandblusmiddelen met ISO keurmerk die op basis van contract met regelmaat worden onderhouden. De school beschikt over een legionella beheersplan en een beheersplan drinkwaterkwaliteit. Op de naleving daarvan wordt gecontroleerd. Bij grote feesten en evenementen worden externe EHBO-ers en of veiligheidmedewerkers ingezet. Voor excursies en reizen maken we gebruik van busondernemingen met KEMA keur. Voor onderhoudswerkzaamheden huren we bedrijven in met ISO 9001 certificaat en VCA monteurs. 2.8 Overlijden leerling/medewerker Als er sprake is van overlijden of een ernstig ongeval van een leerling of een medewerker, wordt het draaiboek „Draaiboek ernstige gebeurtenissen‟ gehanteerd. Deze draaiboeken liggen in de kamer van de collegedirecteur en bij het hoofd BHV. 2.9 Ongevallenprocedure Ongevallenprocedure: bij een ongeval op school waarbij de leerling niet meer in staat is om de les verder te volgen wordt de receptie direct door de betrokken docent geïnformeerd. Die roept onmiddellijk de EHBO –er op of schakelt andere hulpverleners in. Direct daarna worden de afdelingscoördinator cq de afdelingsdirecteur en de ouders of verzorgers op de hoogte gebracht. Als er geen spoedeisende hulp geboden is, worden de ouders gevraagd om hun zoon of dochter op te halen en eventueel te begeleiden naar een hulpverlener. Slechts wanneer de ouders of verzorgers niet bereikbaar zijn of in noodsituaties, zorgt de school zelf voor de verdere afwikkeling. 2.10 Klachtenregeling en Regeling ter voorkoming van seksuele intimidatie, agressie en geweld (waaronder pesten) en discriminatie De Raad van Bestuur van OMO heeft deze regelingen vastgesteld voor alle scholen die onder zijn bestuur vallen. 2.11 Protocol agressie en geweld Bij agressie en geweld betreft het verbale, non-verbale, bedreigende en fysieke vormen van gedrag die mensen bedreigen in hun gevoel van veiligheid. Het gaat om alle incidenten waarbij een leerling, medewerker of ouder, verbaal, psychisch en/of fysiek wordt lastig NC – Veilige en gezonde school
4
november 2010
gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het leren c.q. het werken op school. “Geweld is elke handeling of dreiging daarmee die het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke en/of psychische integriteit van anderen aantast. Het geweld kan actief (iemand iets aandoen) of passief (iemand de noodzakelijke aandacht, zorg, et cetera ontzeggen) zijn.” (Centrum School en Veiligheid) Het uitgangspunt is dat uitvoering van een publieke taak, die het geven van onderwijs is, nooit ongewenst gedrag rechtvaardigt. Agressief of gewelddadig gedrag is onacceptabel, zowel tussen leerlingen onderling, tussen leerlingen en personeel, tussen ouders en personeel en tussen personeelsleden onderling. Het veiligheidsbeleid van het Norbertuscollege wil agressief gedrag voorkomen en is van aard preventief. Voor het geval dat zich toch vormen van ongewenst gedrag voordoen, is dit protocol opgesteld, dat de kern weergeeft van onze aanpak. In de bijlagen staat deze verder uitgewerkt. 1. Agressie en geweld inclusief pesten en discriminatie worden nooit getolereerd. 2. Elke medewerker heeft niet alleen het recht, maar heeft ook de plicht om op een professionele manier te interveniëren. 3. Elke vorm van geweld of agressie inclusief pesten en discriminatie wordt op de geëigende manier opgepakt en afgehandeld. 4. De ouders van de leerlingen worden in de afhandeling betrokken. 5. Alle incidenten worden geregistreerd. 6. Bij ernstige vormen van agressie of geweld wordt melding gedaan bij de politie en worden betrokkenen (zowel leerlingen/ouder als medewerkers) geadviseerd aangifte te doen.
Hoofdstuk 3: De gezonde school 3.1 Roken 3.1.1 Wetgeving Vanaf 1990 is de tabakswet van kracht. Sindsdien geldt een rookverbod voor alle plekken binnen overheidgebouwen die bedoeld zijn voor gemeenschappelijk gebruik of die voor het publiek toegankelijk zijn. De basis hiervoor ligt in het recht van de niet-roker op bescherming van de lichamelijke integriteit, dat is vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet. Leerlingen, maar ook docenten en ouders mogen geen last hebben van tabaksrook. Dat betekent dat er in de onderwijsgebouwen niet gerookt mag worden. Alleen in rookruimtes mag het roken toegestaan worden. In de buitenlucht geldt geen wettelijk rookverbod. Op schoolpleinen geldt daarmee ook geen wettelijk rookverbod. Scholen kunnen dus zelf bepalen of er hier gerookt mag worden. Maar ze kunnen bijvoorbeeld ook een bepaalde "rookplek" op het plein aanwijzen. Wel staat er in de Tabakswet dat het verboden is om te roken onder een overkapping. Dit geldt ook voor een overdekte fietsenstalling. 3.1.2 Uitgangspunten Belangrijke uitgangspunten zijn dat: - het rookbeleid in een breder verband deel uitmaakt van alle maatregelen die van het Norbertuscollege een veilige en gezonde school maken; - de directie vanuit haar pedagogische verantwoordelijkheid een gezonde leefwijze stimuleert en leerlingen stimuleert te stoppen met roken of niet met roken te beginnen; - de medewerkers van het Norbertuscollege een voorbeeldfunctie hebben voor de leerlingen. 3.1.3 Rookverbod In alle gebouwen is roken verboden behalve in de daarvoor aangewezen ruimte. Dit geldt voor leerlingen, medewerkers en gasten. Op het schoolplein is roken verboden voorbij de rode tegellijn aan het eind van de ingang van de school. 3.1.4 Preventie NC – Veilige en gezonde school
5
november 2010
In de onderbouw wordt aandacht besteed aan de thema‟s gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein.
3.2 Drinken 3.2.1 Inleiding Honderdduizenden Nederlanders hebben een alcoholprobleem. En de basis is daarvoor gelegd op jonge leeftijd: stoer drinken en niet meer kunnen stoppen. En niet alleen zijzelf hebben een probleem; hun partners en kinderen hebben er ook last van met financiële problemen en soms zelfs mishandeling tot gevolg. 3.2.2 Schoolfeesten en alcoholbeleid Voor schoolfeesten gelden de volgende afspraken: 1. Schoolfeesten worden gehouden in de school of op het terrein van de school. Bij die gelegenheden geldt het „alcoholbeleid‟ van de school. Door de inschrijving als leerling van de school ben je gehouden aan het nakomen van alle schoolregels derhalve ook de regels rondom het gebruik van alcoholische dranken. 2. Bij feesten en activiteiten voor de Onderbouw worden uitsluitend alcoholvrije dranken geschonken. Bij feesten en activiteiten voor de Bovenbouw en de gehele school mogen uitsluitend leerlingen van 16 jaar en ouder alcoholhoudende drank ( bier en wijn) gebruiken. 3. Van leerlingen wordt verwacht dat zij zich op schoolfeesten goed gedragen Zij onthouden zich van het meenemen van alcoholische drank of van „indrinken‟ voorafgaand aan een schoolfeest. Feesten zijn toegankelijk tot 22.00 uur. 4. Wie. Alcoholische dranken worden uitsluitend verstrekt aan leerlingen van 16 jaar en ouder. Bij feesten waarbij jongere leerlingen zijn betrokken, wordt aan de 16 jarige en oudere leerlingen bij de entree een gekleurd polsbandje verstrekt op grond waarvan zij alcoholhoudende consumpties kunnen kopen. 5. Welke dranken. Op schoolfeesten zijn de alcoholische dranken beperkt tot bier en wijn. 6. Matigingsbeleid. Alcoholhoudende drank wordt geschonken tot 30 minuten voor het einde van het schoolfeest. De leerling mag alleen een alcoholische drank kopen voor eigen consumptie en niet voor gebruik door anderen. Dat betekent dat slechts één alcoholhoudende drankje per keer kan worden gekocht en verstrekt. 7. Prijsbeleid. Alcoholhoudende drankjes zijn altijd tweemaal zo hoog in prijs als frisdrank. 8. Informatie en communicatie. In de schoolgids wordt een passage opgenomen over het alcoholbeleid op school met daarin het verzoek aan ouders om met hun zoon/dochter van 16 jaar of ouder te spreken over het gebruik van alcohol. In het preventieprogramma van de school wordt aandacht besteed aan de gevaren van alcohol. 9. Controle. Van de school mag worden verwacht dat zij toeziet op een goed verloop van de schoolfeesten en –activiteiten en dat inbreuken op de veilige sfeer worden voorkomen. Zij zorgt voor voldoende begeleiding bij feesten en zo nodig voor een strikte controle op het gedrag van leerlingen en het gebruik van alcoholisch dranken in het bijzonder. Zo nodig wordt een alcoholtest gedaan. Wanneer die wordt geweigerd, wordt de betrokken leerling niet toegelaten. 10. Sancties. Wanneer een leerling zich niet houdt aan de gedragsregels bij schoolfeesten en / of een overmatig gebruik heeft gemaakt van alcoholische drank, een en ander ter beoordeling van de verantwoordelijke medewerker van de school, wordt hij /zij direct uitgesloten van het betreffende feest en het eerstkomende schoolfeest. De directie stelt de ouders hiervan op de hoogte. Van hen wordt ook verwacht dat zij hun zoon /dochter in die situatie van school komen ophalen. 3.2.3 Preventie Het Norbertuscollege vindt het tot zijn pedagogische taak behoren, leerlingen voor te lichten over de risico‟s van drankmisbruik. In de onderbouw wordt aandacht besteed aan de thema‟s gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande NC – Veilige en gezonde school
6
november 2010
lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein. 3.3 Voeding 3.3.1 Inleiding Mensen worden steeds zwaarder, vaak door gebruik van voeding die calorierijk en veel te vet is. Daarnaast speelt een belangrijke rol dat mensen ook te weinig bewegen. Het gevolg van dit alles is dat de kans toeneemt op ziekten en gezondheidsproblemen. Het probleem van het overgewicht en het krijgen van obesitas begint al op jonge leeftijd. Indien op jonge leeftijd niet de aandacht wordt gevestigd op het belang van het hebben van een gezond lichaamsgewicht door betere voeding en meer bewegen, wordt de kans groot dat naar de toekomst toe ziekten en lichamelijke en psychische klachten ontstaan. 3.3.2 Gezonde kantine Het Norbertuscollege stimuleert het gezond eten door de „Gezonde schoolkantine‟ te promoten. Leerlingen kunnen in de middagpauze tegen bijna kostprijs gezonde, verse producten kopen. Het streven is om het aanbod in de automaten te zoveel mogelijk te beperken tot „gezonde‟ producten, die een aanvulling zijn op wat de school in het kader van de eigen „gezonde kantine‟ kan verstrekken. 3.3.3 Voorlichting Het Norbertuscollege vindt het tot zijn pedagogische taak behoren, leerlingen voor te lichten over de gezonde en verantwoorde voeding. In de onderbouw wordt aandacht besteed aan de thema‟s gezonde voeding, roken, drinken en drugs. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lespakketten en waar mogelijk samengewerkt met lokale of regionale organisaties die actief zijn op dit terrein. 3.4 Bewegen 3.4.1 Inleiding Verantwoorde lichaamsbeweging stimuleert gezond gedrag. Voldoende bewegen in combinatie met goede en verantwoorde voeding heeft grote invloed op de ontwikkeling van het jonge lichaam en op het reduceren van klachten op latere leeftijd. Dit is niet alleen voor de persoon in kwestie van belang. Ook het maatschappelijke belang (kosten gezondheidszorg, verlies aan arbeidsproductiviteit) wordt op deze wijze gediend. Daarnaast draagt sport bij aan de persoonlijke ontwikkeling, het participeren in teamverband en is het een middel om vaardigheden als assertiviteit en zelfbeheersing te ontwikkelen. 3.4.2 Sportparticipatie Het Norbertuscollege stimuleert het actieve bewegen. Naast de reguliere lessen kunnen leerlingen deelnemen aan de interscolaire sportactiviteiten die door de gezamenlijke VO – scholen in Roosendaal worden georganiseerd. Roosendaal, 14 december 2010 De directie van het Norbertuscollege
Bijlagen 1 t/m 3
NC – Veilige en gezonde school
7
november 2010
Bijlage 1 Achtergrondkennis Bron: Handboek agressie en geweld (uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken). Wanneer worden mensen boos: • als hun belangen worden bedreigd; • als zij geld dreigen te verliezen; • bij dreigend verlies van sociaal aanzien en prestige; • bij dreigend verlies van zelfstandigheid; • bij het ervaren van tegenwerking; • als behoeften worden geblokkeerd; • bij plotselinge veranderingen; • bij plotselinge onzekerheden. Instrumentele agressie Bij deze vorm van agressie zet de dader zijn agressie bewust in als middel om een bepaald doel te bereiken. De agressie of het geweld is daarbij een hulpmiddel en geen doel op zich. De dader heeft vaak in eerdere situaties geleerd dat agressief gedrag kan lonen. Door niet te reageren op het agressieve gedrag, blijft de instrumentele agressie voortbestaan. Frustratieagressie In tegenstelling tot instrumentele agressie, is er bij frustratieagressie sprake van een externe aanleiding, een uitlokkende gebeurtenis. Die gebeurtenis roept negatieve gevoelens op en het lichaam reageert met een stressreactie, een impuls, wat het denken kan verstoren. Gelukkig kunnen veel mensen deze eerste impuls beheersen en zichzelf onder controle houden. Maar soms neemt het gevoel het van de ratio over. De kans op het ontstaan van agressief gedrag neemt dan sterk toe. Eigen emotie Als een medewerker met agressief gedrag wordt geconfronteerd, reageert zijn lichaam met een stressreactie. Bij professioneel handelen gaat het erom dat hij deze eerste waarschuwingssignalen in een vroegtijdig stadium leert herkennen. Hoe eerder hoe beter. Tegelijkertijd leert hij zijn eerste impuls „angst of boosheid‟ beheersen en van daaruit te reageren. Professionele reactie Niet alle agressie-incidenten zijn levensbedreigend. Soms is iemand gewoon boos en gefrustreerd en krijgt de medewerker die frustratie over zich heen. De kans is groot dat de medewerker ook boos wordt. Dan loopt hij het gevaar te gaan (bek)vechten. Dat begint vaak met „ja maar‟ en al snel belandt hij in een discussie. Tijdens die discussie neemt de kans op escalatie toe. Zelfcontrole (rustig blijven) De eerste voorwaarde om beheerst te kunnen reageren is dat de medewerker zijn gevoel en fysieke reacties enigszins onder controle heeft. Ademhaling, spierspanning, lichaamshouding en gedachten sturen zijn fysieke reacties die hij actief kan beïnvloeden.
NC – Veilige en gezonde school
8
november 2010
Situatie taxeren Om een juiste strategie te kiezen moet de medewerker eerst de situatie herkennen en inschatten. Hij let daarbij op: – de aard van de agressie; – hoe hoog de spanning bij betrokkenen is opgelopen; – de mogelijke impact bij verdere escalatie; – de mogelijkheden in de gegeven situatie. Met behulp van deze inschatting kiest hij zijn aanpak. Hoe groter zijn ervaring, des te sneller hij een dergelijke inschatting kan maken. Spanningsopbouw Tijdens het contact moet de medewerker de spanningsopbouw bij de ander goed in de gaten houden. De hoogte van de spanning is een belangrijke indicatie voor wat hij wel of niet kan doen. Is de spanning te hoog opgelopen, dan is de kans op succesvol de-escaleren erg klein geworden. De medewerker moet dan andere maatregelen nemen. Aanpak kiezen en afhandelen Nadat de medewerker een inschatting heeft gemaakt van de spanningsopbouw bij de burger en bij hemzelf, kan hij inschatten met welk soort agressie hij geconfronteerd wordt. Daarna overweegt hij op welke manier hij het best kan reageren. Er zijn drie mogelijkheden: – Laten gaan. De medewerker besluit het gedrag te negeren. – Agressiehantering. De medewerker schat de kans op succesvol de-escaleren positief in en besluit de burger aan te spreken. – Hulp inschakelen. De medewerker schat in dat de spanning bij de burger zo hoog is opgelopen, dat succesvol de-escaleren uitgesloten lijkt, en/of hij schat in dat hij niet voldoende vaardig is om de situatie onder controle te houden. De medewerker in dit geval om collega‟s in te schakelen.
NC – Veilige en gezonde school
9
november 2010
Agressiehantering en de-escalatie Door op een juiste manier te reageren, kan de medewerker een verdere spanningsopbouw bij de ander mogelijk voorkomen. Hoe sneller hij de toenemende spanning opmerkt, des te groter de kans dat het hem lukt de spanningsopbouw te stoppen of af te bouwen. Deze activiteit wordt ook wel „deescaleren‟ genoemd. Bij het de-escaleren zijn er vier fases: Fase 1: Kalmeren De medewerker probeert de ander te kalmeren door de strijd te negeren, contact te maken en actief te luisteren. Hij toont op deze manier respect voor de ander door naar hem te luisteren en hem serieus te nemen. In veel gevallen zal deze aanpak een kalmerend effect hebben op de ander. Fase 2: Grens stellen Als de ander toch doorgaat, begint fase twee. Nu mag de medewerker de ander vragen ook naar hem te luisteren en te stoppen met zijn gedrag. Fase 3: Consequenties aangeven Als de ander doorgaat met zijn agressieve gedrag, begint fase drie. De medewerker geeft aan dat de ander kan kiezen tussen een oplossing zoeken of het gesprek staken. De medewerker kan duidelijk aangeven welk gedrag hij wel en welk gedrag hij niet accepteert. Fase 4: Beëindigen Als deze drie stappen geen zichtbaar effect hebben, dan kan de medewerker voor zijn eigen veiligheid gaan zorgen. Hij bepaalt zelf op welk moment hij het contact verbreekt, het gesprek beëindigt, weggaat of alarm slaat en neemt geen onnodige risico‟s. Als grens geldt: Als iemand de werknemer persoonlijk bedreigt, beëindigt hij het gesprek onmiddellijk. Hulp inschakelen Als een werknemer in een situatie terecht dreigt te komen die hij niet kan hanteren, dan kan hij assistentie inschakelen van collega‟s of van zijn leidinggevende.
NC – Veilige en gezonde school
10
november 2010
Bijlage 2 Eerste opvang, nazorg, registratie Bron: Handboek agressie en geweld (uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken). Daar waar gesproken wordt over medewerker, dient ook te worden gelezen leerling. Eerste opvang Iedereen is verplicht het slachtoffer uit de situatie te helpen en de eerste opvang te verzorgen. Direct na een incident wordt de veiligheid hersteld en krijgt de betrokken medewerkers steun. De leidinggevende is hiervoor verantwoordelijk. Omdat een leidinggevende niet altijd direct aanwezig is, wordt deze taak waargenomen door een teamleider. De direct leidinggevende blijft verantwoordelijk. De eerste opvang dient zo snel mogelijk tot stand te komen. Bij uitzonderlijke situaties van heftige agressie en geweld moet de leidinggevende het hoger management informeren en de inschakeling van hulpdiensten overwegen. De taken van de leidinggevende voor de eerste opvang: – Zorgt voor herstel van de veiligheid van betrokken medewerker, bijvoorbeeld door de medewerker naar huis te (laten) brengen. Dit betekent dat de leidinggevende de medewerker niet zelf met het openbaar vervoer naar huis laat gaan. Zorgt dat de medewerker zijn verhaal kwijt kan. Dit houdt in een luisterend oor bieden, eventueel advies geven over symptomen die kunnen optreden na een schokkende gebeurtenis, informatie geven over opvangmogelijkheden, de eigen grenzen aangeven wat betreft de mogelijkheden voor hulpverlening en mee zoeken naar oplossingen (eventueel doorverwijzen naar professionele instanties). – Aan belanghebbenden informatie geven m.b.t. het omgaan met schokkende gebeurtenissen en het vertrouwelijk omgaan met de informatie die zij krijgen. – Zorgt ervoor dat medewerker, indien nodig, wordt begeleid naar EHBO, arts of Ziekenhuis en dat in geval van heftige gebeurtenissen ook de traumaopvang start. – Streeft ernaar dat de werkvloer niet onderbezet raakt bij de verzorging van de betrokkene. – Biedt aan om de medewerker te begeleiden bij het doen van aangifte. Ook kan iemand namens de organisatie aangifte doen (mogelijk en verplicht bij seksueel geweld). – Zorgt ervoor dat huisregels en sanctievoorschriften worden toegepast. – Zorgt dat het incident geregistreerd wordt. – Organiseert eventueel overname van taken. – Gaat na of er nog andere werknemers zijn die aandacht of ondersteuning nodig hebben (bijvoorbeeld omdat ze getuige zijn geweest van het incident). – Zorgt voor een briefing van betrokken partijen. Gaat na of ook andere partijen moeten worden geïnformeerd. Voorkomt dat verhalen in de organisatie gaan rondzingen. Nazorg De impact van agressie en geweld op de menselijke psyche hangt af van veel factoren. Bijvoorbeeld van de ernst van het incident, alhoewel ook schijnbaar lichtere incidenten een behoorlijke impact kunnen hebben. Ook eerdere ervaringen spelen een rol, hoe de medewerker in zijn vel zit, enzovoorts. Het is niet altijd nodig de betrokken medewerker direct onder medische begeleiding te stellen. Wel is het raadzaam hierover met deskundigen in contact te treden. Mensen hebben een groot natuurlijk zelfherstellend vermogen en zijn vaak goed in staat de schok zelf te boven te komen. Geef de medewerker ondersteuning bij deze natuurlijke verwerking. Dat kan door het tonen van betrokkenheid door leidinggevende en/of collega‟s. Vooral mensen met vergelijkbare ervaringen, die hun collega‟s kunnen helpen met bijvoorbeeld een luisterend oor of tips voor de verwerking, kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Het natuurlijke psychische herstel vraagt ongeveer één tot drie maanden. Daarna kan iemand meestal weer redelijk functioneren, zonder dat de gebeurtenissen constant op de voorgrond staan. Is dit niet het geval, dan is het zinvol om een traumadeskundige in te schakelen. Bij ernstige voorvallen is het aan te bevelen direct een traumadeskundige in te schakelen. Incidentenregistratie Elk incident wordt geregistreerd in het schooladministratiesysteem. Ernstige vormen van agressie of geweld worden gemeld bij de politie. De betrokkenen worden geadviseerd hiervan aangifte te doen bij de politie. Tevens wordt de inspectie voor het onderwijs op de hoogte gebracht. In geval van een ernstig ongeval meldt de directie de arbeidsinspectie dat een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. NC – Veilige en gezonde school
11
november 2010
Bijlage 3 Protocol Pesten en Discriminatie Pesten is onaanvaardbaar gedrag en vormt een bedreiging voor het individu en voor de sfeer op school. Omdat pestgedrag binnen de eerder gegeven definitie valt, omdat het de psychische integriteit aantast, is het pestprotocol onderdeel van dit beleid. “Geweld is elke handeling of dreiging daarmee die het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke en/of psychische integriteit van anderen aantast. Het geweld kan actief (iemand iets aandoen) of passief (iemand de noodzakelijke aandacht, zorg, et cetera ontzeggen) zijn.” (Centrum School en Veiligheid) Het thema pesten vormt onderdeel van het onderwijsprogramma. Gedragscode t.a.v. pesten: Zowel personeel als leerlingen noemen leerlingen niet met een bijnaam die als kwetsend ervaren kan worden. Zowel personeel als leerlingen onthouden zich van opmerkingen over kleding en/of uiterlijk die als kwetsend ervaren kunnen worden. Het personeel maakt aan de leerlingen duidelijk dat we pesten niet tolereren en dat signalen van pestgedrag (iets anders dan plagen!) doorgegeven moeten worden aan de docent/mentor. We leggen uit dat dit geen klikken is, maar juist getuigt van respect voor de ander en het nemen van verantwoordelijkheid. Indien de docent/medewerker pesten heeft gesignaleerd: - geeft hij duidelijk en ondubbelzinnig aan dat hij dergelijk gedrag afkeurt; - bespreekt hij het pestgedrag met de mentor en maakt met hem afspraken over de rolverdleing in de verdere aanpak; - probeert hij (of de mentor) zicht te krijgen op de oorzaak, de omvang van het pestgedrag en de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer; - probeert hij (of de mentor) het invoelend vermogen van de pester en de „zwijgende meerderheid‟ te vergroten (“als jij nu eens gepest werd...”); - brengt hij (of de mentor) het probleem of het plan van aanpak indien wenselijk in de teamvergadering ter sprake; - stelt de mentor de ouders van de betrokkenen (pester, gepeste) op de hoogte en geeft aan hoe de school dit probleem gaat aanpakken.
Pesten van personeel Pesten komt niet alleen voor tussen leerlingen. Ook personeelsleden kunnen onderling hiermee worden geconfronteerd. - Iedere medewerker heeft het recht en de plicht om de pester duidelijk te maken dat hij te ver gaat, dat zijn „grapjes‟ niet leuk (meer) zijn; - De betrokkene die zich benadeeld voelt, meldt het pestgedrag bij de leidinggevende/directie; bedenk dat de betrokkene niet alleen het slachtoffer is, maar ook de organisatie; uiteindelijk heeft iedereen belang bij goede onderlinge verhoudingen; Een medewerker die zich benadeeld voelt, kan baat hebben bij de volgeden suggesties: - Houd zelf een logboek bij. Zo weet u wanneer er ongewenste zaken plaats hadden en wie erbij aanwezig waren. Het logboek kan dienen als bewijs, maar ook om uw hart te luchten; - Vraag u af wat de motieven zijn van de pester. Dan weet u beter hoe u moet optreden. Sommige mensen pesten simpelweg omdat ze er voordeel mee verwachten te behalen; - Praat met mensen die getuige zijn van het pestgedrag. Vaak vormen zij de zwijgende meerderheid. Ze zien het pesten wel, maar treden niet op, misschien om te voorkomen dat ze het volgende slachtoffer worden; - Lees over het onderwerp. Verhalen van anderen kunnen u het gevoel geven dat u niet alleen staat. U kunt leren van hun ervaringen;
NC – Veilige en gezonde school
12
november 2010
Protocol Discriminatie Discriminatie kan op verschillende zaken betrekking hebben, zoals huidskleur, levensovertuiging, seksuele voorkeur, volksgewoonten zoals kleding en voedsel, op grond van ziekten enzovoort. Ook hier is de persoonlijke psychische integriteit in het geding. Onze schoolbevolking is een afspiegeling van onze multiculturele samenleving. Het vraagt wel extra inzet en aandacht/alertheid om tot een goed (pedagogisch) klimaat voor alle leerlingen te komen. Het Norbertuscollege neemt deze verantwoordelijkheid met overtuiging Het thema discriminatie vormt onderdeel van het onderwijsprogramma. Het volgende wordt van iedereen binnen de school verwacht: Het personeel, de leerlingen en hun ouders worden gelijkwaardig behandeld. Er wordt geen discriminerende taal gebruikt. Er wordt voor gezorgd, dat er in school geen discriminerende teksten en/of afbeeldingen voorkomen op posters, in de schoolkrant, in te gebruiken boeken, e-mail e.d. Er wordt op toegezien dat leerlingen en ouders ten opzichte van medeleerlingen en hun ouders geen discriminerende houding aannemen in taal en gedrag. De docent, leerling en ouders nemen duidelijk afstand van discriminerend gedrag en maken dit ook kenbaar. Bij discriminatie door een medewerker wordt het personeelslid door de directie uitgenodigd voor een gesprek. Bij het herhaaldelijk overtreden kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen. Bij discriminatie door een leerling is dit altijd onderwerp van gesprek tussen de mentor en/of locatieleiding en de betrokkenen (dader en slachtoffer). Ook de ouders worden betrokken. Bij het herhaaldelijk overtreden kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen.
NC – Veilige en gezonde school
13
november 2010