1 Schoolgedrag, intelligentie, schoolprestaties en de CITO-toets Dr. jac.N. Zaal 1. Leerlingen met een goede Werkhouding halen betere schoolprestaties en presteren beter op de Cito-toets. Voor leerlingen in de hogere groepen is de correlatie met schoolprestatie .54.57. Als alle aspecten van sociaal-emotioneel gedrag worden meegenomen liggen die waarden boven de .60. dat zijn uitzonderlijk hoge waarden voor de leervoorwaarden van sociaal-emotioneel gedrag. Voor de CITO toets blijft de predictieve validiteit steken rond de .30. Logisch hoor ik je denken. Schoolprestaties berusten op het subjectieve oordeel van de leerkracht en die subjectiviteit wordt gecorrigeerd door de objectiviteit van de CITO toets. Dat bewijst ten overvloede de waarde van een objectieve toets. Zouden er echt geen andere factoren in het spel kunnen zijn die een lagere correlatie zouden kunnen verklaren? Zou het te maken kunnen hebben met wat de CITO toets meet? Of liever met wat de CITO toets verondersteld wordt te meten, maar dat in onvoldoende mate doet? We zijn opnieuw gaan rekenen.... 2. In de handleiding zijn correlaties beschreven tussen vier Schobl-R (factor)schalen Extraversie, Werkhouding, Aangenaam Gedrag en Emotionaliteit aan de ene kant en verschillende aspecten van schoolprestaties, afhankelijk van de leeftijd van de leerlingen aan de andere kant. Voor alle groepen van 4.2.-11.2 jaar heeft de leerkracht op afzonderlijk opgestelde likert schalen (zie Bleichrodt, Resing & Zaal, 1993, pag 30 e.v.) de prestaties van leerlingen ingevuld. 4-6 jarigen bestonden die uit een 10-tal aspecten als Woordenschat, Taalbeheersing, Voorbereidend rekenen, Voorbereidend lezen, Auditieve en Visuele waarneming, Grove en Fijne motoriek, creativiteit en logisch redeneren. Sommige aspecten doen misschien denken aan intelligentie, meer dan aan schoolprestaties, maar op die leeftijd hebben veel schoolse taakjes en werkjes te maken met waarneming en motoriek. We zullen overigens aanvullende berekeningen maken om te onderzoeken of die veronderstellingen kloppen. Voor de oudere leeftijden, 6.2 tot 11.2 zijn vertrouwde onderdelen beoordeeld zoals Rekenen, Taal, Technisch en begrijpend lezen en Handvaardigheid. Ook is een totaalscore berekend voor schoolprestaties van 6-11 jarigen. Die laatste maat zullen we in onze analyses gebruiken. Voor 5 verschillende leeftijden zijn de daarvoor beschikbare CITO-toetsen afgenomen. Voor de jongsten zijn dat Begrippentoetsen 1 en 2. Voor groep 3 (6.2.-7.2 jaar) Technisch lezen en Lees en begrijp. Voor de overige jaren Begrijpende lezen en Rekenen respectievelijk, 3, 4 en 5. Het bijzondere van dit onderzoek is dat het een onderdeel is van de revisie van de R-Akit zodat ook scores beschikbaar waren voor het IQ van de leerlingen en deelscores op intelligentiefactoren. In totaal zijn meer dan 1200 leerlingen in het onderzoek betrokken. Per groep rond de 150 leerlingen. In deze notitie komen aanvullende vragen aan de orde zoals wat kunnen overige gedragsfactoren naast Werkhouding toevoegen aan het voorspellen van schoolprestaties, wat is het gecombineerde effect van sociaal-emotioneel gedrag in welke mate kunnen schoolgedrag prestaties verbeteren als rekening wordt gehouden met de bijdrage van IQ en tenslotte wat is de gecombineerde sterkte en het patroon van voorspellende relaties van Intelligentie, gedrag en gezinsmilieu met schoolprestaties en hoe vertaalt zich dat zich in de uitslag op de CITO toets. In de handleiding hebben we ons beperkt tot het berekenen van correlaties. In deze voortgezette analyses is ook gebruikgemaakt van partiële en multiple regressie technieken Deze analyse met de totale schoolprestaties als criterium heeft betrekking op leerlingen van 6.2.-8.2 jaar. De CITO toetsen zijn voor die leeftijdsgroep respectievelijk Technisch lezen en 1
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
2 Lees en begrijp. Deze zijn omgezet in de variabele CTAAL. In afzonderlijke bijlagen worden de kerngegevens voor de overige leeftijdsgroepen gegeven. Nog een opmerking vooraf. De Schobl gegevens in de handleiding zijn gebaseerd op normscores waardoor een eventueel sekse-effect is geneutraliseerd. Onderstaande berekeningen zijn gebaseerd op de ruwe gegevens voor jongens en meisjes samen. 3. De predictieve validiteit van sociaal-emotioneel gedrag voor schoolprestaties. Om te beginnen geven we in de onderstaande tabel de correlaties voor de vier factorschalen voor Totaal schoolprestaties en IQ zoals vermeldt in de handleiding. De correlatie van IQ met schoolprestaties bedraagt r=.51. 6.2.-8.2 jarigen Extraversie Werkhouding Schoolprestatie .21 .54 Intelligentie (IQ) 19 .38 SL6* .21 .57 IQ* .20 .38 *Correlaties gebaseerd op ruwe scores Schobl-R
Aangenaam gedrag .10 .02 .14 .00
emotionaliteit .14 .11 .14 .10
a. Ruwe scores voor Werkhouding en Aangenaam Gedrag correleren hoger met schoolprestaties dan in de handleiding waar genormeerde scores zijn gebruikt. Dat wijst er op dat seksenormen de Werkhouding van meisjes ten onrechte naar beneden aanpassen alsof hun betere werkhouding komt door de vooringenomenheid van de leerkracht en niet een teken is van een betere Werkhouding die leidt tot betere schoolprestaties. Elders meer over de implicaties. Alle gedragsschalen hebben een significante correlatie met schoolprestaties, die voor Werkhouding en Extraversie springen er met r=.57 resp. r=.21 uit. Deze schalen hebben ook als enige twee een significant verband met intelligentie. De verschillen in aantallen voor intelligentie (max. n=504) en voor schobl N=379 hebben uiteraard te maken met het kleiner aantal teruggestuurde Schobl formulieren. b. De gecombineerde predictie van schoolprestaties. Met het gegeven dat schoolprestaties samenhangen met alle gedragschalen zal de predictie van schoolprestaties door een combinatie van gedragsschalen hoger uitvallen dan voor afzonderlijke schalen het geval is en dan met name van die van Werkhouding alleen. Hoe groot dat effect is kan uitgerekend worden met behulp van Multiple Regressie Analyse (MRA).
Model Summary Model
R
R Square
Adjusted R Square
1
,569a
,324
,322
1,487
2
,615b
,378
,375
1,428
3
,626c
,392
,387
1,414
4
d
,404
,398
1,402
,636
a. Predictors: (Constant), WHr b. Predictors: (Constant), WHr, EXr c. Predictors: (Constant), WHr, EXr, EMr 2
Std. Error of the Estimate
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
3
Model Summary Model
R
R Square
Adjusted R Square
Std. Error of the Estimate
1
,569a
,324
,322
1,487
2
,615b
,378
,375
1,428
3
,626c
,392
,387
1,414
4
d
,404
,398
1,402
,636
a. Predictors: (Constant), WHr b. Predictors: (Constant), WHr, EXr c. Predictors: (Constant), WHr, EXr, EMr d. Predictors: (Constant), WHr, EXr, EMr, SOr Ook als rekening wordt gehouden met de onderlinge samenhang tussen de gedragsschalen, blijkt dat alle schalen een significante bijdrage leveren aan de voorspelling van schoolprestaties. De onderlinge verschillen zijn aanzienlijk. In termen van verklaarde variantie is Werkhouding met 32% de belangrijkste factor gevolgd door Extraversie met 5% , Emotionaliteit met 1,4% en Aangenaam Gedrag als laatste tenslotte met 1,2%. Leervoorwaarden die samenhangen met sociaal-emotioneel gedrag hebben te maken met, in volgorde van belangrijkheid, Werkhouding, Extraversie en Emotionele Stabiliteit Aangenaam gedrag. Samen verklaren zij 40% van de variantie in schoolprestaties, wat overeenkomt met een predictieve validiteit van r=.64.
c. De gecombineerde bijdrage van Intelligentie en sociaal-emotioneel gedrag. Intelligentie voorspelt schoolprestatie. We hebben hierboven kunnen lezen dat de predictieve validiteit in deze onderzoeksgroep r=.51 bedraagt. De vraag ligt voor de hand wat het gecombineerde effect is van intelligentie en gedrag. Dat effect is niet de optelsom van beider effect want ook intelligentie en gedrag hangen samen. Het is dus ook interessant te weten wat de predictieve validiteit is van gedrag als gecontroleerd wordt voor IQ. Het omgekeerde geldt ook maar de invloed van een goede werkhouding op de hoogte van IQ, is theoretisch minder logisch, terwijl het omgekeerde goed denkbaar is. Hier onder de partiële correlaties tussen gedrag en schoolprestaties waarbij gecontroleerd is voor IQ. Eerst de partiële correlaties, daarna de uitkomst van de MRA.
Control Variables IQ
3
SL6
EXr
WHr
SOr
EMr
Correlation
,129
,472
,163
,104
Significance (2-tailed)
,014
,000
,002
,049
Df
357
357
357
357
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
4 Na controle van het effect en de samenhang met intelligentie zijn de (partiële) correlaties. Voor alle gedragsschalen significant. De correctie heeft een licht positief effect voor Aangenaam Gedrag (AG). Bedenk daarbij dat er geen verband is gevonden tussen AG en intelligentie. De MRA geeft de resultaten van het gecombineerde effect van IQ en gedrag. Het gecombineerde effect van alle gedragsfactoren en intelligentie blijkt op te lopen tot een MR van .68. Ruwweg laten de aandelen van intelligentie en sociaal-emotioneel gedrag zich als volgt uitdrukken in percentuele bijdragen aan de verklaring van verschillen in schoolprestaties: -7a 8% door een unieke bijdrage van intelligentie (bij gelijkblijvende gedragsfactoren, Werkhouding voorop) -19% door een unieke bijdrage van gedrag in het bijzonder Werkhouding (bij gelijke intelligentie) en -21% door het gecombineerde effect van intelligentie en Gedrag. Het gezamenlijke percentage bedraagt 46%.
Model Summary
Model 1 2
R
R Square
Adjusted R
Std. Error of the
Square
Estimate
,508
a
,258
,256
1,558
,680
b
,463
,455
1,333
a. Predictors: (Constant), IQ b. Predictors: (Constant), IQ, SOr, EMr, EXr, WHr
Is dat percentage veel of weinig. Dat hangt mede af van hoe hoog de betrouwbaarheid van beoordelingen van schoolprestaties worden ingeschat. Daarover hebben we geen gegevens. Als de nadruk wordt gelegd op het subjectieve karakter van beoordelingen zou een betrouwbaarheidswaarde van .80 zelfs aan de hoge kant zijn. In dat geval is ruim de helft van de variantie in schoolprestaties toe te schrijven aan het gecombineerde effect van Intelligentie en sociaal-emotioneel gedrag met name Werkhouding en de andere helft aan allerlei andere factoren. Dat lijkt veel voor die andere factoren of weinig voor intelligentie en gedrag hoe je het wilt bekijken, maar een predictieve validiteit van r=.68 en dat is de correlatie die met deze %% correspondeert, is binnen het vakgebied van de psychologie zeer hoog. d. Andere factoren Aan welke andere factoren die samenhangen met individuele prestatieverschillen tussen leerlingen kan gedacht worden? Gezondheid van de leerling kan een rol spelen en andere ongunstige omstandigheden (verhuizing, problemen thuis, conflicten in de klas, denk aan plagen) waardoor ondanks inzet en inzicht prestaties achterblijven. Anderzijds zou de leerling de nodige kennis en vaardigheden elders op gedaan kunnen hebben in samenhang met de hogere Sociaal-economische Status (SES) van het gezin, de gunstige effecten van een hogere opleiding van vader en moeder. Dergelijke gezinsomstandigheden hangen nauw met elkaar samen. Opleiding moeder correleert zelfs r=.93 met SES, terwijl ook de hoge correlaties tussen beroep en opleiding zowel voor vader r=.80 als voor moeder r=.70 voor de handliggend zijn. De correlaties tussen deze achtergrondvariabelen en intelligentie en schoolprestaties zijn als volgt. 4
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
5
SES IQ
OV
BM
OM
,266**
,311**
,506**
,377**
,463**
Sig. (2-tailed)
,000
,000
,000
,000
,000
N
446
435
198
144
155
,260**
,310**
,487**
,201*
,323**
Sig. (2-tailed)
,000
,000
,000
,025
,000
N
351
341
172
124
138
Pearson Correlation
SL6
BV
Pearson Correlation
Het patroon van de correlaties voor deze achtergrondvariabelen is nagenoeg gelijk voor intelligentie en schoolprestaties. Vooral de samenhang tussen opleiding van vader valt op met waarden rond de .50. Over het geheel genomen zijn de correlaties met intelligentie hoger dan die voor schoolprestaties. Dat houdt in dat het effect van ouderlijk milieu op schoolprestaties vooral samenhangt met de hogere intelligentie van kinderen van ouders met een hogere opleiding. Het verband met schoolgedrag geldt vooral Werkhouding en Aangenaam gedrag en minder Extraversie en Emotionaliteit. De samenhang is het sterkst voor Opleiding vader.
SES EXr
WHr
SOr
EMr
BV
OV
BM
OM
Pearson Correlation
,028
,068
,018
,098
,077
Sig. (2-tailed)
,609
,217
,816
,288
,379
N
344
335
165
120
131
-,233**
-,271**
-,338**
-,163
-,333**
Sig. (2-tailed)
,000
,000
,000
,075
,000
N
344
335
165
120
131
-,171**
-,179**
-,227**
-,059
-,143
Sig. (2-tailed)
,001
,001
,003
,525
,102
N
344
335
165
120
131
Pearson Correlation
,019
,046
,203**
-,107
,049
Sig. (2-tailed)
,732
,402
,009
,247
,579
N
344
335
165
120
131
Pearson Correlation
Pearson Correlation
Toevoegen van Opleiding vader (OV) en Opleiding moeder (OM) in de MRA verhoogt de verklaarde variantie met 4,4% en verhoogt de multiple predictie tot MR=.71. In dat laatste model zijn alle gedragsschalen meegenomen.
5
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
6
Model Summary Model
R
Adjusted R Square
R Square
Std. Error of the Estimate
1
,508a
,258
,253
1,561
2
,680b
,463
,441
1,350
3
,712c
,507
,484
1,298
a. Predictors: (Constant), IQ b. Predictors: (Constant), IQ, SOr, EMr, EXr, WHr c. Predictors: (Constant), IQ, SOr, EMr, EXr, WHr, OV
De onderstaande figuur geeft een samenvattend beeld van de voorspellende validiteit van Intelligentie, Gedrag en Sociaal milieu ten aan zien van Schoolprestaties van 6.2-8.2 jarigen en de predictie van de uitslag van de CITO-toets, waarover hieronder meer.
Voorspelling van schoolprestaties door Sociaal-Emotioneel Gedrag (SEG), intelligentie (IQ) en Opleiding Vader (OV) en de gecombineerde predictie van de CITO begrippentoets 1 en 2 (CITO) voor leerlingen 6.2-8.2 jaar (Bron database Handleiding Schobl, Bleichrodt et al. 1993).
R=.23
WH/EXT/AG/EM (SEG)
IQ
R IQ, SEG=.68(47%)
r=.45 (20%)
SP
Rsp iq=.50 (25%)
r=.45
OV
CITO
IQ
4. Voorspelling van de resultaten van de CITO-toets. Voor de leeftijdsgroep 6.2-8.2 zijn gegevens beschikbaar voor Technisch lezen (groep 3) en Lees en begrijp (groep 4). Deze uitslagen zijn omgezet in de variabele CITOtaal. Hieronder de correlaties van schoolprestatie (SL6), IQ, schoolgedrag en opleiding vader (OV) met CITOtaal (CTAAL). 6
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
7
SL6 CTAAL
IQ
EXr
WHr
SOr
EMr
OV
,451**
,405**
,042
-,331**
-,105
,024
,224**
,000
,000
,456
,000
,060
,672
,005
326
343
322
322
322
322
159
Schoolprestaties, IQ, Werkhouding en OV hebben een significant verband met prestaties op de CITO taalscore. De samenhang van schoolprestaties met de uitslag van de CITO-TOETS is bescheiden (r=.45, verklaart 20% van variantie) , maar wel hoger dan intelligentie. Het verband voor Werkhouding is hoger dan in de handleiding vanwege het gebruik van ruwe scores, waardoor de betere werkhouding van meisjes niet gelijkgetrokken is met het gemiddelde van de jongens. Andere predictoren die wel de schoolprestatiebeoordelingen voorspellen hebben naast schoolprestaties geen extra bijdrage. De bijdrage is verwerkt in hun relaties met schoolprestaties zoals voor gedrag en opleiding vader, met uitzondering van intelligentie. (zie bovenstaande figuur). Los van het effect van intelligentie op schoolprestaties voegt intelligentie nog 5% toe aan de prestaties op de CITO-toets. In onderstaande tabel wordt dat beeld weergegeven met partiële correlaties.
Control Variables SL6
CTAAL
IQ
WHr
OV
Correlation
,195
-,018
-,079
Significance (2-tailed)
,019
,833
,347
df
142
142
142
Na controle voor schoolprestaties heeft alleen IQ nog een significante (partiële) correlatie met CTAAL (r=.20).
Model Summary
Model
R
R Square
Adjusted R
Std. Error of the
Square
Estimate
1
,405
a
,164
,157
1,064
2
,495
b
,245
,233
1,015
a. Predictors: (Constant), IQ b. Predictors: (Constant), IQ, SL6
Deze resultaten van MRA vatten het effect samen van de twee factoren die de prestaties op de Cito-toets verklaren. De som van alle schoolprestaties kunnen niet meer dan 20% van de 7
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
8 uitslag van de CITO –toets verklaren. Los van de bijdrage aan de schoolprestaties kan IQ daar nog 5% unieke variantie aan toevoegen. Als de volgorde wordt omgedraaid blijkt IQ 16% van de verschillen te verklaren en voegen schoolprestaties daar nog maar 8% unieke variantie aan toe. Als de betrouwbaarheid van de CITO-toets op gelijke hoogte wordt gesteld als de .80 van de schoolprestatiebeoordeling, wat voor de CITO-toets waarschijnlijk een onderschatting is, dan moeten we constateren dat (80-20=) 60% van de betrouwbare prestaties op het technisch en begrijpend lezen van de cito toets anno jaren 80 niets te maken had met wat er op school werd gepresteerd. Dat zou in die tijd niet als goed nieuws voor de school noch voor de Cito-toets opgevat kunnen worden. Het beeld kan nog iets genuanceerd worden als bij het samenstellen van de variabele schoolprestaties rekening wordt gehouden met de aard van de vakken die worden meegenomen. Wanneer alleen de talige vakken worden opgeteld stijgt de correlatie met de (talige) CITO-toets van .45 naar .51 en de verklaarde variantie van 20% naar 25%. Waarmee nog eens wordt onderstreept dat de hier gebruikte Cito-toets een talige toets is en de talige schoolprestaties beter representeert dan het totaal van alle schoolvakken. Het predictiemodel van schoolprestaties zou er bij het uitsluitend gebruik van talige vakken als predictie criterium niet beter op worden. Zoals uit de gegevens van de handleiding blijkt zijn de correlaties van gedragsfactoren met de talige vakken lager dan die voor de som van alle schoolvakken. Dat geldt ook voor intelligentie, zowel voor IQ, als voor de Verbale leerfactor. Een bijkomende betekenis van deze cijfers is dat zowel het beperkte karakter van de talige CITO-toets als objectieve representant van het totaal aan schoolprestaties wordt blootgelegd, als wel de objectiviteit van de prestatiebeoordelingen van leerkrachten. De strekking van de conclusie van dit onderzoek bij leerlingen van 6.2.-8.2 jaar wordt er niet door veranderd. Intelligentie en gedrag zijn belangrijk voor het leren en presteren op school. Ook het opleidingsniveau van de ouders blijkt een positieve invloed te hebben los van de gemiddeld hogere intelligentie en een betere Werkhouding van hun kinderen. De CITO-toets geeft een zeer beperkte representatie van die schoolprestaties en neemt bijgevolg ook weinig mee van belangrijke indicatoren van schoolprestaties. Voor de onderwijs adviespraktijk kan dat niet anders betekenen dan het onderstrepen van het belang van intelligentie, sociaal-emotioneel gedrag en ook de schoolprestatiebeoordelingen van de leerkracht zelf bij het nemen van beslissingen over de onderwijstoekomst van leerlingen. In een aparte bijlage worden de predictiemodellen voor de jongste en de oudste leeftijdgroep gegeven.
8
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
9
Referenties Schobl-R. Beoordeling van schoolgedrag. Bleichrodt, Nico; Resing, Wilma C.M. en Zaal Jac. N. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. 2004.
9
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
10 Bijlage 1: Leerlingen groep 2. Correlaties en partiële correlaties voor som schoolprestatie beoordelingen (SKST), CITO Begrippen toets 1 en 2 (CBT), Schobl-R factoren en Opleiding vader (OV) resp. moeder (OM) voor leerlingen 5.2-6.2 jaar. Bron: database Revisie Schobl, Bleichrodt, Resing & Zaal, 1993. Control Variables None
SKST
SKST Correlation
CBT
1,000
CBT
IQ
SKST
Correlation
,398
Significance
,000 .
Correlation
CBT
,107
Significance
,221 .
df
130
EMr
OV
R
1 2
R Square
,184
,390
,274
,572
,000
,000
,000
,980
,029
,000
,022
,000
1,000
,089
353
,143
,126
,216
,284
,569
,267
,000
,075
,116
,047
,012
,000
,107
,225
,468
,040
,098
,204
,010
,221
,008
,000
,643
,248
,079
,934
1,000
-,028
,117
,138
,028
-,027
,027
,726
,149
,088
,729
,809
,817
153
153
153
153
82
75
0
Adjusted R
Std. Error of the
Square
Estimate
,660
a
,435
,401
12,26671
,718
b
,515
,478
11,45292
a. Predictors: (Constant), EMr, EXr, WHr, SOr e.
Predictors: (Constant), EMr, EXr, WHr, SOr, IQ
Voorspelling van schoolprestaties door Werkhouding(WH), intelligentie (IQ) en Opleiding Vader (OV) voor leerlingen 5.2-6.2 jaar (N= 124-147) Bron databestand revisie Schobl-R (Bleichrodt et al. 1993).
R=.29
WH/EXT/EM (SEG)
IQ
R IQ, SEG=.72(52%) r=.57
OV
10
IQ
,002
MRA GROUP 2 Model Summary
Model
OM
-608
1,000
Correlation
SOr
,293
Significance . IQ
WHr
,398
Significance . None
EXr
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
r=.40 (16%)
SP
Rsp iq=.58 (33%)
IQ
CITO
11 Bijlage 2: Leerlingen groep 5,6,7. Correlaties en partiële correlaties voor som schoolprestatie beoordelingen (SL6), CITO Begrijpend Lezen/Rekenen 3,4 3n 5 (CBT), Schobl-R factoren, Intelligentie (IQ) (n=437-603) en Opleiding vader (OV) resp. moeder (OM) (n=243). Bron: database Revisie Schobl, Bleichrodt, Resing & Zaal, 1993. Control Variables -none-
a
EXr
SL6
CSTR
IQ
SL6
CSTR
WHr
SOr
EMr
OV
Correlation
,104
-,601
-,215
,077
,236
,448
Significance (2-tailed)
,015
,000
,000
,071
,000
,000
Correlation
,069
-,334
-,064
,081
,299
,568
Significance (2-tailed)
,148
,000
,180
,090
,000
,000
Correlation
,045
-,550
-,209
,050
,105
Significance (2-tailed)
,299
,000
,000
,244
,065
-,016
-,213
-,033
,048
,144
Significance (2-tailed)
,736
,000
,494
,315
,024
df
437
437
437
437
243
Correlation
MRA Model Summary Schoolprestates (SL6)
Model 1 2
R
Adjusted R
Std. Error of the
Square
Estimate
R Square
,640
a
,409
,398
1,326
,684
b
,468
,455
1,261
a. Predictors: (Constant), EMr, WHr, EXr, SOr b. Predictors: (Constant), EMr, WHr, EXr, SOr, IQ
Voorspelling van schoolprestaties (SP) door Werkhouding(WH), Extraversie (EXT) en Aangenaam Gedrag (SO), intelligentie (IQ) en Opleiding Vader (OV) voor leerlingen 8.2-11.2 jaar (N= 243-437) en de gemeenschappelijke predictie van de CITO begrijpend lezen/rekenen 3,4 en 5 (CITO). Bron: databestand revisie Schobl-R (Bleichrodt et al. 1993).
R=.23
WH/EXT/SO (SEG)
IQ
R IQ, SEG=.68(47%) r=.45
OV
11
IQ
2012©Vitamines4Ontwikkeling. Nijmegen
r=.48 (23%)
SP
Rsp iq=.62 (38%)
IQ
CITO