Schoolplan 2015 -‐ 2016 CSG Prins Maurits -‐ Middelharnis CSG Prins Maurits, Koningin Julianaweg 57, 3241 XB Middelharnis
Inhoudsopgave 1. Inleiding……………………………………………………………………………………………………………………………………….……….3 2. Strategisch Beleidsplan 2015-‐2019….………………………….………………………..……………………………………..……….4 3. Afdelingsplannen.………………………………………………………………………..……………………………..……………….……..10 4. Teamplannen……………..………………………………..……………………………………………………….…………………………….39 5. KPI’s………………………………..…………………………………….………………………………......……………………………………...85 6. Toezichtkader…..…………..……………………………………………………………………………………….……………………………87
2
1. Inleiding Het schoolplan 2015/2016 is een uitwerking van het Strategisch Beleidsplan 2015-‐2019 (SBP). In het SBP staan koersuitspraken en verwachte resultaten met betrekking tot 5 domeinen: identiteit; onderwijs; personeel; leiderschap; school en omgeving. Het SBP is opgenomen in dit schoolplan. De uitvoering van het beleid vindt in hoofdzaak plaats binnen de teams, waarbij teamplannen (per jaar) leidend zijn. Verschillende teams maken deel uit van een onderwijsafdeling (Praktijkonderwijs; Vmbo; Havo; Vwo) waarvoor afdelingsplannen (per 4 jaar) beschikbaar zijn. In dit schoolplan zijn de afdelingsplannen en teamplannen terug te vinden. Overig beleid wordt uitgewerkt in andere jaarplannen, zoals voor kwaliteitszorg, internationalisering, cultuuronderwijs en zeker ook de vakwerkplannen. De realisatie van het beleid wordt getoetst aan de hand van prestatie-‐indicatoren (KPI’s), waarmee intern en extern verantwoording wordt afgelegd. In dit schoolplan zijn de KPI’s opgenomen en de teamplannen refereren hieraan. In het teamplan wordt ook de relatie gelegd met het externe toezicht van de inspectie. Ik ga ervan uit dat dit schoolplan een toereikend en samenhangend beeld geeft van de uitwerking van het beleid op CSG Prins Maurits. A.J. van Heest, rector
3
2. SBP 2015 -‐ 2019 Missie CSG Prins Maurits wil dé protestants-‐christelijke school voor voortgezet onderwijs zijn voor leerlingen van Goeree-‐Overflakkee en de omliggende gebieden. De brede scholengemeenschap biedt alle schooltypen in het voortgezet onderwijs aan, waarbij het onderwijs voldoet aan de intern en extern gestelde kwaliteitseisen. De grondslag van de Prins Maurits is de Bijbel als het onfeilbare Woord van God en de daarop gegronde Drie formulieren van Enigheid. Voor het onderwijs en het personeel zijn deze geschriften leidend voor onderwijs en handelen en iedere medewerker is daarop aanspreekbaar. Binnen een veilige en respectvolle leeromgeving ontvangt iedere leerling passend onderwijs en ondersteuning, waarbij recht wordt gedaan aan ieders talenten en ambities. De leerling moet zich breed kunnen ontwikkelen, vergroot zijn kennis en wordt uitgenodigd om het beste uit zich zelf te halen en zich te onderscheiden.
Visie CSG Prins Maurits leidt leerlingen op tot zelfstandige -‐ aan God en medemens verantwoordelijke -‐ mensen. Het onderwijs is erop gericht om onze leerlingen te vormen tot burgers met een visie die op onze grondslag is gebaseerd.
4
1. Identiteit Binnen de dagelijkse werkelijkheid van school en samenleving is de PM een plaats waar het handelen vanuit het geloof meer voelbaar en zichtbaar wordt, in lijn met onze Bijbelse opdracht uit Genesis 18 : 19: “…, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen”. Motivatie De Prins Maurits wil zijn positie als dé protestants-‐christelijke school op basis van het gereformeerd belijden voor Goeree-‐Overflakkee en de omliggende gebieden behouden. Daartoe is het belangrijk dat de identiteit herkenbaar leeft in de school, en Bijbelse waarden zichtbaar zijn in de omgang en de relatie met de leerlingen. Identiteit staat voortdurend op de agenda en wordt helder gecommuniceerd met de omgeving. Het is belangrijk dat alle medewerkers zich verbinden aan de identiteit van de school, daarin authentiek zijn en zich in woord en daad bewust zijn van hun voorbeeldfunctie daarin. De dagopeningen en -‐ sluitingen en de viering van christelijke feestdagen zijn belangrijke identiteitsmomenten en vergroten het gemeenschapsbesef. We willen de leerlingen toerusten om vanuit de Bijbelse waarden deel te kunnen nemen aan de hedendaagse seculiere en pluriforme samenleving zodat ze zich daarin staande kunnen houden. Tijdens hun schoolperiode is het daarom belangrijk dat ze leren Bijbelse standpunten in te nemen, die te verwoorden en op basis daarvan verantwoorde keuzes te maken. Gerealiseerd in 2019 1.1 De christelijke identiteit wordt herkend in de omgang met elkaar en in het onderwijs in de vakken. 1.2 In de gesprekscyclus is de binding aan de identiteit van de scholengemeenschap nadrukkelijk onderwerp van het IPB gesprek en iedere werknemer legt uit dat hij zich verbindt aan de identiteit van de school. 1.3 Beleidsontwikkelingen worden altijd mede doordacht vanuit de identiteit. Beleidsstukken hebben zo mogelijk een identiteitsparagraaf. 1.4 Elke afdeling en vakgroep heeft een programma ontwikkeld voor toerusting en vorming, passend bij de leerlingen. 1.5 De vormingscommissie stimuleert en coördineert ontwikkelingen met betrekking tot identiteit.
5
2. Onderwijs Binnen een realistische onderwijscontext groeien we van taakgericht naar meer doelgericht onderwijs, waardoor we beter tegemoet kunnen komen aan de individuele leerbehoeften van de leerlingen ten gunste van hun optimale ontplooiing. Motivatie Het onderwijs op CSG Prins Maurits legt een stevige basis voor het persoonlijk, moreel, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de leerlingen. Dat veronderstelt een breed, eigentijds onderwijs-‐ en vormingsaanbod dat gefundeerd is op ambitieuze, maar ook realistische doelen voor elke leerling. Zonder doelen ontbreekt immers de richting en kan er geen effectieve feedback plaatsvinden, een belangrijk kenmerk van goed onderwijs. Doelgericht onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen weten waarom ze iets leren, het stimuleert hun effectieve bijdrage aan het leerproces en maakt hen medeverantwoordelijk. Gerealiseerd in 2019 2.1 De leerlingen volgen onderwijs volgens een concept dat uitgaat van lesgeven op basis van gestelde doelen, evaluatie van behaalde resultaten en leerlinggerichte feedback. 2.2 De leerlingen volgen een programma voor maatwerk dat mogelijkheden biedt voor afstemming op individuele leerbehoeften en ontplooiing. 2.3 De leerlingen oriënteren zich binnen en buiten de school op hun loopbaanontwikkeling. 2.4 De leerlingen werken met een digitaal portfolio waarin ze hun eigen ontwikkeling verantwoorden. 2.5 De leerlingen volgen in onder-‐ en bovenbouw onderwijs met bovengemiddelde resultaten.
6
3. Personeel Elke medewerker is verantwoordelijk voor aantoonbaar onderhoud van vakmanschap wat bijdraagt aan professioneel gedrag. Motivatie Het beleid voor personeel en scholing veronderstelt een lerende en dienstbare houding bij alle medewerkers. De lerende houding uit zich onder meer in reflectie op de eigen ontwikkeling, de formulering van eigen ontwikkelingsdoelen en het uitvoeren van activiteiten voor professionalisering. Binnen een professionele cultuur is er een duidelijke samenhang tussen de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en van de medewerkers. Elke medewerker wil verantwoordelijkheid nemen en afleggen vanuit een houding die dienstbaar is aan de identiteit van de school. De ontwikkeling van de organisatie vraagt in onderwijskundig opzicht om docenten die binnen hun lessen gestelde leerdoelen willen behalen, resultaten evalueren, alle leerlingen activeren en willen laten leren. In facilitair opzicht is de inbreng en onderhoud van specialisme bij ondersteunend personeel van belang. Gerealiseerd in 2019 3.1 Elke medewerker kan uitleggen wat hij doet en waarom en wat de verwachte effecten zullen zijn. 3.2 Binnen de gesprekscyclus is er een persoonlijk professionaliseringsplan waarin deskundigheidsbevordering wordt verantwoord. 3.3 Binnen de vaksecties zijn er didactische specialisten die uit onderzoek en ervaring weten wat werkt en deze kennis delen. 3.4 Vaksecties en teams richten hun deskundigheidsbevordering vooral op doelgericht onderwijs. 3.5 Er zijn informele leergemeenschappen binnen de school, gericht op het delen van kennis en ervaring met betrekking tot identiteit en onderwijs.
7
4. Leiderschap Binnen een lerende gemeenschap realiseren we actieve participatie van leerlingen, ouders en medewerkers waarbij betrokkenheid en persoonlijke verantwoordelijkheid sleutelwoorden zijn. Motivatie Actieve participatie veronderstelt ruimte voor eigen handelen, verbinding met de visie van de school en een open cultuur. Ruimte voor persoonlijk handelen ontstaat door verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de uitvoering te leggen. Verbinding met de visie van de school geeft een gemeenschappelijk kader voor ons handelen. Onder een open cultuur verstaan we in gesprek gaan, luisteren naar wat anderen beweegt, doen wat we zeggen, elkaar aanspreken en verantwoording afleggen. In die open cultuur levert een ieder vanuit zijn eigen positie een wezenlijke bijdrage aan de gewenste leeropbrengsten en ontplooiing. Gerealiseerd in 2019 4.1 De medewerkers hebben professionele ruimte omdat verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de uitvoering liggen en verantwoorden zich. 4.2 De schoolleiding is verantwoordelijk voor strategische en conceptuele beleidsontwikkelingen, die ruimte geven voor uitwerking binnen vaksecties en teams. 4.3 De vaksecties en teams werken resultaatgericht op basis van een vakwerkplan c.q. teamplan, passend binnen de visie van de school. 4.4 Binnen de vaksecties en teams neemt ieder verantwoordelijkheid voor het behalen van de doelen en resultaten. 4.5 De vaksecties en teams dragen zorg voor hun eigen kwaliteitscyclus. 4.6 De leerlingen leveren vanuit een betrokken en verantwoordelijke houding een bijdrage aan de samenleving. 4.7 De ouders nemen vanuit hun rol deel aan het laten leren van hun kinderen. 4.8 De ouders zetten hun expertise en ervaring in.
8
5. School en omgeving Er is een intensievere relatie tussen de school en de omgeving: van binnen naar buiten, van buiten naar binnen. Motivatie CSG Prins Maurits is als dé protestants-‐christelijke school voor voortgezet onderwijs present in de omgeving en gericht op samenwerking met diverse partners. De school heeft hier, waar nodig, een initiërende rol. Samenwerking vindt plaats vanuit het bewustzijn van de eigen identiteit en visie op onderwijs. Voor CSG Prins Maurits is een goede relatie met het christelijk basisonderwijs en de protestantse kerken vanzelfsprekend. In een situatie van leerlingenkrimp is het zoeken naar vormen van meer intensieve samenwerking van belang voor het duurzaam aanbieden van protestants-‐christelijk onderwijs in de omgeving. Voor het leren in een realistische onderwijscontext en de vorming van onze leerlingen biedt samenwerking met bedrijven, maatschappelijke organisaties en het vervolgonderwijs kansen. Zo verruimen loopbaanleren en het opdoen van buitenschoolse ervaringen in binnen-‐ en buitenland de mogelijkheden in het vervolgonderwijs. Gerealiseerd in 2019 Verticale samenwerking 5.1 CSG Prins Maurits participeert in duurzame vormen van samenwerking met het protestants-‐christelijk onderwijs in de omgeving. 5.2 CSG Prins Maurits is een actieve partner in netwerken van het vervolgonderwijs mbo/hbo/wo. Horizontale samenwerking 5.3 CSG Prins Maurits participeert in een regionaal netwerk van bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheid. 5.4 CSG Prins Maurits onderhoudt actief relaties met de kerken. 5.5 CSG Prins Maurits werkt samen met de andere VO-‐scholen aan de instandhouding van een breed onderwijsaanbod op Goeree-‐Overflakkee. 5.6 CSG Prins Maurits participeert in regionale en bovenregionale netwerken met betrekking tot identiteit, onderwijs, financiën en beheer.
9
3. Afdelingsplannen Afdelingsplan Praktijkonderwijs
Inleiding, kenmerken van de afdeling Praktijkonderwijs De afdeling praktijkonderwijs is een kleine afdeling op onze scholengemeenschap met een relatief constant leerlingaantal (± 55) leerlingen. De populatie kenmerkt zich o.a. door een relatief hoog aantal leerlingen met een clusterindicatie. Het voedingsgebied voor de school is voornamelijk het eiland Goeree-‐ Overflakkee en in mindere mate uit Zeeland, Voorne-‐Putten en de Hoekse Waard. Het praktijkonderwijs kent bij ons drie fasen te weten: PrO1: Het zo spoedig mogelijk in beeld brengen wat de mogelijkheden van de leerling zijn, werken aan zelfbeeld en zelfvertrouwen o.a. aan de hand van competenties en oriëntatie op de sectoren. PrO2: Eerst sectorkeuzes maken, aanleren arbeidsvaardigheden en erop inzetten om zoveel mogelijk branche gerichte certificaten te behalen. PrO3: De definitieve sectorkeuze en evt. nog benodigde certificaten. Dit is ook de uitstroomfase met de transitie naar arbeid. In principe duurt elke fase twee jaar, maar afwijken daarvan is mogelijk als leerlingen onderdelen kunnen versnellen of vertragen. Zoals veel praktijkscholen spreken ook wij uit dat leerlingen op de praktijkschool vooral leren door te doen. We hebben hier echter nog aan toegevoegd dat dit ‘doen’ in een werkomgeving moet plaatsvinden die ‘echt’ is. Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor de opzet en invulling van het dagelijks onderwijs op onze school. Onze leerlingen leren vooral in realistische praktijksituaties doordat de lessituatie letterlijk verplaatst is naar het terrein van de werkgever. Onder de noemer Praktijkleren zijn met vier, meest grote werkgevers, contracten gesloten om de lesinhouden af te stemmen op het gevraagde werk en om de leersituatie op deze wijze zo realistisch mogelijk te maken. De vakdocenten geven samen met een onderwijsassistent les bij de werkgever op de werkvloer. Door een compleet aanbod over de vier sectoren Techniek, Zorg&Welzijn, Groen en Economie kan elke leerling leren in een praktijksituatie die past bij de persoonlijke leerdoelen zoals die door de leerling zijn geformuleerd in zijn IOP. 1. Identiteit Leerling op het Praktijkonderwijs zijn niet allemaal afkomstig uit christelijke gezinnen. Toch is voor alle leerlingen in de dagelijkse gang van zaken goed merkbaar dat ze op een christelijke school zitten. Dat merken ze als eerste bij de start van de dag met de dagopening. Deze speciaal voor het PrO en KB gemaakte dagopeningen vormen een goed uitgangspunt om met elkaar in gesprek te gaan over belangrijke zaken als vriendschap, relaties, eerlijk zijn, respect voor de schepping enzovoort. Naast de dagopeningen merken de leerlingen in de omgang met docenten en in de omgang met andere leerlingen dat een respectvolle omgang met elkaar en met elkaars overtuiging belangrijk is op een christelijke school. Leerlingen worden altijd aangesproken wanneer gedrag niet past bij de waarden zoals we die als school hebben geformuleerd. Leerlingen op het Praktijkonderwijs hebben vaak bagage bij zich waardoor ze gevoelig zijn voor waardering en erkenning voor wie ze zijn. Omdat we belijden dat in Gods oog ieder mens waardevol is mag van iedere collega die lesgeeft op het praktijkonderwijs worden verwacht dat hij in woorden en daden de leerling telkens bevestiging geeft dat hij waardevol is. Dit is merkbaar in het geven van complimenten en het stimuleren van zelfbewust zijn en uitspreken van waardering. Vanuit een professionele betrokkenheid op leerlingen stimuleren we hen om zichzelf te ontwikkelen. Ook als leerlingen fouten maken mag vanuit de christelijke identiteit van de docenten, die weten wat vergeving is,
10
verwacht worden dat ze ver gaan in het vergeven van fouten en dat er na het benoemen van fouten ook altijd ruimte is voor een nieuwe start. Door het laten zien van het hierboven genoemde gedrag en goede collegialiteit werken we aan een open en hartelijke sfeer waar leerlingen graag zijn en vanuit vertrouwen open staan voor ‘opvoeding’. De docenten moeten, door voorleven en aanspreken, de leerlingen meenemen en in een brede vorming. Door deze vorming moeten ze in staat zijn om bij het verlaten van het PrO (vaak zonder diploma) zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Dit vraag naast het aanleren van de benodigde vaardigheden ook om het aanleren van, voor christenen belangrijke waarden als eerlijk zijn, je talenten gebruiken en naastenliefde. Als Praktijkonderwijs steken we veel energie in het aanleren van sociale vaardigheden en coaching die bijdragen aan het welbevinden van de leerlingen. Dit betrokken zijn op de leerlingen gaat vaak verder dan op andere afdelingen van onze school omdat de taak die het praktijkonderwijs heeft ook gaat over wonen, vrije tijd en burgerschap. Nadrukkelijk betrekken we de thuissituatie en zelfzorg in de leerlingbegeleiding en in het lesprogramma. De mentor is direct verantwoordelijk en zet zich actief in voor het welbevinden van de leerling en de klas en is hierop aanspreekbaar, er is regelmatig contact met thuis. Met ingang van het afgelopen schooljaar zijn er collega’s opgeleid als trainer voor het SoVa programma en zetten we structureler in op het sociaalvaardig en weerbaar maken van leerlingen, ook omgang met social media maakt deel uit van dit programma. In het huidige Nederland waar men uitgaat van een participatiesamenleving vraagt dat van ons dat we leerlingen leren om actief te zijn en vaardig om hulpvragen te kunnen stellen, we werken hier o.a. aan met een onderdeel ‘Eigen Plan’ in het IOP van de leerling. Speerpunten: 1. Het werken aan een programma voor vorming en toerusting waar SoVa, respectvolle onderlinge omgang, social media en seksualiteit deel van uit maken. 2. Onderwijs Zoals bij de inleiding aangegeven heeft het praktijkonderwijs op de CSG Prins Maurits een sterk onderwijsconcept welke zich in de loop van de jaren ook heeft bewezen. Er is een volledig aanbod over de sectoren met volop gelegenheid voor het behalen van certificaten in de Branche Gerichte Opleidingen (BGO’s). De mentor is direct verantwoordelijk om samen met een individuele leerling een leerroute te kiezen die past bij de mogelijkheden van de leerling en recht doet aan de missie van de school om voor elke leerling voor het hoogst haalbare te gaan. De mentor volgt de leerling op gebied van leerresultaten, welzijn en ontwikkeling. De mentor onderhoud het contact met thuis en legt schriftelijk alles vast rondom vorderingen en dagelijkse gang van zaken. Elke ouder kan op elk moment aan de mentor verantwoording vragen van de leervorderingen t.a.v. de geformuleerde leerdoelen en het welzijn van de leerling op dat moment. Om deze informatie vast te leggen gebruikten we een schooleigen leerlingvolgsysteem. Door nieuwe ICT technieken voldeed het programma uiteindelijk niet meer en was ook de uitwisseling van gegevens met BRON en de Uitstroommonitor niet uitvoerbaar. Daarop zijn we overgestapt op PrOdigi in combinatie met Magister. De uitgever van PrOdigi heeft in 2014 besloten te stoppen met dit programma en in de praktijk bleek Magister onvoldoende geschikt (te maken) voor het onderwijs zoals dat in het Praktijkonderwijs wordt gegeven. Dit heeft tot gevolg dat docenten op dit moment veel tijd kwijt zijn met het vastleggen van leerresultaten. Met ingang van schooljaar 2015-‐2016 zal dit probleem zijn opgelost met de invoer van Presentis. Presentis is een leerlingvolgsysteem welke speciaal is ontwikkeld voor het Praktijkonderwijs en heeft de mogelijkheid om het IOP en OPP samen met een voortgangsrapportage als resultaat te verkrijgen na het digitaal verwerken van leerlinggegevens, toetsresultaten, leerafspraken en resultaten. We verwachten met de aanschaf van Presentis ook de leerroutes duidelijker in beeld te kunnen brengen. In het schoolbeleidsplan is aangegeven leerlingen werken met een digitaal portfolio, voor het praktijkonderwijs kan Presentis hiervoor worden ingezet. Voor elke leerling is na de start van het schooljaar binnen 6 weken een ontwikkelingsperspectief (OPP) beschikbaar. Aan de hand van dit OPP maakt de leerling onder leiding van de mentor een IOP. In het IOP
11
staat SMART verwoord wat de leerling wil leren, hoe hij dat wil doen en wanneer dit doel bereikt moet zijn en wat daarvoor nodig is. Op het praktijkonderwijs zijn de leerling, ouders/verzorgers en school partners in het bepalen van de inhoud van het onderwijs. Het kan niet bestaan dat ouders/verzorgers niet mede de verantwoordelijkheid nemen voor het leren van hun kind. Speerpunten: 1. Met het programma Presentis en het inzetten van toetsen worden individuele leerresultaten duidelijker in beeld gebracht. 2. Bestaande leerlijnen worden duidelijker vastgelegd. 3. Ouderparticipatie zal worden versterkt omdat dit van invloed is op de leerresultaten. 4. Door gebruik van het IOP de leerlingen verantwoordelijkheid laten nemen voor de geformuleerde doelen, waarbij het IOP ruimte geeft voor een individuele route. 5. Het inzetten van een digitaal portfolio door de aanschaf van Presentis zodat leerlingen resultaten van oriëntaties en het opdoen van vaardigheden kunnen vastleggen. 3. Personeel Docenten en onderwijs ondersteunend personeel in het praktijkonderwijs nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor het onderwijs in de sector of in de fase waarin ze werkzaam zijn. Door het doorlopen van de PDCA cirkel werken zij aan verbetering van het onderwijs. Door in de IPB-‐cyclus een goede afstemming te zoeken tussen persoonlijke doelen van collega’s en teamdoelen geven collega’s inhoud aan hun persoonlijke ontwikkeling en scholing en worden de teamdoelen, zoals vastgelegd in het teamplan, gehaald. Tijdens de jaarlijks evaluatievergaderingen die we kennen voor de secties van PrO1 en PrO2/3 gaan we na of gestelde doelen zijn gehaald en formuleren we verbeterplannen. Het team heeft een scholing gehad op gebied van effectief feedback geven om elkaar aan te spreken op gemaakte afspraken en om elkaar verder te helpen via intervisie wanneer zij zich handelingsonbekwaam voelen richting leerlingen met leer-‐ of gedragsproblemen. Docenten zijn zelf verantwoordelijk dat ze inhoud geven aan de scholing zoals die is vastgelegd in het IPB-‐ gesprek. Daarnaast wordt inhoud gegeven aan nieuwe ontwikkelingen via teamscholing. Met de invoering van het nieuwe LVS Presentis zal het team geschoold moeten worden om dit effectief in te kunnen zetten. Belangrijke attitude zal zijn dat docenten tijdens aanleren van het werken met Presentis ook leren van elkaar. Dit leren van elkaar zal ook op andere gebieden worden versterkt door in kaart te brengen welke specialismen er zijn in het team zal ‘leren van elkaar’ meer inhoud krijgen. Speerpunten: 1. De gevolgde teamscholing vind zijn toepassing in de praktijk. 2. Het team is geschoold om te kunnen werken met Presentis (LVS). 3. De docenten nemen zelf de verantwoordelijkheid voor hun scholing en professionele ontwikkeling. 4. Specialismen in het team in kaart brengen en inzetten om gebruik te maken van aanwezige expertise om te leren van elkaar. 5. Bij het invullen en inzetten van Presentis zal de focus liggen op doelgericht werken. 4. Leiderschap Het onderdeel leiderschap is min of meer een resume van alles wat in het voorgaande is genoemd. Terugkerend credo is dat leerlingen en docenten verantwoordelijkheid nemen voor de taken die ze hebben gekregen. Een belangrijke voorwaarde is dat taken en verantwoordelijkheden daarvoor helder zijn vastgelegd. Op het Praktijkonderwijs leggen we jaarlijks vast wie waarvoor verantwoordelijk is. In het teamplan zijn teamdoelen helder geformuleerd. Zoals eerder aangegeven worden in de IPB-‐ gesprekken de persoonlijke doelen van collega’s vastgelegd. Als aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan mag aan collega’s
12
gevraagd worden om zich te verantwoorden. Hierbij is het belangrijk dat zij laten zien initiatief te nemen en te denken in acties. Collega’s zorgen dat ook leerlingen duidelijk hebben aan welke doelen zij werken en wat ze moeten doen. Wanneer hieraan is voldaan verwachten we dat collega’s op hun beurt leerlingen aanspreken op hun verantwoordelijkheden en hen er toe aanzetten om initiatief te nemen om gestelde doelen te halen. Belangrijk is dat wanneer we spreken over ‘doelen’ we ook formuleren aan welke kwaliteit deze doelen moeten voldoen. Speerpunten: 1. Voor leerlingen en voor collega’s zijn doelen helder geformuleerd. 2. Leerlingen en collega’s nemen initiatief om gestelde doelen te halen, er is veel vrijheid om de route hiervoor zelf te bepalen. 3. Leerlingen en collega’s worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden. 4. De kwaliteitscyclus wordt ingezet om te evalueren en te verbeteren. 5. School en omgeving Door de gemaakte keuzes kenmerkt het Praktijkonderwijs op onze school zich door veel contacten met partners in de schoolomgeving. Zoals bij de inleiding aangegeven kent het praktijkonderwijs verregaande samenwerking met grote werkgevers in de regio. Daarnaast is er veel contact met stagebieders waar leerlingen werkervaring op doen. Omdat arbeidstoeleiding speerpunt is in het praktijkonderwijs is het contact met gemeente en UWV rondom de uiteindelijke uitstroom belangrijk. Met de gemeente GO is een route geformuleerd om te bevorderen dat leerlingen vloeiend doorstromen van school naar werk. De leerlingen hebben op school dan al de nodige branche gerichte certificaten behaald. Voor de certificering is contact met kenniscentra of uitvoerende instanties die hiervoor zorg dragen. Speerpunten: 1. Door de huidige maatschappelijke ontwikkelingen staat de uitstroom voor pro leerlingen onder druk. Door intensief contact met de partners in de regio en middels subsidie verkregen mogelijkheid om de arbeidstoeleiding te optimaliseren willen we een succesvolle uitstroom blijven garanderen. 2. Het praktijkonderwijs participeert actief in netwerken in de regio die het behalen van de doelen voor het praktijkonderwijs kunnen versterken.
13
Afdelingsplan Vmbo 1. Identiteit Het christelijke karakter van het onderwijs is merkbaar in veel facetten van het werken en leven op school. De relatie met God en onze naaste krijgt handen en voeten, maar is het meest zichtbaar in de omgang met elkaar. Een goede relatie met de docent en medeleerlingen (de klas) is voor een vmbo leerling een voorwaarde om te kunnen functioneren op school. Docenten hebben een pedagogische taak waarbij aandacht voor de leerlingen, complimenteren, reflecteren en stimuleren een belangrijk uitgangspunt is. Naast een bereikbare en beschikbare mentor is een goed functionerende klas belangrijk voor het presteren van de leerling. De dagopeningen worden gebruikt om aandacht te hebben voor wat er leeft in de klas en bij de leerlingen. Elke dag wordt daar aan het begin van de dag ruim de tijd voor genomen. Tijdens de dagopening gaat de bijbel open, worden de leerlingen betrokken bij het bijbelverhaal. De dag wordt doorgenomen en gebedspunten kunnen worden aandragen. De leerlingen leren standpunten te verwoorden en respect te hebben voor elkaar. De mentor geeft les aan de leerling en heeft een spilfunctie in de contacten tussen ouders en school. De mentor is een vertrouwenspersoon voor de leerlingen. De mentor heeft oog voor elke leerling en bezit coachende vaardigheden. In de afdeling wordt door een vaste groep docenten les gegeven. Dat maakt dat de docenten de leerlingen snel kennen. De vakdocenten weten dat leerlingen soms een steuntje in de rug nodig hebben om tot een mooi resultaat te komen. Problemen in de klas worden snel opgepakt en bij voorkeur niet uitgesteld tot de volgende les. De docenten zijn meer ontwikkelingsgericht dan lesstofgericht. De docenten zijn bewust bezig met het ontwikkelen van sociale vaardigheden bij de leerlingen. Christelijke waarden worden waar mogelijk besproken en toegepast. We hebben gemeenschappelijke bijeenkomsten / vieringen rondom start / einde van het schooljaar, kerst en pasen, waarbij de inbreng van de leerlingen een van de uitgangspunten is. Vieringen zijn niet slechts activiteiten. Bij alle activiteiten is duidelijk waarom we iets doen en wat de verbinding is met de christelijke inhoud en betekenis. De leerlingen zijn actief betrokken bij deze vieringen. De mentor heeft een belangrijke taak tijdens de vieringen. Naast de vieringen is er aandacht voor de medemensen. Dat blijkt uit goede doelen acties die gedaan worden voor bepaalde groepen in de samenleving. Speerpunten: 1. Ontwikkeling programma voor toerusting en vorming in alle leerjaren.
14
2. Onderwijs Het onderwijs in de vmbo afdeling is beroepsgericht. Dat heeft tot gevolg dat leerlingen vanuit een realistische en praktijkgerichte context onderwijs ontvangen, vanuit de 4 sectoren die in het vmbo onderwijs worden aangeboden: Economie, Zorg&Welzijn, Techniek en Groen. In de bovenbouw worden twee profielen aangeboden: Economie&Ondernemen (E&O) en Zorg&Welzijn (Z&W). Binnen deze profielen zijn routes gemaakt die leiden naar een goede en relevante aansluiting richting alle vormen van het mbo. Deze routes worden jaarlijks geëvalueerd en waar nodig aangepast. Het rendement in onder-‐ en bovenbouw en de resultaten van het examen zijn bovengemiddeld. Het (beroepsgerichte) onderwijs staat op drie pijlers: 1. Algemene kennis en vaardigheden 2. Professionele kennis en vaardigheden 3. Loopbaanoriëntatie en -‐ontwikkeling Loopbaanoriëntatie en -‐ontwikkeling vormt de rode draad in het gehele onderwijsprogramma. De leerling werkt aan zijn loopbaancompetenties en maakt zijn ontwikkeling zichtbaar in een loopbaandossier (portfolio). Het LOB programma wordt teamoverstijgend uitgewerkt. (Voor de ontwikkeling van LOB wordt gebruik gemaakt van de handreiking van het platform ”Vernieuwing beroepsgerichte programma’s vmbo”.) Pedagogische en didactische uitgangspunten: 1. Het onderwijs is doelgericht. Docenten stellen doelen, evalueren of dit behaald is en geven feedback aan de leerlingen. 2. Het onderwijs wordt gegeven vanuit een realistische context. 3. Leerlingen krijgen passend onderwijs, hebben een eigen leerlijn, passend bij capaciteiten, vaardigheden en loopbaanontwikkeling. Daarbij worden de leerlingen gestimuleerd een hoog niveau te bereiken. 4. De leerling is eigenaar van zijn eigen leerproces en professionele ontwikkeling. Leerlingen stellen in overleg met de docent doelen, reflecteren en krijgen feedback. 5. Ouders worden betrokken bij het leren en loopbaanoriëntatie van hun kinderen. Vanwege de invoering van de Wet op het Passend Onderwijs zullen we mogelijkheden creëren voor leerlingen met een lichamelijke en/of cognitieve beperking, die niet in het praktijkonderwijs geplaatst kunnen worden. Het is de groep leerlingen die niet kan uitstromen met een diploma, maar via de entree route doorstroomt naar het mbo. Samenwerking met het mbo is daarvoor noodzakelijk. Speerpunten: 1. Ontwikkeling van LOB binnen alle leerjaren. 2. Ontwikkeling van leerlijnen passend bij capaciteiten, vaardigheden en LOB voor leerlingen. 3. Ontwikkelen van een “eigen” entree-‐route met mbo’s. 4. Hebben van een bovengemiddeld rendement in onder-‐ en bovenbouw.
15
3. Personeel De teams in het vmbo dragen bij aan een goed werkklimaat en biedt docenten de mogelijkheid om in hun werkomstandigheden prioriteiten te stellen en samen met directe collega’s te werken aan de verbetering van de onderwijsresultaten. De gesprekscyclus zorgt voor een afstemming van de persoonlijke doelen van de docent met de team-‐ en schooldoelen. De lestaak is de hoofdtaak van een docent. Iedere docent levert een bijdrage aan een verbetering van het doelgerichte onderwijs. Het IPB-‐gesprek wordt gebruikt om afspraken te maken over professionalisering. De professionalisering en de geformuleerde doelen in het IPB-‐gesprek liggen in lijn met de teamontwikkelingen. Binnen de afdeling leren docenten van en met elkaar. Nieuwe ontwikkelingen worden gezamenlijk vorm gegeven. Docenten geven elkaar feedback op de gestelde doelen en het bereikte resultaat. Speerpunten: 1. Docenten nemen verantwoordelijkheid voor eigen professionalisering en reflecteren daarop met elkaar. 2. Docenten laten zich informeren over en bezoeken het toekomstige werkveld / opleiding van de leerlingen. 3. Docenten ontwikkelen zich in het maken van passende individuele leerlijnen voor leerlingen. 4. Docenten leren van en met elkaar. Er zijn leergemeenschappen gevormd binnen het team en/of afdeling. 4. Leiderschap De docent is medeverantwoordelijk voor het functioneren van het team en de doelen die in het teamplan worden geformuleerd. De verantwoordelijkheid voor de uitwerking van veel beleidsvoornemens ligt bij docenten. Een open cultuur, waarbij initiatief wordt genomen, wordt geluisterd naar elkaar, er geen afrekencultuur is, verantwoording wordt afgelegd, is essentieel voor deze ontwikkeling. Iedereen levert daar een bijdrage aan. Elke docent heeft oog voor kwaliteit. Daarom levert hij/zij een bijdrage aan de ontwikkeling van een eigen (team)kwaliteitscyclus. Een leerling is een leider. Dat toont hij/zij door verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen leren. Het onderwijs in de afdeling zal leerlingen in staat stellen hier in toenemende mate verantwoordelijkheid voor te kunnen nemen. Daarnaast tonen leerlingen verantwoordelijkheid voor het welbevinden van medeleerlingen en hun plaats in de samenleving. School en ouders hebben een afzonderlijke verantwoordelijkheid die elkaar soms raakt. School neemt de opvoeding niet over, maar levert wel een bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Binnen onze vmbo-‐afdeling worden ouders betrokken bij het leren en de loopbaanoriëntatie van hun kind. Ouders die hun kind stimuleren in het nemen van verantwoordelijkheid dragen bij aan een beter leerresultaat van hun kind. Speerpunten: 1. Verantwoordelijkheid uitwerking beleid zo laag mogelijk neerleggen. 2. Leiderschap bij leerlingen ontwikkelen: leerlingen zijn -‐ en tonen verantwoordelijkheid -‐ voor eigen leren. 3. Het team ontwikkelt een kwaliteitscyclus. 4. Betrekken van ouders bij het leren en de loopbaanoriëntatie van hun kind.
16
Afdelingsplan Mavo 1. Identiteit Het christelijke karakter van het onderwijs is merkbaar in veel facetten van het werken en leven op school. De relatie met God en onze naaste is belangrijk. Deze komt onder andere tot uitdrukking in de omgang met elkaar. Een goede relatie met de docent en medeleerlingen (de klas) is voor een mavo-‐ leerling belangrijk. Docenten hebben daarin een pedagogische taak waarbij duidelijkheid en vergevingsgezindheid een belangrijk uitgangspunt is. Naast een bereikbare en beschikbare mentor is een goed functionerende klas belangrijk voor het presteren van de leerling. De dagopeningen worden gebruikt om aandacht te hebben voor wat er leeft in de klas en bij de leerlingen. Leerlingen zijn betrokken tijdens de dagopeningen en kunnen gebedspunten aandragen. De mentor geeft les aan zijn mentorklas en heeft een spilfunctie in de contacten tussen ouders en school. De mentor is een vertrouwenspersoon voor de leerlingen. De mentor heeft oog voor elke leerling en bezit coachende vaardigheden. De vakdocenten weten dat leerlingen soms een steuntje in de rug nodig hebben om tot een mooi resultaat te komen. Problemen in de klas worden snel opgepakt en bij voorkeur niet uitgesteld tot de volgende les. We hebben gemeenschappelijke bijeenkomsten / vieringen rondom start / einde van het schooljaar, Kerst (en Pasen), waarbij de inbreng van de leerlingen een van de uitgangspunten is. Vieringen zijn niet slechts activiteiten. Bij alle activiteiten is duidelijk waarom we iets doen en wat de verbinding is met de christelijke inhoud en betekenis. Mavo-‐leerlingen willen de christelijke identiteit beleven en ervaren, waarbij de leerling goed in staat is mee te praten. De leerlingen worden gevormd bij maken van keuzes. Daarbij is in de onderbouw vooral aandacht voor omgaan met moderne (sociale) media. In de bovenbouw krijgt naast de moderne media ook de beroepskeuze en persoonlijkheidsvorming aandacht. Speerpunten: 1. Ontwikkeling van een programma voor toerusting en vorming in alle leerjaren.
17
2. Onderwijs Het onderwijs in de mavo-‐afdeling wordt gekenmerkt door een aantal aspecten. Als eerste valt op dat leerlingen baat hebben bij onderwijs met een duidelijke structuur en een eenduidige aanpak. De relatie met de docent en de klasgenoten is belangrijk voor een goede leerhouding en prestatie. Daarom is het belangrijk dat docenten voor de klas staan die voornamelijk in de mavo-‐afdeling lesgeven, die weten wat er voor deze leerlingen nodig is en die de leerlingen kennen. Het vergroten van de betrokkenheid van de leerlingen in de les en de motivatie van de leerlingen zijn uitgangspunten bij de ontwikkeling van teambeleid. In het mavo-‐onderwijsprogramma zitten veel reproducerende onderdelen en wordt er in vergelijking met het havo minder inzicht gevraagd. Leerlingen werken graag aan opdrachten, waarbij er een begrijpelijke, realistische (minder abstracte) context is. Het ontwikkelen van vaardigheden (samenwerken, schriftelijke en mondelinge presentatie en onderzoeken) is motiverend en belangrijk in de aansluiting op het middelbaar beroepsonderwijs. Leerlingen leren van elkaar en tonen steeds meer verantwoordelijkheid voor het eigen leren. Binnen de mavo-‐afdeling krijgen leerlingen kansen. Dat blijkt uit extra ondersteuningsmogelijkheden en mogelijkheden voor leerlingen die meer aan kunnen en meer willen. Het rendement in onder-‐ en bovenbouw en de resultaten van het examen zijn bovengemiddeld. Het programma van het beroepsgerichte vak “Dienstverlening en Producten” (D&P) vormt de rode draad in de ontwikkeling van vaardigheden, de studieloopbaanoriëntatie en -‐ontwikkeling en de keuze voor het afrondende sectorwerkstuk. Voor het maken van goede keuzes is nodig dat leerlingen kennis maken met en reflecteren op verschillende beroepen en werkvelden. Daarom worden leerlingen in contact gebracht met bedrijven en instellingen door bijvoorbeeld stages, excursies, voorlichtingen en (vak)opdrachten. Hierbij werken ze aan hun loopbaandossier. Het loopbaandossier is een portfolio, waarin wordt bewaard wat leerlingen willen en kunnen, hoe anderen dat beoordelen en welke prestaties zijn geleverd. Dit zorgt voor inzicht in het LOB-‐proces (loopbaan oriëntatie en begeleiding) en de ontwikkeling van loopbaancompetenties. (Voor de ontwikkeling van LOB wordt gebruik gemaakt van de handreiking van het platform ”Vernieuwing beroepsgerichte programma’s vmbo”.) De onderzoeksopdracht in het kader van het sectorwerkstuk wordt zo veel als mogelijk gedaan voor een bedrijf uit de regio met een onderzoeksvraag die vanuit het betrokken bedrijf wordt gesteld. We kiezen er voor het vak D&P aan te bieden aan alle leerlingen en niet als een keuzevak op de lessentabel te plaatsen. Speerpunten: 1. Vormgeving van doelgericht onderwijs (doelen stellen, evalueren en feedback geven). 2. Ontwikkeling van een maatwerkprogramma in alle klassen. 3. Ontwikkeling van LOB binnen alle leerjaren in combinatie met D&P. 4. Hebben van een bovengemiddeld rendement in onder-‐ en bovenbouw.
18
3. Personeel De teams in het mavo dragen bij aan een goed werkklimaat en biedt docenten de mogelijkheid om in hun werkomstandigheden prioriteiten te stellen en samen met directe collega’s te werken aan de verbetering van de onderwijsresultaten. De gesprekscyclus zorgt voor een afstemming van de persoonlijke doelen van de docent met de team-‐ en schooldoelen. De lestaak is de hoofdtaak van een docent. Iedere docent levert een bijdrage aan een verbetering van het doelgerichte onderwijs. Het IPB-‐gesprek wordt gebruikt om afspraken te maken over professionalisering. De professionalisering en de geformuleerde doelen in het IPB-‐gesprek liggen in lijn met de schoolontwikkelingen. Binnen de afdeling leren docenten van en met elkaar. Nieuwe ontwikkelingen worden gezamenlijk vorm gegeven. Docenten geven elkaar feedback op de gestelde doelen en het bereikte resultaat. Speerpunten: 1. Docenten nemen verantwoordelijkheid voor eigen professionalisering en reflecteren daarop met elkaar. 2. Docenten ontwikkelen zich in het geven van doelgericht onderwijs. 3. Docenten leren van en met elkaar. Er zijn leergemeenschappen gevormd binnen het team. 4. Leiderschap De docent is medeverantwoordelijk voor het functioneren van het team en de doelen die in het teamplan worden geformuleerd. De verantwoordelijkheid voor de uitwerking van veel beleidsvoornemens ligt bij docenten. Een open cultuur, waarbij initiatief wordt genomen, wordt geluisterd naar elkaar, er geen afrekencultuur is maar er wel verantwoording wordt afgelegd, is essentieel voor deze ontwikkeling. Iedereen levert daar een bijdrage aan. Elke docent heeft oog voor kwaliteit. Daarom levert hij/zij een bijdrage aan de ontwikkeling van een eigen (team)kwaliteitscyclus. Een leerling neemt verantwoordelijkheid voor zijn eigen leren. Het onderwijs in de afdeling zal leerlingen in staat stellen hier in toenemende mate verantwoordelijkheid voor te nemen. Daarnaast tonen leerlingen verantwoordelijkheid voor het welbevinden van medeleerlingen en hun plaats in de samenleving. School en ouders hebben een afzonderlijke verantwoordelijkheid die elkaar soms raakt. School neemt de opvoeding niet over, maar levert wel een bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Binnen onze mavo-‐afdeling worden ouders betrokken bij het leren en de loopbaanoriëntatie van hun kind. Ouders die hun kind stimuleren in het nemen van verantwoordelijkheid dragen bij aan een beter leerresultaat van hun kind. Speerpunten: 1. Verantwoordelijkheid voor de uitwerking van beleid zo laag mogelijk neerleggen. 2. Leiderschap bij leerlingen ontwikkelen: leerlingen zijn -‐ en tonen verantwoordelijkheid -‐ voor eigen leren. 3. Het team ontwikkelt een kwaliteitscyclus. 4. Betrekken van ouders bij het leren en de loopbaanoriëntatie van hun kind.
19
Afdelingsplan Havo Inleiding In 2015 is het Strategisch beleidsplan 2015-‐2019 vastgesteld. Dit plan is het uitgangspunt voor dit afdelingsplan. Het afdelingsplan geeft het kader voor de ontwikkeling van de teamplannen voor Havo12, Havo3 en Havo45. Het afdelingsplan volgt de indeling van het Strategisch beleidsplan. In het afdelingsplan 2011-‐2015 hadden de kernvragen betrekking op motivatie van leerlingen, huiswerkattitude, ontwikkeling van vaardigheden, reflectie en mentoraat. In de uitwerking is er toen gekozen voor de ontwikkeling van didactiek passend bij de Havo-‐leerlingen, scholing in activeren en differentiëren, en projectonderwijs. Uit de reflectie op het afdelingsplan blijkt dat de meeste vragen nog steeds overeind staan. Er is tevredenheid over de toegenomen differentiatie, de wisselende werkvormen, de rol van het mentoraat en het projectmatig werken. Toch blijft motivatie en verantwoordelijkheid van leerlingen de aandacht vragen. De prioriteit voor de komende jaren ligt bij het meer verantwoordelijk maken van leerlingen en bij de ontwikkeling van een programma van vorming en toerusting. Aanpassing van het onderwijsaanbod in het Havo kan nodig zijn om de motivatie en verantwoordelijkheid van leerlingen te bevorderen. Het leerlingprofiel, zoals vastgesteld in 2011, is nog steeds relevant. De volgende aspecten (bekwaamheden) zijn kenmerkend voor Havo-‐leerlingen: 1. attitude: • is praktisch • is gericht op toepassing • is gevoelig voor relaties • werkt voor korte/middellange termijn 2. denkvermogen: • heeft vooral cognitieve kennis (feiten en begrippen) • heeft een voorkeur voor een concrete leerstrategie • heeft moeite met metacognitieve kennis (vakgebonden en vakonafhankelijke vaardigheden) 3. vaardigheden: • kan plannen • heeft een voorkeur voor samenwerken • kan organiseren 4. affiniteit: • is gevoelig voor relaties • wil leren in een buitenschoolse context • wil begeleid keuzes maken
20
In aansluiting bij het leerlingprofiel zijn de volgende competenties geformuleerd. Deze competenties hebben een rol in het leerproces, de begeleiding en reflectie. Competenties 1. Maatschappelijke betrokkenheid: a. je legt de relatie tussen de Bijbel en eigen doen en laten b. je gaat respectvol om met leeftijdsgenoten c. je kunt ethische aspecten van situaties benoemen en afwegen d. je bent gemotiveerd maatschappelijk actief/betrokken buiten school 2. Persoonlijke verantwoordelijkheid a. je houdt actief een portfolio bij b. je kunt omgaan met feedback en wil hiervan leren c. je bent aanspreekbaar op gedrag en prestaties d. je neemt zelf initiatief e. je past je aan veranderende situaties aan 3. Studiebekwaamheid: a. je kunt zelf duidelijk aangeven welke verbeterstappen gezet moeten worden b. je kunt zelf een planning maken om te studeren en taken uit te voeren c. je hebt inzicht in eigen studievaardigheden d. je informeert ouders/verzorgers en andere betrokkenen over de stand van zaken 4. Probleemoplossend werken: a. je kunt zelfstandig een probleem analyseren, afbakenen en onderzoeken b. je kunt planmatig werken c. je kunt informatie kritisch selecteren en samenvatten d. je kunt theoretische en praktische inzichten combineren in creatieve oplossingen e. je kunt goed en helder schriftelijk presenteren 5. Creativiteit a. je hebt een ondernemende en onderzoekende houding b. je komt zelf regelmatig met nieuwe ideeen en zoekt naar meerdere mogelijkheden/oplossingen c. je kent verschillende creatieve technieken en kan deze hanteren d. je durft nieuwe dingen uit te proberen en ziet fouten als leermogelijkheden 6. Sociale en communicatieve bekwaamheid: a. je kunt effectief een boodschap overbrengen en ontvangen b. je toont waardering voor anderen en benoemt dat c. je neemt verantwoordelijkheid binnen een team en kunt gezamenlijk een doel realiseren d. je kunt goed presenteren voor publiek 7. Beroepshouding/LOB: a. je kunt uitleggen waar je wel/niet goed in bent gebruikt dit in keuzes rondom loopbaan en vervolgstudie b. je kunt verbanden leggen tussen ervaringen op school/in het leven en de eigen loopbaanontwikkeling c. je neemt een actieve houding aan met betrekking tot buitenschoolse vakactiviteiten en projecten d. je neemt een actieve houding aan met betrekking tot het oriënteren op vervolgstudie, het bezoeken van open dagen, proefstuderen en andere LOB-‐activiteiten e. je kunt doelen stellen voor je eigen studieloopbaan f. je bent in staat een netwerk van mensen, die kunnen helpen bij de studiekeuze, te zoeken en te onderhouden
21
1. Identiteit Volgens onze Bijbelse opdracht willen we het onderwijs vorm geven, waarbij we onze leerlingen leren ‘om de weg van de Heere in acht te nemen’ en om ‘gerechtigheid en recht te doen’ (Genesis 18:19). De Havo-‐ leerlingen worden opgeleid om later hun plaats in te nemen in de wereld van het hoger beroepsonderwijs en de samenleving. Meer dan op de Prins Maurits maken de leerlingen daar kennis met de seculiere en pluriforme samenleving. Oud-‐leerlingen geven terug dat het omgaan met andere overtuigingen en het zelf verwoorden van een Bijbels gefundeerd standpunt betrekkelijk nieuw voor hen is. Voor Havo-‐leerlingen is het belangrijk om expliciet de relatie te leggen tussen de Bijbel en dagelijkse praktijk. Binnen de vakken kan dit door het leggen van relaties tussen de leerstof en de Bijbel en door leerlingen kennis te laten maken met de grote betekenis van Christelijke normen en waarden voor de praktijk van het vakgebied. In de vakwerkplannen en actieplannen zijn doelstellingen van de vaksecties opgenomen. Naast de reguliere vakken wordt in het lesprogramma ruimte gemaakt voor vorming binnen een programma van Havo 1 t/m 5. De elementen van het programma worden op elkaar afgestemd en zijn passend bij de ontwikkeling van de leerlingen. De tijd voor dit programma wordt gevonden in het mentoraat, projecten en excursies. Omdat het gesprek over de betekenis van de Bijbel voor het dagelijks handelen van onze leerlingen een aandachtspunt is, is het van belang om er binnen de begeleiding door mentoren tijd voor te nemen. Het competentieprofiel is hierbij een leidraad. Het gebruiken van het competentieprofiel door leerlingen, mentoren en docenten vraagt de aandacht. Ook wanneer het gaat om ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’. Speerpunten: 1. De ontwikkeling van een samenhangend en praktijkgericht programma voor toerusting en vorming. 2. Het gesprek over ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ binnen de begeleiding. 2. Onderwijs Gelet op het leerlingprofiel en de competenties zijn de volgende principes van toepassing op het Havo-‐ onderwijs. Het onderwijs in het Havo: 1. is functioneel: gericht op de toepassing en praktijk worden vakinhoudelijke kennis en vaardigheden in samenhang geleerd (o.a. Bloom & Anderson); 2. is maatschappelijk relevant: biedt inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen en beantwoordt vanuit Bijbels perspectief; 3. is afwisselend: wil motiveren en wil tegemoet komen aan de diversiteit in leerstijlen; 4. is gestructureerd: wil leerlingen verantwoordelijkheid geven binnen duidelijke randvoorwaarden; 5. heeft een sociale component: leerlingen leren met elkaar en hebben behoefte aan een goed contact met de docent; 6. houdt rekening met verschillen: verschil in attitude, denkvermogen, vaardigheden en affiniteit. Deze principes zijn eveneens concreet uitgewerkt in het lesobservatieformulier voor het Havo. In de achterliggende jaren is gewerkt aan de vormgeving van deze principes, binnen en buiten de vakken. Scholing en kennisuitwisseling hebben bijgedragen aan toepassing van differentiatie en wisselende werkvormen. In alle teams is de mentorbegeleiding, ook in relatie tot LOB, een voortdurend aandachtspunt geweest. Om de mentor een handvat te geven in de begeleiding is het competentieprofiel opgesteld en met de Peppels-‐pilot zijn de mogelijkheden van het portfolio, als hulpmiddel in de begeleiding, onderzocht. Voor het projectonderwijs is er een doorlopende lijn van klas 1 t/m 5. In de projecten wordt de verbinding gelegd tussen theorie en praktijk, worden vaardigheden aangeleerd en
22
wordt een ondernemende houding bevorderd. Er is een docentenhandleiding voor projectonderwijs in ontwikkeling. De kernvragen voor de komende jaren betreffen de wijze waarop Havo-‐leerlingen verantwoordelijkheid dragen voor hun leerproces en de mate waarin het onderwijs afgestemd is op de praktijk van het hoger beroepsonderwijs. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van leerlingen in het leerproces vereist een verandering in rolpatronen. De docenten en mentoren activeren de leerlingen om de juiste stappen te zetten. Dit betekent niet dat zij geen betrokkene meer zijn, maar het is belangrijk dat leerlingen zelf nadenken over hun eigen ontwikkeling en hier verantwoordelijkheid in nemen. Het RTTI-‐concept en het portfolio zijn hulpmiddelen om dit proces te stimuleren. Het RTTI-‐concept geeft leerlingen meer inzicht in hun resultaten en helpt in het nadenken over een juiste aanpak. Binnen de teams draagt het bij aan effectieve bespreking en begeleiding van leerlingen. Het portfolio biedt een kader voor het afleggen van verantwoording door leerlingen. De leerlingen verzamelen hiermee bewijsstukken en feedback, wat van belang is voor het vervolgonderwijs. De toenemende keuzemogelijkheden binnen en buiten de vakken zijn voor de leerlingen een kans om zich te onderscheiden. Voor loopbaanoriëntatie (LOB) wordt ook gebruik gemaakt van het portfolio, omdat het accent verschuift van een vast aanbod voor alle leerlingen met veel sturing, naar een flexibel aanbod gericht op de behoeften van individuele leerlingen. Hiervoor is nodig dat de leerlingen zich bewust zijn van hun eigen rol binnen het keuzeproces en voldoende inzicht hebben in hun eigen kwaliteiten. Wanneer er wordt uitgegaan van meer maatwerk in het aanbod van het onderwijs, vraagt dit om zorgvuldigheid in het organiseren van het onderwijs en in het volgen van het leerproces. De afstemming van het Havo-‐onderwijs op de praktijk van het hoger beroepsonderwijs, en het achterliggende beroepenveld, is een tweede opgave. Hoewel er goede stappen zijn gezet door het aanbieden van projectonderwijs en er binnen de vakken aandacht is voor de praktijk, is er toch behoefte aan doorontwikkeling. Het projectonderwijs is een schooleigen ontwikkeling, die minder herkenning zal oproepen buiten CSG Prins Maurits. Binnen de examinering is er geen ruimte voor projectonderwijs. Hiermee blijft projectonderwijs een mooie ontwikkeling, maar zonder certificering voor leerlingen. Verder is kwaliteitsbewaking van belang om op langere termijn de ontwikkeling te borgen. Om deze redenen worden de mogelijkheden van Technasium en IBC (International Business College) onderzocht. Daarbij komt dat er binnen het Technasium en IBC meer verantwoordelijkheid bij de leerlingen ligt. Los gezien van de mogelijke inbreng van het Technasium en IBC is het de bedoeling om projectonderwijs steviger te verankeren in het Havo. Hierbij wordt gestreefd naar een meer uniforme en voor leerlingen herkenbare werkwijze en een realistische context in alle leerjaren. Het Technasium heeft onder meer de volgende kenmerken: activerende didactiek; samenwerking met het bedrijfsleven en hoger onderwijs en het vak Onderzoeken & Ontwerpen. Door deze formule worden leerlingen uitgedaagd om zich te ontwikkelen in de bètavakken. Het gaat om een landelijk erkende werkwijze en er is externe kwaliteitsbewaking. De formule sluit goed aan bij het projectonderwijs wat in onze school in gang gezet is. Het Technasium is een leerlijn van onderbouw naar bovenbouw met examinering in het vak Onderzoeken & Ontwerpen. Het IBC is een concept waarmee ondernemend leren wordt gestimuleerd. De leerlingen werken aan praktische opdrachten in samenwerking met het bedrijfsleven en vervolgonderwijs. Er zijn verschillende manieren waarop het IBC kan worden georganiseerd. Een bekend model is ’20-‐80learning’. Het IBC is van toepassing voor Havo 4/5 en kent geen apart examenvak. Dit concept sluit aan bij de ‘Vecon-‐ businessschool’ van onze school. Leerlingen ontvangen bij deelname aan voldoende ondernemende activiteiten een Vecon Business School certificaat, naast het Havodiploma.
23
Speerpunten: 1. De begeleiding gericht op de ontwikkeling van de leerling als geheel, waarbij alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid hebben. 2. De inbedding van het competentieprofiel en portfolio in het proces van leren en begeleiden. 3. De leerlingen zijn zich bewust van hun eigen rol in het LOB-‐proces. 4. Het bewaken van het overzicht in maatwerk, vanuit het perspectief van de leerling en vanuit de school. 5. De afstemming van het onderwijsaanbod op de praktijk van het HBO, waarvoor Technasium en IBC als mogelijkheden worden onderzocht. 6. De doorontwikkeling van de leerlijn van het projectonderwijs. 3. Personeel Binnen de IPB-‐cyclus wordt gesproken over de prioriteiten van de docent en de relatie met de doelstelling van het team-‐ en afdelingsplan. Het team is een platform waarop steeds weer kennis en ervaring wordt gedeeld. Uitwisseling tussen het onderbouwteam en bovenbouwteam wordt hierbij bevorderd. De professionalisering met betrekking tot ontwikkelingen binnen het Havo zal zich richten op thema’s als toerusting & vorming, coaching en differentiatie. Door facilitering van ontwikkelgroepen wordt ruimte geboden om zich in deze thema’s te verdiepen. Tijdens een jaarlijkse gezamenlijke scholingsbijeenkomst wordt de opbrengst van deze groepen dan uitgewisseld. Speerpunten: 1. De uitwisseling van kennis en ervaring met betrekking tot de didactiek in het Havo. 2. De vorming van verschillende ontwikkelgroepen. 3. Een jaarlijkse scholingsbijeenkomst. 4. Leiderschap Dit afdelingsplan biedt de mogelijkheid om in het teamplan specifiekere keuzes en afspraken te maken. Jaarlijks worden de teamplannen geëvalueerd en bijgesteld. In dit proces wordt iedereen gevraagd om mee te denken en zo een bijdrage te leveren. Helderheid over de gestelde doelen, actieve betrokkenheid zijn randvoorwaarden om als team verder te ontwikkelen. In de evaluatie van de teamplannen worden relevante kwaliteitsgegevens betrokken. De leerlingen worden gevraagd om meer verantwoordelijkheid te nemen en verantwoording te tonen. Buiten de vakken is er ruimte binnen het maatwerkprogramma om een keuze te maken. Binnen de vakken is er ruimte om het gesprek aan te gaan om extra mogelijkheden (bijv. Olympiades; verdiepingsopdrachten of juist ondersteuning; tutoraat) te benutten. Het denken in mogelijkheden en verantwoordelijkheid vraagt om een kanteling in de houding van leerlingen en om een andere benadering vanuit de docenten. In het gesprek met de leerlingen is het portfolio een hulpmiddel. Speerpunten: 1. De ontwikkeling van het teamplan. 2. De leerlingen nemen meer verantwoordelijkheid en krijgen hiervoor ruimte. 3. De leerlingen verantwoorden zich in een portfolio. 4. Het portfolio is een handvat voor reflectie en zelfreflectie.
24
Afdelingsplan Vwo Inleiding In 2015 is het Strategisch beleidsplan 2015-‐2019 vastgesteld. Dit plan is het uitgangspunt voor dit afdelingsplan. Het afdelingsplan geeft het kader voor de ontwikkeling van de teamplannen voor Vwo123 en Vwo456. Het afdelingsplan volgt de indeling van het Strategisch beleidsplan. In het afdelingsplan 2011-‐2015 waren de kernvragen de determinatie van Vwo-‐leerlingen en het onderwijsaanbod voor deze leerlingen. Een praktische uitwerking is terug te zien in een document over de Vwo-‐didactiek (1415_vwo_didactiek). In de afgelopen jaren lag het accent bij analytische, creatieve en praktische intelligentie (Sternberg). De toepassing van de taxonomie van Bloom is hier een voorbeeld van. In de komende jaren is het de bedoeling om het aspect van ‘wijsheid’ te benadrukken. Wijsheid heeft meer te maken met een houding, dan met kennis en informatie. In de Bijbel lezen we dat wijsheid wordt ontvangen van de Geest en zich richt op de eer van God en het heil van de naaste. Wijsheid bewijst zich in de praktijk in de omgang met anderen en in het staan in deze tijd. Ons onderwijs heeft als doel om de leerlingen wijs te maken. Sternberg geeft in zijn WICS-‐model (zie bijlage 1) ook een omschrijving van wijsheid. Hij legt de nadruk op de normatieve toepassing van kennis. In deze toepassing van kennis worden verschillende belangen onderscheiden en afgewogen (individu en gemeenschap; korte en lange termijn; aanpassing en hervorming). Bij Sternberg blijft wijsheid echter een horizontaal begrip. In de voorbereiding op dit afdelingsplan is er aan de hand van de driedeling ‘logica’, ‘ethica’ en ‘fysica’ (uit Boele, Onderwijsheid) nagedacht over het bevorderen van wijsheid in het Vwo. De ‘logica’ betreft het logisch en creatief denken. De ‘ethica’ betreft de morele vorming en de verwoording van gedachten. De ‘fysica betreft de lichamelijke, emotionele en kunstzinnige vorming. Het is de bedoeling om, met behoud van de juiste kwalificatie voor het vervolgonderwijs, de komende jaren meer aandacht te besteden aan morele vorming en een bredere vorming. Het leerlingprofiel, zoals vastgesteld in 2011, is nog steeds relevant. De volgende aspecten (bekwaamheden) zijn kenmerkend voor Vwo-‐leerlingen: 1. attitude: • is kritisch • is beschouwend, waarderend en beoordelend • is reflecterend • is gericht op de langere termijn • is grensverleggend (kennis en vaardigheden) • zoekt het debat 2. denkvermogen: • heeft cognitieve en metacognitieve kennis (Bloom & Anderson)1 • beschikt over verschillende denkstrategieën 3. vaardigheden: • doet onderzoek (α β γ) • ontwikkelt daarbij ‘pre-‐academische’ vaardigheden 4. affiniteit: • heeft een ‘specialisme’ • wil zelf kiezen
25
Het Vwo-‐onderwijs gaat uit van de volgende principes: 1. is conceptueel: uitgaande van het ‘eindconcept’ worden vakinhoudelijke kennis en vaardigheden in samenhang geleerd; 2. is grensverleggend: raakt ‘de zone van naaste ontwikkeling’ en daagt leerlingen uit tot ontplooiing; 3. maakt wijs: biedt inzicht in maatschappelijke/wetenschappelijke ontwikkelingen, onderzoekt de achterliggende waarden en bevraagt/beantwoordt vanuit Bijbels perspectief; 4. geeft verantwoordelijkheid en vraagt verantwoording: leerlingen en docenten willen leren, leren elkaar en anderen; 5. houdt rekening met verschillen: verschil in attitude, denkvermogen, vaardigheden en affiniteit. 1. Identiteit Wijze leerlingen en docenten zijn bescheiden, gericht op het gemeenschappelijk belang, kennen beperkingen van mens en wetenschap, durven kwetsbaar te zijn en gaan voorzichtig om met hun invloed ten opzichte van anderen. Wijze leerlingen en docenten zijn moedig in het spreken over de Waarheid en in het stellen van grenzen. Wijze leerlingen en docenten ‘nemen de weg van de Heere in acht’ door in de praktijk ‘gerechtigheid en recht te doen’. We willen onze leerlingen toerusten om hun plaats in te nemen in de samenleving en in hun toekomstige academische omgeving. We willen onze leerlingen laten ontdekken dat de praktijk van samenleving en wetenschap niet los staat van de achterliggende waarden en hen ervan doordringen dat er steeds persoonlijke keuzes moeten worden gemaakt. Dit gebeurt binnen de vakken en elders in het lesprogramma in een open verhouding tussen docenten en leerlingen, waarbij de betrokkenheid van leerlingen worden gestimuleerd. Binnen de vakken door het leggen van de relatie tussen de leerstof, de waarden die daarmee verbonden zijn en de Bijbel. Er wordt tijd genomen om met de klas in gesprek te gaan en leerlingen gaan ook onderling de dialoog aan. Het goed kunnen verwoorden van gedachten en argumenten is hierbij van belang. Naast de reguliere vakken wordt in het lesprogramma ruimte gemaakt voor het vak Filosofie met een schooleigen invulling in Vwo 4 t/m 6. De ervaringen met ANW en Christelijke Toerusting en Filosofie worden samengebracht in dit nieuwe vak. Op basis van een al vastgestelde structuur wordt dit vak in de komende jaren uitgebouwd. In de onderbouw komen wijsheid en christelijke vorming aan de orde binnen de modules. Omdat het van belang is dat de leerlingen in aanraking komen met de ‘moreel geladen praktijk’ worden de mogelijkheden hiervoor benut. Een realistische onderwijscontext krijgt op verschillende manieren vorm, bijv. door het in de school halen van sprekers, het aanbieden van praktijkvoorbeelden in de les, vakexcursies en buitenlandse reizen, het doen van onderzoek buiten school, stages, eigen activiteiten buiten school om etc. Het gesprek over de meerwaarde van dergelijke activiteiten en de persoonlijk reflectie is een aandachtspunt. Daarnaast wordt gestreefd naar meer structuur en samenhang. Hoewel de breedte van de vakkenkeuze wordt ingeperkt door de profielen in de bovenbouw en door praktische overwegingen, staan we voor een brede vorming van de leerlingen. Leerlingen kunnen een extra vak kiezen en er wordt hierbij gezocht naar mogelijkheden binnen of buiten het rooster. De brede vorming wordt tevens gestimuleerd door het aanbieden van het verrijkingsprogramma Xplore voor alle leerjaren van het Vwo.
26
Speerpunten: 1. De ontwikkeling van een programma voor welsprekendheid (in woord en geschrift) in alle leerjaren. 2. De ontwikkeling van het vak filosofie in Vwo 4 t/m 6 en de aanpassing van modules in de onderbouw, waarbij gelet wordt op de samenhang. 3. Het bevorderen van de samenhang in en de reflectie op de vormende activiteiten. 4. Het aanbieden van brede keuzemogelijkheden in het vakkenpakket en maatwerk waar mogelijk. 2. Onderwijs De principes van het Vwo-‐onderwijs krijgen vorm in een aantal didactische ontwikkelingen die al in gang gezet zijn en een andere ontwikkelingen die nog een plaats verdienen in het programma. Voor de docenten zijn deze principes een handvat om lessen te ontwikkelen en om er onderling het gesprek over te voeren. In het lesobservatieformulier voor het Vwo zijn de principes concreet uitgewerkt. Didactische ontwikkelingen die gaande zijn betreffen de leerlijn ‘Onderzoek Doen’ en de ‘VWOnly-‐ didactiek’. Het accent op het doen van onderzoek heeft als doelen een goede aansluiting bij het academische vervolgonderwijs, aansluiting bij het leerlingprofiel van de Vwo-‐leerling (onderzoekende houding) en de voorbereiding op de complexiteit van de wetenschap en samenleving. Deze leerlijn is verankerd binnen modules en het profielwerkstuk. De toepassing van de leerlijn binnen de vakken en het aspect van academisch schrijven vragen de komende jaren de aandacht. De VWOnly-‐didactiek heeft nu niets meer te maken met de vroegere VWOnly-‐klas, maar de term is bedoeld om uit te drukken dat we de lat hoog leggen (‘moeilijk moet’), maar wel rekening houden met verschillen tussen leerlingen. In de onderbouw wordt gewerkt met ‘compacten & verrijken’ om zo meer ruimte te maken voor verdieping en differentiatie. Uitwisseling binnen het team en scholing worden ingezet om deze manier van werken te bevorderen. Ook vanaf klas 3 wordt meer aangesloten bij de individuele mogelijkheden van de leerlingen. Naast al lopende ontwikkelingen zijn er andere zaken die aandacht behoeven. Om leerlingen meer inzicht te geven in hun eigen leerproces is evaluatie en feedback van belang. Het RTTI-‐concept is hiervoor een handvat. Dit concept stimuleert tevens het gesprek binnen de secties over de leerlijn van onderbouw naar bovenbouw. Binnen de teams draagt het bij aan effectieve bespreking en begeleiding van leerlingen. Begaafde leerlingen, maar ook onderpresteerders of leerlingen met een leerprobleem, kunnen eerder worden gesignaleerd en begeleid. Binnen het maatwerkprogramma zijn er mogelijkheden voor extra ondersteuning en is er vooral veel ruimte voor verrijking binnen het Xplore-‐programma. Xplore is een bundeling van al langer bestaande activiteiten waaruit leerlingen zelf een keuze kunnen maken, hun programma verrijken en zich kunnen onderscheiden. Voor de aansluiting op vervolgopleidingen blijkt dit van belang te zijn. Voor de komende jaren willen we, mede door coachend mentoraat, bevorderen dat meer leerlingen gaan meedoen in Xplore en zelf actief zijn in de keuze en verantwoording. Het coachend mentoraat richt zich meer op de verantwoordelijkheid van de leerlingen. Speerpunten: 1. De toepassing van de leerlijn ‘Onderzoek Doen’ in de modules en in de vakken in alle leerjaren. 2. De ontwikkeling van een programma voor academisch schrijven in alle leerjaren (als onderdeel van de leerlijn onderzoek doen). 3. De toepassing van de VWOnly-‐didactiek. 4. De toepassing van het RTTI-‐concept met betrekking tot signalering en begeleiding van leerlingen. 5. De doorontwikkeling van het maatwerkprogramma: de leerlingen maken zelf hun keuze en verantwoorden zich over het gevolgde maatwerk.
27
3. Personeel Binnen de IPB-‐cyclus wordt onder meer gesproken over de prioriteiten van de docent en de relatie met de doelstelling van het team-‐ en afdelingsplan. Het team is een platform waarop steeds weer kennis en ervaring wordt gedeeld. Uitwisseling tussen het onderbouwteam en bovenbouwteam wordt hierbij bevorderd. De professionalisering met betrekking tot ontwikkelingen binnen het Vwo zal zich richten op de VWOnly-‐ didactiek en het onderzoek doen. Door facilitering van ontwikkelgroepen wordt ruimte geboden om zich in deze thema’s te verdiepen. Tijdens een jaarlijkse gezamenlijke scholingsbijeenkomst wordt de opbrengst van deze groepen dan uitgewisseld. De onderzoekende houding die we bij de leerlingen willen stimuleren, moet ons zelf niet vreemd zijn. Het doen van onderzoek door docenten kan bijvoorbeeld gericht zijn op de eigen onderwijspraktijk of die van collega’s, de ontwikkeling van nieuwe kennis of verdieping in het eigen vakgebied. Om de onderzoekende school binnen de Vwo-‐teams vorm te geven zullen eerst uitgangspunten worden geformuleerd. Speerpunten: 1. De uitwisseling van kennis en ervaring met betrekking tot de didactiek in het Vwo. 2. De vorming van verschillende ontwikkelgroepen, waaronder met betrekking tot de thema’s Onderzoek Doen en VwOnly-‐didactiek. 3. Een jaarlijkse scholingsbijeenkomst. 4. Het stimuleren van de onderzoekende school. 4. Leiderschap Dit afdelingsplan biedt de mogelijkheid om in het teamplan specifiekere keuzes en afspraken te maken. Jaarlijks worden de teamplannen geëvalueerd en bijgesteld. In dit proces wordt iedereen gevraagd om mee te denken en zo een bijdrage te leveren. Helderheid over de gestelde doelen, actieve betrokkenheid zijn randvoorwaarden om als team verder te ontwikkelen. In de evaluatie van de teamplannen worden relevante kwaliteitsgegevens betrokken. De leerlingen worden gevraagd om meer verantwoordelijkheid te nemen en verantwoording te tonen. Buiten de vakken is er ruimte binnen het maatwerkprogramma om een keuze te maken. Binnen de vakken is er ruimte om het gesprek aan te gaan om extra mogelijkheden (bijv. Olympiades; verdiepingsopdrachten of juist ondersteuning; tutoraat) te benutten. Het denken in mogelijkheden en verantwoordelijkheid vraagt om een kanteling in de houding van leerlingen en om een andere benadering vanuit de docenten. In het gesprek met de leerlingen is het portfolio een hulpmiddel. Speerpunten: 1. De ontwikkeling van het teamplan. 2. De leerlingen nemen meer verantwoordelijkheid en krijgen hiervoor ruimte. 3. De leerlingen verantwoorden zich in een portfolio. 4. Het portfolio is een handvat voor reflectie en zelfreflectie. Bijlage 1: WICS – Sternberg Op de volgende pagina’s is een samenvatting van het WICS-‐model opgenomen vanuit een artikel.
28
Wijsheid Een studie naar het werk van Robert J. Sternberg over wijsheid Freerk Wortelboer
Inleiding Het klassieke verhaal waarmee wijsheid wordt geïllustreerd is dat van koning Salomo. Als hem wordt gevraagd een baby toe te wijzen aan één van twee vrouwen die beiden beweren de moeder te zijn, stelt hij voor de baby in tweeën te hakken. De ene vrouw accepteert de beslissing, de andere vrouw gunt snikkend de baby aan de ander, waarop Salomo genoeg weet. Met dit verhaal in je achterhoofd is wijsheid dus vooral een combinatie van intelligent redeneren, creativiteit en het heel goed doorzien van de menselijke psyche. Hoe heeft Salomo deze wijsheid verworven? Hoe ontwikkel je je tot een wijs mens die situaties kan begrijpen, mensen goed aanvoelt en met compassie goed doordachte beslissingen neemt die de andere betrokkenen met waardering en zelfs dankbaarheid ontvangen? Mijn fascinatie voor wijsheid ontstond jaren geleden bij de begeleiding van jonge professionals die in organisaties flinke veranderingen moesten zien door te voeren. De jongeren waren allemaal slim, creatief en bevlogen, en deelden de verwarring over het feit dat ‘men’ niet zo hard voor hun prachtige ideeën warmliep als ze verwacht hadden. Pas nadat deze jonge professionals een aantal keren vastgelopen waren, gevoelens van frustratie en angst hadden ervaren en desondanks of juist dankzij die ervaringen hadden weten vol te houden, werden ze echt effectief en bleken ze in staat te zijn ook anderen te leiden – als inspirator, coach en/of grenzensteller. Wat zegt dat over wijsheid? Is tegenslag een voorwaarde om dit te ontwikkelen? Eenzelfde observatie deed ik bij schoolleiders die ik begeleid in een tweejarige masteropleiding. Die leiders die persoonlijk en professioneel al het nodige achter de kiezen hebben, of tijdens hun opleiding een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt (echtscheiding, geboorte van een kind, overlijden van een partner), tonen vaak groei in hun persoonlijk leiderschap. Komt wijsheid dus met de jaren? Kan een kind of een jonge starter niet wijs zijn? Maar het zijn niet alleen de mooie ervaringen die me raken; er zijn ook ethische vraagstukken die hierop betrekking hebben. Sommige leiders zie ik slim mensen voor hun karretje spannen, terwijl ik bedenkingen heb bij hun motieven. Er zijn veel voorbeelden denkbaar van buitengewoon slimme mensen die we absoluut niet als wijs zouden bestempelen. Een dictator als Saddam Hoessein wist op tal van uitgekiende manieren een heel volk te knechten. Nick Leeson van Barings Bank was een briljante beurshandelaar die gewetenloos misbruik maakte van zijn positie en kennis. Wanneer noemen we iemand nu wijs?
Robert J. Sternberg doet al meer dan dertig jaar onderzoek naar de relatie tussen wijsheid, intelligentie en creativiteit en kijkt op een bijzonder boeiende manier naar wijsheid. Hij is het die centraal staat in dit artikel. Voordat ik zijn model en denkwijze onder de loep neem, volgt nu eerst wat achtergrondinformatie over hem.
Biografie van Robert J. Sternberg Robert Sternberg is een psycholoog en vooraanstaand wetenschapper die een lijst van meer dan 1200 wetenschappelijke artikelen, hoofdstukken en boeken over tal van onderwerpen op zijn naam heeft staan. Zo schrijft hij over leermoeilijkheden, intelligentie, liefde, wijsheid, onderwijskundig leiderschap en denkstijlen, en dat alles in een voor een wetenschapper verrassend toegankelijke schrijfstijl. Ondanks zijn Amerikaanse herkomst, kijkt hij niet alleen met de Amerikaanse culturele bril, maar toetst hij zijn theorieën ook in Europa, Azië en Afrika. De meeste bekendheid geniet hij door zijn onderzoek naar intelligentie. Op zich een opmerkelijk gegeven voor iemand die als kind als rather stupid uit IQ-tests kwam! (Bussato, 2001).
Professionele identiteit
2
Sternberg werd geboren in 1949 in een Joods gezin in New Jersey. Zijn ouders hadden de high school niet afgemaakt. Al sinds zijn kindertijd leed hij erg onder testangst en scoorde hij matig, totdat hij als negenjarige een leerkracht kreeg die geloofde in zijn capaciteiten. Die hoge verwachtingen maakten dat zijn prestaties met sprongen vooruitgingen, maar ook dat hij als dertienjarige al vastbesloten was te begrijpen hoe hij wél goed kon presteren terwijl hij zo’n laag IQ had. Hij stuitte op een intelligentietest – de klassieke Stanford-Binet test – en begon die als piepjonge onderzoeker af te nemen onder medescholieren. Dit leverde verrassende inzichten op, maar bracht hem ook in de problemen. Zijn eerste proefpersoon was een klasgenote waarop hij heimelijk verliefd was. Al snel kwam hij erachter dat deze test geen handige manier was om het ijs te breken – een mooi voorbeeld van emotionele intelligentie. De tweede klasgenoot toog naar de schoolleiding, die direct ingreep en dreigde het boek met de intelligentietest te verbranden als hij nog eenmaal klasgenoten op hun intelligentie zou testen. Zo werd Robert Sternberg al op jonge leeftijd geconfronteerd met politieke gevoeligheden Pas op de universiteit kon hij zich weer openlijk verdiepen in intelligentie (Sternberg, 2003). Hij kreeg de National Merit Scholarship, een beurs waarmee hij naar Yale University kon. Ook daar waren zijn resultaten in eerste instantie matig. Het vak Inleiding in de psychologie bracht Sternberg er zelfs zo slecht vanaf dat zijn hoogleraar hem adviseerde om een ander onderwerp als major te kiezen. Evenals in zijn jongere jaren leidde ook nu frustratie tot actie. Hij kwam tot de conclusie dat testen geen adequaat beeld gaven van zijn echte kennis en academische kwaliteiten. Verder ontdekte hij dat als hij tests aflegde in een kamer met jongere medestudenten hij veel rustiger werd en zijn scores aanzienlijk stegen. Een jaar later ontwikkelde hij zijn eerste eigen intelligentietest: de Sternberg Test of Mental Ability (STOMA). Hij haalde in 1972 zijn BA Psychologie summa cum laude aan Yale en in 1975 zijn PhD aan Stanford University. Sternberg heeft een breed scala aan posities bekleed aan gerenommeerde instituties. Hij was hoogleraar Psychologie aan Yale, Dean of Arts and Sciences aan Tufts University en voorzitter van de American Psychological Association. In 2010 zette hij een boeiende en onverwachte stap: hij werd toen benoemd tot vicevoorzitter van het college van bestuur van Oklahoma State University en vervolgens werd hij in 2013 aangesteld als bestuursvoorzitter van Wyoming University. Hij koos dus voor de overstap van topwetenschapper aan topuniversiteiten naar een bestuurlijke rol binnen een internationaal minder bekende instelling. Als bestuurder wilde hij doelen realiseren waar hij als wetenschapper al onderzoek naar deed, zoals het versterken van het onderwijs en studenten beter toerusten voor hun toekomstige rol als leiders van een betere wereld. Op de website van Wyoming University valt te lezen dat hij in korte tijd zoveel task forces met veranderopdrachten had ingesteld dat het systeem ging kraken. Het bleek allemaal teveel in te korte tijd en het verzet tegen zijn tomeloze veranderambitie groeide. Na een half jaar vertrok Sternberg omdat hij onvoldoende steun ervoer van de board of trustees. Zijn persoonlijke energie en ambitie die hem tot academische topproductie brachten, bleken teveel in een bestuurlijke rol waarin je een hele organisatie mee moet krijgen in het veranderproces. Sinds 2014 is hij weer terug in zijn oude vak als professor of human development op Cornell University.
Wijsheid volgens Sternberg Laten we onze queeste naar wijsheid beginnen op publieke plekken (Websters woordenboek en Wikipedia). Hoe wordt in het algemeen gedacht over wijsheid? Vervolgens gaan we na wat Sternberg hieraan toevoegt. In Websters New World College Dictionary treffen we de volgende definitie aan van wijsheid: ‘The power of judging rightly and following the soundest course of action, based on knowledge, experience, understanding etc.’ En in Wikipedia vinden we: ‘Wijs-
Professionele identiteit
3
heid of levenswijsheid is de kunst om in alle levensomstandigheden juist te oordelen en te handelen. De betekenis is dus praktisch of moreel.’ Bekijken we deze twee definities, dan valt ons op dat intelligentie, kennis en ervaring mensen in staat stelt om situaties goed te beoordelen en de juiste acties te ondernemen. Wat in deze beschrijvingen ontbreekt, is de verwijzing naar componenten als de sociale omgeving (wijsheid raakt anderen en is daarmee interpersoonlijk), de emoties (wijsheid die zich ontwikkelt in het doorleven van emotionele ervaringen) en de uitwerking van de moraliteit (wat bepaalt of iets ‘juist’ of ‘goed’ is?) Robert Sternberg heeft een model ontwikkeld waarin deze verschillende componenten een plek hebben gekregen. Boeiend daarbij is om te zien hoe Sternberg vanuit zijn intelligentieonderzoek bij wijsheid uitkomt en vervolgens de brug slaat naar onderwijskundig leiderschap en daarmee werkt aan zijn eigen ambitie om een wezenlijke bijdrage te leveren aan deze wereld.
Een triarchisch model van intelligentie De oorsprong van Sternbergs fascinatie voor intelligentie ligt, zoals bleek uit zijn biografie, besloten in zijn eigen matige testscores tijdens zijn school- en studietijd. Dit had enerzijds te maken met de context (bijvoorbeeld de groepsdruk van medestudenten waaronder gepresteerd moest worden) en anderzijds met het type vragen dat gesteld werd. Intelligentietests en schooltoetsen bleken toen (en ook nu nog) vooral gericht te zijn op kennis en analytische kwaliteiten, zoals woordenschat, geheugen, begrip en de vaardigheid problemen op te lossen. Er werd bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan muzikaliteit of sociale vaardigheid. De huidige discussie in Nederland over de waarde, opzet en timing van de Cito-toets raakt aan precies ditzelfde punt. Een greep uit de reacties in dit debat: ‘Het is een momentopname onder grote druk’, ‘Mijn kind kan veel meer dan er in de Cito-toets gevraagd wordt’, ‘Moet het oordeel van de basisschool niet veel zwaarder wegen bij de toelating tot het Voortgezet Onderwijs?’ Maar ook: ‘Het is een zeer betrouwbare voorspeller van prestaties in het vervolgonderwijs!’. ‘En wat zegt die toets over succes in werk en leven? Weinig!’ Tegengestelde geluiden waren te horen in een heftig debat, dat nog steeds voortduurt en waarvan de uitkomst nog niet vaststaat Sternberg ontwikkelde een nieuw model: de triarchische theorie van intelligentie (Sternberg, 1985). Hij onderscheidt daarin drie typen intelligentie: analytische intelligentie, creatieve intelligentie en praktische intelligentie. Analytische intelligentie verwijst naar rationele probleemoplossende vermogens, zoals die zijn gemeten in de klassieke intelligentietests. Het gaat dan doorgaans om helder afgebakende opgaven waarvoor maar één juiste oplossing bestaat. Bij creatieve intelligentie gaat het om het vermogen om goed met nieuwe opgaven en ongebruikelijke situaties te kunnen omgaan, waarbij bestaande kennis en vaardigheden worden ingezet. Kijken vanuit andere perspectieven en divergerend denken, leveren andere type inzichten op en niet zozeer ‘het juiste antwoord’. Praktische intelligentie verwijst naar het vermogen om bestaande kennis en vaardigheden toe te passen in het dagelijkse leven. Deze intelligentie stelt je in staat effectief te handelen in specifieke situaties. Sternberg breidde eind jaren negentig zijn model verder uit tot de ‘theorie van succesvolle intelligentie’ waarbij iemand als succesvol intelligent geldt als hij zijn kwaliteiten inzet om verschillende levensdoelen te realiseren. Daarvoor heeft hij verschillende handelingsalternatieven. Hij kan zich aanpassen aan zijn omgeving, de omgeving beïnvloeden/hervormen of hij kan nieuwe omgevingen kiezen waarin zijn kwaliteiten het best tot hun recht komen (Sternberg, 1999).
Normatieve dilemma’s Terwijl hij steeds beter grip krijgt op intelligentie en creativiteit zien we dat Sternberg blijft worstelen met normatieve dilemma’s. Wat te denken van de slimme creatieve verkoper die zijn klanten waardeloze spullen weet aan te smeren? En nog veel fundamenteler: Hitler en Stalin legden ongetwijfeld een grote dosis praktische intelligentie en zelfs creativiteit aan de dag bij het uitschakelen van hun opponenten en zelfs hele bevolkingsgroepen. Hoe kan je tot een theorie komen die ook de waarden en het gemeenschappelijke goede doel incorporeert? Wanneer zijn keuzes wijs te noemen, dus niet alleen goed voor jezelf maar ook in het belang van anderen en brede lagen in de maatschappij?
Professionele identiteit
4
Impliciete kennis als basis voor wijsheid Veel beslissingen in het leven vragen kennis van zaken. Om als ondernemer bijvoorbeeld te kunnen beslissen over een strategische heroriëntatie en reorganisatie heb je kennis nodig van de markt, van je organisatie en werkprocessen, van financiën etc. Dit noemen we ‘expliciete kennis’. Om een wijs besluit te kunnen nemen is het echter van belang deze expliciete kennis aan te vullen met impliciete kennis. Hoe zullen mijn medewerkers reageren op een reorganisatie? Wat is de beste tactiek om mijn medeaandeelhouders mee te krijgen? Hoe groot is de kans op succes? Deze impliciete kennis of tacit knowledge (Polyani, 1976; Sternberg, 2001) haal je minder makkelijk uit boeken, maar kun je verwerven op basis van jarenlange ervaring als student, professional en ondernemer. Beide vormen van kennis, expliciet en impliciet, zijn van belang. Sternberg beargumenteert echter dat het verschil in wijsheid van beslissingen die personen nemen eerder verklaard kan worden door de impliciete kennis en contextgevoeligheid van personen, dan hun formele feitenkennis. Om terug te grijpen op de enthousiaste jonge projectleider uit de inleiding: gebrek aan begrip van ‘hoe de hazen hier lopen’ maakt dat hij tegen muren oploopt, waar zijn meer ervaren collega het project wijs om tal van klippen heen laveert, terwijl hij als net afgestudeerde mogelijk beschikt over meer actuele academische kennis dan zijn ervaren collega. Bij impliciete kennis gaat het meer om ‘weten hoe’ dan ‘weten dat’. Impliciete kennis speelt ook een rol bij het realiseren van doelen die je van belang acht. Academische kennis alléén biedt je niet de wijsheid die je nodig hebt. Wijsheid ontstaat door de academische kennis te verbinden met impliciete kennis. Je kunt hebben geleerd over hoe Mandela de grote tegenstellingen tussen blank en zwart overbrugde. Je impliciete kennis helpt je bij de vertaling naar jouw situatie: wat is dan bij jou nodig qua leiderschap en interventies om spanningen binnen jouw organisatie op te lossen? Ten slotte is het goed je te realiseren dat je impliciete kennis per definitie niet verwerft in formele leersettings en doorgaans zelfs verwerft zonder directe instructie van anderen. Een coach kan je niet leren wat de wijze oplossingen zijn voor elk mogelijk toekomstige probleem. Wel kan je leerervaringen aangereikt krijgen die je helpen zelf wijze beslissingen te nemen. Ook kun je leren je impliciete kennis te expliciteren, waardoor die bruikbaarder wordt en overdraagbaar, alsmede een basis gaat vormen voor consistenter handelen (Argyris & Schön, 1978)
De balanstheorie van wijsheid Volgens Sternberg is wijsheid een vorm van praktische intelligentie, maar dan wel eentje die veel verder gaat dan op een slimme en handige manier keuzes maken in je eigen belang. Hij definieert wijsheid vanuit een balans tussen meerdere componenten:
‘Wisdom is defined as the application of tacit as well as explicit knowledge as mediated by values toward the achievement of a common good through a balance among (a) intrapersonal, (b) interpersonal, and (c) extrapersonal interests, over the (a) short and (b) long terms, to achieve a balance among (a) adaptation to existing environments, (b) shaping of existing environments, and (c) selection of new environments’ (Sternberg, 2001).
Volgens deze definitie vereist wijsheid een balanceren c.q. afwegen op verschillende terreinen: •
Je eigen belang en andermans belang worden in een context (extrapersoonlijk) bezien: wat is goed voor jou en voor mij, én past binnen onze organisatie of binnen onze gemeenschap? Wijsheid is waardegedreven. Streven naar een oplossing die goed is voor sommigen maar slecht is voor anderen is geen wijze handelwijze. Die is immers gericht op een gemeenschappelijk belang.
•
Een wijze leider weegt zowel de korte- als langetermijndoelen en zal dus minder gericht zijn op snel scoren. Problemen die om wijsheid van de leider vragen, bevinden zich dus op het snijvlak van belangen. Lukt het de ondernemer
Professionele identiteit
5
bijvoorbeeld om zijn medewerkers zodanig te betrekken bij de strategische heroriëntatie dat men vertrouwen krijgt in die koers en meewerkt aan een reorganisatie die ook pijnlijke keuzes inhoudt? En is er tijd en ruimte voor een leerproces waardoor de organisatie twee jaar later weer floreert? •
Het balanceren heeft ook betrekking op het type actie dat je wilt ondernemen. Sternberg noemt drie typen: : (a) aanpassen aan de huidige omgeving (bijvoorbeeld door mee te gaan in een cultuur van te hard werken en lange dagen maken) (b) beïnvloeden/hervormen van die omgeving (bijvoorbeeld door collega’s te mobiliseren om samen een nieuwe weg te zoeken: ‘niet méér, maar slimmer werken’) (c) en selectie van een nieuwe omgeving (bijvoorbeeld door je geluk elders te beproeven)
Of je de juiste afweging van belangen hebt gemaakt, of je adequaat op de omgeving hebt gereageerd, of je daadwerkelijk voor het gemeenschappelijke doel bent gegaan, hangt sterk af van de waarden volgens welke je handelt. Waarden maken een integraal onderdeel uit van wijsheid.
‘Why smart people can be so foolish’
Dwaasheid ‘Why smart people can be so foolish’ luidt de prikkelende titel van een publicatie van Sternberg uit 2004. Om een scherp zicht te krijgen op een concept helpt het om vergelijkingen te maken, in dit geval met het tegenovergestelde: de dwaasheid van slimme mensen. Hoe komt het toch, vraagt Sternberg zich af, dat mensen die ogenschijnlijk alles mee hebben – intelligent en creatief zijn en over de nodige levenservaring beschikken – toch erg domme dingen kunnen doen? Niemand kan aan Bill Clinton denken zonder associaties met Monica Lewinski of aan de oud IMF-topman Dominique Strauss-Kahn en het New Yorkse kamermeisje Nafissatou Diallo. En hoe vaak raakt een leidinggevende niet de verbinding kwijt met zijn organisatie, omdat hij te vol is van zijn eigen ideeën en/of het volstrekt normaal vindt dat daar een (voor de buitenwereld onacceptabele) buitensporige beloning voor hem bij hoort. Sternberg constateert vijf denkfouten van slimme mensen ‘die denken dat ze te slim zijn om domme fouten te maken’: (1)
onrealistisch optimisme, waarbij men denkt dat men zo slim is dat men alles kan;
(2)
egocentrisme, waarbij de focus volledig op zichzelf en het eigenbelang gericht is, terwijl men de verantwoordelijkheden ten opzichte van anderen onderschat of zelfs negeert;
(3)
alwetendheid, waarbij men gelooft alles te weten, in plaats van te weten wat men nog niet weet;
(4)
almacht, waarbij men gelooft dat men alles kan doen wat men wil omdat men alle macht heeft;
(5)
onkwetsbaarheid, waarbij men gelooft dat men overal mee weg kan komen, ongeacht wat men doet, of hoe ongepast of onverantwoordelijk dat gedrag ook is.
Deze voorbeelden maken duidelijk hoe gemakkelijk mensen in goede posities ten prooi kunnen vallen aan denkfouten. Deze fouten zijn een goed reflectie-instrument voor leiders en anderen in invloedrijke posities die menen het beste voor te hebben met hun mensen of organisatie en beogen bij te dragen aan een betere wereld. Maar wijsheid, om nog even die stap te maken, is dus juist het tegendeel van deze denkfouten.
Professionele identiteit
6
Reflectie Opvallend in de theorievorming van Robert Sternberg is dat hij steeds verder allerlei puzzelstukjes samenvoegt en heel conscientieus bouwt aan een theorie. Tegenwoordig noemt Sternberg deze theorie het WICS-model, wat staat voor Wisdom, Intelligence and Creativity Synthesized (Sternberg 2003, Sternberg 2010). Wie weet bouwt hij deze nog verder uit. Met WISC wil hij een bijdrage leveren aan het verbeteren van onze wereld en de cirkel van eigenbelang, geweld en vernietiging van onze leefwereld doorbreken. Dat begint wat hem betreft bij het onderwijs dat wij onze leerlingen bieden. Juist in het onderwijs moeten we aandacht besteden aan de balans tussen deze factoren. We bereiden onze leerlingen het beste voor op de maatschappij en op hun vermogen daar een positieve verantwoordelijke bijdrage aan te leveren door hen te trainen in analytische, creatieve en praktische intelligentie, in combinatie met wijsheid die gericht is op ‘goed handelen’. Sternberg betoogt dat er nog grote slagen te maken zijn op scholen waar de nadruk nog steeds ligt op kennisverwerving en analytische intelligentie. Dat vraagt een enorme omslag bij de inrichting van dit onderwijs. Doen we dat niet, zo betoogt hij met gevoel voor dramatiek, dan is er over een aantal jaren helemaal geen wereld meer waarop wij kunnen leven.
Andere invalshoeken bij de zoektocht naar wijsheid Sternberg benadert wijsheid vanuit de psychologische invalshoek, meer in het bijzonder vanuit de invalshoek van individuele verschillen. Waarin verschillen mensen qua intelligentie, creativiteit, wijsheid? Wat houden die concepten precies in en hoe kunnen we die meten? Wijsheid verwerf je door de unieke combinatie van analytische en creatieve vaardigheden, en reflectie op ervaringen die je tegenkomt op je levenspad. Natuurlijk bestaan er ook andere invalshoeken in het onderzoek naar wijsheid, zoals de ontwikkelingspsychologische en filosofische invalshoeken. Sternberg kent deze perspectieven uiteraard maar laat de uitwerking daarvan graag over aan anderen, zoals blijkt uit twee indrukwekkende handboeken die hij (mede) heeft samengesteld (Sternberg, 1990; Sternberg & Jordan, 2005). Ik licht er drie alternatieve invalshoeken uit en ga kort in op hun aanvullende waarde.
Emoties en wijsheid Vanuit psychoanalytisch perspectief betoogt Deirdre Kramer (1990) dat in de psychologische ontwikkeling sprake is van twee parallelle processen, die samen bijdragen aan de wijsheid van een individu. Dat is enerzijds de cognitieve ontwikkeling, waarin men intellectuele en dialectische kwaliteiten ontwikkelt en anderzijds de affectieve ontwikkeling, waarin affectieve regulatie, egoontwikkeling en de integratie van bewuste en onbewuste processen aan de orde zijn. In mijn eigen, wat kleinschaligere onderzoek naar de impact van indringende life events op het persoonlijke leiderschap (Wortelboer, 2013) wordt zichtbaar hoe schoolleiders heftige emotionele ervaringen een plek geven in hun leiderschap. Een goede verwerking van deze ervaringen lijkt te leiden tot een sterkere concentratie op wat men echt belangrijk vindt om te doen. Hierdoor gaat men voorbij het eigenbelang en is men meer gericht op de ander en het algemene belang – op het ‘goede’ – wat leidt tot meer wijsheid.
Levensfasen en wijsheid De psychoanalytische ontwikkelingspsycholoog Erik Erikson (1963) maakte in de jaren vijftig furore met een model voor de ontwikkeling van de mens in acht fasen. Het is een krachtig model dat nog altijd standhoudt en mede als basis dient voor het huidige onderzoek naar professionele identiteit. Volgens Erikson kent elke levensfase zijn specifieke opgaven en staat in de laatste fase, de late volwassenheid vanaf ongeveer het zestigste levensjaar, integriteit centraal met als belangrijkste deugd de
Professionele identiteit
7
wijsheid. Vertaald naar de professionele ontwikkeling van leiders heeft men in die fase behoefte aan het doorgeven van kennis en ervaring, als mentor/coach. Men streeft ernaar een ethische rol te spelen en niet altijd te kiezen voor de snelste of makkelijkste oplossing. Gerichtheid op de lange termijn in combinatie met een relativerende opstelling – dat zijn de kenmerken van de echte professionals aan het eind van hun loopbaan.
Wijze inzichten en uitspraken De filosofische invalshoek ten slotte benadert wijsheid vanuit fundamentele levensvragen als: ‘Wat is het goede?’, ‘Wat is kennis’ en ‘Wie ben ik?’ Filosofische wijsgeren uit de Griekse en Romeinse tijd en spirituele goeroes uit de Indiase tradities bieden al duizenden jaren het fundament voor de ontwikkeling van de ‘inhoud van wijsheid’. Wat zijn wijze keuzes, hoe moet ik handelen, wat is de juiste weg? Deze vragen vallen buiten de scope van deze bijdrage, waarin het proces van wijsheid centraal staat: welke intellectuele, creatieve, emotionele en ontwikkelingspsychologische processen dragen bij tot iemands wijsheid?
Waarde van Sternberg voor ons als onderzoekers en coaches Wat heeft Sternberg ons als onderzoekers van professionele identiteit te bieden? Hij helpt ons grip te krijgen op de toegevoegde waarde van mensen met een sterke professionele identiteit. Hij wijst ons een weg om de balans te vinden tussen ogenschijnlijke dilemma’s, zoals het eigen belang en het belang van anderen. Verder benadrukt hij de waarde van impliciete kennis en vraagt hij aandacht voor de morele verantwoordelijkheid die wij verbinden met wijsheid. Tezamen voeden deze twee kwaliteiten het concept van de professionele identiteit. De filosofisch-spirituele invalshoek van wijsheid, iets wat Sternberg niet onderzoekt, zien we in deze bundel terug bij James’ bijdrage over spirituele identiteit en het artikel over bezieling. De ontwikkelingspsychologische benadering wordt verder uitgewerkt in de stukken over erkenning en psychologisch eigenaarschap. In de artikelen ‘Professionele ruimte’ en ‘Begrensde rationaliteit’ zien we hoe de omgeving sterk bepalend is voor gedrag en al dan niet wijze beslissingen. En wat biedt Sternberg mij als coach van schoolleiders? In de begeleiding van schoolleiders neemt, naast strategische, onderwijskundige en organisatiekundige thema’s, de ontwikkeling van persoonlijk leiderschap een belangrijke plaats in. De aanname is daarbij dat, wil je een goede schoolleider zijn en anderen kunnen inspireren, beïnvloeden en begrenzen, je ook jezelf goed moet kennen met zowel je kwaliteiten als je beperkingen. Het risico is echter dat dit leidt tot een sterke nadruk op de eigen ontwikkeling, los van juist die omgeving waarin men functioneert. Het concept wijsheid, zoals Sternberg dat schetst, en de verbinding van leiderschapsontwikkeling met het grotere belang van school, maatschappij en ‘het goede’ helpt enorm om schoolleiders de verbinding te laten leggen tussen beide werelden.
Professionele identiteit
8
Referenties
Argyris, C. & Schön, D. (1978) Organisational Learning. Reading, MA: Addison-Wesley Bussatio, V. (2001). ‘Psychologie van grote hoogte’, Interview met Robert Sternberg. Home Journalistiek. Geraadpleegd op 1 mei 2014 op http://members.chello.nl/v.busato/sternberg.html Erikson, E.H. (1963, revised edition) Childhood and Society. New York/Londen: W.W. Norton & Company Kramer, D.A. (1990). ‘Conceptualizing Wisdom: the primacy of affect-cognition relations’, In: Sternberg, R.J. (red.). Wisdom, its nature, origins and development. Cambridge: Cambridge University Press Polanyi, M. (1976). ‘Tacit knowledge’, In: M. Marx & F. Goodson (red.), Theories in contemporary psychology (. 330-344). New York: Macmillan Ruijters, M., Braak, E. van de, Oeffelt, T. van (2014) Top Class. Professionele identiteit als weg naar excellentie Sternberg, R.J. (1985). Beyond IQ: a triarchic theory of human intelligence. Cambridge: Cambridge University Press Sternberg, R.J. (red.) (1990) Wisdom, its nature, origins and development. Cambridge: Cambridge University Press Sternberg, R.J. (1999). ‘The theory of successful intelligence’, In: Review of general psychology. Vol. 3, nr. 4, 292-316 Sternberg, R.J. (2001). ‘Why schools should teach for wisdom: The balance theory of wisdom in educational settings’, In: Educational Psychologist 36 (4), 227-245 Sternberg, R.J. (2003). Wisdom, Intelligence and Creativity Synthesized. Cambridge: Cambridge University Press Sternberg, R.J. (2004). ‘Why smart people can be so foolish’, In: European psychologist. Vol. 9, nr. 3, 145-150 Sternberg, R.J., & Jordan, J. (red.) (2005). A Handbook of Wisdom. Psychological perspectives. Cambridge: Cambridge University Press Sternberg, R.J. (2010). WICS: ‘A new model for school psychology’, In: School Psychology International (2010) 31: 599 Websters New World College Dictionary, 1997, p. 1533 Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Wijsheid_%28deugd%29 Wortelboer, F.Q.C. (2013). Niet meer bang! Een onderzoek naar de effecten van life events op persoonlijk leiderschap van schoolleiders. Amsterdam: NSO
Professionele identiteit
9
4. Teamplannen Teamplan Praktijkonderwijs Identiteit & Onderwijs 1.1 Identiteit Waarderingskader: 5.1/ 5.2 KPI 1/2/3 Doel: Ouders en leerlingen van het Praktijkonderwijs ervaren de school als een duidelijk christelijke school. Er is een programma van toerusting en vorming passend bij de leerling. Resultaat: In het schooljaar 15/16 zal het project nieuwe dagopeningen voor PrO en VMBO worden afgerond waarna beiden beschikken over een volledig programma dekkend voor twee schooljaren. Organisatie en Planning: De ervaringen opgedaan in het afgelopen schooljaar worden gebruikt bij het maken van de laatste dagopeningen. De beschikbare dagopeningen zullen, met rooster en geordend in mappen, als complete methode worden afgerond. Alle collega’s spreken leerlingen aan als gedrag niet past bij de christelijke identiteit van de school. Middelen: Er zijn voor de laatste periode voor het praktijkonderwijs nog 20 uur voor gereserveerd en er zijn afspraken dat één OOP collega zal bijdragen bij de administratieve kant van het afronden. Evaluatie: 80% van de leraren geven in een evaluatie tijdens een teamvergadering aan prettig en zinvol te kunnen werken met de nieuwe dagopening. 80% van de leerlingen boordelen de dagopeningen positief. 90% van de leerling geven aan dat de docenten je aanspreken wanneer je gedrag laat zien dat niet past bij de identiteit van de school. Project: Was een project dat nu zal worden afgerond. 1.2 Leerlingzorg Waarderingskader 2.1/5.3/3.7 KPI 3 Resultaat: Er is een afgerond plan voor SoVa voor het Praktijkonderwijs waarin is verwoord hoe we inhoud geven weerbaarheid, versterken van zelfvertrouwen, gevaren van Social Media en tegengaan van pesten.
38
Met het afgeronde SoVa plan hebben docenten een duidelijk handvat hoe ze verdeeld over het schooljaar aan de verschillende facetten van SoVa inhoud kunnen geven. Organisatie en Planning: In alle PrO klassen worden gedurende het hele schooljaar Kanjer en SoVa lessen ingezet om te werken aan een veilig leerklimaat. Eind 15/16 is er voor de bovenbouw een jaarplan met lesinhouden, op basis van de Kanjer Methode en SoVa, met daarbij inbegrepen de aandacht voor Sociale Media. Middelen: Ontwikkelen van een plan m.b.t. SoVa is bij één collega in IPB cyclus vastgelegd. Daarnaast is 10 uur beschikbaar vanuit commissie algemeen. De inhouden van het SoVa plan vallen al binnen de normale lesinhouden van het Praktijkonderwijs. Evaluatie: Het SoVa plan is afgerond en beschikbaar, 80% van de inhoud is in de praktijk getest en beoordeeld op bruikbaarheid. De leerlingen werken aantoonbaar aan hun Sociale Vaardigheden om de doelen, zoals geformuleerd in het curriculum PrO en gelinkt aan wonen, werken, vrije tijd & burgerschap te behalen. Project: Geen project, plan zal na afronden structureel worden ingevoerd. 1.3 Lesinhouden Waarderingskader 3.1/3.2/3.3/3.4/3.5/7.5/8.1/13.3 KPI 6/8 Doelen: Leerlingen werken gericht aan hun taal-‐ en rekendoelen zoals die zijn geformuleerd in leerroutes. Docenten toetsen en analyseren de taal-‐ en rekenprestaties van leerlingen, zij bepalen het start niveau van de leerlingen en werken door de inzet van een passende leerlijn aan het einddoel welke van de leerling mag worden verwacht. Leerlingen werken gericht aan de doelen zoals geformuleerd in het curriculum praktijkonderwijs wonen, werken vrije tijd en burgerschap volgens een individueel ontwikkelingsplan. Resultaat: Docenten gebruiken de nieuwe lesmethoden voor taal, rekenen, Cultuur en Maatschappij en Engels. De docenten zetten de bij de methode behorende toetsing in om te analyseren of lesstof is begrepen en maken waar nodig gebruik van verdieping of verbreding van de lesstof om lesstof te laten aansluiten bij het individuele leerplan van de leerling. Resultaten voor taal, rekenen, Cultuur en Maatschappij en Engels worden inzichtelijk vastgelegd in een nieuw in te zetten LVS ‘Presentis’. Op deze manier zijn resultaten beschikbaar om gefundeerde uitspraken te doen over leervorderingen op rapportvergaderingen en verantwoording richting ouders. Leerlingen leggen gemaakt werk vast in een digitaal portfolio. OPP en IOP zijn op orde zodat leerling zijn eigen leerplan heeft en recht wordt gedaan aan verschillen tussen de leerlingen. Organisatie en Planning: Er worden voortgangs-‐ en evaluatiemomenten gepland op de afdelingsvergadering om de invoer van de nieuwe lesmethode goed te kunnen volgen. De docenten evalueren aan het eind van het schooljaar 2015/2016 de nieuwe methode die we inzetten
39
voor taal, rekenen, Cultuur en Maatschappij en rekenen. Zij benoemen dan de zwakke punten van de methode en reiken elkaar materialen of methoden welke we kunnen inzetten op deze zwakke punten. Middelen: Geen extra middelen nodig, valt binnen de docententaak Evaluatie: Op grond van resultaten van de toetsing en het vaststellen van de passende leerlijnen is vastgelegd in een OPP wat het perspectief is bij uitstroom van de leerling. De school volgt systematisch vorderingen van de leerlingen aan de hand van genormeerde toetsen en analyseert de prestaties. Voor elke leerling in het PrO is vastgelegd, na toetsing, in welke van de drie leerlijnen in leerroute 3 de leerling werkt om alle verplichte taaldoelen en rekendoelen te behalen (aspect 3.1 van het waarderingskader). Project: Bij de start komen enkele aspecten van een project aan bod, maar het gaat om een structurele invoer.
40
Personeel & leiderschap Waarderingskader 14.1/14.2/14.3/14.4/14.5/15.1/15.2/15.3/15.4 KPI 12/13/14 2.1 IPB Doel: Ieder teamlid kan verwoorden wat zijn eigen leerdoelen zijn en wat de relatie is met het teambelang. Ieder teamlid neemt zelf de verantwoording voor het plannen en uitvoeren van zijn of haar professionalisering, deze deskundigheidsbevordering is vooral gerelateerd aan doelgericht onderwijs. Binnen het team zijn er specialisten die zich blijvend ontwikkelen op hun deelgebied en dit delen met anderen. Resultaat: Ieder teamlid draagt bij aan het behalen van de doelen uit het teamplan. Ieder teamlid werkt actief aan zijn eigen scholing en ontwikkeling. Ieder teamlid kan uitleggen wat hij doet, waarom en wat de verwachte effecten zullen zijn. Organisatie en Planning: Omdat binnen het praktijkonderwijs de structuur rondom vaksecties anders is georganiseerd dan in de rest van de school, daarom zullen specialisten in PrO zich vooral onderscheiden op teamniveau. Binnen de gesprekcyclus komt het professionaliseringsplan van ieder teamlid ter spraken en worden hierover afspraken gemaakt. Het gebruik van intervisie, waarvoor het team is geschoold, zal regelmatig worden ingezet. Middelen: Geen extra middelen nodig. Evaluatie: Ieder teamlid kan benoemen op welke wijze hij heeft bijgedragen aan het behalen van het teamplan. Ieder teamlid kan benoemen voor welk deelgebied hij zich blijft ontwikkelen tot specialist en hoe hij hier inhoud aan geeft Ieder teamlid kan benoemen hoe zijn scholing is gerelateerd aan doelgericht onderwijs. Project: Geen project. 2.2 Scholing: Teamscholing Waarderingskader 8.1/10.1/10.2/10.3/13.1/13.2/13.3 KPI 14 Doelen: Door de inzet van een nieuw leerling volgsysteem zetten we de resultaten van onderwijs inzichtelijk weg zodat analyses eenvoudiger kunnen worden gemaakt. Het team is geschoold en vaardig om te werken met een nieuw leerling volgsysteem OPP en IOP en leerresultaten kunnen beter worden vastgelegd en gevolgd. Resultaat: Van elke individuele leerling kan zichtbaar worden gemaakt wat de leervorderingen zijn op de verschillende leergebieden en het curriculum praktijkonderwijs Van elke individuele leerling kan inzichtelijk worden gemaakt welke keuzes zijn gemaakt en wat de opbrengsten zijn.
41
Organisatie en Planning: Bij de start van het schooljaar zal het team worden geschoold voor het werken met Presentis. Met uitzondering van het rooster en absentie worden alle leerafspraken, resultaten en incidenten vastgelegd in het nieuwe LVS. Middelen: Voor dit nieuwe LVS is een offerte ontvangen die uitkomt voor komen schooljaar op ongeveer €4.700,-‐-‐ hier is de scholing bij inbegrepen, maar niet de scholingsuren van de collega’s. Omdat de benodigde data als is ingevoerd zal scholing ook direct zinvol zijn omdat docenten dan al aan de slag gaan met het programma. Administratief werk wat collega’s nu doen zal effectiever kunnen met het nieuwe programma. Evaluatie: Tijdens rapportvergaderingen kunnen docenten leeropbrengsten van individuele leerlingen in beeld brengen, analyseren en feedback vastleggen. Project: Bij de start komen enkele aspecten van een project aan bod, maar het gaat om een structurele invoer.
42
Kwaliteit 3.1 Rendement afdeling Waarderingskader 1.1/1.6/1.7/6.1/7.5/9.1/13.1/13.3 KPI 15/4 Doel: Van alle leerlingen worden talenten en ambities maximaal ontwikkeld Er kan inzichtelijk worden gemaakt of leerlingen het opleidingsniveau halen dat mag worden verwacht. Er kan inzichtelijk worden gemaakt of leerlingen in de vervolgopleiding of werk functioneren naar verwachting. Resultaat: Leerlingen behalen Branche gerichte opleidingen (=BGO) certificaten. Leerlingen stromen succesvol uit naar werk of een vervolgopleiding. Door de systematische inzet van genormeerde toetsen worden de vorderingen van de leerlingen vastgelegd en tevens gebruikt om de leerlingen een passend leerstofaanbod te doen. Organisatie en Planning: Veel leerlingen behaalden afgelopen schooljaar BGO certificaten. De huidige opzet zal worden geborgd en versterkt. Alle personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van een BGO evalueren systematisch de opbrengsten van hun cursus en verantwoorden de opbrengsten, waar nodig sturen zij tussentijds bij. De resultaten (het rendement) van de arbeidstoeleiding zal in samenwerking met de gemeente worden doorgelicht en aangescherpt op aansluiting bij de bestaande arbeidsmarkt. Het al eerder genoemde nieuwe LVS zal worden ingezet om middels toetsing en analyse van de toetsen vast te stellen hoe leerlingen zich ontwikkelen. Middelen: De zgn. BGO’s zijn kostbare opleidingen door te streven naar een hoog rendement worden middelen verantwoord ingezet. (op landelijk niveau vreemd dat alleen PrO extra moet betalen voor examens in tegenstelling tot de rest van het voortgezet onderwijs) Evaluatie: Alle leerlingen behalen BGO certificaten, minimaal 80 % van alle leerlingen slaagt voor de BGO cursussen die we aanbieden. De PrO afdeling van de Prins Maurits behoort tot de 25% hoogst scorende praktijkscholen van Nederland. Jaarlijks nemen we een aantal tevredenheidsonderzoeken af in PrOZO en schoolbreed doen we mee met het zgn. Effectory onderzoek. De resultaten van tevredenheidsonderzoeken PrOZO en Effectory worden gebruikt om de opbrengst te verbeteren door het formuleren en inzetten van verbeter acties. Project: Nee, is structureel.
43
3.2 Communicatie met ouders Waarderingskader 13.3/16.4/12.2 KPI 18 Doelen: Ieder teamlid werkt actief aan een goede relatie met ouders/verzorgers. Ouders/verzorgers nemen vanuit hun rol deel aan het laten leren van hun kinderen, indien nodig wordt hierop een beroep gedaan. Het praktijkonderwijs informeert ouders tijdig en volledig over vorderingen, onderwijsontwikkelingen, bijzondere activiteiten en projecten. Resultaat: Ouders zijn goed op de hoogte van de dagelijkse gang van zaken en van projecten in het praktijkonderwijs. Ouders zijn aanwezig op contactavonden en weten zich van harte uitgenodigd vanuit hun rol om bij te dragen aan het laten leren van hun kinderen. School en ouders werken, vanuit een positieve basishouding, samen met de leerling aan goed onderwijs Organisatie en Planning: Tijdens vergadering zal de communicatie met ouders zeer regelmatig onderdeel zijn van de agenda. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een ‘klankbordgroep’ speciaal van ouders uit het praktijkonderwijs te vormen. Er zal worden onderzocht op welke wijze Presentis kan bijdragen aan het goed en volledig informeren van ouders. Middelen: Hiervoor worden geen extra middelen vrijgemaakt. Is onderdeel van de normale schooltaken. Evaluatie: Ouders beoordelen bij de kwaliteitszorg de school hoger dan voorgaand schooljaar. Via de op te richten klankbordgroep zal worden nagegaan of communicatie richting ouders is verbeterd. Project: Bij de start komen enkele aspecten van een project aan bod, maar het gaat om een structurele invoer.
44
Teamplan KB12 Identiteit & onderwijs 1. LOB KPI: 14 -‐ toezichtkader 14/15 -‐ 2.1/aspect 5/aspect 11 Doel: De leerling is in staat zijn kwaliteiten binnen de verschillende sectoren van PraktijkLeren te benoemen. De leerling kan, d.m.v. de opgedane ervaringen in het praktijk leren, een bewuste beroepsgerichte profielvakkeuze maken. Resultaat: De leerling heeft aan het einde van leerjaar 1 een compleet beeld van zijn vaardigheden en de 4 profielen. De leerling kan aan het einde van leerjaar 2 een bewuste, goed onderbouwde, beroepsgerichte profielvakkeuze maken. Organisatie: Iedere PL-‐les reflecteert de leerling op zijn eigenschappen/vaardigheden binnen de beroepsgerichte profielvakkeuze. Aan het einde van de PL-‐periode reflecteert de leerling en de PL-‐docent op de beroepsgerichte profielvakkeuze m.b.v. het eindevaluatieformulier. De leerling legt zijn trotspunten binnen PraktijkLeren vast in het loopbaandossier. De zelfreflectie op ieder profiel is onderdeel van het loopbaangesprek met de mentor en wordt vastgelegd in het digitale portfolio ‘Peppels’ en het lvs ‘Magister’. De mentor bespreekt de beroepsgerichte profielvakkeuze met de leerling op basis van de verzamelde gegevens. De mentor overlegt met of informeert de ouders m.b.t. de profielvakkeuze. Planning: Cursusjaar 2015/2016 Team VMBO-‐beroepsgericht; onderbouw Middelen: Portfolio (Peppels), LOB-‐ en coachgesprekken Evaluatie: Proces: In mei 2016 evalueert de teamleider VMBO-‐onderbouw het proces van de LOB met de decaan en P.N. Brandwijk. In de 4e teamvergadering van het cursusjaar 2015/2016 evalueert het team het proces van de LOB. Product: 75% van de leerlingen heeft in leerjaar 1 een goed beeld van zijn vaardigheden en de 4 profielen. 90% van de leerlingen kan in leerjaar 2 een juiste beroepsgerichte profielvakkeuze maken.
45
2. Begrijpend Lezen KPI: 17/18c – toezichtkader 3.4/3.5 Doel: Alle docenten hebben een beter begrip van technisch lezen, school-‐ en vaktaalwoorden, tekstbegrip, tekstanalyse en het maken van samenvattingen. Alle docenten begeleiden de leerlingen in het proces van technisch lezen, het verwerven van onbekende vaktaalwoorden en schooltaalwoorden, een beter begrip van de teksten en het maken van samenvattingen. De leerlingen verwerven en ontwikkelen kennis van het technisch lezen, school-‐ en vaktaalwoorden, tekstbegrip en tekstanalyse en het maken van samenvattingen. Resultaat: De leerling heeft, door de brede begeleiding, een vergrootte woordenschat en een beter begrip van de teksten, mede doordat de technische leeskwaliteit is toegenomen. De leerling kan, door de investeringen in het tekstbegrip, beter zijn begrip en kennis bij de verschillende vakken tonen. Organisatie: Verdieping in de problematiek van het begrijpend lezen en de begeleiding van de docenten en leerlingen bij het begrijpend lezen. De aansturing van de lesgevende docenten vindt plaats door de vaksectie Nederlands-‐KB12 o.l.v. A. Zijlstra-‐Groenewoud (docent Nederlands). Planning: Cursusjaar 2015/2016 Team VMBO-‐beroepsgericht; onderbouw Middelen: N.v.t. Evaluatie: Proces: In mei 2016 evalueert de vaksectie Nederlands de vorderingen en de resultaten van de leerlingen op het gebied van begrijpend lezen. In de 4e teamvergadering/studiemiddag van het cursusjaar 2015/2016 evalueert het team de vorderingen op het gebied van begrijpend lezen. Product: 70% van de leerlingen behaalt bij de Diataaltoets en de Cito VAS 1, een hogere score voor de woordenschat en de Leesvaardigheid (t.o.v. Cito-‐Vas-‐0). 3. Rekenen KPI: -‐17/18c -‐ toezichtkader 3.4/3.5 Doel: De leerlingen, met een leerachterstand (IR -‐> LA > 0,2), zijn in staat het proces van het rekenen of toegepast rekenen op niveau te volgen. De leerachterstand wordt, door middel van een geremedieerde aanpak, teruggebracht of weggewerkt. Resultaat: Bij de leerlingen, met een leerachterstand voor het vak rekenen, is de leerachterstand aangepakt, teruggebracht of weggewerkt.
46
Organisatie: Adaptief onderwijs bij het vak wiskunde. Planning: Cursusjaar 2015/2016 Team VMBO-‐beroepsgericht; onderbouw Middelen: Lesmethode adaptief rekenen. Evaluatie: Proces: In mei 2016 evalueert de vaksectie Wiskunde de vorderingen en de resultaten van de leerlingen op het gebied van rekenen. In de 4e teamvergadering van het cursusjaar 2015/2016 evalueert het team de vorderingen op het gebied van rekenen. Product: 70% van de leerlingen, met een rekenachterstand van 0,2, behaalt bij een nog vast te stellen meetmethode, een hogere score dan bij de M8.
47
Personeel 1. Didactiek KPI: -‐19/20 -‐ toezichtkader 19/20 aspect 14/15 Doel: Leerlingen passend begeleiden in het onderwijsleerproces. Specifieke aandacht voor de verschillende leerstijlen. Resultaat: De lesgevende docenten kunnen de verschillende leerstijlen onderscheiden. De lesgevende docenten kunnen verschillende leerstijlen in de les toepassen. Organisatie: Verdieping in en toepassing van verschillende leerstijlen. Planning: Cursusjaar 2015/2016 Team VMBO-‐beroepsgericht; onderbouw Middelen: N.v.t. Evaluatie: Proces: In de 4e teamvergadering/studiemiddag van het cursusjaar 2015/2016 evalueert het team de voorstellen m.b.t. de verschillende leerstijlen. Product: Aan het einde van het cursusjaar 2015/2016 heeft 70% van de docenten uit het KB12-‐team zich verdiept in de verschillende leerstijlen. De verschillende leerstijlen zijn in het cursusjaar 2015/2016 minstens 5 keer toegepast.
48
Kwaliteit 1. Verbeteren van het process van de leerlingbegeleiding KPI: 14 -‐ toezichtkader 14/15 -‐ 2.1/aspect 5/aspect 11 KPI: 9 -‐ toezichtkader 14/15 -‐ aspect 13 Doel: De leerlingbespreking, de ouderavond en de contactavonden dienen “breed”-‐gedragen processen te worden. Resultaat: De leerlingbespreking is het enige passende leerlingvolgproces naast de rapportenvergaderingen. Het volgproces leidt tot een juiste begeleiding en determinatie van de leerling. De ouderavond en de contactavonden dienen breed gedragen te worden. Bij de ouderavond is een betrokkenheid en aanwezigheid van alle ouder(s)/verzorger(s) wenselijk. Bij de contactavond is een betrokkenheid en aanwezigheid van alle ouder(s)/verzorger(s) + leerlingen wenselijk. Organisatie: 1. Alle vakdocenten leveren voor de vastgestelde datum van de leerlingbespreking de gegevens (input) op een vastgesteld format in. 2. De mentor stelt aan de hand van de input het format voor de leerlingbespreking vast. 3. De teamleider stelt de cijferoverzichten vast. 4. De mentor bespreekt zijn/haar klas tijdens de leerlingbespreking. 5. De aanwezige docenten, bij de leerlingbespreking, stellen het vergaderverslag vast. 6. De mentor stuurt in overleg met de teamleider een actiepuntenlijst van het verslag naar alle lesgevende docenten. 7. De mentor zet de gegevens in Magister. 8. De mentor zorgt ervoor dat alle leerlingen minimaal één keer aan bod zijn geweest bij de leerlingbespreking. 9. De teamleider en mentor nodigen alle ouder(s)/verzorger(s) voor de contactavond uit. Zij geven een toelichting op het belang van de aanwezigheid van alle ouders. 10. De mentor nodigt alle ouder(s)/verzorger(s) + de leerlingen uit voor de contactavonden. Zij geven een toelichting op het belang van de aanwezigheid van alle ouder(s)/verzorger(s). De mentor geeft de leerlingen instructie m.b.t. hun leervragen of vragen op het gebied van gedrag. Planning: Cursusjaar 2015/2016 Team VMBO-‐beroepsgericht; onderbouw Middelen: N.v.t. Evaluatie: Proces: In de 4e teamvergadering/studiemiddag van het cursusjaar 2015/2016 evalueert het team het totale process van de leerlingbegeleiding. Product: De leerlingbespreking wordt door 90% van de lesgevende docenten bezocht. Het rendement en de effectiviteit van de leerlingbespreking wordt aan het einde van het cursusjaar 2015/2016 d.m.v. een enquête gemeten. De ouderavond wordt door 90% van de ouder(s)/verzorger(s) bezocht. De contactavond wordt door 25% van de ouder(s)/verzorger(s) + hun zoon of dochter bezocht.
49
Teamplan KB34 Domein Onderwijs en Leiderschap (KPI=4, 6 en 15) Waarderingskader: 6.1 t/m 6.3, 7.1 t/m 7.6, 8.1 t/m 8.4, 14.3 en 14.4, 15.1 t/m 15.4 Doel: In het onderwijs van KB34 stellen de docenten de leerlingen in staat hun zelfregulatie-‐vaardigheden te ontwikkelen. Resultaten: Een concreet actieplan m.b.t. het geven van feedback tijdens de lessen. De onderzoeksresultaten binnen het Domein Onderwijsleerproces volgens leerlingen (onderdelen 7 en 8) vanuit “Vensters voor Verantwoording” zullen beter zijn dan de benchmark; het betreft hier het percentage (zeer) tevreden leerlingen. De onderzoeksresultaten uit de LT-‐examenklas zijn voor wat betreft onderdeel 15 en 16 van “resultaten”, minimaal gelijk dan wel beter dan de benchmark. De leerling ontwikkelt leerstrategieën en leert te reflecteren op zijn eigen leerproces. De docenten leren van en met elkaar. De uitwerking van het beleid ligt bij de docenten. Organisatie en planning: Wie: expert “Feedback in BK34” Wat: de expert maakt een actieplan m.b.t. de in-‐ en uitvoering van het geven van feedback in de lessen van examenvakken. Hoe: De expert: 1. doet literatuur-‐ en praktijkonderzoek aangaande feedback (het boek “Leren zichtbaar maken” van John Hattie vormt de basis voor de verdere uitwerking) en doet hiervan schriftelijke verslag. 2. geeft antwoord op de vragen; waarom, hoe, wanneer en waartoe feedback gegeven wordt en vertaalt dit in een actieplan met concrete handvatten/voorbeelden. 3. voert de door hun ontwikkelde strategieën en acties uit d.m.v. de PDCA-‐cyclus. 4. doet verslag van haar bevindingen aan het team; tijdens teamvergaderingen. 5. komt met een concreet en definitief actieplan waarmee alle teamleden in staat worden gesteld om vanaf het schooljaar 16/17 effectieve feedback aan hun leerlingen te kunnen geven en dit in de dagelijkse lespraktijk laten zien. Bij alle bovengenoemde punten zal de expert het team actief betrekken, van hen input vragen, en acties laten uitvoeren. Wanneer: Ad. 1 t/m 4: cyclisch per vergadering. Ad. 5: juni 2016. Middelen: Het boek “Leren zichtbaar maken” van John Hattie. Uren vanuit de deskundigheidsbevordering, uren vanuit de door het team ter beschikking gestelde uren. Evaluatie: Wie: de teamleider evalueert met de expert. Tussentijds en aan het eind. Hoe: gefaseerd; op resultaat en proces; volgens de PDCA-‐cyclus. Wanneer: na elke teamvergadering.
50
Domein Onderwijs en Leiderschap (KPI=4, 5, 6 en 15) Waarderingskader: 3.7 t/m 3.9, 5.1 en 5.2, 6.3, 7.3, 7.5, 7.6, 9.2, 9.4, 14.3, 14.4, 15.1 t/m 15.4 Doelen: In het onderwijs van KB34 stellen de docenten de leerlingen in staat hun algemene vaardigheden te ontwikkelen. Resultaat: De leerling is in staat om algemene vaardigheden, welke door de ‘projectgroep vaardigheden’ in 14-‐15, vooraf zijn geformuleerd, in te zetten in zijn leerproces. De leerling ontwikkelt zich in deze vaardigheden en zelfstandigheid en is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces op dit gebied. De onderzoeksresultaten binnen het Domein Onderwijsleerproces volgens leerlingen (onderdelen 5 en 6) vanuit ‘Vensters voor Verantwoording’ zullen beter zijn dan de benchmark; het betreft hier het percentage (zeer) tevreden leerlingen. De docenten leren van en met elkaar. De uitwerking van het beleid ligt bij de docenten. Elk examenvak wordt eigenaar van of draagt bij aan ten minste 1 te ontwikkelen vaardigheid; maakt hiervoor een ontwikkellijn met bijbehorende opdrachten, doelen en beoordelingscriteria, waarmee de ontwikkeling van de leerling in Peppels kan worden gemonitord. Organisatie en planning: Wie: teamleden en projectgroep vaardigheden onder-‐ en bovenbouw (4 leden en teamleider BK34). Wat: per vak nader in te vullen, afstemming hierover tijdens teamvergadering 2. Hoe: 1. alle teamleden verdiepen zich in de ontwikkeling van zelfstandigheid en op welke wijze algemene vaardigheden bij leerlingen kunnen worden aangeleerd. 2. de praktische uitwerking vindt plaats per vak. Zowel bij 1 als 2 kan gebruik gemaakt worden van/wordt ondersteuning gegeven door de leden van de projectgroep vaardigheden. Wanneer: 1e teamvergadering: uitleg in-‐ en uitvoering vaardigheden/Peppels. 2e teamvergadering: vastlegging welk vak met welke algemene vaardigheid in zijn lessen aan de slag gaat, welke opbrengsten/doelen men hiermee bij de leerlingen wil behalen, welke beoordelingscriteria hierbij worden gehanteerd en hoe de beoordeling/evaluatie in Peppels plaats zal vinden. 3e en 4e teamvergadering: delen en uitwisselen van praktijkervaringen. Teamvergadering 5: eindevaluatie a.d.h.v. plenaire uitwisseling van praktijkervaringen per vak, doen van voorstellen ter verbetering/noodzakelijke aanpassingen voor cursusjaar 15-‐16. Middelen: Uren vanuit de deskundigheidsbevordering, 15 uren voor de projectgroepleden vanuit de door het team ter beschikking gestelde uren. De projectgroep wordt geleid door de teamleider bovenbouw BK. Evaluatie: Wie: de teamleider evalueert met het team en de projectgroep. Tussentijds en aan het eind. Hoe: 1. Elk vak reflecteert op het resultaat en proces a.d.h.v. nog nader door de projectgroep op te stellen criteria. 2. A.d.h.v. de onderzoeksresultaten binnen het Domein Onderwijsleerproces volgens leerlingen (onderdelen 5 en 6) vanuit ‘Vensters voor Verantwoording’. Wanneer: eindevaluatie Teamvergadering 5.
51
Domein Onderwijs en Leiderschap (KPI=4, 6, 7, 14, 15 en 16) Waarderingskader: 3.1 t/m 3.9, 5.1, 5.2,5.4 en 5.5, 6.1 t/m 6.3, 7.1. t/m 7.6, 8.1 t/m 8.4, 9.1, 9.2, 9.4, 11.3, 14.3, 14.4, 15.1 t/m 15.4 Doelen: Het vernieuwde beroepsgerichte programma dat voor Economie & Ondernemen en Zorg & Welzijn in het schooljaar 16-‐17 zal starten is juni 2016 uitgewerkt en geschikt voor uitvoering. Resultaat: Er is eind 15-‐16 een vernieuwd beroepsgericht programma incl. PTA, waarmee leerlingen algemene en professionele kennis en vaardigheden ontwikkelen en dat voorziet in loopbaanorientatie en -‐ontwikkeling. Dit programma bestaat uit leerroutes passend bij capaciteiten, vaardigheden en LOB van leerlingen en is realistisch, praktijkgericht en biedt een brede basis voor een succesvol vervolg in het MBO. De docenten van de beroepsgerichte vakken Economie & Ondernemen en Zorg & Welzijn leren van en met elkaar en professionaliseren zich op hun vernieuwde vakgebied en LOB. De uitwerking van het beleid ligt bij de docenten. Organisatie en planning: Wie: vakdocenten en sectievoorzitters Economie & Ondernemen en Zorg & Welzijn en de decaan VMBO KB34, onder leiding van Pieter Brandwijk (Projectleider) en Andre Roodnat (Teamleider BK34). Wat: uitwerking compleet curriculum en PTA voor Economie & Ondernemen en Zorg & Welzijn alsmede een LOB-‐programma voor alle leerjaren. Hoe: middels taakverdeling en werkafspraken met secties en decaan. Wanneer: overeenkomstig planning zoals vastgesteld in het verslag van de gezamenlijk sectievergadering van 19-‐05-‐2015. Middelen: Uren vanuit de deskundigheidsbevordering en uren vanuit een gezamenlijk budget dat in overleg met project-‐ en teamleider verdeeld gaat worden binnen de secties. Meerdaagse scholing gefinancierd vanuit het nascholingsbudget. Cursus: ‘Het optimaal benutten van de aanwezige talenten in uw team’ o.l.v. Peter Ruit (Driestar Educatief). Evaluatie: Wie: De project-‐ en teamleider evalueren met de vaksecties waarbij de genoemde planning leidend is. Hoe: Op (deel)resultaten a.d.h.v. de pedagogische en didactische uitgangspunten zoals verwoord in het afdelingsplan BK, paragraaf 2. Onderwijs. Wanneer: december 2015 en juni 2016, in een nog nader vast te stellen gezamenlijk overleg.
52
Teamplan M12 Onderwijs
1. Excellente leraren die zich richten op effectief onderwijs KPI 9/10/17/18; WK 6.1/6.2/7/8.3/8.4/13/14.4/14.5/15.1/15.3
Doel: Neerzetten van sterke gedragscultuur. Stellen van hoge verwachtingen aan leerlingen. Betrokkenheid van leerlingen vergroten in de lessen. Tussenresultaten: Docenten hebben kennis van de diverse technieken om doel te bereiken. Docenten hebben ervaring opgedaan om de technieken toe te passen in de lessen. Eindresultaten: Leerlingen geven aan middels een enquête dat ze meer betrokken zijn bij de lessen en dat ze verder uitgedaagd worden (ondanks hun niveau van dit vak). Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe en Wanneer? Alle teamleden bestuderen het boek “Teach like a champion”. Tijdens teamvergaderingen (vast agendapunt) “good practice” delen t.a.v. de diverse technieken. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent. Evt. uren bij deskundigheidsbevordering. Evaluatie: De cursusleider evalueert de cursus. De teamleider evalueert het agendapunt “uitwisseling technieken” in juni 2014 met het team. Tussentijdse evaluatie: in teamvergaderingen, binnen IPB-‐gesprekken. Docent geeft aan hoe hij/zij het een en ander gerealiseerd heeft. 2. Mediawijs WK 5.1/5.3 Doel: Leerlingen zelfbewust gebruik laten maken van de positieve mogelijkheden die de media bieden, zonder daarbij zichzelf of anderen te schaden. Elke lesgevende docent kan aangeven wat zij doen en ontwikkeld hebben om de onderstaande subdoelen te bereiken. Subdoelen: Leerlingen aanleren hoe mediaboodschappen geïnterpreteerd moeten worden. Leerlingen bewust maken van eigen houding en gedrag tegenover anderen via de media. Vergroten van de mogelijkheden van de docenten om de media doelmatig te gebruiken in de lessen (vergroten creativiteit, analyse en reflectie van leerlingen).
53
Tussenresultaten: Leerlingen maken kennis met het mediaplan. Leraren maken gebruik van opdrachten die leerlingen bewust maken van hun gebruik en houding op de media. Eindresultaat: Huidige mediaplan is geëvalueerd en bijgesteld. Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? Werkgroep Mediawijsheid introduceert lesplan tijdens de 1e teamvergadering aan de teamleden. Mentoren (en lesgevende docenten) doen ervaring op met dit lesplan (t/m februari 2015). Lesplan wordt geëvalueerd in de teamvergadering (maart 2015). Mediawerkgroep stelt plan bij. Verantwoordelijken MAVO12-‐team: So en Ldr. Middelen: “Kartrekkers” mediawijsheid Team 35 klokuren per jaar bij overige taken. Overlegmomenten werkgroep. Kennis externe deskundigen (MijnKindOnline & Lectoraat Mediawijsheid) Evaluatie: Binnen de werkgroep mediawijsheid. Tijdens teamvergadering introductie en evaluaties. 3. Leren Leren KPI 9/10/18b, WK 7.6/9.2/9.3/9.4
Doel: Leerlingen weten hoe ze de verschillende vakken moeten leren en passen dit ook toe. Ze zijn ook tevreden met hun resultaten (inzet versus cijfer) (minimaal 50% van de leerlingen reageren positief op de vragen). Subdoelen: Leerlingen weten hoe ze zich het best voor kunnen bereiden op een toets. Vcn en Anv ontwikkelen een “handout” waarmee leerlingen de verschillende vakken kunnen leren. De mentoren leren de leerlingen aan hoe vakken geleerd kunnen worden. Leraren kunnen specifiek aangeven waar het bij leerlingen misgaat w.b. hun vak en hier gericht naar handelen. Lesgevende docenten besteden voorafgaand aan een toets of in de reguliere lessen aandacht aan het leren van zijn/haar vak. Tussenresultaten: Begin van schooljaar bijeenkomst lesgevende brugklasdocenten. “Handout” is beschikbaar voor de mentoren en de leerlingen. Er is een plan voor de invulling “Leren Leren” bij het mentoraat. Eindresultaat: Leerlingen voelen zich meer competent w.b. het leren van toetsen en zijn meer tevreden over hun resultaten. Dit geven ze aan middels het LT-‐onderzoek.
54
Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? Hsg organiseert bijeenkomst brugklasdocenten begin schooljaar. Anv vraagt lesgevende docenten “handout” te schrijven voor hun vak (begin schooljaar). Ku bespreekt dit item met de sectieleiders à wordt agendapunt op sectievergadering (begin schooljaar). Brugklasmentoren en Anv stellen plan op voor “Leren Leren”. (ca. 2 bijeenkomsten begin schooljaar) LT-‐onderzoek wordt minimaal 1x ingezet door Ku (voor kerstvakantie). Brugklasmentoren stimuleren vakdocenten om “hiaten/problematieken” bij leerlingen weg te werken d.m.v. individuele adviezen en begeleiding. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent. Evaluatie: Tijdens teamvergadering komt dit item terug bij agendapunt mentoraat. Eindevaluatie vindt in eerste instantie plaats met de brugklasmentoren n.a.v. de bespreking van het LT-‐ onderzoek. 4. Eigentijds materiaal KPI 17/18b, WK 3.8/15.1 Doel: Naast het boek worden andere materialen gebruikt die actueel en/of aansprekend zijn voor de leerlingen. Minimaal 75% van de ouders beantwoorden deze vraag positief. Tussenresultaten: Teamleden worden bewust gemaakt van de noodzaak van het gebruik van aanvullende materialen. Teamleden screenen hun lesmateriaal op het gebruik van aanvullend materiaal. Teamleden vullen hun lesmateriaal verder aan met actueel en/of aansprekend materiaal. Eindresultaat: Ouders geven aan dat er voldoende eigentijds materiaal wordt gebruikt tijdens de lessen. Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? In 1e teamvergadering wordt uitkomst OT-‐onderzoek betreffende dit item nogmaals onder de aandacht gebracht. Voor de 2e teamvergadering krijgen alle teamleden de opdracht om hun lesstof te screenen op aanvullend materiaal en de kwaliteit daarvan. Tijdens de 2e teamvergadering wordt dit uitgewisseld en worden er ideeën uitgewisseld w.b. mogelijke aanvullingen. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent. Evaluatie: Tijdens teamvergadering komt dit item terug bij agendapunt onderwijs. Eindevaluatie vindt in eerste instantie plaats met de brugklasmentoren n.a.v. de bespreking van het OT-‐ onderzoek.
55
5. Communicatie Doel: Binnen de CSGPM is er open communicatie tussen medewerkers en management (7,1 à 8,0). Als ik het goed doe, dan hoor ik dat van mijn direct leidinggevende (4,6 à 6,5). Oudertevredenheidsonderzoeken: Aandacht voor contact met ouders (positief 61% à 80%). Informatie die de school geeft (positief 78% à 80%). Eindresultaat: Er is meer tevredenheid bij de teamleden en de ouders. Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? Afspraken worden duidelijk geformuleerd en genoteerd in bv. notulen van de teamvergadering (teamleider en teamleden). Teamleider en teamleden spreken meer waardering uit naar elkaar en houden elkaar scherp als informatie ontbreekt of onduidelijk is. Voor de teamvergadering wordt meer input van teamleden verwacht. Dit wordt o.a. gedaan d.m.v. verantwoordelijken aan te stellen onderdeel van het teamplan. Input van lesgevende docenten en teamleden wordt gebruikt om oplossingsgericht te werken. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent. Evaluatie: Tijdens teamvergadering komt dit item terug bij agendapunt onderwijs. Eindevaluatie vindt in eerste instantie plaats met de brugklasmentoren n.a.v. de bespreking van het OT-‐ onderzoek. 6. Tijd voor leerlingen KPI 9/10/18b, WK 5.5/8.2
Doel: Tevredenheidsonderzoek medewerkers: Ik heb voldoende tijd voor leerlingen (5,0 à 5,8). Ik ervaar een goede verhouding tussen lesgevende taken en het uitvoeren van overige taken voor de school ( 5,0 à 5,5). Ik kan mijn tijd zelf indelen (6,0 à 6,3). Eindresultaat: Er is meer tevredenheid bij de teamleden. Meer persoonlijke aandacht en individuele begeleiding voor leerlingen. Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? Tijdens de2e teamvergadering wordt het huidige onderwijsconcept besproken en worden er voorstellen gedaan w.b. wijziging/herziening. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent.
56
Evaluatie: D.m.v. het LT-‐onderzoek en de leerlingenenquêtes wordt dit item geëvalueerd. 7. Jezelf blijven in het lesgeven/autonomie WK 19 Doel: Tevredenheidsonderzoek medewerkers: Ik heb de ruimte om mijn werk op mijn manier uit te voeren (7,7 à 8,0). Ik krijg voldoende de kans om te doen waar ik goed in ben (6,9 à 7,8). Ik heb voldoende tijd voor leerlingen (5,0 à 9,0). Eindresultaat: Er is meer tevredenheid bij de teamleden. Doen waar je goed in bent en waarbij je jezelf prettig voelt. Organisatie en planning: Wie + Wat + Hoe + Wanneer? Formulier beoordeling lesbezoeken herzien. Individuele kwaliteiten inzetten voor uitvoering teamplan. Persoonlijke ontwikkeling vorm geven vanuit de docent zelf. Middelen: Behoort het bij de taak van een docent, competentie van de docent. Evt. uren bij deskundigheidsbevordering. Evaluatie: D.m.v. het LT-‐onderzoek en de leerlingenenquêtes wordt dit item geëvalueerd.
57
Teamplan M34
Identiteit & Onderwijs
KPI 2 Identiteit: De identiteit van onze christelijke school is niet alleen zichtbaar tijdens de viering(en) van Kerst (en Pasen). Ieder schooldag laat de docent zien dat hij beelddrager is van Christus. Dat kan o.a. door echt interesse te tonen in de leerling, door leerlingen te betrekken bij dagopeningen en hen bijv. gebedspunten aan te laten dragen. Onderwijs: De docent geeft graag les aan mavoleerlingen. Dat is belangrijk, want mavoleerlingen vinden een goede relatie met hun lesgevende docent waardevol. Doel: De leerlingen een diploma te laten behalen; k 7.5. De leerlingen de juiste keuze voor hun vervolgopleiding te laten maken; K 1.6, 3.9 en 5.4. De leerlingen een bovengemiddeld rendement te laten behalen. K 1.3, 6.2, 7.5. Om de bovengenoemde doelen te verwezenlijken is het volgende nodig: Betrokken docenten: • Die willen leren van elkaar; • Die passie heeft voor zijn/haar vak; • Die op het mentoren overleg input hebben gekregen van andere collega’s over leerlingen die voor hun vak minder presteren. Deze docenten geven ook aan wat zij daar aan doen of wat zij daar aan gedaan hebben. Ook kunnen zij aangeven hoe zij leerlingen die onderpresteren proberen te motiveren. • Die op teamvergaderingen constructief meedenken bij leerling besprekingen en andere agendapunten. LOB: • In mavo 3 en 4 zijn er diverse activiteiten die tot doel hebben de leerlingen te informeren en te activeren bij het maken van de juiste keuze voor hun vervolgopleiding. Deze activiteiten zijn o.a. bedrijfsbezoeken, het programma “Make the Match” voor mavo-‐3, de zgn. “Projectdag” en diverse andere activiteiten. Het vak D&P vormt de rode draad in de ontwikkeling van vaardigheden, studieloopbaanoriëntatie en -‐ontwikkeling. Daarnaast krijgt de decaan een coördinerende en aansturende rol in dit geheel. Ook de ouders willen we meer gaan betrekken bij LOB. (uitwerking van hoe, wat en wanneer volgt later). Resultaat: De m-‐3 leerling kan aan het einde van zijn/haar derde leerjaar een weloverwogen vakkenpakketkeuze maken voor het vierde leerjaar. Bovengemiddeld rendement: • Een bovengemiddeld rendement te behalen door de leerlingen vraagt van leerlingen inzet en motivatie en betrokkenheid van de docent. Daag leerlingen uit door de lat hoog te leggen, maar wel voor iedereen haalbaar. Concreet kan dat door afspraken te maken met de m-‐3 leerling, welk cijfer hij/zij voor je vak denkt te staan bij bijv. de herfstvakantie. De m-‐4 leerling start al met een PTA-‐gemiddelde. Daag hem/haar uit om een meetmoment af te spreken welk score hij/zij dan hoopt te staan. Zo kan je individueel afspraken maken en differentieer je naar niveau, rekening houdend met cognitieve verschillen tussen leerlingen.
58
Een aantal docenten uit het team m-‐3/4 gaat de cursus ‘Motiveer uw leerlingen’ volgen. Zij brengen daar verslag van uit in de teamvergaderingen en geven in volgende teamvergaderingen aan hoe zij de in de cursus opgedane ervaringen gestalte geven in de lespraktijk. Een belangrijke taak is hierin ook weggelegd voor de mentor. Hij/zij investeert in de groepsontwikkeling (zeker in het begin van het cursusjaar -‐bijv. in m-‐3-‐ door een zgn. ‘Startdag’ met heel m-‐3 op de Grevelingendam te organiseren en indien daar animo voor is, een bbq te organiseren aan het begin van het cursusjaar voor heel m-‐3) van zijn/haar mentorklas, waardoor iedere leerling zich gewaardeerd weet en ervaart bij de groep te horen. Dit motiveert leerlingen en kan problemen voorkomen. Ook biedt het programma ‘Maatwerk’ de mogelijkheid om leerlingen extra tijd en aandacht te geven voor het vak Engels, rekenen en wiskunde. Evaluatie vindt plaats in de teamvergaderingen en in individuele gesprekken tussen teamleider en docent. V.v. verantwoording geeft aan dat lln. uit m-‐4 hun resultaten onvoldoende vinden. Het waarom van deze keuze is niet te achterhalen. Wel voor alle lesgevende docenten in m-‐4 een uitdaging om dit resultaat om te buigen naar een positiever resultaat. Daarentegen was de uitslag bij V.v. Verantwoording van de ouders (m-‐4) over resultaten m-‐4 een stuk positiever. Personeel & Leiderschap KPI 15, Samen ben je meer dan een. Wat we niet willen is een afrekencultuur, maar wel een cultuur waarin ieder teamlid verantwoordelijkheid neemt voor datgene wat in het teamplan is geformuleerd. In IPB-‐gesprek met de teamleider worden doelen opgesteld en vastgelegd waaraan ieder teamlid wil werken om het onderwijs c.q. de resultaten op een hoger niveau te brengen. Ook het bijbrengen van ‘Verantwoordelijkheid voor zijn eigen leren’ van de leerling en het toewerken naar zelfstandigheid van (vooral) de m-‐4 leerling moet de aandacht hebben van de docent. In mentorgesprekken zal dit een aandachtspunt zijn. In de teamvergaderingen zal er uitwisselingen plaatsvinden hoe en wat we van elkaar kunnen leren.
59
Teamplan H12 Identiteit & Onderwijs 1. Ontwikkelen van Havo-‐didactiek Doel: Leerlingen uit Havo 1 en 2 zijn gemotiveerd om Havo-‐onderwijs te volgen. Er is een maatwerkprogramma voor leerlingen die cijfermatig uitvallen of positief opvallen in Havo 1. D.m.v. de werkwijze van RTTI wordt tijdens de tweede rapportvergadering informatie gegeven over de leerlingen op het gebied van reproductie, toepassing en inzicht. Resultaten: Iedere leerling uit Havo 1 en 2 krijgt op Havoniveau les waarbij rekening wordt gehouden met Havo-‐ didactiek, het Havo-‐ lesprofiel van Havo 1 en Havo 2 en het leerling-‐profiel van de Havo. Elk teamlid volgt de ontwikkelingen m.b.t Havo-‐didactiek voor zijn of haar vakgebied en overlegt dit binnen de teamvergaderingen. De afstroom van leerlingen uit Havo 2 naar een ander niveau is nihil. Dit betekent maximaal 5 tot 6 leerlingen op 100 leerlingen. Leerlingen die een achterstand ondervinden bij Engels, Wiskunde, Frans en/of Duits krijgen in Havo 1 en 2 bijles. Leerlingen die positief opvallen in resultaten en gedrag worden uitgedaagd een verdiepend lesprogramma te volgen wat aansluit bij hun interesses. Teamleden nemen plaats in ontwikkelgroepen om onderwerpen gerelateerd aan de Havo-‐didactiek praktisch uit te werken en toe te passen in de lessituatie. Docenten in Havo 1 analyseren tenminste twee toetsen op basis van RTTI en bespreken de uitkomsten hiervan op de tweede rapportvergadering van het schooljaar. Organisatie en planning: Wie: Marcel Vercammen en teamleden. Hoe: Uitvoering van het maatwerkprogramma. Maatwerkprogramma aanwezig in de vorm van ‘Programma maatwerk 2015-‐ 2016. Opstarten van ontwikkelgroepen, waarin teamleden vrijwillig plaats kunnen nemen. Wanneer: cursusjaar 2015-‐2016. Evaluatie: Bij het leerling-‐tevredenheidsonderzoek waarderen leerlingen de domeinen: didactiek, didactische werkvormen en het handelen van de docent in Havo 1 en Havo 2 bovengemiddeld. De afstroom van leerlingen uit Havo 2 naar een ander niveau is nihil. Dit betekent maximaal 5 tot 6 leerlingen op 100 leerlingen. We controleren dit aan de hand van de afstroom en opstroomgegevens die de directie ons toestuurt bij de start van het volgend cursusjaar. Aan het einde van het cursusjaar 2015 -‐ 2016 een evaluatie van de ontwikkelgroepen waarin de bereikte resultaten en de werkwijze hiervan wordt geëvalueerd. Toezichtkader/KPI: 1.1/1.2/3.2/3.6/3.8/3.9/4.3/6.1/6.2/6.3/aspect 7/aspect 8/9.1/9.2/9.4/aspect 12/13.2/14.4/15.3 KPI 4/5/6/9/10/16
60
2. Ontwikkelen projectonderwijs Doel: Het bieden van onderwijs wat aansluit bij de leerlijn voor het projectonderwijs op de Havo van de CSG Prins Maurits, bij het vervolgonderwijs van Havoleerlingen (HBO) en wat aansluit bij het leerling-‐profiel van de Havo. Bij alle projecten in Havo 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van een evaluatie-‐instrument en wordt er aan de hand Peppels een portfolio opgebouwd voor iedere leerling. Resultaten: Projectlessen in Havo 1 en Havo 2 wat aansluit bij: het verbinden van vakinhoudelijke kennis, loopbaanoriëntatie, het bevorderen van ondernemerschap, leerlingen schriftelijke en mondeling kunnen presenteren, gestructureerd een oplossing vinden voor een probleemstelling en leerlingen met elkaar leren. De doorlopende leerlijn van het projectonderwijs wordt gehanteerd en uitgevoerd. De projecten ‘Like je wijk’ in Havo 1 en ‘Day for change’ in Havo 2 zijn vervangen door twee nieuwe actuele projecten. Een evaluatie-‐instrument om te meten of het projectonderwijs voldoet aan de gestelde eisen. Dit wordt opgepakt door Liseth de Looze en Marcel Vercammen. Iedere leerling heeft een start van een eigen portfolio in Peppels, waarin zijn resultaten staan beschreven, opbrengsten worden vermeld en zichtbaar is welke vaardigheden hij beheerst. Peppels is ingericht voor het projectonderwijs van Havo 1 en Havo 2. Betrokkenheid op de ontwikkeling hiervan vanuit Havo 1,2 is dan ook zeer gewenst. Organisatie en planning: Wie: De werkgroep projectonderwijs Havo 12 (Pieter Bechthum, Liseth de Looze, Jeroen van Mourik, Joanne Kort, Laban Hout en Marcel Vercammen). Liseth de Looze en Marcel Vercammen ontwikkelen samen met de gemeente Goeree-‐Overflakkee een nieuwe project ter vervanging voor het project ‘like je wijk’. Pieter Bechthum ontwikkelt samen met Pieter Brandwijk een project ter vervanging van het project ‘Day for change’. Alle projectdocenten krijgen een toelichting op Peppels en bepalen een gezamenlijke aanpak wat betreft de implementatie hiervan. Wanneer: cursusjaar 2015-‐2016. Middelen: De middelen die nodig zijn voor het opzetten van het projectonderwijs in Havo 1 en Havo 2 staat beschreven in het projectplan. In het kort kom het hier op neer: Kosten project Havo 1 €750,-‐ Kosten project Havo 1 €750,-‐ Projectavonden €500,-‐ Overige kosten €250,-‐ Toegekende klokuren werkgroepleden 10-‐20 klokuren Evaluatie: Het projectonderwijs wordt jaarlijks geëvalueerd door: -‐ een gesprek met de leerlingen; -‐ een bijeenkomst met de betrokken docenten; -‐ gesprekken met externe betrokkenen; -‐ overleg met collega’s tijdens de teamvergadering H12; -‐ gebruik maken van het evaluatie-‐instrument.
61
Projectplan: Aanwezig in de vorm van projectplan ‘vernieuwd projectonderwijs Havo 1 en Havo 2’ (2013-‐2014). Toezichtkader/KPI: 3.7/3.8/3.9/5.1/5.4/aspect 6/ aspect 7/aspect 8/11.3/12.1/13.1/15.2/5.3 KPI 8/18/19 3. Toerusting en vorming Doelen: De leerlingen in Havo 1 en 2 leren waardevolle principes en praktische tips op het terrein van sociale vaardigheden en omgangsvormen d.m.v. mentoraatlessen gericht op positieve groepsvorming. De leerlingen in Havo 1 en 2 leren waardevolle principes en praktische tips op terreinen van media, gamen, verslavingen, pesten en seksualiteit d.m.v. preventielessen en/ of een weerbaarheidstraining. Binnen het team Havo 1,2 zijn verschillende docenten die zijn toegerust om de weerbaarheidstraining van LEV zelfstandig te geven. Resultaten: Er is een programma van Toerusting en Vorming voor het team Havo 1,2 wat aansluit op het programma van Toerusting en Vorming in Havo 3 en verder. De leerlingen in Havo 1 en 2 hebben mentoraatslessen positieve groepsvorming gevolgd gedurende de eerste 20 weken van het schooljaar. Dit meten we aan de hand van de tevredenheidsonderzoeken. De leerlingen in Havo 1 en 2 hebben preventielessen gevolgd op het gebied roken en drugs. In Havo 2 volgen de leerlingen een tweedaagse weerbaarheidstraining waarbij zij leren nadenken over wie ze zijn, waar zo voor staan en waar ze naar toe willen. Dit gebeurt onder leiding van deskundigen van stichting Chris en Voorkom en de mentor. Verschillende mentoren van Havo 1 en 2 hebben de cursus ‘trainer van LEV’ gevolgd om zelfstandig de weerbaarheidstraining van LEV te kunnen aanbieden. Organisatie en planning: Wie: Mentoren Havo 1 en 2. Wat: Preventielessen, mentorlessen en de weerbaarheidstraining van stichting Chris. Wanneer: cursusjaar 2012-‐2016. Middelen: Kosten weerbaarheidstraining en cursus trainer van LEV. Kennis extern deskundigen stichting Chris/Voorkom. Evaluatie: Tijdens de teamvergaderingen worden de resultaten van de mentorlessen, trainingen en preventielessen besproken. Mentoren passen verder aanbevelingen toe in hun mentorlessen. Gedurende het schooljaar vindt er regelmatig overleg plaats tussen de teamleider en de mentoren. Met de mentoren zal besproken worden wel effect de weerbaarheidstraining heeft uitgewerkt. Toezichtkader/KPI: 3.7/3.8/3.9/5.1/5.2/5.3/5.5/15.2 KPI: 1/23
62
4. Mentoraat Doel: Mentoren begeleiden hun mentorleerlingen. Mentoren zijn toegerust om uitvoering te geven aan het mentoraat. Mentoren werken voortdurend aan positieve groepsvorming d.m.v. mentoraatslessen gericht op de vijf fasen van het groepsproces. Mentoren hebben doorlopende het schooljaar een intensief contact met de ouders van hun mentorleerlingen. Mentoren zijn betrokken op de Havo-‐didactiek. Resultaten: Iedere mentor voert alle acties uit zoals afgesproken in de documenten ‘mentoraat Havo 1’ en ‘mentoraat Havo 2.’ Alle zorgleerlingen binnen Havo 1 en Havo 2 zijn in beeld en worden begeleid door hun mentor en teamleider. De klassen in Havo 1 en Havo 2 worden intensief begeleid gericht op een positief groepsproces. Alle mentoren hebben actieve deelname tijdens de werkmiddagen rondom het mentoraat en passen uitkomsten van deze bijeenkomsten toe in de mentorlessen. De ouders van de klassen Havo 1 en Havo 2 ervaren een goed contact met de mentor van hun zoon of dochter. Organisatie en uitvoering kerstviering. Bespreken sociogram, PMTK, en schoolvragenlijst. Bespreking VSV in mentorklassen. De mentor bespreekt iedere periode zijn/haar leerlingen met de teamleider. Organisatie en planning: Zoals aangegeven in de documenten ‘mentoraat Havo 1’ en ‘mentoraat Havo 2’. Evaluatie: Cursusjaar 2015-‐2016. Aan het einde van het cursusjaar wordt het mentoraatsdocument geëvalueerd door een groep mentoren en de teamleider. Het ‘wiel van de mentor’ wordt ingezet. Het ‘wiel van de mentor’ zal vergeleken worden met het cursusjaar 2014-‐2015. Hieruit volgt of de verbeterpunten concreet effect hebben gehad op het mentoraat in Havo 1 en Havo 2. Daarbij zal er een nieuwe lijst met verbeterpunten voor het cursusjaar 2016-‐2017 opgesteld worden. Projectplan: Aanwezig in de vorm van de documenten ‘mentoraat Havo 1’ en ‘mentoraat Havo 2’. Toezichtkader/KPI: 2.1/aspect 5/6.2/9.1/9.2/9.4/aspect 11/13.2/15.1 KPI 5/9/18
63
Personeel 5. IPB en scholing Doel: Bespreking van de voortgang van de gesprekscyclus en de competentieontwikkeling van de docent gericht op de overige doelen van het teamplan: -‐ Alle teamleden Havo 12 zijn voldoende geschoold en betrokken op de havo-‐didactiek. -‐ Alle lessen in Havo 1 en 2 zijn gericht op het bijbrengen van vakinhoudelijke kennis en vaardigheden. -‐ Mentoren begeleiden hun mentorleerlingen. -‐ Mentoren zijn betrokken op de Havo-‐didactiek. Het inventariseren en uitvoeren van scholingsvragen die worden geïmplementeerd in de ontwikkelgroepen. Resultaten: Iedere docent heeft twee scholingsvragen waar hij/zij gedurende twee jaar mee aan het werk is. Volgens de gesprekscyclus vinden er op de bepaalde momenten gesprekken plaats over de IPB-‐cyclus. De klassen in Havo 1 en Havo 2 worden intensief begeleid gericht op een positief groepsproces. Organisatie en planning: Wie: Marcel Vercammen en teamleden. Wat: Ieder teamlid heeft twee scholingsvragen. Marcel Vercammen organiseert de gesprekken en lesbezoeken om de voortgang te bespreken. Hoe: Tijdens de uitvoering van het IPB en door de deelname aan ontwikkelgroepen. Wanneer: cursusjaar 2015-‐2016. Evaluatie: Cursusjaar 2015-‐2016. Toezichtkader/KPI: aspect 14/aspect 15 KPI 12/14/15 Kwaliteit 6. Onderzoek ouders/leerlingen/personeel 1. Tevredenheidsonderzoeken 2. Ouderpanel 3. Leerlingenraad 4. Opbrengsten Toezichtskader/KPI: 1.1/2.1/aspect 9/aspect12/ aspect 13 KPI: 1/2/4/6/9/10
64
Teamplan H3 Onderwijs Visie op onderwijs in havo 3: In havo 3 vinden we een grote verscheidenheid aan leerlingen. Er is een groot aantal leerlingen dat het jaar zelfstandig en met goed gevolg doorlopen en we zien leerlingen die vrij snel in de doublure zone belanden en die moeilijk op eigen kracht naar een bevordering richting havo 4 toewerken. Die verscheidenheid uit zich bijvoorbeeld in de motivatie. Veel jongens geven aan vooral in havo 3 hun motivatie te verliezen (vensters voor verantwoording 2014). Daarnaast zien we in de CITO uitkomsten dat een beperkt aantal leerlingen op meerdere terreinen onderwijsachterstanden heeft. Havo 3 is een jaar waarin leerlingen een profielkeuze moeten maken. Ook hier zien we leerlingen die vrij gemakkelijk tot een keuze komen voor een vervolg in havo 4 en leerlingen die worstelen met de vragen: ‘Wat wil ik? Wat kan ik? Wat heb ik hiervoor nodig?’ Vanuit het afdelingsplan hebben we omschreven dat onderwijs moet inspelen op de vragen: Hoe voorkom je dat leerlingen ongemotiveerd raken? Hoe stimuleer je het maken van huiswerk? Welke vaardigheden zijn nodig voor succes? Hoe krijgen we een goede balans tussen eisen stellen en kansen bieden? Hoe laten we leerlingen goed reflecteren op het hun eigen functioneren? Hoe maken we het mentoraat persoonlijk? Motivatie heeft voor leerlingen in havo 3 niet alleen te maken met de relevantie van de leerstof, maar ook of een inspanning voldoende rendement oplevert om telkens opnieuw die inspanning te leveren. Hoe leer ik zo effectief mogelijk is dus voor veel leerlingen een relevante vraag. Daarnaast spelen verschillende betrokkenen een rol in het leerproces van leerlingen. Daarbij voelt het voor ouders, docenten en mentoren wel eens of de leerling de ‘afwezige’ is in de begeleiding. Doel begeleiding: Om tot de juiste begeleiding te komen van leerlingen in havo 3 kunnen we verschillende rollen beschrijven die gezamenlijk proberen de zelfstandigheid en betrokkenheid van leerlingen op hun leerproces, hun loopbaankeuze en hun persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast is het van belang dat leerlingen competenties ontwikkelen die aansluiten bij het onderwijs in het HBO. We beschrijven de volgende rollen: -‐ Vakdocent -‐ Mentor -‐ Leerling -‐ Ouders -‐ Decaan Vakdocent: Wanneer we spreken over havo-‐didactiek willen we dat leerlingen uiteindelijk bij het doorlopen van hun leerproces zelf worden geactiveerd om verantwoordelijkheid te nemen. We mogen niet veronderstellen dat elke leerling dit al kan, maar de didactiek van vakdocenten moet er op gericht zijn dat leerlingen zelf initiatieven nemen om verbeterstappen te maken in hun leerproces.
65
Dat betekent dat leerlingen in hun les relevante kennis op een gedifferentieerde manier aanbieden. Zodat een groot gedeelte van de groep wordt geactiveerd en op zijn eigen niveau na kan denken over de stof. In sommige gevallen kan het zijn dat een leerling niet voldoende mogelijkheden heeft om binnen de lessen het niveau van de kernvakken bij te benen. Daarom is het belangrijk dat er naast de lessen faciliteiten zijn om achterstanden in te lopen. Daarbij is het wenselijk dat deze faciliteiten tijdelijk van aard zijn. Ontwikkelpunten havo didactiek: In 2014/2015 hebben we als team deelgenomen aan de cursus activeren en differentiëren van Maurice van Werkhooven. In het komende schooljaar beschrijft elk teamlid die de cursus gevolgd heeft in het persoonlijk jaarplan hoe het geleerde uit de cursus wordt ingezet in de lessen. We ontwikkelen een programma voor maatwerk in de eerste twee periodes van havo 3. Het gaat hierbij om de vakken Engels en Wiskunde. Resultaat: Iedere docent beschrijft individueel het resultaat n.a.v. het bovenstaande. Leerlingen die achterstanden hebben op het gebied van Engels en Wiskunde lopen deze achterstanden in. Organisatie, Planning en middelen: In de komende IPB gesprekken wordt dit met elke docent doorgenomen die de cursus heeft gevolgd. In periode 1 en 2 liggen er 60 minuten vrij in het rooster voor maatwerk. In periode 3 is dat nog 30 minuten. Evaluatie: Toezichtskader: 6.1/6.2/6.3/6.4/8.3/8.4 KPI: 14/17/18/19/20 IPB: v18 en v23 Mentoraat: Om leerlingen in dit jaar intensief te kunnen begeleiden is een aantal jaar terug gekozen voor een dubbel mentoraat. Deze keuze maakt dat we een grote groep leerlingen individueel kunnen begeleiden in de profielkeuze en bij de voortgang van hun leerproces in havo 3. De mentor volgt die verschillende persoonlijkheden in de klas en helpt met name die leerlingen die het moeilijk vinden om verbeterstappen te maken in het leerproces. Daarnaast speelt de mentor een belangrijke rol in de persoonlijke ontwikkeling van alle mentorleerlingen. Leerlingen krijgen dus niet alleen feedback op leerresultaten, maar worden ook aangesproken op gedrag en begeleid bij de persoonlijke vorming. Een mentor kan ook beter dan de leerling het grote geheel overzien en leerlingen helpen bij het maken van de juiste keuzes rond leren en profielkeuze. Concreet betekent dit niet dat een mentor een probleemoplosser is, maar een coach. Een leerling is zelf verantwoordelijk voor het maken van verbeterstappen. We komen hier op terug bij het bespreken van de rol van de leerling. Een laatste aangelegen punt in het mentoraat en in het team is toerusting en vorming. Een programma rond mediawijsheid, seksualiteit en veiligheid is er niet.
66
Ontwikkelpunten mentoraat: In 2015 wordt de communicatie tussen mentoren en vakdocenten vergroot. Er moet meer zicht komen op de inspanningen die een leerling levert na een mentorgesprek en er moet meer feedback komen van de vakdocent op de inspanning van de leerling. Het afgelopen jaar is in een kleine groep nagedacht hoe we de betrokkenheid van leerlingen kunnen gaan vergroten. Volgend jaar starten we een proef met een nieuw digitaal systeem, waarbij leerlingen hun vorderingen kunnen bijhouden. Als dit bevalt wordt dit het jaar daarop ook ingezet door de andere mentoren. Doel: Een leerling in havo 3 vergroten betrokkenheid en zelfstandigheid, waarbij een leerling knelpunten kan benoemen. Een leerling is beter in staat om verbeterstappen te maken, waarbij hij zelf verantwoordelijk wordt gemaakt voor het in gang zetten van die verbeterstappen. Leerlingen leren op school meer dan alle vakkennis die ze nodig hebben om een diploma te halen. We stellen ons ook tot doel om leerlingen vanuit een Christelijke identiteit normen en waarden mee te geven, waarmee ze zich staande kunnen houden in de maatschappij. Daarbij leren ze om met respect voor een ander standpunten uit te wisselen. Resultaat: Docent is in staat om leerlingen te activeren en de betrokkenheid te vergroten. Leerling is tevreden over de begeleiding in havo 3 (vensters voor verantwoording 11 en wiel van de mentor). Ouders zijn tevreden over het mentoraat in havo 3 In de projectweek van november organiseren we een LEV bijeenkomst. Hierbij staan drie thema’s centraal in het kader van toerusting en vorming: -‐ Burgerschap en respect -‐ Seksualiteit en media -‐ Zelfbeheersing Organisatie, planning en middelen: Voor de ontwikkeling van het programma toerusting en vorming wordt een externe partij ingeschakeld. Kosten zijn 690,-‐ euro per klas. Evaluatie: Toezichtskader: 9.2/9.4/11.3/11.4 KPI: 14/8/15/16 Leerling: De school wordt in grote mate verantwoordelijk gehouden voor het leerresultaat en de vorderingen van leerlingen. Toch is het belangrijk dat ook een leerling zich zelf verantwoordelijk voelt voor zijn leerproces en persoonlijke ontwikkeling. Wanneer een leerling zich verantwoordelijk opstelt is de kans op een goede afronding van havo 3 en het halen van een diploma het grootst. We mogen dus als school aan een leerling vragen om ook een bijdrage te leveren aan hun leerproces. In de bovenste twee alinea’s is al beschreven welke inspanningen de school levert. Hieronder zullen we beschrijven wat we van de leerling verwachten. Ontwikkelpunten richting de leerling: Dit punt is nog niet volledig uitgewerkt in 2014/2015 en wordt meegenomen naar het volgende jaar. Leerlingen in havo 3 doorlopen de volgende stappen op het moment dat ze vanaf begin oktober in de bespreekzone of doublure zone staan:
67
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Ze krijgen een extra opdracht tijdens de mentorles. Ze maken een A4 waarop ze aangeven welke redenen ten grondslag liggen aan de slechte prestaties, welke verbeterslag ze gaan maken en welke hulp ze hiervoor nodig hebben. Ze geven aan wanneer ze verwachten dat de prestaties zijn verbeterd (maximaal 4 weken). Ze voeren de afspraken in op hun persoonlijk portfolio in ELO/PEPPELS. Als na vier weken de prestaties niet verbeterd zijn, melden ze zich op dinsdag bij de teamleider en werken ze op dinsdag tot 16:00 uur aan het verbeteren van hun prestaties. Doel: Leerlingen ondernemen zelf stappen op hun leerprestaties te verbeteren. Leerling communiceren zelf over de verbeterstappen die ze maken. Resultaat: Leerlingen kunnen aan het eind van het jaar inzichtelijk maken welke stappen zijn ondernomen om verbeterstappen in het leerproces te maken. Organisatie, planning en middelen: Werkgroep mentoraat werkt voor begin oktober een format uit waarmee een leerling zijn vorderingen kan documenteren. Ouders: Ouders kunnen een belangrijke rol spelen in het verbeteren van de leerprestaties van leerlingen. Wanneer ouders hun kinderen volgen en beschikbaar zijn voor een gesprek, of het geven van hulp, komt dit de leerresultaten ten goede. Ouders hebben tegenwoordig ook de middelen om hun kinderen te volgen. Ze kunnen in het LVS zien welke resultaten worden gehaald, welke toetsen er op het programma staan en of hun kind in de les is geweest. De meeste leerlingen vragen indirect om ouders die hier op letten. Natuurlijk vinden ze het niet prettig als ze worden aangesproken op een absentie of een slecht resultaat. Echter wanneer het gezien wordt en wanneer er over gesproken wordt, wordt de kans op herhaling kleiner. Ook op het gebied van mediawijsheid ligt er een grote verantwoordelijkheid van ouders. Leerlingen kunnen vooral buiten school slecht maat houden in het mobielgebruik en er wordt misbruik gemaakt van de mobiel als het gaat om het doorsturen van huiswerk, toetsen en afbeeldingen, teksten en filmpjes die grof en ongepast zijn. Tot slot vragen we ouders helder te communiceren. Wanneer een ouder een probleem heeft richting een lesgevende docent is het goed om die docent te mailen, of aan de receptie te vragen of de vakdocent wil terugbellen. Dat is de eerste lijn. Wanneer een probleem niet kan worden opgelost is het goed om de mentor of teamleider te benaderen. Ontwikkelpunten richting ouders: Aan het begin van het jaar wordt aan ouders nadrukkelijk gevraagd om te participeren in het leertraject van hun kinderen. Daarbij wordt de verwachting uitgesproken dat ouders nadrukkelijk letten op het mobielgebruik van leerlingen. Daarnaast vragen we ouders om de leerlingen te volgen, te participeren in het traject richting profielkeuze en helder en duidelijk te communiceren wanneer er problemen of vragen zijn. Doel: Ouders voelen zich betrokken bij het leerproces van de leerlingen. Ouders geven aan dat het contact met de school goed is (vensters voor verantwoording).
68
Organisatie, planning en middelen: Teamleider stelt een brief op om verwachtingen naar ouders kenbaar te maken. Decaan: De decaan is de expert op het gebied van profielkeuze, de samenstelling van het vakkenpakket en de aansluiting van het onderwijs van de havo naar het onderwijs op het HBO. Leerlingen realiseren zich door de nadrukkelijke begeleiding van mentoren niet altijd dat de decaan ze vrij specialistisch kan helpen. Wanneer leerlingen na de profiellessen blijven zitten met vragen over de te kiezen vakken, is de decaan het eerste aanspreekpunt. De afgelopen jaren was dit niet altijd even duidelijk voor leerlingen. Leerlingen vragen met regelmaat wie de decaan is en hoe ze de decaan kunnen bereiken. Vorig jaar is hier een verbeterslag in gemaakt. De decaan heeft intensiever contact met de mentoren, waardoor vragen sneller worden opgepakt. Op dit moment is het zaak om de mentorlessen inhoudelijk te verbeteren. In de opzet missen we mogelijkheden om individueel specifieke opdrachten aan te bieden. Daarnaast is het van belang dat de onderdelen die we klassikaal doen, ook echt voor iedereen van belang zijn. Ontwikkelpunten decanaat: De decaan geeft in de eerste mentorlessen een presentatie over hoe het jaar rond de profielkeuze verloopt en wanneer de decaan bereikbaar is. Er wordt ook verteld welke activiteiten er door havo 3 leerlingen binnen en buiten school kunnen worden gedaan om beter inzicht te krijgen in de profielkeuze. De decaan gaat zich nadrukkelijker bezig houden met de opzet van de mentorlessen. Daarbij start de decaan een ontwikkelgroep waarin zowel het digitale portfolio een rol krijgt als de inhoud van de mentorlessen. Doel: Leerlingen kunnen een weloverwogen profielkeuze maken. Leerlingen zijn tevreden over de begeleiding en de beschikbaarheid/bereikbaarheid van de decaan. Organisatie, planning en middelen: Decaan verzorgt een presentatie aan het begin van het schooljaar. Er wordt een werkgroep LOB opgezet, waarbij minimaal twee mentoren uit het team betrokken zijn.
69
Teamplan H45 Identiteit en Onderwijs Toezichtskader: 3, 5, 6, 8 KPI: 14/17/18/19/20 1. Ontwikkelen project onderwijs Toezichtskader: 8 KPI: 5,6, 7 Doelen: De leerlingen op een juiste wijze voorbereiden en aan laten sluiten op het (project)onderwijs in het HBO en de daarbij behorende competenties. Maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke verantwoordelijkheid Studiebekwaamheid Probleemoplossend werken Sociale en communicatieve bekwaamheid De leerlingen de volgende vaardigheden rondom het project onderwijs aan leren: -‐ Samenwerken -‐ Planmatig werken -‐ Mondeling/schriftelijk/creatief presenteren -‐ Onderzoek vaardigheden -‐ Gebruik van bronnen De leerlingen de mogelijkheid geven om binnen het project te werken aan doelen van hun eigen leerproces. Resultaten: Docent Herziening van het project Eerste Wereld Oorlog van Havo 4. Binnen HAVO 4 een nieuw project opstarten gericht op de genoemde vaardigheden. (Regioproject) Het project onderwijs is heeft zijn plaats in het portfolio (Peppels). Leerling De leerling is in staat om beter om te gaan met feedback. De leerling heeft de genoemde vaardigheden inzichtelijk en weet welke vorderingen hij kan en wil maken. Organisatie en Planning: Werkgroep rondom Eerste Wereld Oorlog: BTM/GUI/WM (periode 1). Werkgroep rondom het project TOF/Goeree-‐Overflakkee: HMT/MKB/NW (periode 2 en 3). Werkgroep rondom het project Multiculturele Samenleving: BER/DMW/GR/HMT/OR. (Dikgedrukte naam is voorzitter/kartrekker). Middelen: Startmiddag op 14 oktober 2015 voor het project WO1. Dag excursie naar Ieper met benodigde begeleiding/uren/onkosten. Dag excursie in het kader van Multiculturele Samenleving met benodigde begeleiding uren/onkosten.
70
Evaluatie: Docent De projecten worden binnen de werkgroepen en vervolgens in de teamvergadering geëvalueerd. Dit gebeurd aan de hand van de genoemde vaardigheden door middel van een enquête en de gegevens bij de beoordeling. Project WO1 en het project Multiculturele samenleving leggen daarbij de nadruk op de maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke verantwoordelijkheid. Het Regio project legt de nadruk op de overige genoemde competenties. Leerling Binnen de panelgroep van leerlingen (zie punt 5) zullen de gestelde doelen van de leerlingen geëvalueerd worden. Naast een mondeling gesprek zal er ook gebruik gemaakt worden van Peppels.net om de vorderingen inzichtelijk te maken. De leerlingen dienen vaardigheden en competenties inzichtelijk te hebben en zijn in staat om doelen te stellen binnen het eigen leerproces. 2. Eigenaarschap Toezichtskader: 6, 7 KPI: 4, 8, Doelen: Leerling De leerlingen nemen en tonen meer verantwoordelijkheid binnen de vakken en het maatwerkprogramma. De leerling meer inzicht geven in wie hij/zij is en wat zijn/haar mogelijkheden zijn. Docent De begeleiding van de mentoren en docenten is gericht op het vergroten van het eigenaarschap van de leerling. Resultaten: De mentorgesprekken vinden plaats aan de hand van de leervraag van de leerling. De leerlingen presenteren tijdens de mentoruren naast hun eigen kwaliteiten ook de vorderingen die ze maken. Aan de hand van de presentatie vindt het mentor gesprek plaats. De begeleiding van de mentoren en docenten is gericht op het vergroten van het eigenaarschap van de leerling. Organisatie en Planning: Werkgroep Eigenaarschap zal begin van het schooljaar (1e teamvergadering) 2015/2016 gevormd gaan worden. Deze werkgroep onderzoekt ‘eigenaarschap’ en komt tijdens de 3e teamvergadering (19 januari 2016) met concrete voorstellen naar de teamvergadering. Bij de invulling houdt de werkgroep rekening met de mogelijkheden van Peppels.net. Tijdens de laatste teamvergadering zal het document vastgesteld worden. Middelen: Gebruik van Portfolio (Peppels.net). Mentorgesprekken. Evaluatie: Binnen de panelgroep van leerlingen (zie punt 5) zal het eigenaarschap van de leerlingen aan de hand van de gestelde doelen geëvalueerd worden. Ook zal de begeleiding van de docenten en de mentoren binnen deze groep worden besproken.
71
3. Programma toerusting en vorming Toezichtskader: 2, 3, 5 KPI: 1,2,3,8 Doelen: De leerlingen werken vanuit een Christelijk perspectief aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hier voor ontwikkelt de leerling de juiste houding om te kunnen reflecteren op zijn gedrag en houding ten opzichte van de vragen uit de samenleving. Resultaten: Op de laatste teamvergadering van het schooljaar 2015/2016 wordt er door een werkgroep een programma en leerlijn rondom toerusting en vorming voor HAVO 4 en HAVO 5 gepresenteerd. Het volgen van dit programma stelt de HAVO 4/5 leerling in staat om te analyseren en te reflecteren op de (aangereikte) ethische kwesties. Praktische uitwerkingen van reflecterende opdrachten via Peppels.net. Organisatie en Planning: Werkgroep Toerusting en Vorming: OR/LUK/HMT/… komt in het schooljaar 2015/2016 met een ‘leer’lijn voor het programma vorming en toerusting voor HAVO 4/5 Binnen deze lijn krijgen de bestaande initiatieven een plaats. -‐ Project Eerste Wereld Oorlog -‐ Peppels.net als volginstrument -‐ Programma mediawijsheid De werkgroep komt in het schooljaar 2015/2016 met enkele praktische uitwerkingen m.b.t. het monitoren van het proces via Peppels.net. Tijdens de mentorgesprekken is ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ een terugkerend gesprekspunt. Voor het jaar 2015/2016 zal er een vormende middag voor HAVO 4 worden georganiseerd. De vorm zal met de werkgroep nader uitgewerkt worden. Middelen: Ontwikkeluren van uit het team budget voor de ‘vormende middag’. Evaluatie: Tijdens teamvergadering worden de resultaten met betrekking tot het programma besproken. Mentoren passen aanbevelingen toe in hun mentorlessen. Gedurende het schooljaar vind er overleg plaats met de teamleider en de werkgroep.
72
Personeel en leiderschap
4. Scholing Toezichtskader: 7, 8, 14, 15 KPI: 12, 13, 14, 16 Doelen: Alle teamleden zijn voldoende geschoold en betrokken op de lesgevende taken binnen de HAVO afdeling. Alle mentoren zijn voldoende geschoold en betrokken om invulling te geven aan het mentoraat. De teamleden zijn in staat en krijgen de ruimte om zich verder te ontwikkelen binnen de eigen expertise. Resultaten: Iedere docent geeft invulling aan professionalisering door deel te nemen aan scholing. Iedere docent maakt indien mogelijk onderdeel uit van een ‘Ontwikkelgroepje’. Expertgroepjes leveren concrete producten. Organisatie en Planning: Elk teamlid formuleert een scholingsvraag gerelateerd aan de HAVO didactiek waarop hij/zij zich verder wil scholen. Van elk ‘Ontwikkelgroepje’ wordt een projectaanvraag verwacht met concreet resultaat. Het resultaat staat in dienst van de leerling in de HAVO afdeling. Op de laatste teamvergadering van de cursus 2015/2016 worden de resultaten besproken en het proces geëvalueerd. Middelen: Indien gewenst gezamenlijke scholing rondom coaching. Uren toekenning voor een bijdrage aan een ‘Ontwikkelgroepje’ vanuit het teambudget. Evaluatie: Tijdens teamvergadering worden de resultaten van de ‘ontwikkelgroepjes’ besproken. Docenten passen aanbevelingen toe in hun lessen. Gedurende het schooljaar vindt er overleg plaats met de teamleider en de ‘Ontwikkelgroepjes’.
73
Kwaliteit 5. (Cijfer)analyse Toezichtskader: 1, 12, 13, KPI: 9, 16, 17 Doelen: Verhogen van de cijfermatige kwaliteit van het onderwijs in het HAVO 4/5 team. Verduidelijken van het beeld van de sterke en zwakke punten van het HAVO 4/5 team. Resultaten: Een duidelijke sterkte/zwakte analyse. Handvaten voor verbeter punten voor het Teamplan 2016/2017. Organisatie en Planning: Jaarlijks worden de onderzoeken met betrekking tot opbrengsten in een werkgroep (BER/PI/JON) geanalyseerd. De resultaten worden besproken in de laatste teamvergadering. De tevredenheid wordt jaarlijks gemonitord door bovengenoemde werkgroep. Jaarlijks gaat een werkgroep (…/JON) in gesprek met een panelgroep bestaande uit leerlingen uit de afdeling. Tijdens dit gesprek worden de punten uit het teamplan besproken. De resultaten van dit gesprek worden besproken in de laatste teamvergadering van de cursus. Middelen: Met betrekking tot de opbrengsten wordt de opbrengsten kaart, het hinkelpad en gegevens van het examen resultaat (cijfers, percentages en gemiddelden) gebruikt. Met betrekking tot de tevredenheid worden de beschikbare tevredenheidsonderzoeken en een panelgroep ingezet. Evaluatie: Tijdens de laatste teamvergadering worden de resultaten met betrekking tot de onderzoeken besproken. Hieruit worden de nieuwe actiepunten geformuleerd. Gedurende het schooljaar vind er overleg plaats met de teamleider en de werkgroep.
74
Teamplan V123 Identiteit & Onderwijs 1. Doorontwikkelen en implementeren van Vwo-‐didactiek Doel: 1. Het onderwijs in V123 is op niveau, uitdagend en verrijkend, hetgeen zich uit in goede resultaten op de kernvakken, een hoog rendement onderbouw en tevredenheid van ouders. De TL verwerkt deze gegevens jaarlijks in een tabel. Het recht doen aan niveauverschillen heeft bij alle teamleden de aandacht, maar kan bij verschillende docenten nog verbeterd worden. 2. De leerlijn module-‐onderwijs, sluit qua inhoud, werkvormen en niveau aan op de didactische principes die gelden voor het Vwo-‐onderwijs (zie projectplan modules) binnen de verschillende vakken en modules wordt gewerkt aan en met de leerlijn onderzoek doen. 3. Het onderwijs voor de leerlingen in V123 biedt toerusting vanuit de Christelijke levensovertuiging; het onderwijs is niet alleen gericht op intellectuele ontwikkeling maar ook op het verkrijgen van wijsheid door nog sterker dan voorheen de nadruk te leggen op vorming. Resultaten: Ad. 1: 90% van de lesgevende docenten binnen de Vwo-‐onderbouw werkt met het didactische principe ‘Moeilijk moet’. Concreet wordt er gebruik gemaakt van een compactschema en bijbehorende verdiepingsopdrachten. Docenten die geen gebruik maken van een compactschema kunnen verantwoorden hoe zij recht doen aan de verschillen tussen leerlingen en/of aangeven wat zijn/haar ontwikkelvraag is. Op de kernvakken scoren de leerlingen gemiddeld 7,2 (evenals 14/15). De docenten komen tegemoet aan de niveauverschillen in de klas, dit blijkt uit de tevredenheidsonderzoeken. Ad. 2: Jaarlijks wordt 25% van de staande modules geëvalueerd met betrokken docenten en leerlingen a.h.v. de genoemde didactische principes. Docenten nemen kennis van de inhoud van de leerlijn onderzoek doen en passen binnen de vakken elementen uit de leerlijn onderzoek doen toe; binnen het vakoverstijgend onderwijs in de vorm van modules (V123) wordt de leerlijn ‘Onderzoek Doen’ uitgevoerd. Ad. 3: Docenten geven in hun lessen inhoud aan het vormende aspect van het onderwijs waardoor 80% van de leerlingen aangeeft dat de Christelijke identiteit merkbaar is in de les. Tijdens de Vwo-‐dag van V1 en V2 zal een nieuwe invulling krijgen, waarbinnen aandacht is voor vorming. Organisatie en planning: Ad. 1: Het is een vast item binnen de IPB-‐ cyclus. De teamleider bezoekt voor ieder gesprek een les waarbij het VWO observatieformulier wordt gebruikt. Docenten vormen tweetallen en bezoeken elkaars lessen. De bezoekende collega observeert het recht doen aan niveau verschillen al dan niet aan de hand van een vooraf vastgesteld aandachtspunt. Aan het begin van de cursus wordt een ontwikkelgroepen gevormd waarbinnen nagedacht wordt over differentiatie. Ad. 1. 2 en 3: Vanuit het team/de afdeling zullen ontwikkelgroepen opgestart om verschillende speerpunten v.w.b. het VWO-‐onderwijs verder uit te diepen. De uitkomsten hiervan zullen binnen het team/de afdeling gedeeld worden. Er zullen o.a. een ontwikkelgroep ‘Onderzoek doen’, een ontwikkelgroep ‘Wijsheid en vorming’ en een ontwikkelgroep ‘Omgaan met niveauverschillen’ gevormd worden. De randvoorwaarden voor deze ontwikkelgroepen zijn binnen het document ‘Ontwikkelgroepen’ vastgelegd. Middelen: Voor 2015 wordt een scholingsbedrag van 1500 euro gereserveerd bij Corry Wiegel (Interne Academie) waar de ontwikkelgroepen een beroep op kunnen doen. Evaluatie: Ad. 1: Individueel met de betrokken teamleden tijdens de IPB-‐gesprekken waarbij de Vwo-‐didactiek één
75
van de te ontwikkelen competenties is. Concreet: Hoe geeft men het recht doen aan niveauverschillen gestalte? De mate van leerling-‐ en oudertevredenheid betreffende het recht aan verschillen tussen leerlingen wordt gemeten d.m.v. de leerling enquêtes en de tevredenheidsonderzoeken. In teamvergadering 3 presenteert de TL de tabel waarin de opbrengsten kernvakken, rendement onderbouw en tevredenheid leerlingen en ouders. Tijdens deze vergadering zullen verbeterpunten voor de komende cursus worden geformuleerd. Op de teamvergaderingen is intervisie een vast item. Docenten doen tijdens de vergadering verslag van de bezochte lessen. Ad. 2: Jaarlijks wordt 25% van de staande modules geëvalueerd met betrokken docenten en leerlingen a.h.v. de genoemde didactische principes. TL nodigt de lesgevende docenten van de modules die geëvalueerd zullen worden uit. De evaluatie met de leerlingen kan naar keuze in een gesprek of digitaal plaatsvinden. Ad. 3: Op individueel niveau: in het IPB gesprek met de teamleden. Op teamniveau zal in de laatste teamvergadering van 14/15 in overleg met het bovenbouwteam de stand van zaken besproken worden. Tevens zullen er dan speerpunten voor de nieuwe cursus opgesteld worden. Toezichtkader/KPI: 3.6/3.7/3.8/6.1/6.2/6.3/7.4/7.5/7.6/15.1/15.2/15.3/15.4 KPI 2/3/5 2. Optimale ontplooiing Doel: Excellente leerlingen in V123 volgen een plus-‐programma (Xplore) gericht op de ontwikkeling van talenten en competenties. Resultaten: Doorontwikkeling van een bestaand en samenhangend programma voor excellente leerlingen van Vwo 2 t/m Vwo 6; X5 wordt opgenomen in een breder ‘plusprogramma’ genaamd Xplore, dat uit verschillende verplichte en facultatieve onderdelen bestaat. Binnen de projecten FIRTS Lego League, Krimpprovincie en Canon van Goeree worden hoge eisen aan leerlingen gesteld. De begeleidende docenten maken een koppeling met de leerlijn onderzoek doen. Organisatie en planning: Op de eerste teamvergadering van het nieuwe cursusjaar worden middels de determinatieprocedure de geschikte leerlingen vastgesteld; de lesinhoud wordt kritisch gevolgd door een te vormen ontwikkelgroep; opdrachten worden na afloop van de cyclus met lesgevende docenten en betrokken leerlingen besproken en geëvalueerd; in overleg met de leerling en vakdocenten wordt besproken welke vakken een leerling zou kunnen missen t.b.v. Xplore. Middelen: Zie projectplan X5. Evaluatie: Mondeling met alle betrokkenen bij de afsluiting van het Xplore-‐onderdeel en binnen de te vormen ontwikkelgroep die zich met Xplore bezighoudt. Toezichtkader/KPI: 6.1/6.2/6.3/7.5/8.3/8.4 KPI 5
76
3. Coachend mentoraat Doel: Individuele begeleiding van leerlingen gericht op problematiek (leren/gedrag/thuis), persoonlijke ontwikkeling en profielkeuze; verantwoordelijkheid van de ontwikkeling van de leerling komt primair bij de leerling te liggen. Mentor heeft een coachende rol. Docenten leveren feedback op de prestaties van de leerlingen. Resultaat: Toepassen van het gespreksdocument voor mentoraat in V123. Leerlingen reflecteren op hun eigen leergedrag en nemen op basis van feedback van de mentor en/of de docent het initiatief. Koppeling van het mentoraatsgesprek en -‐document aan het Xplore-‐programma Organisatie, planning en middelen: De mentor voert met regelmaat mentorgesprekken tijdens het beschikbare mentoruur. Het gespreksdocument dient als leidraad. Docenten leveren op aangeven van de TL drie keer per jaar schriftelijk feedback op het presteren van de leerling. Deze feedback wordt door de mentor ingebracht tijdens het mentorgesprek. Evaluatie: In de tevredenheidsonderzoeken geven ouders en leerlingen aan dat ze tevreden zijn over mentoraat. Lopende het cursusjaar 2014/2015 zal de nieuwe invulling van het mentoraat met de betrokken mentoren geëvalueerd worden. Toezichtkader/KPI: 5.5/6.1/6.2/8.2/9.1/9.2/9.3/9.4 KPI 5 4. Gymnasium Doel: 1. Leerlingen volgen de vakken Latijn, Grieks en KCV zonder dat dit ten koste gaat van de resultaten bij andere vakken. 2. Leerlingen uit groep 8 en hun ouders ontvangen tijdig duidelijke voorlichting over het gymnasium op de PM. Resultaat: Ad. 1. 95% van de leerlingen die voor gymnasium kiest blijft het gymnasium volgen. Ad. 2. Leerlingen uit groep 8 en hun ouders ontvangen een duidelijke voorlichting in januari 2016 waarin kennis gemaakt kan worden met het gymnasium op de PM. Organisatie, planning en middelen: Ad.1. In samenwerking met de RGO worden de lessen Latijn en Grieks aangeboden. Het programma voor de gymnasiumleerlingen in periode 1 en 2 is inhoudelijk minder zwaar, zodat bij de overige talen de basis van de grammatica kan worden gelegd. Ad. 2. In september 2015 vindt overleg plaats tussen MSE en BE en wordt een plan van aanpak opgesteld waarin uiteengezet wordt hoe de voorlichting gestalte zal krijgen. Evaluatie: Ad.1. Gedurende het schooljaar 15/16 vindt regelmatig het gesprek plaats tussen de docent en de TL. De samenwerking met de RGO wordt maandelijks door de docent en TL geëvalueerd. Ad. 2. In juni 2016 vindt mondelinge evaluatie plaats tussen MSE en BE.
77
Toezichtkader: 3.6/3.9
Personeel 5. Vorming van ontwikkelgroepen Doel: Het stimuleren van de betrokkenheid van docenten op ontwikkelingen in de afdeling, het zich verdiepen in thema’s die van belang zijn voor de afdeling, het benutten van elkaars kwaliteiten en het leren van elkaar. Resultaat: Gedurende het schooljaar 15/16 worden verschillende ontwikkelgroepen gevormd die aan de slag gaan met thema’s passend binnen de ontwikkelingen van de afdeling, op basis van een ontwikkelingsvraag. de resultaten zullen per ontwikkelgroep verschillen, maar de effecten ervan zijn merkbaar of zichtbaar in de lespraktijk. Organisatie, planning en middelen: Er is terugkoppeling naar het team. Er is een duidelijke aanpak (doelen/resultaten/organisatie/middelen/evaluatie). Evaluatie: Iedere ontwikkelgroep evalueert de eigen resultaten en presenteert dit op de laatste teamvergadering van het jaar. Toezichtkader/KPI: 13.1/13.2/14.3/14.4/15.3/15.4 KPI 3/4/5
Kwaliteit 6. Kwaliteitszorg Doel: Het behouden van sterke punten en het verbeteren van zwakke punten in het onderwijs in V123. Resultaat: Een jaarlijks verbeterplan voor het onderwijs in V123. Organisatie, planning en evaluatie: De jaarlijkse cyclus van tevredenheidsonderzoeken en opbrengsten worden geanalyseerd binnen het team V123 en besproken op teamvergadering 3, met een verbeterplan als resultaat. Toezichtkader/KPI: Aspect 1, 12 en 13
78
Teamplan V456 Identiteit & Onderwijs 1. Pre-‐academisch onderwijs in V456 Doel: Het onderwijs voor de leerlingen in V456 is een adequate voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs. Het onderwijs in V456 sluit aan bij de VWOnly-‐didactiek in V123, waardoor er in didactisch opzicht een goede aansluiting tussen onder-‐ en bovenbouw is. Het onderwijs voor de leerlingen in V456 biedt toerusting vanuit de Christelijke levensovertuiging met het oog op hun studie in het wetenschappelijk onderwijs; het onderwijs is niet alleen gericht op intellectuele ontwikkeling maar ook op het verkrijgen van wijsheid door nog sterker dan voorheen de nadruk te leggen op vorming. Resultaat: Oud-‐leerlingen geven door middel van de vragenlijst en terugkomdag aan dat het onderwijs in V456: -‐ bovengemiddeld aansluit bij het wetenschappelijk onderwijs (volgens de VO-‐Monitor 2008-‐2012 is dit gemiddeld 85%, landelijk 81% in 2012) en -‐ uitdagend is (LT 2014: 5,44); streven is om hier een 6,0 te scoren. Docenten hanteren binnen de vakken in het lesprogramma elementen uit de leerlijn ‘Onderzoek Doen’. Binnen het vakoverstijgend onderwijs in de vorm van modules (V4/5) en het profielwerkstuk (V5/6) wordt de leerlijn ‘Onderzoek Doen’ gebruikt en uitgevoerd. Binnen de onderwijsstructuur (maatwerk) en de reguliere lessen is ruimte voor differentiatie en onderwijs op maat voor leerlingen die dit nodig hebben. Docenten betrekken in het lesprogramma activiteiten of sprekers die in relatie staan tot het wetenschappelijk onderwijs/werkveld; de Roosevelt Academy kan en wil docenten en studenten voor alle vakgebieden regelen (contact via hsr). Er wordt met ingang van het cursusjaar 2015/2016 een wetenschapsdag georganiseerd voor V4/V5; ook hierin wil de Roosevelt Academy meedenken en meewerken. Er is een lesprogramma Christelijke Toerusting en Filosofie (CTF). Een werkgroep is bezig met de invulling van dit nieuwe vak ‘Filosofie’ dat met ingang van 2015/2016 in V4 van start gaat. Organisatie, planning en middelen: Vanuit het team/de afdeling zullen ontwikkelgroepen worden opgestart om verschillende speerpunten v.w.b. het VWO-‐onderwijs verder uit te diepen. De uitkomsten hiervan zullen binnen het team/de afdeling gedeeld worden. Er zullen o.a. een ontwikkelgroep ‘Onderzoek doen’, een ontwikkelgroep ‘Wijsheid en vorming’ en een ontwikkelgroep ‘Omgaan met niveauverschillen’ gevormd worden. De randvoorwaarden voor deze ontwikkelgroepen zijn binnen het document ‘Ontwikkelgroepen’ vast gelegd. Tijdens de teamvergaderingen zullen teamleden beurtelings ‘good practices’ geven m.b.t. differentiatie of ondernomen pre-‐academische activiteiten. Onderwijs op maat en differentiatie krijgen o.a. vorm in de basis-‐ en plusuren en het excellentieprogramma. Voor de uitvoering binnen de les zal het een aandachtspunt zijn in de IPB-‐cyclus (zie punt 4). De wetenschapsdag zal ingevuld worden met verschillende (pre)academische onderdelen en vaardigheden. De randvoorwaarden voor de wetenschapsdag zijn vastgelegd in het document ‘Wetenschapsdag V45’. De teamleden sw/di zijn betrokken in het lesprogramma MCTF; luk coördineert het programma in overleg met hsr; in de jaarplanning 15/16 is een aantal bijeenkomsten afgesproken en voor het volledige programma is een projectplan beschikbaar. Komende cursusjaar 2015/2016 zal het programma voor V4 geschreven en uitgevoerd worden. De andere klassen volgen in respectievelijk 2016/17 (v5) en 2017/18
79
(V6). De invulling hiervan zal door de werkgroep MCTF opgepakt worden (Luk, Di, Sw, Jon, Pi, Ku, Hsr). De betrokken docenten krijgen voor modules de taakuren die zijn opgenomen in het ‘Maatwerk’ document. De aan de modules verbonden kosten (niet excursiekosten) van 1500 euro (V123/V456) zijn verantwoord in het projectplan ‘Maatwerk 2015’. Evaluatie: Oud-‐leerlingen geven feedback door middel van een vragenlijst en tijdens de terugkomdag. Binnen het IPB is het vorm geven aan pre-‐academisch onderwijs en differentiatie een gespreksonderwerp. Toezichtkader/KPI: aspect 6. 7 en 8 KPI 14/18/19 2. Excellentie-‐programma en maatwerk in V456 Doel: Excellente leerlingen in V456 volgen een plus-‐programma gericht op de ontwikkeling van talenten en competenties. Alle leerlingen kiezen in het maatwerk bouwstenen die bij hun ontwikkeling en interesse passen. Resultaat: Het staande X5-‐programma zal opgenomen worden in het bredere plusprogramma Xplore dat uit verschillende verplichte en facultatieve bouwstenen bestaat. Verslaglegging van de gekozen bouwstenen zal plaatsvinden via het mentoraat (zie 3). Het Xplore programma zal in het cursusjaar 2015/16 onder de aandacht van zowel ouders, docenten als leerlingen gebracht worden. Organisatie, planning en middelen: Er is jaarlijks een projectplan profiel X5, opgesteld door de teamleiders; dit projectplan heeft een eigen budget. Het programma Xplore zal met ingang van de cursus 2015/2016 onder de leerlingen worden uitgezet. Doel is om alle leerlingen uit te dagen activiteiten te kiezen die bij hen passen en bijdragen aan hun ontwikkeling. Voor de communicatie richting ouders zal Xplore een plek krijgen in de thuisinfo en op de schoolsite; de collega’s vrs/mts/ded/he zijn vanuit V456 betrokken bij X5/Cambridge Engels; tutoraat wordt aangestuurd via de Interne Academie (jon). De kosten voor Cambridge Engels komen ten laste van ouders en voor een klein deel ten laste van de sectie Engels. Evaluatie: Een jaarlijkse evaluatie door middel van gesprekken met leerlingen en externe betrokkenen. Toezichtkader/KPI: aspect 3.6, 3.8, 3.9, 6, 7.5 en 8.4 KPI 8/18/19
80
3. Mentoraatsprogramma in V456 Doel: Individuele begeleiding van leerlingen gericht op problematiek (leren/gedrag/thuis), persoonlijke ontwikkeling en loopbaanbegeleiding; verantwoordelijkheid van de ontwikkeling van de leerling komt primair bij de leerling te liggen. Mentor heeft een coachende/sturende rol. Resultaat: Ontwikkelen en uitvoeren van een lesprogramma en gespreksdocument voor mentoraat in V456 voor de beschikbare mentoruren (V4/5) eind cursusjaar 2015/2016. Ontwikkelen van programma en gespreksdocument voor mentoraat in V6 zonder beschikbare mentoruren eind cursusjaar 2015/2016. Koppeling van het mentoraatsgesprek en -‐document aan het Xplore-‐programma. Organisatie, planning en middelen: Invulling van het lesprogramma v4/5 in overleg met de betrokken mentoren, decaan en de projectgroepen Wo1/Waterloo (V4). Mentoren hebben drie keer per jaar een gesprek met elke leerling. Van dit gesprek maakt de leerling beknopt verslag waarin doelen worden geformuleerd. De leerling onderneemt zelf initiatief om de doelen te behalen en zorgt voor doorlopende verslaglegging. Evaluatie: In de tevredenheidsonderzoeken geven ouders en leerlingen aan dat ze tevreden zijn over mentoraat en LOB-‐begeleiding (uit onderzoeken blijkt dit nu deels niet het geval te zijn, o.a. Wiel van de Mentor, Leerlingentevredenheid 2012; in 2014 wel de mooie score van 7,69 die we proberen vast te houden). Lopende het cursusjaar 2015/2016 zal de nieuwe invulling van het mentoraat met de betrokken mentoren en leerlingen in verschillende gesprekken geëvalueerd worden. Toezichtkader: aspect 2.1, 5, 8.1 en 8.2
81
Personeel 4. IPB-‐cyclus Doel: In aansluiting bij de vastgestelde competenties wordt het vormgeven aan pre-‐academisch onderwijs besproken en geëvalueerd. Resultaat: Teamleden V456 geven in de lespraktijk vorm aan pre-‐academisch onderwijs in V456. Zoals beschreven in Vwo-‐document en Lesobservatieformulier Vwo. Zie ook punt 1. aspecten van het pre-‐academisch onderzoek worden uitgediept in de ontwikkelgroepen ‘Onderzoek doen’, ‘Wijsheid en vorming’ en ‘Omgaan met niveauverschillen’. Organisatie, planning en middelen: Vastgesteld onderwerp binnen de IPB-‐cyclus. Er wordt gebruikgemaakt van het ‘Lesobservatieformulier Vwo’. Ontwikkelgroepen presenteren uitkomsten onderzoek op teamvergadering of binnen de afdeling Evaluatie: In de vragenlijst IPB geven leerlingen o.a. hun waardering weer met betrekking tot het pre-‐academisch onderwijs. Toezichtkader/KPI: aspect 6, 7, 14 en 15 KPI 18/19
Kwaliteit 5. Kwaliteitszorg Doel: Het behouden van sterke punten en het verbeteren van zwakke punten in het onderwijs in V456. Resultaat: Een jaarlijks verbeterplan voor het onderwijs in V456. Organisatie, planning en middelen: Analyses uit de jaarlijkse cyclus van tevredenheidsonderzoeken/opbrengsten/audits worden in het team V456 besproken. De voorbereiding voor deze besprekingen vindt plaats binnen een kwaliteitsteam uit V456 (teamleider en 2 teamleden: Di en Sw). Evaluatie: In het team V456 worden op de teamvergaderingen de actiepunten geëvalueerd en besproken. Toezichtkader/KPI: aspect 1, 9, 12 en 13
82
5. KPI’s Hieronder volgt een overzicht van de domeinen en de bijbehorende KPI’s.
Identiteit Identiteit Identiteit
1 2 3
Onderwijs
4
Onderwijs
5
Onderwijs
6
Onderwijs Onderwijs
7 8
Onderwijs
9
Onderwijs Personeel
10 11
Personeel Personeel Personeel
12 13 14
Leiderschap
15
Leiderschap
16
Leiderschap
17
Leiderschap School en omgeving School en omgeving Financiën en organisatie Financiën en organisatie Financiën en organisatie Financiën en organisatie Financiën en organisatie
18 19
90% van de ouders ervaart CSG Prins Maurits als een Christelijke school. 80% van de leerlingen geeft aan dat de Christelijke identiteit merkbaar is in de les. Elke afdeling en vakgroep heeft een programma ontwikkeld voor toerusting en vorming, passend bij de leerlingen. Elke afdeling heeft een bovengemiddelde score voor het didactisch handelen van docenten (kwaliteitsaspect 7 van het Toezichtkader). Elke afdeling heeft een programma voor maatwerk, dat door de deelnemende leerlingen wordt gewaardeerd met een 7 of hoger. Elke afdeling heeft een bovengemiddelde score voor het didactisch handelen van docenten in relatie tot verschillen tussen leerlingen (kwaliteitsaspect 8 van het Toezichtkader). 50% van de leerlingen is tevreden over de LOB-‐begeleiding gedurende de schoolloopbaan. Elke afdeling heeft volgens de opbrengstenkaart een percentielscore van 75% of hoger. Onderwijsresultatenmodel 2016: het eindoordeel volgens de opbrengstenkaart is goed. Elke afdeling heeft een gemiddeld of hoger onderbouwrendement. Onderwijsresultatenmodel 2016: de score op de indicator ‘onderwijspositie t.o.v. advies PO’ is voor alle afdelingen minimaal -‐0,10. Elke afdeling heeft in 2019 een digitaal portfolio voor de leerlingen. Het ziekteverzuimpercentage is structureel max. 2,7%; de meldingsfrequentie is structureel max. 1,0. In 2017 heeft elke werknemer een persoonlijk professionaliseringsplan (cao 2014-‐2015). De specialismen/specialisten in didactiek zijn benoemd in het vakwerkplan. Van het nascholingsbudget wordt minimaal 60% besteed aan deskundigheidsbevordering gerelateerd aan doelgericht onderwijs. De gemiddelde scores op betrokkenheid, rolduidelijkheid, ontwikkelingsmogelijkheden en leiderschap van medewerkers is voor elk team een 7 of hoger. De vaksecties en teams formuleren jaarlijks resp. een actieplan/teamplan waarin doelen, resultaten, organisatie, middelen en evaluatie worden verantwoord. In 2019 maken alle sectieleiders en teamleiders actief gebruik van de data uit het Magistermanagementplatform. In alle afdelingen zijn de ouders bovengemiddeld betrokken bij de school. CSG Prins Maurits organiseert jaarlijks een ontmoetingsbijeenkomst met vertegenwoordigers van de kerken van Goeree-‐Overflakkee.
20 CSG Prins Maurits is een actieve partner in bovenschoolse netwerken. 21 De solvabiliteit ((eigen vermogen + voorzieningen) / totaal vermogen) is structureel min. 50% (CFI: min. 30%).
22 De liquiditeit (vlottende activa / vlottende schulden) is structureel min. 200% (CFI: max. 150%).
23 Het weerstandsvermogen (eigen vermogen / baten) is structureel min. 20% (CFI: 10% -‐ 40%).
24 De bufferfunctie (afgeleid van kapitalisatiefactor) is structureel min. 10% (CFI: max. 5%). 25 De rentabiliteit gewone bedrijfsuitoefening structureel is min. 0% (CFI: 0% -‐ 5%).
83
6. Toezichtkader
Bijlage Het waarderingskader voortgezet onderwijs 2013 Domein Opbrengsten B6.XY]bX]WUhcfYbjUb\YhXcaY]bCdVfYb[ghYbkcfXYbjYfb]YikX"8YnYjYfb]Yik]b[jYf_YYfhbc[]bYYb jYf_YbbYbXYZUgY"=bXY`ccdjUbŻŹźżkcfXYbXYjYfb]YikXYcdVfYb[gh]bX]WUhcfYb]bX]hkUUfXYf]b[g_UXYf opgenomen. Leeropbrengsten ?kU`]hY]hgUgdYWhź.8YcdVfYb[ghYb`][[Ybcd\Yhb]jYUiXUhcd[fcbXjUbXY_YbaYf_YbjUbXY leerlingenpopulatie verwacht mag worden. 1.1
8Y`YYf`]b[YbVY\U`Yb]bXYcbXYfVcik\Yhcd`Y]X]b[gb]jYUiXUhaU[kcfXYbjYfkUW\h"
1.1 PrO1 en EOA2
PrO en EOA8Y`YYf`]b[YbVY\U`Yb\Yhcd`Y]X]b[gb]jYUiXUhaU[kcfXYbjYfkUW\h"
1.2
8Y`YYf`]b[Yb`cdYbkY]b][jYfhfU[]b[cd]bXYVcjYbVcikjUbXYcd`Y]X]b[0bUUacd`Y]X]b[2"
1.3
8Y`YYf`]b[YbjUbXYcd`Y]X]b[0bUUacd`Y]X]b[2VY\U`Ybjccf\YhWYbhfUU`YlUaYbXYW]^ZYfgX]Y mogen worden verwacht.
1.4
6]^XYcd`Y]X]b[0bUUacd`Y]X]b[2n]^bXYjYfgW\]``YbhiggYb\YhW]^ZYfjccf\YhgW\cc`YlUaYbYb\Yh W]^ZYfjccf\YhWYbhfUU`YlUaYbjUbYYbUUbjUUfXVUUfb]jYUi"
1.5 PrO
Alleen PrO De leerlingen in het praktijkonderwijs ontwikkelen zich volgens een individuele leerroute.
1.6
De leerlingen functioneren naar verwachting in de vervolgopleiding of het werkveld.
1.7 PrO
Alleen PrO 8Y`YYf`]b[YbjUb\YhdfU_h]^_cbXYfk]^gZibWh]cbYfYbbUUfjYfkUW\h]b[]bXYjYfjc`[! opleiding of het werkveld.
1 Praktijkonderwijs . 2 Eerste opvang anderstaligen. Kernkader: rood genummerde indicatoren Dit zijn de indicatoren die wij altijd allemaal willen onderzoeken in een kwaliteitsonderzoek. Aanvullend kader: blauw genummerde indicatoren 8]hn]^b]bX]WUhcfYbX]Yk]^UUbYYbcbXYfncY_hcYjcY[YbU`gcdVUg]gjUbcbgVifYUicbXYfncY_YffYXYb]gXY_kU`]hY]hjUbXY VYhfYZZYbXY]bX]WUhcfhYVYccfXY`Yb"8YgY`YWh]YjUbXYnY]bX]WUhcfYbcbXYfVcikYbk]^UUbXY\UbXjUbf]g]Wc_YbaYf_Yb" Verdiepend kader: groen genummerde indicatoren 8]hn]^b]bX]WUhcfYbX]Yk]^_ibbYbcbXYfncY_YbcaX]YdYf`][[YbXn]W\hhY_f]^[YbcdccfnU_YbjUbUW\hYfV`]^jYbXY_kU`]hY]h"
21
Sociale opbrengsten Kwaliteitsaspect 2: De sociale opbrengsten zijn van voldoende niveau. 2.1
De sociale opbrengsten zijn van voldoende niveau.
Domein Onderwijsproces Aanbod Kwaliteitsaspect 3: De aangeboden leerstofinhouden bereiden de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving.
22
3.1
De aangeboden leerinhouden in de bovenbouw voor < vul vak in > zijn dekkend voor de examen programma’s.
3.1 PrO
De aangeboden leerinhouden zijn dekkend voor de eisen die gesteld worden aan het praktijkonderwijs.
3.2
De aangeboden leerinhouden in de onderbouw voor < vul vak in > voldoen aan de kerndoelen.
3.3
Het aanbod voor < vul vak in > vertoont een samenhangende opbouw.
3.4
De school heeft een aanbod voor de referentieniveaus taal dat past bij alle leerlingen.
3.5
De school heeft een aanbod voor de referentieniveaus rekenen dat past bij alle leerlingen.
3.6
De school heeft een aanbod dat afgestemd is op (hoog)begaafde leerlingen.
3.7
De school heeft een specifiek aanbod om de sociale en maatschappelijk competenties van leerlingen te ontwikkelen passend bij de wettelijke voorschriften.
3.8
De school heeft een aanbod dat past bij haar eigen doelen.
3.9
Het aanbod is afgestemd op het vervolgonderwijs of de beroepspraktijk.
Onderwijstijd Kwaliteitsaspect 4: De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken. 4.1
De school programmeert voor iedere leerling voldoende onderwijstijd.
4.2
De school realiseert minimaal de wettelijk verplichte onderwijstijd.
4.3
De leerlingen maken efficiënt gebruik van de onderwijstijd.
4.4
De school heeft een effectief beleid om schoolverzuim te voorkomen.
Schoolklimaat Kwaliteitsaspect 5: Het schoolklimaat is ondersteunend en gericht op een brede vorming. 5.1
De leraren bevorderen door hun handelen de verwerving van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen.
5.2
De school en haar omgeving vormen een gezamenlijke pedagogische gemeenschap.
5.3
De school vormt een sociaal veilige gemeenschap.
5.4
De school ondersteunt de leerlingen en de ouders/verzorgers bij de keuzes tijdens de schoolloopbaan.
5.5
De school kent een op ondersteuning en begeleiding gerichte cultuur.
Kwaliteitsaspect 6: Het schoolklimaat is stimulerend en ambitieus. 6.1
De school is gericht op het stimuleren van talent.
6.2
De school is gericht op het leveren van (intellectuele) prestaties.
6.3
De leraar past de onderwijskundige ambities/doelen, die op schoolniveau zijn geformuleerd, toe in zijn les.
23
Didactisch handelen Kwaliteitsaspect 7: Het (vak)didactisch handelen van leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkeling. 7.1
De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw.
7.2
De leerlingen krijgen een begrijpelijke uitleg.
7.3
De leerlingen zijn actief betrokken.
7.4
De leraar hanteert adequate vakdidactische principes.
7.5
De leraar stimuleert de leerlingen tot het leveren van hoge prestaties.
7.6
De leraar stimuleert leerlingen tot denk- en leerstrategieën.
Kwaliteitsaspect 8: De leraren stemmen hun didactisch handelen af op verschillen tussen leerlingen. 8.1
De leraren gebruiken bij de vormgeving van hun onderwijs de analyse van de prestaties van de leerlingen.
8.2
De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces.
8.3
De leraar stemt de instructie af op verschillen tussen leerlingen.
8.4
De leraar stemt de verwerking af op verschillen tussen leerlingen.
Ondersteuning en begeleiding Kwaliteitsaspect 9: De school biedt effectief aanvullend onderwijs en ondersteuning aan leerlingen die dat nodig hebben (basisondersteuning). (De school bestrijdt effectief achterstanden.)
24
9.1
De school volgt systematisch de vorderingen van de leerlingen aan de hand van genormeerde toetsen.
9.2
De school bepaalt wat de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte is van individuele of groepen leerlingen.
9.3
De school heeft doelen gesteld die erop gericht zijn om achterstanden te bestrijden.
9.4
De school voert de ondersteuning planmatig uit.
Kwaliteitsaspect 10: De school begeleidt leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben effectief aan de hand van hun ontwikkelingsperspectief (extra ondersteuning). 10.1 Rood voor PrO!
Het bevoegd gezag stelt bij plaatsing voor iedere leerling een ontwikkelingsperspectief vast. (verplicht voor praktijkscholen)
10.2 Rood voor PrO!
De leerling ontvangt onderwijs zoals beschreven in het ontwikkelingsperspectief. (verplicht voor praktijkscholen)
10.3 Rood voor PrO!
De school stelt vast of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes. (verplicht voor praktijkscholen)
Kwaliteitsaspect 11: De school draagt bij aan een adequate overgang van (zorg)leerlingen van aanleverende en naar vervolgscholen en vervult haar rol in de zorgketen. 11.1
De school zorgt voor een adequate overgang van zorgleerlingen die van andere scholen komen.
11.2
De school zorgt voor een adequate overgang van zorgleerlingen naar andere scholen.
11.3
De school bereidt de leerlingen en de ouders/verzorgers voor op de vervolgopleiding/arbeidsmarkt.
11.4
De school vervult haar rol in de zorgketen.
Domein Condities Kwaliteitszorg Kwaliteitsaspect 12: De school bewaakt de kwaliteit van haar opbrengsten. 12.1
De school evalueert systematisch de opbrengsten.
12.2
De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten.
25
Kwaliteitsaspect 13: De school bewaakt de kwaliteit van het onderwijsproces. 13.1
De school evalueert systematisch het onderwijsproces.
13.2
De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces.
13.3
De school borgt de kwaliteit van het onderwijsproces.
Professionele ruimte/leraarschap Kwaliteitsaspect 14: De schoolleiding zorgt dat leraren kunnen presteren en zich ontwikkelen conform de visie van de school. 14.1
De schoolleiding zorgt dat de visie van de school op onderwijs vertaald is in concrete professionele normen voor leraren.
14.2
De schoolleiding zorgt voor draagvlak bij leraren voor de schooleigen visie en de daarvan afgeleide ambities en verbeterdoelen.
14.3
De schoolleiding stuurt via haar personeelsbeleid op het realiseren van de onderwijskundige doelen van de school.
14.4
De schoolleiding stuurt leraren(teams) aan om het onderwijsproces zelf vorm te geven passend bij de ambities van de school.
14.5
De schoolleiding verantwoordt zich intern over de gerealiseerde onderwijskwaliteit.
Kwaliteitsaspect 15 : De leraren benutten de professionele ruimte voor goed onderwijs.
26
15.1
Leraren evalueren de kwaliteit van het onderwijs die zij bieden.
15.2
Leraren vullen het onderwijs in passend bij de onderwijsvisie van de school/afdeling.
15.3
Leraren werken doelgericht aan hun bekwaamheden en de benodigde competenties voor het realiseren van de visie van de school.
15.4
Lerarenteams verantwoorden zich over de bereikte resultaten van hun professionaliserings- en verbeter activiteiten.
Bestuurlijke kwaliteitszorg Kwaliteitsaspect 16: Het bestuur maakt, met behulp van een goed functionerend systeem van kwaliteitszorg en kwaliteitsborging, zijn wettelijke zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs waar. 16.1
Het bestuur heeft zicht op de kwaliteit van het onderwijs op de school/de scholen en de daaronder vallende afdeling(en).
16.2
Het bestuur stuurt aantoonbaar op de verbetering van de onderwijskwaliteit.
16.3
Het bestuur stuurt op de borging van de onderwijskwaliteit.
16.4
Het bestuur verantwoordt zich op betrouwbare wijze over de geleverde onderwijskwaliteit en de verbetering daarvan.
Financiële continuïteit 17.1
Het bestuur kan op langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen. (Solvabiliteit)
17.2
Het bestuur kan op korte termijn voldoen aan zijn financiële verplichting. (Liquiditeit)
17.3
Het bestuur houdt baten en lasten met elkaar in evenwicht. (Rentabiliteit)
17.4
De jaarrekening voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen en de beleidsdoelstellingen zijn onderscheiden naar de belangrijkste activiteiten van de onderwijsinstelling.
27