School als kennisonderneming
Een inventarisatie
Den Haag, 31 mei 2002
Colofon Projectnummer: 3368/44484611
Auteurs: Erwin van Rooijen Pinar Coskun Cathalijn van Iperen Marieke Harteveld Marit Groeneveld Ellen van den Hout Minke de Gier Edgar van Leest
B&A Groep Beleidsonderzoek & -Advies bv Louis Couperusplein 2 Postbus 829 2501 CV Den Haag (T)
070 – 302 9500
(F)
070 – 302 9501
e-mail:
[email protected] http:
www.bagroep.nl
© Copyright B&A Groep Beleidsonderzoek & -Advies bv 2002. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
31-05-02 12:16
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
1.2
Conceptueel model
1.3
Een inventarisatie van aansprekende praktijkvoorbeelden
1.4
Leeswijzer
2.
Praktijkvoorbeelden uit context 1
2.1
Inleiding
2.2
De klassenloze school
5 5 6
7
9
9 9
2.3
Teamteaching
2.4
De 21-ste Carmelschool
10 11
2.5
De ‘brede open wijkschool’
2.6
De effectieve school (het ‘circuitmodel’)
12
2.7
Basisschool als kenniscentrum
2.8
Praktijkgericht onderwijs
2.9
Ontwikkelingsgericht onderwijs
2.10
Integraal onderwijs (‘learning community’)
13
14
15 15 16
2.11
Adaptief onderwijs (Explo Project)
2.12
Contextgericht onderwijs (krachtige leeromgevingen)
17
2.13
Schoolmentoraten
2.14
Coaching van basisschoolleerlingen (het ‘Zuiderzeemodel’)
2.15
Vernieuwend politieonderwijs
2.16
Computer ondersteund samenwerkend leren (Finland)
18
19 20
21
2.17
Distributed teaching (IJsland)
2.18
Mini-Ondernemingen
2.19
Industrial design
25
2.20
Charter Schools
25
2.21
Franchisevorming in het onderwijs
22
23
23
26
3.
Praktijkvoorbeelden uit context 2
3.1
Inleiding
29
29
3.2
Home schooling
3.3
Particulier Onderwijs
3.4
Afstandsonderwijs
3.5
ThinkQuest
29 30 31
32
3.6
Een wereld zonder scholen: Learning Communities
3.7
Taalnet
3.8
Edutainment
3.9
Innovatief ondernemerschap (New Venture)
3.10
Learning by earning: Robeco Young Dynamic Fund
3.11
Web based leren: Teachers Lab
33
33 34 35 35
36
3.12
Digitaal uitwisselingsplatform: KlasCement (Vlaanderen)
3.13
Educatieve Televisie (ETV-.nl Rotterdam-Rijnmond)
3.14
NEMO
38
3
37
37
School als kennisonderneming
B&A Groep
3.15
Kids voor Animals
3.16
Zomerkampen (VS)
39 39
3.17
Football in the community (Manchester City)
3.18
Stichting Multi Kulti
3.19
Etiquettediner
3.20
Glen Mills Internaten
3.21
Schoolinternaten
40
41
41 42
43
4.
Praktijkvoorbeelden uit context 3
4.1
Inleiding
4.2
Computerspelletjes
45
4.3
Leren via E-groups
46
4.4
Digital playground
4.5
Museumnacht
4.6
Teletubbies
4.7
Competitieve TV programma’s (Starmaker, Stuntschool en The Bar)
4.8
Het Jongeren Lagerhuis
4.9
E-school voor startende ondernemers
4.10
Omnipuzzel (Eindhoven)
4.11
Sabbatsverlof
4.12
Spelen met regels
4.13
AH Kooktechnieken
46
47
47 49 50
52 52
4.14
Spiel und Lern Deutsch Reizend leren
5.
Analyse en advies
5.1
Inleiding
5.2
Context 1
53
53
55
55 55
5.2.1 Redenen, motivaties en urgenties 5.2.2 Keuzes en afwegingen
55
56
5.2.3 Herontwerp van het leerarrangement Context 2
5.3.2 Keuzes en afwegingen
57
58
5.3.3 Herontwerp van het leerarrangement Context 3
5.4.2 Keuzes en afwegingen
59
59
5.4.3 Herontwerp van het leerarrangement Advies
58
59
5.4.1 Redenen, motivaties en urgenties
5.5
56
57
5.3.1 Redenen, motivaties en urgenties
5.4
50
50
4.15
5.3
45
45
59
60
4
48
1. Inleiding 1.1
Aanleiding
De Onderwijsraad heeft het initiatief genomen tot een brede verkenning rond het thema ‘School als kennisonderneming’. Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen roepen de vraag in hoeverre de klassieke leer-, doceer- en organisatiemodellen nu en in de (nabije) toekomst nog adequaat zijn. Maatschappelijke ontwikkelingen waaraan hierbij onder meer gedacht wordt zijn: (1) nieuwe opvattingen over leren en werken; (2) kritiek op de uniformiteit van het primaire proces in de school; (3) de discussie rond de positie van de leraar. De motivatie van de Onderwijsraad voor deze verkenning is het besef dat de genoemde ontwikkelingen op (korte en langere) termijn de nodige beleidsimplicaties zullen hebben. De Onderwijsraad acht het in haar rol als adviesorgaan van de regering dan ook gewenst om hierop reeds nu te anticiperen, zodat zij zich een gefundeerd en goed afgewogen oordeel kan vormen, waarop zij adviezen rond dit thema kan baseren. De beoogde opbrengst van de verkenning is dan ook een verslag van studie van en onderzoek naar de betekenis die maatschappelijke ontwikkelingen (zouden moeten) hebben voor het leren, de rol van de docent/leraar en de organisatie van het leren c.q. het ontwerp van de leeromgeving. Uitgangspunt van de verkenning is de veronderstelling dat 'eigen initiatief', in welke vorm dan ook, een gemeenschappelijk kenmerk van de gezochte oplossingen zal zijn.
1.2
Conceptueel model
Om de verkenning nader te structureren en richting te geven aan het denken rond het bovengenoemde thema, heeft de Onderwijsraad een conceptueel model ontwikkeld, dat dient als referentiekader voor de verkenning. Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de centrale concepten van dit model. (1) Maatschappelijke ontwikkelingen Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene ontwikkelingen, die (ook) van invloed zijn op het onderzoek en specifieke ontwikkelingen, die direct te maken hebben met het onderwijs. (2) Het leren In dit kader zijn de volgende contexten relevant: (a) (traditionele en alternatieve) vormen van leren in de traditionele, geïnstituti onaliseerde, door de overheid bekostigde school; (b) (traditionele en alternatieve) vormen van leren in andere geïnstit utionaliseerde contexten (private, niet door de overheid bekostigde scholen, bedrijfsopleidingen); (c) (traditionele en alternatieve) vormen van leren in alternatieve, niet-geïnstitutionaliseerde contexten, bijvoorbeeld buitenschools (bij een sportclub, in de speeltuin, thuis achter de computer e.d. en op de werkplek).
5
School als kennisonderneming
B&A Groep
(3) Rol van de docent/leraar In de verkenning wordt specifiek gekeken naar de betekenis van het veranderende leren voor de rol van de docent/leraar en omgekeerd. Daarnaast wordt gekeken naar de directe invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op de rol van docent/leraar en omgekeerd. Op analoge wijze als bij het leren, wordt gekeken naar de rol van de docent/leraar in de drie hierboven beschreven contexten. (4) De organisatie van het leren/het ontwerp van de leeromgeving Ook de organisatie van het leren c.q. het ontwerp van de leeromgeving zal in de verkenning vanuit hetzelfde referentiekader aan bod komen. De implicaties van de betreffende ontwikkelingen voor de leeromgeving zullen dan ook geduid worden binnen de onder punt 2 genoemde contexten. Hieronder wordt het model schematisch weergegeven: De docent/leraar (traditionele en alternatieve vormen, in de 3 aangegeven contexten)
Maatschappelijke ontwikkelingen - algemeen - specifiek
Traditionele en alternatieve vormen van leren - in de traditionele, geïnstitutionaliseerde school - in andere, geïnstitutionaliseerde contexten - in andere, niet geïnstitutionaliseerde contexten
De organisatie van het leren/ de schoolorganisatie (traditionele en alternatieve vormen, in de 3 aangegeven contexten)
1.3
Een inventarisatie van aansprekende praktijkvoorbeelden
In het kader van de hierboven beschreven verkenning had de Onderwijsraad onder meer behoefte aan een inventarisatie en analyse van een aantal voor het thema relevante praktijkvoorbeelden, die een verder inzicht kunnen geven in mogelijke ontwikkelingen die passen 1
binnen het genoemde kader . B&A Groep heef deze inventarisatie met veel plezier uitgevoerd door middel van een gerichte literatuurstudie. In het voorliggende rapport wordt verslag gedaan van onze bevindingen. De rapportage biedt inzicht in de manier waarop (wederzijdse) relaties tussen maatschappelijke ontwikkelingen, het leren, de rol van de docent/leraar en de organisatie van het leren/het ontwerp van de leeromgeving op een adequate, moderne manier vorm zouden kunnen worden gegeven. 1
In het kader van dezelfde verkenning heeft het Max Goote Kenniscentrum in opdracht van de Onderwijsraad een review van scenariostudies uitgevoerd. Beide studies zijn in nauw overleg met alle betrokkenen op elkaar afgestemd: de opdracht aan B&A Groep was vooral gericht op het in beeld brengen van een ‘momentopname’, de opdracht aan het MGK richtte zich vooral op een ‘doorkijk naar de toekomst’.
6
School als kennisonderneming
B&A Groep
Het hierboven beschreven conceptuele model is richting gevend geweest voor de inventarisatie. Hierbij willen we benadrukken dat we het model primair als een heuristisch instrument hebben gehanteerd. Inhoudelijk overleg tussen B&A Groep en de Onderwijsraad heeft in dit opzicht ook geleid tot een wederzijds voortschrijdend inzicht. Integraliteit is als het centrale criterium naar voren gekomen. Het was van belang om vooral die cases op het spoor te komen waarin sprake is van een integraal herontwerp van het onderwijs c.q. het leren. Het betreft dus een selectie van cases waarin zoveel mogelijk vanuit alle invalshoeken van het model de vernieuwing van het onderwijsarrangement wordt aangepakt. Integraliteit komt tot uitdrukking in: -
het overschakelen op een nieuw (didactisch) concept met een aanmerkelijke impact op de schoolorganisatie;
-
het overschakelen op andere groeperingsvormen met aanmerkelijke impact op de leerprocessen, de contacten tussen leerlingen en tussen leerlingen en docenten;
-
nieuwe verbindingen tussen de school en de wijk met impact op de leerprocessen en de schoolinterne organisatie.
Dit betekent dat in alle geselecteerde cases sprake is van een inhoudelijke én een organisatorische verandering, die de hele leeromgeving betreft. Hierbij aansluitend zijn alle in deze rapportage beschreven praktijkvoorbeelden beschreven volgens de volgende drieslag: (1) Wat waren de redenen, motivaties en urgenties om tot het betreffende herontwerp van het leerarrangement over te gaan? (2) Welke keuzes en afwegingen zijn hierbij gemaakt? Welke prioriteiten zijn gesteld? (3) Wat is de aard en omvang van het betreffende herontwerp?
1.4
Leeswijzer
De rapportage is als volgt opgebouwd. In de volgende 3 hoofdstukken worden de praktijkvoorbeelden uit respectievelijk context 1, context 2 en context 3 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een meta-analyse uitgevoerd op alle bevindingen en worden enkele aanbevelingen geformuleerd.
7
2. Praktijkvoorbeelden uit context 1 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we 20 voorbeelden uit context 1: traditionele en alternatieve vormen van leren in de traditionele, geïnstitutionaliseerde, door de overheid bekos tigde school, al dan niet bij de school aangehaakte voorzieningen.
2.2
De klassenloze school
Het Griendencollege (VMBO) in Sliedrecht is in 2001 gefuseerd met het Da Vinci College (MBO). De motivatie achter deze fusie was de verwachting was dat door samenwerking tussen het VMBO en MBO het belang van beroepsonderwijs in de regio zou toenemen en dat leerlingen gemakkelijker kunnen doorstromen van het VMBO naar het MBO. Het bestuur van de Griendencollege wilde een bijzondere vorm geven aan deze fusie in plaats van twee scholen simpelweg samen te voegen. De inspiratie hiervoor was een school in San Francisco waar een nieuw onderwijsconcept is ingevoerd: een klassenloze school, waar leerlingen zelf verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces. Om de gewenste veranderingen zo veel mogelijk ‘op maat’ te snijden is er nauw overleg gevoerd met leerlingen, ouders en vertegenwoordigers namens het primair onderwijs. Ook het bedrijfsleven in de regio is betrokken geweest bij het creëren van een draagvlak voor de introductie van de klassenloze school. Dit nieuwe onderwijsconcept ondervond grote bijval van het bedrijfsleven omdat het gericht is op het verbeteren van beroepsonderwijs in de regio. Het beroepsonderwijs is immers een belangrijke toeleverancier voor dit bedrijfsleven. Het nieuwe onderwijsconcept is gebaseerd op het principe dat de leerling zelf zijn ontwikkelingsmogelijkheden stuurt en zelf bepaalt in welk tempo dat gebeurt. Er wordt niet langer vanuit de lesstof gedacht, maar vanuit de behoeften van de leerling. De lessen vinden plaats in blokken, waaronder exacte vakken, praktijkvakken en maatschappijoriëntatie. Onder dat laatste vallen ook de zogenaamde ‘integrale opdrachten’ waarbij de leerlingen bijvoorbeeld de supermarkten Aldi en Albert Heijn bezoeken om een bedrijfsvergelijking te maken inclusief het nodige rekenwerk. Het verslag dient in het Engels te worden gepresenteerd. Het idee hierachter is om over de vakgebieden heen, integraal te werk te gaan. De docenten leggen niet meer de leerstof van een specifiek vak uit maar zij gaan als coach in gesprek met de leerling over het nut van dat specifieke vak tijdens de uitvoer van een opdracht en de waarde ervan voor zijn of haar toekomst. De nadruk ligt hierbij op zelfwerkzaamheid, het tonen van initiatief en samenwerking met anderen. De school lijkt daardoor meer op een bedrijfsomgeving en wordt meer klantgericht.
Met medewerking van het gemeentebestuur werd de school ingrijpend verbouwd. Op de eerste verdieping werden alle tussenmuren weggehaald, waardoor één grote ruimte is ontstaan. Deze ruimte is zo ingericht dat de docent/coach over de grenzen van hun eigen vakgebied heen aan integrale opdrachten kunnen werken. In één ruimte zonder begrenzing kunnen de leerlingen
9
School als kennisonderneming
B&A Groep
beter en gerichter hun eigen weg zoeken. Er is meer ruimte voor discussie en tweerichtingsverkeer. Docenten hoeven dan ook niet langer ‘orde te houden’ maar kunnen bijspringen als de leerling daar behoefte aan heeft. Een bijkomend praktisch voordeel is, dat bij ziekte van een docent niet de hele klas naar huis gestuurd hoeft te worden, maar een collega de begeleiding gemakkelijk kan overnemen.
2.3
Teamteaching
Teamteaching – ook wel bekend als teamonderwijs op maat (TOM) – is een nieuw onderwijsconcept gericht op modern eigentijds onderwijs en modern personeelsbeleid. Het Tom-project is een pilotproject uit de departementale beleidsnota Maatwerk 3. Er wordt gefocust wordt op alle terreinen die de schoolontwikkeling een stap verder kunnen brengen. De urgentie om hiertoe te komen is het besef dat het onderwijs en de organisatie hiervan worden steeds complexer en het leveren van maatwerk wordt in de praktijk steeds belangrijker. Voor een individuele leraar wordt het steeds moeilijker om aan alle eisen te voldoen. Teamteaching biedt hiertoe interessante mogelijkheden. Een andere motief voor het project teamteaching betreft het idee dat inzicht in de verschillen tussen leerlingen een voorwaarde is om er op in te kunnen spelen. Ditzelfde geldt ook voor verschillen tussen leraren. Met het TOM-project wordt getracht een antwoord te geven op de vraag of basisscholen rijp zijn voor functiedifferentiatie. Over het algemeen bestaat het idee dat scholen al veel verder zijn dan gedacht wordt. In de praktijk blijken veel scholen, genoodzaakt door groepsgrootteverkleining, al een vorm van teamteaching te hebben ingevoerd. Het TOM-project is kansrijk doordat het breed van aard is. Dit is benadrukt door verschillende scholen te selecteren voor deelname aan het project. Binnen het project krijgen scholen de gelegenheid zelf een projectplan te schrijven en hun eigen prioriteiten te kiezen. Ieder team maakt inzichten en verworvenheden van het project toegankelijk door onder meer workshops en presentaties. Bij teamteaching verzorgt een aantal professionals (leraren, assistenten en begeleiders) die over uiteenlopende competenties en kwaliteiten beschikken, gezamenlijk het onderwijs voor een groep leerlingen (unit), die groter is dan een gemiddelde klas nu. Het TOM-project maakt het mogelijk units tot stand te brengen door leerlingen te selecteren op basis van hun ontwikkelingsniveau in plaats van hun leeftijd. Het team bundelt uiteenlopende competenties en is als geheel verantwoordelijk voor de unit. Door mensen in te zetten op hun kracht motiveer je hen voor het werk en respecteren zij elkaar meer. De opbrengst van het TOM-project is naar verwachting veelzijdig. De opbrengst is zowel praktisch van aard (meer variatie in functie- en competentiebeschrijvingen) als didactisch. Hierbij moet gedacht worden aan instrumenten om leerlingen te observeren en het in kaart brengen van leerprocessen en communicatieprocessen. Onderwijskundige veranderingen gaan samen met personele en organisatorische aanpassingen. Door deze flexibele onderwijsvorm wordt leerlingen de mogelijkheid geboden zelfstandiger te werken en krijgen zij de kans zelf voor een deel hun onderwijs richting te geven. Om samen te werken en activiteiten te verrichten in kleine groepen dienen de klaslokalen van scholen veranderd te worden. Wenselijk is een schoolgebouw, waarin de traditionele klaslokalen zijn vervangen door werkruimten, werkhoeken en computereilanden met hier omheen kleinere vertrekken om les te geven dan wel hulp te bieden met het verwerken van de leerstof.
10
School als kennisonderneming
2.4
B&A Groep
De 21-ste Carmelschool
Een team van Stichting Carmel College en KPC Groep werkt al geruime tijd samen aan de 21ste Carmelschool. Hierbij gaat het om de concrete vertaling van een aantal ideeën over ‘het nieuwe leren in het voortgezet onderwijs’. Het welbevinden van scholieren vormt de belangrijkste motivatie om tot dit deze vertaalslag te komen. Onderzoek heeft aangetoond dat ongeveer een vijfde van de leerlingen tussen 12 en 17 jaar zich niet prettig voelt op school en de oorzaken daarvan aan de school zelf wijdt. Daarom wil de 21-ste Carmelschool een krachtige bijdrage leveren aan het welbevinden van jongeren in en buiten de school. De 21-ste Carmelschool onderkent het probleem dat de betekenis van de school in het leven van jongeren marginaal is en dat jongeren anders en vooral ook buiten school willen leren. Bovendien willen ze in de school ook meer zaken tegenkomen die in de jeugdcultuur belangrijk zijn. Leerlingen zouden de school meer moeten kunnen zien als een servicehouse: een leeromgeving waar voldoende ruimte is om te leren wat zij willen leren en waar rekening gehouden wordt met hun buitenschools leren. De afwegingen bij het vormgeven van het nieuwe concept waren onder meer: Hoe kan het nieuwe leren gestalte krijgen? Welke eisen stelt dat aan de vaardigheden van de docenten? Welke hulpmiddelen zijn daarbij nodig? Wat voor gevolgen heeft dit voor de vorming van klassen of groepen? Hoe zou het ideale schoolgebouw eruit moeten zien? Omdat men in de nieuwe school de leerprocessen centraal stelt, is de psychologie van het leren en niet de didactiek van het vak het uitgangspunt. Er is gekozen voor een integrale aanpak, waarbij een aantal zaken tegelijk wordt aangepakt: -
De onderwijsproblematiek: wat en hoe leerlingen leren (curriculum en didactiek);
-
De docentenproblematiek: scholing, functiedifferentiatie en arbeidssatisfactie;
-
De jeugdproblematiek en de vormende rol die de school daarin kan spelen.
Al deze vernieuwingen zijn niet tegelijkertijd te realiseren in een bestaande school. Team, gebouw, organisatie, leerlingen en ouders kunnen dat niet aan. Daarom is gekozen voor een totaal nieuw schoolconcept. De school bouwt een fundamenteel leerpsychologische basis onder het begrip ‘zelfstandig leren’. Vakken zijn niet meer het dominante ordeningsprincipe van de leerstof en de basis voor de indeling van de leeractiviteiten. Daarvoor in de plaats komen vakoverstijgende kernbegrippen als kringloop, evenwicht, macht, cultuur en groei die naar vakgebieden worden uitgewerkt. De introductie van zulke kernbegrippen geschiedt met behulp van digitaal audiovisueel lesmateriaal. Dit bevordert authentiek leren: leren dat dichter staat bij het natuurlijke leren van mensen. Het lesmateriaal voor deze school zal apart worden ontwikkeld of aangepast. In de nieuwe school zijn geen klassen meer te vinden, maar wisselende stamgroepen van vijftig leerlingen. Functies van docenten zijn opgeknipt in deeltaken, met als kern: trainer en tutor. De basisvorming is het uitgangspunt van het leerplan. De logistiek van de school wordt aangepast aan het leerproces van de leerling. Begeleiders vervullen gevarieerde rollen en functies. Het aantal ruimtes is gevarieerd. Keuzes voor verschillende media zijn afgestemd op een specifieke leerbehoefte. Op deze manier kan de school niet alleen sociale leerprocessen beter organiseren, maar ook ruimte creëren voor individuele trajecten.
11
School als kennisonderneming
B&A Groep
De 21-ste Carmelschool zal beschikken over een elektronische leeromgeving en alle noodzakelijke hulpmiddelen. De school zal dus volledig digitaal zijn: alle leerlingen hebben een computer en de hele school is bekabeld.
2.5
De ‘brede open wijkschool’
In Heerenveen krijgen scholen van ouders en leerlingen steeds vaker de vraag meer te bieden dan alleen onderwijs. Het naast elkaar bestaan van basisonderwijs en kinderopvang wordt in toenemende mate als een probleem ervaren. Naschoolse opvang is mogelijk op een centrale plek. Dat levert problemen op met vervoer, waardoor ouders toch weer ingezet moeten worden. Wat betreft de tussenschoolse opvang heeft de school zelf ook nadelige effect van de aparte school en opvang mogelijkheden. Hoeveel elke school te maken heeft met tussenschoolse opvang, is dat niet altijd goed geregeld. Soms heeft dit negatieve invloed op het middagprogramma op school. Leraren moeten dan eerst de rust herstellen in de klas voordat de les van start kan gaan. Voor de bestuurscommissie openbaar primair onderwijs waren dit voldoende redenen om voor de scholen een bredere taak te zien dan onderwijsactiviteiten alleen. Het streven is dat vanaf september 2002 de peuterspeelzaal, de kinderopvang en het basisionderwijs onder één dak zitten. Ouders en kinderen kunnen dan zelf bepalen van welke onderdelen zij gebruik maken. Een bijkomend voordeel van zo’n ‘brede openwijkschool’ is dat de kinderen uit achterstandswijken nu ook de gelegenheid hebben om deel te nemen aan sociale activiteiten en welzijnsvoorzieningen, onder meer op het terrein van muziek en sport. Er wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een samenwerking tussen de schoolbesturen en welzijnsinstellingen. Tevens wil men een educatief programma ontwikkelen voor leerlingen met educatieve achterstanden waarvan gebruik gemaakt kunnen worden tijdens de opvang-uren. In de Brede Wijkschool Heerenveen voelen de leerkrachten en directeuren zich vaak niet alleen onderwijzer maar ook maatschappelijk werker, opvoeder van kinderen, buurtwerker en aanspreekpunt voor dorpsactiviteiten en het verenigingsleven. Belangrijk in het experiment is dat zowel in het onderwijs als in de kinderopvang dezelfde pedagogische lijn wordt gevolgd. Voor deze doeleinde is er besloten voor de inzet van een nieuwe functie van een pedagogische medewerker. Dit is een combinatiefunctie waarin de medewerker aan de ene kant kinderen voor en na schooltijd en tussen de middag opvang en daarnaast de leerkrachten in de klas helpt met onderwijssteunende taken. Pedagogische medewerkers en leerkrachten maken afspraken over de te volgen regels binnen en buiten de klas. Inhoudelijk zijn beide functies dus ook met elkaar verbonden. De taak van de leerkrachten blijft wel primair het onderwijs, terwijl de pedagogische medewerker zich vooral met opvang bezig houdt. Eén van de gevolgen van de brede openwijkschool is dat de functie van schooldirecteur verandert. De directeur heeft de eindverantwoordelijkheid voor alles wat in de schoolgebouwen gebeurt. In deze pilot wordt bekeken of deze taakverzwaring ook financieel kan worden beloond. De Algemene Onderwijsbond helpt bij het personeelsbeleid en de arbeidsvoorwaarden. De combinatie van schooldirectietaken en coördinatietaken voor educatieve en opvangactiviteiten en de gevolgen voor het teamfunctioneren binnen een brede openwijkschool worden daarin vastgelegd.
12
School als kennisonderneming
2.6
B&A Groep
De effectieve school (het ‘circuitmodel’)
Een ‘effectieve school’ is erop gericht om ‘uit een leerling alles te halen wat er in zit’. Zo biedt de openbare basisschool Violenschool in Hilversum door middel van het zogenoemde ‘circuitmodel’ een diversiteit aan onderwijsleerstudies aan. Leerlingen kunnen hierdoor op verschillende manieren leren, waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen in onder andere milieu, interesse, bekwaamheid en cognitieve leerstijl. Het kind krijgt in het model de kans om individueel of in samenwerking met anderen aan zijn/haar gehele ontwikkeling te werken (emotionele, affectieve, creatieve en sociale vorming). Tevens biedt de open onderwijsleersituatie de mogelijkheid om vaardigheden vanuit het eigen belangstellingsgebied verder te ontplooien. Het onderwijsmodel bevat alle bouwstenen van de Wet Basisonderwijs en wordt beschreven als een voorbeeld van de effectieve school. De Violenschool tracht met behulp van een goede organisatie, planning en een doelbewuste aanpak de prestaties van leerlingen in een gunstige zin te beïnvloeden Het traditionele jaarklassensysteem voldeed hier niet meer aan volgens het schoolpersoneel. De school richtte zich voornamelijk op het overdragen van kennis. Tijdnood was er de oorzaak van dat lesgeven meestal frontaal plaats vond en dat veel werd herhaald. Oog voor differentiatie was er bijna niet en er bleef weinig tijd over voor groepswerk, toepassing van het geleerde en zelfontdekkend en -handelend werken. Voor het optimaliseren van het prestatieniveau hanteert de Violenschool een aantal uitgangspunten. Ten eerste wordt er nadruk gelegd op de basisvaardigheden en basiskennis. Ten tweede worden de leerresultaten aan de hand van het leerlingvolgsysteem voortdurend bijgehouden. Tot slot probeert men leerlingen te motiveren door binnen het circuitmodel leerlingen langs diverse wegen en werkvormen in staat te stellen de leerdoelen te bereiken. Voor het ontwikkelen van het circuitmodel is uitgegaan van de Wet Basisonderwijs (bouwstenen). Het onderwijs moet daardoor dusdanig georganiseerd zijn dat leerlingen zich kunnen ontwikkelen zonder onderbreking. Daarnaast dient de organisatie er op gericht te zijn dat kinderen kunnen doorstromen op het tijdstip waarop zij er aan toe zijn. Leerstappen kunnen bereikt worden aan de hand van werkvormen, waarvoor de leerling zelf gekozen heeft en zij moeten de kans krijgen deze stappen te bereiken in hun eigen tempo. Het zijn voornamelijk de leerkrachten die nieuwe verwerkingsvormen bedenken, die na evaluatie van het gehele team in het onderwijs worden ingepast. In het ‘circuitmodel’ krijgen leerlingen krijgen hun leerstof aangeboden aan de hand van leerdoelen en leerlijnen en soms in de vorm van projecten. Onder leerdoel wordt verstaan wat er bij een bepaald vakgebied door een leerling bereikt dient te worden. Een leerlijn is een vaste volgorde van opeenvolgende leerstappen (leerstappencircuit) op een bepaald onderwijsonderdeel, bijvoorbeeld rekenen en taal. In de instructiehoek krijgen leerlingen stapsgewijs instructies voor een desbetreffende stap in het leerstappencircuit, dan wel als extra uitleg. Dit bestaat naast een mondelinge overdracht uit het maken van gezamenlijk en of schriftelijke werk. Vervolgens gaan zij werken in het verwerkingscircuit waar zijzelf kunnen kiezen voor een scala aan werkvormen en opdrachten. De verschillende werkvormen binnen een circuit zijn de werkhoeken van een lokaal (bijv.: computerhoek, loco-hoek). Na het behalen van een toets begint een nieuw circuit waarin werkhoeken zijn opgenomen. De leraar krijgt in het circuitmodel een andere rol toegewezen. In plaats van leider in een eigen groep krijgt hij een begeleidende en stimulerende rol en is als teamlid mede verantwoordelijk voor een aantal taken in de school. De leerkracht volgt alle leerlingen actief in hun ontwikkeling (zowel cognitief als sociaal) en rapporteert hierover aan leerling, ouders en school. Leerkrach-
13
School als kennisonderneming
B&A Groep
ten moeten tijdig zien of leerlingen problemen ondervinden met het leren en dienen daar dan een oplossing voor te vinden.
2.7
Basisschool als kenniscentrum
Basisschool het Schateiland is een ondernemende school met een verrijkende leeromgeving in de Rotterdamse Wijk Spangen. De school omvat een bibliotheek en sluit allianties met educatieve instellingen in de omgeving. De school fungeert als kennis- en kunstcentrum voor de wijk. Het idee van de basisschool als schateiland is geboren in het kader van de ontwerpwedstrijd van het ministerie van OCenW: ‘Onderwijs in de kennissamenleving’. Het concept is tot stand gekomen vanuit een poging iets te doen aan de achterstanden van kinderen en om een rijke leeromgeving te creëren voor kinderen uit de voorschoolse periode (in het bijzonder voor leerplichtigen tot 12 jaar). Het ‘Schateiland’ voorziet in een breed en gevarieerd vraaggestuurd aanbod van een kwalitatief hoog niveau. Het aanbod van het onderwijs wordt in samenspraak met de betrokken partijen bepaald (ouders, leerlingen, educatieve uitgevers, hbo’s en kunstenaars). Uitgangspunt daarbij is om de omgeving op zowel micro- (school en wijk), meso- (stad en land) als macroniveau (wereld) niveau bij het onderwijs te betrekken. Binnen de school is de leerroute van elke leerling individueel. Computerprogramma’s voor de cognitieve vakken zoeken bij elke leerling een passende leerweg, waardoor beter ingespeeld wordt op de capaciteit, voorkeuren en de cultuur van het kind. Naar verwachting leidt dit tot efficiënter gebruik van de schooltijd. De leerlingen zijn in heterogene bouwgroepen ingedeeld. Vanwege de grote verschillen tussen de leerlingen worden de vakken religieuze vorming, verkeer, EHBO, bevordering gezond gedrag en zwemmen niet klassikaal aangeboden. Deze leerstof krijgt een plek in de Vrije Ruimte. Dit zijn ruimtes verspreid door het gebouw. Daar kunnen leerlingen naar eigen keuze werken aan vrije opdrachten in de vorm van een werkstuk, performance, film of cd-rom.. In de Vrije ruimtes werken leerlingen zowel aan groepsopdrachten als aan individuele opdrachten. Leerlingen krijgen bij de vrije opdrachten de mogelijkheid om zelf de inhoud te bepalen van de leerstof. Basisvaardigheden worden aangeleerd via speciale computerprogramma’s. De prestaties worden vastgelegd in een prestatiescore. Een optelsom van de prestatiescores leidt tot de schoolprestatiescore en vervangt de CITO-toets. Van elke leerling wordt een digitaal dossier aangemaakt, waarin de gehele loopbaan opgeslagen ligt. Kunst en cultuur krijgen een prominente plaats in het onderwijs. In de school zijn ateliers ondergebracht, waarin de kunstenaars zelf werken. Talentvolle leerlingen worden door deze kunstenaars gescout en begeleidt bij het ontwikkelen van hun talenten. Het werken in vrije ruimtes vergt aanpassing van de school in de zin dat er veel extra speciaal ingerichte ruimtes opgesteld moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan muziekateliers, digitale werkplaatsen, buitenruimtes en een crèches. Gezien de openingstijden van de school (acht tot acht, waarbij de school zeven dagen in de week open is en leerlingen vier dagen in de week naar school gaan, gemiddeld 6 uur per dag) zijn flexibele werktijden voor het onderwijzend personeel noodzakelijk. Leerkrachten hebben per kind een begeleidende, coachende taak en hebben hiervoor bijscholing gehad.
14
School als kennisonderneming
2.8
B&A Groep
Praktijkgericht onderwijs
Omdat na de invoering van het VMBO de uitval van leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen groot bleek te zijn, groeide zowel bij beleidsmakers als bij het veld het besef dat er iets moest veranderen in de verhouding tussen theorie en praktijk: Theorievakken dienden meer te worden gekoppeld aan de praktijk. Het Johan de Wittcollege in Den Haag is één van de 12 scholen die een voortrekkersrol spelen om het VMBO te vernieuwen. Uit overleg met de overige scholen kwam het idee van een ‘werkplekkenstructuur’ naar voren. De formule van een werkplekkenstructuur hangt nauw samen met het concept van praktijkgericht onderwijs. Aan de ene kant wordt de praktijk binnen het schoolgebouw gehaald. Aan de andere kant zijn de hieraan gekoppelde theorielessen zodanig aangeboden dat de leerlingen er zelf naar behoefte gebruik ervan kunnen maken. Om de theorielessen aantrekkelijker te maken heeft de school ervoor gekozen om de theorie niet meer via de papieren lesmethode, los van de praktijk te verspreiden. Theorie en praktijk worden gelijktijdig gegeven via het gebruik van de computer. De leerlingen gaan op zoek naar theorie als een onderdeel van hun praktijkopdracht in plaats van dat zij deze van tevoren uitgelegd krijgt van een docent. Zo werkt bijvoorbeeld de afdeling Timmeren met het programma Timiac (Timmeren interactief) dat uit vijf cd-rom’s bestaat die gebaseerd zijn op de eindtermen voor timmeren. Het is een multimediaal programma, wat inhoudt dat er naast tekst ook tekeningen, foto’s, videofilmpjes en geluidsfragmenten zijn opgenomen. Leerlingen die als praktijkopdracht bijvoorbeeld een zandbak moeten maken, kunnen hiervoor de theorie op de cd-rom vinden. Iedere leerling mag zelf bepalen of hij daar behoefte aan heeft Om de praktijk binnen het schoolgebouw te halen is het schoolgebouw omgebouwd. Zo werd een kantoorruimte in de school ingericht, compleet met receptie, magazijn en verkoopafdeling waarin leerlingen praktijksituaties naspelen, om zodoende een werkplekstuctuur voor de afdeling administratie te realiseren. De leerlingen werken in teams met teamopdrachten. Teams krijgen een gezamenlijk cijfer. Eén teamlid houdt als manager/voorman in de gaten hoever iedereen is. Dit verkleint de risico van verzuimen. Als de uitvoer van de opdracht niet goed gaat, wordt er gezamenlijk naar oplossingen gezocht. Praktijkgericht onderwijs volgens de methode van de werkplekkenstruktuur wordt door de docenten ook als zeer positief ervaren. Zij zijn meer bij betrokken en zij zien het nut hiervan. Het motiveert zowel de onderwijsgevenden als de leerlingen.
2.9
Ontwikkelingsgericht onderwijs
In 1997 is het project CIAO (Computers In het Amsterdamse Onderwijs) van start gegaan op initiatief van de gemeente Amsterdam. De nadruk van het project ligt op het integreren van de nieuwe leermiddelen in de traditionele onderwijsvormen, met als belangrijkste doel het verbeteren van het onderwijsproces. De basisschool ‘Oostelijke Eilanden’ doet mee aan dit project sinds januari 2001. De school was toen al een zogenaamde ‘vierde trancheschool’ : wel vertrouwd met computers maar nog niet met het netwerk of de mogelijkheid om ook in de klas te kunnen internetten en e-mailen. De school werkt volgens het concept van ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’. Hierbij is het belangrijk dat de school over diverse leermiddelen beschikt die door de leerlingen in verschil-
15
School als kennisonderneming
B&A Groep
lende ontwikkelingsfasen en -gebieden gebruikt kunnen worden. Betekenisvolle situaties staan hierbij centraal. Omdat de school al een aantal jaren met computers werkte en stond men niet te springen om een pioniersrol te vervullen bij het CIAO project. Na vier jaar heeft de school toch besloten om aan te haken., met name omdat het als een groot voordeel ervaren werd om te kunnen internetten en e-mailen vanuit de klas. De mogelijkheid om te communiceren en informatie op te zoeken is voor een school die werkt volgens het concept van ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’ immers erg belangrijk. Kinderen werken veel in thema’s aan door henzelf gekozen onderwerpen. De toegankelijkheid van de informatie is dan uiteraard zeer belangrijk. Volgens de school is vooral het netwerken binnen het schoolgebouw zeer belangrijk voor het creëren van een integrale aanpak van het onderwijs binnen de school. Via deelname aan het CIAO project is de school in staat geweest om alle onderwijsbetrokkenen (leraren, leerlingen, ouders en buurtbewoners) samen te laten werken. Leerlingen en de leraren vinden langzamerhand een grote variëteit aan leerstof terug op het intranet. De leerlingen raken gewend aan de verschillende lesprogramma’s die via het netwerk aangeboden worden, zij zoeken zelfstandig informatie en spelletjes op het Internet. Binnen het CIAO project worden 5 aandachtsgebieden onderscheiden: communicatie, presentatie, informatie, educatieve software en administratieve software. Ter bevordering van de communicatie zijn enkele communicatie projecten ontwikkeld die met terugkerende regelmaat door de deelnemende scholen worden uitgevoerd. De Basisschool Oostelijke Eilanden maakt vooral gebruik van projecten en educatieve software over taalontwikkeling en schrijfvaardigheden. Door gebruik te maken van e-mailen, chatten, confereren en groepware applicaties wordt er een betere beroep gedaan op het samenwerkend leren. Alle kinderen vanaf groep 6 krijgen een eigen loginnaam en wachtwoord bij de school. Zij krijgen eerst computerles van een onderwijsassistent. Later werken zij zelfstandig door met educatieve programma’s. In de bovenbouw werkt een aantal kinderen samen aan gezamenlijke presentaties die zij samen kunnen ontwikkelen. Ook wordt samengewerkt met leeftijdsgenoten van andere scholen in binnen- en buitenland. Het project wordt gesteund door een actieve ouderwerkgroep die meewerkt aan het ontwikkelen van de website, zorgen voor het onderhoud van de oude pc’s of het Internet afschuimen op interessante educatieve websites.
2.10 Integraal onderwijs (‘learning community’) Veel studenten en instructeurs in Amerika zijn hedendaags ontevreden over het feit dat zij nog niet in het bezit te zijn van een eerste graadsbevoegdheid in het onderwijs (traditional ‘undergaduate’ experience). Zij wijten dit aan het gebrek aan samenhang in vakken, verbondenheid tussen disciplines en intellectuele interactie tussen faculteit en studenten. Vanuit deze ontevredenheid is het programma ‘Learning Community’ opgezet. De doelstelling van dit programma is het integreren van vaardigheden en academische lesstof door cursussen, cursusopdrachten en vakken met elkaar in verband te brengen. Zodoende ontstaat er een interdisciplinaire studie en wordt het aanwezige leerpotentieel optimaal gekapitaliseerd. Het Teaching/Learning Center voorziet in trainingen en ondersteuning van de medewerkers en stafleden van de Community College of Denver (CCD). Uitgangspunt hierbij is het onderwijzen op het college uitmuntend te maken.
16
School als kennisonderneming
B&A Groep
Professionele ontwikkelingsmogelijkheden dienen gebaseerd te zijn op gedeelde leer- en onderwijswaarden die gehandhaafd worden door het college, de jaarlijkse actie-prioriteiten en onderzoeken naar de trainingsbehoefte van professoren en ander personeel. Innovaties dienen aandacht te hebben voor een leer- en onderwijsproces dat studenten in staat moet stellen om onafhankelijk te leren en verbondenheid aantoont met de prestaties van leerlingen. Ook moeten innovaties bijdragen aan kritisch en probleemoplossend denken en aan de uitdaging van zowel leren als onderwijzen. Hierbij dienen er hoge, maar realistische verwachtingen te zijn, hetgeen bijdraagt aan de eigenwaarde van studenten. Het programma leidt tot een inhoudelijke verandering van het onderwijs, doordat er een interdisciplinaire studie tot stand komt, waarin vakken en cursussen geïntegreerd moeten worden. In samenwerkingsverband tussen de faculteitsmedewerkers en stafleden enerzijds en medewerkers van het centrum anderzijds is een lijst opgesteld met criteria om het onderwijs te optimaliseren. Deze lijst vormt de basis voor de ondersteuning van het centrum. De faculteitsmedewerkers en stafleden zijn bij het bedenken van innovaties door deze criteria gebonden aan een aantal aandachtspunten. Op organisatorisch gebied dienen de studenten die geregistreerd staan voor een bepaald aantal dezelfde vakken samengevoegd te worden voor een bepaalde periode. Het Teaching en Learning centrum stimuleert innovaties in het onderwijs op het Community College of Denver en ondersteunt pogingen hiertoe door te coördineren en het aanbieden van relevante workshops. Tevens voorziet ze in waardevolle hulpbronnen om de innovatie tot stand te brengen.
2.11 Adaptief onderwijs (Explo Project) De Faculteit Educatie van de Ichthus Hogeschool is sinds kort begonnen met een vernieuwend project (het ‘Explo-project’) om docenten in het primair onderwijs te leren om met visie en vaardigheid om te gaan met ICT. Het project is tot stand gekomen als reactie op steeds groeiende kritiek dat lerarenopleidingen te weinig rekening houden met de variatie in aanleg, behoeften en interesses. Volgens de Ichthus Hogeschool ligt de belangrijkste uitdaging voor het toekomstige basisonderwijs in onderwijs-op-maat met een opbrengstgerichte cultuur en het streven naar zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid van leerlingen. De uitdaging van het Explo-project is om een leer- en werkomgeving tot stand te brengen waarin studenten zich tot leraren kunnen ontwikkelen, die om kunnen gaan met voortdurende verandering, met het verkennen van nieuwe technologische mogelijkheden, die werkend kunnen leren en innovatief bezig kunnen zijn en die daarbij gebruik weten te maken van het moderne gereedschap van de kennismaatschappij. De kern voor vernieuwend primaire onderwijs wordt in het Explo-project aangeduid met het begrip ‘adaptief onderwijs’. Het tot stand brengen van ‘adaptief onderwijs’ met behulp van de moderne informatie- en communicatietechnologie, is voor de Hogeschool de belangrijkste onderwijskundige uitdaging voor de nabije toekomst. Het adaptief onderwijs wordt in twee lijnen doorgevoerd. Aan de ene kant wordt er aandacht geschonken aan inhoudelijke vernieuwende veranderingen via het concept van ‘leren werkend te leren’. Aan de andere kant worden de organisatorische vernieuwingen ingevoerd voor het centraal stellen van ICT-toepassingen ter modernisering van het onderwijs. Het concept van het ‘leren werkend te leren’ is cruciaal omdat het Explo-project tot doel heeft lerende professionals op te leiden. Daarom is het van belang dat studenten tijdens de opleiding leren werkend te leren.
17
School als kennisonderneming
B&A Groep
Aan het hierboven beschreven concept wordt vormgegeven door zowel het binnenschoolse als buitenschoolse curriculum. Een belangrijke hulpmiddel hierbij is de multimediale portfolio voor het leren reflecteren op de eigen werk- en leerervaringen. In de multimediale portfolio staat vastgelegd welke leerdoelen de studenten zelf gekozen hebben, welke activiteiten zij hiervoor ondernomen hebben en welke ervaringen zij hierbij opgedaan hebben. De docenten richten hun aandacht vooral op de wijze waarop de studenten hun leerprocessen structureren, reguleren en zelf beoordelen. De studentbegeleiding (door fase-coördinator, tutor en mentor) heeft betrekking op de persoonlijkheidsontwikkeling van de studenten en op hun cultureel en maatschappelijk functioneren. Verder is de bedoeling dat zowel in de stageschool als in de leeromgeving van de opleiding de studenten van elkaar leren. Dit wordt gestimuleerd via gezamenlijke voorbereiding van stageopdrachten, het bijwonen van elkaars lessen in de stageschool en het aanbieden van praktijkvoorbeelden uit de stage in de lessen en de module. Bij de invoering van ICT toepassingen werd gekozen voor een optimale integratie van ICT in het curriculum, voor de computers als de gereedschapskist van de student en voor het primaat van het contactonderwijs, aangevuld met teleleren. Door gebruik te maken van deze prioriteiten zullen de leerlingen in staat gesteld worden om hun leerproces zelf te sturen. Met de optimale integratie van ICT werd bedoeld dat ICT een centrale plek neemt binnen de school als knooppunt voor (interne en externe) kennisuitwisseling en werkt als verbindend element tussen het werkend leren in de praktijk en het lerend werken op de opleiding. De computers in het schoolgebouw worden hierbij gezien als het belangrijkste gereedschap van de student in tegenstelling met het traditionele onderwijs waar de computer vooral gebruikt wordt door de docent voor efficiëntere overdracht van informatie. Bij het Explo-project is het gebruik van de computer meer studentgericht. Zij maken zelf gebruik van computers voor het (zelf) verzamelen, ordenen, analyseren en bewerken van informatie, het rapporteren daarover, het samenwerken aan taken, het communiceren over leerprocessen en uitwisselen van informatie. Hier ligt het voor de hand de computer vooral te gebruiken als gereedschap van de student om het leren productiever te maken. De computervaardigheden worden ook belangrijk geacht voor het teleleren. Het Explo-project beschouwt het teleleren (onderwijs op afstand) belangrijk als aanvulling op contactonderwijs. Het opleidingsgebouw wordt gezien als het sociale trefpunt en als de plaats voor het contactonderwijs. Teleleren vervangt deze contacten niet, maar is hierop een aanvulling: werkgroepen worden aangevuld met elektronische werkgroepen, practica met multimediale simulaties, spreekuren van docenten met elektronische spreekuren, zoeken naar informatie in de bibliotheek met het raadplegen van elektronische catalogi.
2.12 Contextgericht onderwijs (krachtige leeromgevingen) Vier scholen in regio Tilburg (vallend onder het OMO-bestuur) fuseren per 1 augustus 2002. De fusie is gericht op een nieuwe instelling, die werkt aan vernieuwend onderwijs op alle locaties en gebaseerd op de overtuiging dat deze bundeling van krachten leidt tot een hoger niveau van vernieuwend onderwijs dan wanneer iedere locatie hieraan afzonderlijk zou werken. De Basisvorming, het VMBO en het Studiehuis worden op een eigentijdse manier ingericht. De nadruk komt te liggen op het ‘leren van leerlingen’ en de leerling wordt dus centraal gesteld. De leerstof dient aan te sluiten op de leefwereld van de jongeren. Het leerproces baseert zich op het innovatieve onderwijsconcept ‘levensecht en contextgericht onderwijs’. Dit komt tot uitdrukking door het aanbieden van ‘krachtige leeromgevingen’ en werken met projectgroepen van docenten, ouders en leerlingen die sturing aan onderwijs geven via concrete plannen en projecten.
18
School als kennisonderneming
B&A Groep
Er wordt gestreefd naar een VMBO waarin alle leerwegen voorkomen waaruit leerlingen kunnen kiezen. Om de grootschalige nadelige effecten van de fusie te voorkomen, wordt het onderwijs van de eerste fase op bestaande locaties gegeven in kleine eenheden van ongeveer zeshonderd leerlingen. Voor het Tweede Fase onderwijs wordt een apart studiehuis ingericht op een centrale, gemakkelijk te bereiken plaats. Een studiehuis dat in alle opzichten is aangepast aan het geheel eigen leer- en leefklimaat van 15-18 jarigen. In plaats van klassen zijn er kleinere werkgroepen van leerlingen, begeleid door leraren en begeleiders. Het gebouw is aangepast op de activiteiten: leerwerkplekken, stilteruimtes, ontmoetingsplaatsen, mediatheek, laboratoria, collegezalen en dergelijke. Daarbij worden moderne middelen gebruikt (computer, e-mail en Internet). Naast het aanbieden van de facilitaire voorzieningen worden de leerlingen verder actief benaderd in het kader van contextgericht onderwijs. De samenwerking tussen de leraar en de leerling, de samenwerking met andere leerlingen en met organisaties uit de praktijk voeren de boventoon. De leerling bepaalt zelf op welke manier er gestudeerd wordt en met wie hij samenwerkt. Daarbij wordt hij begeleid door een aantal ondersteuners zoals leraren, mentoren en tutoren. Deze coachen hem minder instructief in de cognitieve maar vooral ook in de persoonlijke ontwikkeling. Het draait hierbij niet om de kennisoverdracht in de klassieke zin maar de leerlingen en de docenten ‘maken’ de kennis samen binnen projecten. Zij ontwikkelen en evalueren het (digitale) lesmateriaal tijdens de uitvoer van gekozen projecten. Deze projecten bevatten zowel lesmateriaal (bv. taalontwikkeling) in de klassieke zin als ontwikkelingsmateriaal dat mogelijkheid biedt om de leerling zijn/haar leermethodiek gaandeweg te ontwerpen en in praktijk te toetsen. Op deze manier wordt er meer rekening gehouden met individuele verschillen tussen leerlingen en is er meer aandacht voor wat leerlingen kunnen en hoe zij hun leerdoel zelf tot uitvoer brengen.
2.13 Schoolmentoraten Uit diverse onderzoeken blijkt dat veel jongeren (met name allochtonen) voortijdig het onderwijs verlaten met als consequentie dat veel jongeren zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden. In het sociaal milieu van de jongeren zijn vaak oorzaken te benoemen die de studiemotivatie en studieprestaties negatief beï nvloeden. Het gaat vaak om een opeenstapeling van problemen en achterstanden op het gebied van opvoeding, de relatie tussen ouders en kinderen, huisvesting, arbeid en inkomen. Mentoring blijkt in dit opzicht een bijzonder succesvolle begeleidingsmethodiek te zijn. Bij mentoring wordt de (potentiële) voortijdige schoolverlater (de mentee) gekoppeld aan iemand (de mentor) die het patroon waarin de jongere verkeert weet te doorbreken. De mentor vervult een rolmodel waarop gereflecteerd kan worden. De mentee kan zich in hem/haar herkennen. Hierdoor ontstaat een positiever zelfbeeld en zelfbewustzijn. De mentoren zijn ervaren, volwassen werknemers, die bereid en in staat zijn om een pedagogische relatie aan te gaan met een jongere. Vanaf 1995 stimuleert de provincie mentorprojecten in Zuid Holland. De provincie heeft haar rol bij de mentorprojecten gedefinieerd als initiator en stimulator. Bij de opzet van zinvolle mentorprojecten zijn twee uitgangspunten van belang. Op de eerste plaats ligt bij mentoring (in tegenstelling tot ‘tutoring’) het accent niet zo zeer bij de (begeleiding van) cognitief gerichte leerprocessen, maar gaat het meer in brede zin om leerprocessen die gericht zijn op verdieping of verandering van het levensperspectief en daarmee op het verwer-
19
School als kennisonderneming
B&A Groep
ven van een ‘arbeidsidentiteit’. Hierbij gaat het dus om opleidings- en beroepskeuzeprocessen in het totale ‘levensontwerp’ van jongeren. Op de tweede plaats dienen mentorprogramma’s, om een goede kans van slagen te hebben zoveel mogelijk ingebed te zijn in het reguliere onderwijsprogramma van de school, waarbij de school ook reeds een visie ontwikkeld heeft op de betekenis van mentorschappen hierin. Om mentoring onderdeel te laten worden van het reguliere onderwijsprogramma is mentoring in het kader van de investeringsimpuls VMBO aan de orde gesteld. De ontmoetingen tussen mentor en mentee vinden buiten schooltijd plaats. Er wordt een contract afgesloten tussen de mentor, de mentee en het ROC waarin de afspraken, leerdoelen e.d. geëxpliciteerd worden.
2.14 Coaching van basisschoolleerlingen (het ‘Zuiderzeemodel’) Het Zuiderzeemodel is een nieuw onderwijssysteem waarin leerlingen in het basisonderwijs via een eigen coach uitgebreid worden gevolgd en ondersteund. Het idee is geboren in het kader van de ontwerpwedstrijd van het ministerie van OcenW. Uitgangspunt van het model is meer rekening houden met bestaande verschillen tussen leerlingen en docenten in plaats van uit te gaan van de huidige consensusaanpak in het onderwijs. Een dergelijk model is nodig gezien de grotere verschillen die zijn ontstaan tussen leerlingen en de hogere eindtermen voor het onderwijs. Verondersteld wordt dat kinderen betere kansen hebben wanneer door de school goed wordt ingespeeld op de talenten van kinderen en hun specifieke behoeften en wensen. Een personeelslid is door het model, dat onder meer voorziet in functiedifferentiatie en doorgroeimogelijkheden, beter in staat datgene te doen waar hij echt goed in is. Daarnaast is het makkelijker meer mensen in de school een passende functie te bieden. Bij het opstellen van het model zijn twee perspectieven verwerkt. Op de eerste plaats wordt ervan uitgegaan dat de kwaliteit van scholen voor een belangrijk deel geworteld is in het primaire onderwijsproces in de klas. Op de tweede plaats is een goed georganiseerde school een essentiële randvoorwaarde voor een gunstig verloop van het onderwijsleerproces. Een belangrijke prioriteit die aan het Zuiderzeemodel ten grondslag ligt is het besef dat, om de hierboven geformuleerde doelstellingen te realiseren, meer handen in de klas in de vorm van meer verschillende functies onontbeerlijk zijn. In het Zuiderzeemodel komen de meerdere functies tot uiting doordat naast het groepsgerichte werken ook expliciete aandacht gegeven wordt aan verschillen tussen kinderen via individuele aandacht en differentiatie. In het Zuiderzeemodel worden op zes gebieden leerlijnen uitgezet in halfjaarlijkse stappen. Leerlingen kunnen hierdoor zoveel mogelijk hun eigen tempo volgen en krijgen daarbij op individueel niveau instructies. Door aanpassing van het onderwijs (eigen coach) kan er beter rekening gehouden kan worden met verschillen tussen leerlingen en wordt er meer rekening gehouden met de eigen aanleg en interesse. De coach probeert waar mogelijk in overleg met de groepsbegeleider en de docent tegemoet te komen aan de behoeften en wensen van het kind. In het Zuiderzeemodel ligt de nadruk op een andere rolverdeling van de belangrijkste spelers en op een andere ordening van het onderwijsleerproces via leerlijnen. Docenten en medewerkers krijgen in het model een andere taakverdeling (taakdifferentiatie).
20
School als kennisonderneming
B&A Groep
Drie soorten functies worden onderscheiden. Ten eerste dienen zij groepen leerlingen te begeleiden bij zelfstandig werken en sociale activiteiten. Ten tweede dienen zij vakgerichte instructie te geven en daarbij verwerkinsgopdrachten. Tot slot coachen zij leerlingen op individuele basis. Gedurende de verdere schooltijd vanaf het tweede jaar krijgen leerlingen een eigen coach. Minimaal een uur per twee weken wordt de leerling begeleid op basis van een specifiek coachingsplan. Per klas is er een docent en een groepsbegeleider, waarbij de groepsbegeleider werkt onder toezicht van een docent. De groepsbegeleider verricht belangrijke, maar gelimiteerde taken en maakt het voor een docent mogelijk om aandacht, instructie en aanwijzingen te geven aan kleinere groepjes. De docent krijgt door de groepsbegeleider meer tijd voor voorbereiding en uitzoekwerk. Het model sluit aan bij het werken met kerndoelen, zoals gangbaar is in het huidige basisonderwijs. Huidige lesmethoden voor rekenen, taal, lezen en wereldoriëntatie kunnen gehandhaafd worden.
2.15 Vernieuwend politieonderwijs In 2002 start het nieuwe politieonderwijs onder regie van het LSOP (onderwijs- en kenniscentrum voor de politie). De voornaamste aanleiding voor deze verandering is het verbreden van de inzetbaarheid van de politie. Deze verbreding wordt noodzakelijk geacht met het oog op de relatie tussen kwaliteit van de dienstverlening en maatschappelijke ontwikkelingen, het gebiedsgebonden werken, verantwoordingseisen die gesteld worden aan de politie, grotere beschikbaarheid aan kennis en informatie en samenwerking tussen politie en allerlei partijen. Met het nieuwe onderwijs willen LSOP, de ministeries van Justitie en BZK, het NPI en de politiekorpsen bereiken dat bekwame politiemedewerkers nu en in de toekomst hun werk goed kunnen doen. De verandering van het politieonderwijs dient er tevens voor te zorgen dat het politieonderwijs aansluit met wat er in de maatschappij gebeurt. Hiervoor wordt een goede afstemming nagestreefd op het reguliere onderwijs. Voor de verandering van het politieonderwijs wordt het belangrijk gevonden dat er geluisterd wordt naar de praktijk. Een deel van het nieuwe onderwijs vindt daarom plaats in de dagelijkse werksituatie. Het politieonderwijs gaat zich baseren op beroepsprofielen en kernopgaven die door de praktijk zijn gelegitimeerd. Op deze manier sluit het politieonderwijs aan bij de veranderende eisen. Er is gekozen voor een duaal leerproces, waarbij leerlingen leren op zowel de werkvloer als op het LSOP en in het reguliere onderwijs. Er wordt aangesloten bij de opzet van het reguliere onderwijs, doordat diploma’s wederzijds worden herkend en er gebruik wordt gemaakt van de aanwezige deskundigheid en ervaring. Ten derde wordt in het leerproces gebruik gemaakt van informatie-en communicatietechnologie. Tevens worden competenties centraal gesteld en tot slot wordt er bij het ontwerpen van individuele leertrajecten rekening gehouden met eerder verworven competenties. Binnen de nieuwe onderwijsvorm staat de student centraal. De leerling dient zowel op de werkplek te leren als op het LSOP en in het regulier onderwijs (duaal leren). Voor het leren op de werkplek is veel inzet en menskracht nodig van collega’s in het corps. Dit kan samen met het LSOP georganiseerd worden. Korpsen zullen naar verwachting zelf een deel van de coaching en de praktijkbegeleiding op zich moeten nemen. Daar dienen voldoende capaciteit en faciliteiten voor aanwezig te zijn. Het nieuwe politieonderwijs zal opleiden voor vijf politieberoepen. Hierop dient de organisatie ingericht te worden. Deze beroepsniveaus staan in relatie met de bestaande niveauaanduidingen in het onderwijs. Voor de corpsen betekent dat werving en selectie plaats dient te vinden op deze vijf niveaus. Inhoudelijk heeft het nieuwe politieonderwijs invloed op competentieontwikkeling van zittende medewerkers en op de functiewaardering.
21
School als kennisonderneming
B&A Groep
Het vernieuwde onderwijs heeft gevolgen voor instroommogelijkheden in het politieonderwijs en biedt deelnemers mogelijkheden om zich gedurende een politieloopbaan te verbeteren dan wel te veranderen van loopbaan.
2.16 Computer ondersteund samenwerkend leren (Finland) De Universiteit van Helsinki is sinds kort begonnen met het invoeren van ‘Computer Ondersteund Samenwerkend Leren’. Deze nieuwe manier van onderwijs, is tot stand gekomen als gevolg van ambities van samenwerkende internationale universiteiten op het gebied van pedagogisch verantwoorde vormen van e-learning. Dit gezelschap, waarin de Open Universiteit Nederland een prominente rol bekleedt, streeft naar het (door)ontwikkelen van nieuwe leertechnieken waar de pedagogische afwegingen gekoppeld kunnen worden aan gebruikersvriendelijke computersystemen en programma’s, die samenwerkend leren verder faciliteren. Het centrale aandachtspunt hierbij is hoe leeromgevingen waarin samenwerkend leren plaatsvindt moeten worden ingericht. Een product van dit streven is “Educational Modeling Language (EML)” dat gebruikt wordt voor het realiseren van leeromgevingen voor samenwerkend leren. Computer Ondersteund Samenwerkend Leren gaat ervan uit dat leren opgevat moet worden als een actief, doelgericht en zelfregulerend proces waarin de lerende continu, vanuit stimuli uit de omgeving, opvattingen construeert. Een adequaat gebruik van de omgeving waarin samenwerkend leren plaatsvindt, kan een bijdrage leveren aan het leereffect. Het ontwerpen van leeromgevingen moet er voor zorgdragen dat dit zelfregulerend vermogen van de lerende wordt bewerkstelligd. Met de opkomst van ICT in onderwijs is een nieuwe impuls gegeven aan het ontwerpproces van leeromgeving. Als dit gecombineerd wordt met nieuwe inzichten op het terrein van samenwerkend leren en community-gebaseerd onderwijs, is de weg vrij gemaakt naar een nieuwe leeromgeving: een on-line leeromgeving (EML) waarin samenwerkend leren plaatsvindt. Het nieuwe systeem maakt gebruik van progressieve zoekprocessen voor kennisopbouw. Er wordt een leeromgeving te gecreëerd waarbinnen studenten hun kennis over het onderwerp steeds vergroten in een cirkel van zes progressieve zoekprocessen: (1)het presenteren van het onderzoeksprobleem, (2) het creëren van hypothesen/werk theorieën, (3) de kritische evaluatie, (4) het onderzoek en de verdieping van kennis, (5) de ontwikkeling en de verdieping van problemen, en (6) het formuleren van nieuwe (werk)theorieën. Tussen alle processen vindt discussie en overleg plaats tussen de studenten die meedoen aan het betreffende project. De cirkel wordt herhaald totdat alle deelnemers tevreden zijn met het eindresultaat. Op deze manier kunnen de studenten niet alleen theorieën ontwikkelen over het onderzoeksthema maar passen zij gaandeweg ook een social-collaboratieve methodologie toe. Deze processen worden ondersteund door computer programma’s die de ideeën, discussiepunten en theorieën van de studenten in een gemeenschappelijke database bewaren. Het belangrijkste organisatorische effect van ‘Computer Ondersteunend Samenwerkend Leren’ is het zelf-regulatieve vermogen van de interactie en samenwerking tussen de verschillende actoren (docenten, studenten, ontwerpers, teamleden). In deze on-line leeromgeving kunnen de actoren zowel eindgebruiker, ontwerper en lerende zijn. Zij bekijken het project vanuit verschillende perspectieven omdat iedere inbreng van de teamleden het project in verschillende richting kan sturen. Deze richting is niet door de ontwerper van het leerproces (docent, mentor of coördinator) bepaald maar ontwikkelt zich gaandeweg. Dit maakt het leerproces inhoudelijk gezien cyclisch en zelfregulatief.
22
School als kennisonderneming
B&A Groep
2.17 Distributed teaching (IJsland) Fjolbrautaskolinn is één van de middelbare scholen in IJsland die is aangesloten op het Europees Netwerk Innovatieve Scholen (ENIS). De school is één van de pioniers in Europa om ICT te integreren in het onderwijs en dat door te geven aan de andere middelbare scholen in Europa. Om een voorbeeld functie te kunnen vervullen, ontwikkelen zij zelf innovatieve ICT oplossingen samen met hun leerlingen en passen deze in in hun organisatie en curriculum. De onderwijsvorm die in de school wordt uitgevoerd, wordt ‘distributed teaching’ genoemd. Dit is een tussenvorm tussen afstandsonderwijs en traditioneel klassenonderwijs. De school heeft eerder geëxperimenteerd met het afstandsonderwijs maar de evaluatie van de resultaten hieruit laat zien dat de leerlingen en de onderwijsgevenden hier geen voorkeur aan gaven. Het verzuim onder het afstandsonderwijs was hoog en de leerlingen vonden dat de computer de persoonlijke communicatie met de docent en medeleerlingen binnen een klas niet kan vervangen. ‘Distrubuted teaching’ kwam tot stand bij wijze van verbetering op deze punten. De school heeft zijn eigen web- en mail-server. Op de home-page staan alle algemene informatie over het curriculum en syllabi. Ook de informatie over de rooster, vakbeschrijvingen, bibliotheek diensten staan bij de home-page van de school vermeld. De school streeft verder ernaar dat alle afdelingen in korte termijn hun eigen home-page zullen ontwikkelen waar alle lesmateriaal bereikbaar zal zijn. De methode van ‘distributed teaching’ wordt nu gebruikt binnen een aantal klassen waar alle leerlingen over laptops beschikken. De lessen worden gevolgd via laptops die aangesloten zijn aan het school-netwerk. De leerlingen volgen de lessen op hun eigen tempo en af en toe worden gezamenlijke opdrachten uitgevoerd. Op deze manier kunnen de leerlingen individueel te werk gaan terwijl zij ook contact met hun medeleerlingen en de docenten persoonlijke kunnen behouden. Momenteel alle lessen van IJslandse, Engels, Deens en wiskunde worden op deze manier gegeven. Docenten spelen een sleutel rol in het gebruik van de informatie technologie bij de dagelijkse activiteiten. Zij gebruiken een computer programma om de aanwezigheid van de leerlingen te registeren. Verder bewaar het programma ook informatie over de voortgang van de leerling, zijn/haar leerdoeleinden en overleggen met de docenten/mentoren en coördinatoren. De algemene coördinator is verantwoordelijk voor het onderhouden en actualiseren van deze informatie maar alle medewerkers hebben toegang tot het programma. Docenten maken gebruik van verschillende computer programma’s, discussie databases en email om de leerlingen op de hoogte te houden over de lessen en opdrachten. Eén van de voordelen van “Distributed teaching”is dat het verzuim aanzienlijk kleiner is dan het klassikale en afstandsonderwijs. Leerlingen zijn beter in staat om hun eigen leertijd in de delen, om zelfstandig informatie te zoeken en te verzamelen en om hun computervaardigheden te verbeteren. Hun ervaring met de toepassingen van de informatie technologie geven zij door aan de docenten. Met deze aangereikte informatie, investeren de docenten meer tijd in het (door)ontwikkelen van nieuwe manieren om de informatie technologie beter toepasbaar te maken voor de leerlingen. Op deze manier functioneert de school als een groot laboratorium waarin steeds beter geijkte experimenten plaatsvinden.
2.18 Mini-Ondernemingen Het idee van mini-ondernemingen is ontstaan in de Verenigde Staten in de jaren twintig. De zakenman Horace A. Moses introduceerde het principe van 'learning by doing' in de industriële
23
School als kennisonderneming
B&A Groep
wereld. Met morele en financiële steun van persoonlijkheden als Henry Ford, John D. Rockefeller en Walt Disney ontstond 'Junior Achievement'. De eerste van een hele reeks van miniondernemingen ging in 1929 in New York van start. In 1963 werd het fenomeen 'miniondernemingen' in het Verenigd Koninkrijk geïntroduceerd en in de daarop volgende jaren met succes ingevoerd in Ierland, Zweden en België. In navolging van het succes in andere landen werd in 1990, op initiatief van ABN AMRO en VNO-NCW in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, het project miniondernemingen ook in Nederland opgezet. Het Mondriaan College, is één van de deelnemers van het project Mini-ondernemingen in het kader van de subsidieregeling ondernemerschap en onderwijs. Deze deelname is een uitvloeisel van vijf jaar ervaring met leerlingen van de opleiding Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie die gedurende hun studie een mini-onderneming moeten runnen. De minionderneming vormt niet alleen een goede voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap maar zorgt er ook voor dat jongeren als ondernemende werknemers beter worden opgeleid en met de juiste werkmotivatie in het bedrijfsleven aan de slag kunnen. Naast veel uitdaging en verantwoordelijkheid krijgen de jongeren in het project ook de vrijheid om zelf te bepalen hoe ze de dingen willen doen. Op deze manier bepalen de jonge ondernemers zelf welk product zij gaan leveren. Zo heeft bijvoorbeeld een aantal studenten gekozen om een “security clip” op de markt te brengen om verlies, diefstal of eventuele schade aan persoonlijke spullen te voorkomen. Anderen hebben de “Beauty Clueless” ontworpen: een verzameling van kleine cosmetica producten, verpakt in een mooie en aantrekkelijke verpakking. De jongeren kiezen een naam voor hun onderneming en stellen uit hun midden een managementteam samen. Ze zorgen voor hun eigen bedrijfskapitaal door de verkoop van aandelen, verrichten een marktonderzoek en schrijven ter voorbereiding van hun onderneming een ondernemingsplan. De jonge ondernemers worden met raad en daad terzijde gestaan door een docent, een mentor in de persoon van een (oud-)ondernemer en een AA-accountant. Zonder op de stoel van de mini-ondernemers te gaan zitten, delen de ervaren begeleiders hun praktische kennis van marketing, management, productie, personeel en accountancy met de jongeren. Aan het einde van het studiejaar wordt de balans opgemaakt en verantwoording afgelegd aan de aandeelhouders. Dan blijkt of de mini-onderneming ook in financieel opzicht succesvol heeft geopereerd, of dat op de door de aandeelhouders beschikbaar gestelde middelen is ingeteerd. Na de uitbetaling aan de aandeelhouders wordt de mini-onderneming geliquideerd. Om de honderden jongeren met elkaar in contact te brengen en vooral ervaringen te laten uitwisselen, organiseert het landelijk bureau de Nationale Marktdag en de Slotmanifestatie. De Nationale Marktdag wordt halverwege het ondernemingsjaar in een winkelcentrum georganiseerd. Op deze dag komen de jongeren van alle mini-ondernemingen in Nederland bij elkaar om hun producten te verkopen, ervaringen uit te wisselen en ideeën op te doen van hun collega-ondernemers. Er zijn deze dag ook diverse prijzen te winnen voor de miniondernemingen met onder andere de beste standinrichting, het meest originele product en de beste verkoopactiviteiten. Ook worden inmiddels in verschillende regio¹s regionale marktdagen georganiseerd. De Slotmanifestatie is het afrondende evenement dat in juni plaatsvindt. Alle miniondernemingen zijn dan geliquideerd en komen nog eenmaal bij elkaar. Tijdens de Slotmanifestatie wordt de onderneming van het jaar gekozen. In alle regio's worden hiervoor regionale
24
School als kennisonderneming
B&A Groep
voorrondes gehouden, zodat uiteindelijk 7 mini-ondernemingen worden genomineerd voor deze prestigieuze titel. De winnaar van de finale op de Slotmanifestatie mag Nederland vertegenwoordigen op de Europese finale van Young Enterprise Europe. Aan het eind van de dag wordt de uitslag van het YEE-examen bekendgemaakt en vindt de uitreiking van de prijzen voor de hoogste scores op de diverse onderdelen van het examen plaats. Ander vast onderdeel is de huldiging van de alumni en de begeleiders van het jaar.
2.19 Industrial design Om tegemoet te komen aan de snelle veranderingen in het bedrijfsleven en het nieuwe profiel dat hieraan verbonden is door medewerkers van de TU in Eindhoven de afgelopen jaren in het bedrijfsleven nagegaan welke eigenschappen men zoekt in de nieuwe ingenieur. Dit heeft mede geleid tot een nieuw en uniek onderwijsconcept in de Nederlandse onderwijswereld. Uitgangspunt daarbij was een combinatie van het ‘verstand van de gebruiker’ en het ’verstand van nieuwe technologieën’. Een ingenieur Industrial Design is in staat een groep mensen te begeleiden en aan te sturen die allerlei nieuwe producten, systemen en services ontwikkelt. In het onderwijs van Industrial Design spelen medewerkers van het bedrijfsleven een actieve rol in verschillende units. Het voordeel hiervan is dat leerlingen veel leren van en over bedrijven die zich bezighouden met Industrial Design. Doordat de studenten en de medewerkers met elkaar in dezelfde ruimte werken, hoopt men dat er veel contact ontstaat tussen leerlingen en medewerkers, die specialist zijn op het onderdeel waar men mee bezig is. Langs deze weg kan de leerling op een interactieve manier veel bijgeleerd worden. De opleiding Industrial Design aan de TU Eindhoven bevat geen colleges. Daarvoor in de plaats worden studenten vanaf de eerste dag als junior medewerker ingezet bij een team (teamwork) en verrichten zij, met instemming van hun begeleiders, individuele opdrachten (zelfstudie). Leerlingen zitten niet meer in een lokaal, maar in het onderzoek en onderwijs van de faculteit. Het onderwijs van de faculteit Industrial Design is opgezet rond zes verschillende units: communication, entertainment, health, home, mobility en work. Een unit is opgebouwd uit 10-15 studenten, een aantal medewerkers uit verschillende vakgebieden, een medewerker vanuit het bedrijf en een unitmaster. Om de zeven weken wordt gewisseld van working unit. Speciaal voor de opleiding is een huisvesting ingericht. In het Studio Lab werken de studenten en staan alle faciliteiten die ze nodig hebben . Hierbij kan gedacht worden aan een bibliotheek, een eigen werkplek en een multimediahoek.
2.20 Charter Schools Charter Schools zijn publieke scholen die opgericht worden door ouders, die zelf het onderwijs willen organiseren. In Amerika is dit initiatief een reactie op de trage bureaucratie van de stad en de eisen van machtige onderwijsbonden. Het initiatief wordt omschreven als een Amerikaanse beweging die gebaseerd is op individueel initiatief, concurrentie met de traditionele scholen, en verzet tegen het centrale gezag van het overkoepelende bestuur van alle scholen in de stad. Tot drie jaar geleden kon men in Amerika uitsluitend kiezen tussen privaat onderwijs, dat erg duur is of openbaar onderwijs, waarop het district (het lokale bestuur) het monopolie heeft. Door nieuwe wetgeving op het niveau van de staten is het mogelijk om binnen de kaders van het openbaar onderwijs andersoortige scholen op te richten. Het basisconcept van charter schools houdt in dat in ruil voor het afleggen van verantwoording de leiding van een dergelijke school ruime autonomie ontvangt. Er worden verschillende redenen aangedragen voor het
25
School als kennisonderneming
B&A Groep
oprichten van een charter school. De voornaamste redenen zijn: het realiseren van een onderwijsvisie, het verkrijgen van autonomie en het dienen van een specifiek publiek. Andere redenen zijn dat het de mogelijkheden vergroot voor alle leerlingen om te leren en hen toegang biedt tot kwalitatief onderwijs, het voorziet ouders en leerlingen in een keuze binnen het publieke schoolsysteem, moedigt innovatieve onderwijspraktijken aan en moedigt gemeenschapszin en ouderlijke betrokkenheid aan in publiek onderwijs.
De missie van de school, specifieke doelen, onderwijsprocedures en –methoden en succesindicatoren zijn gedetailleerd in een overeenkomst (charter) tussen charter organisaties en degene die een dergelijke school sponsort. Charter scholen dienen verantwoording af te leggen aan verschillende actoren: hun sponsor (meestal een staat of lokaal schoolbestuur), ouders en het publiek dat hen financiert. De verantwoording dient positieve academische resultaten te bevorderen en zorgt er voor dat de scholen getrouw blijven aan het contract. Daarvoor moet verantwoording worden afgelegd over academische resultaten en fiscale zaken. De duur van een charter bedraagt gemiddeld 4 jaar en na afloop dient opnieuw een contract afgesloten te worden. Charter scholen worden veelal gefinancierd door overheden en of gesponsord door een lokaal publiek schoolbestuur of provinciebestuur voor onderwijs. Ouders, leraren en de betrokken organisaties bepalen daarentegen zelf waar ze het geld aan uitgeven, kunnen zelf hun lesprogramma opstellen en voeren zelf het personeelsbeleid. Charter Schools kunnen worden opgericht uit bestaande traditionele openbare scholen. De initiatiefnemers van een dergelijke school sluiten een contract af met een instantie of organisatie, die als authorisator, ondersteuner dan wel kwaliteitsbewaker optreed en waaraan verantwoording wordt afgelegd. De scholen zijn vrijgesteld van allerlei regelgeving waar traditionele openbare scholen onder vallen. Wel dienen de onderwijsprogramma’s, het gevoerde beleid en beroepspraktijken niet gegrond te zijn op een bepaalde sekte. Tevens wordt de omvorming van private scholen naar een charter school verboden en mogen charter scholen geen lesgeld werven. Charter scholen hebben over het algemeen een kleine omvang (250 leerlingen).
2.21 Franchisevorming in het onderwijs Franchise formule is in de Verenigde Staten, Canada en Japan zeer populair bij de particuliere scholen die zich vooral bezig houden met volwassenen educatie op het terrein van taal, computer onderwijs en verschillende vormen van e-learning. In de Verenigde Staten zijn er ook scholenketens die particulier onderwijs aanbieden aan kinderen tussen 6 weken en 12 jaar (Primrose Schools) of vanaf 12 jaar (Charter Schools). Bij deze scholen wordt het ontwikkelingsgerichte onderwijs als leidraad genomen. Kinderen worden opgeleid volgens hun eigen ontwikkelingsniveau en interesses. Deze scholen kiezen voor franchiseformule omdat zij veel waarde hechten aan het vormen van een gemeenschap. De gemeenschap biedt de leerlingen later meer kans en netwerk voor betere carrière mogelijkheden. In het kader van de Ontwerpwedstrijd van het ministerie van OC&W is door KPMG de gedachte van een franchiseformule in het onderwijs uitgewerkt. ‘Buurtschool of McSchool?'is een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden en belemmeringen van franchisevorming in het onderwijs in Nederland. KPMG omschrijft franchise als 'een hechte vorm van samenwerken waarbij de efficiënte taakverdeling en uniforme uitstraling naar de markt de basis kan zijn'. Bij franchising als
26
School als kennisonderneming
B&A Groep
samenwerkingsvorm is er sprake van een franchiseketen waar scholen onderdeel van kunnen zijn. De initiatiefnemer van deze vorm van samenwerking, de franchisegever, ontwikkelt een formule die hij beschikbaar stelt aan de franchisenemer. Tussen beide partijen worden afspraken gemaakt over de taakverdeling. In onderwijsfranchise bestaan verschillende franchiseformules naast elkaar, met als spil het onderwijsconcept. Dit kan bijvoorbeeld gaan over pedagogische en didactische principes, onderwijsaanbod, omvang en organisatie van de onderwijstijd of zorg voor bijzondere groepen. De scholen die willen deelnemen aan een franchiseketen zullen zich moeten aansluiten bij de formule (het beleidskader) van de franchisegever. Dit betekent dat scholen een deel van hun autonomie uit handen moeten geven. Toch is er binnen de franchiseformule ruimte voor scholen om hun eigen stempel te drukken op het onderwijs en de sfeer binnen de school. Dit is vooral handig voor scholen/schoolbesturen die niet goed om kunnen gaan met de grotere beleidsruimte die zij van de overheid krijgen. Deze staan vaak voor het dilemma van enerzijds meer mogelijkheden hun eigen koers te varen, tegenover anderzijds een grote behoefte aan structuur. Een franchiseformule zou dit dilemma kunnen oplossen. KPMG heeft haar veronderstellingen over onderwijsfranchising voorgelegd aan een aantal onderwijsprofessionals. Deze onderschrijven de aanname dat meer beleidsruimte voor een aantal besturen, directies en docenten eerder bedreigend is dan stimulerend. Wel hebben de respondenten enige reserves over franchising vanwege een mogelijke inbreuk op de autonomie. Een andere veronderstelling die wel wordt onderschreven, is dat franchise de overhead op scholen verkleint, zodat docenten beter aan hun onderwijskerntaak toe komen. Voor de Nederlandse situatie waarin er nog geen dominante trends van particuliere scholen aanwezig zijn, kan 'franchising’ een oplossing zijn voor de bestuurlijke problemen bij basisscholen. Het geeft een groter houvast aan schoolbesturen. Vooral het bieden van een onderwijskundig profiel is interessant.
27
3. Praktijkvoorbeelden uit context 2 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we 20 voorbeelden uit context 2: traditionele en alternatieve vormen van leren in andere geïnstitutionaliseerde conte xten. Het betreft hier dus het expliciete leren in andere op leren gerichte instituties.
3.2
Home schooling
In de Verenigde Staten is ‘home-schooling’ een vrij nieuwe en sterk groeiende vorm van privaat onderwijs. Er zijn steeds meer ouders die ervoor kiezen om hun kinderen te laten leren via ‘homeschooling’, waarbij zij met behulp van nieuwe leertechnologie zelf hun kinderen onderwijs geven. In sommige gevallen wordt het ‘homeschooling’ heel serieus aangepakt met schoolboeken en rapporten van de kinderen. Maar er zijn ook ouders die ‘homeschooling’ als een manier van leven beschouwen, waarbij kinderen en volwassenen samen leven en leren van elkaar. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Nieuw-Zeeland, Australië, België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken is dit alternatief voor schoolonderwijs in opkomst. De motieven van ouders die voor ‘homeschooling’ kiezen zijn niet uitsluitend van politieke en religieuze aard. Veel ouders zijn ontevreden over het schoolonderwijs en verzetten zich tegen de identiteit, kwaliteit en/ of doeleinden van scholen. Zij beschouwen de thuissituatie als een natuurlijke plek en uitvalbasis om te leven en te leren en kunnen zodoende maximaal invloed uitoefenen op de opvoeding van hun kinderen. Ook zien ouders ‘homeschooling’ als een verrijkende ervaring, die het gezinsleven versterkt. Tenslotte noemen zij als motief dat dit alternatieve onderwijs flexibel kan worden ingericht en afgestemd kan worden op de behoeften van de kinderen Het algemene beeld van onderzoeksresultaten uit de Verenigde Staten wijst uit dat kinderen die ‘homeschooling’ genieten zich sociaal gemiddeld beter ontwikkeld hebben dan kinderen die schoolonderwijs volgen. Hun zelfbeeld is positiever, ze zijn rijper en ze vertonen minder gedragsproblemen. De meeste kinderen nemen deel aan allerlei sociale activiteiten en hebben meer contact met mensen van verschillende leeftijden dan kinderen die schoolonderwijs volgen. In Nederland wijzen voorstanders op ‘homeschooling’ als effectief instrument om het structurele probleem van lerarentekort tegen te gaan. In Nederland is ‘homeschooling’ wettelijk niet toegestaan. Vrijstelling van de leerplicht is enkel mogelijk op grond van levensovertuiging. Recentelijk zijn er enkele voorbeelden van vrijstelling vanuit holistische gronden. Vanuit de politiek worden enkele argumenten aangevoerd om ‘homeschooling’ in principe niet toe te staan zijn: te weinig behoefte, de adequate kwaliteit van het huidige onderwijs, de noodzaak van veeljarig voltijds schoolonderwijs voor de persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke toerusting van kinderen en de moeilijkheid om effectief en efficiënt toezicht op de kwaliteit van ‘homeschooling’ te realiseren. Het toestaan van ‘homeschooling’ heeft vergaande organisatorische consequenties binnen onderwijsland. Zo zullen er heldere criteria behoren te zijn over het wel of niet toestaan van ‘homeschooling’, er zullen heldere afspraken tussen ouders, scholen en overheid gemaakt moeten worden en toezichtsorganen in het leven geroepen moeten worden die de leerprestaties van de kinderen in de gaten houden. De inrichting van ‘homeschooling’ in het buitenland
29
School als kennisonderneming
B&A Groep
vindt in de praktijk op zeer veel verschillende manieren plaats. De tijd die per week besteed wordt aan ‘homeschooling’ varieert enorm. In één onderzoek worden extremen van 0 (volledig autonoom onderwijs) en 45 uur genoemd. De gemiddelde bestede tijd per week bedroeg 15 uur. Een belangrijk deel van deze tijd is een ouder, gewoonlijk de moeder, aanwezig. Omdat de ouders vaak ook extra energie steken in het verzorgen van het sociale netwerk, is ‘homeschooling’ tijdrovend. Ouders vervullen verschillende rollen: instructeur, consultant, inspirator, facilitator, medeleerling. Hoewel de nadruk op elk van deze rollen voor elke ouder anders zal liggen, is het gebruikelijk dat alle rollen in de interactie met de kinderen een plaats krijgen, vaak binnen het tijdsbestek van één dag. Kinderen opereren in verschillende disciplinaire contexten: van hen wordt autoritaire, democratische en autonome discipline gevraagd. Ook hiervoor geldt, dat het gebruikelijk is dat alle vormen van discipline een plaats krijgen, vaak binnen het tijdsbestek van één dag, hoewel per gezin de nadruk op bepaalde vormen van discipline verschilt. Leerplannen en lesprogramma's vertonen een al even grote diversiteit. lesmateriaal wordt gehaald uit schriftelijke cursussen, handboeken, schoolboeken, de bibliotheek, de (multi)media, buitenshuis. De impact van homeschooling is dat de scheiding tussen werk, leren en leven vervalt en ‘massaproductie’ die een school in feite levert plaats maakt voor diversiteit en eigenheid; een verschuiving die aansluit bij veranderende samenleving en ‘de economie van zelfstandigen’.
3.3
Particulier Onderwijs
Het Maas Lyceum zal in september 2002 als eerste volledig particuliere school in Rotterdam van start gaan met onderwijsactiviteiten. In Rotterdam zijn er wel particuliere instellingen die een versnelde opleiding aanbieden, maar dat is meer tweedekansonderwijs. Het Maas Lyceum wordt een volledig particuliere school waar leerlingen theoretisch VMBO, HAVO en VWO vanaf de brugklas kunnen volgen. Kwalitatief goed onderwijs staat bij het Maas Lyceum bovenaan. De oprichter van de particuliere school is van mening dat het huidige onderwijs beter kan. De massaliteit van het onderwijs zorgt er volgens hem voor dat de mogelijkheden van individuele leerlingen niet voldoende benut worden. Verder weet een leerling die huiswerk krijgt vaak niet of hij iets uit zijn hoofd moet leren, dan wel globaal moet weten wat er in een tekst staat. Ook stelt de oprichter van het Maas Lyceum dat in het reguliere onderwijs aan leerlingen voornamelijk wordt uitgelegd wat ze fout hebben gedaan en veel minder aandacht gelegd wordt op datgene wat ze juist goed doen.
Uit onderzoek blijkt dat 37% van de ouders met een bruto-inkomen van anderhalve ton interesse heeft in particulier voortgezet onderwijs. De belangrijkste redenen om voor particulier onderwijs te kiezen zijn de hoge onderwijskwaliteit (95%), een betere ontwikkeling van het kind (90%) en de afkeer tegen het massale van het reguliere onderwijs (45%). Op het Maas Lyceum zijn de capaciteiten en interesses van de leerlingen het uitgangspunt. De school heeft geen huiswerk, werkt met individuele leerplannen en heeft klassen met maximaal twaalf leerlingen. Door de kleine klassen wordt getracht de omgang tussen docenten en leerlingen persoonlijker te maken. Eén van de belangrijkste taken van de docenten is de leerling
30
School als kennisonderneming
B&A Groep
te begeleiden in het zich eigen maken van leerfuncties. Dit doen zij om de leerlingen zelfstandigheid bij te brengen en hem of haar goed voor te bereiden op de vervolgstudie. De leerlingen krijgen op het Maas Lyceum les in vakgebieden. Verder zijn de lessen geconcentreerd in blokken om zodoende een hoog leerrendement op te leveren. Daarnaast gaat de oprichter van het Maas Lyceum ervan uit dat het werken in vakgebieden het inzicht bevordert en de concentratie van lessen in blokken er bovendien voor zorgt dat de leerling zich op de hoofdzaken kan richten. De leerlingen werken zelfstandig en samen met medeleerlingen aan projecten. Achterliggende gedachte hierbij is dat projectmatig leren zelfstandigheid, samenhang en inzicht stimuleert en ontwikkelt. Het Maas Lyceum streeft ernaar op een prettige manier ‘eruit te halen wat erin zit’. Uitgangspunt is het kweken van een brede algemene ontwikkeling en veel doorzettingsvermogen bij de leerlingen. Goed onderwijs is volgens de particuliere school het op een plezierige manier veel leren en een zo hoog mogelijk diploma halen.
3.4
Afstandsonderwijs
California State University is sinds 1991pionier van de Verenigde Staten in het afstandsonderwijs via de computer. De achterliggende gedachte bij het investeren in het afstandsonderwijs door middel van moderne technologieën is dat afstandsstudenten en forensen de mogelijkheid hebben om onderwijs te volgen en aan het campusleven deel te nemen zonder dat zij fysiek aanwezig hoeven te zijn. De universiteit heeft als doel de beste onderwijzende en lerende ervaring aan te bieden aan al haar studenten. Door het portaal en platform verdwijnt het onderscheid tussen afstandsstudenten en on-campusstudenten, waardoor alle studenten van de universiteit gelijke kansen hebben. De universiteit wil de norm stellen voor afstandsonderwijs met behulp van de opkomende technologieën en ambieert daarmee de ‘CNN van het afstandsonderwijs’ te worden. De reden dat California State University het risico heeft durven te nemen om afstandsonderwijs te introduceren is dat de universiteit tien jaar geleden weinig respect kreeg en weinig status had binnen de universitaire wereld. Om het universitaire onderwijs te verbeteren en met het idee dat ze vrij weinig te verliezen, is de universiteit met het afstandsonderwijs via de computer begonnen. Bij de uitvoering van het afstandsonderwijs heeft de universiteit gekozen voor een zogenoemde ‘Blackboard Platform’ en een daaraan gekoppeld een internetportaal. Hierdoor is een digitale snelweg ontstaan naar opleidingen, naar sociale en andere buitenschoolse activiteiten en naar administratieve functies zoals registratie en financiële beurzen. Het portaal gaat dus verder dan de bekende vakinhoudelijke chatrooms, on-line forums en internetmogelijkheden om werk na te laten kijken. Een nieuwe stap binnen het afstandsonderwijs is dat de universiteit alle cursussen – gedeeltelijk of volledig - via het platform en portaal aan gaat bieden. Het ‘Distance Learning Program’ biedt op dit moment 150 cursussen per semester via het platform aan. Het on-campus programma zal in de toekomst ongeveer 2.800 cursussen per semester ook via het platform geven. Met het afstandsonderwijs via het Blackboard platform wil de universiteit de voornaamste bestemming voor afstandsonderwijs in de Verenigde staten zijn.
31
School als kennisonderneming
3.5
B&A Groep
ThinkQuest
ThinkQuest is een 'webstrijd' voor leerlingen, docenten en studenten. In teamverband ontwerpen zij een website die leerzaam is voor anderen. De websites worden via Kennisnet en het Internet aan anderen ter beschikking gesteld zodat een zo groot mogelijke groep gebruikers van de inzendingen kan profiteren. ThinkQuest Nederland is als stichting opgericht door SURFnet bv en Stichting NLnet. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen steunt de stichting met een subsidiebedrag en draagt zorg voor het prijzengeld. Op programmatechnisch en inhoudelijk gebied wordt onder andere nauw samengewerkt met Kennisnet en BVEnet. De ‘webstrijd’ heeft als doelstelling het internetgebruik in het Nederlands onderwijs te bevorderen. Door de ‘webstrijd’ worden verschillende methoden en sites ontwikkeld die in het onderwijs gebruikt kunnen worden. Verder tracht ThinkQuest ICT aantrekkelijk en leerzaam te maken voor leerlingen en studenten. Daarnaast kunnen ook docenten door middel van het ‘webstrijd’-traject hun ICT-vaardigheden ontwikkelen. Bovendien geeft het docenten de mogelijkheid tijdens het traject eventuele problemen waar leerlingen tegen aanlopen in kaart te brengen. Tijdens de ‘webstrijden’ worden de deelnemers uitgedaagd een educatieve website te maken. Dit mag echter niet op individuele basis, ze moeten daarvoor een team samenstellen van twee tot zes deelnemers. Verder is ook begeleiding noodzakelijk door minimaal één en maximaal drie coaches. Aangezien de school niet verplicht is de deelnemers zelf te coachen (het mogen ook anderen zijn, zoals ouders of vrienden van de teamleden) kan de belasting van de docenten beperkt blijven. Wanneer de teams zich hebben ingeschreven voor de ‘webstrijd’ krijgen zij ruimte op de ontwikkelserver van de ThinkQuest organisatie. Vanaf dat moment kunnen zij ook een beroep doen op de helpdesk van ThinkQuest. Thinkquest Nederland organiseert vier ‘webstrijden’ en regelt ook de Nederlandse deelname aan de internationale ThinkQuest Internet Challenge. ThinkQuest-Junior is de ‘webstrijd’ voor leerlingen van basisscholen en van het speciaal onderwijs. De deelnemers maken een website die leuk is voor leeftijdgenoten. Vaak begeleiden studenten van PABO's een team in het kader van een (‘LIO-) stage. De hoofdprijs bestaat uit een eigen computer voor ieder lid van het winnende team. ThinkQuest voor Leerlingen is voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, inclusief leerlingen van het beroeps-, volwassenen en agrarisch onderwijs. Er gelden geen leeftijdsbeperkingen. Teams van leerlingen maken onder leiding van coaches een educatieve website die bedoeld is voor leeftijdgenoten en krijgen €10.000,- als zij de hoofdprijs winnen. ThinkQuest Voor de Klas is voor alle docenten en studenten die verbonden zijn aan een Nederlandse onderwijsinstelling. De deelnemers bouwen een Nederlandstalige educatieve website die gebruikt kan worden in het Nederlandse Primair Onderwijs of Voortgezet Onderwijs (inclusief agrarisch onderwijs, VMBO en BVE). De winnaars van de hoofdprijs ontvangen € 15.000,-. ThinkQuest uit de Kunst is een 'webstrijd' voor het kunstonderwijs. In teamverband wordt een website gebouwd die educatieve waarde heeft voor de cultuur- en kunstvakken in het voortgezet onderwijs, een (leraren-)opleiding op het gebied van de kunst of een culturele instelling. De hoofdprijs is € 35.000,-.
32
School als kennisonderneming
3.6
B&A Groep
Een wereld zonder scholen: Learning Communities
Een groep voor ‘self-learning’ heeft een website opgericht over ‘learning communities’. Op deze site worden de verschillende ideeën over ‘learning communities’ uitgelegd, ideeën uitgewisseld, staat een nieuwsbrief en wordt het boek digitaal beschikbaar gesteld dat door de aanhangers van de ‘learning communities’ is geschreven. Daarnaast kan het digitale boek steeds aangevuld worden met nieuwe hoofdstukken over ‘learning communities’. Daarnaast worden links gegeven voor aanverwante websites. De groep voor ‘self-learning’ heeft elkaar veelal nog nooit persoonlijk ontmoet, maar kent elkaar van het Internet. De slogan van deze groep intellectuelen is: ‘Envisioning a world without schools; creating a world of learning communities’. Zij geloven in een nieuw onderwijssysteem zonder scholen, waarin de student volledig centraal staat. De aanhangers zijn dan ook geïnspireerd door ideeën van vroegere vrije denkers over educatie zoals Steiner, Montossori en Dewey. Het doel is zich een wereld zonder scholen voor te stellen – een wereld met een samenwerkende gemeenschap en life-long learning centra als belangrijk element waar individuen gewaardeerd worden en waar zij een veilige haven vinden om te leren en zich te ontwikkelen – voor henzelf, en hun hele familie, gemeenschap en samenleving. Reden om dit nieuwe onderwijssysteem te ontwikkelen is de overtuiging dat de huidige schoolsystemen ongeïnspireerd werken, ondemocratisch zijn en schade toebrengen aan de persoonlijke groei en de gezondheid van de samenleving. Zij vinden dat de scholen een ongeïnspeerde blik op de wereld hebben die de nobele en goede kwaliteiten van mensen negeert. De aanhangers van de ‘Learning Communities’ stellen dat het nieuwe onderwijssysteem niet slechts een educatieve gril of een modern schooltype is, maar een poging om het huidige educatieve systeem om te buigen: een onderwijssysteem met een postmoderne culturele basis waarin democratie en de persoon centraal staan in plaats van ongeïnspireerd lesgeven.
3.7
Taalnet
Taalnet is ontstaan op initiatief van de Dienst Stedelijk Onderwijs van de gemeente Rotterdam en werkt samen met instellingen in Rotterdam die zich bezighouden met taalproblemen (onder andere ROC Albeda en CED) en met zelforganisaties van allochtonen. Taalnet is een systeem voor mensen die Nederlands als tweede taal hebben. Het systeem maakt gebruik van internettechnieken waardoor mensen on-line gebruik kunnen maken van verschillende leermethodes. Taalnet is beschikbaar via het Internet maar ook in de E-centr@ die de gemeente Rotterdam op zo'n 60 plaatsen in de stad mogelijk maakt. Het is een aanvulling op het ‘schools’ leren in ROC’s voor volwassenen, de educatieve televisie en het E-centr@. Bij het leren van Nederlands met behulp van Taalnet ligt de nadruk op lezen, schrijven en (in beperkte mate) luisteren. In Rotterdam woont een groot aantal allochtonen die aangewezen zijn op verbetering van het Nederlands om in de Rotterdamse samenleving te integreren. Achterliggende gedachte bij de ontwikkeling van Taalnet was dat de eigen omgeving, maar vooral de mogelijkheden om Nederlands te leren in de eigen omgeving van essentieel belang zijn om verder te komen in de samenleving. Taalnet gaat ervan uit dat allochtonen beter aan een baan komen, het beter met hun kinderen op school gaat en dat zij zich in het algemeen beter in de samenleving voegen, indien zij de Nederlandse taal machtig zijn en het Nederlands veelvuldig gebruiken. Bij Taalnet
33
School als kennisonderneming
B&A Groep
gaat het derhalve om het aanleren van de Nederlandse taal, primair ten dienste van wonen, werken en recreëren in Rotterdam en omgeving. Taalnet is een leersysteem en één van de eerste systemen dat ruimte geeft voor een volledig behoeftegericht onderwijs. Elk individu kan kiezen op welk tijdstip, op welke plaats en volgens welke methode geleerd gaat worden. Men krijgt een wachtwoord toegewezen waardoor het mogelijk is om de persoonlijke vorderingen bij te houden en over die vorderingen met een docent te communiceren. Naast praktische hulpfuncties (zoals informatie over brieven schrijven en boeken lenen bij de bibliotheek), taalspelletjes, ‘virtuele’ docenten en een helpdesk worden er ook cursussen via het Internet gegeven. Er staan op dit moment twee cursussen op Taalnet: ‘Begin!’ en ‘CMVmodules’. De cursus ‘Begin!’ is ontwikkeld in nauwe samenspraak met gebruikers van de cursus. Tijdens deze cursus spreekt de computer Nederlands en kan de cursist in het Nederlands typen. Er komen hierbij verschillende onderwerpen aan bod (onder andere tellen, werkzaamheden, openbaar vervoer). De cursus ‘CMV-modules is door het Albeda College gemaakt. Deze cursus is bestemd voor deelnemers van het beroepsonderwijs die extra oefening nodig hebben. Door vragen - over de politiek, de cultuur, het rechtssysteem, de sociale zekerheid, samenlevingsvormen en groepen in de samenleving – te beantwoorden, krijgen cursisten meer zicht op de Nederlandse samenleving waarin zij leven.
3.8
Edutainment
PC@venture is een educatiecentrum waar zowel kinderen als volwassenen zich op een educatieve manier kunnen bezighouden met de computer. Het educatiecentrum heeft als doel verschillende generaties wegwijs te maken in het werken met de computer. De achterliggende gedachte bij het educatiecentrum is dat de computertechnologie de wereld in snel tempo verandert. Men wordt op vele gebieden dagelijks geconfronteerd met de computer. Degene die de ‘geheimen’ van de computer niet ontdekt, vreest de boot naar de toekomst te moeten missen. Computer-educatie is voor verschillende groepen derhalve een noodzakelijke stap. Met behulp van computer-educatie tracht PC@venture de eventuele vrees voor computers bij volwassenen weg te halen en daarnaast kinderen en jongeren voor de computer te interesseren. Het educatiecentrum biedt verschillende trainingen en cursussen aan, waaronder cursussen voor junioren, senioren en familiecursussen. Verder is het mogelijk om een training te volgen op de eigen computer thuis. Ook kunnen de cursussen op school gebruikt worden, aangezien jongeren leren werken met alle aspecten van de computer volgens het edutainmentprincipe. Dit principe gaat ervan uit dat leren en spelen op een natuurlijke manier met elkaar zijn verweven. Interactiviteit is derhalve een sleutelwoord. Om het principe van edutainment verder uit te breiden, is PC@venture ook met naschoolse opvang gestart. Hier worden kinderen tussen 2-13 jaar opgevangen en op een speelse manier educatief begeleid. Het naschoolse programma bestaat uit de volgende activiteiten: lezen, binnenspelen, buitenspelen, knutselen, tekenen, computer-uurtje, televisie, video en tijdens de schoolperiode huiswerkbegeleiding.
34
School als kennisonderneming
3.9
B&A Groep
Innovatief ondernemerschap (New Venture)
In 1998 heeft het managementadviesbureau McKinsey een ondernemingsplanwedstrijd opgestart voor iedereen die met een innovatief idee een onderneming wil starten: New Venture. De wedstrijd New Venture is een jaarlijks terugkomend initiatief waarin ondernemers met een innovatief idee begeleid en gestimuleerd worden dit idee profijtelijk te maken voor zichzelf en de samenleving. Tegenwoordig wordt de wedstrijd georganiseerd door de Baak, Management Centrum VNO-NCW en ondersteund door een twintigtal topondernemingen en het ministerie van Economische Zaken. De wedstrijd heeft ten doel het startende ondernemingsklimaat in Nederland een flinke impuls te geven. Hoewel Nederland een gunstig ondernemingsklimaat kent, zijn er weinig startende ondernemers. Het lijkt erop dat dit gunstige ‘klimaat’ voornamelijk geldt voor de gevestigde ondernemingen en niet zozeer voor starters. Nederland blijft met name bij de Verenigde Staten achter met betrekking tot starters die de sprong willen wagen. Het ministerie van Economische Zaken gaat ervan uit dat startende ondernemers voor werkgelegenheidsgroei zorgen en het ondernemersklimaat verstevigen. Het beleid van het ministerie uit zich derhalve voornamelijk in het minder stellen van regels en het stimuleren van vernieuwende projecten. De ondernemingsplanwedstrijd New Venture is hiervan een voorbeeld. Het basisidee van New Venture is een door het bedrijfsleven gesponsorde wedstrijd gericht op potentiële ‘technostarters’. Tijdens de wedstrijd worden deelnemers intensief begeleid bij de ontwikkeling van hun ondernemingsplan door zowel algemene als specialistische coaches uit de private sector en door middel van seminars. Algemene coaches begeleiden deelnemers tot aan het einde van de wedstrijd en zorgen ervoor dat niet meerdere malen het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Zij zijn een vraagbaak, maar kunnen ook doorverwijzen naar anderen binnen hun organisatie. Het gaat hierbij om deskundigen op allerlei gebied, ervaren managers en onderzoekers op het gebied van techniek en marketing. Indien deelnemers specialistische vragen hebben, kunnen zij deze vragen sturen naar de wedstrijdorganisatie en deze stuurt vervolgens de vragen door naar gespecialiseerde consultants. Zij beantwoorden de vragen rechtstreeks aan de deelnemer. Wanneer de specifieke vraag is beantwoord wordt het contact tussen de consultant en deelnemer beëindigd. Het inzetten van deskundigen is geheel kosteloos New Venture bestaat uit enkele rondes: het idee, de haalbaarheidstest en het ondernemingsplan. De eerste ronde is bedoeld om het idee voor een nieuw bedrijf kort op papier te zetten. Tijdens de tweede ronde beschrijven de deelnemers vijf aspecten om de haalbaarheid van hun idee aannemelijk te maken. De laatste ronde bestaat uit het beschrijven van het idee in een volledig ondernemingsplan waarop een investeerder zou kunnen beoordelen of het zinvol is geld in de venture te steken. Een jury selecteert aan het einde van elke ronde de winnaar. Met het prijsgeld kunnen de winnaars hun ondernemingsplan in de praktijk gaan uitvoeren.
3.10 Learning by earning: Robeco Young Dynamic Fund Young Dynamic Fund (YDF) staat voor ‘learning by earning’: leren terwijl je verdient. Jonge beleggers kunnen met YDF op een leuke manier leren wat beleggen is en tegelijkertijd geld verdienen voor later. Het Robeco Young Dynamic Fund is bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar die willen leren wat beleggen inhoudt en tegelijkertijd een aantrekkelijk rendement willen behalen. Professionele beleggers van Robeco selecteren uit bedrijven die tot de verbeelding
35
School als kennisonderneming
B&A Groep
van jongeren spreken (zoals Nike, Nokia en L’Oréal) de meest kansrijke aandelen. Jonge aandeelhouders in het YDF worden daardoor mede-eigenaar van bedrijven uit de hele wereld. Deelnemers in YDF hebben automatisch toegang tot de YoungDynamic World. Dit is een ‘wereld’ voor jongeren die meer over beleggen en de wereld van geld willen ontdekken. De veelzijdige website, het informatieve kwartaalmagazine en diverse evenementen vormen het middelpunt van deze educatieve wereld. Daarnaast is er de INVESTigator cd-rom die een interactieve kennismaking met beleggen biedt. Actieve deelnemers van het YDF kunnen toetreden tot de Board. Leden van de Board houden Robeco op de hoogte van wat zich afspeelt in hun wereld en denken mee over het fonds. In het YoungDynamic Magazine staat veel nieuws over het fonds, educatieve artikelen over beleggen en opvallende nieuwtjes van de beursvloeren overal ter wereld. Verder worden speciaal voor aandeelhouders interessante activiteiten georganiseerd. Dit zijn allereerst de jaarlijks terugkerende evenementen zoals de aandeelhoudersvergadering en de Euronextbeursbezoeken. Ook worden er InvestorBedrijfsbezoeken op touw gezet om de aandeelhouders een kijkje te gunnen achter de schermen van diverse bedrijven. De website van YDF bevat een Newsroom. Medewerkers van de Newsroom selecteren zowel binnen- als buitenlands nieuws dat van belang is voor het fonds en haar deelnemers. Verder is een archief beschikbaar met artikelen over de ins en outs van beleggen, een verzameling van niet alledaagse beurstermen en achtergrondinformatie over de grondleggers van bekende bedrijven. Ook kunnen beleggers vragen over beleggen stellen aan ‘de Prof’. De Prof is een expert/ervaringsdeskundige in het beleggingsvak. Speciaal voor YDF legt hij uit hoe de wereldgebeurtenissen in verband staan met beleggen. De Prof communiceert zowel via de website als via het magazine. Met het Robeco YoungDynamic Fund worden jongeren al doende wegwijs in de wereld van het beleggen. YDF is daarom meer dan beleggen alleen: van Board tot bedrijfsbezoek.
3.11 Web based leren: Teachers Lab Om tegemoet te komen aan de behoefte van docenten de mogelijkheid te bieden hun kennis van wiskunde en natuurwetenschappen te verdiepen is in 1999 Teache’s lab opgezet. Dit is een initiatief van een tv- omroep en een educatieve website in de Verenigde Staten, Annenberg/CPB Math and Science Project. Dit project heeft sinds 1991 tot doel lesmateriaal voor leraren wis- en natuurkunde van hoge kwaliteit aan te bieden. Teacher’s Lab wordt door een privé fonds gefinancierd Teachers Lab bestaat dus uit tv-programma’s en een website. De leermodellen worden uitgelegd in de wekelijkse tv-programma’s. De website is gebaseerd op deze programma’s en gaat verder in op de gebruikte methoden en inhoudelijke onderwerpen. Geïnteresseerde docenten kunnen kosteloos gebruik maken van deze producten.. Het vernieuwende effect van Teachers Lab op het ‘leerarrangement’ betreft de communicatie kanalen waarlangs het lesmateriaal wordt aangeboden. Het gaat om een vorm van ‘webbased leren’. Van de docenten wordt een lerende houding verwacht. De methode betreft niet zo zeer een nieuwe organisatiestructuur, maar speelt vooral in op het eigen initiatief van docenten en hun behoefte om hun lesstof te verdiepen. Ook verschuift de nadruk van lesmateriaal voor docenten aan leerlingen naar verdiepend materiaal voor de docenten zelf.
36
School als kennisonderneming
B&A Groep
3.12 Digitaal uitwisselingsplatform: KlasCement (Vlaanderen) KlasCement is een Vlaams initiatief tot een vakoverschrijdend uitwisselingsplatform en forum voor én door leerkrachten en studenten. De website heeft tot doel het bevorderen van - reële en virtuele - opbouwende samenwerking in 'het onderwijs' (tussen educatieve instellingen, lagere en secundaire scholen, leerkrachten, leerlingen, docenten, studenten, ouders) en het stimuleren van pedagogisch verantwoord gebruik van Internet. De website KlasCement werd opgericht in mei 1998 en was oorspronkelijk een educatief project van een leerkracht informatica uit Zottegem. Destijds was de achterliggende gedachte bij de oprichting van de site uitleg geven over het opzetten van een computer- en internetklas. Intussen is KlasCement een site die door verschillende leerkrachten én studenten wordt onderhouden en uitgegroeid is tot een uitwisselingsplatform voor leerkrachten en leerlingen. Er is gekozen voor een uitwisselingsplatform om te voorkomen dat leerkrachten en studenten niet telkens opnieuw ‘het wiel uit moeten vinden’. Het kan de leerkracht veel tijd en energie besparen als hij gebruik maakt van oefeningen, cursussen en software van andere leerkrachten en luistert naar tips van collega’s. Hetzelfde geldt voor studenten en leerlingen. Zij kunnen van elkaar leren en elkaars materiaal gebruiken. KlasCement stelt de input (oefeningen, proefwerken, uittreksels) van haar bezoekers overzichtelijk en gratis ter beschikking aan een ieder die hier gebruik van wil maken. Verder zijn op de site verschillende forums opgezet. Zo is er een forum voor leerkrachten en educatieve organisaties, twee voor leerlingen, één voor studenten en één voor ouders. Tijdens de ‘chatforums’ worden discussies gehouden en vragen aan de deelnemers gesteld. Wederom is het uitwisselen van bestanden een belangrijk aandachtspunt. Tot slot is KlasCement een verzamelplaats van educatieve projecten van scholen uit België. Scholen kunnen hun niet-commerciële internetprojecten laten linken met de homepage van KlasCement.
3.13 Educatieve Televisie (ETV-.nl Rotterdam-Rijnmond) ETV.nl (Educatieve Televisie) ontwikkelt en verspreidt in Rotterdam-Rijnmond een gevarieerd aanbod van informatieve en educatieve programma’s via televisie, Internet en teletekst. ETV.nl is een werkeenheid van het ROC Albeda College en wordt mogelijk gemaakt door bijdragen van de landelijke, provinciale overheden. Met de programma’s wil ETV.nl verschillende doelstellingen bereiken. Op de eerste plaats gaat het om kennisverhoging, zowel vanuit een sociaal als een economisch belang. Het sociaal belang betreft vooral het stimuleren in het opdoen van kennis en sociale vaardigheden in de omgang met anderen. Het economisch belang betreft het bewust maken van de mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen. Dit kan een begin zijn voor het verbeteren van de economische positie. Samenhangend met het bovenstaande is ook het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan verschillende groepen in de samenleving een belangrijke doelstelling. Ook richt ETV zich op de modernisering van het onderwijs en het opdoen van ervaring met het geven van informatie/educatie op afstand van vaak moeilijk te bereiken doelgroepen. Het bieden van veel vrijheid voor de gebruiker, waarbij wordt tegemoet gekomen aan de veranderende behoefte in de samenleving om onafhankelijk van plaats, tijd en werkvorm een leerproces te doorlopen.
37
School als kennisonderneming
B&A Groep
De belangrijkste redenen om voor de televisie als educatief medium te kiezen zijn het grote bereik en de laagdrempeligheid. De programma’s van ETV.nl zijn bestemd voor verschillende groepen. Er worden programma’s ontwikkeld voor startende ondernemers en programma’s voor ouders van schoolgaande kinderen, maar bijvoorbeeld ook over computervaardigheden en over verkeer en vervoer. Speciale aandacht is er voor mensen met een zekere achterstand in hun educatieve ontwikkeling. Zij moeten op een laagdrempelige manier gestimuleerd worden om zelf wat aan hun ontwikkeling te doen. ETV.nl zendt vanaf januari 2002 programma’s uit in een vaste volgorde. Op het hele uur start steeds een programmaonderdeel. De programma-indeling is te vinden op de Stadstext-pagina. Het programma-aanbod van die dag wordt gedurende het hele etmaal herhaald. Op weekdagen worden programma’s voor dezelfde groep op hetzelfde tijdstip uitgezonden. In de weekends worden speciale ‘weekend-programma’s uitgezonden en worden enkele programma’s van de week ervoor herhaald. De programma’s hebben betrekking op de volgende thema’s: ICT, cultuur, werk, inburgering, taal, gezondheid, vrije tijd en mensen.
3.14 NEMO NEMO – niemand – is een naam die in de geschiedenis door diverse beroemde auteurs is gebruikt om gebeurtenissen en personen te beschrijven die zich bevinden op het snijvlak tussen fantasie en werkelijkheid. Ook hier staat NEMO voor ontdekkingstocht tussen fantasie en werkelijkheid. De interactieve expositie NEMO gaat over alledaagse, maar eigenlijk verbijsterende natuurwetenschappelijke verschijnselen en kent in totaal 31 kleurrijke exhibits over natuurwetenschappelijke verschijnselen, een levensgroot dominospel, zes puzzels en de opstelling Kettingreacties. Magisch Metaal is een onderdeel van NEMO en heeft een complete metaal- en elektroexpositie. Hier kunnen leerlingen op speelse wijze kennis maken met techniek in het algemeen en de magie van metaal en elektro in het bijzonder. Deze expositie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met de sociale partners uit de metaal-, metaalbewerking en elektrotechnische industrie, waarbij circa 15.000 bedrijven zijn aangesloten. De motivatie tot deze exposities is het onder de aandacht brengen van techniek bij kinderen, jongeren en volwassenen en tevens om zodoende studie- en beroepskeuze in technische vakken te bevorderen. Magisch Metaal is met name gericht op de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs en de klassen 1 en 2 van het voortgezet onderwijs. Voor deze groepen heeft NEMO ook lesmateriaal ontwikkeld. Dit lesmateriaal kan worden gebruikt tijdens het bezoek aan Magisch Metaal en na afloop van het bezoek. NEMO en Magisch Metaal stimuleren de interesse voor techniek middels interactieve spelen en proeven. Bijzonder hierbij is ook de samenwerking tussen het museum en het bedrijfsleven.
38
School als kennisonderneming
B&A Groep
3.15 Kids voor Animals De Dierenbescherming is de grootste organisatie in Nederland die opkomt voor de belangen van alle dieren. Zij gaat ervan uit dat veel dierenleed ontstaat uit onwetendheid. Eén van de functies van de Dierenbescherming is derhalve informatie verstrekken, om op deze wijze het dierenleed in Nederland te verminderen. Kids for Animals is de jeugdclub van de Dierenbescherming. Zij heeft tot doel bij te dragen aan het ontwikkelen van respect en waardering van opgroeiende kinderen ten opzichte van dieren in het algemeen en gezelschapsdieren in het bijzonder. Kids for Animals schrijft veel over dieren en dierenverzorging in het Clubblad en informeert kinderen veelvuldig via televisie en ‘theatershows’. De teksten (over paarden, dassen, vleermuizen, etc.) zijn niet alleen bedoeld om door de abonnees gelezen te worden, maar kunnen ook als input voor spreekbeurten gebruikt worden. Verder komen in het clubblad en in de televisieprogramma’s kinderen aan het woord die ‘iets goeds’ voor de dieren doen. Achterliggende gedachte hierbij is dat kinderen van elkaar het beste leren. Ook richt Kids for Animals zich op welzijnseducatie. Zij heeft gratis les- en spreekbeurtmateriaal voor scholen ontwikkeld voor alle groepen van de basisschool. Met het lesmateriaal kan de school twee kanten op: enerzijds kan de school uit het aangeboden lespakket een eigen project samenstellen, anderzijds is het ook mogelijk om complete methode ‘Leven met dieren’ te volgen. Tot slot organiseert Kids for Animals acties en wedstrijden, waarmee kinderen veel geld inzamelen voor allerlei dierenopvangcentra.
3.16 Zomerkampen (VS) De organisatie ‘Camp America’ is opgericht door ‘the American Institute of Foreign Study’ (AIFS) in 1969. De oprichters geloofden erg in de voordelen van het uitwisselen en leren van verschillende culturen. In hun folder zeggen ze dan ook dat ze erg trots zijn op hun record in ‘het samenbrengen van de wereld’. De organisatie van Camp America is inmiddels de grootste leverancier van staf voor zomerkampen in de Verenigde Staten. De organisatie beheert niet zelf kampen, maar selecteert en monitort deze nauwkeurig. De stafmedewerkers komen vanuit de hele wereld (ook Nederland) en werken met Amerikaanse kinderen en zijn in lerende zin met ze bezig op het terrein van sport, kunst en ‘lifeskills’. De medewerkers leren de Verenigde Staten zien door de ogen van kinderen. Andersom leren de kinderen van de medewerkers over het land waar zij vandaan komen. De kampen zijn er in verschillende soorten en maten. Zo zijn er Independent Camps, waarbij de jongens en meisjes afkomstig zijn uit gezinnen met hogere inkomens. Maar er zijn ook Agency Camps die gesponsord worden door organisaties als de YMCA. Hierin zijn de kinderen afkomstig uit allerlei verschillende milieus. Voor de minder bedeelde kinderen uit de achterbuurten van grote steden bestaan Inner-City camps, waar de kinderen de kans krijgen een tijdje in de vrije natuur door te brengen. Daarnaast zijn er Girl Scout Camps, Religious Camps, Day Camps en Family Camps. Er zijn ook Special Needs Camps dit zijn camps voor gehandicapte kinderen of volwassenen die extra aandacht nodig hebben. Iedereen die ouder is dan 18 jaar en enthousiast, kalm, geduldig is en Engels kan spreken,
39
School als kennisonderneming
B&A Groep
komt in principe in aanmerking voor werk bij ‘Camp America’. Daarnaast moet iemand minimaal negen weken tijdens de zomervakantie beschikbaar zijn. Er zijn verschillende functies waar je naar kunt solliciteren, zoals camp counselor. Een camp counselor werkt de hele dag met de Amerikaanse kinderen. De counselor begeleidt de kinderen tijdens hun bezigheden gedurende de dag of geeft les in een bepaalde sport of activiteit. Dit is afhankelijk van de kennis en ervaring die iemand heeft. Iemand die bijvoorbeeld een opleiding of veel ervaring in tekenen, kan tekenleraar worden op de Arts & Crafts afdeling. Daarnaast is er de functie van campower (onder deze functie vallen de administratieve en ondersteunende functies) en special needs counselor (begeleider van kinderen met een lichamelijke of geestelijke achterstand). Als je bij Camp America wordt aangenomen dan vergoeden zij de vliegtickets van en naar de Verenigde Staten. Tijdens het verblijf in het kamp worden de maaltijden en overnachtingen vergoed. Afhankelijk van iemands leeftijd en ervaring ontvangt diegene zakgeld tijdens het verblijf.
3.17 Football in the community (Manchester City) Vijftien jaar geleden is Manchester City Football Club begonnen met ‘Football in the Community’. Dit project is ontstaan uit een pilot met projecten voor de lokale gemeenschap. Manchester City FC was één van de zes voetbalclubs die aan de pilot meedeed. Sinds deze pilot is de voetbalclub de organisator van één van de meest gewaardeerde project voor de lokale gemeenschap in Engeland. Het project ‘Football in the Community’ heeft verschillende doelen. Het belangrijkste doel van Manchester City FC is iedereen in de plaatselijke gemeenschap de mogelijkheid bieden te voetballen. Daarnaast streeft de club naar vitaliteit van de stad. Met het project tracht Manchester City FC een verband te leggen tussen de voetbalclub en haar omgeving. Bewoners bewust maken van de grote betekenis van projecten voor de lokale gemeenschap vindt de voetbalclub zeer belangrijk. Manchester City FC werkt nauw samen met scholen, bedrijfsleven en buurtraden, waardoor ‘Football in the community’ uitgegroeid is tot een zeer succesvol project. Afgelopen jaar hebben meer dan 35.000 schoolkinderen meegedaan aan één van de projecten. De voetbalclub heeft voornamelijk een faciliterende rol: gebruik van het voetbalstadion, faciliteren van trainingen en aanbieden van assistentie door de (ex-) spelers van de voetbalclub. Het project organiseert verschillende programma’s voor jongeren. Een voorbeeld hiervan is de ‘Soccer Schools’ waarbij kinderen tijdens de schoolvakantie door ex-spelers en gekwalificeerde coaches voetballes krijgen. Naast het ontwikkelen van voetbalvaardigheden, leren kinderen tijdens het programma het belang van ‘fair play en teamwork’. Een ander programma is het ‘Learning through football’-programma. Kinderen krijgen hierbij in een speciaal ontwikkeld klaslokaal les in Engels, wiskunde, muziek, aardrijkskunde en geschiedenis via voetbal. Een laatste voorbeeld is ‘Kick it’ waarin twee coaches de middelbare scholieren in Manchester bezoeken om hen bewust te maken van de gevaren van drugsgebruik. ‘Football in the community’ houdt zich niet alleen bezig met jongeren. Het project werkt ook met ‘jonge overtreders’, werklozen, fysiek en geestelijk gehandicapten, kortom met iedereen die geïnteresseerd is en zin heeft om deel te nemen.
40
School als kennisonderneming
B&A Groep
3.18 Stichting Multi Kulti Stichting Multi Kulti is een Nederlandse non profit stichting, die is gehuisvest in Schagen. De stichting organiseert voor jongeren tussen de 16 en 25 jaar tweejaarlijks een uitwisselingsproject binnen Europa. Dit vindt plaats teneinde de tolerantie tussen mensen met een verschillende cultuur te verbeteren met als neveneffect dat er nieuwe vriendschappen tot stand komen. Door met elkaar gedurende een bepaalde tijd op te trekken, leert men de verschillende gebruiken, normen en waarden die gelden binnen een cultuur. Het leren over ander culturen vindt plaats door verschillende activiteiten, bijvoorbeeld: het land verkennen op een vlot of door middel van het openbaar vervoer en specifieke gelegenheden bezoeken (wijnregio, kathedraal, muziekfestival). Nadruk wordt gelegd op het leren in teamverband. Gezien de grote animo voor deelname aan een uitwisselingsproject heeft de stichting het afgelopen jaar er toe besloten twee projecten per jaar te organiseren. De stichting heeft door het organiseren van uitwisselingsprojecten enige ervaring opgebouwd in zowel het organiseren als het contact aangaan en onderhouden met de landen die gastheer zijn en die jongeren uitzenden. Bij de organisatie van een uitwisselingsproject zijn diverse mensen betrokken. Eigenlijk iedereen die interesse toont in het participeren in een project. Voor de geïnteresseerden w ordt een bijeenkomst georganiseerd. Tijdens de bijeenkomst wordt in overleg de locatie van de uitwisseling bepaald, welke groepen er naar toe gaan met welke omvang, de fondswervingen en het schema voor de volgende bijeenkomsten. Volgende bijeenkomsten vinden over het algemeen maandelijks plaats. De stichting neemt met het oog op deelname van de bijeenkomsten een stimulerende rol in. Zij stimuleert de geïnteresseerden deel te nemen opdat de mensen binnen een groep elkaar beter leren kennen en het enthousiasme voor de uitwisseling wordt vergroot. Dit wordt tevens gestimuleerd doordat op de website een link aangemaakt is waar deelnemers vertellen over hun ervaringen en belevenissen. Vragen kunnen eveneens digitaal gesteld worden via deze site.
3.19 Etiquettediner Vanuit de gedachte dat je een zakendiner succesvol mag noemen als de klant een geslaagde avond heeft gehad, biedt Woltering Consultancy een etiquettediner aan. Niet alleen persoonlijkheid en flair worden van belang geacht om er voor te zorgen dat het klikt tussen klant en opdrachtgever. Ook de eerste indruk: een goed gastheerschap draagt daar aan mee. Daarvoor is het nodig om de basisregels van de tafelmanieren goed onder de knie te hebben, zodat men respect toont voor het gezelschap. Indien de basisregels worden beheerst, leidt dit tot het uitstralen van zelfvertrouwen met als gevolg dat de opdrachtgever zich volledig kan concentreren op de conversatie tijdens het diner en een goede indruk maakt op de klant. Het belang van het beheersen van de etiquette speelt in de huidige tijd een grote rol. Juist nu maken respect en aandacht voor de ander het verschil. Met name in zakelijke relaties waar men uit is op winst. Ondanks dat er diverse boeken bestaan over etiquette biedt een diner de mogelijkheid om vanuit de praktijk te leren. Verondersteld wordt immers veelal dat dingen in de praktijk meestal sneller geleerd worden. Goed opletten om te leren wordt nu gecombineerd met lekker eten. Tijdens een leerzaam en amusant praktijkdiner worden alle regels aan tafel (omgangsvormen en etiquette) en hun achtergrond op een informele wijze behandeld. Het programma is voor iedereen die (regelmatig) met klanten dineert of informele evenementen
41
School als kennisonderneming
B&A Groep
bezoekt. Het diner kan als aanvulling dienen op een commerciële training, maar ook als origineel afdelingsuitje. Er kunnen maximaal 15 deelnemers aan een diner deelnemen. Het diner vindt plaats in een aparte ruimte van een restaurant, waarbij eten gecombineerd wordt met een soort college over etiquette. Organisatorisch dient hiervoor een programma rondom etiquette opgezet te worden.
3.20 Glen Mills Internaten Gedurende de afgelopen 25 jaar is in de Verenigde Staten het Glen Mills- programma ontwikkeld. Het programma is gericht op reïntegratie van sociaal - delinquente jongeren. De achterliggende gedachte van het Glen Mills programma is dat als jongeren vanuit een negatieve, remmende leefomgeving in een uitdagende omgeving met een positieve normatieve cultuur worden geplaatst, waarbij zij consequent met hun negatieve gedrag geconfronteerd worden, zij hun ontwikkelingspotentieel zullen aanspreken. Op 1 januari 1999 is onder de paraplu van de Hoenderloo Groep de Nederlandse variant van de Amerikaanse Glen Mills Schools van start gegaan. Dit betreft een door het ministerie van VWS gesubsidieerd project, dat plaats biedt aan 50 studenten. De Glen Mills School gaat ervan uit dat verveling studenten in de problemen brengt. Daarom is er een programma van opstaan tot naar bed gaan. Het programma is gevuld met onderwijs, sport, groepsgesprekken, activiteiten en het verrichten van taken.
Op de Glenn Mills School is bewust gekozen voor normen en niet voor regels. De afweging hierachter is dat antisociale jongeren per definitie elke, door de autoriteit gestelde regel bestrijden. Om die reden zijn er op de Glen Milss School geen regels, maar normen, die (mede) door de groep bepaald en bewaakt worden. De basisnormen van de school zijn uitgangspunt, leidraad voor het dagelijks leven. Alles draait op de school om het vestigen en handhaven van een positieve normatieve cultuur. Studenten worden hiervoor verantwoordelijk gesteld. Om te bereiken dat studenten actief meedoen in het handhaven van zo’n cultuur moet er een duidelijk belang zijn. De Glen Mills School biedt een geïntegreerd programma waar op alle gebied en de doelen op dezelfde wijze worden nagestreefd. Het programma sluit nauw aan bij die aspecten van de leefwereld, die de studenten van vroeger kennen en positief waardeerden: de groepsprocessen van de jeugdbende. De studentenvereniging ‘Bulls Club’ (studenten die bewezen hebben positief te zijn) is het hart van de Glen Milss School. Het is de groep waar iedereen bij wil horen. Een nieuwe student is bij binnenkomst ‘concern’ (laagste status). Hij kan binnen een periode van tien weken via aspirant naar kandidaat-Bull opklimmen. Om naar de status van kandidaatBull te promoveren dient de student zes weken achtereen positief te scoren op de sterkte/zwakte analyse van Lewin. Een student scoort positief wanneer hij zijn eigen zaken (school, vrije tijd, taken) voor elkaar heeft èn (opvallend) pro-sociaal gedrag laat zien. Onder pro-sociaal gedrag wordt onder meer verstaan het confronteren van negatief gedrag, het accepteren van confrontaties, hulp geven bij confrontaties, het helpen van peers, inzet bij sport en groepsactiviteiten, open en direct zijn, respectvol omgaan met spullen, respectvol omgaan met peers en staf en het uitdragen van de normen.
42
School als kennisonderneming
B&A Groep
Een Bull krijgt privileges, maar daaraan is onlosmakelijk verbonden dat hij meer verantwoordelijkheden draagt. Hij wordt geacht rolmodel te zijn voor andere studenten. Privileges kunnen worden ingetrokken en een Bull kan ook zijn status weer verliezen. De Bulls Club heeft als doel, de positieve normatieve cultuur te ondersteunen en te verbeteren, door het erkennen en het ontwikkelen van positief studentenleiderschap en gedrag. Het is het belangrijkste middel voor studenten om positieve status te verkrijgen op grond van pro-sociaal gedrag. De Bulls en de staf werken schouder aan schouder om van het programma van de school het beste programma in Nederland te maken. De Bulls en staf zijn de cultuurdragers van de Glen Milss School. Elke unit heeft een eigen bestuur dat mede verantwoordelijk is voor de positieve normatieve cultuur en het reilen en zeilen van de unit. Elke dag is er 's morgens een uur lang GGI in groepen van 12 tot 15 studenten onder leiding van de unit-reps en een staflid. Hier krijgen de studenten de gelegenheid om problemen, emoties en irritaties te bespreken en uit te werken. In principe kunnen alle zaken, (zoals heimwee, demotivatie, wegloopneigingen, intimidatie), die studenten belemmeren in hun dagelijks functioneren, aan bod komen. Elke avond is er voor het naar bed gaan een groepsberaad onder verantwoordelijkheid van de senior-coach. Alle studenten van de unit zijn hierbij aanwezig. Elke student maakt bekend hoe zijn programma van de volgende dag er uit ziet. Nieuwe studenten worden centraal gesteld. Hun ingroei in het programma krijgt speciale aandacht. De studenten zijn graag lichamelijk bezig en competitief ingesteld . Twee keer per dag sporten sluit aan bij die behoefte. Het sluit aan bij "je willen onderscheiden", het vergroot je trots op jezelf, je team en je school. Het geeft je kansen op een zinvolle vrijetijdsbesteding na de Glen Mills School. De studenten houden zelf de unit, de klaslokalen, de keuken, de mensa, de sportruimtes en de campus schoon en verrichten kleine onderhoudswerkzaamheden. Elke student verzorgt zijn eigen was. Drie maanden voor vertrek verhuist de student naar de vertrek-unit. Hij krijgt hier vertrektraining, leert een 1 persoonshuishouden te runnen, zoekt woonruimte en werk en/of school, bouwt sociaal netwerk op. De staf van deze unit verzorgt ook de nabegeleiding.
3.21 Schoolinternaten Naast de reeds langer bestaande schippersinternaten bestaan er in Nederland momenteel ongeveer tien schoolinternaten voor allochtone (en dan met name Turkse en Marokkaanse) die particulier worden gefinancierd. Het gaat hierbij overwegend om afzonderlijke ‘jongensinternaten’ en ‘meisjesinternaten’. De jongeren die op deze internaten zitten volgen onderwijs op gewone scholen voor voortgezet onderwijs in de betreffende gemeenten. Het internaat waar zij wonen is voor hen de ‘bedding’ waarin zij de aanvullende ondersteuning en begeleiding ontvangen. De grootste doelgroep van schoolinternaten betreft jongens van Turkse afkomst in de leeftijd van 12 tot 16 jaar. Bij sommige internaten is de doelgroep breder of probeert men deze te verbreden met jongens van Marokkaanse afkomst en/of met meisjes. De internaten hebben als doel het bieden van ondersteuning bij onderwijs en opvoeding en als nevendoel vaak preventie van schooluitval of andere problemen.
43
School als kennisonderneming
B&A Groep
Schoolinternaten zijn geen kostscholen naar ouderwets model waar de kinderen zowel onderwijs als begeleiding krijgen. De kinderen die er wonen gaan overdag naar gewone Nederlandse scholen en wonen in het internaat. De leerlingen verblijven in de meeste internaten alleen door de week en gaan in het weekend naar huis. Ze krijgen er huiswerkbegeleiding, bijlessen (ook Nederlandse taal), persoonlijke begeleiding (ook door de ouders erbij te betrekken) en vrijetijdsbesteding zoals sport. Hieronder geven we, bij wijze van voorbeeld, een korte beschrijving van enkele Turkse internaten en hun bewoners. ‘Het Centrum’ in Rotterdam is het langst bestaande (ruim 10 jaar) en meest bekende schoolinternaat in Nederland. Hier zitten ruim vijftig Turkse jongens van 12 tot en met 16 jaar. Inmiddels zijn er ook Marokkaanse jongens bij gekomen. De jongens komen uit het hele land en gaan naar vijftien verschillende scholen in Rotterdam, gespreid over alle schooltypen. Het internaat is opgezet zoals in Turkije en verzorgt eten, slapen, huiswerkbegeleiding, persoonlijke begeleiding en contacten met de scholen waarop de jongens zitten. Behalve over een internaat voor jongens beschikt het Centrum ook over een internaat voor meisjes, waar 35 meisjes in de leeftijd van 12 tot en met 16 jaar zitten. Op het internaat Geuzenveld in Amsterdam zitten Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse, Surinaamse en Hindoestaanse jongens. Uitgangspunt is emancipatie van achterstandsgroepen. Behalve een internaat zijn er in Amsterdam ook projecten voor ouderparticipatie en huiswerkbegeleiding In Tilburg is er een internaat met 25 jongens en een internaat met 25 meisjes. Ook is er in Tilburg een huiswerkhuis waar jongeren terechtkunnen om onder begeleiding van vrijwilligers huiswerk te maken. De Stichting Educatief Centrum Utrecht (SECU) heeft ruim 4 jaar geleden in Utrecht naar het Rotterdamse voorbeeld een internaat voor allochtone jongens opgezet onder de naam Beatitas. De SECU heeft verder projecten voor begeleid wonen, huiswerkbegeleiding, participatie en integratie, opvoedingscursussen en sport. In Nijmegen is vorig jaar gestart met een internaat voor jongens, waarop nu tien Turkse jongens zitten. Volgend jaar komen er ook Pakistaanse en Marokkaanse leerlingen. Nederlandse leerlingen zijn ook welkom. Nijmegen heeft verder projecten huiswerkbegeleiding en mentorbegeleiding en een project dat kinderen uit groep 5 tot en met 8 voorbereidt op het voortgezet onderwijs.
44
4. Praktijkvoorbeelden uit context 3 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we 14 voorbeelden uit context 3: traditionele en alternatieve vormen van leren in alternatieve, niet-geïnstitutionali seerde contexten, bijvoorbeeld buitenschools en op de werkplek. Het betreft hier dus het meer informele leren in niet expliciet rond leren geïnstitut ionaliseerde contexten.
4.2
Computerspelletjes
De nieuwe generatie computergames wordt steeds meer ontwikkeld en getest op het educatieve gehalte. Spelen met Super Mario of een ander spel kan derhalve niet louter als zinloos tijdverdrijf worden bestempeld. Kinderen die dergelijke spellen spelen leren vaardigheden die ze nodig hebben in de hedendaagse en toekomstige informatiemaatschappij. Volgens deskundigen springen als belangrijke leerelementen en vaardigheden vooral ruimtelijk inzicht en concentratievermogen eruit. Professor William Winn, directeur van het Learning Center van de universiteit van Washington, toont in verschillende onderzoeken aan dat kinderen via computerspelletjes sneller inzicht krijgen in complexe situaties en dat hun reactiesnelheid groter wordt. Ook leren kinderen snel grote hoeveelheden visuele informatie te verwerken. Professor Mitchel Resnick, hoogleraar bij het Media Laboratory aan het Massachussetts Institute of Technology (MIT) probeert kinderen met computerspeelgoed op een speelse manier inzicht te bieden in complexe systemen. Resnick is ervan overtuigd dat kinderen het meeste leren als ze zelf - met behulp van de computer - hun speelgoed ontwerpen en direct kunnen zien of en hoe het werkt. In Resnicks laboratorium maken kinderen vanaf acht jaar bouwsels van Lego - inbraakalarmen, dinosaurussen, robots - en verbinden deze met de kleurige computersteentjes. Daarvoor schrijven ze eerst op een PC de instructies in Logo, een eenvoudige programmeertaal die ook door het Medialab van MIT is ontwikkeld. De programma's worden door de `brick with brains' via een kabeltje binnengehaald. De legostenen kunnen vervolgens van de computer losgekoppeld worden om ze op een andere plek te gebruiken. Resnick vertelt van een jongen die met behulp van een magneet sensoren van geprogrammeerde legostenen aan de voorvork van zijn fiets en aan zijn wiel bevestigde. Daarmee mat hij elke twee seconde de snelheid van het wiel en het aantal omwentelingen. Bijzonder trots is Resnick op het 10-jarige meisje dat een vogelvoerdermet-camera bouwde. Elke keer als een vogel voedsel kwam halen en in de bak landde, activeerde een sensor de camera die een foto van de vogel nam. Zo kon ze door slim gebruik te maken van de computer ook als ze op school zat het gedrag van de vogels in de gaten houden. ,,Doordat kinderen hun eigen wetenschappelijke instrumenten bouwen en programmeren'', zegt Resnick, ‘raken kinderen niet alleen meer geïnteresseerd in wetenschap maar krijgen ze ook een beter begrip van de wetenschappelijke concepten die ten grondslag liggen aan hun onderzoeken.' De 'bricks with brains' van MIT waren zo'n succes dat Lego een versie voor de consumentenmarkt liet ontwikkelen, Mindstorms geheten. Met Mindstorms kunnen kinderen hun eigen robots
45
School als kennisonderneming
B&A Groep
maken die werken met sensoren. Via de website van Mindstorms kunnen ze hulp vragen aan andere kinderen en krijgen ze regelmatig nieuwe ideeën aangereikt voor bouwsels.
4.3
Leren via E-groups
Op de startpagina van Yahoo! is een link gemaakt met de E-groups: www.groups.yahoo.com. Met behulp van de website voor E-groups kunnen geïnt eresseerden voor een bepaald onderwerp met elkaar in contact komen en informatie uitwisselen. De site is ontwikkeld met het idee liefhebbers en geïnteresseerden met elkaar in contact te brengen. E-groups is dus niet opgericht met een concreet leerdoel in het achterhoofd. Het is echter wel mogelijk om via de site te leren, zowel niet-intentioneel als intentioneel. Van nietintentioneel leren is in bijna alle E-groupbezoeken sprake. Bijna iedereen die gebruik maakt van een E-group leert iets nieuws: tips voor een computerspelletje, een nieuwe manier om vis te bakken, een onbekende zin uit de Koran. Daarnaast kan de site natuurlijk ook gebruikt worden als men van een bepaald onderwerp bewust meer wil leren: intentioneel leren. Een leerling die een spreekbeurt wil houden over astronomie kan op de site veel leren over telescopen, het zonnestelsel en UFO’s Op de startpagina van de E-groups kan men een keuze maken uit verschillende onderwerpen: dit varieert van economie en financiën tot romantiek en relaties. Nadat men een keuze voor een bepaald onderwerp heeft gemaakt, kan men dit onderwerp nog verder specificeren (bijvoorbeeld van hobby’s naar quilten). Hierna wordt een overzicht gegeven van alle E-groups die op dit bepaalde thema actief zijn. In een E-group worden foto’s en bestanden uitgewisseld, groepsuitjes gepland en nieuwsbrieven verspreid. Daarnaast is er een chatroom en kunnen bezoekers berichtjes achterlaten.
4.4
Digital playground
Digital Playground is hét digitale media evenement voor jongeren waar zij onder begeleiding van onder andere fotografiestudenten van de Academie St.Joost uit Breda digitale media producten maken in bijvoorbeeld een binnenstad. Deze producten worden bewerkt en online gezet. Het evenement is reeds enkele malen georganiseerd. De oorsprong van Digital Playground ligt bij het initiatief van twee VMBO-scholen die het lesprogramma van hun techniek-richting aantrekkelijker wilde te maken en daarbij een sleutelrol zagen weggelegd voor multi media. Digital Playground nam de uitdaging aan en stelde een programma voor waarin allerlei kanten van multi media, cultuur en techniek samen komen. De eerste Digital Playground is georganiseerd in het Nederlands Foto Instituut in Rotterdam. Hierna is het evenement ook on tour georganiseerd in Almere. De organisatie van Digital Playground heeft zich daarmee ten doel gesteld jaarlijks enkele keren malen buiten Rotterdam evenementen te organiseren. Belangstellende partijen kunnen de mogelijkheden bespreken om zo’n evenement te boeken in hun eigen stad. Het doel van Digital Playground is om de ontwikkeling en zelfontplooiing van jongeren te stimuleren en hen kennis te laten maken met de wereld van digitale media, cultuur en mediaeducatie. Op een leuke manier leren jongeren de mogelijkheden van de technieken ervaren, toepassen en begrijpen. De doelgroep van het project is jongeren vanaf 14 jaar, die afkomstig zijn uit het onderwijs (voornamelijk VMBO/ BVE), maar ook uit het jongerenwerk, club- en buurthuizen en migrantenorganisaties.
46
School als kennisonderneming
B&A Groep
De werkwijze van Digital Playground is zo vormgegeven dat een groep jongeren wordt ontvangen en een rondleiding krijgt op de locatie van het evenement. De rondleiding bevat tevens een introductie van de verschillende workshop-programma’s (Still, Global, Moving of Sound) die aansluitend doorlopen gevolgd worden. Deelnemers worden in groepjes van acht geïnstrueerd door workshopbegeleiders en maken film-en/of foto opnames die later op speelse wijze worden omgezet in digitale presentaties. Ze worden bijgestaan en gecoached door jonge multimedia-professionals. Na drie uur ronden zij de workshop en hun eindproduct af en plaatsen dit met één druk op de knop op het Internet. Enkele scholen hebben na het evenement aangegeven te bekijken of en hoe opgedane vaardigheden kunnen worden toegepast in het onderwijs.
4.5
Museumnacht
In 2000 werd de museumn-8 geïntroduceerd in Amsterdam Tijdens deze museu mnacht stellen zo’n 34 Amsterdamse musea hun deuren open van 19 uur ’s avonds tot 2 uur ’s ochtends. Naast de permanente collecties zijn er ook tijdelijke tentoonstellingen te zien en worden er speciale evenementen georganiseerd. In Utrecht werd een soortgelijke nacht georganiseerd in 2001 en Rotterdam organiseerde dit jaar ook een museumnacht. Museumnacht is opgezet om een brede doelgroep te bereiken. In de eerste plaats is de n8 is een uitgelezen kans voor wie overdag weinig gelegenheid heeft om een museum te bezoeken. Ook is de n8 middels evenementen aantrekkelijk gemaakt voor publiek dat doorgaans minder belangstelling heeft voor musea. In Amsterdam is de educatieve gedacht direct uitgewerkt middels de koppeling tussen de verschillende CKV1-methodes (Culturele en Kunstzinnige Vorming) en de inhoud van de evenementen van de musea. Diegene die met het vak CKV1 bezig zijn, hebben de kans om alle CKV1-disciplines op één avond aan den lijve te ervaren. Er is voor hen een overzicht gemaakt die de verschillende methoden (HAVO/VWO) met hun thema’s koppelt aan de tentoonstellingen in de musea. Niet alle musea werken mee aan het concept van de n8. Vaak werken musea volgens strenge beveiligingsregels en komt een houseparty niet volgens ieders visie ten goede aan het behoud van de aanwezige kunstschatten. Musea die reeds meewerkten in 2000 en 2001 zijn enthousiast over het concept. Naast het doel van het bereiken van een brede of nieuwe doelgroep, getuigt de n8 van een vernieuwende denktrend over kunst en cultuur; tijdens de n8 is de tentoongestelde kunst en cultuur geïnt egreerd met moderne evenementen en dansactiviteiten. De n8 biedt kansen aan een interactieve omgang met tentoongestelde kunst en cultuur.
4.6
Teletubbies
Anne Wood en Andy Davenport hebben de serie Teletubbies ontwikkeld en in 1997 op de markt gebracht. Het programma is ontwikkeld op basis van veelvuldig onderzoek naar kinderen en hun families. De serie Teletubbies is allereerst uitgezonden door de BBC en weerspiegelt de traditie van de omroep om educatieve ontspanning aan kinderen aan te bieden die bij hun leeftijd past.
47
School als kennisonderneming
B&A Groep
Tegenwoordig wordt de serie aan jonge kinderen in meer dan 20 landen over de wereld vertoond. De achterliggende gedachte bij de serie Teletubbies is dat peuters van tegenwoordig opgroeien in een maatschappij die rijk is aan technologische middelen. Kinderen worden omgeven door technologische stemmen die tegen hen praten: televisie, video, radio, Internet, speelgoed en cd’s Kinderen hebben echter ook de behoefte dat er naar hen geluisterd wordt in een omgeving die zij herkennen en waar zij zich veilig voelen. Door middel van de serie raken kinderen bekend en vertrouwd met de technologische middelen uit de hedendaagse maatschappij. In de serie wordt hiervoor gebruik gemaakt van de Tubby Toast, de Tubby Custard, Noo de stofzuiger en de televisieschermpjes op de buiken van Teletubbies. Door interactiviteit tussen de serie, het kind en de ouders te bevorderen, worden kinderen gestimuleerd een vertaalslag te maken tussen de virtuele maatschappij en de werkelijke wereld. Het unieke karakter van de Teletubbies is dat kleine kijkers de kans krijgen de (hightech) wereld te bekijken vanuit hun eigen perspectief en interesse. De makers van de serie gaan ervan uit dat jonge kinderen op een beduidend andere manier televisie kijken dan oudere kinderen en volwassenen. Derhalve wordt er bij Teletubbies gebruik gemaakt van herhalingen, duidelijk waarneembare gebaren en bewegingen, felle kleuren en is de serie gericht op het voeden en versterken van de denk- en luistervaardigheden van jonge kinderen. De Teletubbies spreken een taal die de eerste spraak van éénjarigen weerspiegelt. Daarnaast is bewust gekozen voor een lage snelheid, zodat kinderen en hun ouders de kans krijgen met de Teletubbies en elkaar te interacteren. Verder worden beweging en spel belangrijk gevonden waardoor in iedere episode een dansmoment (tussen kind, ouder en Teletubbies) is ingebouwd. De verhalen zijn tot slot op die wijze gestructureerd dat een kind een tel eerder is dan de Teletubbies en dat kinderen worden aangemoedigd bij de ontwikkeling van hun vaardigheden in voorspelling, visualisering en zelfbewustzijn.
De serie Teletubbies is innovatief omdat het een educatief medium is voor kinderen van 12 tot 18 maanden. Andere educatieve televisie programma’s voor kinderen zijn bestemd voor ‘oudere jonge kinderen’. Ook is het uniek dat het programma geen gebruik maakt van ‘poppen’ maar van computereffecten en van kinderen zelf.
4.7
Competitieve TV programma’s (Starmaker, Stuntschool en The Bar)
De laatste tijd worden tal van televisieprogramma’s ontwikkeld waarbij jongeren in een competitieve sfeer worden uitgenodigd en uitgedaagd specifieke beroepsvaardigheden te ontwikkelen. Hierbij worden voor de aantrekkelijkheid van programma’s onder jongeren aansprekende beroepen gekozen. Enkele voorbeelden zijn: -
Starmaker, gericht op het opbouwen van een band en het produceren en aan de man brengen van popmuziek.
-
Stuntschool, dit programma biedt jongeren de kans om een stuntbrevet te halen op één van de meest vooraanstaande stuntscholen in Australië. De moeilijkheid van stunts wordt met het verstrijken van de tijd telkens verhoogd. De winnaar krijgt een stuntjob in een speelfilm aangeboden. ‘Spektakel, spanning, teamwork en het verwezenlijken van hun
48
School als kennisonderneming
B&A Groep
droom om stuntman/-vrouw te worden in een grote film- of televisieproductie zijn de belangrijkste onderdelen van “Stuntschool”.’ -
The Bar, gericht op het leiden van een bar in teamverband op commercieel-rendabele wijze. Er zijn in Rotterdam twee bars naast elkaar gelegen. In twee teams wordt gestreden om de voorkeuren van bezoekers en moeten daarvoor allerlei marketingtrucs toepassen. Televisiekijkers kunnen barkeepers wegstemmen.
Als belangrijkste bijdrage wordt naamsbekendheid gegenereerd, wat zeker voor een carrière als popmuzikant een essentiële voorwaarde is. Het meedoen aan genoemde televisieprogramma’s kan daarmee bepalend zijn voor de verdere carrière van deelnemers, maar kan ook ingrijpende consequenties hebben voor hun verdere persoonlijke ontwikkeling. Deze TV-programma’s beogen de carrières van deelnemers vaart te geven, door optimale inzet van begeleiding, kennis en contacten en faciliteiten. Rondom de teams en deelnemers van de televisieprogramma’s wordt een heel servicenetwerk gecreëerd van waaruit participanten worden bijgestaan. De geboden ondersteuning strekt van het opdoen van gerichte (beroeps)vaardigheden en kennis tot en met counseling en coaching van deelnemers op persoonlijk vlak waarbij ze onder andere wordt geleerd om te gaan met de druk van media en bekendheid.
4.8
Het Jongeren Lagerhuis
De VARA organiseert de scholieren-debatcompetitie ‘Op weg naar Het Lagerhuis’. In het televisieprogramma gaan 16 jongeren met elkaar in debat over drie actuele stellingen. De competitie is afgeleid van het tv-programma ‘Het Lagerhuis’, dat gericht is op volwassenen.
Het doel van het programma is, naast het behalen van hoge kijkcijfers, het trainen van debatvaardigheden van jongeren tussen de 15 en 17 jaar. Vaardigheden in debatteren zijn belangrijk om te slagen in de hedendaagse samenleving. De samenleving van tegenwoordig ‘eist’ van jongeren dat zij over allerlei onderwerpen onderhandelen: van zakgeld tot politiek. Ontwikkeling van de debatvaardigheden is iets waar je een leven lang wat aan hebt, zoals de makers van het televisieprogramma stellen. De scholieren en werkende jongeren zijn, net zoals bij ‘Het Lagerhuis’ niet alleen geselecteerd op hun spreekvaardigheid. Er is ook voor gezorgd dat de groep een redelijke afspiegeling vormt van de Nederlandse bevolking qua leeftijd, geslacht, politieke voorkeur, maatschappelijke positie, herkomst en opvatting. Alle Nederlandse middelbare scholen kunnen aan de voorrondes van het programma deelnemen. Het televisieprogramma is een debat waarin jongeren ‘keihard’ voor hun mening uitkomen. Om de orde te bewaken wordt het debat geleid door presentator Paul Witteman. Daarnaast gooit Marcel van Dam juist de olie op het vuur. Het winnende schoolteam krijgt een ‘aangekleed’ bezoek aan het echte Lagerhuis in Londen aangeboden. Het verliezende finaleteam gaat naar de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer in Den Haag.
49
School als kennisonderneming
4.9
B&A Groep
E-school voor startende ondernemers
Om het voor mensen die willen starten met een eigen bedrijf makkelijker te maken heeft de Kamer van Koophandel samen met Teleac/NOT een online cursus ontwikkeld onder de naam E-School. De cursus kan men doen waar en wanneer het de cursist uitkomt. Volgens de informatie op Internet is E-School de eerste echte interactieve Internet-opleiding in Nederland. De eSchool-cursus "Interactief van start" is voor 45,- Euro te koop bij alle Kamers van Koophandel en natuurlijk ook via Internet te bestellen. Voor dit bedrag ontvangt u een cd-rom en krijgt u toegang tot de Website van eSchool. Deze cursus moet een cursist in staat stellen om binnen één dag alle basiskennis op te doen die nodig is voor startende ondernemers. Door de interactieve opzet van de cursus worden cursisten via doorverwijzingen naar internetsites in staat gesteld alle relevante praktische informatie voor de start van een nieuwe onderneming te vergaren. Na het doorlopen van de cursus zou de cursist per direct aan de slag kunnen met zijn ondernemingsplan. De interactieve internetcursus eSchool voor startende ondernemers is een manier waarop de kamer van koophandel haar diensten aanbiedt en dat ook op een laagdrempelige en integrale wijze doet. Het opstarten van een onderneming wordt daarmee vereenvoudigd, tenminste waar het het administratieve proces betreft. Bovendien worden door het middel van online starterscursus mogelijk ook doelgroepen bereikt, die zich anders niet tot de kamer van koophandel wenden.
4.10 Omnipuzzel (Eindhoven) Ieder jaar, net voor de Kerstdagen verschijnt de Omnipuzzel van het Eindhovens Dagblad. Deze krant levert hiermee als regionale drager en vertolker van het nieuws een ludiek educatief product voor een heel divers lezerspubliek. De Omnipuzzel vraagt aan de hand van uitspraken, kaart- en beeldmateriaal, fotofragmenten, tientallen antwoorden over duizend en één zaken. De vragen hebben veelal een directe relatie met de actualiteit, maar verwijzen ook terug naar de historische gebeurtenissen en zaken uit het nabije verleden. Ook streeknieuws krijgt hierin de aandacht. Door het invullen van de omnipuzzel leer je over allerhande feiten en onderwerpen uit de (recente) geschiedenis. Bij het lezerspubliek wordt zodoende de interesse voor en het peil van algemene kennis vergroot. Alle antwoorden goed hebben, is een utopie. Meedoen aan de Omnipuzzel doe je dan ook niet om de prijs, maar om de uitdaging van het zoekproces, dat begint bij het jaaroverzicht van de krant, vervolgens de eigen encyclopedie, Internet, vrienden en kennissen om uiteindelijk in de bibliotheek of het streekarchief te belanden. Je leert vooral om het gebruik van zoekingangen en –methoden te perfectioneren. In de Kerstvakantie hebben veel lezers daar ook voldoende vrije tijd en gelegenheid toe. In algemene zin betekent dit ook dat kennis en vaardigheden omtrent het gebruik van informatievoorziening(en) bevordert.
4.11 Sabbatsverlof Sabbatsverlof is een vorm van langdurig verlof met behoud van het dienstverband, in Nederland ook wel loopbaanonderbreking genoemd. Het sabbatsverlof kan voor werknemers worden gezien als waardevolle manier om – los van de dagelijks werkdrukte – het eigen leven strate-
50
School als kennisonderneming
B&A Groep
gisch te verrijken. Het sabbatsverlof biedt de werknemer de mogelijkheid zich in alle rust te concentreren op de eigen interesses of de persoonlijke behoeften nader te verkennen. Ook vormen stress en gebrek aan plezier in het werk een motivatie tot het nemen van een sabbatsverlof. Zo wijst onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat meer dan 800.000 werknemers behoefte hebben aan een langdurige verlofperiode. Ander recent onderzoek stelt dat bijna 30% van de werknemers behoefte heeft aan een herstelperiode en (slechts) 25% van de werkzame beroepsbevolking met plezier naar het werk gaat. Sabbatsverlof is ook in het belang van de werkgever. Stress kan immers zeer negatieve effecten hebben op de productiviteit en de kwaliteit van het geleverde werk. Maar ook zaken als verloop, ziekteverzuim, uitstroom naar de arbeidsongeschiktheidswet of burn-out zijn direct hieraan gerelateerd. Jaarlijks kost stress op het werk 4,6 miljard gulden. Sabbatsverlof lijkt dus zowel in het belang van werknemers als van bedrijven. Voor bedrijven is sabbatsverlof een populair instrument in de strijd om werknemers aan te trekken of te behouden. Tevens kan sabbatsverlof in preventieve zin een instrument zijn ter voorkoming van stress onder werknemers. Daarnaast ziet men grote voordelen in het verlof ten behoeve van het opladen van de inspiratie en creativiteit en ter voorkoming van bedrijfsblindheid. De doorgaans volledig doorbetaalde verlofperiodes zijn in Amerika inmiddels een begerenswaardig onderdeel van de arbeidsvoorwaarden geworden. In Nederland wint het idee van een sabbatsverlof aan populariteit. Werden de jaren zeventig en tachtig gekenmerkt door de Yuppen (Young Urban Professionals), de jaren negentig eindigen met 'downshifters'. Dit zijn werknemers die het vaak op al jeugdige leeftijd rustiger aan gaan doen. In principe spaart de werknemer om dit verlof te financieren, maar ook de werkgever kan daaraan bijdragen. Zo mogen topfunctionarissen van de Rabobank eens in de vijf jaar naast hun gebruikelijke vakantieregeling drie maanden extra verlof opnemen. De bank heeft deze regeling ingesteld als alternatief voor de riante optieregelingen die andere financiële instellingen voor hun bestuurders in het leven hebben geroepen. Sabbatsverlof is in Nederland nog niet zo gebruikelijk als bijvoorbeeld in Amerika. Op dit moment is er nog geen wettelijke regelingen voor loopbaanonderbreking. Wel is er een regeling financiering loopbaanonderbreking, waarin staat onder welke voorwaarden werknemers een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen wanneer zij voor langere tijd verlof willen opnemen voor zorg of studie. De Stichting Sabbatsverlof heeft recentelijk met de belastingdienst een afspraak gemaakt over een sabbatsverlof verlofregeling. In essentie komt de regeling er op neer dat werknemers een deel van hun brutosalaris kunnen reserveren ter financiering van een langdurig verlof. De werkgever stort dit geld in een specifiek hiervoor opgericht fonds. De fiscus belast het gereserveerde loon pas in de verlofperiode. Pas bij uitbetaling worden de gelden belast. De fiscus stelt wel een aantal voorwaarden aan deze regeling. Zo dient de opbouwperiode minimaal twee jaar en maximaal acht jaar te zijn. Ook de lengte van de verlofperiode is geregeld, deze dient minimaal drie maanden te zijn en maximaal zes maanden. De overheid subsidieert de verlofperiode met fl. 900,-- per maand. Wel dient het sabbatsverlof te worden besteed aan zorgtaken en/of opleidingen. Daarnaast dient de functie van de verlofnemer te worden ingenomen door een langdurig werkloze. Op zware management functies of sleutelposities binnen organisaties is de genoemde regeling dus duidelijk niet gericht. Wel kan de regeling grote invloed hebben op de populariteit in de midden- en lagere kaders van organisaties.
51
School als kennisonderneming
B&A Groep
De mogelijke voordelen van sabbatsverlof voor zowel werknemers als werkgevers worden steeds meer erkend. Inhoudelijke en wettelijke randvoorwaarden om dit mogelijk te maken nemen toe op overheids-, belasting- en werkgeversniveau.
4.12 Spelen met regels In de kabinetsperiode 1998-2002 is het ministerie van OC&W gestart met het ontwikkelen van een nieuwe besturingsfilosofie voor het onderwijs. Kern van de nieuwe besturingsfilosofie is dat de autonomie van de school groter wordt. De school van de 21ste eeuw is zelfstandig en zelfbewust, participeert actief in regionale netwerken en staat volop open voor prikkels uit de buitenwereld. Volgens de overheid is het niet langer mogelijk en wenselijk om door sterke centrale sturing vorm te geven aan het onderwijsbeleid. (De wet- en regelgeving mag de innovatieve kracht van de scholen niet langer in de weg staan. De overheid wil meer ruimte bieden aan de scholen om goed onderwijs te geven. Het is aan de scholen om vervolgens verantwoording af te leggen over de manier waarop ze die ruimte hebben benut en de resultaten die het heeft opgeleverd. In dit kader van regelvrijheid heeft het IVA in Tilburg in samenwerking met het Dongemond college een spelsimulatie ‘spelen met regels’ ontwikkeld. Middels dit spel kunnen scholen ‘veilig’ experimenteren met een grotere mate van autonomie. Leidinggevenden in een school voor voortgezet onderwijs (i.c. het Dongemond college) kunnen met behulp van het spel leren denken en werken in een situatie waarin de 'regels' ontbreken. Binnen het onderwerp van regelvrijheid is gekozen voor de onderwerpen ‘inrichting van het onderwijs’ en ‘bevoegdheden van docenten’. In het spel komen zowel de procesmatige als de inhoudelijke gevolgen van een grotere autonomie aan bod. Zo kan er bijvoorbeeld worden geëxperimenteerd met spanningen in de relaties tussen de school en haar omgeving. Ook krijgen de maatschappelijke eisen die steeds meer aan scholen worden gesteld een plaats, zoals integratie van allochtonen en het bevorderen van veiligheid. 'Spelen met regels' bestaat uit een algemeen kader dat wordt ingevuld met twee modules. In de eerste worden wet- en regelgeving losgelaten in het onderwijsaanbod voor het vmbo. In de tweede verdwijnen de regels over de bevoegdheden van docenten. Deze keuzes zijn gedaan op basis van de ervaringen van het Dongemond college. In ‘Spelen met regels’ wordt enerzijds het accent gelegd op het proces om scholen van binnen uit te veranderen; scholen ervaren wat het is om binnen regelvrije kaders vorm en inhoud te geven aan hun onderwijs en de organisatie daar omheen. Ten tweede biedt de spelsimulatie de mogelijkheid om vanuit het perspectief van de centrale overheid meer inzicht te krijgen in de mogelijke positieve en negatieve effecten van regelvrijheid Tenslotte heeft deze spelsimulator invloed op de docenten. Van een omgeving waarin regels de handelingskaders bepalen, oefenen zij zich in het zelfstandig en autonoom denken waarbij zij vrij zijn in het bepalen van grenzen en prioriteiten. Kortom: dit simulatiespel is een vernieuwende methode om te oefenen met integrale veranderingen binnen het onderwijs.
4.13 AH Kooktechnieken Het succes van Ahold is gebaseerd op marktleiderschap, operationele efficiency en uitstekende resultaten. Naast de primaire verkoop- en distributiekanalen ontwikkelt ze ook aanvullende diensten, zoals de combinatie van thuisbezorging en internetwinkelen en het digitaal aanleveren
52
School als kennisonderneming
B&A Groep
van informatie over producten en kooktechnieken. Via de website van Albert Heijn is het mogelijk om dagelijks recepten te downloaden. De mogelijkheid om digitaal recepten op te zoeken is een aanvulling op het reeds bestaande winkel tijdschrift ‘Allerhande’. In de maatschappij wordt Internet steeds belangrijker als medium voor het aanbieden van informatie. Ahold wil in deze ontwikkeling niet achterblijven en heeft daarom besloten het tijdschrift met extra links digitaal aan de consument aan te bieden. In de recepten komen vaktermen voor die betrekking hebben op kooktechnieken. Te denken valt aan au-bain-marie, pocheren, frituren, garneertechnieken en gratineren. Niet iedereen is bekend met dergelijke vaktermen en daarom biedt Ahold de consument via een extra link op de site hierover uitleg aan. De consument krijgt virtueel kookles en wordt in digitale vorm de kneepjes van een aantal kooktechnieken geleerd. Ahold streeft er naar in al haar werkgebieden de beste en meest succesvolle aanbieder te zijn van voeding en daaraan verwante producten wat betreft service aan klanten, kwaliteit en innovatie. De klant staat centraal in alles wat Ahold doet en daarbij wil zij zowel buitenhuis als thuis in de behoeften voorzien van haar klanten. De onderneming wil een positieve bijdrage leveren aan de maatschappij en richt daarvoor haar activiteiten op elk eetmoment van de consument. Door overal met vele verschillende winkelformules en foodservice activiteiten aanwezig te zijn streeft Ahold er naar om in al haar werkgebieden voedingsspecialist nummer een te worden. Door in digitale vorm recepten aan te bieden en daarbij informatie te verstrekken over kooktechnieken maakt Ahold het mogelijk voor consumenten op een snelle manier het diner van de dag te bepalen. De consument hoeft voor uitleg van een bepaalde kooktechniek niet meer opzoek te gaan in een kookboek. Dit werkt tijdbesparend. Tevens hoeft de consument recepten met onbekende en daardoor vaak als te moeilijk gevonden kooktechnieken niet meer te mijden. Door een extra link naar uitleg over kooktechnieken wordt de consument gestimuleerd het recept van de dag te proberen.
4.14 Spiel und Lern Deutsch De uitgeverij easycomputing geeft het software product ‘Spiel und Lern Deutsch’ uit. Dit is een didactisch spel waarbij kinderen (en hun ouders) middels verbeelding spelenderwijs de taal leren. Kinderen gaan op virtuele ontdekkingsreis en aan de hand van mooie plaatsjes, muziek, en illustraties krijgen de kinderen de eerste basiswoorden toegediend. Aanleiding tot een dergelijk concept is dat ook commerciële bedrijven aansluiting vinden bij de doelgroep van leergierige kinderen. Zij hebben bovendien ontdekt dat de populaire computerspelen zich goed lenen voor educatieve doeleinden. Zo bevindt een spel als ‘Spiel und Lern Deutsch’ zich in een grensgebied tussen intentioneel en niet-intentioneel leren. Gebruikers van het spel kunnen beginselen van het Duits leren terwijl zij met name kiezen voor het spelen van het spel. Andere kinderen (en ouders) kiezen doelbewust voor dit instrument om op speelse en ontspannen wijze de basis van het Duits toe te eigenen. Met de toenemende populariteit van nieuwe communicatiemiddelen als de computer is een interessante markt ontstaan voor nieuwe wijzen van leren, ook buiten school. Het is een ontwikkeling die onderstreept dat kinderen niet alleen op school maar ook buiten school leren én dat leren leuk kan zijn!
4.15 Reizend leren Met je rugzak op en je Loneleyplanet als wegwijsbijbel op pad in een onbekend land. Dat is de trend van de afgelopen jaren onder jongeren. Het betreft veelal jongeren die hun middelbaar
53
School als kennisonderneming
B&A Groep
onderwijs hebben afgerond en net afgestudeerden, die voor een half jaar of langer zelfstandig gaan rondreizen in het buitenland. Vaak weten zij nog niet hoe het vervolg van het studietraject er uit gaat zien of hebben zij nog geen behoefte aan een vaste baan en gaan daarom eerst een tijdje zichzelf ontdekken in een andere omgeving. Veel jongeren, die niet direct weten wat ze na de middelbare school willen doen kiezen voor een ‘leeronderbreking’. In plaats van een relatief gestructureerde omgeving van het vervolgonderwijs, kiezen zij voor vrijheid in een geheel nieuwe context. Hierbij wordt vaak gekozen voor een combinatie van reizen en werken of voor een zeer goedkope wijze van reizen, aangezien zij niet veel geld hebben kunnen sparen. De reisperiode is voor deze jongeren geen tijd van luxe (eten van straat, slechte slaapplaatsen e.d.) en gaat gepaard met gemis van de vertrouwde thuiswereld en vele (tropen) ziektes als diarree of zelfs malaria. Het reizen is niet zonder gevaar. Voor deze jonge ontdekkingsreizigers zijn vele voordelen van het reizen belangrijker dan deze schaduwkant. De herwonnen vrijheid, de ruimte om over henzelf na te denken, het maken van nieuwe vrienden, het zien van andere landen en gewoontes zijn belangrijke motieven die hen bewegen. Om deze jongeren op weg te helpen zijn er verschillende organisaties die door middel van een website en informatiedagen de jongeren informeren over belangrijke maatregelen die ze in acht moeten nemen als ze op reis gaan. Ook zijn er regelingen bij het wetenschappelijk en hoger beroeps onderwijs om jongeren deze keuze te kunnen laten maken; zo kunnen studenten na een start op de universiteit hun studiefinanciering tijdelijk stopzetten om deze na het reizen weer in te laten gaan. Overigens blijkt deze onderbreking geen daadwerkelijke leeronderbreking te zijn. Ex-reizigers geven aan een veelzijdige ervaring te hebben op gedaan met leermomenten op diverse niveaus Zo heeft reizen tot effect dat de wereldwijsheid toe neemt vanwege allerlei praktische kennis (reizen met metro, omrekenen van buitenlands geld, talen) en ook de persoonlijke vaardigheden verruimen (sociale contacten, zelfredzaamheid, contact maken in nieuwe omgeving). Wellicht heeft reizen het meest ingrijpende effect op de identiteit van de reizigers: los van de eigen familie en vrienden worden zij op zich zelf terug gewezen en ontplooien hierdoor veelal de sterke kanten van hun eigen karakter.
54
5. Analyse en advies 5.1
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken hebben we binnen de drie contexten van het in hoofsdstuk 1gepresenteerde model in totaal 54 aansprekende voorbeelden beschreven. Hierbij stonden de volgende drie vragen centraal: (1) Wat waren de redenen, motivaties en urgenties om tot het betreffende herontwerp van het leerarrangement over te gaan? (2) Welke keuzes en afwegingen zijn hierbij gemaakt? Welke prioriteiten zijn gesteld? (3) Wat is de aard en omvang van het betreffende herontwerp? In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van onze ‘meta-analyse’ van alle beschrijvingen. Hierbij hebben ons vooral gericht op de vraag: ‘welke dominante trends en ontwikkelingen komen uit de inventarisatie naar voren?’ In de volgende drie paragrafen beschrijven we per context de belangrijkste bevindingen naar aanleiding van de hierboven geformuleerde vragen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf waarin we nog een nadere reflectie plegen en op basis hiervan een advies aan de opdrachtgever formuleren.
5.2
Context 1
5.2.1 Redenen, motivaties en urgenties Wanneer we binnen de eerste context kijken naar de motivaties die aan de verschillende herontwerpen van de leerarrangementen ten grondslag liggen, komen er grosso modo vier hoofdredenen naar voren: (1) Individualisering: de ‘leerling centraal’ (2) Praktijkgericht leren (3) ICT in het onderwijs (4) Inspirerende voorbeelden uit het buitenland Er is een brede consensus over de notie, dat de algemene maatschappelijke tendens van individualisering uiteraard ook zijn weerslag heeft op het onderwijs en de aard van de verschillende leerarrangementen. De door ons beschreven praktijkvoorbeelden in context 1 leveren een nadere empirische onderbouwing van dit besef. Deze weerslag manifesteert zich op twee niveaus, die beide vallen onder de noemer ‘de leerling centraal’. Op de eerste plaats zien we voorbeelden van arrangementen, die – vanuit een zekere ‘doel middel rationaliteit’ - gericht zijn op het geven van ‘onderwijs op maat’. De ‘effectieve school’ en het ‘context gericht onderwijs’ zijn voorbeelden hiervan. Ook zien we voorbeelden die meer op jeugdsociologische en ontwikkelingspsychologische leest geschoeid zijn en vertrekken vanuit concepten als ‘opleiding en arbeid binnen het totale levensontwerp van jongeren’ en ‘zelfstandig leren’. Een belangrijk besef hierbij is dat de (leer)behoeften verschillen per ontwikkelingsfase. Dit zien we terug in voorbeelden als de ‘klassenloze school’ en de 21-ste Carmelschool.
55
School als kennisonderneming
B&A Groep
De wens tot praktijkgericht leren is een tweede belangrijke reden voor het herontwerpen van leerarrangementen. Er lijkt in dit opzicht een tendens naar voren te komen, die kan worden getypeerd met de term ‘terug naar de oude bedrijfsschool’. Een belangrijke motivatie voor praktijkgericht leren is om zodoende de aansluiting tussen (beroeps)onderwijs en arbeidsmarkt te optimaliseren. Ook is het een belangrijke notie dat door praktijkgericht onderwijs leerlingen competenties en vaardigheden aangeleerd krijgen (sociale vaardigheden, communicatie e.d.) die van belang zijn voor hun arbeidsloopbaan. Dit zien we terug in voorbeelden als ‘de werkplekkenstructuur’, ‘industrial design’ en ‘mini-ondernemingen’. Binnen context 1 zien we verder verschillende pogingen om ICT op een zinvolle wijze in te bedden in reguliere onderwijsprogramma’s. Hierbij denken we onder meer aan het Exploproject, ‘computer ondersteund samenwerken leren’ en ‘distributed teaching’. Tot slot zijn er enkele voorbeelden van inspirerende ‘best practices’ uit het buitenland. Ook hierbij kan het voorbeeld van ‘mini-ondernemingen’ genoemd worden, maar ook het zoeken naar mogelijkheden om in Nederland te werken aan franchisevorming in het onderwijs is geïnspireerd door succesvolle voorbeelden in met name de Verenigde Staten.
5.2.2 Keuzes en afwegingen De hierboven beschreven motivaties om tot bepaalde leerarrangementen te komen gaan gepaard met verschillende keuzes en afwegingen. Zo zien we dat, wanneer we kijken naar de tendens ‘de leerling centraal’, een school kan streven naar ‘krachtige leeromgevingen’ waar leerlingen zelf hun leerweg kunnen bewandelen, maar bijvoorbeeld ook (of in samenhang hiermee) kan kiezen voor het gebruik van ‘multimediale portfolio’s’ waar leerlingen hun eigen leerprogramma vaststellen onder de begeleiding van mentoren. Weer andere scholen kiezen voor een meer gerichte computerondersteuning volgens de ontwikkelingsfasen van de leerlingen. Ook de keuzes en afwegingen rond het vormgeven van praktijkgericht leren variëren. Zo zijn er talloze varianten van ‘participerend praktijk leren’. Scholen in het beroepsonderwijs kiezen over het algemeen voor praktijkonderwijs dat een brug kan slaan tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Zoals gezegd tekent zich op dit punt een trend af richting oude bedrijfsschool. Andere scholen kiezen bewust voor andere varianten, bijvoorbeeld door leerwerkplekken in het onderwijs te integreren en het simuleren van bedrijfsprocessen in het onderwijs. Ook wordt er gekozen voor vakoverstijgende projecten waaraan groepen leerlingen samen kunnen werken. Ook op het gebied van ICT in het onderwijs worden verschillende prioriteiten gesteld. Zo stelt de ene school de computer centraal in het leerproces en ontwikkelt nieuwe en op ICT gebaseerde leermethoden, terwijl de andere school zoekt naar ICT toepassingen, die vooral gericht zijn op een betere communicatie tussen de leraar en de leerling en de leerlingen onderling. Bij de afwegingen omtrent buitenlandse, inspirerende voorbeelden gaat het steeds om de vraag in hoeverre de betreffende herontwerpen mutatis mutandis toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie in het algemeen en het Nederlandse onderwijssysteem in het bijzonder. In de verschillende afwegingsprocessen zien we over het algemeen een zorgvuldig afwegen van kansen en risico’s, mogelijkheden en onmogelijkheden in relatie tot de ambities en doelstellingen rond het beoogde herontwerp.
5.2.3 Herontwerp van het leerarrangement De uiteindelijke aard en omvang van het (nieuwe) leerarrangement wordt natuurlijk in belangrijke mate bepaald door de keuzes en afwegingen die door de betrokkenen gemaakt worden. In de vorige paragraaf hebben wij getracht een beeld te geven van de bandbreedte hiervan. In
56
School als kennisonderneming
B&A Groep
deze paragraaf gaan we hier nog iets nader op in en maken we een onderscheid naar de verschillende onderwijssectoren. Binnen het primair onderwijs zien we steeds meer onderwijsvormen, die kunnen worden getypeerd als ‘adaptief’ of ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’. Hierbij worden de kinderen begeleid volgens het concept van ontwikkelingsfasen en daarbij behorende competenties. Verzelfstandiging van individuele leerwegen wordt hierbij beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde. Voor het faciliteren van dit proces wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van ICTtoepassingen en worden er nieuwe samenwerkingsverbanden gecreëerd. Zowel externe deskundigen als welzijnorganisaties worden bij de school betrokken. Zodoende ontwikkelt de school zich tot een ‘kennisonderneming op wijkniveau’. Het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs werken aan de verzelfstandiging van individuele leerwegen door het aanbieden van maatgericht onderwijs. Projecten en groepsopdrachten spelen hierbij een centrale rol en worden uitgevoerd vanuit een vakoverstijgende optiek. De rol van de leraar verandert hierdoor. Leraren worden in toenemende mate beschouwd als contactpersonen tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Zij onderhouden contacten om de samenwerking tussen de scholen en het bedrijfsleven in de regio te intensiveren en verder te integreren in het reguliere onderwijsprogramma. De leerlingen op hun beurt, worden verantwoordelijk geacht voor het opsporen van kennis en de uitvoer hiervan. Zodoende ontwikkelt de school zich tot een ‘kennisonderneming op regionaal niveau’. In het hoger onderwijs wordt in toenemende mate gestreefd naar ‘zelfsturend onderwijs’. Met name op dit vlak spelen ICT toepassingen een grote rol. Veel hogescholen en universiteiten zijn volop bezig met het (door)ontwikkelen van projecten rond ‘probleem gecentreerd onderwijs’ waarin studenten zelfstandig sturing aan hun leerproces kunnen geven op basis van hun eigen competenties. Hierin is het gebruik van de computer onmisbaar. De studenten en andere actoren (o.a. hun medestudenten, begeleiders, actoren vanuit het bedrijfsleven, overheidsinstanties) treffen elkaar op ‘digitale platforms’ e.d. Zodoende ontwikkelt de school zich tot een ‘kennisonderneming op nationaal niveau’.
5.3
Context 2
5.3.1 Redenen, motivaties en urgenties De praktijkvoorbeelden uit context 2 worden voornamelijk gemotiveerd vanuit kritiek op de traditionele en gangbare onderwijsvormen. Zo is er kritiek op ‘onderwijs als massaproductie binnen de schoolmuren’. Hieruit worden alternatieve ideeën geboren die zich richten op het creëren van een leer-setting met ruimte voor diversiteit en eigenheid. In sommige gevallen wordt er gestreefd naar nieuwe leerarrangementen, die er expliciet op gericht zijn om de traditionele school te vervangen. Voorbeelden hiervan zijn ‘Homeschooling’, particulier onderwijs en ‘learning communities’.
57
School als kennisonderneming
B&A Groep
In de meeste gevallen is dit echter niet het geval en zijn de doelstellingen vooral complementair aan de diensten van de school. Zo worden er veel projecten ontwikkeld voor specifieke doelgroepen met doorgaans tamelijk normatieve en educatieve doelstellingen. Voorbeelden hiervan zijn Taalnet en de Educatieve Televisie in Rotterdam-Rijnmond. Andere initiatieven worden, veelal uit praktische overwegingen, genomen vanuit het bedrijfsleven. Hierbij worden jongeren op een creatieve wijze benaderd met het doel om hun interesse te wekken voor het werken in een bepaalde sector. Voorbeelden hiervan zijn New Venture (innovatief ondernemerschap) en Robeco Young Dynamic Fund (‘learning bij earning’)
5.3.2 Keuzes en afwegingen Bij de praktijkvoorbeelden uit context 2 wordt vaak gekozen voor het aanbieden van een alternatief platform waar het eigen zelfbeeld van jongeren centraal wordt gesteld en waar zij van elkaar kunnen leren. Vaak wordt gekozen voor een variant met een ‘competitief spelelement’, vaak in de vorm van een simulatiespel. De overtuiging hierachter is dat een dergelijke aanpak jongeren beter inzicht en inlevingsvermogen biedt in hun toekomstige carrièremogelijkheden. De competenties van de jongeren worden op deze manier sneller getoetst in een omgeving die beter aansluit bij hun belevingswereld. Bij andere doelgroepen dan ‘de toekomstige werknemer’ wordt bewust gekozen voor een andere aanpak. Zo wordt door welzijnsorganisaties getracht om buitenschoolse activiteiten te ontwikkelen waarmee jongeren op een positieve manier gestimuleerd worden zich aan te sluiten bij de (wijk)gemeenschap. Zo ontstaat bijvoorbeeld een samenwerking met een voetbalclub (Manchester City) om de schoolkinderen meer bekend te maken met het voetballen. Kinderen worden geïnformeerd over voetbal, maar de doelstelling van dit initiatief is meer sociaal-cognitief van aard. Zij worden op een alternatieve wijze “bij de les” gehouden. Dit gebeurt ook bij het aanbieden van zomerlessen in het buitenland. Kinderen worden hier met creatieve activiteiten (o.a.tekenen) beziggehouden, maar leren tegelijkertijd andere culturen kennen. Het gebruik van moderne communicatiemiddelen speelt een belangrijke rol bij het benaderen van doelgroepen en de afwegingen hieromtrent. Internet biedt mogelijkheden voor zowel algemene onderwijsdoeleinden als voor kennisoverdracht over specifieke thema’s (o.a. dierenwelzijn, ontwikkelingslanden). Initiatiefnemers in Nederland kiezen vaak voor het aanbieden van educatieve websites of andere ICT producten waarvan de onderwijsbetrokkenen (leraren, ouders, leerlingen) gebruik kunnen maken. De jongeren worden gestimuleerd om mee te doen aan discussies en wedstrijden over een bepaald thema. Zij kunnen hun ideeën met elkaar uitwisselen zonder de tussenkomst van een begeleider/leraar. De afweging hierachter is dat ‘peer learning’ op deze wijze beter gefaciliteerd wordt.
5.3.3 Herontwerp van het leerarrangement Bij deze context is er (in tegenstelling tot context 1) geen sprake van een herontwerp van een bestaand leerarrangement. Het gaat hier juist om nieuwe, soms vervangende, maar vaak aanvullende leerarrangementen. De initiatieven worden over het algemeen niet genomen om een geïnstitutional iseerd alternatief te ontwerpen in plaats van het bestaande schoolsysteem, maar om een alternatieve leerroute aan te bieden naast die van de scholen.
58
School als kennisonderneming
B&A Groep
Bij de leerarrangementen in context 2 wordt veel gebruik gemaakt van ICT middelen zoals discussiegroepen op het Internet en digitale simulatiespelen. In Nederland komt een nieuwe alternatieve leerroute vaak tot stand-in samenwerking met de bestaande scholen. In het buitenland, met name in de VS, speelt privaat onderwijs een veel grotere rol dan in Nederland.
5.4
Context 3
5.4.1 Redenen, motivaties en urgenties Redenerend vanuit het heuristische model dat leiding gevend was voor dit onderzoek, is het bij de praktijkvoorbeelden uit context 3 eigenlijk per definitie niet mogelijk om iets te zeggen over de ‘motivaties van de aard van het leerarrangement’. Het gaat hier immers om ‘niet expliciet rond leren geïnstitutionaliseerde contexten’. Dat is ook terug te zien in de door ons beschreven praktijkvoorbeelden. Veel initiatieven bevinden zich op het terrein van de vrije tijdsbesteding, waarbij ‘leren’ een afgeleide is. Het gaat veelal om recreatieve activiteiten waarbij de mogelijkheid van kennisoverdracht (en daarmee van ‘leren’) als het ware latent aanwezig is. De voorbeelden in dit opzicht variëren van dan ook van computerspelletjes en Teletubbies tot Sabbatsverlof en ‘reizend leren’.
5.4.2 Keuzes en afwegingen In de vrijetijdsindustrie – waar veel van de praktijkvoorbeelden uit deze context uit voortkomen wordt volop gebruik gemaakt van de moderne massamedia. Zo is de televisie is een veel gebruikt middel om doelgroepen op de hoogte te brengen van de mogelijkheden in de wereld van het amusement. Sommige televisieprogramma’s zijn ontwikkeld om de jongeren enthousiast te maken voor een baan in de recreatieve sector. Ook worden de jongeren uitgenodigd om hun zangtalent, acteertalent of talent in de horeca te bewijzen in verschillende competitieve televisie programma’s. Andere, meer politiek georiënteerde omroepen bieden de jongeren de mogelijkheid om aan de televisie debatten mee te doen, zodat zij de kunst van het debatteren kunnen leren. Ook wordt televisie gebruikt om kinderen meer bekend te maken met de wereld van de volwassenen. Veel kinderprogramma’s kiezen voor een speelse vorm om kennis over een specifiek onderwerp over te dragen. Zo wekt een vermakelijke tekenfilm over hightech meer interesse bij de kinderen voor techniek dan een educatief programma hierover. Een andere veel gebruikt middel bij de praktijkvoorbeelden uit deze context zijn de verschillende hightech programma’s, al dan niet aangeboden via Internet.
5.4.3 Herontwerp van het leerarrangement Ook bij deze context is er (in tegenstelling tot context 1) geen sprake van een herontwerp van een bestaand leerarrangement. Bovendien gaat het hier ook niet om intentionele vormen van kennisoverdracht (direct gericht op ‘leren’). Er is hier dus noch sprake van een herontwerp noch van een alternatief voor of aanvulling op bestaande leerarrangementen (zoals bij context 2). Het gaat hier om ‘latente mogelijkheden van kennisoverdracht’. Hierop komen we in de volgende paragraaf nog nader terug.
59
School als kennisonderneming
5.5
B&A Groep
Advies
Bij onze inventarisatie en analyse van aansprekende praktijkvoorbeelden van ‘het nieuwe leren’ hebben we ons laten leiden door het heuristische model, zoals beschreven in hoofdstuk 1. Dit model heeft zijn waarde zonder meer bewezen. Door de onderverdeling in de drie behandelde contexten konden verschillende trends binnen verschillende domeinen gedestilleerd worden. In de voorgaande paragrafen hebben we hiervan verslag gedaan. Bij wijze van nadere reflectie en aanzet tot verdere discussie, willen wij hier tot slot de vraag opwerpen welke functie de opdrachtgever onze bevindingen kan geven in haar verkenningstraject rond de ‘School als kennisonderneming’. Dit traject moet immers uiteindelijk uitmonden in een advies aan het ministerie van OcenW. Zoals beschreven in hoofdstuk 1 zullen hierbij zowel onze bevindingen als de resultaten van de review van scenariostudies door het Max Goote Kenniscentrum als input dienen. Vooruitlopend op het zinvol verbinden en aggregeren van de respectievelijke bevindingen willen we hierbij een advies formuleren. Twee vragen zijn hierbij van belang: (1) Wat vinden we (i.c. De Onderwijsraad) van de gesignaleerde ontwikkelingen? Wat is wenselijk? Wat is onwenselijk? (2) In welke mate zijn de verschillende ontwikkelingen te ‘sturen’ door beleidsmatige interventies? In welke mate en op welke wijze is dit wenselijk? Met name aansluitend bij de tweede vraag willen wij de opdrachtgever een typologie voorstellen, die de gedachten in dit opzicht wellicht nader kan bepalen. Het onderscheid, dat hierbij cruciaal is betreft het onderscheid tussen: (1) intentionele en niet-intentionele vormen van kennisoverdracht (gericht op ‘leren’) en het onderscheid tussen: (2) intentionele en niet-intentionele vormen van ‘leren’. Het beeld dat uit onze bevindingen naar voren komt, is dat in beide opzichten (‘kennisoverdracht’ en ‘leren’) de grenzen tussen ‘intentioneel’ en ‘niet intentioneel’ in toenemende mate en in toenemend tempo diffuser worden. In veel gevallen is het moeilijk om aan te geven of er nu wel of niet sprake is van ‘intentionele kennisoverdracht’ of van ‘intentioneel leren’. In de onderstaande typologie benoemen we dit onderscheid in termen van: (1) ‘manifeste’ leerarrangementen en: (2) ‘latente’ leerarrangementen. De mogelijkheden tot zinvolle beleidsinterventies zijn groter naarmate de leerarrangementen ‘manifester’ zijn. Visueel stellen we ons de bovenstaande redenering als volgt voor:
60
School als kennisonderneming
B&A Groep
Mogelijkheden tot beleidsinterventie:
Mogelijkheden tot beleidsinterventie:
zeer groot
klein Niet intentionele kennisoverdracht
Intentionele kennisoverdracht
l
Intentioneel leren
l l
Niet intentioneel leren
l l
Manifest leerarrangementen Traditioneel geïnstitutioneerd (‘de klassieke school’)
l l
Manifest leerarrangementen Alternatief geïnstitutioneerd
l l l
Latente leerarrangementen Niet geïnstitutioneerd
Latente leerarrangementen Niet geïnstitutioneerd (‘De internetsite’)
Mogelijkheden tot beleidsinterventie:
Mogelijkheden tot beleidsinterventie:
redelijk groot
zeer klein
Ons advies aan de Onderwijsraad is om in het vervolg van haar verkenningstraject (mede) in bovenstaande termen te denken als ‘conceptueel steuntje in de rug’. Uiteraard is B&A Groep gaarne bereid om haar bijdrage aan deze verdere discussie te leveren.
61