SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 03/08 Arbitraal vonnis in de zaak van : DR. X, wonende te Y, eiser in conventie, verweerder in reconventie, gemachtigde: mr.Z, tegen 1. de stichting A gevestigd te B, verweerster in conventie, eiseres in reconventie, gemachtigde: mr.C, en 2. de stichting Vereveningsfonds gevestigd te B, verweerster in conventie, gemachtigde: mr. C. Partijen worden hierna aangeduid als X, A en het Vereveningsfonds. 1.
De procesgang
1.1
X heeft bij memorie van eis d.d. 24 juni 2003, zoals gewijzigd bij repliek in conventie, verkort weergegeven, gevorderd dat het Scheidsgerecht bij wege van arbitraal vonnis: (a) A (en voorwaardelijk het Vereveningsfonds hoofdelijk en gezamenlijk) zal veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 379.927,59, bij wijze van afrekening honorarium april 2000 – april 2003, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2002; (b) A (en voorwaardelijk het Vereveningsfonds hoofdelijk en gezamenlijk) zal veroordelen aan X te voldoen een bedrag van € 54.353,90, ter vergoeding van de door hem geleden schade en gemaakte kosten als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van A, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2003; (c) A (en voorwaardelijk het Vereveningsfonds hoofdelijk en gezamenlijk) zal veroordelen aan X te voldoen de door hem redelijkerwijs gemaakte en te maken kosten in het kader van deze arbitrale procedure, begroot op € 17.500,-; (d) A (en voorwaardelijk het Vereveningsfonds hoofdelijk en gezamenlijk) zal veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
Verweersters hebben bij memorie van antwoord in conventie ten aanzien van het Vereveningsfonds de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht ingeroepen en voor het overige de vorderingen van X bestreden en bij memorie van eis in reconventie, voorzover deze vordering nog is gehandhaafd, gevorderd dat het Scheidsgerecht X veroordeelt tot overlegging van een CTG-verklaring betreffende 2001, 2002 en 2003 van een accountant,
1
op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat X nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met veroordeling van X in de kosten.. 1.3
Partijen hebben daarna nog memories van repliek in conventie/antwoord in reconventie (8 oktober 2003), dupliek in conventie/repliek in reconventie (3 november 2003) en dupliek in reconventie (8 december 2003) gewisseld en daarbij producties overgelegd.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 23 maart 2004. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweersters werden vertegenwoordigd door D, lid van de Raad van Bestuur van A, mr. E., bedrijfsjurist, F. en G., penningmeester en secretaris van het Vereveningsfonds, bijgestaan door hun gemachtigde. De gemachtigden hebben de wederzijdse standpunten toegelicht. De gemachtigde van A en het Vereveningsfonds heeft een pleitnota overgelegd.
2.
De samenvatting van het geschil
2.1
Eiser is oogarts. Hij is vanaf april 2000 tot mei 2003 als medisch specialist werkzaam geweest in het ziekenhuis van A (locatie K) op basis van een Toelatingsovereenkomst Vrij Gevestigd Specialist. A exploiteert ook een ziekenhuis op de locatie L.
2.2
X heeft de praktijk overgenomen van A tegen betaling van een bedrag van € 98.016,54 voor goodwill. Hij was als enige oogarts verbonden aan de locatie K, doch hij heeft een overeenkomst van samenwerking gesloten met de twee oogartsen van de andere locatie.
2.3
Naast de tussen partijen gesloten toelatingsovereenkomst geldt tussen hen het Document Medische Staf (DMS).
2.4
In art. 2.2 van de toelatingsovereenkomst is onder meer bepaald dat de medisch specialist met A een productieovereenkomst sluit op het gebied van zijn specialisme met inachtneming van de regeling waarin is vastgelegd dat en op welke wijze toekomstige productieafspraken tot stand zullen komen en dat indien en voorzover geen productieovereenkomst – waaronder een raamovereenkomst – tot stand is gekomen de medisch specialist het financiële kader van het ziekenhuis in acht neemt.
2.5
Artikel 20 van de toelatingsovereenkomst houdt een aantal bepalingen in over de wijze van declareren door de medisch specialist. Overeengekomen is dat X via A zal declareren en dat daarover in het DMS nadere afspraken kunnen worden opgenomen. Dat is gebeurd in artikel 20 DMS.
2.6
Artikel 20.5.1 bepaalt dat de medisch specialist zal declareren op basis van rechtsgeldig vastgestelde tarieven. Artikel 20.5.2 luidt als volgt: “Indien en voorzover door het indienen van declaraties het voor de specialist geldende honorariumbudget wordt over- of onderschreden zal een verrekening plaatsvinden. Afspraken over de aard en de wijze van de in dit lid bedoelde verrekening worden begrepen in de overeenkomst als bedoeld in art. 2 lid 2 van deze toelatingsovereenkomst.”
2.7
In art. 4.2 van het DMS is bepaald dat het bestuur jaarlijks, zoveel mogelijk rekening houdend met het door de medische staf aangegeven zorginhoudelijk kader, het financiële kader vaststelt, dat de stafleden, en in het bijzonder de tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialisten, bindt. Artikel 4.4 houdt in dat het overleg met de medische staf over onder meer de zorginhoudelijke en financiële kaders de basis vormt voor de onderhandelingen tussen het bestuur en de ziektekostenverzekeraars over de omvang van
2
de jaarlijks door het ziekenhuis te leveren zorg en over de financiering van deze zorg. In artikel 5.5 staat dat de stichting met vertegenwoordigers van de te onderscheiden groepen medisch specialisten regelingen overeenkomt met betrekking tot onder meer vaststelling van de productie en het daarbij behorende honorariumbudget van de door de medisch specialist te leveren zorg. 2.8
Tussen onder meer de rechtsvoorgangers van X , de voorzitters van de medische staven, handelende namens alle vrij gevestigde medisch specialisten, en de zorgverzekeraars is voor 1997 een raamovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is in de daarop volgende jaren verlengd met telkens aanpassing van de inhoud ervan. A heeft in verband hiermee in de jaren dat X aan haar ziekenhuis verbonden was steeds productieoverleg gevoerd met de medisch specialisten.
2.9
Volgens artikel 17 van de statuten van de Vereniging Medische Staf A Medisch Centrum zijn de leden van de vereniging die vrij gevestigde specialisten zijn, tevens deelnemer aan het Vereveningsfonds dat is opgericht in 2001 en dat zich krachtens zijn doelstellingen bezig houdt met het bewaken en verrekenen van overschotten en tekorten van het honorariumbudget voor medisch specialisten en het beheren van gelden ten behoeve van de medisch specialisten die in het kader van de verrekening van het honorariumbudget aan het Vereveningsfonds zijn toevertrouwd. A is met het Vereveningsfonds overeengekomen dat dit de parameterwaarden vaststelt.
2.10
Uit de door A overgelegde bescheiden blijkt dat het Vereveningsfonds regelmatig verantwoording heeft afgelegd van zijn activiteiten in vergaderingen van de kernstaf en via schriftelijke berichten aan alle medisch specialisten. Tussen X en het Vereveningsfonds hebben in augustus/oktober 2002 ook schriftelijke contacten plaatsgevonden over door X gestelde vragen.
2.11
X heeft in het door het Vereveningsfonds naar aanleiding van zijn vragen ingenomen standpunt reden gezien bij brief van 27 oktober 2002 de toelatingsovereenkomst met A op te zeggen met inachtneming van de contractuele opzegtermijn. A is daarmee akkoord gegaan en heeft aan X zijn goodwill vergoed.
3.
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
3.1
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht van het geschil kennis te nemen staat tussen X en A vast op grond van artikel 27 lid 2 van de toelatingsovereenkomst.
3.2
Het Vereveningsfonds heeft de bevoegdheid van het Scheidsgerecht betwist. X stelt zich op het standpunt dat hij met het Vereveningsfonds geen contractuele relatie heeft en dat het Vereveningsfonds hulppersoon van A is ter uitvoering van de toelatingsovereenkomst. Subsidiair voert hij aan dat A een deel van de rechten en verplichtingen uit de toelatingsovereenkomst heeft overgedragen aan het Vereveningsfonds en dat van contractovername sprake zou zijn, ware het niet dat X daaraan niet heeft meegewerkt.
3.3
Het Scheidsgerecht is van oordeel dat, wat er zij van de op dit punt niet duidelijke stellingen van X, het Vereveningsfonds in elk geval geen hulppersoon van A is omdat het, zoals hierna bij de beoordeling van het geschil zal blijken, een eigen zelfstandige taak ten behoeve van de aan het ziekenhuis van A verbonden vrij gevestigde medische specialisten, waaronder destijds ook X, uitoefent, en dat – ook in de opvatting van X – de bevoegdheid van het Scheidsgerecht om te oordelen over een geschil tussen X en het Vereveningsfonds niet is overeengekomen.
3
4.
De beoordeling van het geschil
4.1
X is in 2000 als vrij gevestigd medisch specialist gaan werken in het ziekenhuis van A. Toen was onder medische specialisten algemeen bekend dat de overheid in het kader van de beheersing van de kosten van de gezondheidszorg, mede in overleg met of met medewerking van de zorgverzekeraars en de beroepsbeoefenaren, een aantal maatregelen had genomen met betrekking tot de productie, de tarieven en de honorering van medisch specialisten. X kon in redelijkheid niet de verwachting hebben dat hij in een ziekenhuis werkzaam zou kunnen zijn waarin hij vrij was in het bepalen van de omvang van zijn verrichtingen en onbeperkt verrichtingen zou kunnen declareren. Hij behoorde, ook afgezien van de tussen hem en A op schrift gestelde contractuele bepalingen, bekend te zijn met het bestaan van een honorariumbudget. Voorzover hij meende dat hij geheel vrij was om via A aan patiënten overeenkomstig de geldende tarieven te declareren en aldus inkomsten te verwerven buiten iedere regeling om, is hij uitgegaan van een onjuiste verwachting die reeds daarom voor zijn rekening moet blijven.
4.2
Zowel uit de toelatingsovereenkomst als uit het DMS blijkt dat tussen X en A was overeengekomen dat deze moest werken binnen de financiële kaders die in het ziekenhuis van toepassing waren. Uit deze stukken kon X ook opmaken dat hij zou moeten werken met een honorariumbudget. Bij de mondelinge behandeling is voldoende komen vast te staan dat dit bovendien aan X is meegedeeld en dat hem ook is medegedeeld van welk jaarlijks honorarium hij zou kunnen uitgaan, waarbij in 2000 nog onzekerheid bestond over de vraag of er op de locatie waar hij werkzaam was, plaats zou zijn voor meer dan één oogarts. Pas in februari 2002 is gebleken dat er ruimte was voor 1,4 fte. Deze plaats is geheel aan X toegekend met het daarbij behorende budget.
4.3
Gelet op de hiervoor in 2 vermelde bepalingen van de toelatingsovereenkomst, het DMS en de overige schriftelijke berichten kon er bij X geen misverstand over bestaan dat hij zijn werkzaamheden als medisch specialist als het ging om productie, declaraties en honorarium moest uitoefenen binnen de daarvoor binnen het ziekenhuis van A geldende kaders, ook indien deze voor X niet altijd duidelijk waren en ook al had hij over zijn financiële positie niet steeds een volledig beeld.
4.4
X was uit hoofde van zijn lidmaatschap van de vereniging medische staf op grond van art. 17 van de statuten deelnemer aan het Vereveningsfonds. Deze positie moet aldus worden begrepen dat jaarlijks in de onderhandelingen tussen ziekenhuis en zorgverzekeraars aan de vrij gevestigde medisch specialisten een bepaald budget wordt toegekend voor de honorering van hun werkzaamheden volgens de daarover afgesproken regels en dat het aan de medisch specialisten is om aan de hand van tussen hen geldende parameterwaarden consensus te bereiken over de verdeling van het budget. De vrij gevestigde medisch specialisten van A zijn in het kader van de besluitvorming binnen de kernstaf klaarblijkelijk overeengekomen dat zij de verdeling van het budget en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden onderbrengen in een stichting, het Vereveningsfonds, waarvan het bestuur de bevoegdheid heeft, in goed overleg, de daartoe noodzakelijke besluiten te nemen. Zoals gebruikelijk is, blijft de verdeling van het honorariumbudget daarmee buiten het bereik en de zeggenschap van het bestuur van het ziekenhuis, dat echter wel met de medisch specialisten afspraken maakt over de productie.
4.4
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtsgrond waarop X zijn vordering tot betaling van achterstallige honoraria doet steunen, ondeugdelijk is. Voorzover hij het niet eens was met de verdeling van het budget door het Vereveningsfonds, had hij zich tot dit
4
fonds kunnen wenden en, zonodig, gebruik kunnen maken van de daarbij bestaande beroepsmogelijkheid. Dit heeft hij niet gedaan. A is voor de betaling van de gelden uit het honorariumbudget ten opzichte van X niet aansprakelijk. De omstandigheid dat A overeenkomstig de afspraak de declaraties van X heeft geïnd brengt volgens het in de desbetreffende periode vigerende financieringssysteem niet mee dat X daadwerkelijk recht heeft op de opbrengst ervan. 4.5
Ook de vordering van X tot vergoeding van schade wegens een door A begane toerekenbare tekortkoming is niet voor toewijzing vatbaar. De stelling van X dat A onvoldoende inzicht verschafte in de honoreringsstructuur doet niet ter zake, omdat X als lid van de medische staf en als deelnemer aan het Vereveningsfonds zelf over deze informatie kon beschikken en deze niet van A behoefde te verkrijgen. Uit de door A overgelegde producties en uit de namens A en het Vereveningsfonds verschafte inlichtingen, waarvan de juistheid door X niet voldoende gemotiveerd is weersproken, blijkt bovendien dat aan X ook telkens de door hem gevraagde informatie (uiteindelijk) is verschaft. Ten slotte valt ook niet in te zien waarom een eventuele nalatigheid van A te dezer zake voldoende reden kan zijn voor het opzeggen door X van de toelatingsovereenkomst en tot gevolg kan hebben dat A schadeplichtig is zonder dat is gebleken dat A voldoende in gebreke is gesteld.
4.6
Het Scheidsgerecht gaat ervan uit dat de eerste reconventionele vordering van A is ingetrokken omdat deze op een ondeugdelijke grondslag blijkt te berusten en A nog een bedrag aan X verschuldigd was dat inmiddels ook aan hem is voldaan.
4.7
Wat de tweede vordering van A betreft beroept X zich ten onrechte op een opschortingsrecht. Hij heeft immers blijkens hetgeen in conventie is overwogen, geen vordering op A, terwijl A inmiddels ook hetgeen X daarnaast nog te vorderen had, heeft voldaan. Bij de mondelinge behandeling heeft X erkend dat hij zonder meer in staat is tot overlegging van de gevraagde verklaringen en heeft hij toegezegd deze ook te zullen verschaffen. X heeft bij brief van zijn gemachtigde van 24 maart 2004 aan het Scheidsgerecht bericht dat hij inmiddels wat het jaar 2001 betreft aan deze verplichting heeft voldaan, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist. Met betrekking tot de jaren 2002 en 2003 gaat het Scheidsgerecht ervan uit dat X vrijwillig en – in verband met de op het spel staande grote belangen van andere aan het ziekenhuis verbonden medische specialisten – zo spoedig mogelijk aan zijn verplichting te dezer zake zal voldoen, zodat oplegging van een dwangsom achterwege kan blijven. Indien X niettemin in gebreke zou blijven, kan A altijd om een spoedvoorziening bij het Scheidsgerecht verzoeken.
4.8
Wat betreft de kosten wordt allereerst overwogen dat X moet worden beschouwd als de in conventie in het ongelijk gestelde partij. Hij zal de kosten daarvan moeten dragen. In reconventie zijn beide partijen over en weer in het ongelijk gesteld, zodat grond bestaat voor een verdeling van de kosten.
5
5.
De beslissing Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis:
5.1
Het Scheidsgerecht is niet bevoegd kennis te nemen van het geschil voorzover de vordering in conventie is gericht tegen het Vereveningsfonds.
5.2
De vorderingen in conventie tegen A worden afgewezen.
5.3
De kosten van het Scheidsgerecht in de procedure in conventie, vastgesteld op een bedrag van € 4.979,-- komen ten laste van X en zullen worden verrekend met het voorschot dat X heeft voldaan.
5.4
X moet met een bedrag van € 1.000,-- bijdragen in de kosten van rechtsbijstand van verweerders in conventie.
5.5
X dient zodra hij daartoe in staat is, aan A een CTG-verklaring van een accountant betreffende de jaren 2002 en 2003 te doen toekomen.
5.6
Ieder van partijen draagt in reconventie de eigen kosten.
5.7
Het anders of meer gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 22 april 2004 door mr. A.Hammerstein, als voorzitter, drs. H.C. van Soest en drs. W.A. van der Meeren, arbiters, met bijstand van mr. M. Middeldorp, als griffier.
6