Schetsversie Deel 11
Over Friesland gaat het onbevestigde verhaal dat Caesar bij zijn opmars naar Engeland over Friesland schijnt te hebben gezegd, dat dit land het meest deprimerende en miserabele van alle door hem bezochte landen was. Hier woonden mensen in het water en hadden hun armoedige behuizing waarin ze samen met hun armoedige vee woonden, gebouwd op zelf opgeworpen heuvels die ze terpen noemden en die hen tegen hoog water moesten beschermen. Er gaan alle mogelijke verhalen over de Friezen. Wat de historie aangaat, hebben ze zowel een heldhaftig als meegaand imago. Wat het laatste aangaat, is er de geschiedenis van de uitbuiting door Romeinse legeraanvoerders die zoveel geld of materiaal van de doorgaans arme bevolking eisten dat ze op een gegeven moment hun vrouwen moesten verkopen. Dat ze het zover hebben laten komen, spreekt niet van een volk van vrijheidslievende dapperen. Er is uiteindelijk sprake van een opstand en klachten tegen de keizer. En toen schijnt de Romeinse keizer zelf te hebben ingegrepen omdat de Friezen de Romeinen in Engeland hebben geholpen in de strijd tegen de Picten en wel zo nadrukkelijk dat ze van de Romeinse leider het gebied van Kent als vaste woonplaats kregen toegewezen.
Over de Friezen van nu werd mij verteld dat ze stug en eigenwijs waren en dat je moeilijk als Hollander - of Duitser, zoals in mijn geval - tussen hen zou aarden. In de jaren die ik in Friesland heb doorgebracht, heb ik geleerd dat ze met Duitsers minder moeite hadden dan met 'Hollanders'. En daar heb ik een verklaring voor bedacht. Ik heb inderdaad gezien dat Hollanders zich in Friesland menigmaal misdroegen en soms ook de Friezen een beetje beneden hun stand voelden. Toen ik in Friesland arriveerde, kon je de boodschappen in een tas voor de winkel aan je fietsstuur laten hangen maar naarmate er meer 'emigranten' uit Holland kwamen, hield dat gemak snel op. Met de stroom aan Hollanders kwam blijkbaar ook minder volk die kant uit. Dat ze een Duitser niet zo erg vonden, had weer een andere reden, volgens mij. De Friezen hadden het gevoel dat ze de Duitsers wel aan konden. Ze hebben met veel succes de afsluitdijk vanuit Breezanddijk verdedigd en als de overheid niet tot capitulatie had gemaand, hadden de Duitsers hen met groot materieel weg moeten bombarderen, want de kanonnen van het gestuurde slagschip hadden te weinig bereik, althans minder bereik dan de Nederlandse marine-kanonnen die op Breezanddijk waren gestationeerd en van daar uit tot ver in Friesland konden schieten. Daar kwam nog bij dat het kleine geschut en de machinegeweren de hele afsluitdijk schoon konden houden wat inhield dat de Duitsers pas over de dijk konden trekken nadat de Nederlandse troepen en in dit geval alle Nederlandse troepen hadden gecapituleerd. En over de tijd van de Duitse bezetting circuleren verhalen over boeren die met vee en huisraad werden verhuist en onderdoken in de nacht vóór de ochtend die de Duitsers voor de inval hadden uitgezocht. Natuurlijk waren de Duitsers teleur gesteld en staken als represaille de gebouwen in de fik. In deze verhalen-reeks nam de buurtschap een bijzondere plaats in want er woonde een Duitse vrouw met haar Friese man die in de oorlog een deel van haar huis aan Joodse onderduikers ter beschikking had gesteld. Toen een afdeling van de SS een keer kwam kijken, liep ze de mannen in uniform opgewekt tegemoet en nodigde hen uit om bij haar koffie te komen drinken. De uitnodiging werd aangenomen en omdat ze de mannen wist te overtuigen dat ze van geen enkele onderduiker wist in de hele omgeving, werd niet verder gezocht en gecontroleerd. Er is daarna ook nooit meer een Duitse militair in de buurtschap gezien, terwijl de boer aan de overkant van het kanaal in het verzet zat en voedsel voor onderduikers rond bracht. Je zou de neiging hebben, te denken dat daar een volk van helden woont in dat Noorden van Nederland, maar in mijn ogen waren ze méér dan dat. Af en toe kwam een figuur op de buurtschap langs waarvan je
gelijk merkte dat hij niet vooraan was gaan staan toen de slimheid werd uitgedeeld. Hij reed op een oud Duits Sachs-motortje. Over hem ging het verhaal dat hij al vóór de oorlog lid van de NSB was geworden. In de oorlog was hij een soort koerier voor de NSB geweest maar op een gegeven moment werd de druk te groot en is ook hij onder gedoken. Echt kwaad had hij niemand gedaan en dus bleef hij een van 'hen', van de gemeenschap want iedereen kende hem en nam hem zoals hij was. Natuurlijk vertelden ze hem niets want je kan beter voorzichtig zijn dan de klos. Na de oorlog werd hij lid van de politie omdat hij nog steeds de motorfiets had, terwijl de Duitsers alle motorfietsen in beslag hadden genomen. In de tijd dat ik er woonde, leefde hij van een uitkering, viste graag her en der en reed op dat stokoude motorfietsje rond van buurtschap naar buurtschap. De boer die in het verzet had gezeten, zei tegen mij op een goede dag: "Jelle is bij de NSB geweest. Maar hij had geen idee waarmee hij bezig was dus hebben we het maar zo gelaten. Hij was goed genoeg om de vliegen uit de buurt te houden." Ik vond de Friezen die ik heb leren kennen, een vriendelijk en betrouwbaar volk, zoals een volk zou moeten zijn, een beetje ouderwets maar ook relativerend. Maar je moet wel de moeite nemen om ze te leren kennen en als je hun vriend wordt, ben je dat voor de rest van je leven. Het Friese landschap deed me denken aan schilderijen van Rembrandt. Hier was de natuur zoals die al honderden jaren is geweest. Aan kunstmatige bebossing leek weinig gedaan te zijn in de afgelopen decennia en de verbindingswegen tussen de steden, dorpen en buurtschappen waren provinciaal of landelijk. Ik ben ook in dorpen geweest waar de plaatselijke dorpsstraat dermate smerig was dat men zich even in Polen kon wanen tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar zich modder van de laatste regenbui tot een verkeers-onvriendelijke brei had vermengd met koeienstront en landbouwafval, iets wat je in Nederlandse doktersfilms ziet die zich in de tijd tussen de oorlogen of vlak na de laatste afspelen. Ik heb ook weleens bezoek gebracht aan mensen in wier huis men zich makkelijk in een vroeger eeuw kon wanen. Als er een stuk Nederland is waar de uitspraak "Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg." van absolute toepassing lijkt te zijn, dan is het Friesland wel. En toch kan je in Friesland behoorlijk gek doen voordat het te gek is voor de Friezen in het algemeen. Ik heb nooit Fries leren praten, al kon ik het meeste redelijk snel verstaan. In Nederland kijkt men een beetje neer op dat Fries als een soort ouderwets en
overbodig dialect en daarmee zit men er behoorlijk naast. Want als er een taal is in Nederland, dan is het 't Fries wel, zo vertelde mij een Belgische taalkundige die daarmee zijn eigen taal, het Flaams dat in wezen het Nederlands is dat na de revolutie zijn eigen gang is gegaan, ook tot oud-Nederduits dialect bombardeerde. Nu is het Fries ook allang niet meer het Fries van de oude Friezen uit de tijd van de Romeinen. Geen enkele taal is meer wat zij in de tijd van de Romeinen is geweest, net zoals het Italiaans geen Latijn meer is. Daarbij moeten we zelfs bedenken dat geen der Germaanse talen in de verste verte meer lijkt op wat er in de noordelijke streken tegenwoordig gesproken wordt. Hoever het moderne Fries verwijderd is van wat er vroeger in die streek, of eigenlijk vóór de komst van de Frankische volken werd gesproken van de Noordzeekust tot aan de monding van de Rijn, weet ik natuurlijk ook niet. Misschien dat een Engelse vriend van mij dat weet, want hij heeft ooit geprobeerd, een Europese basistaal op te sporen. Hoe doe je dat? In principe komt het er op neer dat je overeenkomsten zoekt in woorden voor gebruiksvoorwerpen en materialen die in de vroegste tijden werden gebruikt, zoals het woord voor 'steen'. Van dat woord werden weer andere woorden afgeleid en door de oudst kenbare begrippen op dit punt met elkaar te vergelijken, kan je reconstrueren hoe een woord in de tijd en door invloeden van buitenaf verandert. Op deze manier heeft men bijvoorbeeld het Indo-Europees in grote lijnen en tot op zekere hoogte weten te reconstrueren. En aan de hand van taal en de achter gebleven materialen heeft men ook de trek van bepaalde volken kunnen achterhalen. Van de Friezen weten we dat het vroeger een wijd verbreid volk was dat oorspronkelijk uit Denemarken kwam en de Nederlanden tot aan de Rijn bewoonde. Inmiddels hebben we ook geleerd dat ze voor de Romeinen in Engeland hebben gevochten en door de Romeinen het Engelse Kent toegewezen hebben gekregen. In de derde eeuw na Christus is Friesland bijna geheel leeg gelopen, mogelijk ten gevolge van een vloed. De geschiedenisboeken zwijgen over de oorzaak van de Friese leegloop. Later liepen Angelen en Saksen het land binnen die voor het gemak ook behorend tot de Friezen werden gerekend. Tijdens de Merovingers had wat zich Fries noemde behoorlijk last van de Franken. Onder koning Aldgisl en Radboud was Friesland een koninkrijk van betekenis met een gebied van Denemarken tot aan Brugge. Maar aan dit rijk maakte Karel Martel een einde in de oorlog met koning Poppo en werd Friesland tijdenlang een soort Frankische provincie. In die tijd kwam ook het christendom naar dit gebied aan de Noordzeekust. De Friezen hadden zich lang tegen het christendom verzet maar moes-
ten er uiteindelijk toch voor zwichten. Toch zijn de mensen in het Noorden die zich stug Friezen bleven noemen en een eigen taalontwikkeling er op na hielden, zich altijd blijven afzetten tegen de Hollandse heersers, al deden ze laat mee aan de opstand tegen Filips II van Spanje. In principe had Groningen tot Friesland moeten worden gerekend, maar de scheiding had te maken met de oorlog met Karel Martel die zich op de West-Friezen had geconcentreerd en het Oostelijke Friesland met rust had gelaten. En zo komt het dat in het huidige Friesland nog Fries wordt gesproken dat als taal mag woorden gezien, in Groningen een dialect en in het Duitse Oost-Friesland een dialect dat aan het Nederlandse Fries aanleunt maar door de Duitsers absoluut niet als taal wordt ervaren maar dat heeft er misschien een beetje mee te maken dat Oost-Friesland in Duitsland een beetje als broedplaats van achterlijkheid wordt gezien.
Fiifhûs Het huis dat ik in Friesland huurde, was mijn eerste echte huis. Al was het dan door de eigenaar in gebruik als tweede huis, een deel ervan in ieder geval niet en dus was dat van mij voor de komende tijd. Het was nu geen tuinhuis met buitenmuren van overnaads hout maar een echt stenen huis. Het was een landarbeidershuis met een geschiedenis, zoals elk huis eigenlijk zijn geschiedenis heeft. De vader van Sjoukje was er in opgegroeid, samen met negen broers en zusters en het was verbouwd nadat de bovenverdieping naar beneden was gekomen omdat men er teveel hooi in had opgeslagen. Dat hooi was op een gegeven moment gaan broeien en toen de beginnende brand was geblust was het spul door het bluswater dermate zwaar geworden dat de vloer het niet meer kon dragen. Het hele huis was toen opnieuw opgetrokken, maar dat was nog vóór de oorlog geweest. Het was dus niet zo dat ik een nieuwbouw ging bewonen. Oorspronkelijk zorgde de boer voor de behuizing van de landarbeiders, als die van ver kwamen en met hun gezin in de buurt van de boerderij wilden gaan wonen. Fiifhûs, een buurtschap van het enkele kilometers naar het zuiden liggende Wolsum, bestond voornamelijk uit dit soort huizen, soms vrij staand en soms aan elkaar geplakt in een rij. Op één punt had ik geluk: het uitzicht was om van te dromen. Je keek naar het zuiden over weilanden en het kanaal naar Wolsum in de verte. Wolsum was als dorp net groot genoeg voor een kerk. Ik kwam bijna nooit in Wolsum
want het lag net buiten de route als je naar Bolsward of naar Sneek wilde. Ooit was er een bakker en een kruidenier geweest in Fiifhûs. Dat was in de tijd van de melk- en strontvaart. Tot aan de oorlog brachten de boeren hun melk naar de stad, zuivel voor de handel en brachten mest uit de stad naar het land. En Fiifhûs lag precies halverwege tussen Bolsward en Sneek en omdat in die tijd nog met zeilschepen werd gevaren en Fiifhûs een haventje had, laste men daar even een pauze in en kocht een brood en wat beleg, voordat men weer verder ging. In die tijd was het dus gezellig druk in Fiifhûs geweest. Met de zeilschepen meerde toen ook het nieuws uit de buurt daar af en reisde met de volgende schuit verder, de ene of de andere kant op. Dat was dus vóór de oorlog. Het haventje was er nog en Romkes boot lag er en nog wat roeiboten van de een of andere bewoner van het buurtschap.
Links: 'Mijn' huis in Fiifhûs in de late herfst. Het huis links was van een boer die nog enkele koeien er op na hield. Met die man had bijna niemand echt contact. Het huisje in het midden was ooit één huis geweest maar was later gedeeld. Ik bewoonde het linker deel. Het rechter deel werd wel eens als weekendhuis door de eigenaar gebruikt, een Amsterdamse jongen die met een Fries meisje was getrouwd. Rechts daarnaast werd bewoond door de familie de Vries, eerst door de zoon met zijn gezin, later door de vader met zijn vrouw, toen pa de boerderij waar hij eerst had gewoond, had verkocht aan zijn zoon. Links naast 'mijn' huis was een houten aanbouw. Daar was ook de ingang. In dat hok, oorspronkelijk een klompenhok, stond de wasmachine en de vervoermiddelen. Voor de aanbouw bevond zich het schijthok want een wc was niet bij het huis inbegrepen. Voor mij was dat geen nieuwe ervaring want het tuinhuis in Muiderberg had ook het comfort van een buiten staand poep- en pishok dat met de rug tegen het hek van het kerkhof was aan gebouwd. Daar probeerde ik mezelf 's avonds laat nog weleens bang te maken door me voor te stellen dat er een onwelwillend persoon achter me stond terwijl ik stond te pissen. Rechts: De situatie in de zomer. Je zou willen dat het altijd zomer bleef. Ik maakte toen zelfs nog gebruik van de tuin, want computers waren er nog niet.
Links: Nog eens een zomers plaatje van het huis. In de sloot tussen de tuin en het weiland ligt het bootje van Romke dat normaal in het haventje lag maar voor onderhoudswerkzaamheden naar de sloot was getrokken omdat je daar beter van alle kanten bij kon. Rechts: De tuin. De eigenaar had het maffe zitje met stukken boom er neer gezet. Dat vond men toen romantisch. Over het plankenbruggetje rechts kon men over de sloot. Het was officieel onderdeel van een openbare weg die van hier uit langs de dijk van het weiland liep in de richting van de brug over het kanaal. Je kon naar de boerderij van de Vries aan de overkant van het kanaal alleen maar via een vreselijke omweg over Wolsum, of met de roeiboot naar ons haventje of te voet langs dit pad door 'onze' tuin komen. Daar kiest men tegenwoordig niet meer voor en het maakt de boerderij praktisch onverkoopbaar. Zelfs in die tijd was de situatie al niet ideaal.
Op het kanaal, vóór de boerderij van de Vries laveert een bootje, een gezicht vanaf de tuin. En daarnaast de boerderij van de Vries, vanuit het weiland. Hier lijkt het kanaal nog behoorlijk breed en dat is hij ook, behalve als je hier met een zeilschouw bij windkracht 6 in je eentje probeert, tegen de wind op te laveren, zeker als je er geen rekening mee houdt dat de palen van de vorige beschoeiing een heel stuk het water in staan en daar niet boven de waterspiegel uit steken, zoals vriend Romke heeft moeten ondervinden. We zagen het gebeuren vanuit het kamerraam.
De ligging van het huisje was niet helemaal ideaal. Eigenlijk was het te krap tegen de omliggende woningen aangebouwd. Tussen de woning en het huis aan de achterkant was een smalle ruimte gelaten omdat de erfscheiding dat mogelijk maakte. Die ruimte werd opgevuld door een smal gangetje dat sinds de aanleg nog nooit een straaltje zon had gezien. En omdat men tijdens de bouw van het huis nog nooit van isolatie had gehoord, was de achterkant van het huis zomers en winters kletsnat. Het is nog een wonder dat ik daar geen reuma heb opgelopen. Nu zou men een dergelijk gebouw onbewoonbaar verklaren maar we zaten op een buurtschap in Friesland en daar lette men nog niet op dat soort zaken. In de tot badkamer gebombardeerde ruimte aan de natste kant van het gebouw bevond zich een plastic douchecabine en er was zelfs warm water maar de handdoeken bleven nat zolang ze in gebruik waren en er kleefde nog net geen salpeter aan de muren. De keuken bevond zich aan de zelfde kant van het huisje en hier was het redelijk comfortabel. Er was zelfs een raam dat op de muur van de buren uitkeek, net als in de badkamer. Maar omdat hier werd gekookt, leek het hier minder vochtig dan in de badkamer ernaast . Voordat men vanaf de voordeur die uitkwam in een aangebouwde schuur waar ook de wasmachine, een apparaat met de leeftijd van het oorspronkelijke huis, de woonkamer betrad, was er nog een smalle gang met een trap naar de bovenverdieping, waar zich de slaapkamer bevond. Kenmerkender was het schijthuis naast de voordeur voor het klompenhok. Ik kende een dergelijke situatie nog uit Muiderberg maar ook daar was het iets uit een verleden tijd. Het huis in Duitsland waar ik een groot deel van mijn jeugd zag voorbij trekken, had ook geen wc. Het toilet bevond zich daar in een onderdeel van het stallencomplex. Op het platteland van Friesland was een wc in de tijd waarover we het hier hebben, geen algemeenheid. In de zomer was het geen onoverkomelijk probleem maar in de winter beperkte het de tijd die men voor een 'grote boodschap' dacht uit te trekken. Ook 's nachts was deze sanitaire situatie geen ideale. Toch kan ik mij uit die tijd geen penetrante stank herinneren, zelfs als wij 's zomers buiten in de tuin zaten, werden wij niet misselijk van fecale dampen of een overmaat aan vliegen. De slaapkamer was erg klein maar er was genoeg ruimte voor een bed en twee nachtkastjes. De trap van beneden kwam boven uit op wat je een overloop zou noemen. Die overloop was niet vol gebouwd met een tweede slaapkamer maar
was een open ruimte gebleven met een raam dat naar het zuiden uitkeek, net als de ramen van de woonkamer. In mijn motor-entourage voor het poephok en de ingang tot 'ons' huis. Het konijnenbont op mijn leren jas heb ik er in Muiderberg zelf op genaaid. Het zag er een beetje nichtig uit maar was zeer functioneel. Het bont op de kraag begrijpt iedereen meer of minder maar het bont op de mouwen werkte als windkering in mijn motor-handschoenen. De helm zou nu niet meer volgens de voorschriften zijn. Het was een bromfietshelm waar ik een zonneklep op had gemonteerd. Daar hoorde die bril natuurlijk ook bij. Maar ook die bril was niet standaard want er zat een zelf gefabriceerde bontrand op die in de winter de wind moest tegen houden. De combinatie helm en bril was een voortdurende uitdaging tot constructieve innovaties. Op dat gebied is de technische ontwikkeling in het algemeen er nooit helemaal uit gekomen. Ik heb ooit een officiële BMW-helm gehad die een godsvermogen had gekost en ook daar waren de problemen van licht en condensatie niet opgelost. Bij die helm heb ik de hele luchtstroom aan moeten passen en ook weer met een zonneklep moeten experimenteren voordat het ding ook maar bij benadering bruikbaar was. Die dingen werden natuurlijk in windtunnels getest maar men was daarbij vergeten, rekening te houden met schermen op de motor.
De woonkamer was uiteraard de grootste ruimte in het huis en had een redelijke afmeting. Er was ruimte voor mijn bureau, voor gewone stoelen, een zitbank en een kleine ronde tafel. Al met al kon je het huisje best als knus betitelen want ik hoefde het niet te delen met een vrouw en tien kinderen. Nadat ik mijn kleine. vochtige huis had ingeruimd en functie had gegeven, kwam Joke. Ze ging eerst even uitrusten van het bestaan in Haarlem en haar ongelukje. Het werd herfst en we hadden nog regelmatig mooi weer. Ons tuintje bestond voornamelijk uit een grasveldje met een tegelpad langs het huis. We hadden geen buren want het huis naast ons was van de eigenaar die op dat moment zijn neus niet liet zien. We keken dus uit op het kanaal, waar nog buurtschepen, late boot-toeristen en zeilers langs kwamen. Af en toe kwam er een heuse tjalk voorbij die statig als een zwaan zijn bruine zeil voor de wind stak. De eerste tijd woonden Joke en ik alleen in ons kleine huis. En toen Joke
eindelijk weer helemaal hersteld was van haar ongelukje, plaatste ze een contactadvertentie in een krant met een tekst in de geest van: "Ietwietwaaitweg-griet zoekt idem om lekker samen stoned te worden." Het was nog net een beetje hippietijd, al was de hoogtij van deze aardige periode reeds voorbij. Joke kreeg reacties op de advertentie en op een gegeven dag in het weekeind kwam Hilde op een gele Vespa vertellen wat een kolere-eind het was van Zaandam naar Fiifhûs. Na een testweekeindje kwam Hilde bij ons wonen. Hilde was een leuke meid, spontaan, intelligent en op een feministische manier wijs. Zij maakte mij op den duur ook tot een feminist. Zij legde bij mij de basis voor een nieuwe omgang met vrouwen. Niet dat dit nu onmiddellijk mijn succes bij het andere geslacht vergrootte, maar daar was ik op dit moment ook niet mee bezig; de affaire met Nineke lag me nog loodzwaar op de maag. Ik ruimde mijn slaapkamer uit en bouwde er een nestje voor de dames en verhuisde zelf met een opklapbed naar de overloop die net groot genoeg was voor dit doel. Maar je moest over mijn bed heen klimmen om in de slaapkamer te komen. Maar omdat ik altijd heel laat naar bed ging, maakte dat niet zoveel uit. Het kon echter wel gebeuren dat midden in de nacht een naakt meisje over me heen klom om naar het toilet te gaan die zich buiten naast de voordeur bevond. Uiteindelijk hebben we met veel pret en vermaak een legergroene plastic pispot gekocht en op de markt in Sneek met plastic bloemetjes beplakt. Wij gaven kleur aan Sneek op die manier, terwijl de Friese jongens met jaloerse blikken naar mij gluurden. Gelukkig had Hilde haar eigen scooter, de gele Vespa met zwarte rubber stootranden en zwart geschilderde metalen onderdelen en zo konden we allemaal tegelijk op stap, de dames op het gevaarte van Hilde en ik op mijn zilvergrijze versie er achteraan. Voor de boodschappen van alledag ging je naar Bolsward of naar Sneek. Vooral Sneek was in trek, want daar was de keuze wat ruimer. Ik werkte toen nog voor mijn geld. De opdrachten kwamen voorlopig nog van Unieboek en hadden nog steeds met geschiedenis te maken. Mijn laatste opdracht was een boekje over de Eerste Wereldoorlog. Om in de sfeer te komen, haalde ik dozen boeken weg bij de provinciale bibliotheek in Leeuwarden. In die tijd was die bibliotheek zo ongeveer de best gesorteerde bibliotheek in het land. Ze leken daar alles te hebben, een soort bibliotheek van Alexandrië. Ik haalde er alles wat ik kon krijgen over de Eerste Wereldoorlog en de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 want ik was niet het soort tekenaar die zich op een klus stort en binnen
een paar uur de hele pagina vol heeft getekend. Ik was het soort tekenaar dat zijn hele leven lang oefent. Door mijn hele carrière heen heb ik geprobeerd foto's te tekenen, de werkelijkheid in lijn. Ik wilde geen sfeer schilderen, ik wilde de fotografische realiteit, zoals de tekenaars en schilders in de negentiende eeuw. Maar dat is een onzinnige eis. Ten eerste was er nog niet veel actueel fotomateriaal en het materiaal dat er was, toonde een matige kwaliteit. Digitale fotografie was toen nog niet uitgevonden en het analoge materiaal was erg langzaam. Een foto in dat soort omstandigheden was of te donker of onscherp. Een kwestie van sluitertijd en diafragma. Iets waar iemand die tegenwoordig met zijn telefoon een kiekje schiet, zich absoluut geen zorgen over hoeft te maken; hij hoeft niet eens te weten wat sluitertijd en diafragma zijn; die keuze wordt hem niet eens gelaten. Internet en Google waren er nog niet, je moest nog ouderwets gaan tekenen, schetsen met potlood of blauwe kleurpotlood (de klassieke opname-apparatuur zag bij zwart-wit-opnames geen lichtblauw). Ik heb over de illustraties van dat boek bijna drie maanden gedaan en kreeg er 750 gulden voor, onder de voorwaarde dat ik het volgende boekje over de Korea-oorlog voor 150 gulden zou doen. Ik heb de 750 wel gehad, maar het boekje over Korea nooit afgemaakt. Er was geen behoorlijk materiaal te vinden, de schrijver kon of wilde ook niets leveren en dus is dat project de prullenbak in gegaan en stopte mijn contact met Unieboek. Gelukkig was de huur voor het huisje erg laag. Van 750 gulden kon ik anderhalve maand leven. Mijn werkplek in de woonkamer. Aan de muur rechts een affiche van Alfons Mucha, de schilder-tekenaarlithograaf die de Jugendstil tot in deze tijd beroemd heeft gehouden. Links mijn 'gestolen' harmonium. Het ding stond in een leeg huis op zolder, aangetast door tijd en vocht en ik heb het, samen met Romke, 'gered'. Het ding was van een journalist geweest die
na een ruzie met zijn partner, Friesland hals over kop had verlaten en het ding had laten staan omdat het hem teveel aan de verbroken relatie herinnerde. Hij kreeg het muziekinstrument pas weer terug nadat ik Friesland, jaren later, weer had verlaten. Het was niet het laatste harmonium dat ik heb gerestaureerd. Ik ben niet erg muzikaal maar heb een zuiver gehoor, waardoor ik die dingen kon stemmen.
Boven links: Cover, geschilderd door Hans G. Kresse. Daarnaast: Keizer Wilhelm II in groot tenue en een Duits soldaat in het kloffie met volle bepakking van 1914 tot ‘16. Onder: Loopgraafgevecht rond 1915 tussen Duitsers en Fransen en daarnaast een luchtgevechts-situatie. Het luchtgevecht veranderde de oorlogsvoering.
Toen Joke geacclimatiseerd was, ging zij werk zoeken om aan de dagelijkse kosten bij te kunnen dragen. Bovendien had zij geen zin, de hele dag thuis te gaan zitten. Ze zocht een baan en vond eentje in Sneek als verkoopster bij een benzinestation. Het verdiende niet veel maar hield het water van de voordeur. Ik ben van huis uit een ouwehoer. Dat uitte zich in winkels als de zaken doende eigenaar zin had in een praatje. Zo had ik een gesprek met een melkboer in Bolsward. Hij vroeg mij naar mijn werk en omdat hij op die manier te weten kwam dat ik tekende, vroeg hij aan mij of ik ook kon schilderen. Ach, ik had wel eens een plakkaatverf-schilderij op de Rietveld (Kunstnijverheidsschool) gemaakt. Toen vertelde hij dat hij vroeger kok op de kustvaart was geweest. Het is met varen zoals met wonen in de tropen - je wilt altijd wel weer terug. Hij had foto's van de schepen waarop hij had gevaren. "Zou jij van één van die schepen een schilderij met verf kunnen maken?" Dat wilde ik wel proberen. Ik kon er 250 gulden mee verdienen. Met plakkaatverf schilderde ik het schip, ooit gefotografeerd vanuit de lucht, precies als op de foto, maar dan in kleur. De melkboer beschreef me de kleuren in detail. Plakkaatverf is niet het juiste materiaal voor dit soort zaken. De verf is een kalkachtige oplossing die bedoeld is om reclameborden van tekst te voorzien. Het is te kalkhoudend voor waterverf en te wateroplosbaar om lagen over elkaar heen te schilderen, eigenlijk is plakkaatverf het meest waardeloze medium voor welke schilderstijl dan ook. Het enige voordeel: het is goedkoop en redelijk uitwasbar, iets wat je aan kinderen geeft om er lekker mee op los te kliederen. Ik had aquarelverf kunnen proberen maar dan moet je die techniek beheersen en ik ben niet het soort kunstenmaker die mislukt werk over doet. Gelukkig was de opdrachtgever niets gewend en dermate blij met het resultaat dat hij gelijk de volgende opdracht gaf. Ik begon me in het schilderwerk te verdiepen, kocht boeken over technieken en verf, kocht ook een tafelezel en acrylverf en maakte schilderij nummer twee en kwam tot de conclusie dat ik nog veel moest leren. Er volgde opdracht nummer drie en daarbij ontwikkelde ik een aparte techniek voor het bewaren van verf bij de acryltechniek. Acrylverf is een synthetische verfsoort die zich voordoet als een watervaste plakkaatverf terwijl ze met water wordt verdund en aangemaakt. Je kan de verf gebruiken als een soort transparante waterverf die niet meer oplost als ze eenmaal is opgedroogd of je kan ze ook puur gebruiken als een sneldrogende
Kustvaarder, geschilderd met plakkaatverf op krimpvrij papier.
Het tweede 'schilderij' was ook nog met plakkaatverf die gezien moet worden als een goedkoop soort gouache.
Links boven: Mijn eerste poging in acrylverf. Het werkt een beetje als gouache, maar als de verf eenmaal droog is, kan je er overheen schilderen zonder dat de onderliggende laag oplost. Water schilderen is heel lastig voor een amateur. Rechts: Mijn laatste schilderij voor de melkboer in Bolsward was tegelijkertijd ook zijn laatste opdracht, het schip waarop hij het laatst in zijn maritieme kokscarrière had gevaren. Weer terug in Friesland, maakte ik dit schilderij in olieverf. Een echte schilder ben echter ik nooit geworden.
Vorige pagina, onder: Mijn beste maritiem schilderij, vind ik zelf. Ik heb ook nog aan dit stuk gewerkt toen ik een tijdje bij vriend Thomas logeerde, tijdens mijn zoveelste depressie. De dames waren inmiddels uit Friesland vertrokken en er was nauwelijks nog werk waarvan ik redelijk kon leven.
olieverf met een kwast of zelfs met een palletmes. Het sneldrogende effect heeft natuurlijk het voordeel dat je vlot kan doorwerken. Het nadeel is dat je een aangemaakte kleur snel moet verwerken voordat ze opdroogt op het pallet. De dekking is ongeveer gelijk aan die van olieverf en in pure staat is zij echter dunner dan deze. Daarom werk je met acrylverf voornamelijk in lagen. Veel kunstenaars vinden de kleuren van acrylverf minder stralend en briljant dan die van goede olieverf. Natuurlijk is er kwaliteitsverschil in olieverf en in acrylverf. De amateur in Nederland krijgt meestal Talens verf aangeboden. Dat is troep, zeker wat de acrylverf aangaat. Die was korrelig en smeerde niet goed uit. Voor olieverf grijpt men beter naar Windsor & Newton en voor acrylverf nam ik altijd Lascaux. Lascaux was niet alleen redelijk goedkoop, het smeerde mooi uit en de kleuren waren zeer acceptabel. Het probleem, als je met een vooraf aangemaakt pallet werkt: hoe houd ik de verf smeerbaar? Daar had ik het volgende op gevonden: In een kantoorboekhandel of speelgoedwinkel kocht ik van die verfdozen voor kinderen met twaalf van die plastic of zelfs metalen bakjes. Ik gebruikte in de regel twee van deze dozen. De originele vulling wrikte ik er met een mes of dunne schroevendraaier uit en gooide die weg zodat ik lege bakjes over hield. Daarin maakte ik de verf aan. Met een plantensproeier hield ik de verf dan vochtig. En als ik klaar was voor de dag maar de verf de volgende dag nog wilde gebruiken, sproeide ik er een laatste laag water op (niet teveel, dat het geen soepje wordt). Dan stopte ik elke doos met een natte lap in een plastic zakje en deed dat zakje goed dicht dat het geheel meer of minder luchtdicht was afgesloten en op die manier kon ik soms wekenlang doorwerken met dezelfde kleuren. Het was niet erg kunstzinnig, want een fanatieke kunstenaar bepaalt 't liefst zijn kleur per moment. Maar fanatieke kunstenaars werkten met olieverf of aquarel en niet met acrylverf. Naarmate de schilderijen er professioneler uit gingen zien, ging ook de prijs omhoog. Ik eindigde met een olieverfschilderij van een coaster bij ruw weer met een zonsondergang achter hem, waar de lucht opklaarde. Omdat ik van foto's afwerkte, bedacht ik toen, het schip scherp te schilderen, de achtergrond vervaagd en de voorgrond ook onscherp, eigenlijk een fotografisch lens-effect dat je krijgt bij een groot diafragma en snelle sluitertijd met matig licht. Dat soort tech-
nieken worden in de schilderkunst eigenlijk niet of nauwelijks gebruikt omdat het foto-effecten zijn die moeten helpen om het plaatje diepte te geven. Waar je tegenwoordig dit soort grapjes wel weer vindt is bij een kunstsoort die men 'concept art' noemt en die wordt gebruikt bij het ontwerp van computerspellen en films, vaak in combinatie met 3D-tekenprogramma's zoals 3D Max en dergelijke. Maar daarvoor zijn dus computers nodig en op dat gebied komen we nog terug. Ik maakte zelfs vrienden in Friesland. Het meest intensive contact had ik met mensen op de buurtschap in het eerste huis rechts, als je de plek binnen kwam via het slecht onderhouden stuk verharde weg. Het waren de eerder al de revue gepasseerde Sjoukje en Romke en ze woonden in een soort bouwvallig poppenhuis. Ze waren beiden iets jonger dan ik. Romke werkte als lasser op een scheepswerf in een stadje aan de rand van het IJsselmeer. Het begon met "goeden dag!", terwijl hij thuis in de smalle tuin, tweemaal zo breed als het onverharde pad ernaast, bezig was met het lassen van een schouw van een meter of zes. Een schouw is een Friese bootsvorm die oorspronkelijk van hout was en uit licht gebogen, overnaadse planken in elkaar werd getimmerd. Het had een vlakke voor- en achterkant en dat voorkwam dat men de planken moeizaam tot een puntige boeg moest buigen. Het was dus een vrij botte en plompe vorm maar die in de juiste verhoudingen toch een mooi ding kon zijn. Kleine schouwen waren meestal roeiboten. Zodra ze de status van zeilboot kregen, werden er in de regel zwaarden aan de zijkanten toegevoegd, want schouwen zijn zogenaamde platbodems en hebben geen kiel die het boot in een rechte lijn dwingt. Een originele zeilschouw hou je zonder zwaarden nauwelijks op koers omdat de wind hem zijwaarts kan afduwen, wat laveren praktisch onmogelijk maakt. Eenvoudige zeilschouwen, vaak voor kinderen, werden als logger getuigd, d.w.z. het zeil hangt aan een rechte stok, bevestigd aan de top van de mast en een langere stok beneden. Maar meestal zag je toch een eenvoudig gaffeltuig zonder fok. Bij een gaffeltuig hangt het grootzeil aan een gekromde stok en wordt strak gehouden door een lange giek beneden. Bij het strijken van het zeil wordt de gaffel langs de mast omlaag gelaten en het zeil op de giek opgevouwen en vast gebonden. Maar de meeste grote schouwen van tegenwoordig zijn van staal. Wat Romke aan het bouwen was in zijn smalle tuin, was een ijzeren of stalen motorschouw met een metalen kajuit er bovenop en geen zwaarden opzij.
Links: Houten roeischouw, model. Rechts: Ijzeren roeischouw, dit soort zie je meestal in Friesland.
Ooit begon het zo: De boerenschouw, een paar planken, twee zwaarden, een mast met zeil en een roer. Simpeler kon het bijna niet meer maar je kan ermee varen als het niet te hard waait.
Voor deze jongens kan het nauwelijks hard genoeg waaien. Links een metalen zeilschouw en rechts een zeewaardig familielid met kajuit.
Het voorbeeld voor de vorm en de verhoudingen had hij van een gekochte bouwtekening. Het metaal was hem door de werft ter beschikking gesteld. Romke vertelde mij over binnenvaartschepen en voornamelijk over die welke van Friese oorsprong waren. Hij droomde van een praam. Er is niets bijzonders aan een praam. Een praam is een rondbodem, men stel zich een open mini-tjalk voor, vrij plat met een ronde neus en een ronde achtersteven. De zeileigenschappen stonden bekend als uiterst matig tot beroerd. Vaak werden de dingen door boeren gebruikt om melk rond te brengen. In de boeken kwam je ze ook niet tegen; ze hadden te weinig interessante eigenschappen die iemand op liet kijken en zeggen: "Hé, een praam!" Maar Romke zag in de praam iets dat voor de wereld tot dan toe verborgen was gebleven. Hij bouwde nu maar een schouw als tweede in lijn en hij wilde er een motor aan hangen en een kajuit op bouwen omdat hij met Sjoukje wilde varen. Op zijn wat stugge Friese manier hield hij van Sjoukje en Sjoukje had niets met schepen en water en vissen. Dat is enige jaren later gelukkig redelijk bij gedraaid. De kajuit zat in zijn ruwe vorm al op de romp gelast en achter het kajuit was een ijzeren stangenconstructie, waar later een plastic zeil wind en regen bij de stuurman vandaan moest houden. Het zes meter lange gevaarte rustte op een houten constructie die ervoor zorgde dat je makkelijk overal bij kon en het vocht van de grond het metaal niet erger deed verroesten dan het nu al was. Op een goed weekeind in september waren Romke en Sjoukje in de bus gestapt om vrienden of familie op te zoeken, toen het weer omsloeg en er een enorme storm kwam opsteken. Het Eigenlijk kan je een praam of pream, zoals de spookte vreselijk over het vlakke Friese Friezen hem noemen, beschouwen als een kleine tjalk. Het schip staat niet bekend voor zijn landschap. Dakpannen vlogen door de zeileigenschappen en je vindt ze meestal als lucht, samen met de houten latten die roeiboot, net als de roeischouw. Maar Romke hen op hun plaats moesten houden. Bij zag iets in dit ding hoewel het altijd een droom de boerderij tegenover het huisje van is gebleven.
Romke en Sjoukje werd een gat van enkele vierkante meters in het dak geslagen. Niet alleen de pannen waren er vandoor, het dakhout was op die plek ook met de wind mee gegaan. Aan elk huis was wel iets mis. Op ons huisje lagen alleen wat pannen scheef. De aan het water staande boom had een deel van de windkracht gebroken. Het huis van Romke en Sjoukje had ook windschade opgelopen wat echter redelijk eenvoudig te repareren viel. Het wonderlijkste van alles was wat de storm met Romkes bootje-in-aanbouw had uitgespookt. De hele boot lag ongeveer dertig meter verderop bij de boer in het aangrenzende grasland op zijn zij. Er was niets echt stuk, maar de stangenconstructie op de achtersteven had behoorlijk vormverlies geleden en de kajuit is nooit meer helemaal recht geworden. Alleen de romp was nog redelijk in vorm. Romke wist de stangenconstructie nog enigszins te herbouwen maar het mooie was er al af voordat het vaartuig te water werd gelaten. Romke moest een beslissing nemen die hoe dan ook pijnlijk was: de boot afbouwen of slopen en opnieuw beginnen. Maar omdat het geen zeilboot werd en er voor hem toch weinig eer aan het project was te behalen, bouwde hij hem af. Hij brandde ramen in het kajuit, een aan elke zijkant. Voor de betimmering riep hij mijn hulp in, niet zozeer voor het actuele timmerwerk maar voor de materiaal-verschaffing. Nu was het toevallig zo dat er een snelweg van de afsluitdijk naar Sneek werd aangelegd en een kilometer bij ons vandaan werd een brug gebouwd. Daar had Romke enorme stapels gebruikt betonhout zien liggen. Betonhout bestaat in de regel uit glad hechthout, meestal met een gladde, donkerrode deklaag en heeft een dikte van een centimeter, of zelf een halve duim (12,7mm). Dat hout was ideaal voor betimmering van het kajuit. Maar de platen waren nogal groot, zo'n anderhalve meter breed en bijna twee meter lang. Hoe vervoer je zoiets? Romke had een oude brommer. Samen reden we op dat ding naar de brug in aanbouw en sjorden een plaat van de stapel. Met enige moeite en wat goede wil kon je zo'n plaat met twee handen overeind houden. Met een plaat in de armen stapte ik achter op de brommer en Romke reed in een traag drafje naar huis. Hard rijden was geen optie want zodra de rijwind de plaat kon grijpen, werden we met plaat en al omver getrokken. We hebben die tocht drie keer gemaakt, meer wilden we de overheid en de wegenbouw niet aandoen. De bouw van de brug was geraamd op 1 miljoen Gulden en hier kwamen daar nog drie betonplaten bij. Wij troostten ons met het niet in de haak hangende idee dat er verderop in het project wel nog
veel meer zou worden gejat. Dit was de enige kromme zaak waarbij ik in Friesland betrokken raakte. Bij de betimmering heb ik ook nog geholpen en we hielden zelfs nog bijna een plaat over. Die is later aan andere projecten op gegaan. Tijdens ons timmerwerk vroegen we ons zo af en toe verontrust af, of men nog ging uitzoeken waar de drie gebruikte betonplaten waren gebleven. We hadden geen enkel excuus. We hadden hooguit wat dom kunnen aanvoeren dat we dachten de gebruikte betonplaten niet opnieuw werden gebruikt. Ach, misschien was dat ook wel zo. Wisten wij veel?! Toen de boot klaar was, kwam Romke bij me langs en vroeg me om de kleuren voor de boot uit te zoeken. Nu wilde het geval dat ik ooit een Airfix vliegtuigmodel bij elkaar had geknutseld. Toen het op beschilderen van het vliegtuig aankwam, had ik om onduidelijke reden bij het metallic licht azuur, donker groen en paarsig blauw gekozen. En dus koos ik donkergroen voor de zijkant van de romp van Romkes boot, licht hemelblauw voor het dak van de kajuit en het dek en paarsig donkerblauw of blauwig donkerpaars voor de zijkanten en voorkant van het kajuit. Dat zag er op papier nog redelijk uit, vond Romke ook. Hij kocht dus potten verf en schilderde enthousiast zijn boot. De naamgeving is een verhaal apart. Nu wilde het toeval dat Romke en de buurman elkaar niet zo lagen. Er was onenigheid ontstaan over buurmans kippen in Romkes moestuin en dat was nooit behoorlijk afgewerkt. Bij Romke had zich het idee gevestigd dat de buurman het allemaal uit pure jaloezie deed. Later bleek diezelfde buurman inderdaad niet zo fris te zijn geweest maar dat was nu nog niet aan de orde. Romke had enkele dagen op een passende naam voor de boot zitten broeden maar er was nog niets uitgerold of boven komen borrelen dat een spiegel kon zijn van Romkes gevoelswereld. Op een goede middag klopte Romke bij mij aan. "Hei Ruud, je weet nogal veel. Is er een Griekse godin van de jaloezie?" Ik dook gedienstig de boekenkast in en kwam met een boek over Griekse mythologie op de proppen. Gelukkig voor het project stond in dat boek een index van godennamen en zie daar, die Grieken toch! Ze hadden inderdaad een godin (uiteraard een godin!) van de jaloezie en ze had nog een naam ook. De naam was meer of minder fonetisch weer gegeven en heette Phthonos. Kijk aan! "Kan je dat voor me opschrijven?" vroeg Romke maar ik had alweer een beter idee: "Eigenlijk moet je dat in het Grieks schrijven." - "Kan je dat dan?" vroeg Romke, toch nog verbaast dat ik inderdaad alles leek te weten. Ik zocht op: phi - ɸ, théta - Θ, omikron - O, nu - N, omikron - O en sigma - Σ. "ɸΘONOΣ" leek me Grieks
genoeg, zeker voor Friesland. Ik heb zelfs nog een mal uit karton gesneden waar al die rare letters netjes op een rij stonden. En Romke, blij als een kind dat een zeldzaam kunstje had geleerd, veegde de letters er keurig netjes op de romp. Het zag er heel professioneel uit - een Griekse tekst op een boot in de kleuren van een zeldzame papegaai. "Hoe spreek je die naam ook alweer uit?" vroeg Romke de eerste tijd wel een keer per dag. "Phthonos", antwoordde ik beslist maar volledig onkundig. Who gives a fuck? En toen kwam de grote dag. Met knetterende buitenboordmotor voer de papegaai ons haventje uit over het kanaal in de richting van Sneek en de meren. Trots als een ekster met een pas gevonden kleinood, meerde Romke de boot in een haven aan het Sneker Meer af. Ik weet niet precies waardoor de boot de meeste aandacht trok, door die opzichtige kleurstelling of die onuitspreekbare naam. Mensen die passeerden, startten onmiddellijk een discussie onder elkaar. "Wat staat daar nou?" - "Het lijkt iets Egyptisch." - "Nou nee joh, dat is Russisch." Het duurde even voordat iemand het aandurfde, de onvermijdelijke vraag te stellen: "Meneer, hoe heet die boot nou?" Romke wist het niet meer. 'Hoe was die verdomde naam ook weer?' "Eh, dat is de naam van de Griekse godin van de jaloezie," redde hij er zich telkens uit. Die naam heeft hij inderdaad nooit weten te onthouden maar hij heeft wel veel aandacht voor zijn boot geoogst en dat was genoeg voor een levenslange vriendschap. Die boot was niet het enige avontuur dat ik met Romke had. Daar was ook nog de kwestie van zijn huis. Hij woonde met zijn vrouw en echtgenote in een bouwsel dat in Friesland doorging voor een arbeiderswoning. Het waren, zoals gezegd, huisjes die in de buurt van een grotere boerderij waren opgezet en waar de landarbeiders met vrouw en kinderen bivakkeerden. Maar sinds iedereen wel het een of andere vervoermiddel had weten aan te schaffen, verviel de noodzaak, de arbeiders in de buurt van hun werkplaats te huisvesten. Veel van die huisjes werden afgebroken of tot schuur of stal omgebouwd en sommige bleven overeind en werden verkocht als weekeind-huis of verhuurd aan sloebers die geen betaalbare woning konden vinden. Romke was via zijn schoonmoeder aan het huisje gekomen en op een gegeven moment was de mogelijkheid gegeven om het huisje van de boer te kopen, met het stuk grond met de afmetingen van een pijpenla. Het huisje kostte eigenlijk niets omdat niemand met zo weinig grond om het huis wilde wonen. En dus werd wat gehandeld en gerommeld en besloten om het huis af te breken voor een totale verbouwing. Natuurlijk moest er een bouwtekening komen en worden goed gekeurd door de schoonheidscommissie en
bouw- en woningtoezicht te Leeuwarden. Het voordeel van een verbouwing is dat de overheidseisen minder streng zijn. In dit geval was een herbouw of nieuwbouw eigenlijk niet mogelijk omdat de basisafmetingen die, gezien de grond niet aan de gegeven minimum-eisen voldeden. En in een dergelijk geval moet er tevens een nieuw fundament worden aangelegd, wat op zich weer een officieel grondonderzoek eiste omdat er geheid moest worden. En daarmee liepen de kosten dan op boven het gegeven budget. Anders hadden we er wel een bungalow van kunnen maken. Nu kon ik slechts twee meter aan elke kant van het huis aanbouwen. Ik, ja, want ik ging de bouwtekeningen verzorgen. Van woningbouw had ik geen verstand, al had ik tijdens mijn opleiding de verbouwing van het huis van mijn directe opleider getekend. Ik ging dus bouwtekeningen bij de Gemeente inkijken en aantekeningen maken en bij de bibliotheek boeken over bouwkunde lenen om mij met de basisprincipes vertrouwd te maken. Natuurlijk moest het een eenvoudig huis worden en terwijl het bestaande gebouw met de grond gelijk werd gemaakt, op een paar hoekstenen na, want anders was het officieel geen verbouwing meer, maakte ik de tekeningen. Maar daarvoor moest ik eerst een ontwerptekening bij de provincie indienen. Het ging om een simpele zadeldak-constructie met platte aanbouw voor garage en knutsel- of werkplaats. Het ontwerp werd onmiddellijk afgekeurd; reden: "De aanbouw van garage en werkplaats is te groot ten opzichte van het woonhuis." Ik protesteerde schriftelijk: "... De aanbouw is niet te groot ten opzichte van het huis, maar het huis is te klein ten opzichte van de aanbouw." Natuurlijk vond men in Leeuwarden mijn repliek onzinnig maar wilde toch enige uitleg. We kregen een afspraak in Leeuwarden bij de ambtenaar voor bouw- en woningtoezicht. "Wat is dit voor onzin - het huis is te klein ten opzichte van de aanbouw? Ik ben toch niet gek! Dat is toch precies hetzelfde." "Nee, helemaal niet. De afmetingen van de aanbouw zijn gegeven door de afmetingen van een garage. Er moet een auto kunnen staan en je moet ook nog aan beide kanten in en uit kunnen stappen. En omdat de garage achter de achterkant van het huis uitsteekt, gegeven de bestaande situatie, heb ik die anders niet te gebruiken ruimte opgevuld met een werkplaats. Die afmetingen zijn dus allemaal gegeven, daar is niets aan te doen. De afmetingen van het huis zijn ook gegeven door de afmetingen van het origineel. Het is nu een piepklein arbeidershuisje waar ik aan alle kanten twee meter aan toe mag voegen." De man zat er duidelijk mee in zijn maag. "Oké, ik begrijp het probleem. Maar dit kan niet zo..."
Toen ging de telefoon en hij stond op en liep naar een naastliggend bureau om het toestel op te nemen. Daar bleef hij een tijdje praten. Dat was ons geluk, want het gaf hem de nodige ruimte aan tijd om er rustig over na te denken. "Oké," begon hij zijn beslissing, "als u in plaats van het platte dak een zadeldak plaatst, zal ik het wel goedkeuren, maar dan wil ik eerst een nieuwe ontwerptekening zien." Toen we buiten het gemeentekantoor kwamen, maakte Romke een sprongetje; we hadden een veldslag gewonnen. Ik maakte een nieuwe tekeningen en die werd inderdaad onmiddellijk goed gekeurd. Hij had door het zadeldak ineens veel meer ruimte gekregen. Toen het huis klaar was, maakte hij daar een zolder voor zijn piratenzender. Terwijl het oude huis werd afgebroken en de stenen werden schoon gebikt, maakte ik de detailtekeningen voor de bouw. Pythagoras hielp me bij de afmetingen van de dakplaten met isolatie. Aan de bouw-activiteiten werkte ik niet mee, daar had Romke vrienden en collega's voor. Een maand later stond er een klein, maar perfect huisje met zelfs nog een klein logeerkamertje naast de zolderruimte die later door hun aangenomen zoon werd bewoond. Vanaf deze periode was ik in het buurtschap de man met de oplossingen. Toen de oude boer aan de overkant van het kanaal zijn boerderij aan zijn zoon verkocht en in het huis schuin achter mij ging wonen, hielp ik hem met zijn hobby's. Hij maakte houten stoven voor de toeristenhandel. De eerste apparaten waren scheef en krom en de gaten hadden niet allemaal dezelfde afstand tot de randen. Ik maakte voor hem een sjabloon volgens welke hij de planken moest zagen en de gaten boren. Hij was er vreselijk blij mee want deze stoven kon hij tenminste verkopen. Toen kwamen de uilenborden. Uilenborden noemt men de dakversieringen aan de kopse kant van zadeldaken van boerderijen. In Friesland waren of zijn dat in de regel twee zwanenhalzen, in Duitsland, Nedersaksen zijn dat paardenhoofden. Ook daar maakte ik sjablonen voor. Toen zijn vrouw was overleden, die ze op de buurt allemaal 'het witte wiif' hadden genoemd omdat ze niet zo geliefd was, kwam de oude ex-boer soms midden in de nacht bij me praten. Hij was dan uit een hele diepe slaap wakker geworden en wist niet meer precies waar hij was en daar werd hij vreselijk bang van en durfde niet meer te gaan slapen. Ik mocht die oude man graag. De oude de Vries, zo heette die ex-boer - hoe kan het ook anders? - had in het verzet gezeten. Hij bracht vlees rond voor onderduikers. Soms vertelde hij
verhalen over de oorlog want hij was een soort officier in het verzet geweest maar echt gevochten had hij niet. Hij werd een keer aangehouden door twee Nederlandse veldwachten die hun opdrachten van de bezetter kregen. Zij wisten wie hij was en wat hij deed en omdat ze hem op een anders leeg weggetje aantroffen, dachten ze dat ze nu hun slag wel konden slaan want zij waren gewapend en hij hoogstwaarschijnlijk niet. Hij werd dus tot stoppen gemaand, wat hij ook braaf deed. Toen eisten ze toegang tot zijn fietstassen, waarvan zij terecht verwachtten dat die vol vlees en ander voedsel zaten. Onze boer stapte dus af en zette de fiets tegen een elektriciteitsmast die een stukje naast de weg in de berm stond en ging zelf terug naar de weg. Nu hadden de veldwachters een probleem. Zolang ze hem getweeën onder schot konden houden, was er niets aan de hand, want in het uiterste geval kon hij één van de twee aanvallen maar niet alle twee; hij was immers niet Jacky Chen of Jet Li. Het probleem was dat, om bij de fiets te komen één van de twee de boer de rug moest toekeren en zijn aandacht moest richten op de fiets en de fietstassen. Geen van de twee veldwachters durfde het risico aan. Maar waarom überhaupt risico nemen? Ze waren allemaal Friezen en wie weet, misschien winnen de Duitsers de oorlog niet en dan is het probleem ineens vele malen groter. "Nou laten we het niet te dol maken. Wat zit er in die tassen?" vroeg er een van de twee om de situatie op te lossen. "Veevoer," zei de Vries. "Dan is het goed," zei de veldwachter en het tweetal vervolgde zijn weg. De Vries haalde een keer diep adem en stapte weer op de fiets, op weg naar de eerstvolgende onderduiker. "Ze waren niet allemaal rot, die Duitsers," zei de Vries een keer tegen me. "Er waren ook jongens bij, net in de twintig, die wilden dat allemaal niet. Ze waren ook veel liever thuis gebleven." Ex-boer de Vries was een natuurliefhebber, zoals veel mensen die hun hele leven met dieren omgingen. Daarom had hij ook niets op met jagers, net als ik. Als dat soort mensen hem vroeg naar hazen of konijnen dan stuurde hij ze altijd de verkeerde kant uit. Hij roeide vaak ook langs de kant van het kanaal op zoek naar broedende vogels. "Je moet altijd via de rand van je ogen kijken, nooit direct want dan maak je ze aan het schrikken. Als je toevallig een nest ziet, dan doe je net alsof je niets in de gaten hebt, want dan blijven ze rustig zitten," legde hij leerzaam uit. Zijn mooiste dierenverhaal was dat van de eend. Vooraf moet ik even uitleggen dat men in waterrijke gebieden met veel watervogels en vooral eenden, zogenaamde eendenkorven in het water zet; dat zijn een soort rieten
manden in de vorm van een bolle fles die, tussen twee of vier, zich schuin kruisende stokken in het water worden gezet, waarin een eend veilig zijn eieren kan leggen en uitbroeden. Roofdieren kunnen er niet in omdat de dingen midden in de sloot staan en net zo hoog boven het water dat de moedereend er net in kan komen. En daarover wist ex-boer de Vries het volgende verhaal te vertellen: "Ik was op de hooizolder bezig, toen ik beneden mij vreselijk gekrakeel van een eend hoorde. Ik keek uit de zolderdeur naar beneden en daar beneden stond een eend luidkeels te kwaken. Ik zag van daar uit niets bijzonders dus wilde ik doorgaan met mijn werk maar dat beest bleef maar kwaken daar beneden. Dus uiteindelijk ben ik maar de ladder af om te zien of er niet toch wat aan de hand was. En zodra ik op de grond stond liep de eend weg, naar het water. Op het eerste gezicht was daar ook niets mis en ik ging weer terug naar de trap om weer naar de zolder te klimmen, toen de eend er weer aan kwam en van een afstandje naar me stond te schreeuwen. Nu weet ik van beesten dat er iets aan de hand moet zijn als ze mensen opzoeken. Dus ging ik weer achter haar aan. En ze liep weer voor me uit naar het water en toen zag ik het ineens: de eendenkorf die mijn zoon had geplaatst, was verzakt. Door het gewicht van de eend was de korf achterover gezakt waardoor de eend er nog wel uit kon maar blijkbaar waren de eieren uitgebroed en de kleintjes konden er niet uit. Ik stapte dus in de roeiboot en voer voorzichtig naar de korf. Daar zette ik mijn pet af en draaide hem binnenstebuiten. En zo schepte ik de eendjes stuk voor stuk uit de korf. Je mag ze niet vastpakken want dan ruiken ze naar jou en dan worden ze door de moeder afgestoten. Maar de buitenkant van mijn pet rook nergens naar. Je kon zien dat de eend blij was want het kwaken klonk nu anders. Zo zie je maar dat die beesten niet stom zijn. Blijkbaar wist die eend op de een of andere manier dat ik haar wel zou helpen. Kijk en dat vind ik nou zo mooi van die beesten. Je moet ze gewoon respecteren voor wat ze zijn. Daarom hou ik ook niet van jagers." Die verhalen deden me denken aan het verhaal van mijn huisbaas in Muiderberg. Hij woonde met zijn gezin nog steeds in het huis waarin zijn vader ook al had gewoond. Mannen uit de buurt waren in de oorlog uit de Duitse arbeidsdienst gedeserteerd en thuis ondergedoken. Dat was waar de politie het eerst keek natuurlijk. Maar de tuinen van de Nienhuis Ruyskade, waar ik ook heb gewoond, grensden aan de oude begraafplaats van Muiderberg. Naast de 'normale' graven met grafstenen, waren er ook nog van die ouderwetse, gemetselde graftomben met van die basalten dekplaten. Daarin verborgen zich overdag de onderduikers.
Eendenkorven. Er zijn uiteraard verschillende manieren van plaatsen. Ze moeten eigenlijk niet te hoog staan want de kleine eendjes moeten er zelf uit springen en ze moeten natuurlijk daarbij geen hoogtevrees krijgen en ook niet te hard neer komen maar de korven moeten ook weer niet te laag hangen dat een waterrat er in zou kunnen springen.
Het was eerst even wennen in die donkere grafkelders waar men amper in kon staan, met aan weerskanten lange stangen in de muur waar de overledenen en hun kisten hun laatste rustplaats hadden gevonden.. Maar vele van die kisten waren door de jaren heen verrot, de planken lagen op de grond en in die pennen hingen nu de geraamten of delen ervan. Het was dus niet zulk fris gezelschap waarin men zich hier bevond. Maar omdat alles went, nam men genoegen met deze schuilplaatsen, ook omdat het dicht bij huis was. Tegen het einde van de oorlog en voordat Nederland werd
bevrijd, kregen de ouders van mijn huisbaas inkwartiering (zo heette dat toen) van een Duitse officier. De man kwam met gevolg, kreeg de logeerkamer aangeboden, terwijl zijn gevolg elders in het dorp werd gehuisvest. Voordat men gezamenlijk het avondmaal ging nuttigen, nam de Duitser het woord: "Ik neem aan dat u hier ergens onderduikers verstopt," begon hij. "U hoeft niets te zeggen, ik zit al lang genoeg in dit vak. U mag die mensen uit hun verblijven halen, ik zal niets controleren en zij zijn volkomen veilig zolang ik hier ben. Ik vraag u als tegenprestatie alleen om een burgerpak. Want deze oorlog is een verloren zaak en ik heb geen zin in Amerikaanse of Engelse krijgsgevangenschap. Ik wil u dus vragen, mijn uniform te verbranden en dan wil ik op eigen gelegenheid naar Duitsland terug op het moment dat het regime daar is opgehouden te bestaan." Toen ging er iemand naar het kerkhof om te zeggen dat de ondergedokenen voor de dag konden komen omdat de kust veilig was. De stenen dekplaten werden van onderen opzij geschoven en een voor een kwamen de mannen en soms ook vrouwen uit hun noodverblijven naar buiten geklommen. Jaren na de oorlog kwam een verslaggever ter gelegenheid van een jubileum van de begraafplaats en interviewde de oude verzorger van die openbare plek. Terloops vroeg men de oude man of hij in al die jaren dat hij de graven had verzorgd, ook nog iets bijzonders had mee gemaakt. Dat had hij inderdaad: "Ik heb de doden zien herrijzen!" "U hebt wàt!" - "Ik heb de doden zien herrijzen. Het was aan het einde van de oorlog in Nederland, in de herfst van 1944. Ik was toen, laat in de middag, het laatste stuk pad aan het aanharken, toen ik een geluid hoorde achter mij. Het was als het schuren van een stenen plaat. Ik keek om en zag een afschuwelijk iets uit het graf opstaan. Meer zag ik niet want ik ben toen flauw gevallen. Toen ik weer bijkwam, lag de plaat weer op zijn plaats en was het stil op de begraafplaats. Ik heb dat verhaal aan diverse mensen in het dorp verteld maar niemand wilde me geloven. Ze dachten allemaal dat ik gek was geworden en op een gegeven moment ging ik zelf geloven dat ik me iets had verbeeld. Ik heb er daarna met niemand meer over gesproken maar toch heb ik nog steeds het idee dat ik iets raars heb zien gebeuren." Men heeft de man in de oorlog inderdaad nooit in vertrouwen genomen. En dat, wat hij zag, er zo vreselijk uitzag, kwam door het feit dat het in die tombes zo vreselijk vies was, stof en vergaan materiaal van jaren had ervoor gezorgd dat handen, gezicht en kleding onmiddellijk zwart werden. Spinnenwebben en stofdraden maakten dat je met vieze handen de smerigheid uit je gezicht probeerde te vegen zodat op een gegeven moment iedereen als een gore zombie uit ging zien.
Terug naar Friesland: Ik was één van hen geworden. Romke had een vervelende en langdurige ruzie om een stukje grond met de boer die hem de grond en het huis had verkocht. Hij kon niets aan zijn huis doen zonder op het gebied van de boer te komen. Friezen zijn stug en een ruzie kan tot voorbij het graf duren en vaak gaat het om niets of bijna niets. Ik ben toen met de boer gaan praten en omdat de man geen ruzie en dus ook geen emoties had ten opzichte van mij, kon hij vrijuit praten. Het bleek dat hij het vervelend vond dat Romke het huis was gaan verbouwen zonder de man van te voren ervan in kennis te zetten. Nu was de man ook een figuur apart. Hij woonde al een leven lang met zijn zuster in die boerderij, maar niemand had ooit de zuster ontmoet want ze kwam nooit het huis uit. Ook dat is Friesland. Maar je komt dit soort situaties tegen in afgelegen dorpen en buurtschappen en dan is het ineens niet meer typisch Fries, dan zie je dat overal in Nederland en daarbuiten. Die ruzie is inderdaad bijgelegd. Romke kon uiteindelijk een stuk grond erbij kopen waardoor zijn huis iets ruimer kwam te staan. Dit soort acties gaven mij een prettige en rustige positie in de plaats. Ik herinner me een moment dat bekenden van Romke het buurtschap bezochten. Ze stonden met z'n allen te praten aan de weg, toen ik erbij kwam. Iemand zei toen: "Hei, is dat die mof?" En als één man stonden Romke en de oude de Vries voor de persoon. "Dat zeggen we hier niet en wie dat wel zegt heeft een probleem. Hij is één van ons." Heel even leek de situatie dreigend maar de vreemdeling bond onmiddellijk in en maakte zijn excuses. Hij wist niet... Ook dat is Friesland. Dit soort dingen zijn ouder dan wij, het heeft iets archaïsch, iets dat je ziet bij straatbendes en sportverenigingen, maar ook in kleine woonplaatsen die bijna automatisch in vriendenkringen verdeeld raken. De donkere kant van deze emotie heet racisme en nationalisme en is de reden waarom mensen elkaar zinloos uitroeien. De goede kant ervan is dat mensen elkaar helpen, er voor elkaar zijn en veiligheid bieden zonder dat het onmiddellijk in corruptie ontaardt. Het is iets van mens en dier en het heeft te maken met oude zaken zoals gemeenschappelijk territorium. Je kan er gebruik van maken maar je moet het eigenlijk nooit gebruiken voor jezelf. Je kan er deel van uitmaken voor de anderen. Het betekent dat je elkaar helpt, er voor elkaar bent - om niet. Het altruïsme is een persoonlijke vorm ervan en richt zich op het algemeen welzijn en daar kan niets tegen zijn. Een gemener vorm ervan was bij de oude Germanen norm, maar daar had het eerder te maken met een soort ruilhandel. Als de een iets deed voor de ander, was de ander moreel verplicht iets terug te doen wat van meer of minder gelijke waarde was. Het altruïsme was een onbekend begrip bij de Germanen en is pas na de binnenkomst
van het christendom zijn kop op komen steken. Toch is het minder modern dan men zou denken. Het doen om niet was al gemeen verbreid bij Hindoes, Boeddhisten en Taoïsten en daar waar je het eigenlijk niet zou verwachten: bij de Indianen! Als een Indiaan een ander hielp of iets voor hem deed, was het onbeleefd om 'dankjewel' te zeggen, wat de blanken nog weleens deden de enkele keer dat contact met Indianen prettig verliep. De reactie van de Indiaan was dan iets in de geest van: "Je hoeft mij niet te bedanken voor iets dat ik vanuit mijn eigen wil deed. Als ik het niet zelf had willen doen, had ik het niet gedaan."
Een eerbetoon aan Hans G. Kresse
Twee vrouwen in huis De eerste tijd woonden Joke en ik, zoals gezegd, alleen in ons kleine huis. Het was heel gezellig wonen met Joke. Al miste ze haar vrienden in Haarlem, waar op dit moment ook onze wonden waren ontstaan, ze aardde redelijk snel in Fiifhûs en de saaiheid van de plek werd vertaald in nodige rust. Even helemaal tot jezelf komen, dingen afwerken en een plaats geven, zoals men dat tegenwoordig noemt. Ik heb in al die tijd dat Joke bij me heeft gewoond, nooit ruzie met haar gehad. We hadden een keer een onenigheid tijdens het koken en wilden beiden niet van ons standpunt af waardoor bij ons beiden gevoelens van irritatie opkwamen. Maar ik wilde per se geen ruzie en wilde toch mijn emoties enige ruimte geven zonder vervelende dingen te zeggen. En in een reflex op het moment ging ik vlak naast haar staan en riep keihard: "Mimimimimimimi!" Joke was in eerste instantie verrast maar pikte het idee onmiddellijk op en riep: "Mimimimimimimi!" terug. Natuurlijk moesten we beiden lachen, dit was absoluut belachelijk maar het werkte perfect want de irritatie was weg en we konden rustig naar een zinvolle oplossing van het geschil zoeken. We hebben de Mimimimimimimi-oplossing nog enkele keren herhaald en het had telkens een dubbel effect: het relativeerde het geschil en gaf ook een moment van herkenning en samenhorigheid, want niemand zei "Mimimimimimimi!", dat was alleen van ons samen en symboliseerde het feit dat wij vrienden waren en elkaar begrepen en dan is er geen geschil van mening groot genoeg om ruzie met elkaar te maken. In feite waren we het er beiden over eens dat ruzies geen enkel doel dienen. Het wordt wel eens gezegd dat ruzies de lucht in een relatie zuiveren. Maar vaak is dat niet zo want mensen zeggen soms dingen die ze niet zo bedoelen of waar niet over na is gedacht en daarmee kan de lucht ook behoorlijk dik en ziek worden. De Amerikanen kennen het time-out-symbool, dat is ook een manier. Maar Joke en ik hadden "Mimimi!". Als reactie op Jokes contactadvertentie kwam dus Hilde. Bij een meisje dat Hilde heet, denkt men aan een struise, blonde Brünhilde, maar deze versie was klein, had bruine ogen en donkerbruin, bijna zwart haar. Het was een lekker kind in de twintig. Het klikte gelijk tussen de twee meiden. Hilde kwam met de gele Vespa scooter en enkele weken later kwam de rest van Hildes spullen. Ik heb het al over de slaapkamer gehad. Het was gezellig met Joke en Hilde. De relatie duurde enkele maanden. Soms gingen de dames op stap in Zaandam en zochten Hildes vrienden op en soms bleven ze daar zelfs logeren. Op een van die bezoeken aan
Joke in Zaandam verliefd op een getrouwd vrouwtje en liet, zoals dat werd gevoeld, Hilde vallen als een baksteen.
Links: Joke, uiteraard. Rechts: Voorjaarsschoonmaak. Ze had huisvrouw-neigingen.
Joke had zich snel aangepast aan het boerenlandleven van het stadsvolk, geen landarbeid maar wel klompen aan.
Symbolen van rust en vrede. Al was Joke van huis uit een gezellig typ, ze heeft mogelijk in Friesland haar gelukkigste tijd gehad.
Zaandam, toen Joke alleen de stad was ingegaan, kwam zij in een boekenwinkel Olga tegen en werd op slag verliefd. Olga was niet lesbisch, niet zover zij wist, maar Joke had iets in haar los gepeuterd waarvan Olga tot dan toe geen notie van had. Zij nam Joke mee naar huis en stelde haar voor aan Ruud, haar man. Tja, het was nog steeds een beetje hippietijd. Dus men was nog steeds op zoek naar grenzen. Ruud zat met een probleem, zijn vrouw was ineens verliefd op een meisje. Wat er volgde, was een situatie die ook mij had kunnen overkomen. Ruud nam Joke en Hilde in huis. Ik heb Ruud en Olga later natuurlijk ook leren kennen. Ruud was een liefhebber van Eric Clapton, Frank Zappa and the Mothers of Invention, Ravi Shankar en de klanken van John McLaughlin in 'Shakti', om maar iets te noemen, het soort popmuziek dat volkomen nieuw voor me was. Hij klapperde driftig de concerten af en maakte foto's om vervolgens ook de lp's aan te schaffen. Hij was dus duidelijk een kind van zijn tijd. Wat kon hij doen? Hij hield van Olga en wilde haar natuurlijk niet kwijt aan de eerste beste ietwietwaaitweggriet.. Daarom wilde hij eerst even rustig aanzien waar deze affaire heen liep. Mocht hij Olga inderdaad kwijt raken, was hun liefde blijkbaar niet sterk genoeg en in het andere geval had Olga een ervaring erbij en maakte het hun relatie misschien juist sterker.
Maar Ruud vond wel dat Hilde geen recht werd gedaan want voor haar was de situatie bijna ondragelijk.. Mijn huis was ineens weer leeg en dat van Ruud was vol, maar dat maakte niet uit in die gezellige buurt in Zaandam, in dat zwart geschilderde huis op de Hogedijk.
Voor wie geïnteresseerd is: v.l.n.r., naast Ruud: Frank Zappa, John McLaughlin, Eric Clapton en geheel rechts als laatste, Ravi Shankar, waar John Harrison van de Beatles nog nummers heeft gemaakt.
Links: Joke in Zaandam, nog steeds ietwietwaaitweg. Daarnaast: Ruud, Hilde, haar nieuwe vriendin Lyan en ik in Zaandam. Ik hing op foto's altijd de clown uit, wist mij geen houding te geven. Onder rechts: Olga in gesprek, zat er eerst over na te denken, voordat ze iets terug zei. Wat deze foto-bewerkingen horen uit te stralen, is het relaxte van de tijd. Men lachte niet per se voor de foto maar men had gewoon lol om van alles.
Ik leerde Ruud kennen als iemand met een hele sterke persoonlijkheid, vond ik. Hij was ambtenaar bij de sociale dienst in Zaandam en was ingedeeld in de 'drugshandhaving'. Hij voerde daarin zijn eigen beleid en Gemeente en Politie hadden hun aarzelingen maar omdat geen van beide instanties een sluitende oplossing wist te bieden en de resultaten die Ruud boekte, meer dan bevredigend waren en het elke keer dat Politie of andere ambtenaren ingrepen, de boel volledig uit de hand liep, liet men hem maar begaan, al werd hij streng in de gaten gehouden. Men liet hem natuurlijk niet zomaar zijn gang gaan maar na veel onprettige resultaten van eigen acties was men zo wijs geworden om Ruud nu eerst op de hoogte te houden van de gemaakte plannen om hem de tijd te geven, zelf met een oplossing te komen. Op deze manier was Ruud in de Gemeente Zaandam een persoon van betekenis geworden. Bij mijn eerste bezoek, gingen we lunchen en koffie drinken in een restaurant op de eerste verdieping in een gebouw tegenover de enige bioscoop die Zaandam rijk was. Het was één van de drukste punten in het centrum van de stad en als je naar buiten keek, wriemelden mensen en verkeer onder je voorbij. Dat restaurant werd voor mij het symbool van de gezelligheid van Zaandam. Ruud vertelde bij die gelegenheid over zijn jeugd die een eeuw geleden leek. Hij was een arbeiderskind, zijn vader was communist. Het leek alsof er maar twee partijen bestonden in het Zaandam van toen, de communisten en de katholieken. De ouders van Ruud woonden met het spul in de 'rode' (communistische of socialistische) wijk van de stad. De school die de kinderen bezochten, lag twee wijken verderop. Om daar te komen, moesten de kinderen uit de linkse wijk door de wijk van de katholieken... of een half uur omlopen. Ruud vertelde dat ze steeds rennend de katholieke wijk namen want als ze door de katholieke kinderen werden gesnapt, was het altijd vechten geblazen. Ik kan in Nederland geen stad bedenken waar de scheiding tussen links en rechts zo sterk was aangegeven als in Zaandam. Maar in het restaurant uit de nadagen van de hippietijd merkte je er niets meer van. Hoewel iedereen zijn best deed om Hilde adequaat op te vangen, werd deze helemaal gek van de situatie. Ze hield natuurlijk nog steeds van Joke, ook al was die alweer naar de volgende bloem gefladderd. Ik weet niet wat Ruud precies dacht, van die situatie te kunnen maken, al weet ik dat ook hij van zijn vrouw hield en haar de ruimte wilde geven om zichzelf te leren kennen in deze extreme situatie. Hij was de dirigent van dit eigenaardige orkest, alleen Hilde kon er niets mee.
Zaandam, centrum in de jaren '50 van de 20ste eeuw. Veel zag er in 'mijn' tijd nog net zo uit.
En omdat ze nergens anders heen kon, belde ze mij op om te vragen of zij bij mij kon komen kalmeren. Natuurlijk kon Hilde komen. Ze bleef een paar maanden bij mij wonen. Hilde bekeerde mij min of meer tot het 'feminisme'. Mannen en vrouwen zijn gelijk en alles fundeerde op vrijwilligheid. Ik was aan het werk, terwijl Hilde achter in de kamer ook tekende want zij was op weg, professioneel beeldend kunstenaar te worden, geen werkslaaf zoals ik. Op een gegeven moment had ik trek in een kop koffie en zonder er verder over na te denken, zei ik: "Zet eens koffie." Ik dacht er dus niet verder over na, totdat Hilde "Hè?" zei op een manier die mij deed opkijken. "Als je koffie wil, dan maak je toch koffie." Dat was voor mij een groot moment. Daarna groeiden Hilde en ik meer naar elkaar toe. Hilde was inderdaad een heerlijk mens. Er zijn van die mensen waar helemaal niets op aan te merken valt en Hilde was zo iemand. We hadden ook onze momenten. Ik herinner mij een avond in Sneek. Er draaide een Kungfu-film in de bioscoop en die wilden we samen zien. Het was in een tijd ver vóór Jacky Chen en Jet Li. Het was nog eentje uit de oude doos, uit de tijd van vóór de hoogtijdagen van Bruce Lee. Gefascineerd zaten we te kijken naar een soort martial arts ballet. Ze sprongen over muren en vochten op daken. Het was allemaal niet alleen nieuw maar ook bijzonder boeiend. Toen we de bioscoop weer uit kwamen, liepen we beiden als Chinese kungfu-fighters en hadden het idee dat we praktisch onverslaanbaar waren. En toen stapten we weer op de
scooter en reden braaf huiswaarts, zonder nog eerst een paar opdringerige Friezen het Sneeker meer in te slaan. Hilde en ik voelden veel dingen gelijk. Een uitstapje naar Leeuwarden kon een waar feest zijn. Met haar had ik iets dat ik ook met Joke had: we keken beiden naar de meiden. 'Wat vindt je van haar?' - 'Ja, lekker stuk.' - 'Nou, dat vind ik nou ook.' Intussen sliep Hilde echter in het bed waar ze eerder met Joke had gelegen en ik realiseerde mij dat absoluut niet. Ik was nog teveel met mezelf bezig. Joke had, voordat zij uit Friesland naar Zaandam vertrok, mijn scooter per ongeluk in de sloot gereden. Ze wilde eens met de scooter naar het werk bij het benzinestation en ik had hem die dag niet nodig. Ze had de bus al gemist en dreigde hopeloos te laat te komen. Eerder had ze al op de scooter gereden en zo'n ding is, in principe, een soort brommer die ietsje harder rijdt dan het gebruikelijke spul dat toen nog zonder rijbewijs mocht worden bereden. We zagen haar vertrekken en gingen terug het huis in en een kwartier later was ze er weer, druipend, stinkend en jankend. Aan het einde van het pad van het buurtschap, daar waar dit uitkwam op een T-splitsing waar je kan kiezen of je naar Bolsward of naar Sneek wilde, was ze in de war geraakt. Rechts of links? Rechtdoor was geen optie maar ze reed te hard, vond de rem te laat en zakte met vervoer en al in de sloot. Wanhopig klom ze weer aan land. Een boer die in de buurt bezig was met de trekker, kwam te hulp en trok de scooter weer op het droge. Omdat de motor liep toen hij te water raakte, zat het slootwater overal. Om hem weer op te knappen, moest hij helemaal uit elkaar. En zo werd Hildes scooter ons vervoermiddel. En toen Hilde weer naar Holland vertrok, leende zij mij de scooter tot ik een nieuw vervoermiddel had aangeschaft. Op een gegeven moment eiste ze de scooter terug, waar zij volledig recht op had, terwijl ik nog zonder vervangend vervoer zat. Toen heb ik Leo Schuil leren kennen en werkte ik mij van sloop naar sloop. Op een gegeven moment kon Hilde haar scooter terug krijgen. En toen raakte Hilde uit beeld.
Ruud, Olga, zijn vrouw en ik bleven vrienden. Ook van Ruud heb ik iets geleerd. Hij was een zelfverzekerde persoon die precies wist wat hij wilde. Maar hij was ook lekker relaxed, zelfs voor die tijd. Van het zwarte huis op de Hoge Dijk in Zaandam verhuisde hij op een gegeven moment naar een chique huis in een laan met bomen langs de weg. Het huis had meerdere verdiepingen en een redelijke tuin die op een gegeven moment vol wietplanten stond. Toen ik op bezoek kwam, was hij op een bovenverdieping bezig en bleef bezig. "Er staat wel iets te drinken in de koelkast en anders maak je een kop koffie voor jezelf," zei hij en ging door met hetgeen hij bezig was. Ik had kunnen vragen of hijzelf ook iets wilde maar het kwam niet in mij op. Joke Joke voelde zich best op haar gemak op 'onze' was inmiddels alweer verder gefladVespa scooter, de snelste die ik ooit heb gehad. derd. De relatie van Ruud en Olga had de interruptie van de vlinder Joke overleefd. Ze kregen jaren later nog twee dochters en zijn nog steeds bij elkaar, Ruud inmiddels een heel stuk ouder, terwijl Olga nog dezelfde lijkt te zijn gebleven. Jaren later kreeg ik een kaart van de laatste vriendin van Hilde. Hilde was overleden aan een hersenbloeding. Zij was vijfenveertig geworden en liet een vriendinnetje achter dat erbij zat als een uit het nest gevallen vogeltje, spichtig en gebroken. Ik was te laat voor de begrafenis maar kwam wel voor het afscheidsfeest van de vrienden. Daar zag ik een vriendin van Joke, ze drumde en was de zuster van een beroemde Nederlandse zangeres. Joke zag ik niet en de exvriendin wist ook niet wat er van Joke was geworden. Ik was weer alleen in Friesland en raakte op een gegeven moment in een depressie omdat de opdrachten uitbleven en ik geen zicht op een zinvolle toekomst meer had. De boeken hielpen ook niet en Oosterse filosofieën wilden maar geen vaste voet in mijn brein krijgen. Het was nog allemaal theorie voor mij. Ik
reed op dat moment een oude Jawa die elk moment de geest kon geven. Daarmee reed ik naar de afsluitdijk. In de toen nog lege kazematten bracht ik bibberend de nacht door. Bij zonsopgang stapte ik weer op de stervende motorfiets en ratelde huiswaarts. Mij was nog steeds geen zinvol idee gekomen. Ik zat blijkbaar nog niet diep genoeg. Halverwege tussen Breezanddijk en Bolsward stortte die motor met een motorisch 'krak' helemaal in en wilde geen centimeter meer vooruit. Ik liet dat scharminkel naast de snelweg staan en liep te voet verder tot ik door een passerend politiekoppel staande werd gehouden. Zij brachten mij naar Bolswaard vanwaar ik naar huis kon lopen. De Amerikanen noemen dit 'rock bottom'. Geen geld, geen werk en geen vervoer. De volgende dag reed ik met mijn fiets naar Sneek en vroeg een uitkering aan, een stap die ik maanden tegen had zitten te houden. Zoals veel zaken waar men tegenop ziet en, achteraf bezien, onnodig uitstelt, viel het allemaal erg mee. Ik ging naar het gemeentehuis in Sneek en legde mijn situatie uit. Als ruggensteun voor eventueel onbegrip, had ik mijn map met tekeningen mee genomen. Men begreep inderdaad niet waarom ik geen werk kon krijgen of zelfs waarom ik niet inmiddels stinkend rijk was. Dat had te maken met het feit dat Unieboek zo ongeveer de enige uitgeverij was die nog voor illustraties betaalde. Ik zag boeken bij uitgeverijen staan waar vermoedelijk de zoon van de directeur/eigenaar dingen bij elkaar had gekrabbeld. Het was niet om aan te zien. Overtuigd dat ik niet de eerste beste arbeidsschuwe knoeier was, kreeg ik inderdaad een uitkering en zelfs een voorschot tot aan de definitieve beoordeling. Opgelucht maar ook me een beetje schuldig voelend, fietste ik weer naar huis. Ik vond wel dat ik eerst een nieuw vervoermiddel moest hebben voordat ik weer werk ging zoeken. Hilde wist in Zaandam iemand die een Horex Resident te koop aanbood. Ze kwam ervoor naar Friesland en samen reden we op haar scooter naar Zaandam. Bij Hoorn werden we aangehouden door een politie-agent op een BMW. In die tijd reed de politie nog op 'echte' motoren, de BMW R100 (met toerkuip). We hadden geen idee waarom we werden aangehouden. We hadden niets verkeerd gedaan en ik heb nog steeds geen idee waar die ambtelijke actie vandaan kwam. Ik moest mijn rijbewijs laten zien en de papieren van de scooter, die had Hilde bij zich. Misschien had de agent nog nooit een gele scooter gezien en dacht dat het een soort bromfiets was. Hij gaf ook geen reden op. We kregen gewoon de papieren terug en hij wenste nog een goede reis en reed weg. Daarvoor moest hij op straat keren. Er was toen één motor waarmee dat niet kon, dat
was de Harley-Davidson en één motor waarbij je uit moest kijken en dat was de BMW vanwege de liggende cilinders. Dat hoort een motoragent te weten. Die van ons wist het waarschijnlijk ook maar hij wilde ook stoer weg rijden vanwege Hilde en dus smeet hij de motor de bocht in en gaf gas om vloeiend weg te stuiven. Dat lukte... nog net, want hij reed weg met een vonkenregen omdat de valbeugel van de linker cilinder over de straat sleepte. En daar had de smeris geluk, want meestal ligt een motorrijder op een BMW in die situatie op z'n muil. Hilde zag het al gebeuren en barstte in lachen uit. En daarmee was de bravoure-actie van de diender definitief in rook opgegaan. Hilde was feministe, daar hoefde je als kerel beslist geen stoere dingen voor uit te gaan halen, want zij trok diegene onmiddellijk van zijn paard. De Resident van Horex was een geweldig apparaat. Hij was niet echt mooi en zijn rij-eigenschappen waren niet geweldig maar het was qua mechaniek de mooist afgewerkte motor die ik ooit heb gehad. Daar kon de firma BMW nog een puntje aan zuigen. Het merk Horex is in 1923 in Bad Homburg, Duitsland opgericht en het oorspronkelijke bedrijf bestond tot 1960. Toen bezweek het bedrijf aan de opkomst van de goedkopere Japanse motoren. Het was ook geen goedkope motor en een Horex Resident had maar een 350cc motor. Maar de afwerking daarvan was absolute schoonheid. Zij bouwden motoren voor het leven, daar in Bad Homburg. De Resident van mij was uit 1954. Ik heb hem gehad tot in de herfst van dat jaar. Op een rit naar het Noorden van Friesland slipte ik op een dorpsstraat bij het afremmen voor een bocht waar de een of andere stinkboer landbouwafval had verreden en de troep niet had opgeruimd. Dat doen die stinkers nooit en daarom heb ik aan de meeste boeren een hekel, het is een vies soort mens. Ik gleed dus uit op die troep en de motor gleed tegen de enige stroompaal uit de hele omgeving aan. Frame krom, totallos! In de bocht stond een herenhuis en daar mocht ik de motor neerzetten tot ik iemand had gevonden die hem weg kon slepen. De eigenaren van dat huis bleken de ouders te zijn van de eigenaresse van 'mijn' huis in Fiifhûs! Enkele dagen later had ik twee wrakken in de tuin staan, de scooter die Joke tevergeefs had geprobeerd te leren zwemmen en de kromme Horex. Ik was dus weer op de fiets aangewezen. Volgende pagina: De 350cc Horex Resident uit 1954. In die tijd waren drie motormerken aan het experimenteren met de voorvork van de motorfiets: BMW, NSU en Horex. En men bedacht de schommelvork. In plaats van een telescoop die recht op en neer ging en bij het remmen met de voorrem de motor naar voren deed duiken waardoor veel ongelukken gebeurden, had men een vork
bedacht, waarbij de as van het voorwiel vóór de eigenlijke vork kwam te liggen en het wiel via een een op en neer draaiende arm werd afgeveerd. Die arm werd vervolgens afgeveerd. BMW had daarvoor de meest elegante oplossing gevonden, dan de NSU en ten slotte de Horex met een soort kopie van het systeem van de BMW. Alleen daar waar men bij BMW het spatbord gelijk liet lopen met de wielas, had men bij Horex en NSU het voorspatbord aan de vering bevestigd waardoor spatbord en voorwiel niet synchroon liepen en het spatbord daarom extreem hoog stond, zoals bij een crossmotor. Ik vind dat uitermate lelijk. Bij Horex hebben ze dat probleem nog geprobeerd op te lossen door het spatbord dieper te maken, maar ook dat was geen nette oplossing. Daarentegen was de verzorging van de krachtbron subliem, maar duur. Er is geen machine ter wereld geweest die het kleppensysteem van de viertaktmotor dermate had geperfectioneerd. Het hele systeem was kogel-gelagerd en liep standaard bijna spelingsvrij. Na het faillissement van de firma werd de merknaam verschillende malen door verkocht en er worden nog steeds motoren onder die naam gemaakt en verkocht maar die hebben niets meer te maken met het oorspronkelijke product en ook geen verder-ontwikkeling daarvan.
Soms is het leven als een boek van Tolkien. Je zakt in het diepe donker en ineens dwarrel je door het absolute licht. Toen ik voor het eerst mijn volledige bijstand kreeg, kocht ik een zwart-wit tv. Ik zette het apparaat zo neer dat ik, liggend op de bank kon kijken. De waarde daarvan herkende ik pas op de avond dat ik in een niet zo zonnige bui op die bank lag te kijken naar zo'n eindeloos stompzinnige Amerikaanse show met de toen nog levende Sammy Davis Junior, de lelijkste neger die dat rare gedrocht van een uit zijn krachten gegroeide land heeft voort weten te brengen. Ik haatte dat soort zang- en dansshows, ze zijn zo vreselijk Amerikaans voor de grote massa en voor de kijkcijfers van de dikke brei van Amerikanen dat zonder smaak en intelligentie het land met hun aanwezigheid verfraaien en traditiegetrouw republikeins stemmen. Nee, een mensenvriend ben ik nooit geweest maar dat is de natuur ook niet. Maar ik lag te kijken en zag door al de banale onzin heen ook het perfectionisme. Alles klopte, de timing was perfect, die lelijke Sammy Davis Jr. beheerste elke beweging en de leeftijd scheen hem niet te hebben aangetast, behalve dat hij lelijker leek te worden naarmate hij ouder werd. En ik vroeg me af wanneer het punt zou zijn bereikt dat de lelijkheid zijn toppunt zou hebben gehaald en lelijk weer bijzonder wordt. Ik lag te kijken en te luisteren naar al die flauwekul en nam het mijzelf in eerste instantie bijna kwalijk dat ik op een bepaalde manier genoot van de show en de situatie en ik dacht aan de Chinese wijze die door het gras huppelde en genoot van de bloemen, de vlinders en de vogels en daarbij opging in zijn gevoel van blijheid. De wijze heeft niets nodig om blij te zijn; hij heeft genoeg aan de simpelste dingen. Hier lag ik op de bank Sammy Davis Jr.. Heb ik teveel gezegd? naar die Amerikaanse onzin uit de jaren
zeventig te kijken alsof Elvis Presley nog geboren moest worden, te kijken naar die platvloerse en perfecte lulligheid en Amerikaanse oubolligheid en ik genoot van de eenvoud van het moment. Ik had heel even het geluk gevonden. Ik had al vaker tv gekeken; we hadden tv in Bussum, zo'n grote, logge kast. Maar het was niet mijn tv en het was niet in mijn huis. Maar er was ook nog iets anders aan de hand. Voor de tv in Bussum had ik ook op het puntje van die vreselijke stoel gezeten, tijdens de BBC-serie over de godsdiensten. Dat was boeiend en dit hier in Friesland was banaal amusement, eigenlijk niet waard om naar te kijken en ik zou op dit moment hetzelfde programma onmiddellijk weg zappen. Nee, hier was iets anders aan de hand. Daar, op de bank in dat vochtige huisje in Fiifhûs, Wolsum, Friesland had ik alle oordelen laten zakken en lag te genieten van simpel vermaak en was mij er volledig bewust van. Het moment duurde maar kort, misschien een half uur, maar had een invloed op de komende jaren. Er waren méér van deze momenten in de rest van mijn leven, deze momenten van perfect macrogeluk. In Friesland was het een banale uitzending op tv en dan was het een moment met vrouw en haar kinderen in de auto op vakantie, momenten van zelfherinnering, zoals Gourdjieff het noemde. Je ziet jezelf zitten of liggen genieten van iets dat eigenlijk niet ter zake doet maar je voelt de emotie resoneren in jezelf. Later zou deze manier van kijken naar mezelf belangrijk worden, maar dat wist ik toen nog niet. Toen Joke en Hilde nog bij me woonden, probeerde ik af en toe herinneringen aan Haarlem op te roepen. Deze zaten opgesloten in een kamertje in mijn brein dat in de regel op slot zat. Waar ik de meeste last van had, waren niet de dingen die me zogenaamd waren overkomen maar vooral die belachelijke acties die mij nu van schaamte deden zweten. Hoe had ik zo bespottelijk kunnen doen?! En daarbij was het zelfvernietigingsavontuur nog niet eens het ergste gebleken. Nee, neem nu eens dat Hamburg-avontuur: waar sloeg dat op? Wat had ik in godsnaam verwacht? Maar al die andere momenten. Als ik nu gewoon van Nineke had gehouden en de verantwoording daarvoor had genomen, dan was er nog een excuus geweest als het niet zo uitwerkte als ik had gedroomd. Maar ik wist niet eens of ik wel van haar heb gehouden. En houden-van, wat is dat eigenlijk? Ik dacht dat ik van Corrie heb gehouden maar wat hield dat in? Wilde ik met haar naar bed? Wilde ik een leven met haar? Nou, dat laatste leek me niet zo'n verkeerd idee. Met haar naar bed? Wat dat inhield, had ik alleen uit boeken. Ik was doodsbang voor het idee. Op dat punt voelde ik een beetje zoals een autist het misschien
voelt. Te dichtbij. Heb ik van Anne-Rose gehouden of was ik verliefd op het idee dat zij verliefd op mij was? Ik vond Anne-Rose prachtig. In mijn ogen had zij niet mooier kunnen zijn. Maar wat wist ik van haar? "Niets voor jou," had haar broer me eens gewaarschuwd. "Gevoelens zijn voor de vrouwen in mijn familie een soort rol, een soort toneelvoorstelling en zeker bij Anne-Rose." Wat wil ik eigenlijk en wat is echt? Ik wilde mijn leven lang een vriendin maar ik begreep niets van vrouwen en van romantiek. Ik was er doodsbang voor. En ik wist niet eens waar ik bang voor was. Vreesde ik dat ze ineens hun gezichtshuid zouden weg trekken en Frieda, mijn pleegmoeder, zouden blijken te zijn? Als het dat was, dan was het nog makkelijk, gezien vanuit de visie van een psycholoog, want dan was het alvast aanwijsbaar. Nee, zo eenvoudig was dat niet. Waar het eigenlijk op neer kwam, was, dat ik niet wist wie en wat ik eigenlijk was. Ik was met Nineke bezig geweest zonder een enkel idee te hebben waar ik eigenlijk mee bezig was en daar schaamde ik me nu voor. Ik weet niet hoeveel mensen op deze manier leven maar ik wilde er eigenlijk niet bij horen. Daarom was de zelfmoord in Haarlem een perfecte oplossing geweest, dat vond ik nog steeds en ben ik altijd blijven vinden. Wat schiet een mens ermee op om zijn leven te wijden aan het oplossen van zijn conflicten. Tegen de tijd dat men denkt, het juiste gereedschap te hebben gevonden, gaat men dood. En wie heeft er dan wat aan? Het is allemaal zo zinloos! En om mezelf te treiteren, zette ik af en toe die deur open en liet de meest vervelende herinneringen even naar buiten, alsof ik mezelf wilde bewijzen dat ik echt niet kon functioneren, dat alle hoop op wat dan ook volslagen nutteloos was. Ik begon mij steeds meer als een soort gedrocht te zien, een soort mislukte Sammy Davis Jr.. Hij was dan nog beroemd geworden in die vreselijke Amerikaans-Joodse gezelligheids-industrie. Hoe vaker ik die deur in mijn brein open zette en hoe langer, hoe zwakker werd de emotionele lading van de inhoud. Ik merkte dat ik op den duur een methode had gevonden om te verwerken, zoals men dat noemt, bij stukjes en beetjes en steeds groter wordende stukjes en beetjes. Wat het ook was, het was in ieder geval een leermoment. Je kan je niet in schaamte onder blijven dompelen. Op een gegeven moment wen je aan het idee dat je niet voldoet en ten slotte kan je daar ook vrede mee hebben. Het maakte niet uit dat andere mensen ook niet voldeden en misschien nog minder dan ik. Dat was niet mijn zaak, daar had ik niets mee te maken. Waarom oordelen over anderen als jezelf niet voldoet aan je eigen eisen? Waarom eiste ik überhaupt? Waar kwam die hang naar perfectie toch vandaan? Ik was dus nog steeds bezig aan iemands eisen te voldoen. Was ik dat die eiste
of waren het mijn pleegouders aan wiens eisen ik niet voldeed? Waren het de onderwijzers aan wiens eisen ik niet voldeed? Hadden de vrouwen waarmee ik eventjes iets had gehad, waarvan ikzelf niet goed wist wat het eigenlijk was, iets van mij geëist waar ik niet aan had voldaan? Dat willen voldoen aan ongestelde of onuitgesproken eisen heeft later ook mijn huwelijk getorpedeerd. Ik kon er niets aan doen, ik had er geen macht over maar ik was me ervan bewust geworden. In Friesland zat ik er nog mee in mijn maag, maar ik hoefde tegenover Joke of Hilde niets te bewijzen. Met hen kon ik omgaan zoals ik was en zoals ik wilde. Zij mochten mij allebei zoals ik was omdat ze niet aan mij waren gebonden. We hadden geen enkele verantwoording ten opzichte van elkaar. We lieten elkaar zo als wij waren en maakten ons korte samenzijn zo prettig mogelijk. Nadat ik al enkele jaren in Friesland had gewoond. Kreeg ik ineens bezoek. De echtgote van Frank, die vrouw waar ik zo vreselijk ruzie mee had gehad terwijl ik zeker was geweest van het feit dat ik in mijn gelijk stond, kwam vragen of ze een tijdje bij me in kon trekken. Het was hoog zomer en ik voelde me redelijk op mijn gemak. Wat was er aan de hand? Conny had een affaire met een architect die toevallig ook getrouwd was en hij woonde in Friesland of had daar een zomerhuis. Om nu voor elk afspraakje van Gorinchem naar Friesland te reizen, moest worden gezien als een behoorlijke rem op het verloop van deze relatie. Zij respecteerde Frank niet meer echt en als reden gaf ze aan dat de seks niet meer lekker was, Frank voldeed dus niet meer. Hij kon alleen nog maar plezier aan de seks beleven als hij zich in dameskleding hulde. Oké, dat kan. In ieder geval leek het er op dat de nieuwe vlam dit soort uitmonstering niet nodig had. Connie was inderdaad dat soort vrouw die haar eisen stelde en blijkbaar geen problemen had met het huwelijk van een ander. Of ik ook nog een kans had gehad, weet ik niet en het feit dat ze op mooie dagen met geheel ontblootte bovenlijf bij mij en met mij in de tuin zat, gaf mij geen duidelijk uitsluitsel op dat gebied. Dat er op dit moment niets meer op me aan te merken was, vond ik vreemd, gezien de ruzie die we niet zo lang geleden hadden gehad. Ze vroeg zelfs om raad, was dus ook niet helemaal zeker van haar zaak. We herinneren ons nog die uitspraak volgens welke het makkelijkste raad geven is en het moeilijkste zichzelf te kennen. Met raad geven, ook al doet men zijn uiterste best, weet men nooit of de informatie die men heeft, niet alleen de juiste is maar ook relevant. Uit de manier waarop zij mij haar leven met Frank had beschreven, meende ik te kunnen afleiden dat haar respect voor
Frank op dit moment ver was te zoeken. Ik deed twee gissingen vanuit dit gegeven: a) van liefde was hier geen sprake meer, b) er was geen duidelijk gezonde basis voor het voortduren van haar relatie met Frank. En dus zei ik tegen de dame met de blote borsten, zittend in het gras tegenover me: "Ik zie zelf niet zoveel in een relatie waar wederzijds vertrouwen en respect geen basis meer vormen voor het voortduren van die relatie. Maar gelukkig hoef ik die keuze niet te maken." Ze heeft Frank in zijn negligé laten zitten maar ik weet niet zeker of ze het heeft gered met de architect. Na deze ontboezemingen ging de dame in ieder geval achter haar architect aan. Toen ik Frank jaren later ontmoette en het gesprek op Connie kwam, zei ik hem dat ik haar had aangeraden om haar eigen weg te kiezen. Hij vond dat niet zo leuk. Blijkbaar had hij gehoopt dat ze ooit op haar stappen terug zou keren. Ik had echter iets dergelijks zien gebeuren met Joke en de vrouw van Ruud, maar toch was dat anders. Zowel Ruud als Olga waren mensen met ruime denkbeelden. En natuurlijk heeft Ruud even in de rats gezeten maar hij was er niet de man naar om zijn vrouw in haar eigen weg te belemmeren en hier is het gevolg: ze zijn nog steeds bij elkaar en samen oud geworden en hebben samen inmiddels twee volwassen dochters.
Olga en Ruud uit Zaandam, schijnbaar onverstoorbaar.