De Kleine Meijerij, jrg. 58 (2007), afl. 1, pp. 23-31
DE CIJNSBOEKEN VAN TONGERLO Een bron die voor de oudere geschiedenis van plaatsen en mensen van belang kan zijn en maar weinig wordt gebruikt zijn de cijnsboeken uit de 14de en 15de eeuw. In Brabant zijn er daarvan nog meerdere voorhanden, waarvan de hertogelijke cijnsboeken wel de bekendste zijn. Ook op internet zijn daarvan transcripties te vinden o.a. van op de website van de Heemkundekring De Kleine Meijerij (1) de registers van de cijnskring Oisterwijk en de integrale tekst op de website van Martien van Asseldonk (2). Andere belangrijke vindplaatsen van dergelijke cijnsboeken zijn de abdijen en andere geestelijke instellingen (zoals tafels van de heilige geest in de grotere steden) die in deze provincie vaak uitgestrekte landerijen bezaten. De Norbertijnenabdij in het Belgische Tongerlo was één van de abdijen die aanzienlijke bezittingen had was. De abdij van Tongerlo is omstreeks 1130 ontstaan en verwierf in de loop der eeuwen uitgestrekte goederen in wat nu Noord-Brabant is. In 1233 bezat ze de parochiekerken in Alphen, Diessen en Nispen. Bovendien hadden daarnaast ze in diverse parochies het zgn. patronaatsrecht, wat inhield dat de pastoor uit hun kloostergemeenschap gekozen werd. Een dergelijk recht ging gepaard met schenkingen van grond en renten door particulieren om de parochie financieel te steunen. Zo verkreeg de Tongerlose abdij o.a. het patronaatsrecht in Enschot, Hoogeloon, Tilburg, Zundert, Haaren en Moergestel. Ten tijde van de Franse revolutie en de bezetting van de zuidelijke Nederlanden door de Fransen aan het eind van de 18de eeuw is de abdij opgeheven en gedeeltelijke onttakeld. Nadien is ze nieuw leven ingeblazen, waarbij ook het rijke abdijarchief uit Bossche ballingschap kon terugkeren. Het is in een kleine archiefruimte opgeborgen en behoorlijk goed beschreven zodat een onderzoeker er betrekkelijk eenvoudig de weg in kan vinden. Enige kennis van Latijn is wel een aanbeveling aangezien vele (religieuze) archiefstukken in die taal zijn opgesteld. Het abdijarchief bevat naast een serie cijnsboeken ook een hele rijke collectie charters die teruggaan tot in de 12de eeuw. Daarvan zijn de oudste (tot 1365) beschreven door M.A. Erens en M. Koyen en in vier delen uitgegeven. Het archief is te bezoeken na een afspraak met de archivaris. Dit artikel gaat over de inhoud van het oudste cijnsboek dat zich in het abdijarchief van Tongerlo bevindt voorzover dat betrekking heeft op Udenhout. Dit eerste cijnsboek wordt gevolgd door nog zeven cijnsboeken (die helaas niet allemaal op elkaar aansluiten) uit 1375, 1430, 1435, 1440, 1463, 1501 en 1513. Die blijven hier buiten beschouwing. (3) Korte inleiding over het ontstaan van cijnzen Het woord cijns (ook tijns) is afgeleid van het Latijnse woord census en heeft verschillende betekenissen: schatting, belasting, grondrente en erfpacht. Een cijns is een recht op een jaarlijkse betaling uit onroerende zaken zoals een stuk grond of gebouw, uit ambten of uit het gebruik van andermans recht, b.v. de zeggenschap over onontgonnen gronden. Dat recht bestond meestal uit een jaarlijkse betaling in geld of natura. Deze betaling noemde men ook cijns. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, heeft cijns in deze betekenis dus niets met belasting te maken. Aanvankelijk zijn veel cijnzen in natura vastgesteld, met name toen geld nog nauwelijks een rol speelde in het maatschappelijk verkeer. Later werden cijnzen vooral in geld betaald. Ook cijnzen die in natura staan vermeldt, bv. hoenderen, kunnen later in geld betaald zijn: de hoenders zette men eenvoudigweg om in een waarde in klinkende munt. Niet losbare (=niet afkoopbare), erfelijke cijnzen die in geld werden betaald, komen we veelal tegen onder de naam ‘erfcijnsen’ terwijl men cijnzen in natura vaak ‘erfpachten’ noemde. Overigens staan de termen (erf)cijns, (erf)pacht en (erf)rente veelvuldig door elkaar gebruikt in de bronnen en de literatuur. Hoe kwam de abdij van Tongerlo aan haar bezit in Udenhout Udenhout was in de 13de eeuw geen zelfstandig dorp, zoals dat voor de gemeentelijke herindeling in 1997 nog het geval was. Het maakte onderdeel uit van het rechtsgebied (de enninge) van Oisterwijk, d.w.z. dat het de Oisterwijkse schepenen als bestuur en rechtbank boven zich had. Het gebied Udenhout behoorde kerkelijk ook onder de parochie van Oisterwijk. In 1231 vergeeft Hertog Hendrik I © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
het patronaatsrecht van Oisterwijk aan de St. Gertrudisabdij in Leuven wat paus Gregorius IX in 1232 bevestigd. In datzelfde jaar 1232 besluit Hendrik I de tienden van Tilburg te geven aan de abdij van Tongerlo en bovendien ook het gebruik van het bos van Udenhout (silva de Odenhout). Daarmee verwierf Tongerlo de eerste inkomsten uit Udenhout, hoewel het daar geen gebedshuis of pastoor van hoefde te bekostigen. Waarschijnlijk kwamen de opbrengsten ten goede aan de abdij zelf. In 1290 (of 1299; er bestaan twee (bijna) gelijkluidende charters) schonk Jan I, hertog van Brabant acht hoeven land in Udenhout aan de norbertijnen van Tongerlo. Daarvoor was de abdij twaalf schellingen per hoeve per jaar verschuldigd. Een hoeve besloeg 12 bunder. Opmerkelijk genoeg vinden we deze post niet terug in het cijnsregister van de hertog uit 1340. Mogelijk had Tongerlo inmiddels vrijstelling gekregen voor deze cijns. Er zijn geen akten bekend om dat te onderbouwen. Naast deze hertogelijke schenking zijn er ook nog enkele particulieren die de Tongerlose Norbertijnen welgezind zijn. In 1309 verkoopt Jan Blonde uit Waalwijk zijn bezit in Udenhout, bestaande uit 3 ½ hoeven land, waar op een last rust van 29 ½ mud en 4 lopen rogge bossche maat op Pasen aan de abt van Tongerlo, die daardoor zijn bezit in Udenhout flink uitbreid. En nog is de koek niet op. Op 12 september 1316 draagt Albert Vette een stuk heide over aan de abdij van Tongerlo. Drie maanden later, op 19 december, verkopen de dochters van wijlen Johannes Back aan Henrick Back ten behoeve van Tongerlo hun goederen in Udenhout. 12 maart daaropvolgend, het is dan 1317, vermaakt de schout van ’s-Hertogenbosch, en broer van de hertog, Jan vanden Plas zijn eigendommen in de Leendonck in Udenhout aan de abdij van Tongerlo. In hoeverre al deze goederen in het cijnsregister van Tongerlo terugkomen is niet helemaal met zekerheid te zeggen. Het is opvallend dat het register maar één post bevat die betrekking heeft op cijnzen in natura. Wat deed Tongerlo met haar Udenhoutse bezittingen? Op 4 mei 1306 verschijnt Hubert, kanunnik van Tongerlo voor de Oisterwijkse schepenen om in drie separate akten een deel van de abdijgoederen in Udenhout te verpachten. Alledrie de pachters zijn afkomstig uit Berkel. Henric Toyte beloofd om 12 bunder in Aschhout te gaan ontginnen en er gebouwen op te plaatsen ter waarde van 20 pond. Hij moet daarvoor aan Tongerlo een jaarlijkse som van 10 pond zwarte tournooisen betalen. Na zijn dood mogen zijn erfgenamen dat goed blijven pachten als ze er twintig schellingen zwarte tournooisen voor betalen. Diederik van de Venne verkrijgt 24 bunder voor een jaarlijkse erfcijns van 14 pond zwarte tournooisen en 12 kapoenen. Hij belooft die grond te ontginnen tot weide en bouwland en er gebouwen op te plaatsen ter waarde van 20 pond. Zijn erfgenamen moeten ook een som van 20 schellingen zwarte tournooisen betalen willen ze het na de dood van Diederik in bezit kunnen nemen. Als derde pacht Jan Lumbart de helft van het “hout” (=bos) dat Tongerlo in Udenhout bezit voor een periode van vier jaar. Hij betaalt daar maar liefst 172 pond en 10 schellingen voor die hij beloofd in zes termijnen af te lossen. Na die vier jaar vervalt dat bos weer aan Tongerlo. Waarschijnlijk heeft deze transactie betrekking op het “gebruik” van het bos van Udenhout uit de eerdergenoemde akte van 1232. Mogelijk heeft Jan Lumbart een deel van het bos zo bewerkt dat er nieuwe percelen ontstonden die vervolgens in pacht zijn uitgegeven. Acht jaar later, in 1314, geeft de abdij van Tongerlo 35 bunder uit aan de volgende personen: Johannes dictus Coelborne, 6 bunder; Johannes filius Tilmanni, 2 bunder; Johannes dicti Poelman, 2 bunder; Item quidam dictus Heyken, 2 bunder; Tielmannus de Boschoven, 2 bunder; Johannes filius Henrici dicti Toute, 2 bunder; Ghibo de Loervort indivisum cum Waltero dicti Pigghe, 2 bunder; Wytmannus filius Walteri dicti Bokelleer indivisum cum Hermanno suo genero, 2 bunder; Henricus filius Agnetis de Westerlo indivisum cum suo fratre Gerardo, 3 bunder; Johannes filius Gerardi Hugonis indivisum cum Gerardo dicto Metten Lide, Johanne filius Rodolphi et cum Copkino filius Jacobi, 4 bunder; Johannes dicti famulus fratrum minorum burgensis in Buschoducis, 2 bunder; Nycholaus filius Arnoldi dictus van den Loe, 6 bunder. Voor elk bunder moesten deze nieuwe eigenaren 10 schellingen per jaar betalen als cijns.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
In totaal heeft Tongerlo dan 71 bunder van hun Udenhoutse bezittingen in ontwikkeling gebracht. Daarnaast hebben ze ook hun bosbezit in exploitatie genomen. Daarmee zijn de acht hoeven van de hertog grotendeels in ontwikkeling gebracht. Opbouw van het cijnsregister
Het blad waar de cijnsbetalers uit Udenhout staan genoteerd heeft bovenstaande titel: Census in Ude(n)hout fe(ria) ij p(ost) p(ur)ific(ationis) M(ari)ae [4 februari] a(n)nj Lxij Waaronder de toevoeging stond die betrekking had op de omrekening van ponden naar oude groten: één pond telde voor 16 oude groten. grosso antiquo pro xvj den. apucarco xvj groet vet(ris) pro / una libra oputa(n)do (WIM - BIJ NADERE BESCHOUWING LIJKEN MIJ DE WOORDEN APUCARCO EN OPUTANDO HETZELFDE GESCHREVEN. IK KAN GEEN BETEKENIS TERUGVINDEN VAN EEN DERGELIJK WOORD. IN HET REGISTER VAN 1385 STAAT DUIDELIJK COMPUTATEM(?)) De cijnsregisters van Tongerlo zijn helemaal in het Latijn geschreven. Dat hoeft voor de raadpleging geen grote belemmering te zijn, omdat de omschrijvingen en afkortingen heel erg op elkaar lijken. Daardoor is een eenmalige inspanning om een inschrijving goed te transcriberen heel erg lonend voor een heel register. Van de andere kant maken met name de afkortingen het niet altijd even makkelijk om te herleiden wat de schrijver bedoeld heeft. Voorzichtigheid met interpreteren is dan ook op zijn plaats. Het gat in de tijd met de uitgifte van de grond in 1306 en 1314 is dermate groot dat niet voor alle inschrijvingen kan worden vastgesteld of ze in dit oudste cijnsregister van 1362 voorkomen. Hoe de praktijk van de inning precies in zijn werk ging is niet helemaal duidelijk. Het meest voor de hand liggende is dat de inner van de cijnzen (rentmeester) op de afgesproken dag, in Udenhout was dat zoals hierboven beschreven de tweede dag na purificationis Mariae (4 februari) met een register in de hand zitting nam in de plaats waar de cijns betaald moest worden, meestal in een herberg, en daar de cijnsbetalers ontving. Vervolgens betaalde eenieder de verschuldigde som. De betaler vertelde door wie de cijns betaald moest worden (dat kon namelijk ook iemand anders zijn dan de betaler) en dat noteerde de rentmeester in zijn (klad)register. Wanneer de rentmeester zijn ronde had voltooid kwam hij terug in het klooster van Tongerlo en daar verwerkte hij, of een andere pater, de (klad)registers in een officieel register, waarbij mogelijk ook nog een laatste controle werd uitgevoerd. Voor elke inschrijving zette de schrijver een streepje boven de lijn of onder de lijn. Een register ging meerdere jaren mee. Mutaties noteerde de rentmeester tijdens zijn zittingsdagen, zoals de cijnsbetalers die aan hem doorgaven. Die wijzigingen kwamen terecht in het “net”-exemplaar boven de oude inschrijving, meestal duidelijk herkenbaar door de andere hand die het schreef. Na verloop van enkele jaren vernieuwde men het register, d.w.z. alle bestaande inschrijvingen en mutaties werden in een nieuw register overgenomen. Men begon dan met een schone lei met het noteren van de betaalde cijnzen. In de registers herkennen we de oorspronkelijke inschrijving door de eenvormigheid van het handschrift, in een meestal heel duidelijke inkt. De wijzigingen die de norbertijnse boekhouder
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
aanbracht zijn altijd in een andere hand en ook de kleur van de inkt is afwijkend. Voor de naam van de cijnsbetaler kwam een horizontaal streepje te staan. Daar noteerde men na elke jaarlijkse cijnsronde, door het plaatsen van een streepje boven of onder de lijn, dat de cijns voldaan was. Het eerste streepje stond meteen naast de naam in het register. In het register van 1362 zie je dan ook dat links in die kolom het register is afgesloten met een half streepje boven de lijn. In totaal staan daar dus 23 streepjes, wat betekent dat het cijnsregister doorloopt tot 1385. Dan begint ook inderdaad het tweede register. Doordat de praktijk leidend was is het niet altijd even duidelijk wanneer een bepaalde cijns door iemand anders is overgenomen. Om een goed overzicht te houden kreeg de nieuw ingeschrevene namelijk net zoveel streepjes als zijn of haar voorganger. Alleen bij de “oude” inschrijving is te achterhalen na hoeveel jaar de overgang, volgens de boekhouding, . De inschrijvingen zijn alfabetisch geordend. Dat is heel strikt aangehouden zodat de kinderen van (=filii) onder de “f” te vinden zijn en de weduwen onder de r van relicta. Analyse van het oudste register In het oudste register staan 18 oorspronkelijke inschrijvingen, die bij het opstellen van het register zijn ingeschreven. Het register bevat alleen cijnsposten waar geld aan verbonden is, in één geval in combinatie met een vergoeding in natura: de 12 kapoenen. Volgnr. cijnsbetalers
last
1.
Berta cu(m) filijs unus? Bac de Ryt
xx s.
2.
Beys filius Coelborns
xx s.
3.
filii Jo(annis) Fra(tr)y Minor(ij)
viii gr. vet.
4.
Ghod(efridus) Poelma(n)
xx s.
5.
heredes H(er)ma(nn)ij Ve(n)ma(n)
xiiii lib. eiusdem? xii cap.
6.
Jacob(us) fili(us) Jo(annis) de Kerchove(n)
viiij s. gr. vet.
7.
Jo(annis) et Henr(icus) fr(atres) de Boschove(n)
xx s.
8.
Jo(annes) Stert
xx s.
9.
Jo(annes) fili(us) Tylman(n)i
xv s.
10.
.... Heikini (et) La(m)b(er)t fr(ater) e(iu)s
xx s.
11.
Nycho(laus) Foite(n)
xx s.
12.
Petr(us) Coelboern
iii lib.
13.
Petr(us) Toyts
ix ½ g. vetris
14.
Steph(an)us fi(lius) Jo(annes) de Am(er)voert
.. / xx s.
15.
Theod(orus) van Brakel de iiij bon(ario) p(ra)ti
ii scu.? vet.
16.
Trude Toits
xxx s.
17.
Walt(erus) Pigghe
xx s.
18.
Will(elmu)s de Ghestel
ix s.
Afgaande op de genoemde uitgiften van 1306 en 1314 waarvoor een geldcijns verschuldigd was zouden er 14 posten moeten staan. Het is bekend dat er nog meer goederen met renten aan Tongerlo zijn toegekomen in de loop der tijd, daarvan staan er hiervoor ook enkele genoemd. Dat behelzen echter uitsluitend pachten in natura. Het is natuurlijk mogelijk dat er nog extra uitgiften zijn gedaan tussen 1314 en 1362. Van de andere kant kunnen de uitgiften ook zijn gesplitst bij erfdelingen e.d., waardoor er meer cijnsplichtigen zijn gekomen. Wanneer we de waarde van de uitgiften gaan vergelijken, blijkt er een groot verschil op te treden. De twee oudste uitgiften van 1306 zouden 14 en 10 = 24 pond zwarte tournooisen moeten opbrengen. We vinden echter maar 17 pond terug in het cijnsregister van 1362.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
De uitgiften van 1314 zouden 350 schellingen moeten opleveren, maar daarvan vinden we er maar 234 terug. Daarnaast staan er 3 posten die in (26 ½ ) oude groten (gr. vet.) staan genoteerd en eentje in (2) scu? vet. (oude schilden?). Helaas laat het bronnenmateriaal ons in de steek om te verklaren wat er nu precies aan de hand is geweest. Is de eerste pestepidemie die het vasteland van Europa in 1348 trof van invloed geweest op de inning van de cijnzen of op de bemensing van de landerijen? Hebben de pachters kortingen bedongen? Het is niet met zekerheid te zeggen. Van de originele posten uit 1362 is er één direct terug te voeren op de uitgiften van 1306: nr 5: de erfgenamen van Herman Venmans betalen 14 pond en 12 kapoenen aan de abdij van Tongerlo en dat komt precies overeen met wat Diederik van de Venne beloofde in 1306. Van de uitgiften uit 1314 zijn er meerdere op basis van naamsovereenkomst en bedrag herkenbaar. We komen achtereenvolgens in het cijnsboek tegen: Beys filius Coelborns (post 2), Ghod(efridus) Poelman (post 6), Jo(annis) et Henr(icus) fr(atres) de Boschove(n) (post 10), Jo(annes) fili(us) Tylman(n)i (post 12), he(re)des Kather(ine) Heikinii (et) La(m)b(er)t fr(ater) e(iu)s (post 16), Walt(erus) Pigghe (post 25), allen genoteerd voor 20 schellingen. De minderbroeders uit Den Bosch komen weliswaar voor in de lijst van 1362, maar i.p.v. 20 schellingen betalen ze nu 8 oude groten. Tot slot van dit artikel volgt een volledige transcriptie van dit cijnsregister dat in 1362 is begonnen. Samen met de afbeelding van het origineel laat het zien dat het transcriberen van een dergelijk cijnsboek geen sinecure is, maar evenmin een onmogelijke opgave. Het interpreteren is weer een ander geval. Voor de transcriptie van dit register heb ik veel hulp gekregen van Wim de Bakker. De volledige lijst met cijnsposten uit het oudste cijnsboek van Tongerlo, begonnen in 1362. volgnr. bet.- Cijnsbetalers str. 1
11
Joh(ann)es de Haren pro ea(dem?) Berta cu(m) filijs unus? Bac de Ryt
last
opmerkingen in marge
xx s.
Henr(icus) de Hare(n) p(ro?) eis
2 11½ Beys filius Coelborns
xx s.
3
9
Beatrix Lyschaps [/cu(m) pu(er)is/] ex parte Pet(ri) Colborns de iii bonnw p(ra)toris
xxx s.
4
7½
filii Jo(annis) Fra(tr)y Minor(ij)
viii gr. vet.
5 11½ Gerit Groye Giselb(er)t Vete Jaco(b) Nappe p(ro) Jo(annes) Fra(tr)y Minor(ij)
iiii gr. vetr.
6
xx s.
7
Ghod(efridus) Poelma(n)
7 11½ Henr(icus) de Cynsel de iij b(onnw) p(ra)toris p(ro) Pet(rus) Coelborne
xxx s.
8 11½ heredes H(er)ma(nn)ij Ve(n)ma(n)
xiiii lib. eiusdem? xii cap.
9
9½
Jacob(us) fili(us) Jo(annis) de Kerchove(n) Brustin(us) te(net)
viiij s. gr. vet. / xxxii s.
10
9
Jo(annis) et Henr(icus) fr(atres) de Boschove(n)
xx s.
do(minus) Wil(lem) Cust(os) p(ro) eo
11 11½ Jo(annes) Stert
xx s.
non relev(atus)
12 11½ Jo(annes) fili(us) Tylman(n)i / d(omin)us Jo(annes) de Loen p(ro) eo
xv s.
relevat(us) e(st)
13 11½ Jo(annes) de Minghen ex p(arte) Godef(ridus) Poelma(n)s
x s.
14 11½ Henr(icus) Bac de Rythove(n) ex p(ar)te Go(defridus) Poelma(n)s
v s.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
filius Rodulph(us) de Zulichem
15 11½ Nycol(aus) die Meyer de p(ar)te Go(defridus) Po(e)lma(n)s
v s.
16 11½ he(re)des Kather(ine) Heikini (et) La(m)b(er)t fr(ater) e(iu)s xx s. 17 11½ Yda uxor Lamb(er)ti p(ro) Joh(ann)e(s) Tylman(n)i
v s.
18
11
Nycho(laus) Foite(n) / do(minus) Jo(annes) de Loen p(ro) eo
xx s.
19
3
Petr(us) Coelboern
iii lib.
20 11½ Petr(us) Toyts
ix ½ g. vetris
21 11½ Steph(an)us fi(lius) Jo(annes) de Am(er)voert
.. / xx s.
22 11½ Theod(orus) van Brakel de iiij bon(ario) p(ra)ti
ii scu.? vet.
23 11½ Trude Toits
xxx s.
24 11½ Walt(erus) d(ic)t(u)s Vrise fi(lius) Jo(annes) de Leemputte
viii gr vet.
25 11½ Walt(erus) Pigghe
xx s.
26 11½ Juta vande(n) Aker ex p(ar)te Jo(annes) de Hare(n) de bonis Berta Bac
xx s.
27 11½ Will(elmu)s de Ghestel
ix s.
28 11½ Chr(is)pina uxor Joh(ann)is Coptiten ex p(ar)te filior(um) Jo(annis) Fra(tr)y Minor(ij)
iiij gr. vet.
28 11½ d(omin)us Wilh(elmu)s Custos ex parte Beatris Lyscaps de iii bo(nar)ij p(ra)tor(is) Pet(ri) Coelborn
xxx s.
30
item ex p(ar)te Jo(annes) et Henr(icus) frat(res) de Boschoven
xx s.
31
item ex p(ar)te Petri Toyts
ii ½ g. vet.
relevat(us) e(st)
relevatu(s) e(st)
no(mine) ut pat. in papo..?
Nawoord Alle pagina's van Udenhout in de cijnsregisters van Tongerlo zijn, met transcripties, te raadplegen op de website van de Stichting Adriaen Snoerman Fonds: http://www.snoerman.org. Deze stichting wil de geschiedbeoefening van en over Loon op Zand en Udenhout bevorderen door het beschikbaar stellen van veel bronmateriaal van deze twee plaatsen. Noten: 1. http://www.do.nl/heemkunde 2. http://users.bart.nl/~leenders/10000bu/ 3. De cijnsregisters zijn te vinden in het abdijarchief onder de nummers C II 333 t/m 340. De akten van schenking en verkoop zijn te vinden in de boeken van Erens en Koyen die staan genoemd in de literatuur hieronder. Literatuur: Welings YJA, CJM van der Heijden, JGM Sanders, Hoenen en kapoenen. Gids van cijnsregisters betreffende Noord-Brabant, 14de-20ste eeuw. 's-Hertogenbosch, Rijksarchief in Noord-Brabant, 2000. XIV, 107 blz., ill. ISBN 90-74376-12-6 A.M. Erens, De oorkonden der abdij Tongerloo (Commissie voor geschiedkundige en folkloristische Opzoekingen der provincie Antwerpen), Deel I : 1133-1294, Tongerlo, 1948 ; Deel II : 1294-1318; Tongerlo, 1950; Deel III : 1318 - 1344 , Tongerlo, 1952. A.M. Erens- M. Koyen, De oorkonden der abdij Tongerlo, Deel IV (1344-1365), Tongerlo, 1958.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009