Masterthesis – ASRE-MSRE
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
waarde
maatschappelijke functie
kennis uitwisseling
efficiency
motieven
efficiency
kennisuitwisseling
maatschappelijke functie
September 2004 Opgesteld door:
Gertjan Harder
Begeleiders:
drs. R.E.F.A. Crassee MRE FRICS (ASRE – MSRE) Ir. E.P. Deiman MRE (Brink Groep)
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing
Betreft
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 01
DE ONDERZOEKSVRAAG
1
01.01
Inleiding
1
01.02
Achtergrond
1
01.03
Definitie van de onderzoeksvraag
2
01.04
Het doel van het onderzoek
3
01.05
De gehanteerde werkwijze
3
01.06
De definitie van facility sharing
6
01.07
De opbouw van dit onderzoek
01.08
Leeswijzer voor de snelle lezer
10
DEEL I:
SAMENWERKINGSVERBANDEN
1
02
DE THEORIE VAN DE KENNISECONOMIE
2
02.01
Achtergrond en doelstelling
2
02.02
Losing momentum
3
9
02.03
Netwerken
02.04
Clusters
10
5
02.05
Het proces van internationale arbeidsdeling
13
02.06
Sociaal-maatschappelijke aspecten
14
02.07
De vier innovatieve krachten in de Nederlandse economie
15
02.08
Samenvatting en bevindingen
15
03
DE PUBLIEKE SECTOR
18
03.01
Achtergrond en doelstelling
18
03.02
De rol van de overheid
19
03.03
Het innovatiebeleid
19
03.04
Een passend kader voor ondernemerschap
20
03.05
Hoger onderwijs
22
03.06
Ontwikkelingen in het hoger onderwijs – de innovatieve universiteit
25
03.07
Het wetenschappelijk onderzoek
27
03.08
Ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek
30
03.09
Sociaal-maatschappelijke aspecten in het hoger onderwijs en wetenschappelijk
03.10
onderzoek
32
Samenvatting en bevindingen
32
Blad i
1
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing
Betreft
Inhoudsopgave
04
DE PRIVATE SECTOR
36
04.01
Achtergrond en doelstelling
36
04.02
De rol van grote en kleine ondernemingen
37
04.03
Ontwikkelingen in R&D bij bedrijven
38
04.04
Specifieke kenmerken van het bedrijfsleven in Nederland
42
04.05
Een theoretische verkenning van samenwerkingsverbanden en clustervorming in Nederland
45
04.06
Ruimtelijke patronen in innovatie
47
04.07
De belangrijkste vestigingsplaatsfactoren voor R&D
49
04.08
Ontwikkelingen in de ruimtelijke patronen van innovatie
51
04.09
Sociaal-maatschappelijke aspecten in het bedrijfsleven
51
04.10
Samenvatting en bevindingen
52
05
CONCLUSIES VOOR HET ONDERZOEK NAAR SAMENWERKINGSVERBANDEN
56
05.01
Achtergrond
56
05.02
Wat zijn de samenwerkingsvormen en de bijbehorende kenmerken in de context van de verwachte economische ontwikkelingen?
56
05.03
Welke ontwikkelingen en ruimtelijke patronen zijn waarneembaar in innovatie?
59
05.04
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden in de huidige economische situatie en wat zijn de kenmerken?
05.05
Wat zijn de potentiële doelgroepen voor facility sharing op basis van de verwachte economische ontwikkelingen?
05.06
61 63
Uitgangspunten en randvoorwaarden bij de ontwikkeling van concepten voor facility sharing
DEEL II: FACILITY SHARING
63 1
06
FACILITY SHARING, EEN KWALITATIEVE ANALYSE
2
06.01
Achtergrond en doelstelling
2
06.02
Typen faciliteiten
3
06.03
Kenmerken aanbodzijde
4
06.04
Kenmerken vraagzijde
06.05
Organisatorische aspecten
9 11
06.06
Dienstverlening, kwaliteit en contractvorming
12
06.07
Prijsvorming
14
Blad i
2
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing
Betreft
Inhoudsopgave
06.08
De geografische schaal van het verzorgingsgebied
16
06.09
Samenvatting en bevindingen
17
07
FACILITY SHARING, DE HUIDIGE MARKT
20
07.01
Achtergrond en doelstelling
20
07.02
Ervaringen met facility sharing
21
07.03
Het belang van facility sharing
21
07.04
Marktbenadering aanbodzijde
22
07.05
Marktbenadering vraagzijde
24
07.06
De wijze waarop vraag en aanbod samenkomen
25
07.07
De transparantie van de markt
27
07.08
Sociaal-maatschappelijke aspecten: hoger onderwijs versus het bedrijfsleven
28
07.09
Concepten voor facility sharing
29
07.10
De omvang van de markt
31
07.11
Samenvatting en bevindingen
31
08
FACILITY SHARING, DE MOGELIJKHEDEN
33
08.01
Achtergrond en doelstelling
33
08.02
De mogelijkheden voor facility sharing
33
08.03
De rol van intermediairs
34
08.04
De voordelen van facility sharing
35
08.05
De meerwaarden van facility sharing
36
08.06
De knelpunten bij facility sharing
44
08.07
De aandachtspunten voor facility sharing
45
08.08
De investeringsbereidheid van partijen
48
08.09
Samenvatting en bevindingen
50
09
CONCLUSIES VOOR HET ONDERZOEK NAAR FACILITY SHARING
51
09.01
Achtergrond
51
09.02
Op welke wijze functioneert facility sharing in de huidige situatie?
51
09.03
Hoe werkt de markt voor facility sharing in de huidige situatie?
54
09.04
Wat zijn de mogelijkheden naar de toekomst voor facility sharing?
56
09.05
Wat is de (investerings)bereidheid van partijen?
57
09.06
Wat zijn de mogelijke concepten en de bijbehorende voorwaarden?
58
Blad i
3
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing
Betreft
Inhoudsopgave
DEEL III: INTEGRALE BESCHOUWING
1
10
INTEGRALE BESCHOUWING
2
10.01
Achtergrond
2
10.02
De definitie van facility sharing
2
10.03
Een macrobeeld
2
10.04
De huidige markt
5
10.05
De mogelijkheden voor facility sharing
7
BIJLAGEN
1
BIJLAGE I:
HET INNOVATIEBELEID VAN DE OVERHEID
2
01.01
Achtergrond
2
01.02
Innovatie
3
01.03
Drie hoofdlijnen van het innovatiebeleid
4
01.04
Versterken van het innovatieklimaat
6
01.05
Dynamiek: naar meer bedrijven die innoveren
7
01.06
Benutten van innovatiekansen door focus en massa op strategische innovatiegebieden
9
01.07
Samenhang in beleid
11
BIJLAGE II:
OVERZICHT VAN UNIVERSITEITEN
13
BIJLAGE III:
OORZAKEN VOOR DE ACHTERSTAND IN PRIVATE R&D UITGAVEN
14
BIJLAGE IV:
ORGANISATIEVORMEN VAN R&D
15
BIJLAGE V:
EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN SAMENWERKINGSVERBANDEN EN CLUSTERVORMING IN NEDERLAND
19
BIJLAGE VI
DE GEOGRAFISCHE CLUSTERING VAN DE ECONOMIE
23
BIJLAGE VII:
RUIMTELIJKE PATRONEN IN INNOVATIE
26
BIJLAGE VIII:
VESTIGINGSFACTOREN BIJ R&D
33
Blad i
4
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing
Betreft
Inhoudsopgave
BIJLAGE IX: FACILITY SHARING, EEN KWALITATIEVE ANALYSE
36
01.01
Inleiding en achtergrond
36
01.02
Typen faciliteiten
42
01.03
Kenmerken aanbodzijde
45
01.04
Kenmerken vraagzijde
49
01.05
Organisatorische aspecten
50
01.06
Prijsvorming
51
BIJLAGE X: FACILITY SHARING, DE MOGELIJKHEDEN
54
01.01
De voordelen van facility sharing
54
01.02
De knelpunten bij facility sharing
57
LITERATUURLIJST
61
OVERZICHT GEINTERVIEWDE PERSONEN
67
Blad i
5
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
01
DE ONDERZOEKSVRAAG
01.01
Inleiding
In 2000 hebben de landen van de Europese Gemeenschap in Lissabon uitgesproken dat Europa in 2010 één van de vooraanstaande kenniseconomieën in de wereld moet zijn. Nederland heeft voor zichzelf daaraan toegevoegd dat zij op dit gebied in Europa één van de koplopers wil zijn. Tot en met 2000 heeft de Nederlandse economie goed gepresteerd met een hoge economische groei, werkgelegenheidsgroei en een forse afname van de werkloosheid. De ontwikkelingen in de laatste jaren zijn een bron van grote zorg. Door Michael Porter1 is er opgewezen dat het Nederlandse economiemodel zijn langste tijd wel heeft gehad. Kenmerken van het Nederlandse model zijn een gematigd loonbeleid en een hoge mate van kostenefficiency. Hiermee werd een goed zakenklimaat gerealiseerd. Door de globalisering van de economie ontstaat concurrentie van landen met lagere lonen zoals het voormalige Oostblok en China. Als gevolg daarvan moet het Nederlandse bedrijfsleven mee in een internationale concurrentieslag. Een hoogwaardige kwaliteit van producten en diensten wordt een steeds meer bepalende concurrentiefactor. Voor bedrijven is het van belang voortdurend nieuwe producten te ontwikkelen, te vermarkten, te verbeteren of nieuwe productiemethoden te introduceren om aan de steeds sneller veranderende wensen van afnemers en consumenten te voldoen2. Doordat technologische ontwikkelingen in snel tempo plaatsvinden worden de risico’s als gevolg daarvan steeds groter en markten complexer. Daarom is samenwerking geboden met concurrenten, toeleveranciers, afnemers en kennisinstellingen3. Kennis treedt daarbij steeds meer op als een dominante economische variabele4. Innovatie en de aan het product toegevoegde waarde zijn de belangrijkste concurrentiefactoren. Welvaart wordt daarmee in belangrijke mate afhankelijk van innovatie en kennis.
01.02
Achtergrond
In de aanloop naar de afgelopen kabinetsformatie hebben diverse maatschappelijke organisaties het belang van investeren in de kenniseconomie en de noodzaak van meer excellent onderwijs en onderzoek, ondernemerschap aan hogescholen en universiteiten en innovatie in het bestaande bedrijfsleven benadrukt. Ter wille van de benodigde integrale aanpak is een Innovatieplatform opgericht, waarbij de bij onderwijs en innovatiebeleid betrokken ministers en vertegenwoordigers van relevante
1
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
2
Cluster specialisation patterns and innovation styles, N. Van den Hove, Th. Roelandt en Th. Grosfeld, 1998
3
Four sources of innovation and stimulation of growth in the Dutch economy, William J. Baumol, september 2003
4
De pijlers onder de kenniseconomie, Centraal Planbureau, 2002
Blad 1
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
maatschappelijke partijen (zoals bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen) onder leiding van de minister-president plannen uitwerken voor de te volgen strategie voor kennisontwikkeling en – exploitatie5. Koepelorganisaties binnen het hoger onderwijs (VSNU, HBO-Raad) zijn reeds langere tijd volop bezig met het thema ‘kenniseconomie’, onder andere in de vorm van bijeenkomsten c.q. congressen. De nadruk op de kenniseconomie zal voor universiteiten en hogescholen nieuwe samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven met zich meebrengen; bestaande relaties zullen verder worden geïntensiveerd. Ingegeven door de toenemende nationale en internationale concurrentie alsmede de toenemende financiële druk vanuit de overheid, zijn universiteiten en hogescholen daarnaast momenteel druk doende met nieuwe onderlinge relaties. De HBO-sector heeft in de afgelopen jaren reeds diverse fusies meegemaakt. Een aantal instellingen kijkt nu naar universiteiten voor samenwerking (en vice versa); in enkele gevallen heeft deze samenwerking reeds vorm gekregen. Daarnaast zijn universiteiten ook bezig om onderling nieuwe samenwerkingsrelaties aan te gaan.
01.03
Definitie van de onderzoeksvraag
De samenwerking tussen universiteiten, hogescholen en bedrijfsleven kan diverse vormen aannemen en in meer of mindere mate effect hebben op de huisvesting van de betreffende partijen, variërend van het delen van een locatie (gevestigd op hetzelfde grondgebied of in elkaars nabijheid) tot het gezamenlijk gebruik van voorzieningen (reductie van de exploitatiekosten van dure voorzieningen) of zelfs het samengaan en gezamenlijk huisvesten van bepaalde organisatie-onderdelen. In Nederland is nog weinig onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van het gezamenlijk gebruik van voorzieningen ofwel facility sharing. Daarom richt dit onderzoek zich op dit onderwerp. Naar aanleiding van het bovenstaande wordt de onderzoeksvraag als volgt gedefinieerd: Samenwerkingsverbanden tussen het bedrijfsleven en het hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing? Het begrip hoger onderwijs is voor het onderzoek ruim gedefinieerd, het omvat het HBO, de universiteiten en andere, door de overheid gefinancierde, kennisinstellingen.
5
“Meedoen, meer werk, minder regels”, Hoofdlijnenakkoord voor het kabinet CDA, VVD, D66, mei 2003.
Blad 2
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
01.04
Het doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is drieledig, te weten: −
Het vaststellen van concepten waarbinnen facility sharing mogelijk is;
−
Het vaststellen van de meerwaarden van facility sharing voor de verschillende, deelnemende, partijen;
−
Het vaststellen van aandachtspunten voor de verdere ontwikkeling van facility sharing.
Volgens de moderne theorieën van vastgoedontwikkeling6 zijn vastgoed en de bijbehorende faciliteiten onderdeel van een business-concept dat een specifieke markt bediend. In abstracte zin is facility sharing dus een product met een eigen markt. Door het vaststellen van concepten waarbinnen facility sharing mogelijk is wordt inzage verkregen in de wijze waarop facility sharing in de markt mogelijk is. Door het benoemen van de meerwaarden wordt het mogelijk om facility sharing sterker te profileren in de markt. Verbetering van de aandachtspunten versterkt het product facility sharing in de markt.
01.05
De gehanteerde werkwijze
Eén van de grondslagen bij het ontwikkelen van een concept is het marktonderzoek7. Zo’n marktonderzoek kent twee essentiële dimensies8, te weten: −
Macroniveau (de markt) versus mesoniveau (facility sharing in het algemeen) of microniveau (de te delen faciliteit);
−
Het heden versus de toekomst.
De onderzoeksvraag kent twee aspecten: samenwerkingsverbanden en facility sharing. Facility sharing is in zekere zin een toegepaste vorm van samenwerking tussen partijen. Daarmee is in de onderzoeksvraag het macro- en mesoniveau te onderkennen, namelijk samenwerkingsverbanden als aspect van het macroniveau en facility sharing als aspect van het mesoniveau. In deze context zijn voor het onderzoek twee kernvragen gedefinieerd, te weten: Kernvraag 1:
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en het hoger onderwijs in Nederland?
6
College Bert van Eekelen, PRC, 15 september 2003; Real Estate Development, Principles and Proces, Mike E. Miles, Gayle Berens, Marc A. Weiss,
The Urban Land Institute, 2001 7
Real Estate Development, Principles and Proces, Mike E. Miles, Gayle Berens, Marc A. Weiss, The Urban Land Institute, 2001
8
Real Estate Development, Principles and Proces, Mike E. Miles, Gayle Berens, Marc A. Weiss, The Urban Land Institute, 2001
Blad 3
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
De samenwerkingsverbanden zijn binnen de kenniseconomie van belang om het innovatieproces te bespoedigen9. Daarom zijn zij onderzocht in de context van de macro (economische) ontwikkelingen in Nederland. Om inzicht te verkrijgen in de huidige situatie en de verwachte toekomstige ontwikkelingen zijn een aantal deelvragen gedefinieerd, te weten: −
Wat zijn de samenwerkingsvormen en de bijbehorende kenmerken in de context van de verwachte economische ontwikkelingen: op welke wijze verwacht men dat de Nederlandse economie zich zal ontwikkelen, wat zijn de belangrijke aspecten daarbij en op welke wijze zullen samenwerkingsverbanden functioneren?
−
Welke ontwikkelingen en ruimtelijke patronen zijn waarneembaar in innovatie: wat zijn de ontwikkelingen van R&D bij de universiteiten, onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven. Specialiseren regio’s zich, vindt er clustervorming plaats, waar vestigen R&D-activiteiten zich en wat zijn de belangrijkste vestigingsfactoren?
−
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden in de huidige economische situatie en wat zijn de kenmerken: wat kenmerkt de huidige situatie, waar staan we ten opzichte van een kenniseconomie, op welke wijze wordt er samengewerkt en wat zijn de kenmerken van deze samenwerking?
−
Wat zijn de potentiële doelgroepen voor facility sharing op basis van de verwachte economische ontwikkelingen: wie zijn de gebruikers en welke partijen bieden faciliteiten aan?
Kernvraag 2:
Op welke onderdelen en in welke vorm is facility sharing mogelijk?
Voor facility sharing is het onderzoek op een vergelijkbare wijze uitgevoerd. Ook hier zijn de huidige situatie en de mogelijkheden voor de toekomst onderzocht. Daartoe zijn de volgende deelvragen gedefinieerd, te weten: −
Op welke wijze functioneert facility sharing in de huidige situatie: wat zijn de kwalitatieve kenmerken van de gebruikers en aanbieders en welke aspecten spelen een rol in de relatie tussen gebruikers en aanbieders?
−
Hoe werkt de markt voor facility sharing in de huidige situatie: op welke wijze benaderen gebruikers en aanbieders de markt, hoe komen vraag en aanbod samen en welke concepten worden toegepast in de huidige markt?
−
Wat zijn de mogelijkheden naar de toekomst voor facility sharing: wat zijn de verwachte ontwikkelingen in de huidige markt van facility sharing, wat zijn de voordelen en welke meerwaarden zijn te benoemen?
−
Wat is de (investerings)bereidheid van partijen: welke partijen zijn bereid om te investeren in facility sharing?
9
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
Blad 4
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
Figuur 1.1: De aanpak van het onderzoek
Aanpak onderzoek
Probleemstelling: Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Voorbereiding
Vaststellen kernvragen, omgeving en globaal onderzoek
Deel I Hoe functioneren samenwerkingsverbanden tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en het hoger onderwijs in Nederland? Theoretisch onderzoek - literatuur - interviews Wat zijn de samenwerkingvormen en bijbehorende kenmerken in de context van de verwachte economische ontwikkelingen?
Resultaten vertalen naar kernvraagniveau en conclusies
Welke ontwikkelingen en ruimtelijke patronen zijn waarneembaar in innovatie?
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden in de huidige economische situatie en wat zijn de kenmerken?
Wat zijn de potentiele doelgroepen voor facility sharing op basis van de verwachte economische ontwikkelingen?
Wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing? de kansen de bedreigingen de randvoorwaarden en uitgangspunten
Deel II Op welke onderdelen en in welke vorm is facility-sharing mogelijk? Praktijk onderzoek - literatuur - interviews
Op welke wijze functioneert facility sharing in de huidige situatie?
Resultaten vertalen naar kernvraagniveau en conclusies
Integrale beschouwing
Hoe werkt de markt voor facility sharing in de huidige situatie?
Wat zijn de mogelijkheden naar de toekomst voor facility sharing?
Wat is de (investerings-)bereidheid van partijen?
Welke concepten voor facility sharing zijn mogelijk? de daadwerkelijke markt en de bijbehorende kenmerken de mogelijke concepten de meerwaarden en aandachtspunten
Conclusies en aanbevelingen
Voor de twee gedefinieerde kernvragen is het onderzoek onderverdeeld in twee verschillende delen: het eerste deel is gericht op samenwerkingsverbanden, het tweede deel op de mogelijkheden voor facility sharing. Per deel zijn de bevindingen samengevat op een abstractieniveau dat behoort bij de
Blad 5
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
verschillende deelvragen. Het eerste deel is afgesloten met randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van facility sharing. Het tweede deel is afgesloten met randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van concepten voor facility sharing. Het derde deel van het onderzoek bevat een integrale beschouwing, gebaseerd op de eerste twee onderzoeksdelen, met bevindingen en aanbevelingen voor concepten waarbinnen facility sharing mogelijk is of mogelijk kan zijn. Bij het beschrijven van het onderzoek is ervoor gekozen om delen van het daadwerkelijke onderzoek in de bijlagen op te nemen en de conclusies in de rapportage op te nemen. Dit om de lezer te plezieren: de structuur van het onderzoek blijft helder en de omvang van de rapportage is beperkter. Dit onderzoek is gebaseerd op een literatuurstudie en interviews met vertegenwoordigers van de TU Delft, het Ministerie van Economische Zaken, de Zernike Groep te Groningen, de Universiteit Twente en DSM te Geleen. Naast voornoemde bronnen heeft regelmatig terugkoppeling plaatsgevonden met de begeleiders van dit onderzoek, de heer drs. R.E.F.A. Crassee MRE FRICS namens de ASRE-MSRE opleiding en de heer ir. E.P. Deiman MRE namens de Brink Groep.
01.06
De definitie van facility sharing
Facility sharing is een samenvoeging van twee begrippen, namelijk facilities en sharing. Facilities laten zich als volgt definiëren, te weten: Facilities zijn het samenspel van fysieke condities die het een organisatie mogelijk maken haar werkzaamheden uit te voeren10. Volgens Jan Regterschot (1988)11 zijn facilities op te delen in drie hoofdgroepen, namelijk: −
De huisvesting: het gebouw met zijn gebouwgebonden installaties dat de organisatie ter beschikking staat als onderdak voor het uitvoeren van haar activiteiten. Onder de huisvesting valt verder een aantal zaken dat samenhangt met het ter beschikking hebben van het pand zoals financiering, belastingen, heffingen en verzekeringen;
−
De services: de voorzieningen die verbonden zijn aan het gebruik van huisvesting, het onderhoud van de huisvesting en de met de huisvesting samenhangende ondersteuning van de werkzaamheden. De belangrijkste zijn: energievoorziening, onderhoud van gebouw en installaties, schoonmaak, vuilafvoer, beveiliging, catering, postdistributie, goederentransport en het beheer van de huisvesting;
10
Facility management: het professioneel besturen van de kantoorhuisvesting, Jan Regterschot, 1988
11
Facility management: het professioneel besturen van de kantoorhuisvesting, Jan Regterschot, 1988
Blad 6
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Onderzoeksvraag
De middelen: de voorzieningen die nodig zijn voor de directe uitvoering van werkzaamheden in de organisatie. De belangrijkste zijn: apparatuur, inrichting en meubilair en data- en telecommunicatievoorzieningen.
Een letterlijke vertaling van het begrip ‘sharing’ luidt: ‘het samen delen, het samen doen of het samen bijdragen aan’. In een onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken naar tien praktijkvoorbeelden van facility sharing12 wordt facility sharing in een smalle en brede context gedefinieerd, te weten: Facility sharing in de smalle context: het tegen een adequate vergoeding benutten van bestaande onderzoeks- en testfaciliteiten bij onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven. Facility sharing in de brede context: het gebruik maken van de gehele infrastructuur voor kennisontwikkeling. Met andere woorden, niet alleen de apparaten maar ook het gekwalificeerde personeel en zelfs het interne expertisenetwerk maken onderdeel uit van de faciliteiten. Uit het onderzoek blijkt dat de motieven van de aanbieders de definitie van facility sharing voor een belangrijk deel bepalen. De mate van additionele ondersteuning vanuit de aanbieders is daarbij de sleutelfactor13. Het primaire doel van facility sharing in de smalle context is het behalen van efficiencyvoordelen. Hier treffen we voorbeelden aan van het beschikbaar stellen van faciliteiten met een beperkte vorm van ondersteuning vanuit de aanbieder. Deze ondersteuning heeft dan vooral betrekking op het bedienen van de apparatuur, het verwerken van de verkregen (meet)gegevens en het eventueel meehelpen met het interpreteren van deze gegevens. In nagenoeg alle gevallen is vanwege de geavanceerdheid en complexiteit van de aangeboden apparatuur inzet van gekwalificeerd personeel bij de aanbieder nodig. Dit heeft te maken met de benodigde kennis en ervaring om de apparatuur te bedienen. De doelen van facility sharing in de brede context zijn kennisuitwisseling, het intensiveren van deze kennisuitwisseling en het profileren van een zekere maatschappelijke functie. Het vormt veelal een onderdeel van het beleid van de aanbieder op het gebied van kennisoverdracht of kennisuitwisseling. De verleende ondersteuning aan gebruikers gaat daarbij veel verder dan het bedienen van apparatuur en de aanlevering en interpretatie van de meetgegevens. Hier is veel meer sprake van samenwerking.
12
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
13
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 7
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
In de Innovatiebrief van oktober 2003 geeft de Rijksoverheid aan dat zij facility sharing actief wil stimuleren. Zowel bij publieke kennisinstellingen als bij grote bedrijven zijn hoogwaardige test- en onderzoeksfaciliteiten aanwezig die slechts ten dele worden benut. De Rijksoverheid wil bevorderen dat technostarters en bestaande MKB-bedrijven gebruik maken van deze aanwezige (en/of nog aan te schaffen) faciliteiten. Op deze manier krijgen de technostarters toegang tot hoogwaardige en dus dure faciliteiten die zij zelf niet kunnen aanschaffen. Bovendien wordt van facility sharing een positieve bijdrage verwacht aan een betere benutting van de publieke kennisinfrastructuur en vergroting van de R&D-samenwerking. Samenwerking is het sleutelwoord in het beleid van de overheid, samenwerking zal het innovatieproces bespoedigen. Samenvattend wordt een aantal motieven onderscheiden die bij facility sharing een rol spelen; efficiencyvoordelen, kennisontwikkeling en –uitwisseling, een maatschappelijke functie en stimulering van R&D samenwerkingsverbanden. In de context van de twee hoofdelementen van de onderzoeksvraag, namelijk samenwerkingsverbanden en de mogelijkheden voor facility sharing, wordt facility sharing voor dit onderzoek als volgt gedefinieerd: Facility sharing: het tegen een adequate vergoeding benutten van bestaande onderzoeks- en testfaciliteiten bij onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gehele infrastructuur voor kennisontwikkeling, kennisuitwisseling en het stimuleren van R&Dsamenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Niet alleen de apparatuur maar ook het gekwalificeerde personeel en zelfs het expertisenetwerk maken onderdeel uit van de aangeboden faciliteiten.
Bij universiteiten, kennisinstellingen en enkele bedrijven is sprake van een grijs gebied met contractactiviteiten. De faciliteiten worden dan ingezet om externe opdrachten uit te voeren. De faciliteiten worden dan niet door derden gebruikt, maar voor derden ingezet. Op deze wijze behoren bijna alle roerende en onroerende goederen in Nederland tot het begrip facility sharing, een te breed kader. Daarom valt de inzet van faciliteiten bij contractresearch buiten de definitie van facility sharing en wordt derhalve niet tot facility sharing gerekend.
Blad 8
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
01.07
Onderzoeksvraag
De opbouw van dit onderzoek
Deel I Samenwerkingsverbanden Deel I van het onderzoek omvat de hoofdstukken 2 tot en met 5. In hoofdstuk 2 is de theorie van de kenniseconomie beschreven. Het doel is om inzicht te verkrijgen in het functioneren van de kenniseconomie. Daarbij zijn de vier innovatieve krachten binnen de kenniseconomie vastgesteld. In de hoofdstukken 3 en 4 is de rol van de vier innovatie krachten beschreven. In hoofdstuk 3 komt de publieke sector aan de orde met de overheid, hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Aspecten zoals het beleid, de huidige situatie en ontwikkelingen zijn daartoe onderzocht. Doel is inzicht te verkrijgen in de rol van de overheid, het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Hoofdstuk 4 richt zich op de private sector, namelijk het bedrijfsleven. Daartoe zijn zaken zoals de ontwikkeling van R&D, de specifieke kenmerken van verschillende typen ondernemingen en ruimtelijkinnovatieve aspecten onderzocht. Doel is inzicht te verkrijgen in de rol van het bedrijfsleven. In hoofdstuk 5 zijn de bevindingen van het onderzoek vertaald naar de verschillende, geformuleerde deelvragen. Daarbij is vastgesteld wat de mogelijkheden voor facility sharing zijn. Dit hoofdstuk is afgesloten met het vaststellen van de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van facility sharing. Deel II Facility sharing Deel II van het onderzoek omvat de hoofdstukken 6 tot en met 9. In hoofdstuk 6 is de kwalitatieve analyse van de huidige markt van facility sharing beschreven. Het doel is inzicht te verkrijgen in vraag- en aanbodaspecten. Daartoe zijn zaken zoals kenmerken van vraag en aanbod onderzocht. Ook de specifieke elementen die een rol spelen bij vraag en aanbod zijn in dit hoofdstuk beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de huidige markt van facility sharing. Het doel is inzicht te krijgen in de werking van de huidige markt. Daarvoor zijn zaken zoals de ervaringen met facility sharing, de marktbenadering en de concepten voor facility sharing onderzocht. In hoofdstuk 8 zijn de toekomstige ontwikkelingen van facility sharing onderzocht. Zaken zoals de marktpotentie en de rol van intermediairs komen daarbij aan de orde. De voordelen van facility sharing zijn vastgesteld en de meerwaarden in beeld gebracht.
Blad 9
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
In hoofdstuk 9 zijn de bevindingen van het onderzoek vertaald naar de verschillende, geformuleerde deelvragen. Daarbij is vastgesteld welke concepten voor facility sharing mogelijk zijn. Dit hoofdstuk is afgesloten met het vaststellen van de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van concepten voor facility sharing. Deel III: Integrale beschouwing In hoofdstuk 10 is het onderzoek afgesloten met bevindingen en aanbevelingen voor concepten waarbinnen facility sharing mogelijk is of mogelijk kan zijn.
01.08
Leeswijzer voor de snelle lezer
De omvang van dit onderzoek zal menig lezer afschrikken. Daarom deze leeswijzer: bij het schrijven van dit rapport is hierop geanticipeerd. In onderstaand figuur is de structuur van het rapport weergegeven. Figuur 1.2: De structuur van het rapport
Deel I: Samenwerkingsverbanden Hoofdstuk 2 De kenniseconomie - de theorie - de innovatieve krachten - publieke sector - private sector
Hoofdstuk 3 De publieke sector - het hoger onderwijs - het onderzoek - de stand van zaken - de ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Kernvraag 1 - kansen en bedreigingen - de markt - vestigingsplaatsfactoren - aanbevelingen
Hoofdstuk 4 De private sector - grote bedrijven - kleine bedrijven - ruimtelijke patronen in innovatie - de stand van zaken - de ontwikkelingen
Deel III: Integrale beschouwing Hoofdstuk 10 De integrale beschouwing - een macrobeeld - de huidige markt - de mogelijkheden
Deel II: Facility sharing Hoofdstuk 6 Een kwalitatieve analyse - de typen faciliteiten - de gebruikers - de aanbieders - de belangrijke aspecten Hoofdstuk 7 De huidige markt - de ervaringen - de marktbenadering - de omvang van de markt - de concepten
Hoofdstuk 9 Kernvraag 2 - de concepten - de meerwaarden - de aandachtspunten
Hoofdstuk 8 De mogelijkheden - de marktpotentie - de meerwaarden - de aandachtspunten - de (investerings)bereidheid
Blad 10
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Onderzoeksvraag
De lezer heeft een aantal instapmomenten in het rapport, te weten: −
De integrale beschouwing is hoofdstuk 10, die als ‘managent’-samenvatting is te lezen;
−
De samenvatting en bevindingen van de twee onderzoeksdelen in de hoofdstukken 5 en 9;
−
De samenvattingen en bevindingen van de verschillende deelonderzoeken aan het einde van ieder hoofdstuk;
−
Hoofdstuk 2, en vervolgens het gehele rapport.
Blad 11
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
DEEL I: SAMENWERKINGSVERBANDEN
Blad 12
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
02
DE THEORIE VAN DE KENNISECONOMIE
02.01
Achtergrond en doelstelling
De kenniseconomie mag zich verheugen over de nodige aandacht, getuige de vele publicaties in kranten, op het internet en in de diverse vakbladen. Maar wat is nu eigenlijk de kenniseconomie? Om daarin inzicht te verkrijgen worden in dit hoofdstuk de theorieën achter de kenniseconomie onderzocht. Doel is inzicht te krijgen in het functioneren van de kenniseconomie en de macro-economische omgeving van facility sharing. Gestart wordt met een waarschuwing van de Amerikaanse econoom Porter die erop wijst dat de diensteneconomie aan het einde van zijn levenscyclus begint te komen. Nederland zal zich moeten realiseren dat de toekomstige economische groei via innovatie zal moeten worden gerealiseerd. Belangrijk in het proces van innovatie zijn informatie en kennis14. In dit proces zijn netwerken de structurerende principes15. Daarom zijn de theorieën over netwerken onderzocht. Binnen netwerken vinden verschillende vormen van samenwerking plaats, deze vormen van samenwerking komen vervolgens aan de orde. Een theorie van Porter16 is dat elk land internationale competitievoordelen kent door ruimtelijke clusters van bedrijfseconomische sectoren zoals bijvoorbeeld distributie en transport, biotechnologie of nanotechnologie. Deze theorie, die is gebaseerd op het principe van netwerken, is onderzocht. Naast de theorie van Porter, met zijn lokale, regionale of nationale clustering, is er de ontwikkeling van internationale arbeidsdeling. Netwerken is daarbij een internationaal proces met internationale regio’s waarbinnen bepaalde typen werkzaamheden worden verricht. Dit proces van internationale arbeidsverdeling is in de tweede helft van dit hoofdstuk beschreven. Door Porter17 is vastgesteld dat de samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven sterk moet verbeteren. Culturele achtergronden en patronen kunnen hierbij wel eens een grote rol spelen. Daarom zijn enkele theorieën op dit gebied nader onderzocht. De economische groei zal via innovatie moeten worden gerealiseerd. Aan het einde van dit hoofdstuk zijn de innovatieve krachten in de Nederlandse economie onderzocht en vastgesteld.
14
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
15
The rise of the network society, M. Castells, Blackwell Publishers, 1996
16
The competitive advantage of nations, Micheal F. Porter, 1990
17
The innovation lecture, Michael F. Porter, december 2001
Blad 13
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte onderwerpen.
02.02
Losing momentum
Op 3 december 2001 werd door het Ministerie van Economische Zaken een lezing georganiseerd met als thema ‘Innovation lecture’. Spreker was de Amerikaanse hoogleraar Michael E. Porter. Hij kwam tot de volgende conclusie ten aanzien van de Nederlandse economie: Nederland moet op zijn tellen passen want het is ‘losing momentum’ in de kenniseconomie. Niet omdat het slecht presteert, maar omdat andere landen het beter doen. Het Nederlandse succesmodel van de afgelopen jaren is aan het einde van zijn cyclus gekomen. Een strategie gebaseerd op kostencontrole, lage lonen en efficiency zal in internationaal opzicht niet lang meer werken. Nederland moet zich realiseren dat de toekomstige economische groei via innovatie zal moeten worden gerealiseerd.18 Figuur 2.1: Groei BBP in % en ‘Losing momentum’
Bron: Kenniseconomie monitor 2003
De belangrijkste conclusies van de lezing zijn: −
Bedrijven moeten meer investeren in research and development, de overheid investeert al fors in onderzoek;
−
Te weinig mensen volgen technische en bèta-opleidingen, daarnaast is er een tekort aan onderzoekers. Deze achterstand moet op korte termijn worden goedgemaakt;
18
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
Blad 14
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Samenwerkingsverbanden
Versterking van de institutionele structuur van wetenschap, technologie en innovatie en meer economisch relevant onderzoek;
−
De vorming van kennisintensieve clusters moet worden versterkt: van theorie naar praktijk;
−
De universiteiten moeten hun attitude veranderen zodat de samenwerking tussen universitaire onderzoekers en het bedrijfsleven wordt verbeterd.
In het rapport ‘Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 200319 wordt dit beeld nog verder versterkt. Enkele aanvullende conclusies: −
Het opleidingsniveau is in internationaal opzicht niet hoog, Nederland kent minder hoogopgeleiden en meer laagopgeleiden en dan met name in de leeftijdscategorie 18 tot 35 jaar20;
−
De internationale aantrekkingskracht op kenniseconomie-talent is laag waardoor onderwijsinstellingen achterblijven in internationale netwerken;
−
Het niveau van wetenschappelijk onderzoek is naar internationale maatstaven gemeten hoog.
−
Nederland scoort laag waar het gaat om ondernemerschap. We hebben weinig startende bedrijven, met name aan en rond universiteiten en hogescholen.
Het rapport onderkent eveneens het belang van clusters maar stelt op basis van de Economische Hittekaart van Nederland (Bureau Louter, 2003) vast dat er wel degelijk een zekere mate van clustervorming plaats vindt, alleen nauwelijks kennisintensieve clusters (zie bijlage VI). Figuur 2.2: De economische evolutie economische meerwaarde
Kenniseconomie
Diensteneconomie
Productieeconomie
Grondstoffeneconomie
tijd
Bron: Oedzge Atzema, april 2003
19
Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
20
Four sources of innovation and stimulation of growth in the Dutch economy, William J. Baumol, september 2003
Blad 15
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Volgens het Centraal Planbureau zijn onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en onderzoek bij bedrijven de pijlers onder de kenniseconomie. Kennis wordt een dominante economische variabele21. Deze stelling is ook terug te vinden in de theorie van de economische evolutie22. 02.03
Netwerken
Op het meest abstracte niveau is een netwerk een structuur waarin een aantal knopen door specifieke draden met elkaar is verbonden. Indien we knooppunten vervangen door mensen, en relaties fysiek of virtueel zijn, dan praten we over een sociaal netwerk. De interacties vormen een netwerk: regelmatig terugkerende interacties geven de topografie van het netwerk weer, te vergelijken met een collectieve structuur. Een netwerk kan per onderwerp een andere verschijningsvorm hebben. De interactie rondom een onderwerp kan zich uitbreiden tot andere mensen zodat het netwerk zal groeien. Bepaalde knooppunten interacteren na verloop van tijd voornamelijk in een netwerk binnen het oorspronkelijke netwerk23. De oorsprong en het doel van netwerken Innovaties of nieuwe ideeën ontstaan vaak op het kruispunt van verschillende disciplines en vaardigheden. De innovatiecapaciteit van een organisatie is gerelateerd aan het vermogen om kennis van interne en externe informatiebronnen te gebruiken en te combineren. Netwerken zijn het structurerende principe in dit proces24. Voor de kenniseconomie zijn netwerken dus onontbeerlijk25. Eén van de speerpunten in het Nederlandse overheidsbeleid is de aandacht en stimulering van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen, ook wel bedrijvenclusters of bedrijfsnetwerken genoemd26. Deze samenwerkingsverbanden zijn een verzamelnaam voor samenwerking variërend van ad hoc tot structureel, en van kennisontwikkeling, gezamenlijke ontwikkeling tot productie. In de jaren tachtig waren fusies (acquisitie) en joint ventures de methode om toegang te krijgen tot bestaande expertise uit andere bedrijven. Vanaf de jaren negentig zijn strategische samenwerking tussen bedrijven de geëigende methode. Het grote voordeel van deze ‘losse’ samenwerking (strategische
21
De pijlers onder de kennisieconomie, Centraal Planbureau, januari 2002
22
Theorie van de economische evolutie, college ruimtelijke economie, Oedzge Atzema, april 2003
23
Kennis Intensieve Clusters, ICES-KLICT eindrapportage, oktober 2003
24
The rise of the network society, M. Castells, Blackwell Publishers, 1996
25
Tijd om te kiezen, Kenniseconomie monitor 2003
26
Samenwerken aan technologische vernieuwing: een handboek over technologische samenwerking, A.J. Ardon & A.J. Van Weele, Ministerie van
Economische Zaken 1994
Blad 16
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
allianties) is dat de identiteit en zelfstandigheid van partners binnen strategische allianties niet wordt aangetast. Terwijl acquisitie normaliter leidt tot een versmelting van bedrijfsculturen27. Samenwerkingsverbanden Binnen netwerken wordt op verschillende manieren samengewerkt. Daarom zijn de verschillende samenwerkingsvormen nader onderzocht. Samenwerkingsvormen kennen een viertal overeenkomstige kenmerken: wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’), wederzijdse afhankelijkheid, losse verbanden en machtsverhoudingen. Een netwerk bevat drie basiselementen28: actoren, activiteiten en hulpbronnen. Figuur 2.3: De drie basis elementen in een netwerk
Actoren Actoren controleren hulpbronnen en hebben een zekere kennis van deze hulpbronnen
Actoren ondernemen activiteiten en hebben een zekere kennis van activiteiten
Netwerk Hulpbronnen
Activiteiten
Activiteiten verbinden hulpbronnen met elkaar Activiteiten oefenen invloed uit op hulpbronnen door gebruik van andere hulpbronnen
Bron: Haakansson, 1987
Actoren zijn individuen, groepen, bedrijven of groepen van bedrijven die een activiteit uitvoeren en/of hulpbronnen beheersen. Bij activiteiten worden twee hoofdgroepen onderscheiden. Allereerst transformatieactiviteiten uitgevoerd door één actor met als kenmerk dat een hulpbron wordt verbeterd door het gebruik van andere hulpbronnen. Ten tweede transactieactiviteiten waarbij transformatieactiviteiten van verschillende actoren met elkaar worden verbonden. Daarbij kunnen relaties met andere actoren ontstaan, het netwerk breidt zich dan uit. De hulpbronnen kunnen bestaan uit mensen (arbeid, kennis en relaties), financiën (kapitaal) en fysieke bronnen (machines, grondstoffen en halffabrikaten).
27
The global logic of strategic alliances, K. Ohmae, Harvard Business Review 1989; The embedded firm: on the socioeconomics of industrial
networks, G. Grabher 1993 28
Industrial technological development: a network approach, H. Haakansson, 1987
Blad 17
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
1.
Samenwerkingsverbanden
Het belang van kostenreductie
Een algemene benadering die het begrip netwerk theoretisch inhoud verschaft is uitgevoerd door Christensen29. Ieder bedrijf heeft kernvaardigheden waarmee het zich onderscheidt ten opzichte van andere bedrijven. De belangrijkste strategie daarbij is vitalisering van deze kernactiviteiten om concurrerend te blijven. Om blijvend concurrerend te zijn moet de eigen productie worden afgestemd met/op toeleveranciers, materialen, kennis, ontwerp en advies. Daarbij staat het bedrijf in contact met andere bedrijven en hun kernvaardigheden. Bij deze bedrijfscontacten staan de transactiekosten centraal, die zoveel mogelijk moeten worden geminimaliseerd. Figuur 2.4: Integratie of uitbesteden als strategievorm
1
n
1 Strategische interne vaardigeheden
Core business (kernvaardigheden) Gezamenlijke vaardigheden Toeleveranciers n
Strategisch marktprofiel
Productie, uitbesteed
Bron: Christensen, 1990
Voor de reductie van de transactiekosten bestaan ruwweg drie manieren: −
Productie van standaardgoederen in hoeveelheden die de kosten dekken en directe verkoop op de traditionele markt. In deze situatie is de mate van integratie tussen bedrijven laag;
−
Bundeling van de transacties en/of productie in megabedrijven. Deze bedrijven hebben een hoge graad van integratie van de productie wat de kosten verlaagt. Daarbij kunnen ze efficiënter werken dan in een productiesysteem onder traditionele marktcondities;
−
Coöperatieve overeenkomsten tussen traditionele bedrijven en/of megabedrijven. Deze samenwerkingsverbanden zijn flexibele overeenkomsten tussen bedrijven, waarbinnen het mogelijk is transactiekosten te optimaliseren.
De nabijheid van verschillende partners verlaagt de kosten voor transacties tussen die partners30.
29
Firms in networks: Concepts, spatial impacts and policy implications, Christenssen & P. Rind, 1990, NordREFO-1, Copenhagen
30
Ruimtelijke economische dynamiek: kijk op bedrijfslocatie en regionale ontwikkeling, O. Atzema, J. Lambooy, T. van Rietbergen en E. Wever,
2002, Coutinho, Bussum
Blad 18
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
2.
Samenwerkingsverbanden
De typologie van netwerken
Op basis van het schema in figuur 2.4 kunnen twee belangrijke soorten netwerken worden onderscheiden; ontwikkelingsnetwerken en uitwisselings- of handelsnetwerken31. Bij ontwikkelingsnetwerken is het voornaamste doel de ontwikkeling en vitalisering van kernvaardigheden van het bedrijf. De hieraan verbonden activiteiten hebben te maken met research, innovatie, design, technische samenwerking enzovoorts. Kenmerk van dergelijke netwerken zijn de complexe, nauwe banden met participanten. Bij uitwisselingsnetwerken spelen productie- en administratieve taken een belangrijke rol. Het voornaamste doel hier is het reduceren van de transactiekosten. De onderverdeling van Christensen kent een sterke overeenkomst met de studie van Grabner32 die eveneens twee hoofdvormen definieert voor samenwerkingsverbanden, te weten: −
Netwerken gebaseerd op hoge technologie; horizontale samenwerking tussen bedrijven. Dit kan zijn een samenwerking tussen grote ondernemingen op met name internationaal niveau. Of tussen grote en kleine bedrijven in een complementaire vorm.
−
Toeleveringsnetwerken; verticale samenwerking tussen bedrijven. Deze vorm kenmerkt zich door een pyramide-vormige structuur. Bovenin de grotere ondernemingen en met een toenemende afstand tot de top kleinere ondernemingen. Daarbij wordt de marktpositie steeds zwakker, het technologisch niveau lager en de scope van de activiteiten kleiner.
De netwerken gebaseerd op hoge technologie vertonen een sterke gelijkenis met de ontwikkelingsnetwerken van Christensen. Hetzelfde geldt voor de gelijkenis tussen de toeleveringsnetwerken en de uitwisselings- of handelsnetwerken.
Horizontale en verticale samenwerkingsverbanden zijn te verklaren middels de studie van Jakobsen & Martinussen33. Zij onderscheiden horizontale- en verticale netwerken. In horizontale netwerken zijn de participanten gespecialiseerd in verschillende producten binnen dezelfde productgroep. Samenwerking vindt plaats op het gebied van marketing en/of inkoop. Verticale netwerken kennen een samenwerking tussen participanten teneinde hun productie te specialiseren als onderdeel van de (gezamenlijke) productieketen.
Kenmerkend verschil tussen de twee soorten netwerken is de intensiteit van samenwerking gericht op kennisuitwisseling. In uitwisselings- of handelsnetwerken wordt de samenwerking in grote mate door vraag en aanbod gestuurd34. De samenwerking kenmerkt zich door een sterke verticale structuur. Bij ontwikkelingsnetwerken is de samenwerking in grote mate gericht op ontwikkeling en/of innovatie
31
Firms in networks: Concepts, spatial impacts and policy implications, Christenssen & P. Rind, 1990, NordREFO-1, Copenhagen
32
The embedded firm: on the socioeconomics of industrial networks, G. Grabher 1993
33
A national incentive scheme for establishing cooperation networks between small firms, L. Jakobsen & J. Martinussen, 1991
34
Four views on Dutch Clusters, Harold Creusen, CPB, 2001
Blad 19
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
teneinde de concurrentiekracht te vergroten. De samenwerking kent zowel horizontale als verticale structuren. 3.
Regionale netwerken
Door Fujita, Krugman en Venables35 wordt een derde vorm van netwerken onderscheiden, namelijk het regionale netwerk. Deze vorm is wat de intensiteit van samenwerking betreft tussen de uitwisselings- en ontwikkelingsnetwerken te plaatsen. Kenmerken van dit type netwerk zijn de regionale concentratie van ondernemingen om gespecialiseerde netwerken te vormen met als doel het reduceren van transport- en transactiekosten. 4.
Ontwikkelingsnetwerken
Deze typen netwerken kunnen worden omschreven als een strategische alliantie van ondernemingen, gebaseerd op het complementaire aspect tussen de participanten. Het is gericht op de gezamenlijke ontwikkeling van nieuwe producten. Deze samenwerkingsvormen worden veelal gekenmerkt door wederkerigheid en duurzame, evenwichtige relaties. Voorts kan het zowel verticale als horizontale samenwerking inhouden36. Op basis van nadere studies kunnen twee vormen van ontwikkelingsnetwerken worden onderscheiden, te weten: −
Innovatieve netwerken: gebaseerd op de school van industriële organisatie en endogene groeitheorie37. Daarbij wordt de gezamenlijke innovatie en kennistransfer tussen concurrerende ondernemingen of leveranciers en afnemers op de productiemarkt onderzocht;
−
Informatienetwerken: gebaseerd op de school van strategisch management38 dat de regionale en innovatieve elementen van netwerken van ondernemingen, onderzoeksinstellingen en overheden onderzoekt. Met specifieke aandacht voor informele relaties door de nabijheid van clusterparticipanten.
35
The spatial economy: cities, regions and international trade, M. Fujita, P. Krugman and A. Venables, 1999, MIT Press Cambridge
36
The embedded firm: on the socioeconomics of industrial networks, G. Grabher 1993
37
Research Joint Ventures and R&D Cartels, M.I. Kamien, E. Muller and I. Zang, American Economic Review, vol. 82, 1992
38
On competition, Michael F. Porter, 1998
Blad 20
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
5.
Samenwerkingsverbanden
De ordening van netwerken
De ordening van netwerken is als volgt samen te vatten (met een toenemende intensiteit van samenwerking gericht op kennisuitwisseling): 1. Vraag en aanbod, uitwisselings- of handelsnetwerken: gebaseerd op de uitbestedingsrelatie tussen ondernemingen; 2. Regionale netwerken: gebaseerd op de school van de regionale economie met nadruk op de regionale concentratie van ondernemingen tot gespecialiseerde clusters; 3. Ontwikkelingsnetwerken (innovatie- of R&D gerichte netwerken): •
Innovatieve netwerken;
•
Informatie netwerken.
Voor dit onderzoek naar samenwerkingsverbanden in de context van de kenniseconomie spelen ontwikkelingsnetwerken de belangrijkste rol.
02.04
Clusters
Ruimtelijke spreiding van activiteiten is onderwerp van een lange traditie van onderzoek in theorievorming in de geografie. We slaan een lange periode over en stappen in rond 1990 omdat de voor dit onderzoek relevante theorieën toen zijn ontstaan. Door specialisatie, concentratie op kernactiviteiten en afstoting van randactiviteiten ontstaat een groeiend belang tot samenwerking met aanvullende specialismen om zodoende complexe producten te kunnen blijven produceren. Dit leidt tot een toenemende aandacht voor de regio’s en het regionale productieklimaat39. Daaruit voortvloeiende kan het opkomend belang van regionale netwerken en interacties worden genoemd40. Samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen speelt zich veelal af op regionaal of nationaal niveau. De grote ondernemingen (multinationals) verbinden nationale netwerken met elkaar. De opkomst van strategische allianties helpt mee aan het ontstaan van een nieuw niveau van concurrentie. Van ondernemingen onder elkaar naar elkaar beconcurrerende groepen van samenwerkende ondernemingen. Binnen deze clusters zijn verschillende vormen van samenwerken vast te stellen. Samenwerken op regionaal niveau duidt op regionale netwerken, afstoting van randactiviteiten duidt op vraag/aanbod- of uitwisselingsnetwerken.
39
The embedded firm: on the socioeconomics of industrial networks, G. Grabher 1993
40
Cluster en concurrentiekracht: naar een nieuwe praktijk in het Nederlandse bedrijfsleven, D. Jacobs & A.P. De Man, 1995
Blad 21
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De clustertheorie van Porter (1990)41 Porter lanceerde de gedachte dat elk land internationale competitievoordelen kent door bepaalde clusters van sectoren. Dit wordt versterkt door de toenemende internationalisering van de economie. Deze clusters zijn concentraties (of ruimtelijke knooppunten van netwerken) van ondernemingen in een regio die elkaar door onderlinge concurrentie tot grote hoogte opjutten en zo kritische massa ontwikkelen op de wereldmarkt. Innovatie speelt daarbij een belangrijke rol, innovatie levert concurrentievoordelen op. Dit leidt tot een versnelling van het innovatieproces. Cluster definition: ‘A cluster is a geographically proximate group of companies and associated institutions in a particular field, linked by commonalities and complementarities.42 Figuur 2.5: De diamant van Porter - de determinanten met betrekking tot internationale concurrentie
Econom ische orde toeval
-om geving waarin investeringen en duurzam e innovatie plaats vindt
Productiefactoren
-open com petitie tussen
Vraag
lokale rivalen
hoge kwaliteitbeschikbaar
-sam enstelling van de vraag
van:
(lokaal,differentiatie)
-hum an resources -kapitaal -fysieke infrastructuur -adm inistratieve infrastructuur
-om vang en groei
N etw erken van sectoren
-verhoging schaalniveau lokaal----> globaal
-inform atie infrastructuur -w etenschappelijke en technologische infrastructuur -natuurlijke bronnen
-aanwezigheid van kw alitatiefgoede leveranciers en aanverwante
overheid
bedrijven -aanwezigheid van clusters
Bron: Michael F. Porter, 1995
Porter onderscheidt een viertal determinanten met betrekking tot internationale concurrentiekracht, te weten: productiefactoren, de vraag, de netwerken van sectoren en de economische orde. Naast de vier genoemde determinanten onderscheidt Porter nog twee variabelen die de ‘diamant’ complementeren, namelijk toeval en de overheid.
41
The competitive advantage of nations, Michael F. Porter, 1990
42
The competitive advantage of nations, Michael F. Porter, 1990
Blad 22
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
In de hedendaagse context zijn vooral de netwerken van sectoren van belang. De onderbouwing luidt als volgt. Uitgangspunt is de ‘waardeketen’ binnen een onderneming, de onderneming moet competitieve voordelen ontwikkelen op alle onderdelen van de productie en de daarmee verbonden diensten. Dit concept wordt vervolgens toegepast op de productiekolom: de waardeketen van de opeenvolgende ondernemingen. Concurrentievoordeel kan worden behaald als gevolg van de aanwezigheid van uitgebreide netwerken van sectoren. In deze netwerken van sectoren vindt samenwerking plaats tussen met elkaar verwante en elkaar ondersteunende bedrijven. Dit concept kan op verschillende schaalniveau’s worden toegepast, niet alleen nationaal maar ook regionaal. Op deze wijze worden regio’s flexibele productie-units, die een belangrijke nieuwe pijler voor de economische ontwikkeling zijn. Deze regio’s worden zowel verticaal als horizontaal gekenmerkt door het uitbesteden van productietaken en de vorming van structurele productienetwerken. Onder druk van nieuwe technologieën, organisatiemethoden (‘just in time’ en ‘zero-stock’) en product- en procesvernieuwing ontstaat de noodzaak om dicht bij elkaar gevestigd te zijn43 in verband met de reductie van transport- en transactiekosten. De clustertheorie kent dus verschillende samenwerkingsverbanden: uitwisselingsnetwerken om onderlinge concurrentie te bevorderen, regionale netwerken met de nadruk op regionale concentratie en ontwikkelingsnetwerken voor het innovatieproces. Tussen de verschillende samenwerkingsverbanden bestaat een zekere spanning. In de concurrentiesituatie van uitwisselingsnetwerken kunnen partners informatie achterhouden om die op het voor hen juiste moment in te brengen en daarmee een maximaal concurrentievoordeel te krijgen. Ontwikkelingsnetwerken vragen juist om vrije uitwisseling van informatie44. Een belangrijk aspect in de samenwerkingsverbanden is informatie of kennis, dit is nodig om het innovatieproces te laten functioneren. De definitie van de term cluster De term cluster wordt in het algemeen arbitrair benaderd, waarbij verschillende dimensies afwisselend worden gecombineerd45: −
Geografisch: de ruimtelijke clustering van verschillende actoren in een netwerk of het geheel van met elkaar verbonden netwerken;
−
Horizontaal: de klassieke sectorindeling;
−
Verticaal: een geheel van met elkaar verbonden productieketens, ook wel bedrijfskolommen of waardesystemen genoemd;
43
Production, work, territory: the geographical anatomy of industrial capitalism, A.J. Scott & M. Storper, 1986
44
Het rapport van de Amerikaanse Senaat inzake het functioneren van de inlichtingendiensten rondom 9-11 wijst hier ook op. Door de onderlinge
concurrentie van de diensten is er geen vrije informatie-uitwisseling geweest 45
Cluster en concurrentiekracht: naar een nieuwe praktijk in het Nederlandse bedrijfsleven, D. Jacobs & A.P. De Man, 1995
Blad 23
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Samenwerkingsverbanden
Lateraal: het betrekken van verwante sectoren waarmee bepaalde vaardigheden worden gedeeld en die leiden tot ‘economies of scope’;
−
Technologisch: technologieën als verbindend element tussen sectoren;
−
De relatie met relevante kennisinfrastructuur, onderwijs en onderzoek;
−
De kwaliteit van het netwerk, het gaat er niet om dat de ondernemingen met elkaar samenwerken, maar vooral hoe.
02.05
Het proces van internationale arbeidsdeling
De theorie van Porter46 gaat uit van concentraties van ondernemingen in een regio die elkaar door onderlinge concurrentie tot grote hoogte opjutten en zo kritische massa ontwikkelen op de wereldmarkt47. Een andere manier om de internationale economische ontwikkelingen te beschouwen is het proces van internationale arbeidsdeling48. Figuur 2.6: het principe van internationale arbeidsdeling
Routine productiediensten - assemblagewerk - kan overal ter werled - lage lonen
Persoonsgebonden dienstverlening - horeca, zorgberoepen, schoonmaakbranche - routinematig, persoonsgebonden - nauwelijks internationale concurrentie - gunstiger loonontwikkeling
Analytisch-symbolische dienstverlening - consultants, onderzoeker, architect - kenniswerker: probleemoplosser, probleembenoemer, strategisch makelaar - internationaal verhandelbare diensten - goede tot zeer goede loonontwikkeling
Bron: Kenniseconomie monitor 2003
Het werken in netwerken blijft niet beperkt tot de regio, maar is een internationaal proces van internationale arbeidsdeling. Het grootste deel van het denkwerk gebeurt in westerse landen, terwijl het handwerk gebeurt in lage lonenlanden. Nokia telefoons worden bedacht in Finland en gemaakt in China, Nike schoenen worden ontwikkeld in Amerika en geproduceerd op de Filippijnen, Franse auto’s bestaan voor ruim 80% uit buitenlandse onderdelen. Op basis van deze ontwikkelingen is een nieuwe arbeidsverdeling gedefinieerd: routine productiediensten, persoonsgebonden dienstverlening en analytisch-symbolische dienstverlening.
46
The competitive advantage of nations, Michael F. Porter, 1990
47
The competitive advantage of nations, Michael F. Porter, 1990
48
Robert B. Reich, The work of nations, 1992; The future of succes, 1998
Blad 24
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Voor het verkennen van de toekomstige economische scenario’s voor Europa49 is de kennisintensivering van de werkzaamheden één van de uitgangspunten.
02.06
Sociaal-maatschappelijke aspecten
‘Capitalist relations of production and exchange are always embedded in wider sets of social relations en cultural norms’50. Relaties tussen ondernemingen zijn niet alleen puur zakelijk, maar worden ook beïnvloed door de aard en achtergrond van de personen die de contacten leggen en onderhouden. Er bestaat een relatie tussen het feit dat mensen in verschillende groepen en gemeenschappen thuis horen en de invloed hiervan op hun gedrag en functioneren51. Mensen dragen daardoor verschillende niveau’s van mentale programmering in zich52. Enkele voorbeelden: −
Een nationaal niveau: op basis van iemands land of landen;
−
Een regionaal- en/of etnisch- en/of religieus- en/of taalgevoel: omdat de meeste naties bestaan uit meerdere cultureel verschillende regio’s en/of etnische- en/of religieuze- en/of taalgroepen;
−
Een sekse niveau: man of vrouw;
−
Een generatieniveau: dat grootouders scheidt van hun kinderen en die weer van hun kinderen;
−
Een sociaal klasse niveau: dat samenhangt met genoten onderwijs en met iemands functie of beroep;
−
Voor iemand met een baan,het organisatie- of ondernemingsniveau: gebaseerd op de manier waarop werknemers worden gesocialiseerd door de plek waar zij werken.
Personen hebben naast de taakgerichte elementen waarvoor ze in functie zijn ook een soort van verborgen agenda in de vorm van niet-taakgerichte, persoonsgebonden elementen in hun functioneren53. Voorbeelden hiervan zijn persoonlijkheid en reputatie, ego, relatievorming en relatieversteviging. Dit soort persoonlijke factoren is deels gebonden aan het karakter van een persoon en wordt deels beïnvloed door zaken zoals opvoeding, culturele- of regionale achtergrond en instituties. Organisaties zijn gegrondvest in een infrastructuur van geïnstitutionaliseerde regels en normen, die zich verschillend kunnen manifesteren in de ruimte en in de tijd54. Dergelijke culturele achtergronden variëren niet alleen tussen nationale economieën maar ook op het niveau van regionale economieën. Door specialisatie, agglomeratie en het regiospecifieke karakter kunnen regionaal-specifieke instituties, regels,
49
Four Futures for Europe, Centraal Planbureau, 2003
50
Regional development reconsiderend, A.J. Scott & M. Storper in Ernste & Meier, 1992
51
Allemaal andersdenkenden, G. Hofstede 1994
52
Allemaal andersdenkenden, G. Hofstede 1994
53
Organisational buying behaviour, F.E. Webster & Y. Wind, 1972
54
Regional development reconsiderend, A.J. Scott & M. Storper in Ernste & Meier, 1992
Blad 25
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
normen en tradities ontstaan. Hiermee is het door Porter55 geconstateerde verschil in attitude in de samenwerking tussen het bedrijfsleven en universiteiten te verklaren.
02.07
De vier innovatieve krachten in de Nederlandse economie
Een stelling van Porter is dat de toekomstige economische groei via innovatie zal moeten worden gerealiseerd56. In een studie van Baumol57 zijn vier innovatieve krachten in de Nederlandse economie vastgesteld, te weten: −
De overheid;
−
Het hoger onderwijs en kennisinstellingen;
−
Grote ondernemingen;
−
Kleine ondernemingen.
Deze vier innovatieve krachten zijn gerubriceerd naar twee hoofdgroepen: de publieke sector met de overheid, het hoger onderwijs en de kennisinstellingen en de private sector met de grote en kleine ondernemingen. In de volgende twee hoofdstukken is de huidige stand van zaken en de ontwikkeling van deze sectoren onderzocht.
02.08
Samenvatting en bevindingen
De kenniseconomie – de huidige stand van zaken, een macrobeeld Volgens de theorie van Porter zal toekomstige economische groei door middel van innovatie moeten worden gerealiseerd. Kennis wordt daarbij een dominante economische variabele. De Nederlandse economie kent volgens Porter, om goed te kunnen groeien, een aantal tekortkomingen. De belangrijkste zijn: bedrijven moeten meer investeren in R&D, er zijn te weinig mensen met bèta- en technische opleidingen, een betere samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven en Nederlanders zijn geen echte ondernemers. Netwerken – het structurerende principe van de informatiesamenleving Voor de kenniseconomie zijn netwerken onontbeerlijk. Eén van de speerpunten van het Nederlandse overheidsbeleid is de aandacht en stimulering van samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Het grote voordeel van samenwerkingsverbanden is dat de identiteit en zelfstandigheid van partners binnen allianties niet wordt aangetast.
55
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2003
56
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
57
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
Blad 26
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Samenwerking binnen netwerken Samenwerkingsverbanden zijn een verzamelnaam voor samenwerking variërend van ad hoc tot structureel en van kennisontwikkeling, gezamenlijke ontwikkeling en productie. Een belangrijk argument voor samenwerking is kostenreductie voor de deelnemende partijen. Samenwerkingsvormen kennen vier overeenkomstige kenmerken: wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’), wederzijdse afhankelijkheid, losse verbanden en machtsverhoudingen. De intensiteit van samenwerken – de ordening van netwerken Binnen netwerken vindt, in minder of meerdere mate, een vorm van samenwerking plaats. Er is een ordening van netwerken vast te stellen met een toenemende intensiteit van samenwerken, te weten: 1. Vraag en aanbod, uitwisselings- of handelsnetwerken; 2. Regionale netwerken; 3. Innovatieve netwerken; 4. Informatie netwerken. Voor het onderzoek naar samenwerkingsverbanden in de context van de kenniseconomie en facility sharing zijn vooral de innovatie- en informatienetwerken van groot belang. Clusters – regionale knooppunten van netwerken Clusters zijn concentraties van ondernemingen (of knooppunten van netwerken) in een regio die elkaar door onderlinge concurrentie tot innovatie stimuleren en zo kritische massa ontwikkelen op een wereldmarkt. Voorwaarde daarbij is dat binnen een cluster voldoende kritische massa van concurrenten en hoogopgeleid personeel aanwezig is om de concurrentie niet alleen op kostenreductie, maar ook op innovatie te laten plaatsvinden. Kennis wordt daarbij de dominante economische variabele. Netwerken – een internationaal proces Het netwerken blijft niet alleen beperkt tot een regio, maar is ook een internationaal proces. Een manier om er naar te kijken is als een proces van internationale arbeidsdeling. Volgens Reich gebeurt het grootste deel van het denkwerk in de westerse landen, terwijl het handwerk gebeurt in lage lonenlanden. Deze arbeidsdeling kent drie soorten werk: routinematige productiewerkzaamheden met lage loonkosten, persoonsgebonden dienstverlening met een gunstiger loonontwikkeling en analytisch-symbolische dienstverlening (de kenniswerker) met goede loonontwikkelingen. Ook hier is de kennisintensivering van de werkzaamheden te herkennen. Kennis is dus een belangrijke factor. Culturele patronen – van invloed op samenwerking Belangrijk bij samenwerkingsverbanden zijn de sociaal-maatschappelijke aspecten. Een mens behoort tot een groep of gemeenschap met eigen regels en waarden. Mensen dragen daardoor een mentale programmering in zich. Daarnaast zijn er de persoongebonden elementen zoals persoonlijkheid, ego en
Blad 27
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
relatievorming. Deze elementen zijn gebonden aan het karakter van de persoon en worden beïnvloed door de mentale programmering vanuit de omgeving. De vier innovatieve krachten Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken heeft Baumol onderzoek gedaan naar de innovatieve krachten binnen de Nederlandse economie. Hij onderscheid vier krachten, te weten: −
De publieke sector met de overheid, het hoger onderwijs en de kennisinstellingen;
−
De private sector met grote en kleine ondernemingen.
In de volgende twee hoofdstukken zijn deze twee sectoren nader onderzocht.
Blad 28
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
03
DE PUBLIEKE SECTOR
03.01
Achtergrond en doelstelling
Volgens Baumol58 kent de publieksector twee belangrijke innovatieve krachten: de overheid en het hoger onderwijs en de kennisinstellingen zoals TNO, KNAW, NWO en de GTI’s. In dit hoofdstuk wordt de rol van beide krachten beschreven. Daarbij worden het beleid, de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen beschreven. Het doel is inzicht te krijgen in de rol van de overheid, het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De overheid heeft twee rollen: een passieve en een actieve. Dit hoofdstuk start met het onderzoeken en vaststellen van de passieve rol. Het Ministerie van Economische Zaken heeft het Nederlandse innovatiebeleid vastgelegd in de Innovatiebrief van oktober 2003. De hoofdlijnen en speerpunten van dit beleid zijn onderzocht. Daarnaast moet de overheid zorgen voor een passend kader voor ondernemerschap. De benodigde voorwaarden en de ontwikkelingen op relevante gebieden zijn beschreven. De actieve rol van de overheid bestaat uit het financieren van het hoger onderwijs en onderzoek. Voor het hoger onderwijs zijn het beleid, de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen in beeld gebracht. De huidige stand van zaken is onderzocht aan de hand van een aantal meetbare indicatoren. Verder is een ontwikkeling in het hoger onderwijs beschreven, namelijk de innovatieve universiteit. Facility sharing is een belangrijk aspect in de filosofie van de innovatieve universiteit. Voor het onderzoek is vastgesteld wat de rol van de overheid is in relatie tot het bedrijfsleven. Vervolgens zijn de hoofdlijnen van het beleid, de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek beschreven. Met name de ontwikkelingen in het onderzoek kennen een voor dit onderzoek belangrijke ontwikkeling: facility sharing is een belangrijke waarneembare trend. Tenslotte worden enkele sociaal-maatschappelijke aspecten van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek beschreven, zij hebben een grote invloed op samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte onderwerpen.
58
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
Blad 29
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
03.02
Samenwerkingsverbanden
De rol van de overheid
In deze paragraaf is de rol van de overheid beschreven. Doel van het onderzoek is op macroniveau te onderzoeken welke rol de overheid heeft in de context van facility sharing en of deze rol van invloed is op de mogelijkheden van facility sharing. In een studie die namens het Ministerie van Economische Zaken59 is uitgevoerd, zijn voor de overheid twee belangrijke rollen vastgesteld: een passieve en een actieve. De passieve bijdrage bestaat hoofdzakelijk uit het creëren van een innovatiebeleid en een juridische infrastructuur die ondernemerschap, het opzetten van nieuwe bedrijven en private investeringen in R&D aanmoedigt. Het gaat hierbij om aspecten zoals eigendomsrechten, flexibiliteit in contractvorming, de uitwisseling van kennis, de bescherming en toegankelijkheid van intellectueel eigendom (octrooien), liberalisering in de arbeidswetgeving en betaalbare huisvesting voor startende bedrijven. De actieve rol bestaat uit het financieren van fundamenteel onderzoek dat minder aantrekkelijk is voor de private partijen maar van essentieel belang is voor de lange termijn ontwikkeling van een economie.
03.03
Het innovatiebeleid
In de Innovatiebrief60 heeft de Nederlandse overheid haar beleid inzake de stimulering van de kenniseconomie vastgelegd. In deze paragraaf zijn de hoofdlijnen van dit beleid, de gekozen oplossingsrichtingen en de speerpunten van het beleid beschreven. Daarmee is onderzocht of het beleid van de overheid invloed heeft op de mogelijkheden van facility sharing. Beleid De eerste passieve taak is het opzetten van een gericht innovatiebeleid. Figuur 3.1: De drie hoofdlijnen en tien oplossingen in het Nederlandse innovatiebeleid
De hoofdlijnen van het beleid Verbeteren innovatieklimaat Naar meer bedrijven die innoveren Benutten innovatiekansen
Oplossingsrichtingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Intensiveren WBSO met bijna 30% Nieuw R&D-samenwerkingsinstrument Aanpak driegend tekort kenniswerkers TechnoPartner: versterken klimaat voor technostarters Benutten potentie MKB door verbeteren kennisoverdracht Gerichte werving kennisintensieve bedrijvigheid Systeemverandering kennisinstellingen Actieplannen ICT en lifesciences Nieuw instrument voor focus en massa Nederland internationaal op de kaart zetten
59
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
60
De Innovatiebrief, Ministerie van Economische Zaken, oktober 2003
Blad 30
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Het Nederlandse innovatiebeleid is gebaseerd op drie hoofdlijnen en tien oplossingsrichtingen (zie figuur 3.1). Om dit beleid kracht bij te zetten is voor het jaar 2004 een bedrag van € 762,261 mln beschikbaar voor bedrijfsgerichte innovatie. Daarnaast is er binnen ICES/KIS-362 een bedrag van € 802 mln beschikbaar voor een periode van acht jaar. In het beleid van de Nederlandse overheid wordt facility sharing beschouwd als middel om samenwerkingsverbanden te versterken en om nieuwe innovatieve bedrijvigheid (spin-offs en technostarters) te stimuleren63. Voor facility sharing wordt geen apart beleid gemaakt. Speerpunten in het beleid De overheid heeft in haar Innovatiebrief een drietal speerpunttechnologieën benoemt in de context van ‘life-sciences’, namelijk biotechnolgie, nanotechnologie en ICT. Verder is er aangegeven dat er sterk wordt gemonitord naar andere speerpunten op het gebied van innovatie. Het VNO64 gaat verder met het benoemen van speerpunttechnologieën. De lijst wordt dan uitgebreid met de volgende speerpunten: •
Waterbouw en waterbeheer;
•
Materiaalkunde;
•
Mechatronica;
•
Internationaal recht (Den Haag);
•
Internationale zakelijke dienstverlening (financiële diensten, transport en logistiek);
•
Vreemde talen en handel;
•
Industrieel ontwerp, architectuur en mode-design.
03.04
Een passend kader voor ondernemerschap
De tweede passieve taak van de overheid is het creëren van een passend kader voor ondernemerschap. In deze paragraaf zijn de belangrijkste aspecten beschreven, namelijk de snelle absorptie en verspreiding van kennis en het mededingingsbeleid en de vrije toegang tot de markt. In de praktijk van facility sharing blijkt dat contractuele afspraken over octrooirecht een knelpunt vormen65. Het mededingingsrecht vraagt om aandacht in verband met de (mogelijke) samenwerking bij facility sharing. Voor innovatieve ondernemingen zijn de volgende voorwaarden van belang: een vrije toegang tot de markt, verkrijgbaarheid van (venture-)kapitaal, een snelle absorptie en verspreiding van kennis en het
61
Ruim 50% van deze gelden komen uit de WBSO: een fiscale regeling waarmee de overheid investeringen in speur- en ontwikkelingswerk in de
private sector bevordert 62
Fondsen voor economische structuurversterking en kennisinfrastructuur
63
De Innovatiebrief, Ministerie van Economische Zaken, oktober 2003
64
Nederland moet slimmer, VNO, september 2003
65
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, December 2002
Blad 31
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
mededingingsbeleid mag de innovatie niet belemmeren66. Van deze vier voorwaarden wordt het verkrijgen van venture-kapitaal in hoofdstuk 4 beschreven. De overige drie aspecten komen in deze paragraaf aan de orde. Snelle absorptie en verspreiding van kennis67 Volgens Baumol bevordert een snelle verspreiding van kennis innovaties door anderen en zorgt ervoor dat consumenten zo snel en goed mogelijk profiteren van nieuwe kennis. Bedrijven hebben echter niet altijd een belang om hieraan mee te werken. Zolang zij hun kennis geheim kunnen houden of kunnen beschermen door octrooien zijn zij in staat om monopoliewinsten te genereren op hun R&Dinspanningen. Het is daarom belangrijk dat octrooiwetten zodanig worden ingericht dat vooral kennisverspreiding wordt bevordert, in plaats van het beschermen van de rechten van de octrooigerechtigde. Vooral in de high-tech sector heeft een bedrijf toegang tot veel patenten van anderen nodig om een nieuw product in de markt te kunnen zetten. Hier dreigt het gevaar dat de opeenstapeling van patenten te groot wordt en dat te weinig innovaties tot stand komen. Octrooien die louter defensief zijn of geen echte innovaties betreffen zouden niet moeten worden verstrekt. Volgens Baumol is niet-defensief octrooieren, maar vrijwillig licenseren de norm: bedrijven delen hun kennis via ‘patent pools’68. Daarnaast wordt veel samengewerkt in research consortia, de kennis wordt gezamenlijk ontwikkeld, gedeeld en verkocht. De reden voor deze consortia is dat onderzoek en ontwikkeling relatief duur is, door samen te werken worden de kosten gedeeld. Mededingingsbeleid en vrije toegang tot de markt69 Het mededingingsbeleid kan innovatie belemmeren doordat het bedrijven beperkt in hun procompetitieve samenwerking. Deze samenwerking kan gevaren in houden: samenwerkingsverbanden van gevestigde partijen zouden nieuwe toetreders op een achterstand kunnen zetten en hun toetreding tot de markt beperken. Het mededingingsbeleid moet ervoor waken dat samenwerking niet verwordt tot samenspanning. Volgens Baumol is een ander gevaar net zo groot: dat mededingingswetgeving informatieverspreiding en het delen van kennis in de weg staan. Antikartelwetgeving mag dus niet vijandig staan tegenover strategische allianties en samenwerkingsovereenkomsten. Deze voorwaarden zijn (nog) aanleiding voor veel discussie tussen en binnen de verschillende internationale handelsblokken70.
66
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
67
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
68
Het groeiwonder van het kapitalisme, prof. dr. E.E.C. van Damme, dr. J. van de Ven, 2003
69
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
70
Zie de vele publicaties over deze onderwerpen op internet
Blad 32
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
03.05
Samenwerkingsverbanden
Hoger onderwijs
De tweede innovatieve kracht in de publieke sector bestaat uit het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. In deze paragraaf is de huidige stand van zaken in het hoger onderwijs beschreven. Daarbij komen het beleid en een aantal indicatoren die de huidige stand van zaken weergeven aan de orde. Doel van dit onderzoek is om vast te stellen wat de mogelijkheden en bedreigingen zijn voor facility sharing bij het hoger onderwijs. Beleid In het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2004 (HOOP 2004)71 is het beleid inzake het hoger onderwijs vastgelegd. Dit beleid kent drie hoofdlijnen: −
De transitie naar een kennissamenleving met een verdieping en verbreding van de bestaande netwerken tussen hoger onderwijsinstellingen en bedrijfsleven;
−
Het belang van Europa en globalisering neemt toe. Een toenemende internationale concurrentie
−
Om in een complexe samenleving voor de toekomst voldoende aanbod van hoger opgeleiden te
vereist zichtbaar aanwezig zijn in de internationale top; realiseren en in de pas te lopen met andere Europese landen zal het deelnameniveau aan het hoger onderwijs moeten stijgen. Het onderwijsbeleid anticipeert in grote mate op het nationale beleid, zoals omschreven in de Innovatiebrief. De huidige stand van zaken Op basis van een aantal meetbare indicatoren wordt de huidige stand van zaken in beeld gebracht. Deze indicatoren zijn: de onderwijsuitgaven, het opleidingsniveau in Nederland, het aantal bèta’s en technici en de internationale aantrekkingskracht van het hoger onderwijs. 1.
Onderwijsuitgaven
Volgens het Centraal Planbureau versterkt investeren in onderwijs de kenniseconomie72. Daarbij worden drie effecten onderscheiden: hogere lonen, een beter investeringsklimaat voor kennisintensieve bedrijven en meer kansen voor kinderen naarmate hun ouders hoger zijn opgeleid. Daarnaast heeft onderwijs ook een effect op de productiviteitsgroei: een toename van het gemiddeld aantal jaren onderwijs met één jaar leidt tot een stijging van 5% tot 15% van de productiviteit per werknemer73. De structurele groei van de economische groei zou daarmee op 0,3% uitkomen.
71
HOOP 2004, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2004
72
De pijlers onder de kenniseconomie, Centraal planbureau, 2002
73
Investeren en terugverdienen, W. Groot en Maassen van den Brink, sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt, 2003
Blad 33
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De onderwijsuitgaven als percentage van het BBP liggen in Nederland op het laagste niveau van de Eurozone74 (zie figuur 3.2). Figuur 3.2: Onderwijsuitgaven als % BBP en deelname hoger onderwijs 25 tot en met 34 jaar in %
Bron: Kenniseconomie monitor, 2003
2.
Opleidingsniveau
De Innovatiebrief75 van het kabinet gaat uit van de veronderstelling dat de Nederlandse bevolking een hoog opleidingsniveau heeft. Deze veronderstelling is onjuist. Het aandeel hoger opgeleiden, gemeten over de gehele werkende bevolking bedraagt 24%76 en is gemiddeld naar Europese maatstaven. In de leeftijdscategorie 25 tot en met 34 jaar scoren we beduidend slechter, 27% heeft hoger onderwijs gevolgd (zie figuur 3.2). We behoren daarmee tot de laagst opgeleide landen in Europa. Uit cijfers van het CBS77 blijkt verder dat het aandeel vwo-geslaagden onder achttien jaar de laatste vijf jaar is gedaald, waardoor het aantal hoger opgeleiden in de komende jaren verder zal dalen.
74
OECD, 2003 in de Kenniseconomie monitor 2003
75
De Innovatiebrief, Ministerie van Economische Zaken, oktober 2003
76
OECD, 2003 in de Kenniseconomie monitor 2003
77
Kennis en economie 2002, Centraal Bureau voor de Statistiek
Blad 34
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
3.
Samenwerkingsverbanden
Het aantal bèta’s en technici
In een samenleving waarin innovatie en technologie belangrijke factoren zijn gaat het om de vraag of er voldoende mensen met een exacte of technische opleiding zijn78. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde mensen is een voorwaarde voor technologische innovatie79. Uit het Innovation Scoreboard 200280 blijkt dat Nederland na Italië het laagste percentage afgestudeerden bèta’s en techniek heeft (zie figuur 3.3). Figuur 3.3: Afgestudeerden bèta en techniek in % (2000)
Bron: Kenniseconomie monitor, 2003
4.
Internationale aantrekkingskracht hoger onderwijs
Voor een land dat in de kenniseconomie tot de internationale top wil behoren is het van groot belang dat internationaal talent het prettig vindt om er te wonen, werken en studeren81. Een indicator daarvoor is de mate waarin ons hoger onderwijs in staat is om internationale studenten aan te trekken. In Nederland is ruim 3% van de studenten in het hoger onderwijs afkomstig uit het buitenland82 (zie figuur 3.4): een matige score.
78
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
79
Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
80
European Innovation Scoreboard 2002, Europese Commissie
81
Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
82
Third European Report in Science & Technology Indicators 2003, Europese Commissie
Blad 35
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Figuur 3.4: Deelname buitenlandse studenten in hoger onderwijs in % (1999)
Bron: Kenniseconomie monitor, 2003
03.06
Ontwikkelingen in het hoger onderwijs – de innovatieve universiteit
Voor het onderzoek naar de mogelijkheden van facility sharing is het van belang om, naast de huidige stand van zaken, ook de ontwikkelingen naar de toekomst in beeld te hebben. Daarvoor zijn een aantal zaken onderzocht, namelijk het beleid ten aanzien van de (hiervoor beschreven) indicatoren en de ontwikkelingen in het hoger onderwijs. Een voor facility sharing belangrijke ontwikkeling komt hierbij aan de orde: de innovatieve universiteit. Het beleid ten aanzien van de indicatoren −
De onderwijsuitgaven: de beschikbare publieke middelen voor het verzorgen van de onderwijstaken dalen per student licht in de periode 2004 – 200883. Er wordt een beroep gedaan op de private sector om de R&D-uitgaven te verhogen, verder is een verhoging van de private bijdragen gewenst (collegegelden, contractresearch);
−
Het opleidingsniveau: voor de verhoging van het opleidingsniveau worden diverse experimenten84 opgezet zoals lagere eigen bijdragen, hogere eigen bijdragen van studierichtingen waar een overschot is en nieuwe selectievormen;
−
Het aantal bèta’s en technici: Verhoging van het aantal bèta’s en technici heeft prioriteit. De in het punt hiervoor beschreven experimenten hebben ook tot doel om het aantal bèta’s en technici te verhogen. Verder worden nu afstuderende bèta’s en technici beloond met een premie85;
83
HOOP 2004, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2004
84
HOOP 2004, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2004
85
Internetsite Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, augustus 2004
Blad 36
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Samenwerkingsverbanden
Internationale aantrekkingskracht van het hoger onderwijs: hier is sprake van een schimmig beleid, er wordt onderzocht of de kosten van een verblijfsvergunning omlaag kunnen.
Ontwikkelingen in het hoger onderwijs Het onderwijsaanbod is onderhevig aan veranderingen. De belangrijkste ontwikkeling is de overgang van strikt disciplinair georiënteerd onderwijs naar multi- of transdisciplinair onderwijs in combinatie met meer op de praktijk gerichte werkvormen86. Als afgeleide van deze ontwikkeling valt ook een ontwikkeling waar te nemen naar minder specialistisch onderwijs en meer generalistisch: algemeen vormend met een minder voorgestructureerd curriculum. Een ontwikkeling die hier sterk op inspeelt, samenwerkingsverbanden met bedrijfsleven nastreeft en ondernemerschap bevordert, is de innovatieve universiteit. De innovatieve universiteit – de filosofie Innovatieve universiteiten zijn instellingen die open staan voor hun omgeving, hun ‘stakeholders’, en die hier actief vorm en inhoud aan geven. Aangrijpingspunten hierbij zijn de primaire processen, onderwijs en onderzoek, alsmede het bestuur en management van de universiteit. Een innovatieve universiteit onderscheidt zich van een reguliere universiteit door een aantal kenmerken87: −
Een relatief sterke ondersteuning door het centraal bestuur van de instelling waarbij de onderwijsfilosofie het leidend motief is dat intern en extern wordt uitgedragen;
−
Een visie die wordt gedragen door de academische gemeenschap, men is overtuigd van het succes van de benadering;
−
Een open attitude naar de (relevante) omgeving waarbij de instelling nadrukkelijk rekenschap geeft van de eisen en wensen van de relevante stakeholders;
−
Substantiële inkomsten van buitenaf, ondermeer door facility sharing;
−
Ondernemerschap maakt onderdeel uit van de universiteitscultuur.
Kortom: Een innovatieve universiteit onderscheidt zich door een redelijke mate van centrale sturing, door expliciete relaties met haar omgeving, door verschillende bronnen van inkomsten, door geïnvolveerde academici en door een cultuur van ondernemerschap door de gehele instelling heen88. Dit ideaaltype instelling bestaat echter niet. De vijf cases, Twente , Warwick en Strathclyde (Engeland), Chalmers (Zweden) en Joensuu (Finland), die de basis vormen van de theorie van de innovatieve universiteit scoren redelijk tot hoog op enkele van deze dimensies89.
86 87 88
De innovatieve universiteit; een internationale oriëntatie, CHEPS, 2001 Creating entrepreneurial universities, Bob Clark, 1998 De innovatieve universiteit; een internationale oriëntatie, CHEPS, 2001
Blad 37
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Het onderwijs kenmerkt zich door de nadruk op de relatie met de relevante omgeving zonder dat de opleidingen hun academische missie verwaarlozen. De competenties van de student staan daarbij vele malen centraler dan de inhoud van het curriculum.
03.07
Het wetenschappelijk onderzoek
De tweede innovatiekracht in de publieke sector bestaat, naast het hoger onderwijs, uit het wetenschappelijk onderzoek. In deze paragraaf is de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek beschreven. Gestart is met het belang van het wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens is het beleid inzake het onderzoek beschreven. Tenslotte is de huidige stand van zaken aan de hand van een aantal indicatoren beschreven. Doel van dit onderzoek is om op macroniveau te onderzoeken wat de mogelijkheden en bedreigingen zijn voor facility sharing bij het wetenschappelijk onderzoek. Het belang van wetenschappelijk onderzoek Gemeten naar de simpele wetten van de vrije ondernemingsmarkt zijn investeringen in fundamenteel en exploratief onderzoek een kostbare onderneming90. De uitkomsten van deze vormen van onderzoek geven geen directe garantie voor een toenemende winst. Dit is het kenmerk van fundamenteel onderzoek, de rentabiliteit is zeer onzeker evenals de partij die de uiteindelijke opbrengst genereert. Toch zijn fundamenteel en exploratief onderzoek belangrijk, namelijk voor de economische groei op lange termijn91. Want veel privaat toegepast onderzoek is gebaseerd op of mogelijk gemaakt door fundamenteel onderzoek. Deze splitsing in vormen van onderzoek wordt ook door het Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap onderkent92: zij onderscheiden ’curiosity-driven’ onderzoek en ’businessdriven’ onderzoek. Figuur 3.5: De verschillende vormen van onderzoek
Bron: Kenniseconomie monitor, 2003
89
Creating entrepreneurial universities, Bob Clark, 1998
90
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
91
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
92
De LAT-onderzoeksrelatie tussen bedrijven en universiteiten, Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, 2002
Blad 38
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Volgens Baumol93 is het belang van de publieke krachten en samenwerken met de private krachten in de Verenigde Staten met name meetbaar in de biomedische sector. Door inspanningen van universiteiten, de overheid (het leger) en het bedrijfsleven zijn daar spectaculaire vernieuwingen bereikt. Dit bewijst dat de private krachten niet alleen kunnen functioneren94. Beleid In het Wetenschapbudget 200495 is het beleid inzake het onderzoek vastgelegd. Dit beleid kent vijf hoofdlijnen: −
Output en kwaliteit: de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek is hoog, echter de beste groepen
−
Investeringen in R&D: diverse investeringsimpulsen om de EU-ambitie van 3%-punt R&D-
worden versterkt. Uitgangspunt is inzetten op excellentie; investeringen te halen; −
Focus en concentratie: er zijn drie nationale prioriteiten vastgelegd, namelijk ICT, genomics en
−
Wisselwerking: een verdere intensivering van de samenwerking tussen universiteiten en het
nanotechnologie; bedrijfsleven; −
Kenniswerkers: een deltaplan bèta en techniek om het dreigende tekort aan kenniswerkers op te heffen.
Het beleid anticipeert in grote mate op het nationale beleid zoals omschreven in de Innovatiebrief. De huidige stand van zaken Op basis van een aantal meetbare indicatoren wordt de huidige stand van zaken in beeld gebracht. Deze indicatoren zijn: de uitgaven aan het onderzoek, het aantal onderzoekers en de universiteiten. 1.
Uitgaven aan het onderzoek
Vooral aan uitgaven op het gebied van universitair onderzoek neemt Nederland internationaal een goede positie in. Bij kennisinstellingen is de positie minder goed. Volgens onderzoek van het Ministerie van OC&W96 zijn vooral de trends in Nederland negatief, andere landen laten hun onderzoeksbudget sterker stijgen (zie figuur 3.6). Daarmee dreigt Nederland zijn sterke positie te verliezen.
93
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
94
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
95
Wetenschapbeleid 2004, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2004
96
Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2003
Blad 39
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Figuur 3.6: Uitgaven aan onderzoek bij universiteiten en kennisinstellingen
Bron: Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren 2003 De intensiteit is gemeten als % van het BBP, de trends door de gemiddelde jaarlijkse groei van de reële uitgaven tussen 1995 en 2000 te meten.
2.
Het aantal onderzoekers
Onderzoek is mensenwerk. Toch kent Nederland, volgens de Europese Commissie, internationaal gezien weinig onderzoekers97 (zie figuur 3.7). Figuur 3.7: Aantal onderzoekers per 1000 werknemers (2000) in impactscores Europese universiteiten
Bron: Kenniseconomie monitor, 2003
97
Key figures 2001, Europese Commissie
Blad 40
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De Nederlandse onderzoekers staan internationaal hoog aangeschreven, maar komen na hun promoveren nauwelijks aan de slag bij onderzoeksinstellingen, omdat daar nauwelijks doorstroming is98. Daarnaast worden de nodige knelpunten op het terrein van begeleiding en arbeidsomstandigheden waargenomen99. Er bestaat dus het gevaar dat talent naar het buitenland vertrekt en daar blijft. Volgens het Centraal Planbureau staat het buiten kijf dat de internationale mobiliteit van onderzoekers groot is en dat er vanuit het buitenland aan Nederlandse onderzoekers wordt getrokken100. 3.
Universiteiten
Volgens de Europese Commissie zitten de Nederlandse universiteiten bij de top als de impactscores van wetenschappelijke publicaties worden gemeten101 (zie figuur 3.7). Een probleem echter vormt de versnippering van de onderzoekscapaciteit: er zijn maar liefst 16 universiteiten (zie bijlage II) in een klein landje met een beperkte hoeveelheid onderzoekers (zie vorige indicator). Op deze wijze vormt zich geen kritische massa op het gebied van onderzoekscapaciteit102.
03.08
Ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek
Voor het onderzoek naar de mogelijkheden van facility sharing is het van belang om, naast de huidige stand van zaken, ook de ontwikkelingen naar de toekomst in beeld te hebben. Daarvoor zijn een aantal zaken onderzocht, namelijk het beleid ten aan zien van de (hiervoor beschreven) indicatoren en de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. Een voor facility sharing belangrijke ontwikkeling komt hierbij aan de orde: de innovatieve universiteit. Het beleid ten aanzien van de indicatoren −
De uitgaven aan het onderzoek: een structurele versterking van het onderzoek oplopend tot € 100 mln vanaf 2007103;
−
Het aantal onderzoekers: extra middelen, oplopend tot € 60 mnl in 2007 voor verhoging van het aantal kenniswerkers. De onderzoekers maken deel uit van dit beleid;
−
De universiteiten: inzetten op focus en concentratie, daartoe zijn drie speerpunttechnologieën benoemd: biotechnologie, nanotechnologie en ICT. Of daartoe onderzoeksgroepen of universiteiten worden samengevoegd is nog onduidelijk.
98
Talent voor de toekomst, toekomst voor talent, Commissie van Vught Tijsen, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2000
99
Wetenschap: roeping tot beroep, SISWO, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2001
100
De pijlers onder de kenniseconomie, Centraal Planbureau, 2002
101
Third European Report in Science & Technology Indicators, Europese Commissie, 2003
102
Dit is ook de kritiek op het Nederlandse overheidsbeleid van Rick Harwig (directeur Philips Research en Cees van Lede (voormalig voorzitter Raad
van Bestuur Akzo Nobel) in het artikel ‘Multinationals zoeken hun heil zelfs in België’ van Bart van Oosterhout, 2002 103
Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2003
Blad 41
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek In het onderzoek is een transitie van modus-I wetenschap naar modus-II wetenschap waarneembaar104. Modus I betreft het typisch monodisciplinair onderzoek dat zich in een puur academische context afspeelt met verantwoording aan de wetenschap. Modus II daarentegen is transdisciplinair, op toepassing georiënteerd, heterogeen met verantwoording aan de samenleving. Met behoud van aandacht voor fundamenteel onderzoek komen vragen van relevantie en bruikbaarheid meer pregnant naar voren. En worden onderzoeksprogramma’s zowel regionaal, nationaal als supranationaal, meer en meer geformuleerd in samenspraak met de voor de betreffende disciplines relevante stakeholders. Een ontwikkeling die hier sterk op inspeelt is de innovatieve universiteit. Waar echter nog nauwelijks sprake van is, is een ontwikkeling naar modus-III105, waarbij daadwerkelijk sprake is van integratie tussen hoger onderwijs en industrie in termen van gezamenlijke programmaontwikkeling, joint ventures en dergelijke. De innovatieve universiteit – het onderzoek Bij de innovatieve universiteiten worden een aantal trends geïdentificeerd ingegeven door financiële schaarste en/of de wens van stakeholders uit zowel de publieke als private sector, te weten106: −
Meer bereidheid van hoger onderwijsinstellingen om hun onderzoeksprogrammering mede in te richten op de wensen (en soms eisen) van industriële partners;
−
Deeltijdaanstellingen van mensen uit het bedrijfsleven bij hoger onderwijsinstellingen;
−
Uitbreiding van stage- en afstudeermogelijkheden voor studenten bij het bedrijfsleven;
−
Door het bedrijfsleven gesponsorde promotietrajecten;
−
Facility sharing.
In de praktijk blijkt bij zowel hoger onderwijsinstellingen als het bedrijfsleven een zekere reserve waar te nemen om daadwerkelijk te investeren in een hoogwaardige infrastructuur, die uiteindelijk tot innovaties zou kunnen leiden107.
104
The new production of knowledge, Michael Gibbons, 1994
105
The new production of knowledge, Michael Gibbons, 1994
106
De innovatieve universiteit; een internationale oriëntatie, CHEPS, 2001
107
Tijd om te kiezen, de kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri Steenhoven
Blad 42
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
03.09
Samenwerkingsverbanden
Sociaal-maatschappelijke aspecten in het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
In de definitie van facility sharing is kennisuitwisseling een uitgangspunt. In de samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven is een spanning vastgesteld. In deze paragraaf worden de voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kenmerkende culturele patronen beschreven. Kenmerken voor het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek zijn het lange termijn denken (opleiden en onderzoek voor de toekomst) en de maatschappelijke functie om kennis te ontwikkelen en over te dragen. In de samenwerking met het bedrijfsleven zijn een aantal knelpunten vastgesteld: −
Er moet meer economisch relevant onderzoek108 worden uitgevoerd;
−
De universiteiten moeten meer ópen staan’ voor samenwerking met het bedrijfsleven109.
De knelpunten zijn aan de hand van culturele patronen te verklaren. Europese universiteiten kennen grotere beperkingen dan Amerikaanse of Australische universiteiten door hun eeuwenlange historie van onafhankelijkheid ten aanzien van economische relevantie (de Europese paradox110). In de samenwerking met het bedrijfsleven is sprake van ‘science meets business’. De spanning ontstaat doordat het lange termijn denken het korte termijn denken ontmoet. Het begrijpen van deze aspecten het onderkennen van het gezamenlijk belang, samenwerking om tot innovatie te komen, vergroten de kansen voor de kenniseconomie.
03.10
Samenvatting en bevindingen
Volgens Baumol kent de publieke sector twee belangrijke innovatieve krachten: de overheid en het hoger onderwijs en de kennisinstellingen. De overheid heeft daarbij twee rollen: een passieve en een actieve rol. De passieve bijdrage bestaat hoofdzakelijk uit het creëren van beleid en een passend kader voor ondernemerschap. De rol van de overheid – de invloed op facility sharing Het eerste element van de passieve rol van de overheid: het beleid. Voor het beleid zijn drie hoofdlijnen vastgesteld: het verbeteren van het innovatieklimaat, streven naar meer bedrijven die innoveren en het benutten van innovatiekansen. Om dit beleid kracht bij te zetten is er voor het jaar 2004 een bedrag van € 762,2 mln beschikbaar voor bedrijfsgerichte innovatie. Daarnaast is er binnen ICES/KIS-3 voor
108
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
109
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
110
De Europese paradox: Europa wordt, ten opzichte van andere werelddelen, gehinderd in haar economische ontwikkeling door de in de historie
gegroeide tradities
Blad 43
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
publiek onderzoek een bedrag van € 802 mln beschikbaar voor een periode van acht jaar. Daarmee is beleidsmatige invulling gegeven aan het advies van Porter om de structuur voor technologie en innovatie te versterken. In het overheidsbeleid zijn een drietal speerpunttechnologieën, in de context van life-sciences, benoemd, namelijk biotechnologie, nanotechnologie en ICT. Het VNO gaat verder met het benoemen van speerpunttechnologieën: waterbouw en –beheer, materiaalkunde, mechatronica, internationaal recht, internationale zakelijker dienstverlening, vreemde talen en handel, industrieel ontwerp, architectuur en mode-design. Deze aanvulling gaat ten koste van de focus en concentratie in het onderzoek. Een land kan immers niet goed zijn in alles. De overheid ziet facility sharing als middel om de samenwerkingsverbanden tussen het bedrijfsleven en kennisinstellingen te versterken, gericht beleid wordt hiervoor niet ontwikkeld. Een kader voor ondernemerschap – contractuele voorwaarden bij facility sharing Voor innovatieve ondernemingen zijn vier voorwaarden van belang: een vrije toegang tot de markt, een snelle absorptie en verspreiding van kennis, het mededingingsbeleid mag innovatie niet belemmeren en de verkrijgbaarheid van (venture-)kapitaal. Voor een snelle absorptie en verspreiding van kennis is een nieuwe visie op de octrooiwetgeving nodig. Het mededingingsbeleid moet waken voor een vrije toegang tot de markt. Verder mag het mededingingsbeleid samenwerkingsverbanden in hun pro-competitieve fase niet belemmeren. Het octrooi- en mededingingsbeleid zijn aanleiding voor veel nationale en internationale discussie, een (inter)nationale consensus is nog ver weg. Partijen die bij facility sharing een rol spelen – het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek De actieve rol van de overheid bestaat uit het financieren van het hoger onderwijs en fundamenteel en exploratief onderzoek. Het beleid, inzake het hoger onderwijs en onderzoek, anticipeert in grote mate op het nationale innovatiebeleid met aandacht voor meer bèta’s, technici, onderzoekers en focus en concentratie in het onderzoek. De huidige stand van zaken in het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. In de huidige stand van zaken van het hoger onderwijs en onderzoek zijn een aantal knelpunten vastgesteld: −
De Nederlandse samenleving nodigt niet uit tot leren en innoveren;
−
De onderwijsuitgaven per leerling en als percentage van het BBP liggen in Nederland op het laagste niveau van de Eurozone;
−
Het opleidingsniveau van Nederlandse bevolking is minder hoog als veronderstelt wordt. De gehele werkende bevolking scoort gemiddeld naar Europese maatstaven, de leeftijdscategorie van 18 tot 35
Blad 44
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
jaar behoort tot de laagst opgeleiden van Europa. De deelname aan vwo-opleidingen is dalende zodat het aantal hoogopgeleiden nog verder zal afnemen; −
Het aantal bèta’s en technici behoort tot de laagste van Europa;
−
De internationale aantrekkingskracht van het hoger onderwijs is matig tot slecht;
−
De overheidsuitgaven aan onderzoek behoren tot de hoogste in Europa, echter een aantal landen laten hun onderzoeksbudgetten versneld stijgen. De voorsprong loop terug;
−
Nederland kent weinig wetenschappelijke onderzoekers, maar de kwaliteit is naar internationale maatstaven hoog. De begeleiding en arbeidsomstandigheden kennen de nodige knelpunten, waardoor het gevaar van internationaal verloop groot is;
−
Nederland kent een grote versnippering van universiteiten en onderzoekscapaciteiten, waardoor de benodigde kritische massa niet wordt gevormd.
De conclusies van Porter, inzake het tekort aan bèta en technici en de hoge overheidsinvesteringen in wetenschappelijk onderzoek, worden hiermee bevestigd. In het overheidsbeleid voor de komende jaren wordt gestreefd naar het ‘bijsturen’ van de knelpunten. Een punt dat opvalt in dit beleid is de lichte daling van de onderwijsuitgaven per student en de verhoging van het collegegeld, een weinig stimulerend beleid! Deze knelpunten vormen een mogelijke bedreiging voor de ontwikkeling van de kenniseconomie en daarmee voor de kansen van facility sharing. De ontwikkelingen in het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De belangrijkste ontwikkeling in het onderwijs is de overgang van strikt disciplinair georiënteerd onderwijs naar multi- en transdisciplinair onderwijs in combinatie met meer op de praktijk gerichte werkvormen. Als afgeleide van deze ontwikkeling is er een ontwikkeling specialistisch naar generalistisch onderwijs. Interessant in deze ontwikkelingen is de innovatieve universiteit met een sterkere aandacht voor de private sector. Ook het onderzoek kent veranderingen: van monodisciplinair (modus I) naar transdisciplinair (modus II). Er is echter nog nauwelijks sprake van een ontwikkeling naar modus III, waarbij sprake is van integratie tussen hoger onderwijs en het bedrijfsleven in termen van kennisontwikkeling, joint ventures en dergelijke. Belangrijk, in de context van dit onderzoek, is de (internationale) aandacht voor facility-sharing als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven.
Blad 45
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De doelgroepen voor facility sharing De doelgroepen voor het aanbieden en gebruiken van facility sharing zijn: −
Universiteiten: facility-sharing als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
Onderzoeksinstellingen (wetenschappelijk onderzoek): idem.
Samenwerking – een belangrijk aspect bij facility sharing De universiteiten en onderzoeksinstellingen hebben, door hun eigen culturele patronen, knelpunten in de samenwerking met het bedrijfsleven, namelijk de economische relevantie en te weinig openstaan voor samenwerking. De Europese paradox en het verschil in termijnen van denken zijn de oorzaken. Aandacht hiervoor vergroot de kansen van de kenniseconomie en facility sharing.
Blad 46
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
04
DE PRIVATE SECTOR
04.01
Achtergrond en doelstelling
In dit hoofdstuk is de rol van het bedrijfsleven beschreven. Baumol onderscheidt grote en kleine ondernemingen met ieder een eigen specifieke rol in het innovatieproces. Deze rol is in het begin van dit hoofdstuk beschreven. Het doel is inzicht te krijgen in de rol en ontwikkeling van het bedrijfsleven. Vervolgens zijn de ontwikkelingen in R&D bij bedrijven op macro- en microniveau onderzocht en beschreven. In het onderzoek worden gegevens over R&D in bedrijven en instellingen gebruikt als indicator voor innovativiteit. Uiteraard is R&D niet synoniem aan innovatie. Innovatie is een breder begrip dan het meer technische georiënteerde R&D. De Nederlandse economie is sterk in diensten en andere sectoren waar harde, technologische R&D er minder toe doet111. In diverse onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken, het CBS, het CBP en Senter wordt R&D beschouwd als een goede en empirisch hanteerbare indicator voor innovatie. Gegevens direct gerelateerd aan innovatie zijn niet of nauwelijks beschikbaar. Het bedrijfsleven kent grote-, kleine- en startende ondernemingen. De specifieke kenmerken van deze bedrijven zijn, in de context van het innovatieproces, beschreven. Het tweede deel van dit hoofdstuk is gericht op ruimtelijke-innovatieve aspecten. In hoofdstuk 2 zijn vier vormen van netwerken vastgesteld met ieder een eigen mate van samenwerking. Op basis van theoretisch onderzoek is vastgesteld in welke mate de samenwerkingsverbanden functioneren, wat de kenmerken van deze samenwerkingsverbanden zijn en wat de mate van clustervorming is. Vervolgens zijn de ruimtelijke patronen in Nederland onderzocht. Aspecten die daarbij aan de orde komen zijn de relaties tussen R&D-vestigingen en stedelijkheid, universiteiten en bedrijventerreinen. Verder zijn de ruimtelijke specialisaties, de ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden, de ontwikkeling in de ruimtelijke patronen van innovatie en de belangrijkste vestigingsplaatsfactoren voor R&D-vestigingen onderzocht. Het onderzoek naar de private sector is afgesloten met een beschrijving van de sociaal maatschappelijke aspecten voor het bedrijfsleven. Zij hebben grote invloed op de samenwerking met de publieke sector en het innovatieproces. Dit hoofdstuk is afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte onderwerpen.
111
Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2003
Blad 47
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
04.02
Samenwerkingsverbanden
De rol van grote en kleine ondernemingen
In deze paragraaf is specifieke rol van grote en kleine ondernemingen beschreven. Grote ondernemingen hebben een specialisatie naar productverbetering, kleine ondernemingen naar productinnovatie. Het doel van dit onderzoek is om, vanuit een macrobenadering, naar de identificatie van doelgroepen voor facility sharing te werken. De rol van de markt bij innovaties in grote ondernemingen112 De vrije markt, niet beperkt door overheidsingrijpen of ingrijpende regelgeving, speelt een belangrijke rol in de groei van de kapitalistische economieën. Van specifiek belang hierbij is de competitie tussen grote ondernemingen. In de hedendaagse economie gebruiken zij innovatie als het belangrijkste competitieve wapen. Daarmee beschermen zij zich tegen concurrenten en trachten zij de concurrenten te verslaan. Er bestaat een directe relatie tussen het bestaansrecht van grote ondernemingen en het vermogen van die onderneming om de inspanningen en investeringen in innovatie van de concurrenten te evenaren. Dit leidt bijna automatisch tot een grote stroom van nieuw producten, zoals bijvoorbeeld waar te nemen is in de consumentenelektronica en computer hardware. De competitieve belang van innovatie leidt tot grote investeringen in innovatieve processen. De grote ondernemingen nemen dan ook het leeuwendeel voor hun rekening. Daarbij worden de investeringen zorgvuldig overwogen en gepland om verrassingen te voorkomen en de risico’s tot een minimum te beperken. Deze bureaucratische benadering kan beperkend werken op de vrije intellectuele processen die nodig zijn voor innovaties. Vernieuwing: de specialiteit van kleine ondernemingen113 Nieuwe ontwikkelingen kunnen worden verdeeld naar twee uitersten: vernieuwingen en verbeteringen. En natuurlijk, veel nieuwe producten of processen kunnen niet in deze uiterste categorieën worden geplaatst, maar vallen er ergens tussenin. Toch is het vaststellen van deze uitersten belangrijk. In de vorige paragraaf is de rol en de werking van het innovatieve proces binnen grote ondernemingen beschreven. Het waarneembare conservatisme leidt tot een specialisatie naar productverbetering en het vermijden van risico’s van het onbekende die grote vernieuwingen kenmerken. Deze grote vernieuwingen worden in belangrijke mate gerealiseerd door kleine ondernemingen. Organisaties die zich kenmerken door flexibiliteit en een grote mate van ondernemerschap. Deze stelling valt gemakkelijk te bewijzen. ‘The U.S. Small Business Administration’ heeft een lijst opgesteld met grote productvernieuwingen die door kleine ondernemingen zijn gerealiseerd114.
112
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
113
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
114
U.S. Small Business Administration, The State of Small Business: A report of the President, 1994, Washington D.C., Government Printing Office,
1995 in Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
Blad 48
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Daarop staan producten zoals het vliegtuig, de FM-radio, de helikopter de personal computer, de microprocessor, de pacemaker enzovoorts. In een ander onderzoek uit 2003115 van dezelfde Amerikaanse overheidsorganisatie is een verband gelegd tussen kleine ondernemingen (tot 500 werknemers) en de hoeveelheid aangevraagde octrooien. Uit dit onderzoek blijkt het volgende: −
Eenderde van de octrooien met een grote potentie is in bezit van een kleine onderneming;
−
Innovaties door kleine ondernemingen staan veel dichter bij wetenschappelijk onderzoek;
−
Innovaties door kleine ondernemingen zijn over het algemeen meer ‘high-tech’ en leidend;
−
Kleine ondernemingen zijn effectiever in de productie van innovaties.
Kleine ondernemingen verdienen speciale aandacht: uit onderzoek van het EIM blijkt dat zij de grootste innovatiekracht hebben116. Voorbeelden van startende ondernemingen zijn technostarters en spin-offs. Toch moet de rol van grote ondernemingen niet worden ondergewaardeerd. De productverbeteringen hebben veelal een grotere bijdrage in de economische groei dan de spectaculaire productvernieuwingen. De resultaten lijken minder spectaculair, maar samengevoegd zijn zij ook spectaculair. Neem als voorbeeld een computer: van een grote kamer met radiobuizen en een lage rekenkracht naar een kleine behuizing met een grote rekenkracht. 04.03
Ontwikkelingen in R&D bij bedrijven
In deze paragraaf wordt de huidige stand van zaken van R&D in het bedrijfsleven beschreven. Allereerst komt het macrobeeld aan de orde: de R&D-uitgaven. Vervolgens is een beeld geschetst op microniveau van de organisatie van R&D binnen bedrijven: de internationalisering van R&D. Doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de R&D-uitgaven en R&D-patronen van het bedrijfsleven in Nederland. Deze twee aspecten beïnvloeden in grote mate de mogelijkheden voor facility sharing.
115
Press release describing a study of a total of 1.071 firms with 15 or more patents issued between 1996 and 2000, U.S. Small business
Administration, 2003 in Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003 116
Strategic Renewal and its Effect on Small Firm Performance: SCALES-paper N200322, EIM, 2004
Blad 49
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
R&D in Nederland, een macrobeeld Uit een onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken117 blijkt dat de binnenlandse publieke en private R&D van groot belang zijn voor de arbeidsproductiviteitsontwikkeling en bijgevolg de economische groei van een land. Ook is eigen R&D belangrijk om kennisinstroom vanuit het buitenland te kunnen absorberen118. Een indicatieve berekening toont aan dat de gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei tussen 1990 en 2000 ongeveer voor 40% kan worden verklaard door R&D119. Nederland kent al jaren een redelijk tot hoog BBP en met name de overheid investeert, naar internationale maatstaven gemeten, fors in R&D120. Toch bestaat er grote zorg over de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Er zijn een aantal trends waarneembaar die verontrustend zijn. De stijging van de arbeidsproductiviteit ligt achter op die van andere Westerse economieën121. Dit duidt op een gebrek aan innovatiekracht. Het meest verontrustend zijn de uitgaven van het bedrijfsleven aan R&D, zij lopen, naar internationale maatstaven gemeten, fors achter122. In bijlage III zijn de redenen van deze achterstand onderzocht. Figuur 4.1: Arbeidsproductiviteit en R&D uitgaven overheid en bedrijfsleven
Bron: Kenniseconomie monitor 2003
117
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
118
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
119
Innovatie en productiviteit. Een analyse op macro-, meso- en microniveau, P. Donselaar, H.P.G. Erke en L. Klomp, Ministerie van Economische
Zaken, 2003 120
R&D uitgaven overheid en bedrijven, Europese Commissie, 2002
121
Luc Soete, presentatie 9 juli 2003 te Den Haag in de Kenniseconomie monitor 2003
122
R&D uitgaven overheid en bedrijven, Europese Commissie, 2002
Blad 50
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Eind jaren zestig waren de uitgaven van Nederlandse bedrijven de hoogste ter wereld, gemeten als percentage van het BBP123. Anno 2002 is Nederland wat betreft de R&D uitgaven een middenmoter124. Dit geldt voor zowel de industriele- als de dienstensector125. De totale R&D uitgaven van Nederland zijn 2,02% van het BBP (zie figuur 3). Daarmee is ons land nog 1%-punt verwijderd van de Europese doelstelling in 2010. In Nederland wordt de kennisontwikkeling gedomineerd door zeven grote ondernemingen: Philips, Akzo Nobel, Unilever, Shell, DSM, Océ en ASML. Met elkaar besteden zij zo’n 50% van de Nederlandse R&D uitgaven126. Dit aandeel is dalend door toenemende R&D-uitgaven bij middelgrote en kleine ondernemingen. Figuur 4.2: R&D-loonkosten naar bedrijfsgrootte
9%
16%
37%
0-9 10-49 50-249 250-999 1000+ 20% 18%
Bron: Hotspots: ruimtelijke patronen in innovatie in Nederland, april 2001
Ruim de helft van de R&D-loonkosten wordt besteed in vijf bedrijfssectoren: de chemische industrie, de overige elektrische apparatenindustrie, de machine- en apparatenindustrie, de voedingsmiddelenindustrie en de metaal productenindustrie127. In het algemeen geldt dat het leeuwendeel van de R&D-inspanningen in de industrie wordt verricht, zo’n 85% van het totaal. Slechts een beperkt deel vindt plaats in de dienstensector, zo’n 15%. Als wordt gekeken naar technologiegebieden is de chemie het gebied met het grootste aandeel, zeker in combinatie met het verwante technologiegebied chemische technologie128. Andere technologiegebieden in de top vijf zijn: ICT, communicatie, werktuigbouwkunde, de voedingsmiddelentechnologie en elektrotechniek.
123
Kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
124
R&D uitgaven overheid en bedrijven, Europese Commissie, 2002
125
Hotspots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Senter, april 2001
126
Research &development in Nederland door individuele bedrijven, Centraal Planbureau, maart 2002
127
Hotspots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Senter, april 2001
128
Hotspots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Senter, april 2001
Blad 51
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Uit onderzoek naar R&D-uitgaven129 blijkt dat het Nederlandse bedrijfsleven wordt gekenmerkt door een relatief kleine industriële sector. Binnen de industrie is bovendien het aandeel high-tech en medium-tech bedrijfsklassen relatief klein en zijn de R&D-intensiteiten in deze klassen lager. Ook de sterk ontwikkelde dienstensector in Nederland kent lagere R&D-intensiteiten dan in het buitenland. De organisatie van R&D in Nederland, een microbeeld De combinatie van een toenemende nadruk op bedrijfsrendement en een periode van hoogconjunctuur hebben geleid tot de noodzaak om sneller rendement uit R&D investeringen te realiseren130. In het R&D onderzoek worden de technologieën steeds meer ‘science-based’ en neemt het multidisciplinaire karakter van deze technologieën toe131. Aan de vraagzijde worden bedrijven geconfronteerd met steeds korter wordende productlevenscycli als gevolg van een toenemende klantenwensen132. Daarbij kent de klantenwens een verder toenemende individualisering. Als gevolg van deze ontwikkelingen komen ondernemingen voor een belangrijke strategische vraag te staan, namelijk hoe de snelheid en creativiteit van het innovatieproces en R&D te vergroten. In dit verband wordt wel gesproken van de vijfde generatie R&D, waarbij het er vooral om gaat een aantal verschillende soorten technologieën op een dusdanige wijze te integreren dat snel, gericht en flexibel op verschillende klantenwensen kan worden ingespeeld133. De vraag hoe het R&D-proces te organiseren is hiervan een afgeleide: alle organisatorische maatregelen die worden genomen dienen uiteindelijk om sneller tot nieuwe (of liefst: de nieuwste) ideeën, producten en processen te komen134. Uit onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken135 blijkt dat er sprake is van een verschuiving van centrale R&D naar sterk verspreide R&D-units met onderlinge concurrentie of een synergie bevorderende integratie. Voor Nederland is het niet mogelijk om bepaalde 'wetmatige trends' aan te geven136, aangezien de verschillen per sector en per onderneming te groot zijn. Een ontwikkeling die echter sectoroverstijgend lijkt te zijn is het toenemende belang van 'state-of-theart' kennis en het hebben van snelle en directe toegang daartoe, waar ook ter wereld aanwezig137.
129
Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2003
130
Vernieuwingen in de innovatiefunctie van ondernemingen, D. Jacobs en J. Waalkens, 2001
131
New perspectives on the innovation strategies of multinational enterprises, F. Meyer-Kramer and G. Reger, 1999
132
Managing Innovation: Integrating Technological, Market and Organizational Change, J. Tidd, J. Bessant and K. Pavitt, 1997
133
Succesful industrial innovation: critical succesfactors for the 1990s, R. Rothwell, 1992
134
Vernieuwingen in de innovatiefunctie van ondernemingen, D. Jacobs en J. Waalkens, 2001
135
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
136
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
137
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
Blad 52
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Dit verklaart de opkomst van het geïntegreerde R&D-netwerk als nieuwe organisatievorm, bestaande uit een combinatie van centrale en decentrale R&D-activiteiten. Bij de ontwikkeling van dergelijke decentrale R&D-activiteiten is het thuisland nog steeds van groot belang: buitenlandse R&D-activiteiten moeten complementair zijn met de R&D-activiteiten in het thuisland, waarbij deze laatste veelal leidend zijn. Vandaar dat vaak gebruik wordt gemaakt van zogenoemde lokale 'luisterposten', die bij succes uit kunnen groeien tot volwaardige R&D-laboratoria. In bijlage IV is de nadere studie naar organisatievormen van R&D beschreven. De economische noodzaak van internationalisering van R&D138 De belangrijkste innovatieve ontwikkelingen vinden verspreid plaats over ongeveer 25 landen. In een wereld waarin licenties algemeen zijn geaccepteerd zal de innovatieve kracht van een land ongeveer 1/25 deel bedragen, het gebruik van innovaties van elders is dus onontkoombaar. Het algemene begrip is dat imitaties geen werkelijke bijdrage vormen aan innovatieve ontwikkelingen. Dit is bezijden de waarheid. De historie bewijst dat tal van productverbeteringen zijn gebaseerd op imitaties. Deze verbeteringen worden gestuurd door tal van factoren. Aanpassing aan lokale omstandigheden zoals de lokale markt, consumentenvoorkeuren, klimatologische omstandigheden en in de zin van complementaire aanvullingen. Iedere moderne economie maakt gebruik van imitaties, een economie die dat niet doet loopt het gevaar ver achterop te raken. Ook Nederland zal in haar innovatieproces gebruik moeten maken van buitenlandse bronnen en innovatieve krachten. Om effectief gebruik te kunnen maken van deze nieuwe kennisbronnen zal Nederland zowel een goede imitator als een goede innovator moeten zijn.
Als gevolg van de internationalisering van R&D bij grote ondernemingen komt er onderzoekscapaciteit vrij bij deze ondernemingen. Er is een trend waarneembaar dat deze grote ondernemingen de R&Dcapaciteit in verband met kostenreductie beschikbaar stellen voor het nationale bedrijfsleven139.
04.04
Specifieke kenmerken van het bedrijfsleven in Nederland
In paragraaf 04.02 ‘De rol van grote en kleine ondernemingen’ is het bedrijfsleven onderverdeeld naar grote en kleine ondernemingen. Voor dit onderzoek vindt een nadere differentiatie naar het MKB en startende ondernemingen plaats om per groep kenmerken te kunnen vaststellen. De verdeling van het bedrijfsleven is dan als volgt: −
Het grootbedrijf inclusief multi-nationale ondernemingen;
−
MKB;
−
Startende ondernemingen (starters en spin-offs).
138
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
139
Een open campus, Businessplan R&D Campus Support DSM, mei 2003, publicities over Philips op internet, 2004
Blad 53
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Doel van dit onderzoek is om vanuit een macro-economische benadering de doelgroepen voor facility sharing vast te stellen. Grootbedrijf In de vorige paragraaf is vastgesteld dat de R&D-activiteiten van multi-nationale ondernemingen internationaliseren. Dit betekent dat de Nederlandse economie niet of nauwelijks zal profiteren van de groei van dit kenniswerk bij deze ondernemingen. Wel stellen een aantal multi-nationale ondernemingen hun R&D-sites en –activiteiten beschikbaar voor andere ondernemingen140. Van het overige grootbedrijf is in de literatuur weinig bekend. De Nederlandse Bank141 meldt dat van deze groep bedrijven 80% internationaal concurreert en dat zij door hun kritische massa investeringsvermogen hebben voor R&D-activiteiten. MKB Een innoverend MKB vormt de potentie van economische groei in Nederland142. Echter voor het MKB zijn R&D-activiteiten en -faciliteiten moeilijk en duur143. Door de geringe instroom van hoger opgeleiden144 is wetenschappelijk onderzoek moeilijk toegankelijk145. Daarom wordt geadviseerd hogescholen in te schakelen als transferpunten voor kennis146. De aanwezige kennis is directer toepasbaar (kleinere afstand) en hogescholen profileren zich als regionale innovators147. R&D-activiteiten en –faciliteiten zijn voor het MKB duur, omdat zij door hun omvang weinig kritische massa hebben voor de vorming van R&D-budgetten148. Facility sharing is een middel om te investeringen in R&D-faciliteiten te beperken en de (beperkte) beschikbare budgetten te gebruiken voor R&Dactiviteiten.
140
Philips, 2004; Een open campus, Businessplan R&D Campus Support DSM, mei 2003
141
Het Nederlandse kleinbedrijf ten opzichte van het Nederlandse grootbedrijf: conjunctureel in (nog) zwaarder weer?, kwartaalbericht december
2003, De Nederlandse Bank 142
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
143
De LAT-onderzoeksrelatie tussen bedrijven en universiteiten, Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, 2002
144
De favoriete werkgevers van 2004, Intermediair
145
De LAT-onderzoeksrelatie tussen bedrijven en universiteiten, Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, 2002
146
Tienpuntenplan innovatie, MKB Nederland, oktober 2003
147
Tienpuntenplan innovatie, MKB Nederland, Den Haag, 2003
148
Het Nederlandse kleinbedrijf ten opzichte van het Nederlandse grootbedrijf: conjunctureel in (nog) zwaarder weer?, kwartaalbericht december
2003, De Nederlandse Bank
Blad 54
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Wil het MKB haar groeipotentie benutten, dan zal zij internationaler moeten concurreren149. Door de hoogconjunctuur van de jaren ’90 van de vorige eeuw is het MKB nog sterk binnenlands gericht150. Startende ondernemingen Het aantal startende ondernemingen in Nederland is relatief gering151. Ook het aantal incubators, dat startende ondernemingen helpt bij de start van hun bedrijf is naar Europese maatstaven erg laag152. Hiervoor is een reden te benoemen. Het ondernemerschap in Nederland is een probleem, Nederlanders zijn over het algemeen risicomijdend. Uit onderzoek van Intermediair blijkt dat jong hoogopgeleiden zoeken naar zekerheid, goede arbeidsvoorwaarden en veel vrije tijd153. Figuur 4.3: Economische creativiteit en ondernemerschap
Bron: Kenniseconomie monitor 2003
Startende ondernemingen hebben hetzelfde probleem als het MKB: door hun geringe omvang een tekort aan investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten. Facility sharing kan hierbij voor een oplossing zorgen. De moderne, innovatieve startende ondernemingen hebben over het algemeen geen problemen met R&D-activiteiten.
149
Visie op internationalisering, Rabobank, 2004
150
Visie op internationalisering, Rabobank, 2004
151
Visie op internationalisering, Rabobank, 2004
152
Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
153
De favoriete werkgevers van 2004, Intermediair
Blad 55
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Er is weinig venture-capital beschikbaar voor startende ondernemingen154. Het Nederlandse venturecapital is vooral beschikbaar voor de groei van ondernemingen, die succesvol door hun startfase zijn heengekomen.
04.05
Een theoretische verkenning van samenwerkingsverbanden en clustervorming in Nederland
In deze paragraaf wordt de theoretische studie155 naar samenwerkingsverbanden binnen Nederlandse clusters beschreven. In paragraaf 02.03 is de ordening van netwerken beschreven met hun toenemende intensiteit van kennisuitwisseling in de samenwerking. In paragraaf 02.04 is beschreven dat de term clusters een ruim kader kent waarbij verschillende dimensies afwisselend worden gecombineerd. Door nu gebruik te maken van wisselende combinaties van dimensies kunnen vier typen cluster worden gedefinieerd, te weten: 1. Vraag/aanbod-, uitwisselings- of handelsnetwerken: gebaseerd op de uitbestedingsrelatie tussen ondernemingen; 2. Regionale netwerken: gebaseerd op de school van de regionale economie met nadruk op de regionale concentratie van ondernemingen tot gespecialiseerde clusters; 3. Innovatieve netwerken: gebaseerd op de school van industriële organisatie en endogene groeitheorie. Daarbij wordt de gezamenlijke innovatie en kennistransfer tussen concurrerende ondernemingen of leveranciers en afnemers op de productiemarkt onderzocht; 4. Informatienetwerken: gebaseerd op de school van strategisch management dat de regionale en innovatieve elementen van netwerken van ondernemingen, onderzoeksinstellingen en overheden onderzoekt. Met specifieke aandacht voor informele relaties door de nabijheid van clusterparticipanten. Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de wijze waarop in Nederland wordt samengewerkt en wat het belang is van kennisuitwisseling binnen deze samenwerkingsverbanden. De definitie van facility sharing bevat het element kostenreductie dat door middel van uitwisselingsnetwerken kan worden ingevuld. Een tweede element in de definitie van facility sharing is kennis- of informatie-uitwisseling. De aanwezigheid en hoeveelheid van innovatieve- en informatienetwerken zijn belangrijke indicatoren voor de omvang van de markt voor facility sharing.
154
Tijd om te kiezen, kenniseconomiemonitor 2003, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven
155
Four views on Dutch clusters, Harold Creusen, Centraal Planbureau, november 2001. In dit onderzoek is het gehele Nederlandse bedrijfsleven en
de overheid onderzocht.
Blad 56
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
In bijlage V wordt het onderzoek uitgebreid beschreven, de belangrijkste bevindingen van de studie van het Centraal Planbureau156 zijn: Conclusies −
Relaties binnen de ‘waardeketen’ zijn ook belangrijk bij regionale clusters, innovatieve clusters en informatienetwerken;
−
Ondernemingen beschouwen klanten, toeleveranciers en concurrenten als belangrijker onderzoekspartners dan onderzoeksinstituten, universiteiten of consultants. De belangrijkste uitzonderingen hierop zijn de farmaceutische industrie, afvalverwerkende bedrijven en publieke organisaties;
−
De vraag/aanbod relatie is belangrijker dan innovatie- of informatierelaties.
Vastgestelde kenmerken −
De meeste waargenomen clusters zijn van het type ‘vraag/aanbod’ of ‘regionaal’;
−
De meeste regionale clusters vinden hun oorsprong in de directe nabijheid van componenten of
−
In Nederland zijn twaalf regionale clusters vastgesteld, waarbinnen groepen van ondernemingen in
externe factoren zoals de ruimtelijke druk, natuurlijke grondstoffen of de historie; meer of mindere mate samenwerken157; −
Innovatieve clusters of onderzoeksrelaties tussen ondernemingen binnen de ‘waardeketen’ komen nauwelijks voor. De enige waargenomen innovatieve clusters zijn multinationals in relatie tot componenten-toeleveranciers;
−
Informatienetwerken tussen ondernemingen binnen de waardeketen zijn belangrijk voor: •
Regionale vraag-aanbodclusters;
•
Bedrijfssectoren met kleinere ondernemingen (het MKB en startende ondernemingen);
•
(Internationale) ondernemingen in de chemie, machinebouw en electronica.
Bevindingen ten aanzien van de clustertheorie −
De regionale nabijheid is slechts van belang voor enkele vraag/aanbod relaties;
−
Vraag/aanbod relaties spelen de belangrijkste rol in clustervorming, in tegenstelling tot de theorie waar informatienetwerken een belangrijke rol spelen.
Onderlinge relaties tussen de verschillende clustertypen −
Alle typen clusters betreffen groepen van ondernemingen, werknemers, instituties en overheden, die streven naar waardeontwikkeling door kostenreducties, het creëren van nieuwe kansen en kennistransfer.
156
Four views on Dutch clusters, Harold Creusen, CPB, november 2001
157
N.S. Bosma en H.R. Nieuwenhuijsen, Turbulance and productivity in the Netherlands, EIM Research Report H199909, 2000
Blad 57
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
In hoofdstuk 2 is vastgesteld dat de term cluster meerdere dimensies kent. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat in Nederland nog maar weinig onderzoek is gedaan naar clustervorming. Alleen een onderzoek naar de geografische dimensie is gevonden, namelijk ‘’De Economische Hittekaart’’ van Nederland158. In bijlage VI is dit onderzoek verkort weergegeven.
04.06
Ruimtelijke patronen in innovatie
In deze paragraaf zijn de bevindingen beschreven van het onderzoek159 naar de ruimtelijke patronen in innovatie. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen waar innovatie plaatsvindt en in welke mate. Dit zijn belangrijke indicatoren voor de vestigingsplaatsen van faciliteiten die voor facility sharing (kunnen) worden gebruikt. Allereerst is het macrobeeld van de ruimtelijke concentraties van R&D in Nederland in beeld gebracht. Vervolgens zijn de relaties tussen respectievelijk R&D-vestigingen en stedelijkheid, R&D-vestigingen en universiteiten en R&D-vestigingen en de kwaliteit van bedrijventerreinen beschreven. Afgesloten is met de bevindingen van het onderzoek naar de ruimtelijke specialisaties van R&D, de ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden en de belangrijkste vestigingsplaatsfactoren. In bijlage VII is een uitgebreide beschrijving van het onderzoek naar R&D-samenwerkingsverbanden opgenomen. Door Senter is in opdracht van de Ministeries van VROM en Economische Zaken onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Senter-database met gegevens over R&D-projecten die in het kader van een aantal stimuleringsregelingen van het Ministerie van Economische Zaken bij Senter zijn ingediend. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Woonmilieu-database (WMD) en het bedrijventerreinenbestand IBIS van het Ministerie van VROM. De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. Het macrobeeld: de ruimtelijke concentraties van R&D in Nederland Er is sprake van een duidelijke concentratie van R&D in Nederland. Het patroon van R&D-inspanningen sluit in grote mate aan bij de ruimtelijke spreiding van economische activiteiten in de ruimtelijke hoofdstructuur (REHS) in Nederland en de economische kerngebieden volgens de Nota Ruimte van april 2004 (zie figuur 4.4 op de volgende bladzijde).
158
De economische hittekaart van Nederland, bureau Louter, 2003
159
Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Senter, april 2001
Blad 58
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Figuur 4.4: de Economische kerngebieden in Nederland
Bron: Nota ruimte, april 2004
De R&D-concentraties omvatten ruwweg de stedelijke gebieden in de Randstad, de stedelijke netwerken in Brabant, Gelderland, Overijssel, Limburg en Flevoland. Het Noorden van het land kent weinig R&D. Relatie R&D-vestigingen en stedelijkheid De mate van stedelijkheid vertoont geen sterke samenhang met de R&D-intensiteit. De R&D-intensiteit lijkt eerder af te nemen met het inwonertal van steden dan toe te nemen. Tweederde van de R&Dinspanningen vinden namelijk plaats in de matig tot niet verstedelijkte gebieden. Met name een aantal middelgrote steden kent een hoge R&D-intensiteit. Dit strookt met de vestigingsplaats van veel universiteiten zoals Wageningen, Delft, Eindhoven en Enschede. De hypothese van de grote stad als broedplaats vindt dus geen ondersteuning ten aanzien van de factor R&D. Relatie R&D-vestigingen en universiteiten De steden met de meeste R&D zijn Eindhoven, Amsterdam en Rotterdam, echter hierin zijn veel R&Dextensieve activiteiten meegenomen. Als de R&D-intensiteit (R&D-loon per arbeidsplaats) wordt beschouwd zijn Wageningen, Hengelo, Delft, Eindhoven en Venlo de belangrijkste steden. In de opsomming komen veel steden met universiteiten en andere kennisinstellingen voor. De aanwezigheid van deze kennisinstellingen speelt hier dus een rol. Relatie R&D-vestigingen en de kwaliteit van bedrijventerreinen Ruim 50% van de R&D-activiteiten vindt plaats op niet-formele bedrijventerreinen, het overige deel op formele bedrijventerreinen. Niet-formele bedrijventerreinen zijn ‘stand-alone’-vestigingen van grote bedrijven en in beperkte mate kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken. Formele bedrijventerreinen zijn de terreinen volgens de rubricering van Bedrijvenlocatiemonitor van het Centraal Planbureau met de
Blad 59
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
volgende typen bedrijventerreinen: zwaar industrieterrein, zeehaventerrein, gemengd bedrijventerrein, distributiepark en hoogwaardig bedrijventerrein. Hoogwaardige bedrijventerreinen hebben een zeer hoge R&D-intensiteit. De intensiteit op deze terreinen is twee keer zo hoog als op gemengde terreinen. Door het grote volume van gemengde terreinen vindt hier uiteraard wel de meeste R&D plaats: bijna 40% van het totaal. Op kantoorlocaties vindt de meeste R&D plaats op stadsrandlocaties. De ruimtelijke specialisaties van R&D Er is geen sprake van sterke regionale R&D-specialisaties in bepaalde sectoren of technologiegebieden. Er bestaan in de verschillende regio’s uiteraard wel accenten en zwaartepunten, maar er is zelden sprake van een ‘monocultuur’ of extreme specialisatie in één enkele sector of technologiegebied. Ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden Samenwerkingsverbanden op het gebied van R&D kennen geen lokale en nauwelijks een regionale component. De meeste samenwerkingsverbanden vinden op relatief grote afstand plaats. Dit bevestigt één van de conclusies uit paragraaf 04.05 dat de nabijheid buiten de vraag/aanbod relaties nauwelijks een rol speelt. Van regionale clustervorming op het gebied van R&D is dus in het algemeen geen sprake. Kennisinstellingen spelen in veel samenwerkingsverbanden een belangrijke rol als ‘spin in het web’.
04.07
De belangrijkste vestigingsplaatsfactoren voor R&D
In deze paragraaf worden de belangrijke bevindingen van het onderzoek naar vestigingsplaatsfactoren beschreven, in bijlage VIII is het onderzoek in zijn geheel weergegeven. Daarmee vindt een verdere differentiatie van de vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing plaats. In dit onderzoek komen vier aspecten aan de orde: het vestigingsklimaat van Nederland, het aanwezigheid van gekwalificeerd personeel, de historie en culturele patronen. Het vestigingsklimaat160 Het R&D vestigingsklimaat in Nederland is voldoende concurrerend in vergelijking met andere OECDlanden, maar ook niet meer dan dat161. Nederland neemt dus geen toppositie in. Het macrobeeld ten aanzien van R&D vraagt nadere aandacht. Bedrijven hebben geen uitgesproken voorkeur noch afkeer van Nederland voor hun R&D vestiging. Volgens onderzoeken van internationale
160
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
161
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
Blad 60
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
economische instituten162 scoort Nederland hoog als het gaat om de concurrentiekracht van de economie en de aantrekkelijkheid om zaken te doen. Op het gebied van R&D scoort Nederland gemiddeld en dus een stuk lager. De vraag is hoe deze verschillen ontstaan en wat de redenen zijn voor een buitenlandse R&D vestiging in Nederland. Een aspect dat hiermee in verband staat is of buitenlandse R&D vestigingen in Nederland zijn ingegeven door marktoverwegingen (nabijheid Europese markt vanuit de development-functie bezien), of door de unieke kennis die in Nederland aanwezig is (uitgaande van de research-functie). Er zijn aanwijzingen dat vooral marktoverwegingen een belangrijke factor zijn163. Gekwalificeerd personeel en kwaliteit publieke infrastructuur164 In de jaren negentig van de vorige eeuw is het belang van de ‘Home-base augmenting strategy’ toegenomen165. Dit is een strategie waarbij R&D-activiteiten worden ontwikkeld op locaties waar sprake is van een sterkte op hetzelfde technologiegebied. Bij deze strategie speelt vooral de kwaliteit van de lokale kennisomgeving een rol. Bepalende factoren daarin zijn: hooggekwalificeerd R&D personeel en de kwaliteit van de publieke kennisinfrastructuur166. Volgens de clustertheorie van Porter moet de lokale kennisomgeving breder worden opgevat167. De aanwezigheid van kritische vragers (consumenten) en/of gespecialiseerde toeleveranciers kunnen bedrijven ertoe aanzetten om lokaal R&D activiteiten te ontwikkelen. Deze R&D activiteiten kunnen dan weer complementair zijn aan de centrale R&D activiteiten. Naast deze factoren speelt ook het lokale ‘innovatieklimaat’ een belangrijke rol. Zoals het fiscale klimaat, de infrastructuur en andere macrovestigingsfactoren (de regelgeving, het woon- en leefklimaat en de culturele omgeving)168. In deze opsomming van factoren ontbreekt de factor ‘kosten’. Uit onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken blijkt dat vooral de kwaliteit de doorslag geeft en niet zozeer de (loon)kosten169. Daarentegen blijkt uit beperkt onderzoek van de Stec Groep dat loonkosten wel degelijk meespelen in de keuze van een vestigingsplaats170. Ontwikkelingen bij een multinational als Philips bevestigen dit laatste onderzoek, veel R&D-activiteiten worden in China uitgevoerd. Enerzijds omdat de R&Dactiviteiten gekoppeld zijn aan productiefaciliteiten, anderzijds vanwege de lage loonkosten171.
162
IMD, Economic Intelligence Unit (EIU)
163
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
164
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
165
Location versus home country advantages in R&D activities, C. Le Bas en C. Sierra, 2002
166
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
167
Michael F. Porter, The competitive advantage of nations, 1990; On competition, 1998
168
Michael F. Porter, The competitive advantage of nations, 1990; On competition, 1998
169
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
170
Collegemateriaal Locatiepatronen, Stec Groep, 9 april 2003
Blad 61
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Historie belangrijkste vestigingsfactor172 De historie blijkt de belangrijkste factor te zijn voor de vestigingskeuze van R&D. Nieuwe R&Dvestigingen vinden nauwelijks zomaar ‘in het weiland’ plaats. Er wordt gekozen voor co-locatie, uitbreiding op de bestaande locatie, fusies of overnames. Een belangrijke reden hiervoor is de aanwezigheid van het regionale of lokale ‘kennisnetwerk’. Culturele patronen173 R&D-vestigingen hebben culturele wortels in het land waar zij zijn gevestigd, die veelal mede bepalend zijn geweest voor het succes. Echter de culturele binding vervalt als in een land onvoldoende nieuwe kenniswerkers zijn en bedrijven noodgedwongen steeds meer buitenlanders moeten werven.
04.08
Ontwikkelingen in de ruimtelijke patronen van innovatie
In de recente Nota Ruimte174 van april 2004 heeft het kabinet economische kerngebieden benoemd. Dit om te voorkomen dat Nederland de internationale concurrentieslag verliest. Gekozen is voor de economische ontwikkeling en versterking van de bestaande sterke punten. Deze economische kerngebieden stemmen nagenoeg overeen met de ruimtelijke concentraties van R&D in Nederland (zie figuur 18).
04.09
Sociaal-maatschappelijke aspecten in het bedrijfsleven
In de definitie van facility sharing is kennisuitwisseling een uitgangspunt. In de samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven is een spanning vastgesteld. In deze paragraaf worden de voor het bedrijfsleven kenmerkende culturele patronen beschreven. Bij het streven naar een kenniseconomie zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven een aantal knelpunten175 vastgesteld, te weten: −
Een sterke focus op kostenreductie: door kosten van innovatie in het bedrijfsproces sterk te reduceren is, naar internationale maatstaven gemeten, een achterstand opgelopen (achterstallig onderhoud);
−
Een sterke focus op herstructurering: door de grote kostenreducties ontstaat een ‘veroudering’ van bedrijfsactiviteiten. In de praktijk wordt dit door herstructurering weer opgelost. Het continue proces van herstructureren staat ‘haaks’ op het proces van gericht opbouwen dat nodig is voor innovatieprocessen;
171
Internetsite Philips, 2004
172
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
173
De LAT-onderzoeksrelatie tussen bedrijven en universiteiten, Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, 2002
174
Nota Ruimte, de Nederlandse Regering, april 2004
175
Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organization Matter Most, H.W. Volberda & A.J. van den Bosch, 2004
Blad 62
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Samenwerkingsverbanden
Een sterke focus op korte termijnperformance: een cumulatief effect van de twee hiervoor beschreven knelpunten. De basisfactor in beide knelpunten is kostenreductie. Kostenreductie is een operationele activiteit en geen strategische activiteit. Kenmerk is dus het korte termijn denken en een tekort aan lange termijn denken of strategie. Voor innovatie is denken op een langere termijn noodzakelijk;
−
Managementtechnieken: de gehanteerd managementtechnieken, veelal algemeen management in combinatie met accountmanagement, zijn niet tot matig geschikt voor kennisintensieve processen. Algemeen management komt voort uit de productie-economie en is geschikter voor standaard productieprocessen.
Deze knelpunten zijn de structurele oorzaak van een verminderde concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven op de internationale markten. De relatief hoge loonkosten, als gevolg van hoogconjunctuur in de jaren negentig, versterken dit concurrentienadeel. De spanningen in de samenwerking met de universiteiten is door deze knelpunten te verklaren. De universiteiten en het wetenschappelijke onderzoek kennen een lange termijn denken, het bedrijfsleven een korte termijn denken. De permanente kostenreducties op kennisontwikkeling en innovatie voor de bedrijfsprocessen staan lijnrecht tegenover de wereld van de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek: namelijk kennisontwikkeling en –overdracht.
04.10
Samenvatting en bevindingen
De mogelijkheden voor facility sharing – de omvang van de markt Uit het onderzoek naar de ontwikkelingen in R&D bij bedrijven dat op macroniveau de uitgaven, naar internationale maatstaven gemeten, fors achterlopen. Dit verontrustende beeld bevestigt de conclusie van Porter. Facility sharing is een mogelijkheid om de kosten voor R&D te beperken. Op microniveau is het proces van internationalisering van R&D bij grote ondernemingen vastgesteld. Dit is een economische noodzaak, in vijfentwintig landen wordt kennis ontwikkeld. Het ontwikkelen van deze kennis in één land is te kostbaar en onmogelijk. Door internationalisering van de R&D komt R&Dcapaciteit vrij bij grote ondernemingen. In verband met kostenreductie wordt deze capaciteit aangeboden aan het Nederlandse bedrijfsleven. Facility sharing is voor deze bedrijven een middel om de R&D-capaciteit in te vullen.
Blad 63
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Op basis van een theoretische verkenning naar de huidige stand van zaken van samenwerkingsverbanden en het belang van kennis- of informatie-uitwisseling is het volgende vastgesteld: −
De vraag/aanbod relatie is belangrijker dan innovatie-of informatierelaties, zij spelen de belangrijkste rol in clustervorming in tegenstelling tot de clustertheorie van Porter, die is gericht op innovatie. Klanten, toeleveranciers en concurrenten zijn belangrijker onderzoekspartners dan universiteiten en kennisinstellingen;
−
De meeste clusters zijn van het type vraag/aanbod, innovatie- of informatienetwerken komen nauwelijks voor;
−
Informatienetwerken zijn belangrijk voor regionale vraag-aanbodrelaties en kleinere ondernemingen;
−
Regionale nabijheid is slechts in enkele gevallen belangrijk bij vraag/aanbod relaties;
−
In alle clustertypen wordt gestreefd naar kostenreducties, het creëren van nieuwe kansen en kennistransfer.
De omvang van de markt voor facility sharing is in de huidige situatie beperkt: het aantal informatie- en innovatienetwerken is gering en universiteiten en kennisinstellingen zijn geen interessante kennispartners. Kansen naar de toekomst zijn er door de aandacht voor kenniseconomie, waarbij informatie- en innovatienetwerken belangrijk zijn. Doelgroepen voor facility sharing Baumol onderscheidt in zijn onderzoek twee innovatieve krachten in de private sector. Grote ondernemingen met als specialiteit productverbetering en kleine ondernemingen met als specialiteit productinnovatie. Speciale aandacht verdienen kleine startende ondernemingen omdat hun innovatievermogen over het algemeen het grootste is. Op basis van de specifieke kenmerken van het bedrijfsleven is het volgende vastgesteld: −
Het gevaar dat R&D-activiteiten van multi-nationals in zijn geheel naar het buitenland verplaatst wordt in verband met de gebrekkige kennisinfrastructuur. Door de internationalisering van R&D komen R&D-activiteiten en –faciliteiten beschikbaar;
−
Het grootbedrijf, inclusief de multinationals, hebben investeringscapaciteit voor R&D-activiteiten. Onder druk van de huidige economische conjunctuur worden de kosten gereduceerd;
−
MKB: een innoverend MKB vormt de potentie van economische groei in Nederland. Voor het MKB zijn R&D-activiteiten en –faciliteiten moeilijk toegankelijk door een gebrek aan instroom van hoogopgeleid personeel en de hoge kosten. Wil het MKB haar groeipotentie benutten dan zal zij meer op de internationale markt moeten gaan concurreren;
−
Startende ondernemingen: het aantal startende ondernemingen in Nederland is gering. Nederlanders zijn geen ondernemers en er is weinig venture-kapitaal beschikbaar voor startende ondernemingen.
Blad 64
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De doelgroepen voor het gebruik van facility sharing zijn: −
Het grootbedrijf: als hulpmiddel bij het streven naar kostenreductie;
−
Het MKB: als hulpmiddel tot kostenreductie in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-activiteiten en –faciliteiten;
−
Startende innovatieve ondernemingen: als hulpmiddel tot kostenreductie in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten.
De doelgroepen voor het aanbod van facility sharing zijn: −
Multi-nationals: kostenreductie als oplossing voor het vrijkomen van R&D-activiteiten en faciliteiten;
−
Het grootbedrijf: als hulpmiddel bij het streven naar kostenreductie.
Vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing Bij het onderzoek naar de ruimtelijke patronen in innovatie is het volgende vastgesteld. Het patroon van R&D-activiteiten sluit in grote mate aan bij de ruimtelijke hoofdstructuur (REHS) van Nederland. Buiten de REHS zijn sterke R&D-activiteiten in Flevoland en Venlo vastgesteld. De R&D-activiteiten kennen geen sterke regionale specialisaties. Wel is een globale geografische clustering vastgesteld. Het kabinet heeft in de Nota Ruimte economische kerngebieden benoemd voor de verdere ontwikkeling van de economie, deze kerngebieden stemmen nagenoeg overeen met de ruimtelijke patronen van innovatie. De R&D-intensiteit vertoont geen sterke relatie met grote stedelijkheid. Tweederde van de R&Dintensiteit vindt plaats in matig tot niet verstedelijkte gebieden. Dit stemt in grote mate overeen met de vestigingplaats van universiteiten. Ruim vijftig procent van de R&D-activiteiten vindt plaats op locaties van grote ondernemingen. De overige R&D-activiteiten vinden vooral op gemengde en hoogwaardige bedrijventerreinen plaats. Daarbij kennen de hoogwaardige terreinen een hoge R&D-intensiteit. De ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden bevestigen één van de conclusies van het onderzoek naar samenwerkingsverbanden en clustervorming. Regionale nabijheid speelt geen rol bij samenwerkingsverbanden, bedrijven zoeken de beste partners. De geringe omvang van Nederland speelt hier een rol. Ongeveer 85% van de samenwerkingsverbanden vindt buiten de regio plaats. Geconstateerd is dat veel R&D-activiteiten in regio’s nabij universiteiten plaats vinden. Uit het onderzoek naar R&D-samenwerkingsverbanden blijkt dat deze nauwelijks een regionaal karakter hebben. Het bedrijfsleven vestigt zich dus niet in de regio van universiteiten in verband met samenwerkingsverbanden.
Blad 65
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De belangrijkste vestigingsfactoren voor R&D-activiteiten zijn: −
Het vestigingsklimaat: Nederland kent internationaal een matig vestigingsklimaat;
−
De aanwezigheid van gekwalificeerd personeel en de kwaliteit van de publieke infrastructuur;
−
Bestaande locaties in verband met de bestaande netwerken of fusies;
−
Culturele ‘roots’.
Samenwerking – een belangrijk aspect bij facility sharing Voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn een aantal culturele patronen vastgesteld die een spanning veroorzaken in de ontwikkeling van de kenniseconomie en de samenwerking met universiteiten, te weten: −
De universiteiten en het wetenschappelijke onderzoek kennen een lange termijn denken, het bedrijfsleven een korte termijn denken;
−
De permanente kostenreducties op kennisontwikkeling en innovatie voor de bedrijfsprocessen staan lijnrecht tegenover de wereld van de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek: kennisontwikkeling en –overdracht;
−
Voor innovatieprocessen is een langere termijn denken nodig.
Blad 66
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
05
CONCLUSIES VOOR HET ONDERZOEK NAAR SAMENWERKINGSVERBANDEN
05.01
Achtergrond
In hoofdstuk 1 is de onderzoeksvraag beschreven. In dit eerste deel van het onderzoek is kernvraag 1 onderzocht. Deze vraag luidt: Kernvraag 1:
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en het hoger onderwijs in Nederland?
Om inzicht te verkrijgen in de samenwerkingsverbanden zijn een aantal deelvragen geformuleerd, te weten: −
Wat zijn de samenwerkingsvormen en de bijbehorende kenmerken in de context van de verwachte economische ontwikkelingen?
−
Welke ontwikkelingen en ruimtelijke patronen zijn waarneembaar in innovatie?
−
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden in de huidige situatie en wat zijn de kenmerken?
−
Wat zijn de potentiële doelgroepen op basis van de verwachte economische ontwikkelingen?
In dit hoofdstuk zijn de bevindingen van het onderzoek naar deze deelvragen beschreven. Het hoofdstuk is afgesloten met het vaststellen van de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van facility sharing.
05.02
Wat zijn de samenwerkingsvormen en de bijbehorende kenmerken in de context van de verwachte economische ontwikkelingen?
In deze paragraaf zijn de economische ontwikkelingen, de innoverende krachten in de Nederlandse economie, het principe van netwerken en samenwerkingsverbanden en de samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven beschreven. Daarmee is inzicht gekregen in het functioneren van de kenniseconomie en de macro-economische omgeving van facility sharing. Economische ontwikkelingen, een macrobeeld De kenniseconomie De Amerikaanse econoom Porter waarschuwt dat de diensteneconomie aan het einde van zijn levenscyclus begint te komen. Nederland zal zich moeten realiseren dat de toekomstige economische groei via innovatie zal moeten worden gerealiseerd. Kennis wordt daarbij een dominante economische variabele. Dit kennisintensiever worden van werkzaamheden in de Westerse economieën wordt ook onderkent in het proces van internationale arbeidsdeling van Reich. Voor het verkennen van toekomstige
Blad 67
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
economische scenario’s voor Europa, in het rapport de Four Futures for Europe van het Centraal Planbureau, is het één van de uitgangspunten. In dit proces zijn vier innoverende krachten te onderscheiden. De innoverende krachten in de Nederlandse economie Voor de Nederlandse economie zijn vier innovatie krachten vastgesteld die de potentie hebben om de economie te laten groeien, te weten: −
De overheid;
−
Universiteiten en kennisinstellingen;
−
Grote ondernemingen;
−
Kleine ondernemingen.
De overheid heeft een dubbele rol: een passieve en een actieve. Een passieve rol door het creëren van een passend kader voor ondernemerschap. De octrooiwetgeving en het mededingingsrecht zijn daarbij belangrijke aspecten. Een actieve rol door het financieren van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De overheid ziet facility sharing als middel om samenwerkingsverbanden te stimuleren, maar zal geen actief beleid in deze richting ontwikkelen. De economische kracht van grote ondernemingen ligt in productverbeteringen, die van kleine ondernemingen in productinnovaties. Startende ondernemingen vragen specifieke aandacht, zij hebben in potentie de grootste innovatiekracht. Netwerken en samenwerkingsverbanden Netwerken Netwerken vormen de structurerende principes van de kennissamenleving. Voor de kenniseconomie zijn netwerken dus onontbeerlijk. Binnen netwerken vindt samenwerking plaats. Eén van de speerpunten in het Nederlandse overheidbeleid is het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven om zo de voor de kenniseconomie zo belangrijke kennisontwikkeling en -uitwisseling te bespoedigen. De samenwerking binnen netwerken Samenwerkingsverbanden zijn een verzamelnaam voor samenwerking variërend van ad hoc tot structureel en van kennisontwikkeling, gezamenlijke ontwikkeling tot productie. Een belangrijk argument voor samenwerking is kostenreductie voor de deelnemende partijen. Samenwerkingsvormen kennen vier overeenkomstige kenmerken: Wederkerigheid (‘voor wat hoort wat’), wederzijdse afhankelijkheid, losse verbanden en machtsverhoudingen.
Blad 68
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverbanden – de ordening van netwerken Binnen netwerken vindt, in minder of meerdere mate, een vorm van samenwerking plaats. Er is een ordening van netwerken vast te stellen met een toenemende intensiteit van samenwerken, te weten: −
Vraag/aanbod-, uitwisselings- of handelsnetwerken;
−
Regionale netwerken;
−
Innovatieve netwerken;
−
Informatie netwerken.
Voor het onderzoek naar samenwerkingsverbanden in de context van de kenniseconomie en facility sharing zijn vooral de innovatieve- en informatienetwerken van groot belang in verband met de uitwisseling en ontwikkeling van kennis. Clusters – ruimtelijke knooppunten van netwerken Clusters zijn ruimtelijke knooppunten van netwerken, in de economische theorieën worden daarbij twee dimensies onderscheiden. De regionale dimensie – de clustertheorie van Porter Clusters zijn concentraties van ondernemingen in een regio die elkaar door onderlinge concurrentie tot innovatie stimuleren en zo kritische massa ontwikkelen op een wereldmarkt. Voorwaarde daarbij is dat binnen een cluster voldoende kritische massa van concurrenten en hoogopgeleid personeel aanwezig is om de concurrentie niet alleen op kostenreductie, maar ook op innovatie te laten plaatsvinden. Kennis wordt daarbij de dominante economische variabele. Netwerken – een internationaal proces Het netwerken blijft niet alleen beperkt tot een regio, maar is ook een internationaal proces. Een manier om er naar te kijken is het proces van internationale arbeidsdeling. Volgens Reich gebeurt het grootste deel van het denkwerk in de westerse landen, terwijl het handwerk gebeurt in lage lonenlanden. Deze arbeidsdeling kent drie soorten werk: routinematige productiewerkzaamheden met lage loonkosten, persoonsgebonden dienstverlening met een gunstiger loonontwikkeling en analytisch-symbolische dienstverlening (de kenniswerker) met goede loonontwikkelingen. Ook hier is de kennisintensivering van de werkzaamheden te herkennen. Kennis is dus een belangrijke factor. Samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven De theorie Een belangrijk aspect bij samenwerkingsverbanden zijn sociaal-maatschappelijke of culturele patronen. Een mens behoort tot een groep of gemeenschap met eigen regels en waarden. Mensen dragen daardoor een mentale programmering in zich. Daarnaast zijn er de persoongebonden elementen zoals
Blad 69
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
persoonlijkheid, ego en relatievorming. Deze elementen zijn gebonden aan het karakter van de persoon en worden beïnvloed door de mentale programmering vanuit de omgeving. De spanningen tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven De Amerikaanse econoom Porter signaleerde in zijn Innovation Lecture spanningen tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Volgens hem ligt de oorzaak voor deze spanning bij de universiteiten. Uit het onderzoek blijkt dat dit toch genuanceerder ligt, de oorzaken zijn bij zowel de kennisinstellingen als het bedrijfsleven terug te vinden. Bij de universiteiten zijn de knelpunten: de economische relevantie van het onderzoek en te weinig open staan voor samenwerking met het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven heeft ook de nodige knelpunten: het in veel gevallen extreem korte termijn denken strookt niet met het lange(re) termijn denken van de kennisinstellingen en de strategie van permanente kostenreducties op innovatie in bedrijfsprocessen staat haaks op de wereld van kennisinstellingen, namelijk kennisontwikkeling en –overdracht.
05.03
Welke ontwikkelingen en ruimtelijke patronen zijn waarneembaar in innovatie?
In deze paragraaf zijn de ontwikkelingen in innovatie en de ruimtelijke patronen van innovatie beschreven. Daarmee is inzicht gekregen in de mogelijkheden en vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing. De ontwikkelingen in innovatie – de mogelijkheden voor facility sharing Op basis van de verdeling naar de vier innovatieve krachten in de economie zijn de volgende ontwikkelingen vastgesteld. Overheid De overheid richt zich op versterking van het innovatieklimaat, meer bedrijven die innoveren en benutten van innovatiekansen op gebieden waar Nederland sterk in is. Daartoe zijn drie speerpunttechnologieën in de context van life-sciences benoemt: biotechnologie, nanotechnologie en ICT. Hoger onderwijs en onderzoek In het onderwijsbeleid is aandacht voor de verhoging van het aantal bèta’s, technici en onderzoekers. Prioriteit in het onderzoeksbeleid is focus en concentratie, vooral op de speerpunttechnologieën. Het zwakke punt blijft de kritische massa in de onderzoekscapaciteit.
Blad 70
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De belangrijkste ontwikkelingen in het hoger onderwijs en onderzoek zijn: −
Een ontwikkeling van specialistisch naar generalistisch onderwijs en onderzoek: van monodiscipline naar multi- en transdiscipline;
−
Van transdisciplinair onderwijs en onderzoek, gericht op integratie tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven, is nog nauwelijks sprake;
−
De innovatieve universiteit met een sterkere aandacht voor het bedrijfsleven en facility sharing als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven.
Het bedrijfsleven – de grote en kleine ondernemingen −
Bij multinationale ondernemingen internationalisering van R&D. Daardoor komt onderzoekscapaciteit vrij, deze wordt in verband met het streven naar kostenreductie aangeboden aan het Nederlandse bedrijfsleven. Facility sharing kan daarbij een hulpmiddel zijn;
−
Grootbedrijf: door hun kritische massa is investeringscapaciteit beschikbaar. Onder druk van de economische conjunctuur worden de investeringen gereduceerd. Facility sharing is een hulpmiddel om de kosten te reduceren;
−
MKB: R&D-activiteiten en –faciliteiten zijn moeilijk toegankelijk door een tekort aan instroom van hoogopgeleid personeel en het gebrek aan investeringsvermogen. Met facility sharing zijn kennisuitwisseling en beperking van de benodigde investeringen mogelijk;
−
Startende ondernemingen: eigen R&D-faciliteiten te duur. Diverse universiteiten fungeren als incubator voor eigen spin-off ondernemingen. Facility sharing is het hulpmiddel voor startende ondernemingen om de kosten voor eigen R&D-faciliteiten te reduceren.
Ruimtelijke patronen van innovatie – de vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing De belangrijkste conclusies ten aanzien van de ruimtelijke patronen zijn: −
Het patroon van R&D-activiteiten volgt de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland. De Nota Ruimte hanteert deze hoofdstructuur voor de verdere economische ontwikkeling van Nederland;
−
De R&D-activiteiten kennen geen sterke regionale specialisaties;
−
Ongeveer 70% van de R&D-activiteiten vindt plaats in matig tot niet verstedelijkte gebieden;
−
Hoogwaardige bedrijventerreinen kennen de hoogste R&D-intensiteit, dit is echter geen bewijs voor clustervorming in de context van de clustertheorie van Porter;
−
De belangrijkste vestigingsfactoren voor R&D zijn: het (regionale) vestigingsklimaat, gekwalificeerd personeel, de historie en culturele roots;
− −
Regionale nabijheid speelt geen rol in R&D samenwerkingsverbanden; Vestigingsfactoren voor R&D-activiteiten in de regionale nabijheid van universiteiten zijn: historie, culturele roots en gekwalificeerd personeel.
Blad 71
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
05.04
Samenwerkingsverbanden
Hoe functioneren samenwerkingsverbanden in de huidige economische situatie en wat zijn de kenmerken?
In deze paragraaf is gestart met het beschrijven van de knelpunten en succesfactoren in de huidige economische situatie van Nederland. Daarmee is inzicht gekregen in de kansen en bedreigingen voor de ontwikkeling van facility sharing. Verder is via een theoretische analyse het functioneren van samenwerkingsverbanden in Nederland in beeld gebracht. Daarmee wordt inzicht gekregen in de omvang van de markt voor facility sharing. Knelpunten in de huidige economische situatie De huidige economie kent, om te kunnen transformeren naar een kenniseconomie, een aantal belangrijke knelpunten. Het algemene beeld is dat Nederland niet slecht presteert, maar dat andere landen het beter doen. Overheid De overheid heeft beleid ontwikkeld voor de transformatie naar een kenniseconomie. Echter in de praktijk komt dit nauwelijks van de grond, een probleem wat voor Europa in zijn geheel is vastgesteld. Onderwijs en onderzoek Het opleidingsniveau van de jongere werkende leeftijdsgroepen behoort tot de laagste van Europa en is dalende. Verder is er een groot tekort aan onderzoekers en te weinig mensen volgen technische en bètaopleidingen. De onderwijsuitgaven per leerling liggen op het laagste niveau van Europa en de internationale aantrekkingkracht van het hoger onderwijs is matig tot slecht. De onderzoekscapaciteit kent een grote versnippering waardoor de benodigde kritische massa niet wordt gevormd. De Nederlandse samenleving nodigt niet uit tot leren en innoveren. Het bedrijfsleven – de grote en kleine ondernemingen De R&D-uitgaven lopen, gemeten naar internationale maatstaven, fors achter. Daarnaast is er het proces van internationalisering van R&D, bedrijven verdelen hun R&D-activiteiten over meerdere landen om zo tot een snellere ontwikkeling en absorptie van kennis te komen. Dit wordt versterkt door het proces van internationale arbeidsdeling, andere landen hebben een groter aanbod aan onderzoekers, technici, bèta’s en/of kennen lagere loonkosten. Een innoverend MKB vormt de potentie van de economische groei, maar zij zal internationaal moeten gaan concurreren om deze potentie te benutten. Daarnaast zal het vermogen tot kennisabsorptie in het MKB moeten worden versterkt. Verder zijn de Nederlanders weinig ondernemend: het aantal starten ondernemingen is, naar internationale maatstaven gemeten, laag. Voor internationale R&D-vestigingen kent Nederland een matig vestigingsklimaat.
Blad 72
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
Succesfactoren in de huidige economische situatie De economie kent ook een paar sterke punten. De overheids-uitgaven voor onderzoek zijn, internationaal beschouwd, hoog en de kwaliteit van het onderzoek is ook hoog. De voorsprong loopt echter terug. De mogelijkheden voor facility sharing Samenvattend: een kennisintensivering van de samenleving waarbij Nederland veel zwakke punten heeft. De (nog) sterke positie van het onderzoek vormt, met gerichte actie, de potentie voor de toekomst. Deze situatie biedt zeker kansen maar kent ook vele bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van facility sharing in Nederland. Functioneren van samenwerkingsverbanden – de omvang van de huidige markt voor facility sharing In paragraaf 05.02 is een ordening van netwerken vastgesteld met verschillende intensiteiten van samenwerking. Deze typen netwerken zijn theoretisch onderzocht op het functioneren van samenwerkingsverbanden en clustervorming. De belangrijkste conclusies voor samenwerkingsverbanden −
De vraag/aanbod relatie is belangrijker dan innovatie-of informatierelaties, zij spelen de belangrijkste rol in clustervorming in tegenstelling tot de clustertheorie van Porter, die gericht is op innovatie. Klanten, toeleveranciers en concurrenten zijn belangrijker onderzoekspartners dan universiteiten en kennisinstellingen;
−
De meeste clusters zijn van het type vraag/aanbod-, innovatie- of informatienetwerken komen nauwelijks voor;
−
Informatienetwerken zijn belangrijk voor regionale vraag/aanbod relaties en kleinere ondernemingen;
−
Regionale nabijheid is slechts in enkele gevallen belangrijk bij vraag-aanbodrelaties;
−
In alle clustertypen wordt gestreefd naar kostenreducties, het creëren van nieuwe kansen en kennistransfer.
De omvang van de markt voor facility sharing is in de huidige situatie beperkt: het aantal informatie- en innovatienetwerken is gering en universiteiten en kennisinstellingen zijn geen interessante kennispartners. Kansen naar de toekomst zijn er door de aandacht voor kenniseconomie waarbij informatie- en innovatienetwerken belangrijk zijn of worden.
Blad 73
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
05.05
Samenwerkingsverbanden
Wat zijn de potentiële doelgroepen voor facility sharing op basis van de verwachte economische ontwikkelingen?
In paragraaf 05.03 zijn de ontwikkelingen van innovatie voor het hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en het bedrijfsleven beschreven. Daarbij zijn voor de verschillende partijen specifieke kenmerken vastgesteld die de basis vormen voor de mogelijkheden van facility sharing. Deze informatie vormt het uitgangspunt voor het vaststellen van de verschillende doelgroepen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar aanbieders en gebruikers. Aanbieders facility sharing De mogelijke aanbieders en de bijhorende motieven voor facility sharing zijn: −
Universiteiten: als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
Onderzoeksinstellingen: idem;
−
Multi-nationals: kostenreductie als oplossing voor het vrijkomen van R&D-activiteiten en –faciliteiten;
−
Het MKB met eigen faciliteiten: als middel tot kostenreductie;
−
Het grootbedrijf: als middel tot kostenreductie.
Een andere, mogelijke aanbiedende partij voor facility sharing zijn de commerciële organisaties die zich tot doel stellen om faciliteiten aan te bieden. Op basis van het onderzoek is dit niet te bewijzen. In het tweede deel van het onderzoek, naar de mogelijkheden voor facility sharing, zal dit nader onderzocht worden. Gebruikers facility sharing De mogelijke gebruikers en de bijhorende motieven voor facility sharing zijn: −
Universiteiten: als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
Onderzoeksinstellingen: idem;
−
Het grootbedrijf: als middel tot kostenreductie;
−
Het MKB: als middel tot kostenreductie en kennisuitwisseling in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-activiteiten en –faciliteiten;
−
Startende innovatieve ondernemingen: als middel tot kostenreductie in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten.
05.06
Uitgangspunten en randvoorwaarden bij de ontwikkeling van concepten voor facility sharing
In deze paragraaf zijn de succesfactoren, de mogelijke bedreigingen, kenmerken van de markt voor facility sharing, de vestigingsplaatsfactoren en aanbevelingen voor het verder ontwikkelen van facility sharing beschreven. Daarmee zijn diverse uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van concepten voor facility sharing gedefinieerd.
Blad 74
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De succesfactoren voor facility sharing −
De overheid, universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven streven allen naar kostenreductie zoals het beperken van R&D-investeringsbudgetten. Facility sharing is een middel om deze kostenreductie te bereiken;
−
Het overgrote deel van het MKB en startende ondernemingen missen het investeringvermogen voor R&D-faciliteiten. Facility sharing is een middel om dit gebrek aan kapitaal op te vangen;
−
Multi-nationale ondernemingen hebben R&D-faciliteiten en –activiteiten beschikbaar door de internationalisering van R&D. Facility sharing is een middel om deze ‘over-capaciteit’ te benutten;
−
Het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek streven naar samenwerking met het
−
Internationaal is een ontwikkeling waarneembaar voor facility sharing als middel tot kostenreductie;
−
De overheid ziet facility sharing als middel om samenwerkingsverbanden te stimuleren, maar zal geen
bedrijfsleven. Facility sharing is een middel om deze samenwerking te bevorderen;
actief beleid in deze richting ontwikkelen; −
Het tekort aan bèta’s, technici en onderzoekers, facility sharing is een middel om deze krachten efficiënter te benutten;
−
Facility sharing is een middel om innovatie- en informatienetwerken te bevorderen;
−
De overheid investeert fors in wetenschappelijk onderzoek;
−
De hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek;
−
Innovatie is de concurrentiekracht van de toekomst.
De mogelijke bedreigingen voor facility sharing −
Het tekort aan bèta’s, technici en onderzoekers. Dit capaciteitsgebrek kan het gebruik van de kennisnetwerk door derden, een mogelijke aan te bieden service, belemmeren;
−
De Nederlandse samenleving nodigt niet uit tot innoveren en leren;
−
De R&D-uitgaven van het bedrijfsleven lopen, naar internationale maatstaven gemeten, fors achter;
−
Het lage opleidingsniveau van de jongere werkende generatie in combinatie met de hoge loonkosten. Dit vormt een gevaar voor uitstroom van R&D-activiteiten naar het buitenland;
−
Het MKB, in potentie de motor van de economische groei heeft problemen met de absorptie van kennis;
−
Het MKB zal internationaal moeten gaan concurreren om haar (groei-)potentie te benutten;
−
Startende ondernemingen hebben in potentie de grootste innovatiekracht, echter Nederlanders zijn weinig ondernemend;
−
De meeste samenwerkingsverbanden zijn gebaseerd op vraag/aanbod relaties, innovatie- of informatienetwerken komen nauwelijks voor. De wensen van de consument leiden kennelijk (nog) niet tot een behoefte aan innovatie- of informatienetwerken.
Blad 75
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Samenwerkingsverbanden
De markt voor facility sharing −
De omvang van de markt voor facility sharing zal in de huidige situatie klein zijn: Vraagaanbodrelaties overheersen en innovatie- en informatierelaties komen nauwelijks voor. Klanten, toeleveranciers en concurrenten zijn belangrijker onderzoekspartners dan universiteiten en kennisinstellingen. De vraag/aanbod relaties leiden kennelijk niet tot een drang naar R&D-activiteiten en -faciliteiten. Dit wordt versterkt door het beeld van de lage R&D-uitgaven in Nederland;
−
Lokale of regionale nabijheid is niet of nauwelijks belangrijk bij de onderzochte R&Dsamenwerkingsverbanden of de onderzochte samenwerkingsverbanden binnen het bedrijfsleven. Het verzorgingsgebied voor facility sharing moet dus groot zijn;
−
Potentiële gebruikers zijn: universiteiten, kennisinstellingen, het grootbedrijf, het MKB en startende ondernemingen;
−
Potentiële aanbieders zijn: multi-nationale ondernnemingen, universiteiten, kennisinstellingen, het grootbedrijf en MKB met eigen R&D-faciliteiten en mogelijk commerciële aanbieders;
−
De belangrijkste aanbodconcepten zijn: kostenreductie en samenwerken in verband met kennisuitwisseling.
Vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing −
Het patroon van R&D-activiteiten volgt de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland, het aanbieden van faciliteiten in deze gebieden heeft de meeste kans;
−
De R&D-activiteiten kennen geen sterke regionale specialisaties, het aanbod van faciliteiten zal dus divers zijn;
−
Ongeveer 70% van de R&D-activiteiten vindt plaats in matig tot niet verstedelijkte gebieden, veel universiteitssteden behoren tot deze gebieden. De faciliteiten van universiteiten bevinden zich dus in de gebieden met potentiële gebruikers;
−
De belangrijkste vestigingsfactoren voor R&D zijn: het (regionale) vestigingsklimaat, gekwalificeerd personeel, de historie en culturele roots; De regio’s rondom universiteiten voldoen aan veel van deze vestigingsfactoren.
Aanbevelingen voor de ontwikkeling van facility sharing −
Facility sharing als een zelfstandig product profileren: er bestaat de gedachte om facility sharing als onderdeel van parkmanagement, bij scienceparken rondom universiteiten, te positioneren. De geografische omvang van het verzorgingsgebied is echter beduidend groter.
Blad 76
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
DEEL II: FACILITY SHARING
Blad 77
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
06
FACILITY SHARING, EEN KWALITATIEVE ANALYSE
06.01
Achtergrond en doelstelling
In dit hoofdstuk is de kwalitatieve analyse van de huidige markt van facility sharing beschreven. Doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de kwalitatieve aspecten van vraag en aanbod. Gestart is met de verschillende typen aangeboden faciliteiten. Vervolgens zijn de kenmerken van de vraag- en aanbodzijde beschreven zoals verschillende aanbieders, gebruikers, doelgroepen en motieven. De tweede helft van dit hoofdstuk richt zich op een aantal specifieke elementen die een rol spelen bij het functioneren van facility sharing in de markt. Deze elementen zijn: de wijze waarop facility sharing in de organisaties van aanbieders en gebruikers is ingepast (organisatorische aspecten), de dienstverlening, de kwaliteit en de contractvorming, de prijsvorming van de aangeboden faciliteiten en de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Het hoofdstuk is afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte (deel)onderwerpen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken inzake praktijkvoorbeelden176 van facility sharing en beleidsvoorbereidend onderzoek177 betreffende facility sharing. Dit is aangevuld met eigen onderzoek bij aanbiedende organisaties zoals DSM, Philips, IDEA Center Groningen, Amsterdam Science Park, Beagle Life Science Center, Biopartner Center Leiden en het Telematica Instituut te Enschede. In dit hoofdstuk worden hoofdzakelijk de conclusies van het onderzoek beschreven, de diverse onderzoeken zijn in bijlage IX beschreven.
176
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
177
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 78
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
06.02
Typen faciliteiten
De volgende typen faciliteiten zijn waargesteld, te weten: Figuur 6.1: Typen faciliteiten, het geografisch verzorgingsgebied en de hoogte van de benodigde investeringen Geografisch schaalniveau verzorgingsgebied
Hoogte investeringen
Huisvesting en middelen
regionaal tot nationaal
hoog tot zeer hoog
Diensten - kennisinfrastructuur - management ondersteunend - arbo - administratief - diversen
regionaal tot nationaal regionaal regionaal regionaal regionaal
hoog tot zeer hoog matig tot hoog matig tot hoog laag tot matig laag tot matig
Huisvesting en middelen
lokaal tot regionaal
hoog
Diensten - kennisinfrastructuur - management ondersteunend - secretarieel - administratief - diversen
lokaal lokaal tot regionaal lokaal lokaal
laag tot matig laag tot matig laag laag
Type faciliteit Specifieke facilities
Algemene facilities
Bron investeringskosten: Brink Groep, 2004
De aangeboden typen faciliteiten zijn vrij divers van karakter, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar specifieke en algemene faciliteiten. Specifieke faciliteiten kennen een uniek karakter en behoren direct tot het primaire proces van de aanbieder. Algemene faciliteiten kennen een minder uniek karakter en zijn meer ondersteunend naar het primaire proces van de aanbieder. In enkele gevallen is een ondersteunende faciliteit toch in de categorie specifieke faciliteit geplaatst vanwege het unieke karakter van die aangeboden faciliteit. De specifieke faciliteiten zijn over het algemeen sterk technologisch van karakter, de algemene faciliteiten zijn dit in mindere mate. Verder hebben specifieke faciliteiten over het algemeen een hoge mate van kennisintensiteit, bij de algemene faciliteiten is dit minder het geval. Binnen de hoofdgroepen specifieke en algemene faciliteiten is een onderverdeling gemaakt naar huisvesting, middelen en diensten. Voor huisvesting en middelen moet bij specifieke faciliteiten worden gedacht aan kassen, laboratoria, cleanrooms en bij algemene faciliteiten aan kantoren, vergaderruimten, loodsen en magazijnen.
Blad 79
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De diensten zijn onderverdeeld in een aantal groepen: kennisinfrastructuur, management ondersteunend, arbo, (secretarieel-) administratief en diversen. Daarbij moet worden gedacht aan: Specifieke faciliteiten: −
Kennisinfrastructuur: personele ondersteuning bij R&D-activiteiten en toegang tot het interne kennisnetwerk;
−
Management-ondersteunend: ondersteuning bij octrooiaanvragen en het verkrijgen van venturekapitaal;
−
Arbo: ondersteuning inzake veiligheid en gezondheid bij R&D-activiteiten;
−
Administratief: finance and control;
−
Diversen: een vertaalbureau of de organisatie van conferenties;
Algemene faciliteiten: −
Kennisinfrastructuur: ondersteuning door technisch personeel;
−
Management-ondersteunend: logistieke diensten;
−
Secretarieel-administratief: postverzorging en secretariële ondersteuning;
−
Diversen: schoonmaak, catering en afvalverwerking.
Naast de typen faciliteiten is het geografisch schaalniveau van het betreffende verzorgingsgebied in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat de specifieke faciliteiten een groter geografisch schaalniveau van het verzorgingsgebied kennen dan de algemene faciliteiten. Sterker nog: naar mate een faciliteit unieker wordt, des te groter de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Deze conclusie is ook vastgesteld in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken178. Per groep faciliteiten is een globale inschatting gemaakt van de bijbehorende investeringskosten. In verband met de grote diversiteit aan faciliteiten is er voor gekozen om de investeringskosten kwalitatief te benoemen (hoog, matig en laag).
06.03
Kenmerken aanbodzijde
In deze paragraaf zijn drie kenmerken van de aanbiedende partijen onderzocht, namelijk het type organisatie waartoe de aanbiedende partij behoort, het aanbodmotief en de doelgroepen waar het aanbod zich op richt.
178
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 80
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Typen aanbieders Door middel van een analyse van de verschillende aanbieders van faciliteiten zijn de volgende typen aanbieders vastgesteld, te weten: −
Universiteiten en hogescholen;
−
Kennisinstellingen zoals TNO;
−
Bedrijven;
−
Commerciële aanbieders van faciliteiten;
−
Stimuleringsprogramma’s gericht op (techno)starters zoals Biopartner en Technopartner179.
De eerste drie typen aanbieders, de universiteiten en hogescholen, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, bieden in grote mate specifieke faciliteiten aan. DSM Research Campus heeft een divers aanbod dat zowel specifieke als algemene faciliteiten omvat. Van laboratoria tot loodsen en magazijnen en van de interne kennisinfrastructuur tot secretariële ondersteuning. Philips heeft haar algemene faciliteiten zoals vergaderzalen, restaurants en de bijbehorende ondersteunende dienstverlening in een centraal gebouw (The Strip) ondergebracht. De restcapaciteit wordt op de markt aangeboden. De overige twee typen aanbieders, de commerciële aanbieders en de programma’s gericht op starters, bieden bedrijfsverzamelgebouwen met kantoren, werkruimten en in een enkel geval laboratoria (Beagle Life Science Center en het Biopartner Center) aan. De aangeboden faciliteiten zijn voor het overgrote deel in de categorie algemene faciliteiten te plaatsen. Het betreft hier vooral zaken zoals schoonmaak, receptie, vergaderzalen, catering en dergelijke. Het IDEA Center in Groningen biedt ook enkele specifieke faciliteiten aan zoals ondersteuning bij octrooiaanvragen, verkoop van de producten en toegang tot netwerken van potentiële afnemers. Aanbodmotieven De definitie van facility sharing is ondermeer gebaseerd op de verschillende aanbodmotieven die bij aanbieders van faciliteiten zijn vastgesteld (zie paragraaf 01.06). Deze motieven zijn: 1.
Financieel-economisch of efficiency motief
Het doel is het benutten van de aanwezige restcapaciteit waardoor er sprake is van een hogere efficiency in de apparatuur- en gebouwbenutting en/of het gedeeltelijk dekken van de investeringen in nieuwe apparatuur en gebouwen. Enkele vastgestelde argumenten die dit motief ondersteunen zijn: −
Het gezamenlijk investeren in apparatuur om het beslag op de beschikbare financiële middelen te verminderen of om investeringen überhaupt mogelijk te maken;
−
Aanvullende financiële opbrengsten genereren (versterking van de derde geldstroom bij universiteiten);
179
Biopartner en Technopartner zijn door de overheid geïnitieerde en gefinancierde stimuleringsprogramma’s gericht op startende ondernemingen
Blad 81
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Facility sharing
In enkele gevallen: gezamenlijk gebruik is een subsidievoorwaarde bij de aanschaf van apparatuur (het Mibitonprogramma voor de Life Science)180.
2.
Kennisuitwisseling
Het doel is kennisuitwisseling en het intensiveren van deze kennisuitwisseling met de omgeving. Het delen van de faciliteiten met derden moet als een onderdeel van een bredere visie worden beschouwd. Enkele vastgestelde argumenten die dit motief ondersteunen zijn: −
Onderdeel van het incubatorbeleid: het gebruik van de faciliteiten door eigen spin-off ondernemingen;
−
Versterking van een technologische cluster rondom een universiteit;
−
Marketingtool voor commerciële activiteiten: facility sharing als hulpmiddel voor de uitbreiding van het netwerk;
−
Door facility sharing leert men elkaars mogelijkheden en wensen kennen en gaat men dikwijls over tot andere vormen van kennisoverdracht. Doelen daarbij zijn kennisontwikkeling met de omgeving en verdere ontwikkeling van de interne kennis.
3.
Maatschappelijke functie
Naast de twee voorgaande motieven komt er nog een derde motief in beeld: het profileren van een zekere maatschappelijke functie van de betreffende aanbieder. Facility sharing als vorm van kennisoverdracht naar de omgeving en verdere ontwikkeling van het regionale MKB-bedrijfsleven. Het gebruik hoeft in deze gevallen niet aan te sluiten bij het onderzoeksterrein van de aanbieder. Voorbeelden hiervan zijn het Kennisvoucherproject bij DSM te Geleen en het DINO-loket van TNO. De stimuleringsprogramma’s zoals Biopartner en Technopartner programma behoren ook tot dit motief. Voorwaarde hierbij is dat het gebruik wel aansluit bij een specifiek technologiegebied. Per type aanbieder is onderzocht wat de belangrijkste aanbodmotieven zijn. In onderstaand overzicht is dit weergegeven. Figuur 6.2: Aanbodmotieven per type aanbieder Organisatie
Universiteiten en hogescholen Kennisinstellingen Bedrijven Commerciële aanbieders Stimuleringsprogramma's
180
Efficiency X X X X
Kennisuitwisseling
Maatschappelijke functie
X X
X X X
Het Mibiton programma maakt plaats voor het Technopartner programma, Ministerie van Economische Zaken, dhr. E. Bakker, interview 15 juni
2004
Blad 82
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De door de overheid gefinancierde organisaties, de universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen, kennen een breder scala aan aanbodmotieven dan de bedrijven en commerciële aanbieders. Een verklaring hiervoor is simpel: de universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen hebben als taak kennisoverdracht naar de omgeving en kennisontwikkeling met de omgeving. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motieven kennisuitwisseling en de maatschappelijke functie. Vergroting van de derde geldstroom bij deze organisaties verklaart het motief efficiency. Stimuleringsprogramma’s zijn door de (regionale) overheid gefinancierde initiatieven ter stimulering van startende ondernemingen. Dit verklaart de maatschappelijke functie: stimulering van het innovatieproces in de economie. Dit is immers de grote kracht van jonge, kleine ondernemingen (zie paragraaf 04.04). Bij de bedrijven en commerciële aanbieders is het sociaal-maatschappelijke patroon van de private sector bevestigd: het voortdurende streven naar kostenreductie. In de rubricering van aanbodmotieven is sprake van een zekere dynamiek, aanbieders doorlopen een zekere ontwikkeling. Na verloop van tijd kan in de motieven om aan facility sharing te doen een verschuiving optreden. Zo kan gestart zijn vanuit een efficiencyinvalshoek en is gaandeweg de kennisuitwisseling meer op de voorgrond gekomen. Dit maakt deel uit van een voortschrijdende ontwikkeling waarbij kennisinstellingen, hogescholen en researchafdelingen van grote kennisbedrijven, in verband met teruglopende budgetten, steeds marktgerichter moeten gaan werken. Waar gestart wordt met een efficiencyverbetering, het gebruik van restcapaciteit, en vervolgens wordt de kenniscommercialisering een meerwaarde in de aangeboden dienstverlening. Figuur 6.3: de dynamiek in de aanbodmotieven waarde
maatschappelijke functie
kennis uitwisseling
efficiency
motieven
efficiency
kennisuitwisseling
maatschappelijke functie
Blad 83
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Doelgroepen In onderstaand overzicht zijn de doelgroepen per type aanbieder inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is per type aanbieder op globale wijze aangegeven wat de geografische schaal van het verzorgingsgebied is. Figuur 6.4: Doelgroepen per type aanbieder
Type aanbieder
Doelgroep
Geografische schaal
1.
Universiteiten en hogescholen
niet nader afgebakend, feitelijk organisaties in de relevante technologiegebieden
regionaal tot (inter)nationaal
2.
Kennisinstituten
niet nader afgebakend
niet nader afgebakend feitelijk van regionaal tot (inter)nationaal
3.
Bedrijven
niet nader afgebakend
DSM en Thales regionaal Philips van lokaal tot nationaal
4.
Commerciële aanbieders
niet nader afgebakend
lokaal
5.
Stimuleringsprogramma (Biopartner, Technopartner)
organisaties in relevante technologiegebieden
lokaal
In het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken181 is een (beperkte) relatie vastgesteld tussen het aanbodmotief en de doelgroepen. Bij het aanbodmotief efficiency is de doelgroep niet nader afgebakend. De aanbieders stellen de faciliteiten in principe aan elke potentiële gebruiker beschikbaar, hoewel het gebruik door bedrijven in hetzelfde technologieveld wel het meest voor de hand ligt. De belangrijkste voorwaarde is dat het gebruik plaats vindt op het moment dat er sprake is van onderbenutting. De doelgroep voor het aanbodmotief kennisuitwisseling is duidelijker af te bakenen. De gebruikers opereren meestal op hetzelfde technologieveld als de aanbieder. Dit geldt dan vooral voor de spin-off ondernemingen (incubatorfunctie) en de ondernemingen binnen de eigen regionale cluster. Voor het aanbodmotief aanvullende maatschappelijke functie is de doelgroep breed en voor een deel onbekend bij de aanbieder (niet nader afgebakend). De doelgroepen hoeven ook niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij de primaire onderzoeksterreinen van de aanbieder. De marktbenadering is bij deze groep veelal ook anders van karakter dan bij de andere aanbodmotieven.
181
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 84
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
In het onderzoek naar de aanbodmotieven is vastgesteld dat een aanbiedende partij in veel gevallen meerdere aanbodmotieven heeft. Dit betekent dat de doelgroepen waarop men zich in de praktijk richt niet of nauwelijks zijn af te bakenen. De geografische schaal van de verzorgingsgebieden is bij de eerste drie typen aanbieders, universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven, beduidend groter dan bij de laatste twee typen aanbieders, de commerciële aanbieders en de programma’s gericht op starters. Dit is te verklaren door het type faciliteit dat wordt aangeboden. De universiteiten, kennisinstellingen en het grootste deel van de onderzochte bedrijven bieden meer specifieke faciliteiten aan. Commerciële aanbieders en de programma’s voor starters bieden veelal meer algemene faciliteiten. Figuur 6.5: De relatie tussen het type faciliteit en de geografische schaal van het verzorgingsgebied
Type aanbieder
Type faciliteit
Geografische schaal
Universiteiten en hogescholen
specifiek
Kennisinstellingen
specifiek
Bedrijven
specifiek tot algemeen
Commerciële aanbieders
specifiek tot algemeen
regionaal tot (inter)nationaal regionaal tot (inter)nationaal regionaal tot nationaal lokaal
Stimuleringsprogramma's
specifiek tot algemeen
lokaal
06.04
Kenmerken vraagzijde
Voor het in beeld brengen van kenmerken van de vraagzijde is gebruik gemaakt van beschikbare gegevens over gebruikers van de in de vorige paragraaf onderzochte zestien aanbieders. Typen vragers/gebruikers Door middel van analyse van de beschikbare gegevens zijn de verschillende typen vragers/gebruikers vastgesteld, te weten: −
Universiteiten en hogescholen;
−
Kennisinstellingen;
−
Starters: spin offs en (techno)starters;
−
Het MKB;
−
Het grootbedrijf;
−
Overheden.
Blad 85
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De vraag van de verschillende typen gebruikers naar de typen faciliteiten is vrij divers. Primair in de vraag naar facility sharing is het gezamenlijk gebruik van specifieke faciliteiten182. Bij gebruik van bedrijfsruimte in bedrijfsverzamelgebouwen wordt gebruik gemaakt van de aangeboden, meer algemene faciliteiten (zie figuur 6.5). Vraagmotieven In het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken183 zijn voor de vraagzijde de volgende twee motieven vastgesteld, te weten: 1.
Financieel-economisch of efficiency motief
Het doel is toegang verkrijgen tot de faciliteiten en operationele ondersteuning van de aanbieder zonder dat daarbij grote investeringen in de noodzakelijke apparatuur en in de kennis van het gebruik van die apparatuur noodzakelijk zijn. Enkele vastgestelde argumenten die dit motief ondersteunen zijn: −
Het voordeel van aanwezige veiligheids- en milieucontouren rondom de faciliteit van de aanbieder (geen investeringen in de benodigde veiligheids- en milieuvergunningen);
−
Het uittesten van apparatuur voordat deze zelf wordt aangeschaft (het uitproberen van de apparatuur);
−
Snellere product- en methodiekontwikkeling door de aanwezigheid van kennis, de bijbehorende infrastructuur en faciliteiten.
2.
Kennisuitwisseling
Ook hier is het doel kennisuitwisseling en het intensiveren van die kennisuitwisseling met de omgeving. Het gebruiken van de faciliteiten van derden moet dan als een onderdeel van een bredere visie worden beschouwd. Enkele vastgestelde argumenten die dit motief ondersteunen zijn: −
Toegang tot nieuwe onderzoeksrichtingen en daardoor kennisvermeerdering voor de eigen organisatie;
−
Netwerkvorming met relevante organisaties;
−
Toegang tot het kennisnetwerk van de aanbieder (samenwerking op het gebied van kennisinfrastructuur);
−
Marketingtool voor commerciële activiteiten: toegang tot een breder netwerk;
−
Toegang tot expertise van andere branches wat tot nieuwe invalshoeken kan leiden.
182
Zie bijlage IX
183
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 86
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
06.05
Facility sharing
Organisatorische aspecten
Deze paragraaf behandeld de wijze waarop facility sharing in de organisatie van de aanbieders is ingepast. Voor de vraagzijde is dit ook onderzocht, echter de beperkte beschikbare informatie heeft niet voldoende inzicht gegeven. Het organiseren van facility sharing binnen de onderzochte organisaties richt zich met name op het beheer en gebruik van de aangeboden faciliteiten. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn het opstellen en het bijhouden van de planning voor het gebruik van de faciliteiten, het maken van afspraken met de gebruikers, het begeleiden van de gebruikers en het verzorgen van cursussen voor nieuwe gebruikers. Organisatie aanbodzijde Aan de aanbodzijde worden de volgende organisatievormen onderscheiden, te weten: 1.
Het beheer en gebruik van de faciliteiten onder verantwoordelijkheid van verschillende organisatie-onderdelen
Een werkgroep coördineert het gebruik van de aangeboden faciliteiten. Kenmerkend voor deze organisatievorm is dat zij meer intern dan extern is gericht. Het interne gebruik heeft voorrang op het externe gebruik. 2.
Het beheer en gebruik van de faciliteiten is centraal binnen de organisatie georganiseerd
Een centraal organisatieonderdeel coördineert het gebruik van de aangeboden faciliteiten. In vergelijk met de voorgaande organisatievorm is er al meer aandacht voor de externe gebruiker. De spanning tussen intern en extern gebruik is afhankelijk van het type aanbieder. 3.
Het beheer en gebruik van de faciliteiten is in een afzonderlijk organisatieonderdeel ondergebracht
Voorbeelden van een afzonderlijk organisatieonderdeel zijn een business-unit, een businesscenter, een kenniswinkel of een werkgroep. In een aantal gevallen krijgt het afzonderlijke organisatieonderdeel een eigen business-target waarvoor zij verantwoordelijk is. Deze organisatievorm is meer extern dan intern gericht. Een vierde organisatievorm, die niet in het onderzoek is vastgesteld, maar wel een potentiële mogelijkheid is: 4.
Het gebruik door derden wordt gecoördineerd in een externe organisatie
Deze externe organisatie is in de praktijk een intermediaire organisatie die zicht heeft op de vraagzijde van de markt. De intermediair heeft een interface-functie tussen de interne organisatie en de externe markt en coördineert tussen vraag en aanbod.
Blad 87
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Op basis van het onderzoek onder de 16 aanbiedende organisaties zijn globale trends in organisatievormen naar het type aanbieder vastgesteld, zie onderstaand overzicht. Figuur 6.6: Globale trends in organisatievormen naar type aanbieder
Globale trends in de organisatievormen
Type aanbieder
Universiteiten en hogescholen Kennisinstellingen Bedrijven Commerciële aanbieders Stimuleringsprogramma's
overwegend centraal binnen de organisatie gecoördineerd divers overwegend coördinatie door een afzonderlijk organisatieonderdeel overwegend centraal binnen de organisatie gecoördineerd centraal binnen de organisatie gecoördineerd
Als een relatie wordt gelegd met het type aanbieders valt het volgende op. Universiteiten en hogescholen zijn het meest intern gericht, de commerciële aanbieders het meest extern gericht. Dit is als volgt te verklaren, universiteiten en hogescholen zijn primair gericht op onderwijs en onderzoek, zij proberen extra opbrengsten te genereren door vercommercialisering van de aanwezige faciliteiten en kennis. Voor commerciële aanbieders is externe gerichtheid één van de belangrijkste voorwaarden voor hun bestaansrecht. De programma’s voor starters, zoals Biopartner en Technopartner, zijn door hun specifieke doelgroep en subsidies minder commercieel in hun benadering. Kennisinstellingen en bedrijven positioneren zich verschillend op de schaal tussen interne en externe gerichtheid, ervaring met facility sharing en de interne cultuur zijn hierbij bepalende factoren. Er is geen onderscheid te vinden naar de verschillende aanbodmotieven184.
06.06
Dienstverlening, kwaliteit en contractvorming
In deze paragraaf komen zaken zoals dienstverlening, snelheid van leveren, de verhouding tussen intern en extern gebruik, de kwaliteit en de contractvorming (de wijze waarop afspraken worden gemaakt en vastgelegd) aan de orde. Dienstverlening In principe zijn de aangeboden faciliteiten voor iedereen toegankelijk185. Slechts enkele organisaties geven aan dat het gebruik niet strijdig mag zijn met het eigen belang of niet toegankelijk is voor directe concurrenten. De aangeboden faciliteiten zijn divers voor wat betreft het type faciliteit.
184
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
185
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 88
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Vooral bij specifieke faciliteiten komt facility sharing zonder additionele ondersteuning vanuit de aanbieder nauwelijks voor. In de praktijk blijkt altijd wel enige vorm van ondersteuning wenselijk te zijn. Bij een deel van de aanbieders is zelfstandig gebruik van de apparatuur mogelijk, soms nadat een cursus (al of niet verplicht) is gevolgd. In de praktijk maken vooral spin-off ondernemingen (goede bekendheid met apparatuur) en grote bedrijven (beschikken over de benodigde expertise) gebruik van deze mogelijkheid. In de overige gevallen is het zelfstandig gebruik niet toegestaan, of is dit door de complexiteit van de apparatuur niet of nauwelijks mogelijk. Snelheid De snelheid van de beschikbaarheid van faciliteiten blijkt in de praktijk een knelpunt186, dit wordt veroorzaakt door een aantal factoren, te weten: −
De beperkte capaciteit: door de beperkte beschikbaarheid van de aangeboden faciliteiten zijn lange wachttijden geen uitzondering. In de praktijk varieert de beschikbare capaciteit bij specifieke faciliteiten tussen de 10% en de 35%;
−
In veel gevallen heeft intern gebruik voorrang op extern gebruik;
−
Krappe openingstijden, veelal alleen tijdens kantooruren en buiten de vakantieperioden;
−
Lange reparatietijden.
Intern gebruik versus extern gebruik In de praktijk blijkt er met name bij universiteiten en hogescholen, kennisinstellingen en het bedrijfsleven een spanningsveld te bestaan in de inzet van de faciliteiten voor intern gebruik en extern gebruik187. Dit heeft een aantal oorzaken: de beperkte capaciteit, de beperkingen in de gebruikstijd en de interne cultuur. In een aantal gevallen hebben de interne gebruikers nog geen omslag in attitude ondergaan waardoor externe gebruikers de nodige belemmeringen ondervinden. Kwaliteitsgaranties Over het algemeen wordt de kwaliteit van de aangeboden faciliteiten als positief ervaren188. Slechts in een enkel geval wordt aangegeven dat het meedenken van het ondersteunende personeel van de aanbieder te wensen over laat. In een aantal gevallen worden kwaliteitsaspecten contractueel geregeld. Van een organisatie die het ISO-9001 certificaat voert wordt opgemerkt dat de daaruit voortvloeiende procedures als beperkend worden ervaren. Een enkele startende onderneming geeft aan dat hoe minder er geregeld is des te beter de samenwerking in het gebruik verloopt. Echter, het overgrote deel van de gebruikers geeft aan dat het contractueel vastleggen van kwaliteitsaspecten een aandachtspunt voor de toekomst is.
186
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
187
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
188
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 89
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Contractvorming In veel gevallen worden aspecten zoals geheimhouding, kennisbescherming, publicatierecht, aansprakelijkheid en inspanningsverplichtingen contractueel vastgelegd. Toch wordt dit door veel deelnemende organisaties (aanbieders en gebruikers) als aandachtspunt voor de toekomst gezien189. Het gaat hierbij om aspecten zoals afspraken over aansprakelijkheid bij schade of slechte resultaten, geheimhouding en kennisbescherming bij gevoelige informatie en octrooi- en gebruiksrechten bij positieve resultaten. In veel gevallen is dit nu te éénzijdig geregeld. In de meeste gevallen wordt een offerte en een opdrachtbevestiging uitgebracht.
06.07
Prijsvorming
In deze paragraaf zijn de wijze waarop de prijsstelling bij aanbiedende organisaties tot stand komt en de specifieke kenmerken van prijsvorming beschreven. De volgende aspecten zijn daarvoor onderzocht: het prijsbeleid, de gemeenschappelijke elementen in de prijsvorming, de commerciële marktbenadering, subsidies en de hoogte van de prijsstelling Het prijsbeleid Er is geen algemene trend waar te nemen in de prijsvorming voor het gebruik van faciliteiten door derden en de wijze waarop de tarieven bepaald worden190. De verschillende aanbieders gaan geheel verschillend met deze materie om. Dit heeft deels te maken met de wijze waarop de organisatie is gefinancierd en de wijze waarop de betreffende faciliteiten worden bekostigd. Gemeenschappelijke elementen in de prijsvorming In de opzet van de prijsvorming zijn een aantal gemeenschappelijke elementen te onderscheiden191, te weten: −
Afschrijvingen van de apparatuur en gebouwen;
−
De kosten voor de inzet van het personeel;
−
Overige operationele kosten zoals materiaalkosten, reparatiekosten en dergelijke.
Bij enkele kennisinstellingen gelden standaard voorschriften waarop de prijs moet worden gebaseerd, namelijk kostprijs192. Dit zijn dan richtlijnen die ook voor andere commerciële activiteiten van deze kennisinstellingen gelden. In andere gevallen wordt de prijs op maat gemaakt. Het begrip kostprijs blijkt
189
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
190
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
191
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
192
Bevestigd in een interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 90
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
in de praktijk enige ruimte te kennen. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat er geen algemene trend waarneembaar is. De commerciële marktbenadering In de prijsstelling vindt op twee manieren een vorm van bevoordeling plaats193. In de eerste plaats wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen interne en externe gebruikers. Bij interne gebruikers blijken niet alle vaste kosten in rekening te worden gebracht. Bijvoorbeeld omdat deze al vanuit andere bronnen worden gefinancierd. In de tweede plaats krijgen sommige externe gebruikers lagere prijzen in rekening gebracht dan andere externe gebruikers. Dit omdat zij als een strategische kennispartner worden gezien en/of als zij een spin-off onderneming van de betreffende aanbieder zijn. Vaak worden dan niet alle kosten doorberekend. Subsidies In enkele gevallen worden bij facility sharing met als aanbodmotief aanvullende maatschappelijke functie subsidies ingezet om het gebruik door MKB- en startende ondernemingen te bevorderen194. Voorbeelden hiervan zijn het Kennisvoucherproject van DSM en de Biopartner- en Technopartnerprogramma’s. De hoogte van de prijsstelling Door enkele aanbieders is aangegeven dat de tarieven voor sommige MKB-ondernemingen een struikelblok kunnen vormen195. Voor de meeste gebruikers in het onderzoek vormen de gehanteerde tarieven geen probleem. In welke mate de tariefstelling een knelpunt vormt, voor welke typen gebruikers deze dan vooral gelden en de omvang van de gebruikersgroep kon binnen de scope van het onderzoek niet worden vastgesteld. BTW en de wijze van financieren In een interview met de Universiteit Twente196 is aangegeven dat facility sharing door publieke organisaties, zoals universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen, bij private organisaties een belangrijke drempel kennen, namelijk de BTW. De publieke organisaties kunnen de BTW niet verrekenen, waardoor de kosten voor hen hoger uitvallen. Organisaties zoals universiteiten kunnen in de praktijk nieuw te realiseren faciliteiten financieren tegen rentepercentages onder de 3%197. De private ondernemingen kunnen dit niet, zij moeten hun faciliteiten
193
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
194
Zie bijlage IX
195
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
196
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
197
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 91
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
financieren tegen marktconforme rentepercentages met een eventueel opslagpercentage voor winst& risico. Daardoor kennen faciliteiten bij universiteiten veelal lagere (afschrijvings-)kosten. De wijze van financiering van universiteiten en hogescholen maakt dat de personeelslasten bij facility sharing veelal lager uitvallen dan bij private organisaties. 06.08
De geografische schaal van het verzorgingsgebied
In enkele voorgaande paragrafen is dit onderwerp al kort beschreven. Voor een belangrijk deel van de onderzochte situaties is de markt van facility sharing vooral regionaal tot interregionaal georiënteerd. Dit is te verklaren door het feit dat veel aangeboden faciliteiten tot het type specifieke faciliteit behoren. De geavanceerdheid en uniciteit van de aangeboden faciliteit bepalen in grote mate de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Des te unieker de aangeboden faciliteit, des te groter de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Een bevestiging is te vinden in het Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing dat het Ministerie van Economische Zaken198 heeft laten uitvoeren. Ten aanzien van de afstand tot de ‘gedeelde’ faciliteit is het volgende geconstateerd: −
Voor bijna 33% van de onderzochte bedrijven blijft de afstand beperkt tot maximaal vijf kilometer. Hieronder bevinden zich de meeste spin-off ondernemingen;
−
Bij 17% van de bedrijven bedraagt de afstand tussen de tien en vijftig kilometer;
−
Voor 50% van de bedrijven is de afstand groter dan vijftig kilometer.
Deze conclusies stemmen in grote lijnen overeen met de conclusies van deel I (Samenwerkingsverbanden) inzake de ruimtelijke patronen van innovatie en R&Dsamenwerkingsverbanden. Echter de regionale component blijkt in de praktijk sterker te zijn. De faciliteiten die tot het type algemene faciliteit worden gerekend hebben over het algemeen een kleiner verzorgingsgebied, van lokaal tot regionaal. Het regionale aspect ontstaat doordat facility sharing in enkele gevallen wordt ingezet als instrument van regionale MKB-stimulering zoals bij DSM Research Campus. Veel gebruikers geven wel aan dat een nabije ligging van de aangeboden faciliteit als een groot voordeel wordt ervaren199. Bij de Universiteit Twente blijkt facility sharing in de praktijk toch een sterke lokale component te hebben door de aanwezigheid van een regionale cluster van kennisintensieve bedrijven rondom de universiteit.
198
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, 29 januari 2004
199
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 92
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Dit is het gevolg van een gericht beleid van de universiteit dat sinds het midden van de jaren ’90 wordt gevoerd. De universiteit en de gemeente ontwikkelen sinds die tijd gezamenlijk een sciencepark en sturen in zekere mate gericht bij het toelaten van bedrijven. De DSM Research Campus zal bij zijn verdere ontwikkeling ook een sterke lokale component hebben. Op de Campus zijn de nodige bestaande gebouwen en bedrijventerreinen beschikbaar voor vestiging van bedrijven uit vergelijkbare technologiesectoren200. 06.09
Samenvatting en bevindingen
De definitie van facility sharing In hoofdstuk 1 is het begrip facility sharing breed gedefinieerd. Naast het directe gebruik van de betreffende faciliteit wordt ook gebruik gemaakt van de gehele kennisinfrastructuur. Doelen daarbij zijn kennisuitwisseling, kennisontwikkeling en het stimuleren van R&D-samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven. De typen faciliteiten De aangeboden faciliteiten zijn te verdelen naar een tweetal typen: specifieke en algemene faciliteiten. Specifieke faciliteiten hebben een uniek karakter en behoren direct tot het primaire proces. Algemene faciliteiten hebben een minder uniek karakter en zijn meer ondersteunend. De aanbieders en gebruikers Aan de vraag- en aanbodzijde worden een aantal spelers vastgesteld: universiteiten en hogescholen, kennisinstellingen, commerciële aanbieders van faciliteiten, programma’s gericht op startende ondernemingen, het bedrijfsleven en overheden (alleen aan de vraagzijde). Het bedrijfsleven kent verschillende typen ondernemingen, spin-offs en technostarters, het MKB en het grootbedrijf. De motieven De motieven aan de vraag- en aanbodzijde stemmen overeen, efficiency en kennisuitwisseling. Aan de aanbodzijde wordt nog een derde motief waargenomen, een maatschappelijke functie ter stimulering van het MKB, startende ondernemingen en kennisoverdracht naar de omgeving. Bij de aanbodmotieven efficiency en maatschappelijke functie zijn de doelgroepen, waar het aanbod zich op richt, niet nader afgebakend. Bij het motief efficiency zijn de faciliteiten voor iedere potentiële gebruiker beschikbaar, in de praktijk beperkt het gebruik zich veelal tot organisaties in hetzelfde technologiegebied. Het motief maatschappelijke functie kent een brede en deels onbekende doelgroep. De gebruikers hoeven niet aan te sluiten bij het technologiegebied van de aanbieder.
200
Interview met de heer W. Heinen, DSM R&D Campus Support, d.d. 23 juli 2004
Blad 93
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Het motief kennisuitwisseling kent een duidelijke doelgroep: organisaties in hetzelfde technologiegebied als de aanbieder. De beheersorganisatie Van de organisatie van facility sharing is alleen informatie van de aanbieders beschikbaar. Hier zijn drie organisatievormen vastgesteld die zich verschillend positioneren op de schaal tussen interne en externe gerichtheid. Het (bedrijfs)doel van de organisatie, ervaring met facility sharing en de interne cultuur zijn hierin bepalende factoren. De knelpunten in de huidige situatie Het product facility sharing kent in de praktijk een aantal knelpunten. De kwaliteit en kwaliteitsgaranties zijn een aandachtspunt voor toekomstige contractvorming. De snelheid van beschikbaarheid van facilities blijkt een probleem. Oorzaken hiervoor zijn de beperkte capaciteit, de spanning tussen intern en extern gebruik, krappe openingstijden en lange reparatietijden. De contractvorming tussen partijen vraagt naar de toekomst om nadere aandacht. Zaken zoals aansprakelijkheid bij schade of slechte resultaten, geheimhouding en kennisbescherming bij gevoelige informatie en octrooi- en gebruiksrechten zijn nu veelal te éénzijdig geregeld. Prijsvorming Er is geen algemene trend waar te nemen in de prijsvorming voor het gebruik van facilities. Wel worden een aantal gemeenschappelijke elementen in de prijsvorming onderscheiden zoals afschrijving van de investeringen, de kosten voor de inzet van het personeel en de operationele kosten. In de praktijk blijken niet altijd alle kosten te worden doorberekend. Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen interne en externe gebruikers. Verder krijgen sommige externe gebruikers lagere tarieven doorberekend omdat zij als strategische kennispartner worden beschouwd. In enkele gevallen wordt de prijsvorming beïnvloedt door subsidies. Voor de meeste onderzochte gebruikers vormen de gehanteerde tarieven geen probleem. De prijsvorming in publieke en private organisaties wordt sterk beïnvloedt door een aantal fiscale en financiële factoren. Publieke organisaties kunnen geen BTW verrekenen wat het gebruik van faciliteiten bij private organisaties duurder maakt. Anderzijds kunnen publieke organisaties hun faciliteiten financieren tegen beduidend lagere rentetarieven wat lagere prijzen tot gevolg heeft. Tenslotte blijkt de wijze van financieren van publieke organisaties in de praktijk veelal lagere personeelslasten tot gevolg te hebben.
Blad 94
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De markt De markt voor facility sharing is vooral regionaal en in beperkte mate interregionaal georiënteerd. De geavanceerdheid en uniciteit van de aangeboden faciliteit bepalen in grote mate de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Des te unieker de aangeboden faciliteit, des te groter de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Veel gebruikers geven wel aan dat een nabije ligging van de aangeboden faciliteit als een groot voordeel wordt ervaren. Ontwikkelingen rondom de Universiteit Twente en de DSM Research Campus kennen (in de toekomst) een sterke lokale component als gevolg van een regionale cluster van bedrijven.
Blad 95
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
07
FACILITY SHARING, DE HUIDIGE MARKT
07.01
Achtergrond en doelstelling
In dit hoofdstuk is de huidige markt van facility sharing beschreven. Het doel is inzicht te krijgen in de werking van deze markt. Daartoe zijn een aantal elementen onderzocht die gezamenlijk een beeld van de werking van de markt geven. Het hoofdstuk start met de ervaringen die de verschillende organisaties met facility sharing hebben, gevolgd door het belang dat partijen aan facility sharing hechten. Vervolgens worden de marktbenaderingen van aanbodzijde en vraagzijde beschreven, gevolgd door de wijze waarop vraag en aanbod samen komen. Dit vormt de basis voor het volgende, onderzochte element namelijk de transparantie van de markt. Kent de markt voldoende informatie over de deelnemende partijen zodat zij als een volwassen markt kan functioneren? Een element dat zich in het eerste deel van het onderzoek naar samenwerkingsverbanden manifesteerde zijn de culturele aspecten. Zij blijken een grote invloed te hebben op samenwerkingsverbanden tussen organisaties. Deze culturele aspecten zijn in de context van facility sharing onderzocht. Het laatste deel van dit hoofdstuk richt zich op de vastgestelde concepten waarbinnen facility sharing plaatsvindt en de omvang van de huidige markt. Het hoofdstuk is afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte (deel)onderwerpen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken inzake praktijkvoorbeelden201 van facility sharing en beleidsvoorbereidend onderzoek202 betreffende facility sharing. Met name dit laatste onderzoek vormt een belangrijke bron van informatie. Er is marktonderzoek verricht onder vijfenvijftig publieke kennisinstellingen, tachtig innovatieve bedrijven (een steekproef op basis van de WBSO203) en éénentwintig intermediairs. Dit is aangevuld met eigen onderzoek bij zes aanbiedende organisaties zoals beschreven in de inleiding van hoofdstuk 6. Tijdens het onderzoek bleek dat er weinig informatie beschikbaar is over de vraagzijde in de markt. De aanbodzijde kent een grotere bekendheid door de onderzoeken van het Ministerie van Economische
201
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
202
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
203
De WBSO is een fiscale regeling, waarmee de overheid investeringen in speur- en ontwikkelingswerk in de private sector bevordert
Blad 96
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Zaken en de wijze waarop enkele aanbieders zich profileren in de markt en op het internet. Een profilering van de vraagzijde op bijvoorbeeld internet is niet vastgesteld. 07.02
Ervaringen met facility sharing
Kennisinstellingen204 Van de wetenschappelijke instellingen (universiteiten, NWO-/KNAW-instituten en de kennisinstellingen) heeft 84% ervaring met facility sharing, tegenover 60% van de hogescholen. Incubators205 Bij incubators speelt facility sharing nauwelijks een rol. De technostarters waarop men zich richt zijn veelal spin-off ondernemingen van nabijgelegen kennisinstellingen. Deze ondernemingen onderhouden doorgaans goede relaties met hun moederorganisaties en hebben op dit punt dan ook nauwelijks behoefte aan ondersteuning vanuit de incubator. Het bedrijfsleven206 Van de technostarters heeft ruim 80% van de spin-off ondernemingen ervaring met facility sharing tegenover ruim 30% van de overige technostarters. Verklaringen hiervoor zijn de veelal beperkte financiële middelen en de nauwe band van spin-off ondernemingen met de moederorganisatie. En bij de overige technostarters de onbekendheid met het aanbod. Ook de meerderheid van de onderzochte grotere ondernemingen (65%) en de MKB-ondernemingen (55%) heeft met facility sharing inmiddels praktijkervaring opgedaan.
07.03
Het belang van facility sharing
Kennisinstellingen207 Het belang dat door universiteiten en kennisinstellingen wordt gehecht aan facility sharing is over het algemeen gemiddeld te noemen. Voor universiteiten en hogescholen zijn de motieven voor facility sharing efficiency (kostenreductie en/of derde geldstroom) en kennisuitwisseling. Bij de GTI’s overheerst het efficiency motief, namelijk een betere exploitatie van de bestaande apparatuur en veel minder het kennisuitwisselingsmotief. Terwijl dit laatste hun brugfunctie op de kennismarkt is.
204
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
205
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
206
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
207
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 97
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Bedrijfsleven208 Bij de bedrijven wordt vooral door de technostarters en de MKB-ondernemingen groot belang gehecht aan facility sharing. De motivatie is vooral efficiency: door apparatuur van kennisinstellingen te gebruiken kunnen zij bezuinigen op hun apparatuurinvesteringen. Voor grotere bedrijven is facility sharing minder belangrijk, zij hebben in de regel grotere financiële mogelijkheden om in eigen facilities te kunnen investeren. Op dit punt zijn de conclusies van deel I van dit onderzoek bevestigd, zie paragraaf 04.04. Figuur 7.1: Het belang van kennis- / R&D-activiteiten voor verschillende organisaties
Universiteiten
Hogescholen
Kennisinstellingen
Starters
MKB
Grootbedrijf 0
1
2
3
4
5
Bron: Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, 2004 Legenda: 1 = zeer onbelangrijk 3 = niet belangrijk / niet onbelangrijk 5 = zeer belangrijk
07.04
Marktbenadering aanbodzijde
Om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de aangeboden faciliteiten naar de markt worden geformuleerd en gecommuniceerd zijn een tweetal aspecten onderzocht. De marktbenadering en de organisatie van de marktbenadering.
208
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 98
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Marktbenadering Per aanbodmotief wordt de marktbenadering beschouwd. 1.
Financieel-economisch of efficiency motief209
Een gerichte marktbenadering, met informatieverstrekking over het aanbod, gebeurt bij het aanbodmotief efficiency slechts marginaal. De beschikbare restcapaciteit wordt zonder moeite opgevuld. Daarom is het dan ook niet noodzakelijk om de marketing en informatieverstrekking actief op te pakken. Zij beperkt zich tot mond-tot-mond reclame, het bewerken van eigen bestaande netwerken en ‘low-profile’ informatieverstrekking via de eigen website van de aanbieder. 2.
Kennisuitwisseling210
De eigen bestaande netwerken spelen ook een belangrijke rol bij het aanbodmotief kennisuitwisseling. Bij de spin-off ondernemingen hoeft nauwelijks gerichte informatieverstrekking plaats te vinden, deze ondernemingen zijn ‘kind aan huis’. Wel wordt een trend waargenomen dat deze groep aanbieders zich in toenemende mate extern gaan oriënteren omdat zij alternatieve inkomstenbronnen moeten gaan aanboren. De verwachting is dat de commercialisering van kennis als inkomstenbron in de toekomst meer aandacht zal krijgen, als middel om de derde geldstroom te versterken. De Universiteit Twente heeft gericht gestuurd op de ontwikkeling van een regionale cluster met bedrijven in relevante technologiesectoren211. Deze bedrijven vormen een bron van diverse samenwerkingsverbanden met kennisuitwisseling of facility sharing als basis. Daarmee versterkt de universiteit ook haar mogelijkheden om de derde geldstroom te vergroten. De Universiteit Twente wordt gerekend tot de groep van innovatieve universiteiten (zie deel I, paragraaf 03.06) die een beleid voeren waarbij facility sharing een middel is om kostenreductie, samenwerkingsverbanden en vergroting van de derde geldstroom te bereiken.
3.
Maatschappelijke functie212
Een gebrek aan marktkennis vormt een belangrijk probleem voor het aanbodmotief aanvullende maatschappelijke functie. De aanbieders hebben niet altijd een goed inzicht in de potentiële doelgroep voor facility sharing. Dit wordt in belangrijke mate veroorzaakt door het feit dat de beschikbare faciliteiten breder inzetbaar zijn dan uitsluitend in de eigen branche of in het eigen technologieveld. Daardoor hebben de aanbieders moeite om de toepassingsmogelijkheden van hun faciliteiten duidelijk te
209
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
210
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
211
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
212
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 99
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
maken aan de buitenwacht. Het gevolg hiervan is een geringe profilering van het aanbod. Vaak liggen deze mogelijkheden veel breder dan de aanbieder kan overzien. Voor het benaderen van de deels onbekende doelgroepen worden dan ook veel verschillende methoden van informatievoorziening toegepast. Te denken valt aan mailings, website, bijeenkomsten, beursbezoek en, niet geheel onbelangrijk, intermediairs. De intermediairs die in enkele gevallen zijn ingeschakeld hebben wel de nodige contacten met en kennis van de potentiële markt voor facility sharing. Organisatie van de marktbenadering213 In veel gevallen zijn bij de aanbieders specifieke organisatie-onderdelen ingesteld. Dit om de mogelijkheden voor facility sharing onder de betreffende doelgroepen bekend te maken, vragen vanuit de markt in behandeling te nemen en het feitelijke gebruik door derden intern te coördineren. Hierin is geen onderscheid te vinden naar de verschillende aanbodmotieven. De waargenomen organisatievormen zijn: −
Centraal georganiseerd binnen de organisatie;
−
Een afzonderlijk organisatieonderdeel zoals business-unit, een business center, een aparte werkgroep, Bureau Technology Transfer en de Kenniswinkel;
−
Een coördinator buiten de eigen organisatie (intermediair).
Deze organisatievormen stemmen in grote mate overeen met de beheersorganisatie van facility sharing binnen de organisatie (zie paragraaf 06.05). 07.05
Marktbenadering vraagzijde
In verband met de beperkte beschikbare informatie heeft het onderzoek naar de wijze waarop de vraag naar de markt wordt geformuleerd en gecommuniceerd zich beperkt tot een tweetal aspecten waarover informatie beschikbaar was. Het betreft het formuleren van de vraag en de bekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt. Formuleren van de vraag214 Het formuleren van de vraag blijkt voor veel gebruikers een probleem te zijn. De gebruikers kunnen hun problematiek moeilijk onder woorden brengen en uiten dit in de vorm van een behoefte aan specifieke expertise of faciliteiten. Dit wordt mede veroorzaakt door de onbekendheid van gebruikers met de aanwezige onderzoeksfaciliteiten bij regionale bedrijven of onderzoeksinstellingen. Dit bevestigd het beeld van het MKB, door een gebrek aan hoog opgeleid personeel is deze ondernemersgroep slecht in
213
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
214
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 100
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
staat om te communiceren met universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen (zie ook deel I, paragraaf 04.04). Bekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt215 Zoals hiervoor al beschreven is blijkt er in de praktijk sprake te zijn van onbekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt. De gebruikers maken bij het zoeken naar geschikte faciliteiten vooral gebruik van hun eigen bestaande netwerk. Veel gebruikers hebben aangegeven dat zij anders niet zouden hebben geweten hoe zij mogelijke aanbieders in beeld hadden moeten krijgen. Dit duidt op een niet-transparante markt voor facility sharing. 07.06
De wijze waarop vraag en aanbod samenkomen
De markt voor facility sharing kan alleen goed functioneren als vraag en aanbod elkaar weten te vinden. Van belang daarbij is op welke wijze het aanbod bekend wordt gemaakt onder de doelgroep, en andersom, op welke wijze de doelgroep het aanbod ook daadwerkelijk in beeld krijgt. Daartoe zijn een aantal aspecten onderzocht: het gebruik van netwerken en de relatie met de aanbodmotieven, de marketing en de rol van intermediairs. Netwerken In zijn algemeenheid geldt dat aanbieders en gebruikers elkaar niet altijd goed weten te vinden, dit duidt op een niet-transparante markt. Dit geldt niet zozeer voor aanbieders met het aanbodmotief kostenefficiency, zij slagen erin om zonder veel moeite via facility sharing de restcapaciteit gevuld te krijgen. Er is echter geen zicht op de omvang van de markt, er kunnen nog meer bedrijven zijn met een mogelijk latente vraag naar faciliteiten. Bij de aanbodmotieven kennisuitwisseling en maatschappelijke functie zijn de mogelijkheden voor facility sharing vaak voorbehouden aan bedrijven in netwerken van spin-offs en regionale clusters rondom de aanbieder. Het merendeel van de gebruikers wordt uit bestaande netwerken verkregen. Daar waar buiten deze netwerken wordt getreden, wat vooral het geval is bij het aanbodmotief maatschappelijke functie, hebben de aanbieders problemen met inzicht in de doelgroepen. Dit betekent dat de potentiële markt mogelijk groter is dan de markt die al bediend wordt.
215
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 101
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Marketing 1.
Marktsegmentatie216
Bij facility sharing is geen sprake van één markt. De markt van het aanbodmotief kostenefficiency is geheel anders van aard dan de markt van de aanbodmotieven kennisuitwisseling of maatschappelijke functie. Afhankelijk van de uniciteit van de aangeboden faciliteit variëren ook de omvang en de geografische schaal van het verzorgingsgebied (zie paragraaf 06.08). Bij nauwe kennisrelaties, zoals bij spin-off ondernemingen, komen de vraag naar en het aanbod van faciliteiten veel eenvoudiger bijeen dan wanneer buiten de bestaande kennisnetwerken wordt getreden. 2.
Promotie217
Door zowel de universiteiten, hogescholen, kennisinstellingen en bedrijven blijkt relatief weinig aandacht te worden besteed aan het actief promoten van de aangeboden faciliteiten. De geraadpleegde gebruikers raken dan ook vooral via bestaande contacten op de hoogte van de mogelijkheden van facility sharing. In slechts een enkel geval vormt een bijeenkomst, beurs of artikel in een vakblad de aanleiding voor facility sharing. De rol van intermediairs218 Uit onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken onder éénentwintig intermediairs blijkt dat intermediairs slechts in incidentele gevallen een rol hebben gespeeld bij het tot stand komen van het contact tussen de vraag naar en het aanbod van faciliteiten. Een aantal typen intermediairs worden onderscheiden, te weten: −
Syntens- vestigingen: met als doel het bevorderen van het innovatievermogen van het Nederlandse MKB;
−
Regionale ontwikkelingsmaatschappijen: met als doel het regionale bedrijfsleven tot ontwikkeling te brengen;
−
Branchecentra voor Technologie: met als doel het branchegewijs bevorderen van technologische ontwikkelingen en het vakmanschap;
−
Commerciële intermediairs: adviseren en begeleiden van kennisinstellingen en start-up ondernemingen bij de kennis- en productontwikkeling en de commercialisatie van activiteiten;
−
Consortia in het ACTS-programma (Advanced Catalytic Technologies for Sustainabilities): platforms waarin toonaangevende partijen uit de industrie, wetenschap en overheid samenwerken aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën en concepten voor duurzame productie van materialen en energiedragers.
216
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
217
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
218
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 102
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Na een interview bij de Universiteit Twente kan hier nog een intermedair aan toegevoegd worden, namelijk regionale branche-organisaties mits zij goed ingelicht en voorbereid worden219. Ruim 60% van deze organisaties heeft in het recente verleden te maken gehad met het ondersteunen, begeleiden en bevorderen van facility sharing. Vooral Syntens-vestigingen en commerciële intermediairs hebben ervaringen met facility sharing. Bij de ACTS-programma’s moet facility sharing nog op gang komen. Het concept ‘Gezamenlijk aanschaffen van apparatuur’ wordt uitsluitend door commerciële intermediairs bevorderd. Het bijeenbrengen van het aanbod van onderzoeksfaciliteiten en de vraag naar deze faciliteiten wordt door alle typen intermediairs gestimuleerd. De omvang daarvan is beperkt, sinds 2000 gemiddeld 5 koppelingen per intermediair. Het gaat hierbij met name om kleinere faciliteiten (tot € 250.000,--). De rol van intermediairs heeft vooral betrekking op (in aflopende volgorde van het aantal waarnemingen): −
Geïnteresseerde bedrijven in contact brengen met de kennisinstellingen;
−
Geïnteresseerde kennisinstellingen in contact brengen met bedrijven;
−
Promotie van de mogelijkheden van facility sharing onder het bedrijfsleven;
−
Procesbegeleiden en programmamanagement;
−
Bieden van juridisch-organisatorische ondersteuning;
−
Uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken voor het MKB.
Bij intermediairs zijn in de periode 2000 – 2003 in totaal 20 gevallen vastgesteld waarbij bemiddeld is inzake facility sharing. De Universiteit Twente220 geeft aan dat diverse intermediairs zich sterk focussen op het ‘managen’ van de vraag naar facility sharing maar te weinig inhoudelijke kennis hebben om organisaties daadwerkelijk met elkaar in contact te kunnen brengen. Daarom heeft de Universiteit Twente zelf contact gezocht met verschillende regionale branche-organisaties om de mogelijkheden van facility sharing en de aangeboden typen faciliteiten te promoten. De branche-organisaties zijn daardoor in staat om als intermediair te functioneren.
07.07
De transparantie van de markt
Er is sprake van een imperfecte markt221, aanbieders en gebruikers kunnen elkaar moeilijk vinden. De match tussen vraag en aanbod vindt momenteel binnen de reeds bestaande netwerken plaats. Aan de zijde van de aanbieders vormt het gebrek aan marktkennis een belangrijk knelpunt. Aanbieders hebben,
219
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
220
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
221
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 103
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
buiten hun bestaande netwerken, weinig zicht op waar mogelijke gebruikers zich bevinden en op welke wijze deze kunnen worden benaderd. Bij de gebruikers wordt hetzelfde geconstateerd.
07.08
Sociaal-maatschappelijke aspecten: hoger onderwijs versus het bedrijfsleven
In de praktijk wordt een spanningsveld waargenomen in de samenwerking tussen de universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Hiervoor zijn een aantal verklaringen te geven: −
Binnen de onderwijs- en kennisinstituten bestaat een spanningsveld tussen de activiteiten op het gebied van onderwijs en kennisontwikkeling enerzijds en kennisoverdracht naar de omgeving buiten de onderwijs- en kennisinstituten anderzijds222;
−
Binnen de onderwijs- en kennisinstituten heeft nog geen omslag in attitude naar een meer klantgericht denken plaatsgevonden223;
−
Organisaties zijn gegrondvest in een infrastructuur van geïnstitutionaliseerde regels en normen, die zich verschillend kunnen manifesteren in de ruimte en tijd224. Met andere woorden: de onderwijs- en kennisinstituten zijn vanuit de historie onafhankelijke instellingen met hun eigen culturele regels en normen die verschillen van de regels en normen in het bedrijfsleven;
−
Het Nederlandse bedrijfsleven kenmerkt zich door een te sterke concentratie op kostenreductie en de gehanteerde managementtechnieken zijn maar matig tot niet geschikt voor het managen van kennisintensieve processen225, zie ook deel I, paragraaf 04.09.
Deze factoren zijn trouwens niet alleen binnen de onderwijs- en kennisinstituten waar te nemen. Bij grote, internationaal opererende, ondernemingen die hun faciliteiten op de Nederlandse markt aanbieden wordt ook een spanningsveld in de samenwerking met de gebruikers vastgesteld226. De interne bedrijfscultuur is hier debet aan.
222
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
223
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van Ministerie van Economische Zaken, december 2002
224
Regional development reconsidered in Ernste & Meier, Scott & Storper, 1992
225
Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organization Matter Most, H.W. Volberda en F.A.J. van den Bosch, 2004
226
Een open campus, Business Plan R&D Campus Support, DSM, 2003
Blad 104
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Figuur 7.2: Samenwerking tussen universiteiten en bedrijven en de samenwerking tussen bedrijven onderling
Bron: Kenniseconomie monitor 2003
07.09
Concepten voor facility sharing
In de context van de verschillende aanbodmotieven zijn diverse concepten227 vastgesteld waarbinnen facility sharing wordt toegepast. 1.
Aanbodmotief efficiency
Bij dit aanbodmotief zijn twee verschillende concepten vastgesteld: −
Restcapaciteit: er is sprake van faciliteiten die niet volledig worden benut. Door deze restcapaciteit ter beschikking te stellen aan derden wordt de onderbezetting verkleind en inkomsten gegenereerd waarmee een deel van de exploitatiekosten worden gefinancierd.
−
Gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: er worden partners gezocht die mee willen investeren in de aan te schaffen apparatuur. Tegenover de financiële bijdrage in de aanschafkosten staat dan het recht om naar evenredigheid gebruik te maken van de apparatuur.
2.
Aanbodmotief kennisuitwisseling
Bij dit aanbodmotief zijn een viertal concepten vastgesteld: −
Gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: zie hierboven.
−
Facility sharing als onderdeel van contractresearch: voor het uitvoeren van opdrachten van derden wordt een beroep gedaan op de faciliteiten van de opdrachtnemer. Hier doet zich specifiek het
227
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 105
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
knelpunt van de afbakening van facility sharing voor. Volgens de onderzoeksdefinitie is hier geen sprake van facility sharing, er is immers geen gebruik door derden maar ten behoeve van derden. Facility sharing in dit concept kan een onderdeel vormen van de incubatorfunctie van de aanbiedende kennisinstelling of het aanbiedende bedrijf. −
Het organiseren van (regionale) clusters: door onder andere faciliteiten ter beschikking te stellen aan andere relevante spelers in de betreffende clusters leren de clusterdeelnemers elkaar beter kennen. Hieruit kunnen dan strategische samenwerkingsrelaties voortvloeien.
−
Kennisuitwisseling en –ontwikkeling met de omgeving228: voor de Universiteit Twente is dit één van de hoofdmotieven voor facility sharing.
3.
Aanbodmotief maatschappelijke functie
Bij dit aanbodmotief treffen we ook de hiervoor beschreven concepten aan. Verder zijn er nog twee aanvullende concepten vastgesteld, te weten: −
Incubatorfunctie: bij dit concept hebben zich in de directe nabijheid van de aanbieder spin-off ondernemingen gevestigd die op de nodige ondersteuning vanuit de incubator kunnen rekenen. Dit kan in de vorm van kapitaal, opdrachten, bedrijfsruimte, kennis en apparatuurbenutting zijn. Noot: Bij het concept van de incubatorfunctie hebben spin-offs op het gebied van facility sharing belangrijke voordelen ten opzichte van andere MKB-ondernemingen, te weten: −
Ze zijn doorgaans goed bekend met de mogelijkheden van facility sharing bij de aanbieder en hoeven daardoor niet te zoeken;
− −
Ze kennen de apparatuur goed en kunnen deze vaak volledig zelfstandig bedienen; De fysieke afstand tot de benodigde faciliteiten is gering, sommige spin-offs zijn zelfs bij de aanbieder intern gevestigd;
−
Ze zijn goed op de hoogte van de gebruiken en de omgangsvormen van de aanbieder;
−
Zij kunnen profiteren van gunstige voorwaarden om gebruik te maken van de faciliteiten, bijvoorbeeld in de vorm van kortingen of gebruik om niet.
−
Instrument voor de stimulering van het regionale MKB: Facility sharing is, samen met andere vormen van kennisuitwisseling, onderdeel van het regionale kennis- en innovatiebeleid. Het belang van facility sharing overstijgt dan de individuele belangen van de aanbieder. Facility sharing op deze basis is vaak door de overheid geīnitieerd en heeft tot doel het MKB te stimuleren. Naast apparatuur wordt dan ook vaak de kennisinfrastructuur van de aanbieder ter beschikking gesteld.
Bij het onderzoek naar aanbodmotieven in paragraaf 06.03 is door onderzochte universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen opgegeven dat kennisoverdracht naar de omgeving een maatschappelijke taak is en daarom tot het aanbodmotief maatschappelijke functie gerekend moet
228
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 106
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
worden. Dit is echter een bestaande maatschappelijke taak van onderwijs- en kennisinstellingen en geen concept voor facility sharing. Het versterkt wel het product facility sharing.
07.10
De omvang van de markt
Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek kan geen inschatting worden gemaakt van de omvang van de huidige markt van facility sharing. De markt voor facility sharing wordt door de Stec Groep229 als klein en onbekend omschreven. Dit wordt bevestigd door het beleidsvoorbereidend onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken230. Daar wordt geschreven over een (mogelijk vermeende) geringe behoefte aan, en onbekendheid met facility sharing waarom organisaties nog niet actief zijn op het gebied van facility sharing. 07.11
Samenvatting en bevindingen
Ervaring Een meerderheid van de universiteiten, kennisinstellingen en hogescholen heeft ervaring met facility sharing (ruim 80% van de universiteiten en kennisinstellingen, 60% van de hogescholen). Van de onderzochte innovatieve bedrijven heeft ook de meerderheid ervaring met facility sharing (80% van de spin-off ondernemingen, 65% van het grootbedrijf en 55% van het MKB). Van de overige technostarters heeft slechts 30% ervaring opgedaan. Het belang van facility sharing Het belang dat door universiteiten en kennisinstellingen aan facility sharing wordt gehecht is als gemiddeld te kwalificeren. Dit in tegenstelling tot startende ondernemingen en het innovatieve MKB, zij beschouwen facility sharing als belangrijk. Voor grotere ondernemingen is facility sharing minder belangrijk. De marktbenadering De marktbenadering aan de aanbodzijde kenmerkt zich door het gebruik van eigen, bestaande netwerken. Vooral universiteiten en kennisinstellingen besteden weinig aandacht aan het actief promoten van het product facility sharing. Door het gebruik van bestaande netwerken bestaat geen zicht op de werkelijke omvang van de markt. De potentiële markt is mogelijk groter dan de markt die al bedient wordt.
229
Telefonisch overleg met Peter van Geffen van de Stec groep, d.d. 28 mei 2004
230
Beleidsvoorbereidend onderzoek Facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 107
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De vraagzijde van de markt kent grote problemen met het formuleren van de vraag en onbekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt. Ook hier valt men terug op het gebruik van de eigen, bestaande netwerken. Marktsegmenten Facility sharing kent verschillende marktsegmenten, verdeeld naar de verschillende vraag- en aanbodmotieven. Met de uniciteit van de aangeboden facilities variëren vervolgens ook nog de omvang van de markt en de geografische schaal van het verzorgingsgebied. In de praktijk blijken intermediairs (nog maar) een zeer beperkte rol te spelen in het bijeen brengen van vraag en aanbod. Al met al is er sprake van een imperfecte markt waarin vraag en aanbod elkaar moeilijk kunnen vinden. Samenwerking Het sociaal culturele aspect in samenwerkingsverbanden blijkt ook bij facility sharing tot spanningen tussen partijen te leiden. De interne cultuur en het primaire proces zijn hierbij bepalende factoren. Niet alleen universiteiten en kennisinstellingen maar ook bedrijven kennen deze problemen in hun functioneren naar externe gebruikers. Concepten Er zijn verschillende concepten waargenomen waarbinnen facility sharing wordt toegepast, te weten: −
Het benutten van de restcapaciteit (kostenreductie);
−
Het gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur (ondermeer Mibiton / Technopartner);
−
Facility sharing als onderdeel van contractresearch (volgens de onderzoeksdefinitie geen facility sharing);
−
Het organiseren van (regionale) clusters (Universiteit Twente en DSM Research Campus);
−
Kennisuitwisseling en –ontwikkeling met de omgeving (Universiteit Twente);
−
Een incubatorfunctie voor startende ondernemingen;
−
Als instrument voor de stimulering van het regionale MKB (het Kennisvoucherproject).
De omvang van de huidige markt De omvang van de huidige markt van facility sharing is moeilijk in te schatten. Er zijn sterke aanwijzingen dat zij klein en onbekend is.
Blad 108
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
08
FACILITY SHARING, DE MOGELIJKHEDEN
08.01
Achtergrond en doelstelling
In dit hoofdstuk zijn de verwachte toekomstige ontwikkelingen onderzocht. Dit gebeurt vanuit twee invalshoeken. Allereerst door de verwachtingen van de verschillende partijen in beeld te brengen. In de eerste twee paragrafen van dit hoofdstuk is dit beschreven. De tweede invalshoek is het in beeld brengen van de meerwaarden en aandachtspunten voor facility sharing. Door het benoemen van de meerwaarden wordt het mogelijk om facility sharing sterker te profileren in de markt. Verbetering van de aandachtspunten versterkt het product facility sharing in de markt. Door versterking van deze twee aspecten kan mogelijk een grotere markt worden bereikt. Om de meerwaarden vast te stellen zijn eerst de voordelen van facility sharing onderzocht. Zij vormen immers de basis van de te benoemen meerwaarden. Voor het vaststellen van de aandachtspunten zijn eerst de knelpunten bij facility sharing in beeld gebracht. Het onderzoek naar de voordelen en knelpunten is in bijlage X beschreven. Het hoofdstuk is afgesloten met een korte samenvatting en de bevindingen van de onderzochte (deel)onderwerpen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken inzake praktijkvoorbeelden231 van facility sharing en beleidsvoorbereidend onderzoek232 betreffende facility sharing. Dit is aangevuld met eigen onderzoek bij diverse aanbiedende organisaties.
08.02
De mogelijkheden voor facility sharing
Marktpotentie Er wordt een potentiële groeimarkt vermoed, de omvang laat zich op basis van de beschikbare gegevens moeilijk inschatten. Naast een (mogelijk vermeende) geringe behoefte aan facility sharing is onbekendheid met de mogelijkheden van facility sharing een belangrijk argument waarom organisaties (nog) niet actief zijn op dit punt233. Vooral bedrijven moeten in dit opzicht een drempel over en meer
231
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
232
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
233
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 109
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
ervaring opdoen. Als eenmaal ervaring is opgedaan, dan zijn de meeste bedrijven en kennisinstellingen positief over de verdere ontwikkeling van facility sharing234. Universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven met ervaring in facility sharing zijn over het algemeen positief over de verdere ontwikkeling van facility sharing. In deel I van dit onderzoek is vastgesteld dat het MKB en startende ondernemingen onvoldoende investeringsvermogen bezitten voor R&D-faciliteiten en –activiteiten (zie paragraaf 04.04). Samenwerking met universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen leidt ondermeer tot kostenreductie voor deze partijen. Daarnaast start de overheid per oktober 2004 een Kennisvoucherproject235 voor het MKB, waarbij MKBondernemingen een soort waardebon ontvangen voor het uitbesteden van kennisactiviteiten naar universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen. Beide zaken zijn argumenten voor het vaststellen van een marktpotentie naar de toekomst. Toekomstige mogelijkheden Driekwart van de ‘onervaren’ kennisinstellingen ziet naar de toekomst toe mogelijkheden om alsnog aan facility sharing te gaan doen. Dit geldt ook voor de incubators236. In het bedrijfsleven zijn het vooral de MKB-ondernemingen die in de toekomst mogelijkheden voor facility sharing zien (53%)237. Bij grote ondernemingen en technostarters is het draagvlak kleiner, 20% respectievelijk 18%. Heel concreet zijn deze mogelijkheden vaak nog niet.
08.03
De rol van intermediairs
Naast de ruim 60% van de intermediairs die al ervaring heeft met facility sharing verwacht nog eens 10% dat het bevorderen van facility sharing in de toekomst onderdeel gaat uitmaken van de dienstverlening238. Bij Syntens-vestigingen is het coördineren tussen de kennisvraag vanuit het MKB en het kennisaanbod een type activiteit waarmee de doelstellingen worden ondersteunt. In het verlengde daarvan kan ook worden gecoördineerd in de vraag en aanbod van onderzoeksfaciliteiten. De Universiteit Twente239 heeft
234
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
235
Internetsite Innovatieplatform, augustus 2004
236
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
237
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
238
Beleidsvoorbereidend onderzoek facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, januari 2004
239
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 110
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
aangegeven dat Syntens sterk managementgeoriënteerd is en weinig vak-inhoudelijk. Daardoor is Syntens in veel gevallen niet in staat om vraag en aanbod goed bij elkaar te brengen. De Universiteit Twente240 heeft regionale branche-organisaties benadert en de mogelijkheden van facility-sharing en de typen faciliteiten gepromoot. Daardoor zijn deze branche-organisaties in staat om als intermediair op te treden. De regionale ontwikkelingsmaatschappijen richten zich vooral op het stimuleren van nieuwe innovatieve bedrijvigheid en het ontwikkelen van kennisclusters. Facility sharing kan daarbij een hulpmiddel zijn.
08.04
De voordelen van facility sharing
Op basis van het onderzoek zijn een aantal voordelen te benoemen. Deze voordelen zijn voor de aanbodzijde en vraagzijde apart inzichtelijk gemaakt. In bijlage X is de argumentatie van de verschillende voordelen beschreven. De voordelen zijn: Voordelen aanbodzijde 1.
Efficiëntere benutting;
2.
Risicospreiding;
3.
Informatie over toepassingsmogelijkheden, marktkennis en meer bedrijfsmatig werken;
4.
Kennisuitwisseling op maat;
5.
Marketingtool voor potentiële strategische samenwerkingsrelaties;
6.
Meer onderling gebruik van elkaars faciliteiten door verschillende gebruikers;
7.
Positief effect op de creativiteit, het praktijkdenken en de arbeidsvreugde van de werknemers;
8.
Verbetering communicatie van onderwijs- en kennisinstellingen met het bedrijfsleven;
Voordelen vraagzijde 9.
Niet zelf investeren
10. Toetsen op geschiktheid voor zelf investeren; 11.
Product-, proces- en methodiekvernieuwing;
12. Toegang tot expertise van de aanbieders; 13.
Toegang tot netwerken;
Maatschappelijke voordelen 14. Stimuleren en ondersteunen van jonge of startende ondernemingen; 15. Stimuleren van het regionale bedrijfsleven.
240
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 111
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Uit de analyse blijkt dat de voordelen voor een belangrijk deel samengaan met de vraag –en aanbodmotieven241.
08.05
De meerwaarden van facility sharing
Op basis van het onderzoek en de theorieën van Jan Regterschot242 (Facility Management) en Hans de Jonge243, Peter Krumm244 en Geert Dewulf245 (Corporate Real Estate Management) zijn middels een theoretische benadering de meerwaarden van facility sharing bepaald en waar mogelijk getoetst aan de praktijk van facility sharing. In onderstaand overzicht zijn de meerwaarden weergegeven. Figuur 8.1: De meerwaarden van facility sharing
De meerwaarden van facility sharing 1 Efficiency en effectiviteit Productiviteitsverhoging Kostenreductie Economies of scale Economies of scope Snelheid 2 Kennisontwikkeling en -uitwisseling Kennisuitwisseling op maat Concentratie van expertise Toegang tot formele en informele netwerken 3 Strategie Anticiperen op ontwikkelingen in de markt 4 Waardeverhoging Waardeverhoging vastgoed, kennis en faciliteiten 5 Risicobeheersing Risicobeheersing Flexibiliteitsverhoging 6 Sociaal-maatschappelijk Invloed op de interne cultuur Verbetering van de communicatie tussen onderwijs- en kennisinstellingen en het bedrijfsleven 7 Marketing Marketingtool Toegang tot formele en informele netwerken 8 Innovatie Product-, proces- en methodiekvernieuwing Versterken van de samenwerking tussen partijen
Productiviteit is een functie van efficiency en effectiviteit246. Effectiviteit heeft te maken met de ‘goede dingen doen’ en efficiency met de ‘dingen goed doen’. Efficiency kenmerkt zich door productgericht
241
Zie bijlage X
242
Facility Management: het professioneel besturen van de kantoorhuisvesting, Jan Regterschot, 1988
243
De ontwikkeling van Corporate Real Estate Management, Hans de Jonge, Real Estate Magazine nummer 22, 2002
244
Corporate real estate management in multinational corporations, Peter Krumm, 1999
245
Successful corporate real estate strategies, Geert Dewulf, Peter Krumm, Hans de Jonge, 2000
Blad 112
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
denken, effectiviteit door proces- en organisatiegericht denken. Effectiviteit is sterk gericht op output waarin de doelen van de organisatie worden bereikt (slagvaardigheid). Door de gerichtheid op output is effectiviteit dus sterk extern gericht. Efficiency is de relatie tussen output en input. Bij efficiency gaat het dus altijd om interne productiviteitsverbetering.
De meerwaarden zijn geclusterd naar een aantal hoofdargumenten, namelijk efficiency en effectiviteit, kennisontwikkeling en –uitwisseling, strategie, waardeverhoging, risicobeheersing, sociaalmaatschappelijk, marketing en innovatie. Dat innovatie een directe meerwaarde is van facility sharing is een belangrijke constatering. Volgens Porter247 moet de groei van de Nederlandse economie immers via innovatie gerealiseerd worden. Facility sharing versterkt dus de mogelijkheden om economische groei te realiseren! De argumenten voor de verschillende meerwaarden zijn: Efficiency en effectiviteit 1. −
Productiviteitsverhoging Het vrijhouden van financiële middelen: investeren in bepaalde facilities kan een groot beslag leggen op de financiële middelen van de organisatie. Door middel van facility sharing kunnen deze investeringen worden voorkomen waardoor deze beschikbaar komen voor het primaire proces van de organisatie;
−
Toegang tot nieuwe technologieën: door facility sharing kunnen technologieën bereikbaar worden die anders door hun investeringsbehoefte onbereikbaar zouden zijn voor de organisatie;
−
Het toetsen van technologieën op hun geschiktheid: frequente gebruikers krijgen, wanneer zij investeringen voorbereiden, door facility sharing de mogelijkheid de betreffende faciliteiten te kunnen toetsen op geschiktheid. Wanneer blijkt dat de betreffende faciliteit voldoet, is voor dergelijke gebruikers het afbreukrisico voor nieuwe investeringen in apparatuur lager;
−
Vasthouden van schaarse professionals: door toegang tot hoogwaardige faciliteiten ontstaat een goed gefaciliteerde werkomgeving waarmee de schaarse professionals aan de organisatie gebonden kunnen worden;
−
Verbeteren klantgerichtheid: bij een aantal onderzochte organisaties heeft het kennis maken met andere (bedrijfs-)culturen geleid tot meer inzicht in de ‘buitenwereld’. Daardoor is de klantgerichtheid van de organisatie aantoonbaar verhoogd;
−
Facilities die aansluiten bij de organisatiefilosofie en –cultuur: door middel van facility sharing ontstaat de mogelijkheid om facilities te selecteren die goed passen bij de eigen organisatiefilosofie
246
White collar productivity improvement, American Productivity Center, 1983
247
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
Blad 113
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
en –cultuur. Een minpunt hierbij is dat het aanbod van met name specifieke facilities schaars is waardoor de keuzemogelijkheden beperkt zijn. 2.
Kostenreductie
Een efficiëntere benutting van de aanwezige faciliteiten, de personele inzet en de onderliggende infrastructuur: een deel van de vaste kosten wordt hiermee terugverdiend wat leidt tot kostenreductie. 3.
Schaalvoordelen in de acquisitie van producten en services ten behoeve van de faciliteiten
−
Economies of scale: centrale faciliteiten met een centrale coördinatie zullen bij de aankoop van producten en services voor die faciliteiten in de regel leiden tot schaalvoordelen en dus lagere prijzen. In tegenstelling tot incidentele of individuele acquisitie is een centrale inkoop in staat om in grotere hoeveelheden in te kopen (scherpere prijzen) en het vooruitzicht van toekomstige inkopen te bieden. De schaal van inkopen kan een basis zijn voor externe strategische samenwerkingsverbanden.
4. −
Afstemming in het gebruik en management van vastgoed, middelen en services Economies of scope: naast de schaalvoordelen kunnen de interne organisatie en externe organisaties voordelen bereiken door onderlinge afstemming in het gebruik van bedrijfsmiddelen en – voorzieningen. Het gezamenlijk gebruik van services, faciliteiten (facility sharing), locaties en kennis voorziet in de mogelijkheid om te profiteren van de voordelen van clustering en het optimaliseren van de aangeboden producten en services. Een sterkere clustering van faciliteiten leidt tot meer bekendheid waardoor de kansen op gebruik van deze faciliteiten door derden zal toenemen.
5. −
Snelheid In potentie snelle beschikbaarheid van de benodigde faciliteiten: bij een incidentele behoefte aan faciliteiten is de beschikbaarheid door middel van facility sharing in de regel sneller dan het zelf ontwikkelen en realiseren van de betreffende faciliteit. In de praktijk blijken er wel klachten te bestaan over de beschikbaarheid van faciliteiten door openingstijden, de capaciteit, dereparatietijden en de spanning tussen intern en extern gebruik.
Kennisontwikkeling en -uitwisseling 6. −
Kennisuitwisseling op maat Profiteren van de ervaringen van anderen: er is directe confrontatie van expertisegebieden en toepassings- en oplossingsmogelijkheden op de werkvloer. Doordat men elkaar op de werkvloer treft in een omgeving van praktijksituaties doen zich mogelijkheden voor kennisuitwisseling op maat voor. Facility sharing is om deze reden een effectief middel voor kennisoverdracht en wederzijdse kennisvermeerdering;
Blad 114
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Facility sharing
Het selecteren van organisaties voor kennisuitwisselings-samenwerkingsverbanden: in de praktijk blijkt dat enkele aanbiedende organisaties facility sharing ook gebruiken om externe organisaties te selecteren voor samenwerkingsverbanden op het gebied van kennisuitwisseling die passen bij de eigen organisatiefilosofie en –cultuur.
7. −
Concentratie van expertise Het centraal bijhouden en verzamelen van kennis: door facility sharing kan het bedienende personeel en de interne kennisinfrastructuur kennis verzamelen door samenwerking met andere organisaties en branches. Het centraal bijhouden en vercommercialiseren van deze kennis is een meerwaarde in de dienstverlening rondom facility sharing.
8. −
Toegang tot formele en informele netwerken Toegang tot expertise: gebruikers krijgen in aanvulling op het gebruik van de betreffende faciliteiten toegang tot de expertise van de aanbieders die zich kenmerken door hun vooruitstrevendheid op het betreffende kennisgebied. Deze specifieke kennis is veelal essentieel voor het doen functioneren van de betreffende faciliteit;
−
Toegang tot netwerken: gebruikers krijgen niet alleen de beschikking over de expertise van de aanbieders, maar ook toegang tot de netwerken waarin deze aanbieders participeren. Dit kan een positief effect hebben op het aantal en de aard van de kennisrelaties van de gebruikers.
Strategie 9. −
Anticiperen op ontwikkelingen in de markt Op de hoogte blijven van de ontwikkelingen: het beschikbaar stellen van onderzoeksfaciliteiten aan derden heeft een zekere wisselwerking tussen gebruikers en aanbieders tot gevolg. De aanbieders gaan bewust op zoek naar nieuwe doelgroepen om hun hoogwaardige kennis over te kunnen dragen. De gebruikers inspireren de aanbieders met informatie over ontwikkelingen, toepassingsmogelijkheden en marktkennis;
−
Beter formuleren bedrijfsstrategie: doordat de organisatie beter op de hoogte is van de ontwikkelingen in de markt kan zij haar eigen bedrijfsstrategie beter afstemmen op de nieuwe ontwikkelingen;
−
Permanent innoveren: door contacten met aanbieders of gebruikers blijft de organisatie leren en is zij in staat om permanent te blijven innoveren.
Blad 115
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Waardeverhoging 10. Waardeverhoging −
Herontwikkelingspotentie overtollig vastgoed: door facility sharing kunnen eigen interne faciliteiten en daarmee locaties en vastgoed vrijkomen. Door het opstellen van herontwikkelingsplannen voor dit overtollige vastgoed ontstaat een meerwaarde die als bijzondere opbrengst te incasseren is;
−
Nieuw vastgoed met meerwaarde: een andere benadering is nieuwe facilities en bijbehorend vastgoed te ontwikkelen in de context van bedrijvenparken. Door positionering op deze bedrijvenparken ontstaat een meerwaarde voor het vastgoed en het gemeenschappelijk gebruik leidt wederom tot kostenefficiency;
−
De waarde van de faciliteit of de kennisinfrastructuur: door een faciliteit of de kennisinfrastructuur van een brede markt te voorzien zal die betreffende faciliteit of de kennisinfrastructuur een hogere waarde hebben en/of gedurende langere tijd zijn waarde behouden.
Risicobeheersing 11. Risicobeheersing −
Milieu: door gebruik te maken van faciliteiten kunnen hinderlijke procedures inzake milieu- en veiligheidscontouren worden voorkomen wat tot tijdwinst en de beperking van de inzet van financiële middelen kan leiden;
−
De waarde van de faciliteit: door een faciliteit van een brede markt te voorzien zal die betreffende faciliteit een hogere waarde hebben en/of gedurende langere tijd zijn waarde behouden;
−
Flexibiliteit: te denken valt aan het vrijhouden van financiële middelen voor andere investeringen, beperking van investeringen in dezelfde typen faciliteiten. Daarmee wordt een risicodiversificatie verkregen;
−
Risico’s ontwikkeling en realisatie: het ontwikkelen en realiseren van specifieke faciliteiten brengt risico’s met zich mee. Het verzamelen van de benodigde expertise, vertragingen in de ontwikkeling en realisatie en het voortijdig beëindigen van de ontwikkeling door tegenvallers worden met facility sharing vermeden.
12. Flexibiliteitverhoging Bedrijven hebben in de regel een grote behoefte aan flexibiliteit om te kunnen reageren op ontwikkelingen in de markt. De meerwaarde flexibiliteit is feitelijk een samenvoeging van enkele hiervoor beschreven meerwaarden zoals: het vrijhouden van financiële middelen, kennisuitwisseling op maat, risicobeheersing, toegang tot netwerken van derden, anticiperen op ontwikkelingen in de markt, snelheid en waardeverhoging.
Blad 116
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Sociaal-maatschappelijk 13. Invloed op de interne cultuur −
Ondersteunen van veranderingen in de interne organisatie: bij enkele kennisinstellingen is vastgesteld dat een door de gebruikers afgedwongen, meer bedrijfsmatige aanpak van de facilities heeft tot een cultuuromslag binnen de interne organisatie geleid;
−
Positief effect op de creativiteit, het praktijkdenken en arbeidsvreugde van het personeel: binnen een aanbiedende organisatie zijn deze effecten vastgesteld waardoor een stimulerende werkomgeving is ontstaan. Facility sharing is daarmee mede sfeerbepalend;
−
Versterking van de cultuur: een cumulatief effect van de twee voorgaande argumenten.
14. Verbetering van de communicatie tussen onderwijs- en kennisinstellingen en het bedrijfsleven Bij een aantal aanbieders heeft facility sharing een cultuuromslag binnen de organisatie tot gevolg gehad. Om de juiste randvoorwaarden voor facility sharing te creëren heeft een deel van de kennisinstellingen een bedrijfsmatige aanpak moeten invoeren. Hierbij moet worden gedacht aan planmatig werken, onderbouwde tariefstelling, standaardisatie en het op schrift stellen van afspraken, het invoeren van ISO-kwaliteitsvoorschriften en het in dienst nemen van personeel uit het bedrijfsleven. Dit heeft positief effect op de communicatie tussen onderwijs- en kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Dit is vooral van belang voor de aanbodmotieven efficiency en kennisuitwisseling. Marketing 15. Marketing −
Versterken naamsbekendheid en imago: door facility sharing komen derden in contact met de aanbiedende organisatie, waardoor naamsbekendheid en een imago in de markt ontstaat;
−
Versterken mogelijkheden potentiële (strategische) samenwerkingsverbanden: door facility sharing komen partijen met elkaar in contact, leren elkaars meerwaarden kennen waardoor strategische samenwerkingsverbanden ontstaan;
−
Marketingtool: diverse onderzochte organisaties hebben aangegeven dat door toegang tot netwerken van de aanbieder nieuwe opdrachten zijn ontstaan met derden als opdrachtgevende partij.
16. Toegang tot formele en informele netwerken −
Zie punt 8: de toegang tot netwerken leidt niet alleen tot kennisrelaties maar ook tot commerciële uitbestedings- en/of samenwerkingsrelaties.
Blad 117
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Innovatie 17. Product-, proces- en methodiekvernieuwing Meerdere geraadpleegde gebruikers geven aan dat zonder grote investeringen, vernieuwingen mogelijk zijn gemaakt die zonder de kennisuitwisseling bij facility sharing geen doorgang hadden kunnen vinden. 18. Versterken van de samenwerking tussen partijen In de praktijk is door facility sharing een versterkte wisselwerking tussen partijen vastgesteld over de toepassings- en oplossingsmogelijkheden, kennisuitwisseling en bedrijfsmatig denken. Daarmee is de samenwerking tussen partijen verbeterd en geïntensiveerd. In de literatuur248 is nog een mogelijke meerwaarde vermeld, namelijk een hoge kwaliteit en concurrerende prijzen door onderlinge concurrentie. In het vorige hoofdstuk is vastgesteld dat er sprake is van een imperfecte markt, vraag en aanbod weten elkaar niet te vinden. Het ‘concurrentie-principe’ functioneert dus niet waardoor de hoogte van de prijzen niet of nauwelijks door concurrentie beïnvloedt wordt. De relatie tussen meerwaarden en faciliteiten In paragraaf 06.02 zijn de verschillende typen faciliteiten vastgesteld. Er is onderzocht wat de relatie tussen de typen faciliteiten en de meerwaarden zijn. In het overzicht op de volgende bladzijde zijn de resultaten weergegeven. In een artikel in Real Estate Magazine heeft Hans de Jonge249 de meerwaarden van vastgoed in zijn algemeenheid beschreven. Als deze meerwaarden in de context van de meerwaarden van facility sharing worden beschouwd dan ontstaat het volgende beeld: −
−
Efficiency en effectiviteit: •
Productiviteitsverhoging;
•
Kostenreductie;
Waardeverhoging: •
−
Waardeverhoging van vastgoed;
Risicobeheersing: •
Risicobeheersing
•
Flexibiliteitverhoging;
248
Successful corporate real estate strategies, Geert Dewulf, Peter Krumm, Hans de Jonge, 2000
249
De ontwikkeling van corporate real estate management, Hans de Jonge, Real Estate Magazine nummer 22, 2002
Blad 118
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Sociaal-maatschappelijk: •
−
Facility sharing
Invloed op de interne cultuur;
Marketing: •
Marketing.
De conclusie is dat de meerwaarden van vastgoed in grote mate de meerwaarden van facility sharing ondersteunen. Bij de typen faciliteiten wordt de apparatuur ook tot de huisvesting gerekend, en wel onder de noemer ‘Huisvesting en middelen’. Op basis van figuur 8.2 is vastgesteld dat naar mate de faciliteiten specifieker worden, des te meer zij de meerwaarden van facility sharing ondersteunen. En naar mate de faciliteiten algemener worden, des te minder zij de meerwaarden van facility sharing ondersteunen. De conclusie is dat specifieke faciliteiten een grotere meerwaarde hebben en algemene faciliteiten een geringere meerwaarde hebben. Figuur 8.2: De relatie tussen de typen faciliteiten en de meerwaarden van facility sharing Efficiency en effectiviteit
Kennisontwikkeling en -overdracht
Strategie
Waardeverhoging
Risicobeheersing
Sociaalmaatschappelijk
Marketing
Innovatie
Huisvesting en middelen
X
X
X
X
X
X
X
X
Diensten Kennisinfrastructuur Management ondersteunend Arbo Administratief Diversen
X X X X X
X X X X X
X X
X X X
X X X X
X X X X
X X
X X X
X
X
X
X
Type faciliteit Specifieke facilities
Algemene facilities Huisvesting en middelen
X
Diensten Kennisinfrastructuur Management ondersteunend Secretarieel - administratief Diversen
X X X X
X X X X
Blad 119
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
08.06
De knelpunten bij facility sharing
In het onderzoek zijn knelpunten bij facility sharing vastgesteld250. In bijlage X is de argumentatie van de knelpunten beschreven. De knelpunten zijn: Knelpunten aan de aanbodzijde 1.
Alleen gebruik van bestaande netwerken;
2.
Vraag en aanbod komen niet bij elkaar;
3.
Markt onvoldoende transparant;
4.
De financiering van de aan te bieden faciliteiten;
5.
Contractvoorwaarden;
6.
Een spanningsveld tussen intern en extern gebruik;
7.
Onvoldoende klantgerichtheid;
8.
Beperkte capaciteit van de faciliteiten;
9.
Een spanningsveld tussen de verschillende taken van de aanbieder (onderzoek en kennisoverdracht);
10.
De prijsstelling.
Knelpunten aan de vraagzijde 11.
Onbekendheid met het aanbod;
12.
Problemen bij de definitie van de vraag;
13. Latente vraag technostarters; 14. Regionale oriëntatie. Knelpunten in de wet- en regelgeving 15.
De huidige financieringssytematiek prikkelt te weinig.
Een belangrijk deel van de vastgestelde knelpunten kan direct worden toegeschreven aan een minder goed functionerende kennismarkt.
250
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002 en
Beleidsvoorbereidend onderzoek Facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 120
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
08.07
De aandachtspunten voor facility sharing
Op basis van de vastgestelde knelpunten zijn aandachtspunten geformuleerd voor een beter functioneren van facility sharing. Daarbij is gebruik gemaakt van de verschillende onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken251 en eigen onderzoek. In onderstaand overzicht zijn de aandachtspunten weergegeven. Figuur 8.3: De aandachtspunten bij facility sharing
De aandachtspunten voor facility sharing 1 Een visie betreffende facility sharing Een visie bij de aanbiedende organisatie Versterken van de klantgerichtheid bij aanbiedende organisaties 2 Aandacht voor contractuele voorwaarden Heldere contractuele voorwaarden 3 Het belang van kennisuitwisseling en -overdracht De begeleiding door het personeel van de aanbieder Zelfstandig gebruik faciliteiten 4 Aandacht voor de doelgroepen Versterken draagvlak bij technostarters en het MKB Latente vraag technostarters stimuleren 5 Marketing De meerwaarden van facility sharing promoten Best practices als voorbeeld Vergroten van de transparantie van de markt De inzet van intermediairs 6 Aandacht voor regionale netwerken De regionale oriëntatie van de markt 7 Een uitdagende financiering Een financieringssystematiek die partijen prikkelt om tot facility sharing over te gaan
De verschillende aandachtspunten zijn gerubriceerd naar een aantal hoofdargumenten, namelijk een visie betreffende facility sharing, aandacht voor contractuele voorwaarden, het belang van kennisuitwisseling en –overdracht, aandacht voor de doelgroepen, marketing, aandacht voor regionale netwerken en een uitdagende financiering. De argumenten voor de verschillende aandachtspunten zijn: Een visie betreffende facility sharing 1.
Een visie bij de aanbiedende organisatie
Het is voor de aanbieder van belang om duidelijk voor ogen te hebben waarom men tot facility sharing wenst over te gaan, wat men ermee wil bereiken en op welke wijze facility sharing moet worden ingepast
251
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002 en
Beleidsvoorbereidend onderzoek Facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 121
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
in het totale (kennis)beleid van de organisatie. Deze visie op facility sharing en de overtuiging van de aanbieder inzake de beoogde meerwaarde is een belangrijk startpunt voor facility sharing. Vanuit deze visie kan men vervolgens gericht bepalen op welke wijze men één en ander wil organiseren, op welke wijze taken en verantwoordelijkheden kunnen worden gesteld en op welke wijze de organisatie wordt ingericht. 2.
Versterken van de klantgerichtheid bij aanbiedende organisaties
Zaken zoals beperkte openingstijden, het op slot gaan van faciliteiten tijdens vakantieperioden bij universiteiten en langdurige reparaties worden door gebruikers als hinderlijke problemen ervaren. Dergelijke knelpunten kunnen vaak worden teruggevoerd op het lange termijn handelen van de aanbieder en het korte termijn handelen van de (MKB-)ondernemer. In de gevallen dat een kennisinstelling als aanbieder fungeert speelt ook het eerder geconstateerde spanningsveld tussen de verschillende taken van de aanbieder een rol. Aandacht voor contractuele voorwaarden 3.
Heldere contractuele voorwaarden
In veel gevallen blijken zorgvuldig opgestelde en wederzijds gerespecteerde contracten met heldere voorwaarden waaronder het gebruik door derden kan plaatsvinden, van groot belang. Deze voorwaarden zijn ondermeer huisregels, verantwoordelijkheid, geheimhouding en dergelijke. Met name in gevallen waarbij sprake is van grote financiële risico’s, gevaarlijke technologieën, gevoeligheid van informatie en octrooirechten op nieuw ontwikkelde kennis zijn heldere voorwaarden van groot belang. Het belang van kennisuitwisseling en -overdracht 4. De begeleiding door het personeel van de aanbieder Bij de aanbodmotieven kennisuitwisseling en aanvullende maatschappelijke functie, kennen de gebruikers veel meerwaarde toe aan specifieke kennis en expertise die de medewerkers van deze aanbiedende organisaties kunnen inbrengen. Het feit dat er samengewerkt wordt door medewerkers van beide partijen levert doorgaans wederzijdse kennisvermeerdering op. Zeker daar waar het gaat om vooruitstrevende technologieën of brancheoverstijgende samenwerking, levert dit een kwaliteitsimpuls op. In een aantal gevallen is begeleiding vanuit de aanbieder noodzakelijk omdat het complexe faciliteiten betreft die uit efficiency-, kwaliteits- en veiligheidsoverwegingen niet door de gebruiker onbegeleid gebruikt kunnen worden.
Blad 122
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
5.
Facility sharing
Zelfstandig gebruik faciliteiten
Een praktische succesfactor die in meerdere gevallen naar voren komt, is het verzorgen van cursussen door de aanbieder voor de gebruiker. Hierdoor kan de gebruiker, met name bij standaardhandelingen, zelfstandig werken. Tevens bouwt de aanbieder hiermee een risicobeperking in, aangezien de cursus de wijze van gebruik voorschrijft. Aandacht voor de doelgroepen 6.
Versterken draagvlak bij technostarters en het MKB
Onder bedrijven kan vooral draagvlak worden gevonden bij starters, spin-offs en MKB-ondernemingen. Bij het grootbedrijf (behoudens enkele multi-nationals) is dit veel minder het geval. 7.
Latente vraag technostarters stimuleren
Bij technostarters die geen spin-off ondernemingen vormen, is sprake van een latente vraag naar facility sharing. Om deze latente vraag alsnog manifest te maken, zouden zij meer inzicht in de meerwaarde en de (concrete) mogelijkheden van facility sharing moeten krijgen. In de richting van spin-off ondernemingen is weinig aanleiding voor extra stimulans. Vanwege de intensieve kennisrelaties met hun moederorganisatie komt facility sharing hier doorgaans vanzelf en goed van de grond. Marketing 8.
De meerwaarden van facility sharing promoten
De markt van facility sharing kan sneller tot ontwikkeling komen als er wordt geïnvesteerd in meer bewustzijn over de meerwaarde van facility sharing. 9.
Best practices als voorbeeld
Wat betreft de wenselijk geachte stimulerende activiteiten zien alle organisaties het meest in het presenteren van best practices om de mogelijkheden van facility sharing meer bekend te maken. 10. Vergroten van de transparantie van de markt Er is behoefte aan meer transparantie in vraag en aanbod buiten de bestaande netwerken. Universiteiten hebben meer dan hogescholen behoefte aan inzicht in de vraag naar faciliteiten bij het bedrijfsleven. Ook voor het verkrijgen van inzicht in en de promotie van het aanbod van ‘te delen’ faciliteiten vragen partijen aandacht. Zo kan worden gestimuleerd dat MKB-ondernemingen en technostarters bekend worden met en zich bewust worden van het fenomeen facility sharing en het concrete aanbod van de ‘te delen’ faciliteiten.
Blad 123
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
11. De inzet van intermediairs In enkele onderzochte gevallen blijkt de inzet van intermediairs een belangrijke succesfactor te zijn geweest voor het realiseren van een betere match tussen vraag en aanbod. Over het bevorderen van de inzet van intermediairs lopen de meningen bij de organisaties uiteen. Bij diverse intermediairs wordt een ‘gebrek aan kennis van zaken’ geconstateerd. Aandacht voor regionale netwerken 12. De regionale oriëntatie van de markt De regionale netwerken en clusters blijken een belangrijke rol te spelen bij het vinden van elkaar. Als voorbeeld: de Universiteit Twente252 maakt gericht gebruik van deze netwerken. Een uitdagende financiering 13. Een financieringssystematiek die partijen prikkelt om tot facility sharing over te gaan De huidige financiering voor onderzoeksfaciliteiten daagt niet uit om tot facility sharing over te gaan. Een vorm van beloning als partijen tot facility sharing overgaan daagt partijen uit.
08.08
De investeringsbereidheid van partijen
De beperkte hoeveelheid onderzochte organisaties maakt het onmogelijk om een alles omvattend beeld te krijgen van de investeringsbereidheid bij partijen. Bij de selectie van de te interviewen partijen is bewust gekozen voor spreiding naar typen organisaties, namelijk een commerciële aanbieder, een universiteit en een multi-national. De commerciële aanbieder is het IDEA Center van de Zernike Groep253 te Groningen met als corebusiness het ontwikkelen en exploiteren van scienceparken rondom universiteiten en kennisinstellingen en een incubator voor startende ondernemingen. De Zernike Groep heeft ook scienceparken in Australië en Nieuw-Zeeland en is betrokken bij ontwikkelingen in Spanje en Italië. In Groningen zijn zij de ontwikkelaar en exploitant van het Zernike Park. In dit park worden bedrijventerreinen aangeboden aan bedrijven en zijn door de Zernike Groep bedrijfsverzamelgebouwen ontwikkeld voor bedrijven en startende ondernemingen. Daarbij kan het IDEA Center bedrijven op allerlei wijzen ondersteunen van secretariële ondersteuning tot octrooiaanvragen, toegang tot netwerken en venture-capital. De Zernike Groep is geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen in Nederland, echter de mogelijkheden voor de Zernike Groep zijn in Nederland beperkt. Diverse universiteiten zijn terughoudend inzake een commerciële
252
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
253
Interview met mevrouw W. Driessens, IDEA Center, Groningen d.d. 14 juli 2004
Blad 124
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
aanbieder(s), zij zijn van mening dat diverse activiteiten tot een maatschappelijke functie behoren en niet of matig geschikt zijn voor de commercie. De universiteit is de Universiteit Twente254 die vanaf het midden van de jaren ’90 actief bezig is met facility sharing als onderdeel van de filosofie van de innovatieve universiteit. De universiteit heeft aangegeven dat zij zeker wil investeren in facility sharing. Het hoofdmotief is daarbij kennisuitwisseling en –ontwikkeling met de omgeving. De universiteit is terughoudend naar commerciële partijen omdat zij tegen veel lagere rentepercentages, onder de 3%, kan financieren. Daarbij wordt getwijfeld aan de specifieke kennis van ontwikkelaars, benodigd voor het ontwikkelen van specifieke faciliteiten zoals laboratoria en cleanrooms. De multi-national is DSM255, zij investeren op dit moment actief in de ontwikkeling van de DSM Research Campus te Geleen. Deze campus is toegankelijk voor bedrijven in vergelijkbare technologiesectoren. Tevens worden mogelijkheden aangeboden voor facility sharing en diverse services van secretariële ondersteuning tot venture-capital voor de te vestigen bedrijven en het regionale MKB. Op basis van de interviews is het volgende vastgesteld: −
Bij een commerciële aanbieder zoals de Zernike Groep bestaat zeker investeringsbereidheid, echter de universiteiten schrikken terug voor (teveel) commerciële activiteiten;
−
De Universiteit Twente is bereid te investeren. Bij andere universiteiten moeten de financiële mogelijkheden dus ook aanwezig zijn. De bereidheid zal in veel gevallen afhankelijk zijn van de visie inzake onderwijs, onderzoek en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
DSM investeert actief in facility sharing. Dit is voor andere multi-nationals met een (over)capaciteit in hun R&D-activiteiten en –faciliteiten een voorbeeld, in potentie moeten hier dus mogelijkheden liggen. Philips heeft onlangs aangegeven dat zij haar R&D-campus wil openstellen voor andere bedrijven256.
−
Universiteiten hebben de mogelijkheid om faciliteiten tegen zeer lage rentepercentages te financieren. Het ligt dus voor de hand dat universiteiten specifieke faciliteiten ontwikkelen die ingezet kunnen worden bij facility sharing. Bij ontwikkeling door ontwikkelaars / beleggers zullen de kosten en bijbehorende huurprijzen in de regel hoger uitvallen.
De conclusie is dat diverse partijen bereid zijn dan wel de potentie hebben om te investeren in facility sharing.
254
Interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
255
Interview met de heer W. Heinen, DSM R&D Campus Support, Geleen, d.d. 23 juli 2004
256
Internetsite Philips, 2004
Blad 125
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
08.09
Facility sharing
Samenvatting en bevindingen
De mogelijkheden voor facility sharing Er wordt een potentiële groeimarkt vermoed, echter de omvang is moeilijk in te schatten. Veel organisaties zijn niet actief op het gebied van facility sharing. Een mogelijk geringe behoefte en onbekendheid met het product zijn de hoofdoorzaken. Universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven met ervaring op dit gebied zijn positief over de verdere ontwikkeling van facility sharing. Een meerderheid van het innovatieve MKB is positief over de kansen voor verdere ontwikkeling. Bij het grootbedrijf en de technostarters is het draagvlak beduidend kleiner. Bij de intermediairs ziet een klein aandeel groeimogelijkheden. De meerwaarden In de vastgestelde meerwaarden zijn globaal een aantal hoofdgroepen te onderscheiden: efficiency en effectiviteit, kennisontwikkeling en –uitwisseling, strategie, waardeverhoging, risicobeheersing, sociaalmaatschappelijk, marketing en innovatie. Deze laatste meerwaarde is erg belangrijk: innovatie is de basis van de economische groei. Facility sharing ondersteunt dit op een directe wijze. Naar mate een faciliteit specifieker is, des te meer ondersteunt zij de meerwaarden van facility sharing. Algemene faciliteiten ondersteunen de meerwaarden in mindere mate. De aandachtspunten Op basis van de waargenomen knelpunten zijn een aantal aandachtspunten voor de verdere ontwikkeling van facility sharing vastgesteld. In grote lijnen gaat het hierbij om de ontwikkeling van een visie betreffende facility sharing, aandacht voor heldere voorwaarden tussen partijen, het belang van kennisuitwisseling en –overdracht, aandacht voor de doelgroepen, marketing van facility sharing, aandacht voor regionale netwerken en een financiering die prikkelt tot facility sharing. Kort samengevat: het product facility sharing vraagt om een verdere professionalisering naar de markt. De (investerings)bereidheid van partijen Op basis van interviews is vastgesteld dat bij universiteiten, multi-nationals en specifieke commerciële aanbieders in potentie de bereidheid bestaat om te investeren in facility sharing. De motieven verschillen per partij.
Blad 126
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
09
Facility sharing
CONCLUSIES VOOR HET ONDERZOEK NAAR FACILITY SHARING
09.01
Achtergrond
In hoofdstuk 1 is de onderzoeksvraag beschreven. In het tweede deel van dit onderzoek is kernvraag 2 onderzocht. Deze vraag luidt: Kernvraag 2: Op welke onderdelen en in welke vorm is facility sharing mogelijk? Om inzicht te krijgen in facility sharing zijn een aantal deelvragen geformuleerd, te weten: −
Op welke wijze functioneert facility sharing in de huidige situatie?
−
Hoe werkt de markt voor facility sharing in de huidige situatie?
−
Wat zijn de mogelijkheden naar de toekomst voor facility sharing?
−
Wat is de (investerings)bereidheid van partijen?
In dit hoofdstuk zijn de bevindingen van het onderzoek naar deze deelvragen beschreven. Het hoofdstuk is afgesloten met het vaststellen van de mogelijke concepten, de relatie tussen deze concepten en de vastgestelde meerwaarden en aandachtspunten, de markt(en) en bijbehorende voorwaarden.
09.02
Op welke wijze functioneert facility sharing in de huidige situatie?
In deze paragraaf is een kwalitatieve analyse beschreven van de wijze waarop facility sharing in de huidige situatie functioneert. Gestart is met de definitie van facility sharing. Vervolgens zijn de typen faciliteiten, de kenmerken van vraag en aanbod, de beheersorganisatie, de dienstverlening en contractvorming, de prijsvorming en de fiscale aspecten beschreven. Daarmee wordt een beeld gekregen van de wijze waarop facility sharing in de huidige situatie functioneert. De definitie van facility sharing Voor dit onderzoek is het begrip facility sharing breed gedefinieerd. Naast het directe gebruik van de verschillende faciliteiten wordt ook gebruik gemaakt van de gehele kennisinfrastructuur. Doelen daarbij zijn kennisuitwisseling, kennisontwikkeling en het stimuleren van R&D-samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Blad 127
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
In hoofdstuk 6 is de huidige stand van zaken inzake facility sharing op een kwalitatieve wijze geanalyseerd. Daarbij zijn de volgende zaken vastgesteld: Typen faciliteiten De aangeboden typen faciliteiten zijn vrij divers van karakter, maar hebben wel een aantal gemeenschappelijke elementen: huisvesting, middelen en diensten of services. Huisvesting en middelen vormen feitelijk de ‘hardware’ en de diensten of services de ‘software’. Voorbeelden van huisvesting en middelen zijn laboratoria en cleanrooms inclusief de apparatuur. Voorbeelden van services zijn het gebruik van de kennisinfrastructuur of management-ondersteunende diensten. Er zijn twee hoofdgroepen van faciliteiten vastgesteld, namelijk specifieke faciliteiten en algemene faciliteiten. De kenmerkende verschillen zijn: Specifieke faciliteiten: −
hebben een uniek karakter en behoren veelal tot het primaire proces van de aanbieder;
−
zijn over het algemeen sterk technologisch van karakter;
−
hebben over het algemeen een hoge mate van kennisintensiteit;
−
het verzorgingsgebied kent een regionaal tot interregionaal karakter;
−
zijn vaak kapitaalsintensief.
Algemene faciliteiten: −
zijn minder uniek en ondersteunen veelal het primaire proces;
−
hebben een minder sterk technologisch karakter;
−
hebben een mindere kennisintensiteit;
−
het verzorgingsgebied kent voornamelijk een lokaal karakter;
−
zijn minder kapitaalintensief.
Bij specifieke faciliteiten moet gedacht worden aan laboratoria en cleanrooms, bij algemene faciliteiten aan kantoorgebouwen en magazijnen. Specifieke diensten zijn bijvoorbeeld de kennisinfrastructuur of de ondersteuning in netwerken. Voorbeelden van algemene diensten zijn schoonmaken en catering. Kenmerken vraag- en aanbodzijde In de huidige markt van facility sharing is een aantal typen aanbieders te onderscheiden: universiteiten en hogescholen, kennisinstellingen, bedrijven, commerciële aanbieders en stimuleringsprogramma’s voor starters. De typen gebruikers stemmen hier in grote mate mee overeen. Bij het bedrijfsleven wordt onderscheid gemaakt naar het MKB, starters en het grootbedrijf. Dit omdat het MKB en de starters in potentie een grotere vraag kennen dan het grootbedrijf. Aan de aanbodzijde zijn drie motieven voor facility sharing vastgesteld: efficiency, kennisuitwisseling en een maatschappelijke taak. Dit laatste motief is vooral een taak van de publieke sector: overheid en
Blad 128
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
universiteiten. Vandaar dat aan de vraagzijde slecht twee vraagmotieven zijn vastgesteld, namelijk efficiency en kennisuitwisseling. De universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen worden door alle drie de motieven gedreven. Commerciële organisaties of bedrijven meer door efficiency, het motief kennisuitwisseling begint zich wel te ontwikkelen. Een uitzondering hierop zijn de startende ondernemingen en het innovatieve deel van het MKB, zij worden bij hun vraag ook sterk door het motief kennisuitwisseling gedreven. Specifieke doelgroepen, waarop men zich aan de aanbodzijde richt, zijn nauwelijks af te bakenen. De gebruikers zijn vrij divers. Wel is een globale trend vast te stellen naar aanbodmotieven: bij kennisuitwisseling opereren de gebruikers vaak in hetzelfde technologieveld, bij efficiency in mindere mate. Bij de maatschappelijke functie is de doelgroep breed, sectoroverschrijdend en voor een groot deel onbekend bij de aanbieder. De beheersorganisatie voor facility sharing Aan de aanbodzijde zijn drie vormen voor beheersorganisaties vastgesteld, te weten: −
Beheer en gebruik onder verantwoordelijkheid van verschillende, interne organisatieonderdelen;
−
Beheer en gebruik centraal binnen de organisatie;
−
Beheer en gebruik onder verantwoordelijkheid van een afzonderlijk organisatieonderdeel.
De volgorde van deze opsomming kent een toenemende mate aan externe gerichtheid. Een vierde, niet vastgestelde, organisatievorm is het gebruik door derden laten coördineren door een externe partij. De organisatievormen ‘centraal binnen de organisatie’ en ‘een afzonderlijk organisatieonderdeel’ zijn het meeste vastgesteld bij de aanbiedende partijen. Dienstverlening en contractvorming In principe zijn de aangeboden faciliteiten voor iedereen toegankelijk, al dan niet met ondersteuning van de aanbiedende partij. De kwaliteit van de aangeboden faciliteiten wordt over het algemeen als positief beoordeeld. De snelheid van de beschikbaarheid van faciliteiten kent in de praktijk een aantal knelpunten, te weten: −
De beperkte capaciteit: door de beperkte beschikbaarheid van de aangeboden faciliteiten zijn lange wachttijden geen uitzondering. In de praktijk varieert de beschikbare capaciteit bij specifieke faciliteiten tussen de 10% en de 35%;
−
In veel gevallen heeft intern gebruik voorrang op extern gebruik;
−
Krappe openingstijden, veelal alleen tijdens kantooruren en buiten de vakantieperioden;
−
Lange reparatietijden.
Contractvorming vraagt om nadere aandacht, de vastgestelde knelpunten zijn: aansprakelijkheid bij schade of slechte resultaten, geheimhouding, kennisbescherming bij gevoelige informatie en octrooi- en gebruiksrechten bij nieuw ontwikkelde kennis. Dit is voor een groot deel te verklaren door het verschil in
Blad 129
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
sociaal-maatschappelijke patronen van de universiteiten en het bedrijfsleven. Ten aanzien van de spanning in het octrooirecht is het volgende vastgesteld: universiteiten hebben als maatschappelijke taak kennisoverdracht, bedrijven streven naar octrooien op kennis om deze als bron van inkomsten te gebruiken. Prijsvorming Er is geen algemene trend waar te nemen in de prijsvorming voor het gebruik door derden en de wijze waarop de tarieven worden bepaald. Wel is een aantal gemeenschappelijke elementen te onderscheiden: afschrijving van gebouwen en apparatuur, de kosten van inzet voor het personeel en overige operationele kosten. Door de overheid gefinancierde organisaties hebben als opdracht om de kostprijs door te berekenen. Alleen de wijze waarop dit geformuleerd is laat in de praktijk ruimte. In de prijsstelling vindt op twee manieren bevoordeling plaats. Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe gebruikers, waarbij voor de interne gebruikers niet alle vaste kosten worden doorberekend. In andere gevallen wordt vanuit strategische overwegingen ervoor gekozen om niet alle kosten door te berekenen aan een externe gebruiker. Dit omdat deze wordt gezien als een belangrijke kennispartner of een spin-off onderneming is. Fiscale aspecten Het gebruik van faciliteiten bij private organisaties wordt voor organisaties zoals universiteiten en hogescholen beperkt door de BTW. Deze publieke organisaties kunnen de BTW niet verrekenen waardoor de kosten voor hen hoger uitvallen. Daarbij moet wel bedacht worden dat zelf faciliteiten financieren meer kosten met zich meebrengt dan het BTW-probleem.
09.03
Hoe werkt de markt voor facility sharing in de huidige situatie?
In deze paragraaf is de wijze waarop de huidige markt voor facility sharing functioneert beschreven. Zaken die daarbij een rol spelen zoals de ervaring en het belang van facility sharing, de marktbenadering, marketing, de spanning tussen bedrijfsleven en universiteiten en de omvang van de huidige markt komen daarbij aan de orde. Daarmee is inzicht gekregen in de wijze waarop de huidige markt functioneert. Ervaringen met facility sharing Een meerderheid van de universiteiten, kennisinstellingen en hogescholen heeft ervaring met facility sharing (ruim 80% van de universiteiten en kennisinstellingen, 60% van de hogescholen). Van de onderzochte (innovatieve) bedrijven heeft ook de meerderheid ervaring met facility sharing (80% van de spin-off ondernemingen, 65% van het grootbedrijf en 55% van het MKB). Van de overige technostarters heeft slechts 30% ervaring opgedaan. Van de exacte verhouding tussen innovatieve en niet-innovatieve organisaties is weinig bekend. In hoofdstuk 4 is vastgesteld dat de medium- en high-tech sectoren in de
Blad 130
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Nederlandse industrie in vergelijking met het buitenland vrij klein zijn. De voor Nederland kenmerkende, sterk ontwikkelde dienstensector besteedt naar internationale maatstaven ook weinig aan R&Dactiviteiten. Dit duidt op een laag-innovatieve dienstverlening. Het belang van facility sharing Het belang dat door universiteiten en kennisinstellingen aan facility sharing wordt gehecht is als gemiddeld te kwalificeren. Dit in tegenstelling tot startende ondernemingen en het innovatieve MKB, zij beschouwen facility sharing als belangrijk. Dit is simpel te verklaren: deze ondernemingen hebben weinig investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten. Voor grotere ondernemingen is facility sharing minder belangrijk, door hun kritische massa hebben zij een groter investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten. De marktbenadering van aanbieders en gebruikers De marktbenadering aan de aanbodzijde kenmerkt zich door het gebruik van eigen, bestaande netwerken. Door dit gebruik van bestaande netwerken bestaat geen zicht op de werkelijke omvang van de markt. De potentiële markt is mogelijk groter dan de markt die al bedient wordt. Voor het aanbodmotief efficiency vormt dit geen probleem, de beschikbare restcapaciteit wordt zonder veel moeite ingevuld. Bij het aanbodmotief kennisuitwisseling is een trend waarneembaar dat buiten de bestaande netwerken wordt getreden. Het vercommercialiseren van de kennis is een alternatieve inkomstenbron om bijvoorbeeld de derde geldstroom mee te versterken. Door het brede kader van het motief maatschappelijke taak is het gebrek aan marktkennis een probleem. De potentiële doelgroepen zijn beperkt bekend en overstijgen de eigen branche of technologiesector. De vraagzijde van de markt kent grote problemen met het formuleren van de vraag en onbekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt. Daarom valt men veelal terug op het gebruik van eigen bestaande netwerken. Hierin is het probleem van het MKB te herkennen: een gebrek aan hoog opgeleid personeel en kennisabsorptie. Marketing Bij facility sharing is geen sprake van één markt: facility sharing kent verschillende marktsegmenten, verdeeld naar vraag- en aanbodmotieven. Vooral universiteiten en kennisinstellingen besteden weinig aandacht aan het actief promoten van het product facility sharing. Men blijft terugvallen op de eigen bestaande netwerken. Intermediairs kunnen hier een rol gaan spelen, mits er voldoende professionele kennis aanwezig is. Al met al is er sprake van een imperfecte markt waarin vraag en aanbod elkaar maar slecht weten te vinden.
Blad 131
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Sociaal-maatschappelijke aspecten De interne culturen en het primaire proces zijn de oorzaken van spanningen tussen vooral de universiteiten en het bedrijfsleven. Daarbij moet gedacht worden aan: −
Het langere termijn denken op universiteiten in verband met het fundamenteel en exploratief onderzoek;
−
Het korte termijn denken van het Nederlandse bedrijfsleven met een te sterke focus op kostenreductie;
−
Binnen onderwijs- en kennisinstituten bestaat een spanningsveld tussen activiteiten op het gebied van kennisontwikkeling enerzijds en kennisoverdracht naar de omgeving anderzijds;
−
Het Nederlandse bedrijfsleven hanteert managementtechnieken die maar matig geschikt zijn voor kennisintensieve processen;
−
Binnen zowel universiteiten als R&D-groepen in het bedrijfsleven heeft nog geen omslag in attitude, naar een meer klantgericht denken plaatsgevonden.
Omvang van de huidige markt De omvang van de huidige markt is door het gebrek aan marktkennis moeilijk in te schatten, er zijn sterke aanwijzingen dat zij klein en onbekend is.
09.04
Wat zijn de mogelijkheden naar de toekomst voor facility sharing?
In deze paragraaf zijn de toekomstige mogelijkheden van facility sharing beschreven. Zaken zoals de marktpotentie, de voordelen, de knelpunten en de (investerings)bereidheid van partijen zijn daartoe onderzocht. Zo is een beeld geschetst van de toekomstige mogelijkheden. Marktpotentie Er is sprake van een potentiële groeimarkt, echter de omvang laat zich moeilijk inschatten. Voor de verschillende doelgroepen zijn wel trends of ontwikkelingen vast te stellen, te weten: −
Universiteiten, hoge scholen en kennisinstellingen: er is een trend waarneembaar waarbij facility sharing en vercommercialisering van kennis als middelen worden beschouwd om alternatieve inkomstenbronnen aan te boren;
−
MKB: er is een internationale trend waarneembaar waarbij innovatie een belangrijk concurrentievoordeel vormt. Bij aanwending van de potentiële groeimogelijkheden voor het MKB, een sterkere oriëntering op de internationale markt, zal deze innovatie een belangrijke factor vormen. Het MKB heeft echter te weinig investeringvermogen voor R&D-activiteiten en -faciliteiten, hier liggen de mogelijkheden voor facility sharing en de verschillende aanbodmotieven. Als deze ontwikkeling zich daadwerkelijk in Nederland manifesteert, dan ligt hier de grootste groeimarkt voor facility sharing. De overheid stimuleert innovatie bij het MKB in grote mate, het Kennisvoucherproject dat in oktober 2004 van start gaat is hier een goed voorbeeld van;
Blad 132
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
−
Facility sharing
Starters: de grootste innovatiekracht ligt bij jonge, startende ondernemingen. Aan met name technische universiteiten is een ontwikkeling van spin-off ondernemingen vastgesteld. Onderdeel van de filosofie van innovatieve universiteiten is het stimuleren van ondernemerschap bij studenten. Echter de Nederlandse cultuur vormt een grote bedreiging: ondernemerschap betekent onzekerheid, iets wat tegen de Nederlandse volksaard ingaat. De potentie van deze markt is moeilijk in te schatten.
Het grootbedrijf en de technostarters zijn minder positief over de mogelijkheden voor facility sharing. Het grootbedrijf bezit de mogelijkheden om zelf te investeren in R&D-activiteiten en –faciliteiten, de technostarters zijn vooral onbekend met het aanbod aan faciliteiten. Deze onbekendheid met facility sharing en de imperfecte markt zijn de belangrijkste redenen voor de huidige beperkte omvang van de markt. Een sterkere promotie, best practices als voorbeeld en vergroting van de transparantie van de markt (bekendheid met vraag en aanbod) versterken de mogelijkheden van facility sharing. De voordelen en knelpunten van facility sharing Op basis van het onderzoek is een aantal voordelen voor facility sharing vastgesteld die de argumenten van de vraag- en aanbodmotieven in zich dragen. Efficiency door een betere benutting van de faciliteiten of niet zelf investeren in de benodigde faciliteiten. Kennisuitwisseling met als gevolg product-, proces- en methodiekvernieuwing in het bedrijfsleven en verbetering van de communicatie tussen universiteiten en het bedrijfsleven. De maatschappelijke functie door kennisoverdracht naar de omgeving en het stimuleren van startende ondernemingen en het regionale MKB. In de knelpunten is het minder functioneren van de markt voor facility sharing terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn: het gebruik van bestaande netwerken, vraag en aanbod weten elkaar niet te vinden, onbekendheid met het aanbod, klantgerichtheid, de beperkte capaciteit van faciliteiten en éénzijdige contractvoorwaarden.
09.05
Wat is de (investerings)bereidheid van partijen?
De beperkingen van het onderzoek, slechts 16 onderzochte aanbieders van facility sharing en de beschikbare tijd, maken het moeilijk om een goed beeld van de (investerings)bereidheid van partijen vast te stellen. Wel zijn een aantal trends en ontwikkelingen vastgesteld, te weten: −
Een ontwikkelaar van scienceparken, de Zernike Groep, is bereid te investeren in bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen met gemeenschappelijke faciliteiten. Zij kennen echter een probleem, omdat universiteiten vaak terug schrikken voor (teveel) commerciële activiteiten;
−
De Universiteit Twente is bereid te investeren in facility sharing en de ontwikkeling van regionale clusters van bedrijven rondom de universiteit. Voorwaarde hierbij is een langere termijn denken: de
Blad 133
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
tijd nemen om de relevante bedrijven om zich heen te verzamelen die gebruik kunnen maken van de te delen faciliteiten. Het korte termijn denken van ontwikkelaars past niet bij deze filosofie; −
Als de Universiteit Twente mogelijkheden ziet om te investeren in facility sharing, dan moeten deze mogelijkheden (in potentie) ook bij andere universiteiten aanwezig zijn. De bereidheid zal in veel gevallen afhankelijk zijn van de visie betreffende onderwijs, onderzoek en samenwerking met het bedrijfsleven (de innovatieve universiteit);
−
Universiteiten hebben de mogelijkheden om tegen zeer lage rentetarieven te financieren, daarmee hebben zij een voordeel ten opzichte van ontwikkelaars en beleggers. Bij de universiteiten is ook meer kennis van specifieke faciliteiten aanwezig. Daarmee hebben de universiteiten duidelijke voordelen bij het ontwikkelen van specifieke faciliteiten;
−
DSM investeert actief in facility sharing om daarmee de (over)capaciteit in R&D-activiteiten en –faciliteiten de reduceren. Dit is een voorbeeld voor andere grote bedrijven om de kosten van hun R&D-activiteiten en –faciliteiten te reduceren.
De conclusie is dat diverse partijen bereid zijn of de mogelijkheden hebben om te investeren in facility sharing. 09.06
Wat zijn de mogelijke concepten en de bijbehorende voorwaarden?
In deze paragraaf komen de concepten, de meerwaarden en aandachtspunten voor facility sharing aan de orde. Daarmee is inzicht gekregen in de concepten en bijbehorende voorwaarden voor facility sharing. De concepten voor facility sharing In het onderzoek zijn verschillende concepten voor facility sharing vastgesteld, te weten: Aanbodmotief efficiency Bij dit aanbodmotief zijn twee verschillende concepten vastgesteld: −
Het benutten van de restcapaciteit: door deze restcapaciteit ter beschikking te stellen aan derden wordt de onderbezetting verkleind en inkomsten gegenereerd, waarmee een deel van de exploitatiekosten wordt gefinancierd.
−
Het gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: er worden partners gezocht die mee willen investeren in de aan te schaffen apparatuur. Tegenover de financiële bijdrage in de aanschafkosten staat dan het recht om naar evenredigheid gebruik te maken van de apparatuur.
Blad 134
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Aanbodmotief kennisuitwisseling Bij dit aanbodmotief is een drietal concepten vastgesteld: −
Gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: zie hierboven.
−
Het organiseren van (regionale) clusters: door onder andere faciliteiten ter beschikking te stellen aan andere relevante spelers in de betreffende clusters leren de clusterdeelnemers elkaar beter kennen. Hieruit kunnen dan strategische samenwerkingsrelaties voortvloeien.
−
Kennisuitwisseling en –ontwikkeling met de omgeving: het versterken van de interne kennisorganisatie door samenwerking met andere (kennis)partners.
Aanbodmotief maatschappelijke functie Bij dit aanbodmotief treffen we ook de hiervoor beschreven concepten aan. Verder zijn er nog twee aanvullende concepten vastgesteld, te weten: −
Incubatorfunctie: bij dit concept hebben zich in de directe nabijheid van de aanbieder spin-off ondernemingen gevestigd die op de nodige ondersteuning vanuit de incubator kunnen rekenen. Dit kan in de vorm van kapitaal, opdrachten, bedrijfsruimte, kennis en apparatuurbenutting zijn.
−
Instrument voor de stimulering van het regionale MKB: Facility sharing is, samen met andere vormen van kennisuitwisseling, onderdeel van het regionale kennis- en innovatiebeleid.
De meerwaarden van facility sharing Voor facility sharing zijn de volgende meerwaarden vastgesteld, te weten: Efficiency en effectiviteit −
Productiviteitsverhoging: zoals het vrijhouden van financiële middelen, de toegang tot nieuwe technologieën en het toetsen van technologieën op hun geschiktheid;
−
Kostenreductie: een betere benutting van de aanwezige faciliteiten, de personele inzet en de kennisinfrastructuur;
−
Economies of scale: schaalvoordelen door centrale faciliteiten leiden in de regel tot lagere kosten;
−
Economies of scope: door clustering van faciliteiten wordt kostenreductie bereikt;
−
Snelheid: bij incidenteel gebruik zijn faciliteiten sneller beschikbaar door facility sharing dan het zelf ontwikkelen van de faciliteiten.
Kennisontwikkeling en -uitwisseling −
Kennisuitwisseling op maat: het profiteren van de ervaringen van anderen;
−
Concentratie van expertise: het centraal bijhouden en verzamelen van kennis;
−
Toegang tot netwerken: het gebruik van expertise van anderen.
Blad 135
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Waardeverhoging −
De herontwikkelingspotentie van overtollig vastgoed;
−
Nieuw vastgoed met een meerwaarde: ontwikkelen van faciliteiten in de context van regionale clusters;
−
De waarde van de faciliteit: door een grotere markt blijft de faciliteit langer zijn waarde behouden.
Risicobeheersing: −
Risicobeheersing: het voorkomen van hinderlijke en tijdrovende procedures betreffende het milieu en veiligheidscontouren of de risico’s van ontwikkeling en realisatie vermijden;
−
Flexibiliteitsverhoging: snel kunnen anticiperen op ontwikkelingen.
Sociaal-maatschappelijk −
Invloed op de interne cultuur: het ondersteunen van veranderingen in de interne organisatie;
−
Positief effect op de creativiteit: door samenwerking met andere partijen;
−
Versterking van de cultuur: een cumulatief effect van de twee voorgaande argumenten;
−
Verbetering van de communicatie tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven.
Marketing −
Het versterken van de naamsbekendheid en het imago;
−
Versterken van de mogelijkheden voor (strategische) samenwerkingsverbanden;
−
Marketingtool: door toegang tot andere netwerken.
Versterking van het innovatieproces −
Product-, proces- en methodiekvernieuwing: door toegang tot andere kennisbronnen;
−
Versterken van samenwerking tussen partijen.
In de meerwaarden is veel van de vraag- en aanbodmotieven terug te vinden. Dit is ook logisch: in het functioneren van facility sharing moeten de motieven terug te vinden zijn, anders zijn de motieven volstrekt zinloos. Toch is er verschil in de intensiteit waarmee de motieven de meerwaarden ondersteunen, dit is in onderstaand overzicht weergegeven. Figuur 9.1: De relatie tussen de motieven en de meerwaarden
De motieven Efficiency Kennisuitwisseling Maatschappelijke taak
Efficiency en effectiviteit
Kennisontwikkeling en -overdracht
Strategie
X X X
X X
X X
Waardeverhoging
Risicobeheersing
Sociaalmaatschappelijk
Marketing
Innovatie
X X X
X X X
X X X
X X X
X X
Blad 136
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
De motieven kennisuitwisseling en maatschappelijke taak kennen een hogere intensiteit aan meerwaarden dan het motief efficiency. Het verschil tussen kennisuitwisseling en de maatschappelijke taak is vrij klein, de maatschappelijke taak ondersteunt het innovatieproces sterker. De aandachtspunten voor facility sharing In het onderzoek zijn de volgende aandachtspunten voor facility sharing vastgesteld, te weten: Een visie betreffende facility sharing −
Een visie bij de aanbiedende organisatie: het is van belang om vast te stellen waarom men tot facility sharing wil overgaan, wat men ermee wil bereiken en op welke wijze facility sharing wordt ingepast in het totale beleid van de organisatie;
−
Versterken van de klantgerichtheid bij aanbiedende organisaties: aandacht voor de gebruikende partij om de visie werkelijkheid te laten worden (van beleid naar praktijk).
Aandacht voor contractuele voorwaarden −
Teveel éénzijdigheid: nadere aandacht voor zaken zoals aansprakelijkheid bij schade of slechte resultaten, geheimhouding en kennisbescherming bij gevoelige informatie en octrooi- en gebruiksrechten bij nieuw ontwikkelde kennis.
Het belang van kennisuitwisseling en –overdracht −
Begeleiding door het personeel van de aanbieder: gebruikers kennen veel meerwaarde toe aan de kennis en expertise van het begeleidende personeel;
−
Zelfstandig gebruik van faciliteiten: veel gebruikers stellen het op prijs om zo zelfstandig mogelijk met de faciliteiten om te gaan.
Aandacht voor de doelgroepen −
Versterken van het draagvlak: dit draagvlak voor facility sharing wordt vooral gevonden bij spin-offs, (techno)starters en MKB ondernemingen vanwege hun gebrek aan investeringsvermogen in R&Dfaciliteiten;
−
De latente vraag bij technostarters stimuleren: er is een latente vraag bij technostarters vastgesteld die manifest gemaakt kan worden.
Marketing −
De meerwaarden van facility sharing promoten;
−
Best practices als voorbeeld;
−
Vergroten van de transparantie van de markt: het aanbod van de beschikbare faciliteiten in beeld brengen en inzichtelijk maken voor de gebruikers.
Blad 137
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Facility sharing
Aandacht voor regionale netwerken −
Facility sharing heeft vooral een regionaal verzorgingsgebied.
Een uitdagende financiering −
Een financieringssystematiek die partijen prikkelt om tot facility sharing over te gaan.
Blad 138
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
DEEL III: INTEGRALE BESCHOUWING
Blad 139
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
10
INTEGRALE BESCHOUWING
10.01
Achtergrond
In dit hoofdstuk is de integrale beschouwing van het onderzoek beschreven. Het voert te ver om alle conclusies weer te behandelen, deze zijn uitvoerig in de hoofdstukken 5 en 9 van dit hoofdstuk beschreven. Daarom zijn hier de belangrijkste conclusies van de deelonderzoeken I (Samenwerkingsverbanden) en II (Facility sharing) samengevoegd en beschreven. Daarmee vormt dit hoofdstuk een samenvatting van het gehele onderzoek.
10.02
De definitie van facility sharing
Voor dit onderzoek is het begrip facility sharing breed gedefinieerd. Naast het directe gebruik van de verschillende faciliteiten wordt ook gebruik gemaakt van de gehele kennisinfrastructuur. Doelen daarbij zijn kennisuitwisseling, kennisontwikkeling en het stimuleren van R&D-samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
10.03
Een macrobeeld
De kenniseconomie De Amerikaanse econoom Porter waarschuwt dat de diensteneconomie aan het einde van zijn levenscyclus begint te komen. Nederland zal zich moeten realiseren dat de toekomstige economische groei via innovatie zal moeten worden gerealiseerd. Kennis wordt daarbij een dominante economische variabele. Dit kennisintensiever worden van werkzaamheden in de Westerse economieën wordt ook onderkend in het proces van internationale arbeidsdeling. Dit proces van innovatie is vrij kapitaalsintensief. Samenwerking tussen het bedrijfsleven en kennisinstellingen om kennis uit te wisselen en te ontwikkelen en facility sharing zijn middelen om de kosten van het innovatieproces te reduceren. Onderzoek naar de huidige praktijk van samenwerking laat zien dat vraag-aanbodrelaties in Nederland de boventoon voeren. Klanten, toeleveranciers en concurrenten zijn belangrijker onderzoekspartners dan universiteiten en kennisinstellingen. Informatie- en innovatierelaties, benodigd om het innovatieproces te bespoedigen, komen niet of nauwelijks voor. Facility sharing kan, zeker binnen de gehanteerde onderzoeksdefinitie, een belangrijk hulpmiddel zijn om de informatie- en innovatierelaties te versterken. De praktijk laat dit ook zien, waar bedrijven facility sharing in het begin gebruiken als middel tot kostenreductie, daar ontstaat vervolgens het besef van de meerwaarde kennisuitwisseling. Deze kennisuitwisseling wordt het tweede motief voor facility sharing.
Blad 140
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
Figuur 10.1: Facility sharing in zijn omgeving De kenniseconomie Economische groei via innovatie Kennis is de dominante economische variabele Samenwerking tussen het bedrijfsleven en het hoger onderwijs en kennisinstellingen
De vier innovatieve krachten - de publieke en private sector De overheid Het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek De grote bedrijven De kleine bedrijven
De publieke sector - de overheid, het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek Hoger onderwijs
Overheid
Motieven:
Motieven:
- kostenreductie
- samenwerking hoger
Kennisinstellingen Motieven: - kostenreductie
- kennisuitwisseling
onderwijs en bedrijfs-
- kennisuitwisseling
- maatschappelijke taak
leven
- maatschappelijke taak
- maatschappelijke taak
Facility sharing Concepten Kostenreductie: - benutten restcapaciteit - gezamenlijk aanschaffen apparatuur Kennisuitwisseling: - gezamenlijk aanschaffen apparatuur - organiseren van regionale clusters - kennisuitwisseling met omgeving Maatschappelijke taak: - incubator - stimuleren regionale MKB
Multi-nationals
Grootbedrijf
MKB
Commerciële
Starters
aanbieders Motieven:
Motieven:
Motieven:
Motieven:
- kostenreductie
- kostenreductie
Motieven:
- kostenreductie
- kostenreductie
- (kennisuitwisseling) *
- (kennisuitwisseling) *
- kostenreductie
- kennisuitwisseling
- kennisuitwisseling
De private sector - de grote en kleine bedrijven
Vraag- en aanbodrelatie Vraag- of aanbodrelatie *) Kennisuitwisseling is niet het hoofdmotief
Blad 141
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
De vier innovatieve krachten De Nederlandse economie kent vier belangrijke krachten die de mogelijkheid in zich dragen om de economie te laten groeien. In de publieke sector zijn dit de overheid, het hoger onderwijs en de kennisinstellingen. De grote en kleine ondernemingen zijn de partijen in de private sector. De overheid heeft in dit proces een dubbele rol: een passieve en een actieve. Een passieve rol door het creëren van een passend kader voor ondernemerschap. Een regelgeving die ondernemers ondersteunt, faciliteert en waar nodig bijstuurt. Een actieve rol door het financieren van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Kenmerk van deze partijen is het lange termijn denken. De economische kracht van grote ondernemingen ligt in productverbeteringen, die van kleine ondernemingen in productinnovaties. Startende ondernemingen vragen om specifieke aandacht, zij hebben in potentie de grootste innovatiekracht. Door het (snelle) verouderingsproces van innovaties is het kenmerk van deze partijen het korte(re) termijn denken. De doelgroepen In deel II zijn de huidige gebruikers en aanbieders van facility sharing vastgesteld. Zij bevestigen de conclusies van deel I. De doelgroepen en hun belangrijkste motieven zijn: Aanbieders facility sharing −
Universiteiten: als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
Onderzoeksinstellingen: idem;
−
Multi-nationals: kostenreductie als oplossing voor het vrijkomen van R&D-activiteiten en –faciliteiten;
−
Het grootbedrijf: als middel tot kostenreductie;
−
Het MKB met eigen faciliteiten: als middel tot kostenreductie;
−
Commerciële aanbieders: als middel tot kostenreducties bij de gebruiker.
Gebruikers facility sharing −
Universiteiten: als middel tot kostenreductie en samenwerking met het bedrijfsleven;
−
Onderzoeksinstellingen: idem;
−
Het grootbedrijf: als middel tot kostenreductie;
−
Het MKB: als middel tot kostenreductie en kennisuitwisseling in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-activiteiten en –faciliteiten;
−
Startende innovatieve ondernemingen: als middel tot kostenreductie in verband met het gebrek aan investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten.
Blad 142
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
In de motieven zijn gemeenschappelijke elementen te onderkennen, namelijk kostenreductie of efficiency en kennisuitwisseling. Uit het praktijkonderzoek van deel II blijkt dat er nog een motief aan toegevoegd moet worden: een maatschappelijke functie. Facility sharing wordt ingezet als middel om startende ondernemingen te ondersteunen en het regionale MKB in hun kennisontwikkeling te stimuleren.
10.04
De huidige markt
De typen faciliteiten In deel I is vastgesteld dat het aanbod van faciliteit vrij divers zal zijn. De praktijk, zoals onderzocht in deel II bevestigt dit. Wel is een aantal gemeenschappelijke elementen te onderscheiden: huisvesting, middelen en diensten of services. Huisvesting en middelen vormen feitelijk de ‘hardware’ en de diensten of services de ‘software’. Voorbeelden van huisvesting en middelen zijn laboratoria en cleanrooms inclusief de apparatuur, voorbeelden van services zijn het gebruik van de kennisinfrastructuur of management-ondersteunende diensten. Er zijn twee hoofdgroepen van faciliteiten vastgesteld, namelijk specifieke faciliteiten en algemene faciliteiten. De kenmerkende verschillen zijn: Specifieke faciliteiten: −
hebben een uniek karakter en behoren veelal tot het primaire proces van de aanbieder;
−
zijn over het algemeen sterk technologisch van karakter;
−
hebben over het algemeen een hoge mate van kennisintensiteit;
−
het verzorgingsgebied kent een regionaal tot interregionaal karakter;
−
zijn vaak kapitaalsintensief.
Algemene faciliteiten: −
zijn minder uniek en ondersteunen veelal het primaire proces;
−
hebben een minder sterk technologisch karakter;
−
hebben een mindere kennisintensiteit;
−
het verzorgingsgebied kent voornamelijk een lokaal karakter;
−
zijn minder kapitaalsintensief.
Bij specifieke faciliteiten moet gedacht worden aan laboratoria en cleanrooms, bij algemene faciliteiten aan kantoorgebouwen en magazijnen. Specifieke diensten zijn bijvoorbeeld de kennisinfrastructuur of de ondersteuning in netwerken. Voorbeelden van algemene diensten zijn schoonmaken en catering.
Blad 143
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
De wijze waarop gebruikers en aanbieder elkaar weten te vinden De marktbenadering aan de aanbodzijde kenmerkt zich door het gebruik van eigen, bestaande netwerken. Door dit gebruik van bestaande netwerken bestaat geen zicht op de werkelijke omvang van de markt. Een mogelijk, latente, vraag naar faciliteiten is niet vastgesteld. De potentiële markt is mogelijk groter dan de markt die al bedient wordt. Voor het aanbodmotief efficiency vormt dit geen probleem, de beschikbare restcapaciteit wordt zonder veel moeite ingevuld. Bij het aanbodmotief kennisuitwisseling is een trend waarneembaar dat buiten de bestaande netwerken wordt getreden. Het vercommercialiseren van de kennis is een alternatieve inkomstenbron om bijvoorbeeld de derde geldstroom mee te versterken. Door het brede kader van het motief maatschappelijke taak is het gebrek aan marktkennis een probleem. De potentiële doelgroepen zijn beperkt bekend en overstijgen de eigen branche of technologiesector. De vraagzijde van de markt kent grote problemen met het formuleren van de vraag en onbekendheid met het aanbod van faciliteiten op de markt. Daarom valt men veelal terug op het gebruik van eigen bestaande netwerken. Hierin is het probleem van het MKB te herkennen: een gebrek aan hoog opgeleid personeel en kennisabsorptie. Marketing Vooral universiteiten en kennisinstellingen besteden weinig aandacht aan het actief promoten van het product facility sharing. Men blijft terugvallen op de eigen bestaande netwerken. Intermediairs kunnen hier een rol gaan spelen, mits er voldoende professionele kennis aanwezig is. De huidige, gehanteerde prijzen voor facility sharing vormen in de praktijk geen probleem. Al met al is er sprake van een imperfecte markt waarin vraag en aanbod elkaar maar slecht weten te vinden. Omvang van de huidige markt In deel I is vastgesteld dat de huidige markt voor facility sharing klein zal zijn. Dit wordt bevestigd door de huidige praktijk, zoals beschreven in deel II. De omvang van de huidige markt is door het gebrek aan marktkennis moeilijk in te schatten, er zijn sterke aanwijzingen dat zij klein en onbekend is. Sociaal-maatschappelijke aspecten In zijn Innovation Lecture heeft de Amerikaanse econoom Porter melding gemaakt van een spanning tussen de universiteiten en het bedrijfsleven. In deel II is deze spanning bevestigd. De interne culturen en het primaire proces zijn de oorzaken van spanningen tussen vooral de universiteiten en het bedrijfsleven.
Blad 144
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
Daarbij moet gedacht worden aan: −
Het langere termijn denken op universiteiten in verband met het fundamenteel en exploratief onderzoek;
−
Het korte termijn denken van het Nederlandse bedrijfsleven met een te sterke focus op kostenreductie;
−
Binnen onderwijs- en kennisinstituten bestaat een spanningsveld tussen activiteiten op het gebied van kennisontwikkeling enerzijds en kennisoverdracht naar de omgeving anderzijds;
−
Het Nederlandse bedrijfsleven hanteert managementtechnieken die maar matig geschikt zijn voor kennisintensieve processen;
−
Binnen zowel universiteiten als R&D-groepen in het bedrijfsleven heeft nog geen omslag in attitude naar een meer klantgericht denken plaatsgevonden.
10.05
De mogelijkheden voor facility sharing
Het belang van facility sharing Het belang dat door universiteiten en kennisinstellingen aan facility sharing wordt gehecht is als gemiddeld te kwalificeren. Dit in tegenstelling tot startende ondernemingen en het innovatieve MKB, zij beschouwen facility sharing als belangrijk. Dit is simpel te verklaren: deze ondernemingen hebben weinig investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten. Voor grotere ondernemingen is facility sharing minder belangrijk, door hun kritische massa hebben zij een groter investeringsvermogen voor R&D-faciliteiten. Marktpotentie Er is sprake van een potentiële groeimarkt, echter de omvang laat zich moeilijk inschatten. Voor de verschillende doelgroepen zijn wel trends of ontwikkelingen vast te stellen, te weten: −
Universiteiten, hoge scholen en kennisinstellingen: er is een trend waarneembaar waarbij facility sharing en vercommercialisering van kennis als middelen worden beschouwd om alternatieve inkomstenbronnen aan te boren;
−
MKB: er is een internationale trend waarneembaar waarbij innovatie een belangrijk concurrentievoordeel vormt. Bij aanwending van de potentiële groeimogelijkheden voor het MKB, een sterkere oriëntering op de internationale markt, zal deze innovatie een belangrijke factor vormen. Het MKB heeft echter te weinig investeringvermogen voor R&D-activiteiten en -faciliteiten, hier liggen de mogelijkheden voor facility sharing en de vijbehorende aanbodmotieven. Als de groei van het MKB zich daadwerkelijk in Nederland manifesteert, dan ligt hier de grootste groeimarkt voor facility sharing. De overheid stimuleert innovatie bij het MKB in grote mate, het Kennisvoucherproject dat in oktober 2004 van start gaat is hier een goed voorbeeld van;
−
Starters: de grootste innovatiekracht ligt bij jonge, startende ondernemingen. Aan met name technische universiteiten is een ontwikkeling van spin-off ondernemingen vastgesteld. Onderdeel van de filosofie van innovatieve universiteiten is het stimuleren van ondernemerschap bij studenten.
Blad 145
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
Echter de Nederlandse cultuur vormt een grote bedreiging: ondernemerschap betekent onzekerheid, iets wat tegen de Nederlandse volksaard ingaat. De potentie van deze markt is moeilijk in te schatten. Het grootbedrijf en de technostarters zijn minder positief over de mogelijkheden voor facility sharing. Het grootbedrijf bezit de mogelijkheden om zelf te investeren in R&D-activiteiten en –faciliteiten, de technostarters zijn vooral onbekend met het aanbod aan faciliteiten. Deze onbekendheid met facility sharing en de imperfecte markt zijn de belangrijkste redenen voor de huidige beperkte omvang van de markt. Een sterkere promotie, best practices als voorbeeld, aandacht voor de meerwaarden en vergroting van de transparantie van de markt (bekendheid met vraag en aanbod) versterken de mogelijkheden van facility sharing. In deel II zijn diverse meerwaarden voor facility sharing vastgesteld. De belangrijkste zijn: kostenreductie, kennisontwikkeling en –uitwisseling, waardeverhoging van de faciliteit, risicobeheersing, een positieve invloed op de interne cultuur, een marketingtool door toegang tot nieuwe netwerken en versterking van het innovatieproces. De concepten voor facility sharing In het onderzoek zijn verschillende concepten voor facility sharing vastgesteld, te weten: Aanbodmotief efficiency Bij dit aanbodmotief zijn twee verschillende concepten vastgesteld: −
Het benutten van de restcapaciteit: door deze restcapaciteit ter beschikking te stellen aan derden wordt de onderbezetting verkleind en inkomsten gegenereerd waarmee een deel van de exploitatiekosten wordt gefinancierd.
−
Het gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: er worden partners gezocht die mee willen investeren in de aan te schaffen apparatuur. Tegenover de financiële bijdrage in de aanschafkosten staat dan het recht om naar evenredigheid gebruik te maken van de apparatuur.
Aanbodmotief kennisuitwisseling Bij dit aanbodmotief zijn een drietal concepten vastgesteld: −
Gezamenlijk aanschaffen van nieuwe apparatuur: zie hierboven.
−
Het organiseren van (regionale) clusters: door onder andere faciliteiten ter beschikking te stellen aan andere relevante spelers in de betreffende clusters leren de clusterdeelnemers elkaar beter kennen. Hieruit kunnen dan strategische samenwerkingsrelaties voortvloeien.
−
Kennisuitwisseling en –ontwikkeling met de omgeving: het versterken van de interne kennisorganisatie door samenwerking met andere (kennis)partners.
Blad 146
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
Aanbodmotief maatschappelijke functie Bij dit aanbodmotief treffen we ook de hiervoor beschreven concepten aan. Verder zijn er nog twee aanvullende concepten vastgesteld, te weten: −
Incubatorfunctie: bij dit concept hebben zich in de directe nabijheid van de aanbieder spin-off ondernemingen gevestigd die op de nodige ondersteuning vanuit de incubator kunnen rekenen. Dit kan in de vorm van kapitaal, opdrachten, bedrijfsruimte, kennis en apparatuurbenutting zijn.
−
Instrument voor de stimulering van het regionale MKB: Facility sharing is, samen met andere vormen van kennisuitwisseling, onderdeel van het regionale kennis- en innovatiebeleid.
De concepten bevestigen in grote mate de succesfactoren voor facility sharing zoals deze in deel I van het onderzoek zijn vastgesteld. Aanvullende argumenten voor facility sharing zijn: innovatie is de concurrentiekracht van de toekomst en facility sharing is een middel om informatie- en innovatienetwerken te bevorderen. Het Kennisvoucherproject voor het MKB dat in oktober 2004 van start gaat versterkt het belang van het innovatieproces. Voornoemde argumenten kunnen als extra meerwaarden van de vastgestelde concepten worden beschouwd. De omgeving van facility sharing kent ook een aantal bedreigingen. De kenniseconomie komt nog niet echt van de grond, daarvoor zijn een aantal oorzaken vastgesteld. De meeste samenwerkingsverbanden zijn gebaseerd op vraag/aanbod relaties, informatie- of innovatierelaties komen nauwelijks voor. De wensen van de consument leiden kennelijk nog niet tot een grotere behoefte aan innovatie. Het tekort aan bèta’s, technici en onderzoekers in combinatie met het, naar internationale maatstaven gemeten, lage opleidingsniveau van de jongere werkende generatie en de hoge loonkosten vormen een andere bedreiging. Daardoor ontstaat het gevaar dat R&D-activiteiten naar het buitenland verplaatst worden. Verder heeft het MKB problemen met kennisabsorptie en er zijn maar weinig startende bedrijven in Nederland. Voor de verdere ontwikkeling van facility sharing zijn in deel II een aantal aandachtspunten vastgesteld. Bij de aanbieders moet een visie betreffende facility sharing zijn: de wijze waarop facility sharing wordt ingepast in het totale beleid van de organisatie. De contracten hebben vaak te éénzijdige voorwaarden en het octrooirecht vraagt om nadere aandacht. Een sterkere focus op de specifieke doelgroepen: het MKB en technostarters waarvoor een latente vraag is vastgesteld. Een betere promotie van facility sharing en tot slot aandacht voor het regionale verzorgingsgebied van facility sharing.
Blad 147
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Integrale beschouwing
De (investerings)bereidheid van partijen Er is beperkt onderzoek uitgevoerd naar de (investerings)bereidheid bij partijen, daarbij is het volgende vastgesteld: −
De Universiteit Twente is bereid om te investeren, dan moeten er bij andere universiteiten en hogescholen ook mogelijkheden zijn;
−
DSM investeert in de ontwikkeling van haar Research Campus en facility sharing. Dit is een voorbeeld voor andere grote ondernemingen om de kosten van R&D-activiteiten te reduceren;
−
Een commerciële aanbieder als de Zernike Groep wil investeren, maar loopt (nog) tegen de spanning van commercie versus de universitaire wereld aan.
De conclusie is dat er partijen zijn die willen investeren in facility sharing. Door de beperking van het onderzoek, slechts 16 onderzochte aanbieders van faciliteiten en de beperkte tijd, is het niet mogelijk om de omvang van de (investerings)bereidheid vast te stellen. Vestigingsplaatsfactoren voor facility sharing −
Het patroon van R&D-activiteiten volgt de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland, het aanbieden van faciliteiten in deze gebieden heeft de meeste kans;
−
Ongeveer 70% van de R&D-activiteiten vindt plaats in matig tot niet verstedelijkte gebieden, veel universiteitssteden behoren tot deze gebieden. De faciliteiten van universiteiten bevinden zich dus in de gebieden met potentiële gebruikers;
−
De belangrijkste vestigingsfactoren voor R&D zijn: het (regionale) vestigingsklimaat, gekwalificeerd personeel, de historie en culturele roots; De regio’s rondom universiteiten voldoen aan veel van deze vestigingsfactoren.
Aanbevelingen voor de ontwikkeling van facility sharing −
Facility sharing als een zelfstandig product profileren: er bestaat de gedachte om facility sharing als onderdeel van parkmanagement, bij scienceparken rondom universiteiten, te positioneren. De geografische omvang van het verzorgingsgebied is echter beduidend groter.
Blad 148
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGEN
Blad 149
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE I: HET INNOVATIEBELEID VAN DE OVERHEID In deze bijlage is een uitgebreide samenvatting opgenomen van het innovatiebeleid van de Nederlandse overheid zoals weergegeven in de Innovatiebrief van het Ministerie van Economische Zaken, oktober 2003. 01.01
Achtergrond
Nederland moet van koers veranderen. Het huidige economische klimaat legt de belangrijkste structurele tekortkomingen van onze economie bloot. Naar internationale maatstaven gemeten genereren we te weinig groei met innovaties. In een moderne economie staat of valt de economische groei met innovaties in alle sectoren van onze economie. Dat betekent: slimmer produceren met de mensen die je hebt. Nieuwe producten en diensten ontwikkelen waar we in de toekomst ons brood mee kunnen verdienen. Nieuwe manieren van organiseren en marketing. Innoveren is mensenwerk en vraagt om het losmaken van creativiteit door sociale innovaties en het betrekken van medewerkers bij het innovatieproces. Maar ook de overheid zal creativiteit moeten tonen door te innoveren in de publieke dienstverlening257. Het beleidsvoornemen Innovatie moet de belangrijkste pijler worden onder onze toekomstige welvaartsgroei. De ambitie van het kabinet is om van Nederland één van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën van Europa te maken. Dat vereist een structurele vernieuwing van het Nederlandse innovatiesysteem, ook in sociaal-cultureel opzicht. Ondernemerschap Meer innoveren vereist een breuk met het verleden. Nederland kent een cultuur van risico vermijden en van te snel willen afrekenen op resultaten. Wie initiatieven en risico neemt en niet onmiddellijk resultaten boekt, wordt al snel afgeremd door gebrek aan maatschappelijke erkenning. Dat leidt er vaak toe dat het buitenland meer van de in ons land ontwikkelde kennis profiteert dan wij zelf. We moeten toe naar een kennisklimaat waarin lef en ondernemerszin worden gewaardeerd. En waarin kwaliteit en vernieuwers zich aangetrokken voelen tot onze regio. Dat vereist in de eerste plaats een cultuuromslag. Ondernemers die willen excelleren door te innoveren mogen rekenen op een overheid die hun daartoe de ruimte biedt. Door ze te ondersteunen bij het economisch benutten van nieuwe en bestaande kennis. Door R&D samenwerking met kennisinstellingen te bevorderen en zo kennisontwikkeling en –exploitatie mogelijk te maken. Door gezamenlijk te investeren in de ontwikkeling van technologiëen waar Nederland in de toekomst zijn brood mee gaat verdienen. Door het bieden van fiscale faciliteiten, zodat ondernemers die willen innoveren dat ook kunnen. En door het aanbieden van een scala aan faciliteiten waarmee nieuwe een startende ondernemers hun ondernemingsplannen kunnen realiseren.
257
Four sources of Innovation and Stimulation of Growth in the Dutch Economy, William J. Baumol, september 2003
Blad 150
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Ondernemers die willen innoveren moeten ook kunnen rekenen op een overheid die er voor zorgt dat het gemakkelijker wordt om de juiste mensen aan te trekken. Transparantie We hebben een cultuur van polderen. Dat leidt er vaak toe dat onze samenleving complex en soms ondoorzichtig is georganiseerd. Dat geldt helaas ook voor onze kenniseconomie. Onlangs heeft de OECD ons op dit terrein nog een spiegel voorgehouden: het Nederlandse innovatiesysteem kenmerkt zich door complexiteit, een groot aantal spelers en een variëteit aan instituties. Dat roept de vraag op of onze nationale instituties nog wel adequaat zijn voor het realiseren van onze Europese ambities. Van het onlangs opgerichte Innovatieplatform wordt verwacht dat zij daarbij als ijsbreker zal kunnen functioneren. En dat de condities worden gecreëerd om de zo noodzakelijke sociaal-culturele veranderingen in gang te zetten. Taakstelling Maar hiermee alleen realiseren we onze internationale ambities niet. Het bedrijfsleven is vooral zelf aan zet en zal met lef en ondernemerschap kennis succesvol naar de markt moeten brengen (developmentfunctie). Innoveren is immers de essentie van ondernemen. Kennisinstellingen zullen zich open moeten stellen om excellente kennis samen met ondernemers naar de markt te brengen. En in onderzoek (de researchfunctie) en onderwijs zullen topkwaliteit en maatschappelijke benutting van kennis hand in hand moeten gaan. Alleen met een gezamenlijke functie kan een proces op gang worden gebracht richting een innovatief en dynamisch innovatieklimaat in ons land.
01.02
Innovatie
Innovatie is vernieuwing die neerslaat in producten, diensten, processen of organisatievormen. De essentie van innovatie bij bedrijven is het omzetten van kennis in geld. Innovatie leidt tot duurzame economische toegevoegde waarde en benut kennis voor het oplossen van maatschappelijke knelpunten. Het overdragen en toepassen van bestaande kennis, is vooral in het midden- en kleinbedrijf, van belang. Innoveren is mensenwerk en vergt niet alleen de ontwikkeling van technologie. Innovatie is ook afhankelijk van factoren als management, logistiek en marketing, zeker in de dienstensector. Innovatie vindt plaats in een voortdurende wisselwerking tussen de verschillende spelers binnen het innovatiesysteem: kennisinstellingen, bedrijven, afnemers, intermediaire organisaties en overheid. De kracht van het innovatiesysteem staat of valt met de uitwisseling, interactie en samenwerking tussen de verschillende onderdelen. De internationale dimensie is daarbij van belang: innovatie houdt niet op bij de landsgrenzen.
Blad 151
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur I.1: Verantwoordelijkheden in het dynamisch innovatiesysteem (DIS)
Bron: De Innovatiebrief, 2003
Essentieel voor de versterking van het innovatief vermogen is een gunstig algemeen economisch klimaat, een goede bereikbaarheid en voldoende ruimte, een stimulerend algemeen ondernemersklimaat (waaronder fiscaliteit en beperkte administratieve lasten) en gezonde concurrentieverhoudingen. Ook loonmatiging is noodzakelijk om ons kostenniveau concurrerend te maken. Daarbovenop is een actief innovatiebeleid van belang om het innovatievermogen van het bedrijfsleven te verhogen.
01.03
Drie hoofdlijnen van het innovatiebeleid
Innoveren moet vanuit bedrijven zelf komen. De overheid heeft de rol om te zorgen voor een uitdagend klimaat: innoveren moet voor bedrijven niet alleen mogelijk, maar ook lonend zijn. Het innovatiebeleid concentreert zich op factoren die voor bedrijven de doorslag geven bij de keuze om te innoveren.
Blad 152
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Wat bepaalt nu of bedrijven al dan niet innoveren? Onderzoek wijst uit dat naast het algemeen economisch klimaat, dat voor alle bedrijven belangrijk is, in het bijzonder de volgende factoren van belang zijn: een excellente en toegankelijke kennisinfrastructuur, de beschikbaarheid over goed opgeleide mensen en een aantrekkelijk financieel klimaat voor R&D. Verder is voldoende dynamiek van belang om bedrijven te prikkelen tot innovatie. Nederland heeft een aantal sterke punten. Maar juist bij de factoren die van belang zijn voor innovatie bij bedrijven kent de Nederlandse kenniseconomie een aantal hardnekkige knelpunten waarbij de overheid een duidelijke rol heeft. Innovatieklimaat niet aantrekkelijk genoeg Het klimaat in Nederland nodigt te weinig uit tot innoveren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de R&D-intensiteit van bedrijven, naar internationale maatstaven gemeten, laag is en verder daalt. Extra zorgwekkend daarbij zijn de signalen dat bedrijfs-R&D op termijn naar het buitenland wordt verplaatst258. Daarnaast dreigt er een tekort aan kenniswerkers. Gebrek aan bedrijven die innoveren In Nederland komt onvoldoende nieuwe innovatieve bedrijvigheid van de grond. Verder heeft bijna tweederde van de Nederlandse bedrijven met 10 of meer werknemers zich in de periode van 1998-2000 niet beziggehouden met innovatie. Tot slot trekt Nederland weinig R&D-activiteiten van buitenlandse bedrijven aan259. Onvoldoende focus en massa in het onderzoek Internationale ontwikkelingen dwingen tot het maken van strategische keuzes. Nederland kan niet overal goed in zijn. Door focus en massa te leggen bij zwaartepunten binnen een aantal strategische innovatiegebieden kunnen bedrijven nieuwe innovatiekansen beter benutten. Het Nederlandse onderzoekslandschap heeft deze focus en massa op onderdelen nog onvoldoende. Bovendien kan de samenwerking tussen bedrijfsleven en universiteiten beter260. Sleuteltechnologieën Innovatie ligt ten grondslag aan de opkomst en neergang van markten. Sleuteltechnologieën spelen daarbij een cruciale rol. Een voorbeeld uit de vorige eeuw is elektriciteit, op dit moment zijn ICT en ‘lifesciences’ sleuteltechnologieën. Deze technologieën brengen allerlei nieuwe producten diensten voort die toegepast worden in een groot aantal (bestaande markten). Ze scheppen nieuwe innovatiekansen op
258
Made in Holland II, Deloitte en Touche, 2003
259
Market share analysis of foreign investment projects, Ernst & Young, 2002; Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari
2003 260
Tijd om te kiezen, de kenniseconomie monitor, Frans Nauta en Joeri van Steenhoven, 2003
Blad 153
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
verschillende terreinen en dragen vaak ook bij aan maatschappelijke doelen als duurzaamheid. Of anders gezegd: deze technologieën zijn ‘enabling’ en bieden kansen voor meerdere sectoren en markten. Zo heeft ICT doorwerkingen van logistiek tot de zorg. De potentiële maatschappelijke baten van deze technologieën zijn groot.
Innovatiebeleid De aanpak van deze knelpunten vormt het hart van het nieuwe innovatiebeleid. Het beleid kent daarmee drie hoofdlijnen, te weten: 1.
Het versterken van het innovatiebeleid;
2.
Dynamiek: naar meer bedrijven die innoveren;
3.
Benutten van innovatiekansen door focus en massa op strategische innovatiegebieden.
Binnen deze drie hoofdlijnen lopen twee belangrijke rode draden. Ten eerste draagt het beleid bij aan het streven naar duurzaamheid. Dit streven is een onderdeel van de Europese Lissabon-doelstelling. De ambitie van duurzaamheid dwingt tot het verkennen van en omgaan met spanningen tussen milieu en economie en tussen economische en sociale ambities. Innovaties kunnen helpen deze spanningen te verminderen. En omgekeerd kunnen milieu- en sociale ambities bijdragen aan het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven. Ten tweede is de internationale dimensie van belang. De internationalisering van de economie biedt kansen voor het beter benutten van internationale kennis. Dit betekent ook dat een concurrerende nationale kennisbasis belangrijker wordt. Het beleid internationaliseert ook: de EU speelt een belangrijke rol in het Innovatiebeleid. Hierin staat de vorming van een Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte, een interne markt voor kennis en onderzoek, centraal.
01.04
Versterken van het innovatieklimaat
Nederland moet een aantrekkelijker land worden om in en mee te innoveren. Daarbij staat de volgende aanpak voor ogen (overeenkomstig de Europese conclusies van de Voorjaarstop maart 2003): 1.
Intensiveren van de WBSO261 om private R&D te stimuleren;
2.
Nieuw instrument om R&D-samenwerking te stimuleren;
3.
Nieuwe aanpak dreigend tekort kenniswerkers.
261
Een fiscale regeling waarmee de overheid investeringen in speur- en ontwikkelingswerk in de private sector bevordert
Blad 154
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Intensiveren van de WBSO om private R&D te stimuleren Generieke financiële prikkels om bedrijfs-R&D te stimuleren zijn van groot belang. De WBSO is het belangrijkste instrumenten om private R&D te stimuleren. Het gaat hierbij om een belastingvoordeel voor kleine en grote bedrijven. Er gaat € 100 mln. extra naar de WBSO om vooral het MKB te stimuleren tot investeren in onderzoek en ontwikkeling. Het totale budget van de WBSO komt daarmee in 2007 op ongeveer € 450 mln. Daarmee kan de basis van bedrijven die R&D doen verbreed en verdiept worden. Nieuw instrument om R&D-samenwerking te stimuleren Het bevorderen van (internationale) samenwerking tussen bedrijven en tussen bedrijven en kennisinstellingen heeft een positieve invloed op de private R&D in Nederland. Deze samenwerking is in Nederland voor verbetering vatbaar.Het instrument besteedt bijzondere aandacht aan het MKB en aan samenwerking met kennisinstellingen. Beoordelingscriteria zijn kwaliteit, innovativiteit, duurzaamheid en economisch potentieel. Dit moet leiden tot een fors aantal nieuwe kwalitatief goede R&D-projecten in Nederland. Andere voorbeelden zijn Syntens en Mibiton262. Nieuwe aanpak dreigend tekort kenniswerkers De oorzaken van het dreigend tekort aan kenniswerkers (en bèta’s, technici en onderzoekers) liggen in de knelpunten in het onderwijs en de arbeidsmarkt en in een gebrek aan mogelijkheden voor buitenlandse kenniswerkers. Hiervoor wordt eind 2004 een deltaplan opgesteld met de volgende aandachtspunten: −
Minder belemmeringen in financiële risico’s voor bèta- en technische opleidingen;
−
Aantrekkelijk bèta- en technisch onderwijs door het bedrijfsleven erbij te betrekken;
−
Een goed imago voor R&D’ers en technici;
−
Aantrekkelijke onderzoeksbanen en toponderzoekopleidingen;
−
Aantrekkelijke technische beroepen via goede arbeidsvoorwaarden;
−
Meer mobiliteit tussen publieke kennisinstellingen en bedrijven (duale promotieplaatsen en uitwisseling onderzoekers);
−
Meer kenniswerkers uit het buitenland.
01.05
Dynamiek: naar meer bedrijven die innoveren
Meer innovatieve bedrijven zorgen voor meer dynamiek; het is van groot belang dat er meer innovatieve bedrijven komen in ons land. Daarvoor is de volgende aanpak geformuleerd: 1.
Stimuleren van nieuwe innovatieve bedrijvigheid;
2.
Werk maken van de potentie van het MKB;
3.
Kennisintensieve bedrijvigheid naar Nederland halen.
262
Stimuleringsprogramma’s van de overheid gericht op startende ondernemingen
Blad 155
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Stimuleren van nieuwe innovatieve bedrijvigheid Een belangrijke voorwaarde voor dynamiek in de kenniseconomie is voldoende nieuwe innovatieve bedrijvigheid. De afgelopen jaren waren er verschillende initiatieven voor technostarters (o.a. Biopartner, Twinning, Dreamstart263). Deze initiatieven bleken soms effectief. Het technostartersbeleid wordt nu een volwassen onderdeel van het innovatiebeleid. In overleg met het Innovatieplatform wordt hiervoor het concept TechnoPartner264 uitgewerkt. TechnoPartner kenmerkt zich door een integrale aanpak: van informatieverschaffing, netwerkvorming, coaching, financiering tot en met facility-sharing. Doel is dat er meer en kwalitatief betere technostarters komen. Werk maken van de potentie van het MKB Het MKB maakt lang niet genoeg gebruik van kennis die anderen op de plank hebben liggen. Terwijl bestaande kennis juist een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of diensten. Daarom wordt de verspreiding van kennis gestimuleerd, intermediaire instituten zoals het TNO kunnen hierbij een rol spelen. Verder kan ook het HBO een rol spelen bij kennisoverdracht. In deze context gaat Syntens veel gerichter werk maken van de potentie van het MKB door zich te concentreren op MKB-ers die ook echt willen innoveren. De kennisuitwisseling tussen deze bedrijven en de kennisinfrastructuur zal actief gestimuleerd worden door netwerkvorming en kennisvouchers. Doel is om echt uit het MKB te halen wat erin zit en bedrijven aan te zetten tot innovatief gedrag. Kennisintensieve bedrijvigheid naar Nederland halen Kennis is de cruciale concurrentiefactor. Het wervingsbeleid moet daarop inspelen door zich sterker te richten op kennisintensieve bedrijvigheid. In samenhang gaat het om de volgende activiteiten: 1.
Sterker positioneren van Nederland in het buitenland;
2.
Organiseren van missies en het opzetten van netwerken waar Nederland potentie heeft;
3.
Extra aandacht voor werving van bedrijven uit kennisintensieve sectoren;
4.
Moderniseren TWA-netwerk.
Door technologische matchmaking, het zoeken en aan elkaar koppelen van strategische partners, komen buitenlandse bedrijven in aanraking met deze kennis. Nederland kan op zijn beurt weer profiteren van de kennis van deze buitenlandse bedrijven. Verder kan Nederland door een betere samenwerking in de regio’s tussen verschillende actoren (universiteiten, ROM’s, Syntens, provincies, gemeenten, dienstverleners, andere onderwijsinstellingen) komen tot echte ‘hot-spots’ die het aantrekkelijk maken voor (buitenlandse) kennisintensieve bedrijven
263
Stimuleringsprogramma’s van de overheid gericht op startende ondernemingen
264
Stimuleringsprogramma’s van de overheid gericht op startende ondernemingen
Blad 156
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
om zich in een bepaalde regio te vestigen. Sommige regio’s doen dit al zeer succesvol (Amsterdam, Noord-Brabant en Twente). 01.06
Benutten van innovatiekansen door focus en massa op strategische innovatiegebieden
Deze hoofdlijn is erop gericht dat bedrijven, publieke kennisinfrastructuur en overheid samen focus en massa creëren op gebieden die de Nederlandse concurrentiekracht versterken en waarvan de potentiële maatschappelijke baten aanzienlijk zijn. Uitgangspunt daarbij is dat het binnen de sleuteltechnologieën gaat om zorgvuldig gekozen zwaartepunten waarin Nederland in wetenschap en bedrijfsleven sterk is of sterk kan worden. Om te komen tot focus en massa is de volgende aanpak gedefinieerd, te weten: 1.
Scheppen van voorwaarden voor gezamenlijke kennisontwikkeling en –benutting;
2.
Stimuleren van programmatische R&D-samenwerking op zwaartepunten;
3.
Aansluiten bij internationale kennisclusters;
4.
Integrale opzet bij gemaakte keuzes.
Scheppen van voorwaarden voor gezamenlijke kennisontwikkeling en –benutting Om tot focus en massa te komen moet de overheid zorgen voor een omgeving die het bedrijfsleven en de kennisinfrastructuur uitnodigt om samen kennis te ontwikkelen en te benutten. Dit vraagt om prikkels voor universiteiten, intermediairen en bedrijven, te weten: −
Vernieuwing en dynamisering van de financiering van universiteiten: prestatiebekostiging van het universitaire onderzoek waarbij in innovatierelevante terreinen de toepasbaarheid een element is in de kwaliteitsbeoordeling;
−
Evaluatie van de brugfunctie van TNO en de GTI’s (Grote Technologische Instituten) in de nationale en internationale omgeving;
−
Beleidsexperiment voor de vergoeding van octrooikosten en kennisexploitatie;
−
Verlagen jaartaksen voor verlengen van octrooirechten;
−
Billboards: elektronische publicatie om te komen tot een betere kennisuitwisseling.
Stimuleren van programmatische R&D-samenwerking op zwaartepunten Versterking van de samenhang in de inzet van de middelen voor het stimuleren van programmatische samenwerking in R&D op zwaartepunten met aandacht voor de volgende aspecten: −
Meerwaarde door samenhang;
−
Krachtige organisatie door regie;
−
Meerwaarde door samenwerking;
−
Vorming van publiek-private onderzoeksnetwerken;
−
Een professioneel proces van innovatieverkenningen (Dynamo en Sleutel).
Het te ontwikkelen instrument bouwt voort op en brengt meer samenhang in vormen van samenwerking die de afgelopen jaren vruchtbaar zijn gebleken. Voorbeelden hiervan zijn de innovatiegerichte
Blad 157
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
onderzoeksprogramma’s (IOP’s), de technologische topinstituten (TTI’s) en programma’s zoals genomics en katalyse. Aansluiten bij internationale kennisclusters Het succes van de strategische keuzes zal af te lezen zijn aan de internationale positie die Nederland op de gekozen thema’s inneemt. Internationale R&D-samenwerking en kennisoverdracht is dus van belang. Daarbij wordt aan de volgende acties gedacht, te weten: −
Stimuleren van de Nederlandse deelname in de onderdelen van het zesde Kaderprogramma (KP6) van de EU: Networks of Excellence (Technologieplatforms) en Integrated Projects;
−
Betrekken van Nederlandse onderzoekers en het bedrijfsleven bij het KP6;
−
De nationale toppositie van de TTI’s internationaal uit te bouwen;
−
De nationale stimuleringsmaatregelen openstellen voor internationale samenwerking;
−
Uitbreiden van de financiering voor BSIK-projecten indien deze aansluiten bij KP6.
Integrale inzet bij gemaakte keuzes Het is van belang om op de thema’s die door marktpartijen en kennisinstelingen zijn gekozen stevig door te pakken. Op deze thema’s is een integrale aanpak nodig. Deze aanpak krijgt vorm via actieplannen rondom life-sciences, ICT en nanotechnologie en katalyse. In de integrale aanpak is er aandacht voor verschillende aspecten rondom een technologiegebied. Het gaat dus niet allen om geld (Bsik-gelden), ook wet- en regelgeving en maatschappelijke acceptatie zijn van belang. Verder wordt er gewerkt aan innovatie om de overgang naar een duurzame energiehuishouding in Nederland mogelijk te maken. Het beleid richt zich op langetermijnonderzoek en experimenten die voor een transitie naar een duurzame energiehuishouding van belang zijn. Daarbij gaat het om windenergie, biomassa, gas en de modernisering van energieketens. Via ICES/KIS-3265 is er een aanzienlijke financiele impuls (€ 802 mln.) beschikbaar die kan worden ingezet om deze thema’s te faciliteren en de zwaartepunten te vormen.
265
Fondsen voor economische structuurversterking en kennisinfrastructuur
Blad 158
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
01.07
Samenhang in beleid
Instrumenten die elkaar versterken en zorgen voor dynamiek Figuur I.2: Het bedrijfsgerichte innovatie-instrumentarium
Bron: De Innovatiebrief, 2003
Financieel kader De financiële middelen van het bedrijfsgerichte innovatiebeleid worden daar ingezet waar de marktimperfecties het grootst zijn (R&D) en leggen daarbij meer nadruk op publiek-private samenwerking. Dit is des te meer van belang omdat grote bedrijven zich terugtrekken van meer lange termijnonderzoek en zich meer richten op korte termijnresultaat. Innovatie gaat echter over meer dan R&D. Niet-technologische innovatie (zoals distributieconcepten), niet-technologische aspecten van innovatie (zoals marketing) en de fase van vertaling van R&D naar de markt zijn van belang. Het is de vraag of aan de ‘achterkant’ van het innovatieproces financieel beleid het meest effectief is, de maatschappelijke baten zijn lager. Innovatie is meer dan geld. De activiteiten van Syntens liggen bijvoorbeeld vooral op het gebied van advisering en communicatie. Ook wordt in het grootste gedeelte van het instrumentarium integraal rekening gehouden met niet-technologische aspecten van innovatie. Er wordt een beleidsexperiment gestart op het terrein van niet-technologische innovatie. Ook wordt gekeken in hoeverre het mogelijk is meer privaat kapitaal te kunnen bestemmen voor innovatie. Beschikbare middelen voor innovatie Voor het jaar 2004 heeft het Ministerie van Economische Zaken € 762,2 mln. aan middelen beschikbaar voor bedrijfsgerichte innovatie. In het figuur 24 op de volgende bladzijde zijn de middelen verdeeld over zes blokken. In dit overzicht is de impuls van ICES/KIS-3, € 802 mln. over acht jaar, niet meegenomen. De onderliggende uitgaven versterken de gehele Nederlandse innovatieketen, zowel aan de kant van de bedrijven als van de kennisinfrastructuur.
Blad 159
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur I.3: Voor 2004 beschikbare innovatiemiddelen (totaal € 762,2 mln)
Bron: de Innovatiebrief, 2003
Binnen de WBSO is € 185 mln. gereserveerd voor prioriteiten op het gebied van onderzoek en innovatie. Tenslotte Het Nederlandse innovatiebeleid is gebaseerd op drie hoofdlijnen en tien oplossingsrichtingen. Deze zijn samengevat in onderstaand overzicht. Figuur I.4: de drie hoofdlijnen en tien oplossingsrichtingen in het innovatiebeleid
De hoofdlijnen van het beleid Verbeteren innovatieklimaat Naar meer bedrijven die innoveren Benutten innovatiekansen
Oplossingsrichtingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Intensiveren WBSO met bijna 30% Nieuw R&D-samenwerkingsinstrument Aanpak driegend tekort kenniswerkers TechnoPartner: versterken klimaat voor technostarters Benutten potentie MKB door verbeteren kennisoverdracht Gerichte werving kennisintensieve bedrijvigheid Systeemverandering kennisinstellingen Actieplannen ICT en lifesciences Nieuw instrument voor focus en massa Nederland internationaal op de kaart zetten
Bron: de Innovatiebrief, 2003
Blad 160
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE II: OVERZICHT VAN UNIVERSITEITEN 1.
Erasmus Universiteit, Rotterdam
2.
Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg
3.
Katholieke Universiteit, Nijmegen
4.
Nyenrode, Breukelen
5.
Open Universiteit, Heerlen
6.
Rijks Universiteit, Groningen
7.
Technische Universiteit, Eindhoven
8.
Technische Universiteit, Delft
9.
Universiteit Twente, Enschede
10. Universiteit Leiden 11. Universiteit Maastricht 12. Universiteit Utrecht 13. Universiteit van Amsterdam 14. Universiteit voor Humanistiek, Utrecht 15. Vrije Universiteit, Amsterdam 16. Wageningen Universiteit Bron: VSNU
Blad 161
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE III: OORZAKEN VOOR DE ACHTERSTAND IN PRIVATE R&D UITGAVEN De geconstateerde achterstand op het buitenland kan als volgt verklaard worden: −
Uit onderzoek komt naar voren dat de Nederlandse R&D-achterstand voor ongeveer de helft te verklaren is uit de sectorstructuur266. Het achterliggende idee hierbij is dat Nederland ondervertegenwoordigd is in R&D-intensieve sectoren;
−
Een andere reden die soms genoemd wordt is de kleine schaal van Nederland. Aangetoond is dat dit een mythe is267. Andere kleine landen zoals Zweden en Finland laten hogere R&D uitgaven zien;
−
Een derde reden die wordt genoemd is het feit dat veel R&D in Nederland in de publieke sector plaats vindt268. Dit vraagt om een goede aansluiting tussen publieke instellingen en het bedrijfsleven. Iets waar veel over geklaagd wordt;
−
Een laatste, vermeende reden, de internationalisering van R&D. Nederlandse multinationale ondernemingen zouden een aanzienlijk en toenemend deel van de R&D uitgaven in het buitenland verrichten. Uit onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken269 blijkt dat dit niet het geval is. De binnenlandse uitgaven blijven stabiel, de buitenlandse uitgaven zijn gestegen. Er is is dus geen sprake van verplaatsing van R&D naar het buitenland. Deze situatie kan op middellange termijn wel gaan veranderen na recente uitlatingen van Philips en Akzo Nobel. Bij voortzetting van de huidige gang van zaken sluiten zij niet uit dat over 15 jaar al het R&D van Nederland naar het buitenland is verplaatst270. De Groningse hoogleraar en innovatie-expert Bart van Ark vindt dar er nogal eenzijdig de nadruk wordt gelegd op de onderzoeksuitgaven om te bepalen of een land een innovatief klimaat heeft. ‘In de statistieken komt bijvoorbeeld een bedrijf als Ahold helemaal niet voor, terwijl dat toch een heel innovatieve onderneming is die voortdurend nadenkt over marketing en de relatie met klanten. Alle investeringen in immaterieel kapitaal zou je innovatief moeten noemen, niet alleen de harde wetenschappelijke research. En wij zijn nu eenmaal sterk in diensten en andere sectoren waar harde R&D er minder toe doet’. (Bron: Artikel ‘Multinationals zoeken zelfs hun heil in België, Bart van Oosterhout, 2002).
266
De Nederlandse innovatie achterstand, B. Verspagen en H. Hollanders, Economisch Statistische berichten, nr. 83, 1998
267
De Nederlandse innovatie achterstand, B. Verspagen en H. Hollanders, Economisch Statistische berichten, nr. 83, 1998
268
Sectorale arbeidsproductiviteitsontwikkeling op middellange termijn, Centraal Planbureau, 2001
269
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
270
Rick Harwig (directeur Philips Research) en Cees van Lede (voormalig voorzitter Raad van Bestuur Akzo Nobel) in het artikel ‘Multinationals
zoeken hun heil zelfs in België’, Bart van Oosterhout, 2002
Blad 162
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE IV: ORGANISATIEVORMEN VAN R&D 1.
Organisatiedimensies
Uit literatuuronderzoek blijkt dat men het over één ding eens is, namelijk dat er niet zoiets bestaat als de beste organisatiestructuur voor R&D en innovatie271. Het blijkt dat de keuze voor de beste organisatievorm van R&D wordt gemaakt aan de hand van afwegingen op een viertal organisatiedimensies, namelijk272: −
'Technology push' versus 'market pull': de mate waarin R&D technologisch gedreven dan wel marktgedreven is, wordt in eerste aanleg bepaald door de sector waarin een onderneming actief is. Ondernemingen kunnen hierin uiteraard wel duidelijk een eigen strategische keuze maken.
−
Centralisatie versus decentralisatie: bij de afweging op de dimensies centraal-decentraal respectievelijk thuisland-internationaal geldt traditioneel dat het met name de development-functie is die, afhankelijk van lokale marktomstandigheden, decentraal plaatsvindt en verspreid is over verschillende landen.
−
Concentratie binnen een land of internationaal verspreid: recent zien we dat ook de research-functie meer decentraal kan plaatsvinden door in andere landen activiteiten te ontplooien waar 'state-of-theart' kennis aanwezig is.
−
Interne versus externe kennisverwerving: hiervoor wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van externe kennisverwerving, onder andere in de vorm van strategische allianties.
2.
Typologie van de R&D organisatie
De vier organisatiedimensies dienen uiteraard in onderlinge samenhang bezien te worden. Organisatorische veranderingen op één dimensie zullen gevolgen hebben voor andere dimensies. Bij voorbeeld: meer decentralisatie
meer samenwerking met derden in verschillende landen.
Daarmee ontstaan logische combinaties van dimensies op grond waarvan een typologie van organisatievormen van R&D ontwikkeld is273. In figuur IV.1 op de volgende bladzijde is dit weergegeven.
271
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
272
Vernieuwing in de innovatiefunctie van ondernemingen, D. Jacobs en J. Waalkens, 2001
273
New concepts and trends in international R&D organization, O. Gassmann en M. von Zedtwitz, 1999
Blad 163
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur IV.1: Ontwikkelingen in het R&D-vestigingsbeleid van bedrijven
Decentraal Synergie
4 Polycentrisch gedecentraliseerd R&D
G eintegreerd R & D netw erk
Competentie
3 5
Kosten
R & D H ubM odel
Luisterpost
2
2
Luisterpost
G eocentrisch gecentraliseerd R&D
Ethnocentrisch gecentraliseerd R&D
1 Externe orientatie Centraal Concurrentie
Samenwerking
Bron: Trends in R&D bij bedrijven, 2003
Figuur IV.2: Vijf vormen van R&D organisatie
Type R&D organisatie
Organisatiestructuur
Gedragsoriëntatie
1 Etnocentrisch gecentraliseerd R&D
Gecentraliseerde R&D
Nationale oriëntatie
2 Geocentrisch gecentraliseerde R&D
Gedecentraliseerde R&D
Internationale coöperatie
3 R&D Hub model
Zeer verspreide R&D, sterk centrum
Ondersteunende rol voor buitenlandse R&D-units
4 Polycentrisch gedencentraliseerde R&D
Zeer verspreide R&D, zwak centrum
Concurrentie tussen onafhankelijke R&D-units
5 Geïntegreerd R&D netwerk
Zeer verspreide R&D, meerdere
Synergiebevorderende integratie
competentiecentra
van internationale R&D-units
Bron: Gassmann en Von Zedtwitz, 1999
Blad 164
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
De vijf typen organisatievormen staan niet los van elkaar. Er is een verschuiving gaande van de voorheen dominante typen 1,2 en 3 naar de typen 4 en 5. Deze trend kan worden verklaard uit het toenemende belang van ‘state of the art’ kennis en de daarmee groeiende noodzaak van het hebben van snelle en directe toegang daartoe. Hiermee ontstaat de behoefte aan nieuwe organisatievormen zoals het geïntegreerde R&D netwerk bestaande uit een combinatie van centrale en decentrale R&D-activiteiten. Trends in de organisatie van R&D (bron: Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003) Wat betreft de (te verwachten) veranderingen in de hierboven besproken punten (ten aanzien van de organisatie van de R&Dfunctie) bespreken Gassmann en Von Zedtwitz (1999) een vijftal trends: −
Een eerste trend die de auteurs onderkennen is dat ondernemingen met een gecentraliseerde R&D-functie zich meer gaan aanpassen aan de internationale omgeving. In toenemende mate blijkt dat het noodzakelijk is dat men zich aanpast aan zowel lokale, alsmede internationale marktbehoeften. Dit impliceert een verschuiving van een etnocentrische richting een geocentrische R&D-organisatie (trend 1 in figuur IV.1).
−
Een tweede trend is de reeds besproken toename van het aantal ‘luisterposten’ op plekken waar zich ‘state-of-the-art’ expertise bevindt. In toenemende mate gaan deze ‘luisterposten’ de belangrijkste bronnen worden voor nieuwe kennis. Dit is trend 2 in figuur IV.1, richting het R&D hub model.
−
Een derde trend is dat een strakke controle over de eigen internationale R&D-organisatie afneemt ten gunste van meer autonomie en ‘empowerment’ van decentrale R&D-eenheden. De betekenis van decentrale R&D-eenheden neemt toe en hun flexibiliteit en creativiteit wordt versterkt. Van belang daarbij is wel dat informatie tussen deze afzonderlijke units vrijelijk moet kunnen plaatsvinden. Het toenemende belang van coördinatie leidt tot meer geïntegreerde R&D-netwerken (zie trend 3 in figuur IV.1).
−
Trend vier is een toenemende mate van arbeidsverdeling tussen de verschillende R&D-units binnen een onderneming. Er ontstaan ‘centres of excellence’ die zich toeleggen op specifieke gebieden, waardoor de kans op duplicatie van R&D afneemt (trend 4 in figuur IV.1).
−
Een vijfde trend is volgens de auteurs de toenemende betekenis van een geïntegreerd R&D netwerk binnen de onderneming waarin zowel kosteneffectief wordt gewerkt, alsmede de coördinatie tussen de verschillende units optimaal plaatsvindt. In zekere zin is hierbij sprake van recentralisatie, vooral wanneer het aantal afzonderlijke R&D-units wordt teruggebracht tot een beperkt aantal ‘centres of excellence’ (trend 5 uit figuur IV.1), waarin de kostenbeheersing van het geïntegreerde R&Dnetwerk centraal staat.
Deze trends liggen in elkaars verlengde en geven tegelijkertijd het spanningsveld aan dat voortdurend bestaat in het vinden van de optimale mix tussen de hierboven besproken vier organisatiedimensies.
Blad 165
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
3.
Bijlagen
Rol overheid
De eerste twee organisatiedimensies, ‘technology push’ versus ‘market pull’ en centraal versus decentraal kunnen, vanuit de overheid bezien, als gegeven worden beschouwd. Dit zijn vanuit de historie dominante organisatiedimensies. Deze twee dimensies worden vooral bepaald door het type sector en de strategische keuzes van een onderneming. De andere twee organisatiedimensies, de locatiekeuze en de mate van samenwerking met derden, kunnen mogelijk meer vanuit de overheid beïnvloed worden274.
274
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
Blad 166
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
BIJLAGE V:
Bijlagen
EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN SAMENWERKINGSVERBANDEN EN CLUSTERVORMING IN NEDERLAND
In hoofdstuk 2 is de theorie van netwerken en clusters behandeld. In Nederland staat de clustertheorie in de belangstelling omdat dit als een mogelijkheid wordt gezien om tot de noodzakelijke productiviteitsgroei en een hogere economische welvaart te komen. In de literatuur worden verschillende definities van het begrip cluster gevonden. Grosso modo is een cluster een ruimtelijke concentratie van ondernemingen en/of kennisinstellingen die voordeel proberen te behalen door externe voordelen zoals kennistransfer of de regionale nabijheid van andere ondernemingen. In het CPB memorandum ‘Four views on Dutch Clusters275 is een onderzoek beschreven naar de vorm van samenwerking binnen clusters in Nederland. De uitkomsten van het onderzoek worden hier in het kort behandeld. Voor het onderzoek zijn vier typen clusters of samenwerkingsverbanden gedefinieerd, te weten: −
Vraag/aanbod cluster (toeleverings- of handelsnetwerk): gebaseerd op de ‘uitbestedingsrelatie’ tussen ondernemingen276;
−
Regionale cluster: gebaseerd op de school van de regionale economie277 met de nadruk op regionale concentratie van ondernemingen tot gespecialiseerde clusters;
−
Innovatieve clusters: gebaseerd op de school van industriële organisatie en endogene groeitheorie. Daarbij wordt de gezamenlijke innovatie en kennistransfer tussen concurrerende ondernemingen of leveranciers en afnemers op de productiemarkt onderzocht;
−
Informatienetwerken: gebaseerd op de school van strategisch management278 dat de regionale en innovatieve elementen van netwerken van ondernemingen, onderzoeksinstellingen en overheden onderzoekt. Met specifieke aandacht voor informele relaties door de nabijheid van clusterparticipanten.
1.
Conclusies279
De meest belangrijke conclusie uit het onderzoek luidt dat ondernemingen klanten, toeleveranciers en concurrenten als belangrijker onderzoekspartners beschouwen dan onderzoeksinstituten, universiteiten of consultants. De belangrijkste uitzonderingen hierop zijn de farmaceutische industrie, afvalverwerkende bedrijven en publieke voorzieningen.
275
Four views on Dutch cluster, CPB, Harold Creusen, november 2001
276
Economic interdependance and innovative activity, C. DeBresson, 1996
277
The spatial economy: cities, regions and international trade, 1999
278
On competition, Michael F. Porter, 1998
279
Four views on Dutch cluster, CPB, Harold Creusen, november 2001
Blad 167
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur V.1: Waargenomen clustervorming in Nederland Cluster
Vraag-aanbod cluster
Regionale cluster
energie
X
X
diervoeding
X
chemie
X
bouw
X
X
auto's
X
handel
X
(X)
financiële dienstverlening
X
X
travelling
X
(X)
media
X
X
banken, communicatie
X
afvalverwerking
Innovatieve cluster 1)
Informatienetwerk 2)
X
X
(X) 3)
X
X
visserij
(X)
schrootverwerking
(X)
X X
metaal
(X)
X
elektronica
(X)
X
X
1) onderzoeksrelaties met partners binnen de waardeketen 2) informatienetwerken met partners binnen de waardeketen 3) informatieoverdracht in zakelijke dienstverlening naar accountafdelingen (X) beperkte waarneming
Bron: Four views on Dutch clusters, 2001
Figuur V.2: Bedrijfssectoren met bijbehorende clusterkarakteristieken Bedrijfssector
Regionale concentratie
Onderzoekssamenwerking 3)
Informatienetwerk 2)
9
delfstoffen
X
18
tabaksindustrie
X
21
lederwaren en schoenen
X
23-24
papier, karton
X
27
petrochemie
X
32
niet-farmaceutische chemie
X
X
33
rubber en kunststoffen
X
X
37
machinebouw
39
kantoorbenodigdheden, computers
44-46
transport
X
50-51
energie
X
52
watervoorziening
X
59-61, 64
hotels, catering en auto's
68-69
watertransport
X
70
luchtvaart
X
82
automatisering
X
cs
zakelijke dienstverlening
X
X
X X
X
1) onderzoeksrelaties met partners binnen de waardeketen 2) informatienetwerken met partners binnen de waardeketen (X) beperkte waarneming
Bron: Four views on Dutch clusters, 2001
Blad 168
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Vastgestelde kenmerken280
2.
Op basis van bovenstaande overzichten kunnen de volgende kenmerken worden vastgesteld: −
De meeste waargenomen clusters zijn van het type ‘vraag-aanbod’ of ‘regionaal’;
−
De meeste regionale clusters vinden hun oorsprong in de directe nabijheid van componenten of externe factoren zoals de ruimtelijke druk, natuurlijke grondstoffen of de historie;
−
Innovatieve clusters of onderzoeksrelaties tussen ondernemingen binnen de ‘waardeketen’ komen nauwelijks voor. De enige waargenomen innovatieve clusters zijn multinationals in relatie tot componenten-toeleveranciers;
−
Informatienetwerken tussen ondernemingen binnen de waardeketen zijn belangrijk voor: •
Regionale vraag-aanbodclusters;
•
Bedrijfssectoren met kleinere ondernemingen;
•
(Internationale) ondernemingen in de chemie, machinebouw en electronica.
De meest uitgebreide en naar voren tredende clusters zijn de chemie en de media, gevolgd door energie en afvalverwerking. De ondernemingen binnen deze clusters hebben sterke vraag-aanbod relaties, een duidelijke waarneembare kennis- en informatietransfer middels informatienetwerken of onderzoekspartnerships. Zij zijn geconcentreerd in een paar regio’s in Nederland. 3.
Bevindingen ten aanzien van de clustertheorie281
Ten aanzien van de clustertheorie kunnen ook enkele kenmerken worden vastgesteld: −
De regionale nabijheid is slechts van belang voor enkele vraag-aanbod relaties;
−
Vraag-aanbod relaties spelen de belangrijkste rol in clustervorming, in tegenstelling tot de theorie waar informatienetwerken een belangrijke rol spelen.
Tot de theorie van clusters behoort dat de regionale aanwezigheid van mogelijke participanten of bronnen kan leiden tot informele contacten en leidt tot netwerkvorming. Uit het onderzoek komt naar voren dat in informatienetwerken in Nederland niet of nauwelijks aan een gebied of regio gebonden zijn. Andersom bestaat er in Nederland ook geen verband tussen concentraties van ondernemingen en informatienetwerken of R&D-samenwerkingen. Kennelijk is de regionale nabijheid niet relevant voor kennis- en informatie-uitwisseling. Noot van de schrijver: Recente productontwikkelingen versterken deze gedachte. Philips en Douwe Egberts hebben gezamenlijk een koffiezetapparaat ontwikkeld, de Senseo. Heineken en Krups hebben iets vergelijkbaars gedaan, de Biertap. Een regionale nabijheid tussen deze ondernemingen is niet aantoonbaar. Het lijkt er meer op dat de kennisuitwisseling tussen leverancier-klant de oorsprong is van deze ontwikkelingen. Uit een onderzoek van Kerste en Muizer uit 2001 blijkt dat er empirisch bewijs is voor een kennisuitwisseling
280
Four views on Dutch cluster, CPB, Harold Creusen, november 2001
281
Four views on Dutch cluster, CPB, Harold Creusen, november 2001
Blad 169
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
tussen leverancier en klant maar dat er geen hard empirisch bewijs is dat de nabijheid van clusterpartners leidt tot kennisuitwisseling.
Regionale nabijheid is wel belangrijk voor componenten-toeleverende ondernemingen die met hoge transportkosten te maken hebben. Externe factoren blijken ook een rol te spelen zoals de historische vestigingsplaats, de ruimtelijke druk, de beschikbaarheid van locaties en de aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen. De aanwezigheid van goed gekwalificeerd personeel was geen onderdeel van het uitgevoerde onderzoek, louter geografische kenmerken zijn onderzocht. De vestiging van Fuji Photo Films duidt erop dat gekwalificeerd personeel en de aanwezigheid van een kennisinstelling wel belangrijke vestigingsfactoren kunnen zijn. Wellicht is de aanwezigheid van ‘human capital’ ook de verklaring voor de vestiging van veel elektronicaondernemingen in de regio Zuidoost Brabant. Onderlinge relaties tussen de verschillende clustertypen282
4.
De vier onderzochte clustervormen hebben onderling een zekere mate van overlap. Alle typen clusters betreffen een groep van ondernemingen, werknemers, instituties en overheden die streven naar waardeontwikkeling door kostenreducties, het creëren van nieuwe kansen en kennistransfer. Op basis van het empirisch onderzoek zijn de relaties en overlappingen tussen de verschillende clustervormen in onderstand overzicht weergegeven. Figuur V.3: Relaties en overlappingen tussen verschillende clustervormen
hoog
Regionale cluster Regionale omgeving Regionale concentratie
Informatienetwerk Informele relaties Toeleveringsnetwerk
Complementaire toevoegingen Sturing: - voorkom te sterke relaties en verticale netwerken
Innovatief netwerk Kennisuitwisseling Sturing: - verschaffen venture capital - eenvoudig patent aanvragen
Sturing: - stimuleer flexibele informatieuitwisseling
laag
Samenwerking in onderzoek
hoog
Bron: Four views on Dutch Clusters, 2001.
282
Four views on Dutch cluster, CPB, Harold Creusen, november 2001
Blad 170
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
BIJLAGE VI
Bijlagen
DE GEOGRAFISCHE CLUSTERING VAN DE ECONOMIE
In de vorige bijlage is op theoretische wijze onderzocht hoe samenwerkingsverbanden binnen verschillende typen clusters functioneren. In deze bijlage is een andere dimensie van clustering onderzocht, namelijk de geografische dimensie. Bron voor dit onderzoek is de economische hittekaart van Nederland283. In deze studie is de regionale ontwikkeling van de Nederlandse economie onderzocht. Het rapport constateert dat zich geografische clusters hebben gevormd naar typen activiteiten. Daarbij is de Nederlandse economie onderzocht vanuit drie invalshoeken. Ten eerste vanuit de intensiteit naar kennis, kapitaal en arbeid. Ten tweede naar thematische clustering. En ten derde waar de economische groei met name plaatsvindt. Intensiteit naar kennis, kapitaal en arbeid 1.
Kennisintensieve industrie
De hoogste scores wat betreft de kennisintensieve industrie zijn vooral in het zuidoosten van Nederland en in Twente te vinden. Daarmee is niet de Randstad, maar vooral het zuidoosten van Nederland de motor van de high-tech industrie (TU Eindhoven, Philips, ASML, Océ van der Grinten). 2.
Kapitaalsintensieve industrie
De kapitaalsintensieve industrie concentreert zich vooral in de zeehavengebieden van Rotterdam en IJmuiden (de petrochemie en Corus). 3.
Arbeidsintensieve industrie
De arbeidsintensieve industrie is volgens de hittekaart uit de Randstad verplaatst, en vaak zelfs naar het buitenland. Alleen het noorden van Nederland is deze vorm van industrie nog in beperkte mate gevestigd. Thematische clustering 1.
Distributie
Distributie concentreert zich vooral rond Rotterdam (haven) en Amsterdam (Schiphol). Opmerkelijk is dat de werkgelegenheid die dit creëert bij Amsterdam vooral in de regio terecht komt, terwijl dit bij Rotterdam minder het geval is. Dit heeft volgens het rapport te maken met het type producten dat gedistribueerd wordt. Rotterdam is daardoor meer een overslag- en doorvoerhaven voor vooral Duitsland.
283
De economische hittekaart van Nederland: waar de economie van Nederland groeit, Bureau Louter in opdracht van het Ministerie van
Economische Zaken, februari 2003
Blad 171
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
2.
Bijlagen
Diensten
Wat betreft diensten is de noordvleugel van de Randstad leidend (Amsterdam, Utrecht en Amersfoort). Dit is ook de regio met de grootste groei in werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in de periode 1996 – 2001. 3.
ICT
De ICT-clustering is vooral terug te vinden op de as Amsterdam – Eindhoven en voor een klein deel in Groningen (een regionaal stimuleringsprogramma284). 4.
Chemie
De chemie is vooral terug te vinden in de havengebieden van Rotterdam en Limburg (DSM). 5.
Agro
De agro is vooral buiten de Randstad te vinden, met een duidelijke kern in Wageningen. In de Randstad komt het vooral het Westland naar voren. Naar de toekomst is uitbreiding van de kassenbouw in de Zuidplaspolder (driehoek Rotterdam, Den Haag en Gouda) gedacht285. 6.
Vrije tijdsactiviteiten
Vooral Amsterdam is dominant op het gebied van vrije tijdsactiviteiten zoals toerisme en cultuur. Economische groei De noordvleugel van de Randstad is de regio met de sterkste economische groei. De economische groei in Amsterdam lag in de periode 1996 – 2001 3% per jaar hoger dan in Rotterdam. Daarbij neemt vooral de combinatie Amsterdam – Schiphol volgens het rapport een sterke positie in, terwijl de as Amsterdam – Eindhoven naar voren komt als de groeilijn van Nederland.
284
Bron: interview met mevrouw Driessens, Zernike Groep, 14 juli 2004
285
Provincie Zuid-Holland, thema Zuidplaspolder, 2004
Blad 172
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur VI.1: Groei stedelijke regio’s in % per jaar(1996 – 2001) en de groei van ‘stuwende’arbeidsplaatsen per 1000 inwoners (1996 – 2001)
Bron: De economische hittekaart van Nederland, Bureau Louter, 2003
Blad 173
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE VII: RUIMTELIJKE PATRONEN IN INNOVATIE In 2001 is door Senter, in opdracht van de Ministeries van VROM en Economische Zaken, onderzoek286 uitgevoerd naar de ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Senter-database met gegevens over R&D-projecten die in het kader van een aantal stimuleringsregelingen van het Ministerie van Economische Zaken bij Senter zijn ingediend. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Woonmilieu-database (WMD) en het bedrijventerreinenbestand IBIS van het Ministerie van VROM. In deze bijlage is een uitvoerige samenvatting van dit onderzoek opgenomen en waar nodig aangevuld met andere studies (zie voetnoten). Allereerst is het macrobeeld van de ruimtelijke concentraties van R&D in Nederland in beeld gebracht. Vervolgens zijn de relaties tussen respectievelijk R&D-vestigingen en stedelijkheid, R&D-vestigingen en universiteiten en R&D-vestigingen en de kwaliteit van bedrijventerreinen beschreven. Afgesloten is met de bevindingen van het onderzoek naar de ruimtelijke specialisatie van R&D en de ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden. Het macrobeeld: de ruimtelijke concentraties van R&D in Nederland Figuur VII.1: Nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Bron: Nota ruimte, april 2004
286
Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Senter, april 2001
Blad 174
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Er is sprake van een duidelijke concentratie van R&D in Nederland. Het patroon van R&D-inspanningen sluit op het eerste gezicht nauw aan bij de ruimtelijke spreiding van economische activiteit in Nederland. De economische activiteiten zijn sterk geconcentreerd in de zogenoemde ruimtelijke hoofdstructuur (REHS). Dit gebied omvat ruwweg de stedelijke gebieden in Randstad, de stedelijke netwerken Brabant, Gelderland, Overijssel, Limburg en Flevoland. Deze REHS beslaat ongeveer 40% van de oppervlakte van Nederland en in dit gebied woont 71% van de Nederlandse bevolking en bevindt zich maar liefst 78% van de arbeidsplaatsen en 85% van de R&D-inspanningen287. Het Noorden van het land kent weinig R&D. Er bestaan concentratiepunten waar een omvangrijke samenballing van R&D-activiteiten plaatsvindt. In absolute zin zijn de belangrijkste concentraties van R&D-inspanningen te vinden in de regio’s Delft/Den Haag, Amsterdam, Twente en Eindhoven. Wanneer de omvang van de R&D wordt gerelateerd aan de omvang van de werkgelegenheid (de R&Dintensiteit, de R&D loonkosten per arbeidsplaats) verschuift dit beeld van de R&D-zwaartepunten in zuidoostelijke richting. Zwaartepunten van R&D-intensiteit zijn dan te vinden in de regio’s Eindhoven, Venlo, Twente en Arnhem/Wageningen. De R&D-intensiteit in het Westen van ons land is beduidend lager dan de absolute R&D-investeringen. Dit wordt veroorzaakt door de relatief omvangrijke werkgelegenheid in R&D-extensieve sectoren in de Randstad. Relatie R&D-vestigingen en stedelijkheid Het beeld van R&D-samenballingen in de economische concentraties van Nederland wordt bevestigd als wordt gekeken naar de verdeling van de R&D-loonkosten op het niveau van de zes nationale stedelijke netwerken. Figuur VII.2: R&D-loonkosten en R&D-intensiteit naar stedelijke netwerken
Stedelijke netwerken
R&D-loonkosten (%)
R&D-intensiteit
Deltametropool
36%
539
Brabantstad
17%
1156
Arnhem/Nijmegen
4%
632
Twente
6%
1618
Groningen / Assen
1%
321
Maastricht / Heerlen
5%
815
31%
646
Overig Nederland
Bron: Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, 2001
De hoogste R&D-loonkosten worden gevonden in de Deltametropool en Brabantstad. Gezamenlijk nemen de stedelijke netwerken ongeveer 70% van de totale R&D-inspanningen voor hun rekening. De hoogste
287
P.J. Louter en P.J.M. de Bruijn, Ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland in vogelvlucht, TNO Inro, Delft, 2000
Blad 175
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
R&D-intensiteiten (R&D-loonkosten per arbeidsplaats) zijn echter te vinden in Brabantstad, Twente en Maastricht-Heerlen. De steden met de meeste R&D zijn Eindhoven, Amsterdam en Rotterdam. Naar R&Dintensiteit zijn Wageningen, Hengelo, Delft, Eindhoven en Venlo de belangrijkste steden. De mate van stedelijkheid vertoont geen sterke samenhang met de R&D-intensiteit. Deze R&D-intensiteit lijkt eerder af te nemen met het inwonertal van steden dan toe te nemen. Tweederde van de R&Dinspanningen vinden namelijk plaats in de matig tot niet verstedelijkte gebieden. Binnen de verstedelijkte gebieden hebben de sterkst verstedelijkte gebieden slechts een beperkt aandeel in de R&D-inspaningen (15%). Met name een aantal middelgrote steden kent een hoge R&D-intensiteit. De hypothese van de grote stad als broedplaats vindt dus geen ondersteuning ten aanzien van de factor R&D. Figuur VII.3: R&D-loonkosten naar woon-werkmilieu’s
Woon-werkmilieu's
Aandeel R&D
Voorbeeld
Centrum-stedelijk
15%
Binnensteden, nieuwe stedelijke centra
Stedelijk buiten centrum
28%
Vooroorlogse stadsdelen, vroeg na-oorlogse gebieden
Groen stedelijk
24%
Recente staduitbreidingen, huidige uitleggebieden
Centrum dorps
27%
Kernen, nieuwe kernen
Landelijk gebied
7%
Buitenplaatsen, werken in het landschap
Bron: Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, 2001
Aanzienlijke R&D-inspanningen komen vooral voor in de woon-werkmilieu’s ‘stedelijk buiten centrum’, ‘groen-stedelijk’ en ‘centrum-dorps’. Relatie R&D-vestigingen en universiteiten De steden met de meeste R&D zijn Eindhoven, Amsterdam en Rotterdam, echter hierin zijn veel R&Dextensieve activiteiten meegenomen. Als de R&D-intensiteit (R&D-loon per arbeidsplaats) beschouwd wordt zijn Wageningen, Hengelo, Delft, Eindhoven en Venlo de belangrijkste steden. In deze opsomming komen veel steden met universiteiten en andere kennisinstellingen voor. De aanwezigheid van kennisinstellingen speelt hier dus een rol. Relatie R&D-vestigingen en de kwaliteit van bedrijventerreinen Maar liefst 50% van de R&D-inspanningen vindt plaats op niet-formele bedrijventerreinen. Dit zijn met name ‘stand-alone’ vestigingen van grote bedrijven en in beperkte mate kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken. Ongeveer 40% van de werkgelegenheid vindt plaats op formele bedrijventerreinen en 60% op de overige locaties. De R&D-intensiteit op de formele bedrijventerreinen is ruim twee keer zo hoog als op de niet-formele bedrijventerreinen.
Blad 176
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur VII.4: R&D-loonkosten naar typen bedrijventerreinen
Typen bedrijventerreinen
R&D-loonkosten (%)
Oppervlakten (hectares)
R&D-loonkosten per hectare (€)
Zwaar industrieterrein
5%
6.457
Zeehaventerrein
5%
9.277
92.223
36.347
19.355
Gemengd bedrijventerrein
37%
15.304
Hoogwaardig bedrijvenpark
2%
722
41.829
Distributiepark
0%
1.346
6.007
51%
-
-
Niet-formele bedrijventerreinen
Bron: Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, 2001
Als de R&D-loonkosten per hectare worden beschouwd steken de hoogwaardige bedrijvenparken er duidelijk bovenuit. Dit zijn terreinen die specifiek bestemd zijn voor bedrijven met hoogwaardige (productie en/of R&D)-activiteiten. Kenmerkend voor deze terreinen is de aanwezigheid van bedrijven uit de electrotechnische industrie, instrumenten- en optische industrie, IT-industrie en overige hoogwaardige industrie. De ruimtelijke specialisaties van R&D Er is geen sprake van sterke regionale R&D-specialisaties in bepaalde sectoren of technologiegebieden. Er bestaan in de verschillende regio’s uiteraard wel accenten en zwaartepunten, maar er is zelden sprake van een ‘monocultuur’ of extreme specialisatie in één enkele sector of technologiegebied. Het onderzoek naar ruimtelijke specialisaties is op twee verschillende manieren benaderd. Er is onderzoek verricht op basis van vier brede economische sectoren en op basis van vier brede technologiegebieden. 1.
Ruimtelijke concentraties binnen vier economische sectoren
De volgende vier brede sectoren zijn onderzocht, te weten: −
Procesindustrie: basismetaal, chemie, voedingsmiddelenindustrie en biotechnologie;
−
Metaalelectro: overige metaalindustrie, electrotechniek, ICT en transportmiddelen;
−
Moderne diensten: zakelijke dienstverlening waaronder researchinstituten;
−
Overige diensten: handel, distributie en overheid.
In de Zuidvleugel van de Randstad en de regio rond Amsterdam zijn elk van de vier subsectoren sterk vertegenwoordigd. Hier lijkt dus geen sprake te zijn van sterke specialisatie van R&D binnen bepaalde sectoren. Regio’s als Noord-Brabant, Arnhem/Wageningen en Zuid-Limburg kennen een relatief eenzijdige specialisatie op de procesindustrie. Terwijl regio’s als Zuidoost Brabant, Noord- en MiddenLimburg en Twente een sterke oriëntatie op de metaalelectro-industrie hebben. Ten aanzien van de
Blad 177
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
sectoren ‘moderne diensten’ en ‘overige diensten’ wordt opgemerkt dat deze een beperkte omvang in R&D-uitgaven kennen. 2.
Ruimtelijke concentraties binnen vier technologiegebieden
De volgende vier brede technologiegebieden zijn onderzocht, te weten: −
Chemie: chemie en chemische technologie;
−
Communicatie / computertechniek: communicatie en regel- en computertechnologie;
−
Werktuigbouwkunde / productietechniek: werktuigbouwkunde en productietechniek;
−
Landbouw / voeding: voedingsmiddelentechnologie, tabak, landbouw, bosbouw en visserij.
Ook hier blijkt dat er geen sprake is van echte specialisatie in regio’s. Op het gebied van landbouw- en voedingstechnologisch onderzoek zijn er wel enkele relatief sterk gespecialiseerde regio’s zoals de Wageningse regio, Rijnmond, Flevoland, de regio rondom Deventer en het uiterste noorden van Limburg. Ruimtelijke patronen in R&D-samenwerkingsverbanden Op basis van stimuleringsmaatregelen is een onderzoek uitgevoerd naar samenwerkingrelaties op het vlak van R&D. Andere relaties zoals toeleverings- en uitbestedingsrelaties, financiële relaties en personele relaties zijn niet onderzocht omdat daar geen centrale informatie van beschikbaar is. Er lijkt nauwelijks sprake te zijn van directe relaties op het vlak van R&D tussen bedrijven en kennisinstellingen binnen een regio. Voor regionale clustervorming op het vlak van R&D zijn geen bewijzen gevonden. Relaties van kennisinstellingen vinden overwegend over een grote afstand plaats, al zijn er in de onmiddellijke omgeving meer relaties dan tussen bedrijven onderling. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat bedrijven en kennisinstellingen de beste (vaak zeer gespecialiseerde) partners zoeken. Afstand is dan minder van belang. De omvang van Nederland leidt blijkbaar niet tot belemmeringen op het gebied van R&D-samenwerking. Dit bevestigd één van de conclusies uit paragraaf 04.05 ‘Een theoretische verkenning van samenwerkingsverbanden en clustervorming in Nederland’ dat de nabijheid buiten de vraag/aanbod relaties nauwelijks een rol speelt.
Blad 178
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur VII.5: Lokale en regionale R&D-samenwerkingsverbanden
Lokaal / regionaal gebied
Bedrijven
Kennisinstellingen
Binnen wijk/terrein
2%
4%
Binnen gemeente
3%
11%
Binnen Corop
13%
15%
Aangrenzende Corop
27%
13%
Overige Corop
60%
72%
Bron: Hot Spots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, april 2001
Eerder lijkt er sprake te zijn van formaties: een concentratie van bedrijven op grond van een gemeenschappelijke locatiefactor. Gezien de aanwezigheid van belangrijke kennisinstellingen en universiteiten in de meeste concentratiegebieden lijkt de bindende factor te bestaan uit een gespecialiseerde en hoogkwalitatieve arbeidsmarkt. Interregionale R&D-netwerken Uit het figuur VII.6 blijkt duidelijk dat R&D-samenwerkingsrelaties een overwegend interregionaal karakter hebben. Onderstaande kaart geeft een overzicht van de regionale en interregionale samenwerkingsrelaties. Figuur VII.6: Een ruimtelijk beeld van R&D-samenwerkingsverbanden in Nederland
Bron: Hot Spots:ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, 2001
Blad 179
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
In de kaart geven de pijlen weer dat er 10 of meer samenwerkingsrelaties tussen twee Corop-gebieden bestaan. Een cirkel met pijl geeft aan dat er binnen een Corop-gebied sprake is van meer dan tien relaties. Het beeld van R&D-samenwerking in Nederland wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van kennisinstellingen en universiteiten. De ‘spinnen in het web’ van de samenwerkingsrelaties blijken de Corop-gebieden Veluwe (Wageningen), Utrecht, Delft, Westland (Leiden) en Rijnmond.
Blad 180
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE VIII: VESTIGINGSFACTOREN BIJ R&D 1.
Het vestigingsklimaat
Het R&D vestigingsklimaat in Nederland is voldoende concurrerend in vergelijking met andere OECDlanden, maar ook niet meer dan dat288. Nederland neemt dus geen toppositie in. Dit ondanks het feit dat het wetenschappelijk onderzoek in Nederland op een aantal vakgebieden van topkwaliteit is. Voor sommige ondernemingen is de goede kwaliteit van de kennisinfrastructuur de reden om in Nederland hun R&D te vestigen, zoals bijvoorbeeld Fuji Photo Film. Over de kwaliteit van het arbeidsaanbod in Nederland wisselen de meningen. Volgens publicaties van het Ministerie van Economische Zaken is dit goed. Volgens diverse nationale en internationale onderzoeken laat dit te wensen over, met name in de leeftijdscategorie van achttien tot vierendertig jaar. Het macrobeeld ten aanzien van R&D vraagt nadere aandacht. Bedrijven hebben geen uitgesproken voorkeur noch afkeer van Nederland voor hun R&D vestiging289. Volgens onderzoeken van internationale economische instituten290 scoort Nederland hoog als het gaat om de concurrentiekracht van de economie en de aantrekkelijkheid om zaken te doen. Op het gebied van R&D scoort Nederland gemiddeld en dus een stuk lager. De vraag is hoe deze verschillen ontstaan en wat de redenen zijn voor een buitenlandse R&D vestiging in Nederland. Een aspect dat hiermee in verband staat is of buitenlandse R&D vestigingen in Nederland zijn ingegeven door marktoverwegingen (nabijheid Europese markt vanuit de developmentfunctie bezien), of door de unieke kennis die in Nederland aanwezig is (uitgaande van de researchfunctie)291. Er zijn tekenen die erop wijzen dat de developmentfunctie de boventoon voert. 2.
Gekwalificeerd personeel en kwaliteit publieke infrastructuur
Andere factoren die een rol spelen zijn de aanwezigheid van hoog gekwalificeerd R&D personeel en de kwaliteit van de publieke infrastructuur (vooraanstaand op hun onderzoeksgebied en de kwaliteit van de kennistransfer naar het bedrijfsleven). Bij de keuze voor nieuw op te zetten R&D activiteiten in het buitenland maken bedrijven grofweg gebruik van twee strategieën292, te weten: −
‘Home-base exploiting strategy: R&D vindt centraal plaats vanuit het thuisland en de lokale R&D activiteiten worden gestart vanuit de noodzaak tot aanpassing aan lokale marktomstandigheden. De
288
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
289
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003
290
IMD, Economic Intelligence Unit (EIU)
291
Trends in R&D bij bedrijven, Victor Gilsing en Hugo Erken, januari 2003.
292
Location versus home country advantages in R&D activities: some further results on multinational location strategies, C. Le Bas and C. Sierra,
2002
Blad 181
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
nieuw opgestarte R&D activiteiten zijn ondersteunend aan de centale R&D in het thuisland. De keuze voor de locatie wordt dus vooral ingegeven door de nabijheid van lokale markten; −
‘Home-base augmenting strategy’: de R&D activiteiten worden ontwikkeld op locaties waar sprake is van een sterkte op hetzelfde technologiegebied. Deze nieuwe R&D vestigingen zijn complementair aan de centrale R&D activiteiten en erop gericht om de kennisvoorraad van de onderneming te laten toenemen. Het blijkt dat vooral relatief kleine landen van deze strategie gebruik maken zoals Denemarken, Noorwegen, Zwitserland en Nederland. Ook veel Japanse ondernemingen maken gebruik van deze strategie (Le Bas en Sierra, 2002293).
In de jaren negentig is vooral het belang van de tweede strategie toegenomen294. Bij deze strategie speelt vooral de kwaliteit van de lokale kennisomgeving een rol. Bepalende factoren daarin zijn: hooggekwalificeerd R&D personeel en de kwaliteit van de publieke kennisinfrastructuur295. Volgens de clustertheorie van Porter moet de lokale kennisomgeving breder worden opgevat296. De aanwezigheid van kritische vragers (consumenten) en/of gespecialiseerde toeleveranciers kunnen bedrijven ertoe aanzetten om lokaal R&D activiteiten te ontwikkelen. Deze R&D activiteiten kunnen dan weer complementair zijn aan de centrale R&D activiteiten. Naast deze factoren speelt ook het lokale ‘innovatieklimaat’ een belangrijke rol. Zoals het fiscale klimaat, de infrastructuur en andere macrovestigingsfactoren297. In de opsomming van vestigingsfactoren ontbreekt de factor ‘kosten’. Uit onderzoek blijkt dat vooral de kwaliteit de doorslag geeft en niet zozeer de (loon)kosten298. Toch zijn er signalen die erop duiden dat loonkosten een factor zijn. Uit de (beperkte) resultaten van de ’Database Locatiebeslissingen Nederland 2001’ van de Stec Groep299 blijkt dat de provincie Overijssel ondermeer een goede vestigingsplaats voor R&D-activiteiten is door de lagere loonkosten in vergelijking met andere provincies.
293
Location versus home country advantages in R&D activities: some further results on multinational strategies, C. LeBas en C. Sierra, 2002
294
Location versus home country advantages in R&D activities: some further results on multinational location strategies, C. Le Bas and C. Sierra,
2002 295
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
296
Micheal F. Porter, The competitive advantage of nations, 1990; On competition, 1998
297
Micheal F. Porter, The competitive advantage of nations, 1990; On competition, 1998
298
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
299
Collegemateriaal Locatiepatronen, Stec Groep, 9 april 2003
Blad 182
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
3.
Bijlagen
Historie de belangrijkste vestigingsfactor
De historie blijkt de belangrijkste factor te zijn voor de vestigingskeuze van R&D300. Dit wordt in grote lijnen bevestigd door een ander onderzoek van Gassmann en Von Zedwitz uit 1999. Nieuwe R&Dinvesteringen vinden nauwelijks zomaar ‘in het weiland’ plaats. Er wordt gekozen voor co-locatie (in de nabijheid van andere gelijkwaardige R&D vestigingen van andere ondernemingen), fusies of overnames. Bestaande laboratoria in Nederland worden nauwelijks verplaatst naar het buitenland. Andersom geldt dat er ook nauwelijks buitenlandse laboratoria hier worden gevestigd. Kennelijk is R&D vrij immobiel301 en sterk gebonden aan de omgeving waarin ze opereert. Een mogelijke reden is dat R&D medewerkers veelal een lokaal netwerk opbouwen met toeleveranciers en kennisinstellingen waarvoor geografische nabijheid van belang is. Met name voor de overdracht van ‘zachte’ kennis en vaardigheden302. Veel kennis en informatie is namelijk niet digitaal uitwisselbaar, maar sterk gebonden aan ‘face tot face’ contacten. De gedachte dat bedrijven ‘footloose’ zouden worden als gevolg van toenemende ICTvoorzieningen wordt hiermee tegengesproken. De vestigingsplaats voor R&D is daarmee niet alleen landgebonden, maar vooral regionaal of lokaalgebonden. De meeste ondernemingen kiezen voor uitbreiding op hun bestaande locaties om te kunnen profiteren van schaalvergroting en van hun lokale netwerken waarmee hun onderzoek vaak sterk verweven is. In een onderzoek van het CPB over de locatiekeuze is vastgesteld dat de aanwezigheid van kennis- en onderzoeksinstellingen van doorslaggevend belang is. Dit lijkt ingegeven voor situaties met het accent op fundamenteel onderzoek. Voor development-functies van R&D gelden andere criteria. Er vindt een afweging plaats tussen schaalvoordelen enerzijds en de nabijheid tot lokale markten anderzijds (Patel en Vega, 1999303). Voor meer marktgedreven innovaties is de nabijheid van de lokale markt van belang (bijvoorbeeld de sector voeding). Voor schaal- of technologiegedreven innovaties heeft de concentratie op één locatie de voorkeur (de sectoren chemie en elektronica).
300
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
301
The location of R&D in the Netherlands, Maarten Cornet en Marieke Rensman, november 2001
302
Internationalization and competitiveness, seeing through de Netherlands, L. Goedegebuure, 2000
303
Patterns of internationalisation of corporate technology: location versus home country advantages, P. Patel en M. Vega, 1999
Blad 183
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE IX: FACILITY SHARING, EEN KWALITATIEVE ANALYSE
01.01
Inleiding en achtergrond
Voor het onderzoek naar verschillende kwalitatieve kenmerken van facility sharing is gebruik gemaakt van onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken inzake praktijkvoorbeelden van facility sharing en beleidsvoorbereidend onderzoek betreffende facility sharing. Daarbij is gebruik gemaakt van het onderzoek bij de volgende organisaties: −
Leids Instituut voor Chemisch Onderzoek (Universiteit Leiden);
−
Proefcentrum Unifarm (Wageningen Universiteit en Researchcentrum);
−
Thales Nederland BV;
−
MESA+ (Universiteit Twente);
−
Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart (Technische Universiteit Delft);
−
Van Hall Instituut (Business Center);
−
Laser Centrum (Vrije Universiteit Amsterdam);
−
TNO-NITG (DINO-loket);
−
Stichting ASTRON (NWO-Instituut);
−
DSM Research BV.
Dit is aangevuld met onderzoek bij: −
DSM Research Campus Geleen;
−
Conference Center The Strip, Philips;
−
IDEA Center Groningen, Zernike Groep;
−
Amsterdam Sciencepark;
−
Beagle Life Science Center, Leiden;
−
Biopartner Center, Leiden;
−
Telematica Instituut (BTC-Twente).
Dit aanvullende onderzoek is gebaseerd op gegevens van internet van de betreffende organisaties en enkele interviews bij de organisaties. Van de verschillende aanbiedende organisaties zijn een aantal algemene kenmerken verzameld en weergegeven in de navolgende overzichten. Het betreft hier kenmerken zoals type organisatie, de corebusiness, de aangeboden typen faciliteiten, indien bekend de waarde of kosten van de faciliteit, het aanbodmotief en het type gebruikers.
Blad 184
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur IX.1: Algemene kenmerken aanbiedende organisaties 1.
Leids Instituut voor Chemisch Onderzoek (Universiteit Leiden) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
2.
Proefcentrum Unifarm (Wageningen Universiteit en Researchcentrum) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
3.
Universiteit Plant- en gewaskunde Testruimten, personele ondersteuning, materialen, en (extern in te huren) wetenschappelijk personeel Circa € 20 mln. Kostenefficiency - gezamenlijke investering (subsidie via Mibiton) - vergroten financiele middelen Wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, MKB, Grootbedrijf
Thales Nederland BV Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
4.
Universiteit Scheikunde, Farmacie, Life Science & Technologie 750 Mhz spectrometer, andere spectrometers > € 15 mln. Kostenefficiency - gezamenlijke investering (met EU-subsidie) - terugverdienen operationele lasten (Inter)nationale wetenschappers en bedrijven, MKB en grootbedrijf
Bedrijf Radar- en sensortechnologie Testfaciliteiten, kwalificeringsfaciliteiten t.b.v. certificering > € 10 mln. Kostenefficiency - efficiëntere benutting apparatuur Keuringsinstituten en MKB
MESA+ (Universiteit Twente) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
Universiteit Microsystemen en nanotechnologie Cleanroom, analyse- en/of productieapparatuur, kantoren > € 50 mln. Kostenefficiency - efficientere benutting apparatuur Kennisuitwisseling - versterken technologische cluster rondom universiteit met mogelijke positieve effecten wetenschappelijke en commerciële zin Maatschappelijke taak - stimuleren spin-off bedrijven - kennisoverdracht naar de omgeving Wetenschap, MKB, starters
Blad 185
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
5.
Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart (Technische Universiteit Delft) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers 6.
Van Hall Instituut (Business Center) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
7.
Hogeschool Levensmiddelentechnologie, milieutechnologie, ICT Laboratoria, apparatuur > € 600.000,-Kennisuitwisseling - verdere ontwikkeling interne kennis - marketingtool richting bedrijfsleven voor andere diensten Maatschappelijke taak - overdragen van kennis aan de omgeving Bedrijfsleven (MKB en grootbedrijf), overheden, onderzoeksinstituten
Laser Centrum (Vrije Universiteit Amsterdam) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
8.
Universiteit Luchtvaart- en ruimtevaarttechnologie constructietechnologie Productie- en testapparatuur voor lichtgewicht constructies > € 20 mln. Kostenefficiency - vergroten derde geldstroom - profileren voor contractonderzoek Kennisuitwisseling - kennisuitwisseling en -ontwikkeling Maatschappelijke taak - stimuleren spin-off bedrijven - overdragen van kennis aan de omgeving Onderzoekers, bedrijfsleven (MKB en grootbedrijf), starters
Universiteit Fysica, chemie, biologie Laserapparatuur, optische apparatuur > € 20 mln. Kostenefficiency - vergroten derde geldstroom Kennisuitwisseling - verdere ontwikkeling interne kennis Maatschappelijke taak: - overdragen van kennis aan de omgeving - kennis op zinvolle manier inzetten voor de buitenwereld (Inter)nationale wetenschappers, bedrijfsleven (MKB en grootbedrijf) en overheden
TNO-NITG (DINO-loket) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
Kennisinstelling Geowetenschap Database met geowetenschappelijke informatie Enkele miljoenen euro's Maatschappelijke taak: - overdragen van kennis aan de omgeving - door uniformiteit in ordening van informatie wordt deze beter beschikbaar voor gebruik door derden Overheden, onderzoeksinstituten, advies- en ingenieursbureau's (MKB en grootbedrijf), particulieren
Blad 186
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
9.
Stichting ASTRON (NWO-Instituut) Type aanbieder Core-business Type faciliteit Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
Kennisinstituut Radiofrequentie en antennetechnologie, fijnmechanische technologie, optische technologie, signaalbewerkingstechnologie, materiaaltechnologie Instrumentenmakerij, testfaciliteiten, optisch laboratorium enkele miljoenen euro's Kostenefficiency - vergroten derde geldstroom Kennisuitwisseling - kennisontwikkeling met de omgeving Maatschappelijke taak: - overdragen van kennis aan de omgeving - bedrijfsleven laten zien wat zij te bieden heeft Wetenschappers, MKB en grootbedrijf
10. DSM Research Campus Geleen Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
Bedrijf Divers, afgeleid van de chemie Laboratoria (chemisch, biologisch of fysisch) Hallen voor semi-productieopstellingen Werkplaatsen Loodsen Magazijnen Miniplant-voorzieningen Kantoren Conferentiekamers Bedrijfsrestaurant Aula Videoconferencing Ondersteunende diensten zoals: - ICT ondersteuning - Kennismakelaar - Finance en control - Human Resources - Vertaalbureau - Secretariele ondersteuning - Inkoop en contractering - Quality, environment, safety and health t.b.v. R&D-activiteiten - Technische ondersteuning t.b.v. R&D-activiteiten Expertise > € 200 mln. Kostenefficiency - efficiëntere benutting apparatuur en expertise - onderbenutting opvangen Kennisuitwisseling - kennisontwikkeling met de omgeving Maatschappelijke taak: - overdragen van kennis aan de omgeving - regionale MKB-stimulering - langdurige samenwerkingsrelaties op R&D-gebied - vergroten arbeidsvreugde personeel Regionale MKB
Blad 187
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
11. Conference Center The Strip (Philips) Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
Bedrijf Electronica Auditorium Vergaderzalen Catering Diensten zoals: - evenementenbureau - bewaking en beveiliging - repro en drukwerk - hostesses - logistieke diensten - aanvullende audiovisuele of technische ondersteuning Tentoonstellinggebouw € 37,5 mln. Kostenefficiency - efficiëntere benutting faciliteit Intern en extern, MKB en grootbedrijf
12. IDEA Center Groningen, Zernike Group Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
Commerciële aanbieder Scienceparken en Incubators Bedrijfsverzamelgebouwen met facilities zoals: - secretariele ondersteuning - repro en drukwerk - receptie en telefoon - organisatie conferenties - catering - schoonmaak - beveiliging - parkeren - coaching - flexibele huurcontracten - breedband verbindingen - vergaderruimten - ondersteuning bij octrooiaanvragen - ondersteuning bij verkoop producten - ondersteunen in toegang tot netwerken - venture capital onbekend Kostenefficiency - kostenreductie bij gebruikers Starters, kennisintensieve bedrijven (MKB)
13. ASP (Amsterdam Science Park) Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief
Type gebruikers
Universiteit Scienceparken Bedrijfsverzamelgebouwen met facilities zoals: - receptie - telefoonservice - postverzorging - fax- en kopieerservice - vergaderfaciliteiten - beveiliging - catering - schoonmaak onbekend Kostenefficiency - kostenreductie bij gebruikers Kennisuitwisseling - overdragen van kennis aan het MKB (Biopartner) Kennisintensieve bedrijven, starters, MKB en grootbedrijf
Blad 188
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
14. Beagle Life Science Center (Leiden) Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
Commerciële aanbieder Laboratoriumgebouwen Bedrijfsverzamelgebouwen met laboratoria en facilities zoals: - catering - beveiliging - schoonmaak - receptie onbekend Kostenefficiency - kostenreductie bij gebruikers Bioscience bedrijven, MKB
15. Biopartner Center Leiden (Sylviuslaboratorium) Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
Programma voor starters in biotechnologie Ondersteunen startende ondernemers in biotechnologie Bedrijfsverzamelgebouw met laboratoria en facilities zoals: - vergaderzalen - kopieerfaciliteiten - magazijn - afvalverwerking - ICT-ondersteuning onbekend Maatschappelijke taak - stimuleren startende bedrijven Bioscience bedrijven, MKB
16. Telematica Instituut (BTC-Twente) Type aanbieder Core-business Type faciliteit
Waarde faciliteit Aanbodmotief Type gebruikers
Commerciële aanbieder Sciencebedrijven Bedrijfsverzamelgebouw met facilities zoals: - vergaderzalen - kopieerfaciliteiten - receptie onbekend Kostenefficiency - kostenreductie bij gebruikers Kennisintensieve bedrijven en hoogwaardige dienstverlening in de ICT, starters en MKB
Blad 189
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
01.02
Typen faciliteiten
De volgende faciliteiten zijn vastgesteld bij de aanbiedende organisaties: Figuur IX.2: Typen specifieke faciliteiten
Type faciliteit
Geografisch schaalniveau verzorgingsgebied
Specifieke facilities Huisvesting en middelen
regionaal tot nationaal
Kassen Proefvelden Testruimten en testfaciliteiten Apparatuur Laboratoria Cleanrooms Instrumentenmakerij Werkplaatsen Miniplant-voorzieningen
niet afgebakend niet afgebakend niet afgebakend lokaal tot (inter)nationaal regionaal tot nationaal regionaal tot nationaal regionaal tot nationaal regionaal regionaal
Diensten Kennisinfrastructuur Personele ondersteuning Wetenschappelijk personeel Kennismakelaar Technische ondersteuning t.b.v. R&D-activiteiten
regionaal regionaal tot nationaal niet afgebakend niet afgebakend regionaal regionaal
Management ondersteunend Ondersteuning bij octrooiaanvragen Ondersteuning bij verkoop producten Ondersteunen in toegang tot netwerken Venture capital Coaching Human Resources
regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal
Arbo Quality, environment, safety and health t.b.v. R&D-activiteiten
regionaal regionaal
Secretarieel - administratief Finance en control Inkoop en contractering
regionaal regionaal regionaal
Diversen Organisatie conferenties Vertaalbureau
regionaal regionaal regionaal
De aangeboden typen faciliteiten zijn vrij divers van karakter, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar specifieke en algemene faciliteiten. Specifieke faciliteiten kennen een uniek karakter en behoren direct tot het primaire proces van de aanbieder. Algemene faciliteiten kennen een minder uniek karakter en zijn meer ondersteunend naar het primaire proces van de aanbieder. In enkele gevallen is een
Blad 190
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
ondersteunende faciliteit toch in de categorie specifieke faciliteit geplaatst vanwege het unieke karakter van die aangeboden faciliteit. Tabel IX.3: Typen algemene faciliteiten
Type faciliteit
Geografisch schaalniveau verzorgingsgebied
Algemene facilities Huisvesting en middelen Kantoren Hallen voor semi-productieopstellingen Loodsen Magazijnen Conferentiekamers Bedrijfsrestaurant Aula Videoconferencing Auditorium Diensten
regionaal lokaal tot regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal regionaal lokaal tot nationaal lokaal
Kennisinfrastructuur ICT ondersteuning Aanvullende audiovisuele of technische ondersteuning
lokaal lokaal lokaal tot regionaal
Management ondersteunend Logistieke diensten
lokaal tot regionaal lokaal tot regionaal
Secretarieel - administratief Postverzorging Secretariele ondersteuning
lokaal lokaal lokaal
Diversen Evenementenbureau Hostesses Schoonmaak Catering Afvalverwerking
lokaal lokaal tot nationaal lokaal tot regionaal lokaal lokaal lokaal
De specifieke faciliteiten zijn over het algemeen sterk technologisch van karakter, de algemene faciliteiten zijn dit in mindere mate. Verder kennen specifieke faciliteiten over het algemeen een hoge mate van kennisintensiteit, bij de algemene faciliteiten is dit minder het geval. Binnen de hoofdgroepen specifieke en algemene faciliteiten is een onderverdeling gemaakt naar huisvesting en middelen en diensten. De diensten zijn onderverdeeld in een aantal groepen: kennisinfrastructuur, management ondersteunend, arbo, (secretarieel-) administratief en diversen. Naast de typen faciliteiten is het geografisch schaalniveau van het betreffende verzorgingsgebied in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat de specifieke faciliteiten een groter geografisch schaalniveau van het
Blad 191
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
verzorgingsgebied kennen dan de algemene faciliteiten. Sterker nog: naar mate een faciliteit unieker wordt, des te groter de geografische schaal van het verzorgingsgebied. Deze conclusie is ook vastgesteld in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken304. In onderstaand overzicht zijn de typen faciliteiten en de omvang van de geografische verzorgingsgebieden samengevat. Figuur IX.4: Typen faciliteiten, het geografisch verzorgingsgebied en de hoogte van de benodigde investeringen Geografisch schaalniveau verzorgingsgebied
Hoogte investeringen
Huisvesting en middelen
regionaal tot nationaal
hoog tot zeer hoog
Diensten - kennisinfrastructuur - management ondersteunend - arbo - administratief - diversen
regionaal tot nationaal regionaal regionaal regionaal regionaal
hoog tot zeer hoog matig tot hoog matig tot hoog laag tot matig laag tot matig
Huisvesting en middelen
lokaal tot regionaal
hoog
Diensten - kennisinfrastructuur - management ondersteunend - secretarieel - administratief - diversen
lokaal lokaal tot regionaal lokaal lokaal
laag tot matig laag tot matig laag laag
Type faciliteit Specifieke facilities
Algemene facilities
Bron investeringskosten: Brink Groep, 2004
Per groep faciliteiten is een globale inschatting gemaakt van de bijbehorende investeringskosten. In verband met de grote diversiteit aan faciliteiten is er voor gekozen om de investeringskosten kwalitatief te benoemen (hoog, matig en laag).
304
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 192
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
01.03
Bijlagen
Kenmerken aanbodzijde
In deze paragraaf zijn drie kenmerken van de aanbiedende partijen onderzocht, namelijk het type organisatie waartoe de aanbiedende partij behoort, het aanbodmotief en de doelgroepen waarop het aanbod zich richt. Typen aanbieders Van de verschillende aanbiedende partijen is het type organisatie onderzocht, in onderstaand overzicht is dit weergegeven. Figuur IX.5: Organisatietypen aanbiedende partijen Organisatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Leids instituut voor Chemisch Onderzoek Proefcentrum Unifarm Thales Nederland BV MESA + Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart Van Hall Instituut Laser Centrum TNO-NITG Stichting ASTRON DSM Research Campus Geleen Conference Center The Strip IDEA Center Groningen Amsterdam Science Park Beagle Life Science Center Biopartner Center Leiden Telematica Instituut
Universiteiten en hogescholen
Kennisinstelling
X X X X X X
X
Bedrijven
Commerciële aanbieders
Stimuleringsprogramma
X
X X
X X
X X X
X
Uit het overzicht blijkt dat er vijf hoofdgroepen van aanbiedende organisaties kunnen worden vastgesteld, te weten: −
Universiteiten en hogescholen;
−
Kennisinstellingen zoals TNO;
−
Bedrijven;
−
Commerciële aanbieders van faciliteiten;
−
Stimuleringsprogramma’s gericht op (techno)starters zoals Biopartner en Technopartner305.
De eerste drie typen aanbieders, de universiteiten en hogescholen, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven, bieden in grote mate specifieke faciliteiten aan. DSM Research Campus heeft een divers aanbod dat zowel specifieke als algemene faciliteiten omvat. Van laboratoria tot loodsen en magazijnen en van de interne kennisinfrastructuur tot secretariële ondersteuning. Philips heeft haar algemene faciliteiten zoals vergaderzalen, restaurants en de bijbehorende, ondersteunende dienstverlening in een centraal gebouw (The Strip) ondergebracht. De restcapaciteit wordt op de markt aangeboden.
305
Biopartner en Technopartner zijn door de overheid geïnitieerde en gefinancierde stimuleringsprogramma’s gericht op startende ondernemingen
Blad 193
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
De overige twee typen aanbieders, de commerciële aanbieders en de programma’s gericht op starters, bieden bedrijfsverzamelgebouwen met kantoren, werkruimten en in een enkel geval laboratoria (Beagle Life Science Center en Biopartner Center) aan. De aangeboden faciliteiten zijn voor het overgrote deel in de categorie algemene faciliteiten te plaatsen. Het betreft hier vooral zaken zoals schoonmaak, receptie, vergaderzalen, catering en dergelijke. Het IDEA Center in Groningen biedt ook enkele specifieke faciliteiten aan zoals ondersteuning bij octrooiaanvragen, verkoop van de producten en toegang tot netwerken van potentiële afnemers. Aanbodmotieven In paragraaf 06.03 van het rapport zijn de verschillende aanbodmotieven uitgebreid beschreven. Per organisatie zijn de volgende aanbodmotieven vastgesteld, te weten: Figuur IX.6: Aanbodmotieven per aanbiedende partij Organisatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Leids instituut voor Chemisch Onderzoek Proefcentrum Unifarm Thales Nederland BV MESA + Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart Van Hall Instituut Laser Centrum TNO-NITG Stichting ASTRON DSM Research Campus Geleen Conference Center The Strip IDEA Center Groningen Amsterdam Science Park Beagle Life Science Center Biopartner Center Leiden Telematica Instituut
Efficiency X X X X X X X X¹ X X X X X X X
Kennisuitwisseling
Maatschappelijke functie
X¹ X¹ X X X X X¹ X X²
X X X X X X X²
X¹ X¹ X
X¹
X ¹ is niet het hoofdmotief, maar wordt als een bijkomstig voordeel gezien X ² voor DSM is kostenreductie het hoofdmotief, door het Kennisvoucherproject van de regionale overheid is er kennisuitwisseling en een maatschappelijke functie aan toegevoegd
Van iedere aanbiedende partij is het type organisatie bekend. Naar type organisatie zijn, op globale wijze, de volgende aanbodmotieven vastgesteld. Tabel IX.7: Aanbodmotieven per type organisatie Organisatie
Universiteiten en hogescholen Kennisinstellingen Bedrijven Commerciële aanbieders Stimuleringsprogramma's
Efficiency X X X X
Kennisuitwisseling
Maatschappelijke functie
X X
X X X
Blad 194
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Doelgroepen In onderstaand overzicht is het type gebruiker per aanbiedende organisatie weergegeven. Figuur IX.8: Type gebruiker per aanbiedende organisatie Organisatie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Universiteiten en hogescholen
Leids instituut voor Chemisch Onderzoek Proefcentrum Unifarm Thales Nederland BV MESA + Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart Van Hall Instituut Laser Centrum TNO-NITG Stichting ASTRON DSM Research Campus Geleen Conference Center The Strip IDEA Center Groningen Amsterdam Science Park Beagle Life Science Center Biopartner Center Leiden Telematica Instituut
Kennisinstelling
X X X X X X X
X X X X X X X
Starters
X¹ X X
X X X X
MKB
Grootbedrijf
X X X X X X X X X X X X X X
X X
Overheden
X X X X X
X X X
X X
X
X ¹ wordt door aanbieder als potentiële groeimarkt beschouwd
Per aanbiedende organisatie is het type gebruiker vrij divers, vooral als de aanbiedende organisaties universiteiten, hogescholen of kennisinstellingen zijn. Als de aanbiedende organisaties bedrijven, commerciële aanbieders of stimuleringsprogramma’s zijn wordt het aantal typen gebruikers beperkter. Op basis van interviews is in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken306 onderzocht op welke doelgroepen de aanbiedende organisaties zich richten. Dit is aangevuld met eigen onderzoek bij organisaties, zie figuur IX.9 In de praktijk blijkt dat de aanbiedende organisaties hun doelgroepen niet specifiek afbakenen, men staat voor alles open. In het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken307 is wel een (beperkte) relatie vastgesteld tussen het aanbodmotief en de doelgroepen.
306
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
307
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 195
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Figuur IX.9: Doelgroep per type aanbieder
Type aanbieder
Doelgroep
Geografische schaal
niet nader afgebakend, feitelijk organisaties in de relevante technologiegebieden
regionaal tot (inter)nationaal
1.
Universiteiten
2.
Kennisinstituten
niet nader afgebakend
niet nader afgebakend feitelijk van lokaal tot (inter)nationaal
3.
Bedrijven
niet nader afgebakend
DSM en Thales regionaal Philips van lokaal tot nationaal
4.
Commerciële aanbieders
niet nader afgebakend
lokaal
5.
Stimuleringsprogramma (Biopartner, Technopartner)
organisaties in relevante technologiegebieden
lokaal
Bij het aanbodmotief efficiency is de doelgroep niet nader afgebakend. De aanbieders stellen de faciliteiten in principe aan elke potentiële gebruiker beschikbaar, hoewel het gebruik door bedrijven in hetzelfde technologieveld wel het meest voor de hand ligt. De belangrijkste voorwaarde is dat het gebruik plaatsvindt op het moment dat er sprake is van onderbenutting. De doelgroep voor het aanbodmotief kennisuitwisseling is duidelijker af te bakenen. De gebruikers opereren meestal op hetzelfde technologieveld als de aanbieder. Dit geldt dan vooral voor de spin-off ondernemingen (incubatorfunctie) en de ondernemingen binnen de eigen regionale cluster. Voor het aanbodmotief aanvullende maatschappelijke functie is de doelgroep breed en voor een deel onbekend bij de aanbieder (niet nader afgebakend). De doelgroepen hoeven ook niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij de primaire onderzoeksterreinen van de aanbieder. De marktbenadering is bij deze groep veelal ook anders van karakter dan bij de andere aanbodmotieven. In het onderzoek naar de aanbodmotieven is vastgesteld dat een aanbiedende partij in veel gevallen meerdere aanbodmotieven heeft. Dit betekent dat de doelgroepen waarop men zich richt in de praktijk niet of nauwelijks af te bakenen zijn. Voor de verschillende organisaties is onderzocht welk type faciliteiten zij aanbieden en wat de geografische schaal van het verzorgingsgebied is. Dit onderzoek is weergegeven in figuur IX.10 op de volgende bladzijde. De geografische schaal van de verzorgingsgebieden is bij de eerste drie typen aanbieders, universiteiten, kennisinstellingen en bedrijven, beduidend groter dan bij de laatste twee typen aanbieders, de commerciële aanbieders en de programma’s gericht op starters. Dit is te verklaren door het type faciliteit
Blad 196
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
dat wordt aangeboden. De universiteiten, kennisinstellingen en het grootste deel van de onderzochte bedrijven bieden meer specifieke faciliteiten aan. Commerciële aanbieders en de programma’s van starters bieden meer algemene faciliteiten. Figuur IX.10: De relatie tussen het type faciliteit en de geografische schaal van het verzorgingsgebied Type faciliteit
Geografische schaal
Universiteiten en hogescholen 1. Leids instituut voor Chemisch Onderzoek 2. Proefcentrum Unifarm 4. MESA + 5. Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart
specifiek specifiek specifiek specifiek
6. 7.
Van Hall Instituut Laser Centrum
specifiek specifiek
niet afgebakend niet afgebakend regionaal regionaal tot (inter)nationaal regionaal niet afgebakend
Kennisinstellingen 8. TNO-NITG 9. Stichting ASTRON
specifiek specifiek
niet afgebakend regionaal
Bedrijven 10. DSM Research Campus Geleen 11. Conference Center The Strip
specifiek algemeen
3.
specifiek
regionaal lokaal tot nationaal 100 km
Commerciële aanbieders 12. IDEA Center Groningen 13. Amsterdam Science Park 14. Beagle Life Science Center 16. Telematica Instituut
algemeen algemeen algemeen algemeen
nationaal lokaal lokaal lokaal lokaal
Stimuleringsprogramma's 15. Biopartner Center Leiden
algemeen
lokaal
Organisatie
Thales Nederland BV
01.04
Kenmerken vraagzijde
In het onderzoek naar de doelgroepen, in de vorige paragraaf, zijn verschillende typen gebruikers vastgesteld, te weten: −
Universiteiten en hogescholen;
−
Kennisinstellingen;
−
Starters: spin offs en (techno)starters;
−
Het MKB;
−
Het grootbedrijf;
−
Overheden.
De vraag van de verschillende typen gebruikers naar de typen faciliteiten is vrij divers. Primair in de vraag naar facility sharing is het gezamenlijk gebruik van specifieke faciliteiten. Dit is als volgt te verklaren: −
Bij het onderzoek naar de publieke sector (zie hoofdstuk 3) is vastgesteld dat universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen facility sharing als een middel om de kosten te reduceren. Daartoe
Blad 197
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
bieden zij hun onderzoeksfaciliteiten aan. Uit het onderzoek is gebleken dat deze typen aanbieders vooral specifieke faciliteiten aanbieden (zie figuur IX.10); −
Bij het onderzoek naar de private sector (zie hoofdstuk 4) is vastgesteld dat multi-nationals onderzoeksfaciliteiten aanbieden als gevolg van de internationalisering van de R&D-activiteiten. Uit het onderzoek is gebleken dat dit veel specifieke faciliteiten zijn (zie figuur IX.10).
−
Bij het onderzoek naar de typen faciliteiten (zie paragraaf 01.02 van deze bijlage) is vastgesteld dat vooral specifieke faciliteiten matig tot zeer hoge investeringskosten kennen;
−
Bij het onderzoek naar de private sector (zie hoofdstuk 4) is vastgesteld dat het MBK en startende ondernemingen geen investeringscapaciteit hebben voor hun R&D-activiteiten waarbij vaak specifieke faciliteiten nodig zijn.
01.05
Organisatorische aspecten
Deze paragraaf behandelt de wijze waarop facility sharing in de organisatie van de aanbieders is ingepast. Voor de vraagzijde is dit ook onderzocht, echter de beperkte beschikbare informatie heeft niet voldoende inzicht kunnen geven. Het organiseren van facility sharing binnen de onderzochte organisaties richt zich met name op het beheer en gebruik van de aangeboden faciliteiten. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn het opstellen en bijhouden van de planning voor het gebruik van de faciliteiten, het maken van afspraken met de gebruikers, het begeleiden van de gebruikers en het verzorgen van cursussen voor nieuwe gebruikers. Figuur IX.11: De organisatie van facility sharing bij aanbiedende partijen Organisatie
Universiteiten en hogescholen 1. Leids instituut voor Chemisch Onderzoek 2. Proefcentrum Unifarm 4. MESA + 5. Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart 6. Van Hall Instituut 7. Laser Centrum Kennisinstellingen 8. TNO-NITG 9. Stichting ASTRON Bedrijven 10. DSM Research Campus Geleen 11. Conference Center The Strip 3. Thales Nederland BV
Beheer door verschillende organisatieonderdelen
X
Centraal binnen organisatie gecoördineerd
Coördinatie door afzonderlijk organisatieonderdeel
X X X X
X
X
X
X
Commerciële aanbieders 12. IDEA Center Groningen 13. Amsterdam Science Park 14. Beagle Life Science Center 16. Telematica Instituut
X X X X
Stimuleringsprogramma's 15. Biopartner Center Leiden
X
X X
Blad 198
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Op basis van het onderzoek onder de 16 aanbiedende organisaties zijn globale trends in organisatievormen naar het type aanbieder vastgesteld, zie figuur IX.12. Figuur IX.12: Globale trends in organisatievormen naar type aanbieder
Globale trends in de organisatievormen
Type aanbieder
Universiteiten en hogescholen Kennisinstellingen Bedrijven Commerciële aanbieders Stimuleringsprogramma's
01.06
overwegend centraal binnen de organisatie gecoördineerd divers overwegend coördinatie door een afzonderlijk organisatieonderdeel overwegend centraal binnen de organisatie gecoördineerd centraal binnen de organisatie gecoördineerd
Prijsvorming
In deze paragraaf worden de wijze waarop de prijsstelling bij aanbiedende organisaties tot stand komt en de specifieke kenmerken van prijsvorming beschreven. De volgende aspecten zijn daarvoor onderzocht: het prijsbeleid, de gemeenschappelijke elementen in de prijsvorming, de commerciële marktbenadering, subsidies en de hoogte van de prijsstelling. Het prijsbeleid Er is geen algemene trend waar te nemen in de prijsvorming voor het gebruik van de faciliteiten door derden en de wijze waarop de tarieven worden bepaald308. De verschillende aanbieders gaan geheel verschillend om met deze materie. Dit heeft deels te maken met de wijze waarop de organisatie gefinancierd is en de wijze waarop de betreffende faciliteiten worden bekostigd. Wel is bij commerciële aanbieders een algemene trend vastgesteld, namelijk prijsvorming gebaseerd op gangbare tarieven in de markt. Zie hiervoor het overzicht op de volgende bladzijde. Gemeenschappelijke elementen in de prijsvorming In de opzet van de prijsvorming zijn een aantal gemeenschappelijke elementen te onderscheiden309, te weten: −
Afschrijvingen van de apparatuur en gebouwen;
−
De kosten voor de inzet van het personeel;
−
Overige operationele kosten zoals materiaalkosten, reparatiekosten en dergelijke.
308
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
309
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 199
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Eén en ander is inzichtelijk gemaakt in figuur IX.13. Bij enkele kennisinstellingen gelden standaard voorschriften waarop de prijs moet worden gebaseerd, namelijk kostprijs310. Figuur IX.13: De wijze van prijsvorming binnen organisaties
Organisatie
Wijze van prijsvorming
Universiteiten en hogescholen 1.
Leids Instituut voor Chemisch Onderzoek
- op basis van jaarlijkse operationele lasten (materiaal, reparatie en dergelijke) - onderscheid tariefstelling intern - extern
2.
Proefcentrum Unifarm
- op basis van afschrijvingen, salaris personeel - buiten openingstijden hoger tarief - onderscheid tariefstelling intern - extern
4.
MESA+
- gebaseerd op afschrijvingen, huur centrale voorzieningen, energiekosten - onderscheid tariefstelling intern - extern
5.
Faculteit Luchtvaart & Ruimtevaart
- gabaseerd op afschrijvingen en salaris personeel - onderscheid tariefstelling strategische en niet-strategische partners
6.
Van Hall Instituut
- gebaseerd op markttarieven - onderscheid tariefstelling strategische en niet-strategische partners
7.
Laser Centrum
- gebaserd op operationele kosten, afschrijvingen en overhead - onderscheid tariefstelling intern - extern
Kennisinstellingen 8.
TNO-NITG
- standaardtarief gebaseerd op hoeveelheid opgevraagde gegevens (verstrekkingskosten)
9.
Stichting ASTRON
- gebaseerd op integrale kosten en marge - instrumentenmakerij bewust onder marktprijs - regionale subsidie
Bedrijven 10. DSM Research BV
- gebaseerd op uurtarief personeel, materiaalkosten etc. - regionale subsidie
11. Conference Center The Strip
- algemeen voor producten en diensten een marktconform tarief - marktconform tarief -/-25% voor auditorium en vergaderzalen - restaurant:consumpties marktconform tarief, huur ruimte voor Philips
3.
- tarief per uur, gebaseerd op gangbare markttarieven
Thales Nederland BV
Commerciële aanbieders 12. IDEA Center Groningen
- afgestemd op markt
13. Amsterdam Science Park
- afgestemd op markt
14. Beagle Life Science Center
- afgestemd op markt
16. Telematica Instituut
- afgestemd op markt
Stimuleringsprogramma's 15. Biopartner Center Leiden
310
- kostprijs en subsidies
Bevestigd in een interview met de heer S. van Tongeren van Universiteit Twente, d.d. 20 juli 2004
Blad 200
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Dit zijn dan richtlijnen die ook voor andere commerciële activiteiten van deze kennisinstellingen gelden. In andere gevallen wordt de prijs op maat gemaakt. Het begrip kostprijs is in de praktijk op meerdere wijzen uit te leggen en in te vullen. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat er geen algemene trend waarneembaar is. De commerciële marktbenadering In de prijsstelling vindt op twee manieren een vorm van bevoordeling plaats311. In de eerste plaats wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen interne en externe gebruikers. Bij interne gebruikers blijken niet alle vaste kosten in rekening te worden gebracht. Bijvoorbeeld omdat deze al vanuit andere bronnen worden gefinancierd. In de tweede plaats krijgen sommige externe gebruikers lagere prijzen in rekening gebracht dan andere externe gebruikers. Dit omdat zij als een strategische kennispartner worden gezien en/of als zij een spin-off onderneming van de betreffende aanbieder zijn. Vaak worden dan niet alle kosten doorberekend. Eén en ander is weergegeven in het overzicht op de vorige bladzijde. Subsidies In enkele gevallen worden bij facility sharing met als aanbodmotief aanvullende maatschappelijke functie subsidies ingezet om het gebruik door MKB- en startende ondernemingen te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn het Kennisvoucherproject van DSM, en de Biopartner- en Technopartnerprogramma’s. Zie ook figuur IX.13.
311
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 201
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
BIJLAGE X: FACILITY SHARING, DE MOGELIJKHEDEN In deze bijlage zijn de voordelen en knelpunten met de bijbehorende argumenten beschreven.
01.01
De voordelen van facility sharing
Op basis van het onderzoek is een aantal voordelen te benoemen. Daarbij is gebruik gemaakt van het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken312. De voordelen voor de vraag- en aanbodzijde zijn ontleend aan deze studie en na eigen onderzoek aangevuld met de maatschappelijke voordelen. De voordelen zijn: Voordelen aanbodzijde 1.
Efficiëntere benutting
Een efficiëntere benutting van de aanwezige faciliteiten, de personele inzet en de onderliggende infrastructuur. Een deel van de vaste kosten wordt hiermee terugverdiend. Dit is voor het aanbodmotief efficiency van belang. 2.
Risicospreiding
Bij investeringen in nieuwe faciliteiten kunnen de risico’s worden gespreid over de aanbieder enerzijds en één of meerdere gebruikers anderzijds. De financiële lasten en de bijbehorende risico’s kunnen gezamenlijk worden gedragen en de bezettingsgraad kan worden verhoogd. Dit is voor het aanbodmotief efficiency van belang. 3.
Informatie over toepassingsmogelijkheden, marktkennis en meer bedrijfsmatig werken
Het beschikbaar stellen van onderzoeksfaciliteiten aan derden heeft een zekere wisselwerking tussen gebruikers en aanbieders tot gevolg. De aanbieders gaan bewust op zoek naar nieuwe doelgroepen om hun hoogwaardige kennis over te kunnen dragen. De gebruikers inspireren de aanbieders met informatie over toepassingsmogelijkheden, marktkennis en meer bedrijfsmatig werken. Deze wisselwerking uit zich op drie manieren, zie de punten 4, 5 en 6. Dit is voor het aanbodmotief kennisuitwisseling van belang. 4.
Kennisuitwisseling op maat
Er is directe confrontatie van expertisegebieden en toepassings- en oplossingsmogelijkheden op de werkvloer. Doordat men elkaar op de werkvloer treft in een omgeving van praktijksituaties doen zich mogelijkheden voor kennisuitwisseling op maat voor. Een aanbieder noemt facility sharing om deze reden ‘het meest effectieve middel voor kennisoverdracht’. Dit is van belang voor het aanbodmotief kennisuitwisseling.
312
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002
Blad 202
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
5.
Bijlagen
Marketingtool voor potentiële strategische samenwerkingsrelaties
Facility sharing kan vanuit de optiek van de aanbieders en gebruikers worden gezien als een marketingtool waarmee relaties kunnen worden gelegd met potentiële strategische samenwerkingspartners op technologisch gebied. Dit is vooral van belang voor het aanbodmotieven kennisuitwisseling en maatschappelijke functie. 6.
Meer onderling gebruik van elkaars faciliteiten door verschillende gebruikers
Het ontdekken van de waarde van kennisuitwisseling heeft in enkele gevallen geleid tot meer onderling gebruik van de faciliteiten door verschillende gebruikers. Dit is vooral voor de aanbodmotieven efficiency en kennisuitwisseling van belang. 7.
Positief effect op de creativiteit, het praktijkdenken en de arbeidsvreugde van de werknemers
Facility sharing heeft tot gevolg dat het eigen personeel van de aanbieder in aanraking komt met de praktijk van (andere) bedrijven. Deze confrontatie stimuleert de eigen medewerkers tot het creatief toepassen van de eigen kennis. Dit heeft een positief effect op de creativiteit, het praktijkdenken en de arbeidsvreugde van de werknemers. Dit is vooral voor de aanbodmotieven efficiency en kennisuitwisseling van belang. 8.
Verbetering communicatie van onderwijs- en kennisinstellingen met het bedrijfsleven
Bij een aantal aanbieders heeft facility sharing een cultuuromslag binnen de organisatie tot gevolg gehad. Om de juiste randvoorwaarden voor facility sharing te creëren heeft een deel van de kennisinstellingen een bedrijfsmatige aanpak moeten invoeren. Hierbij moet worden gedacht aan planmatig werken, onderbouwde tariefstelling, standaardisatie en het op schrift stellen van afspraken, het invoeren van ISO-kwaliteitsvoorschriften en het in dienst nemen van personeel uit het bedrijfsleven. Dit heeft positief effect op de communicatie tussen onderwijs- en kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Dit is vooral van belang voor de aanbodmotieven efficiency en kennisuitwisseling. Voordelen vraagzijde 9.
Niet zelf investeren
Gebruikers van de faciliteiten hoeven dankzij facility sharing niet zelf te investeren in benodigde faciliteiten. Dit geldt met name voor incidentele gebruikers, voor wie het bedrijfseconomisch niet haalbaar is om zelf dergelijke grootschalige investeringen te doen. Dit is vooral voor het vraagmotief efficiency van belang.
Blad 203
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
10. Toetsen op geschiktheid voor zelf investeren Frequente gebruikers krijgen, wanneer zij investeringen voorbereiden, door facility sharing de mogelijkheid de betreffende faciliteiten te kunnen toetsen op geschiktheid. Wanneer blijkt dat de betreffende faciliteit voldoet, is voor dergelijke gebruikers het afbreukrisico voor nieuwe investeringen in apparatuur lager. Dit is vooral voor het vraagmotief efficiency van belang. 11. Product-, proces- en methodiekvernieuwing Meerdere geraadpleegde gebruikers geven aan dat vanwege het feit dat de twee hierboven beschreven voordelen optreden, vernieuwingen mogelijk worden gemaakt die zonder facility sharing geen doorgang hadden kunnen vinden. Dit is vooral voor het vraagmotief kennisuitwisseling van belang. 12. Toegang tot expertise van de aanbieders Gebruikers krijgen in aanvulling op het gebruik van de betreffende faciliteiten toegang tot de expertise van de aanbieders die zich kenmerken door hun vooruitstrevendheid op het betreffende kennisgebied. Deze specifieke kennis is veelal essentieel voor het doen functioneren van de betreffende faciliteit. Dit is vooral voor het vraagmotief kennisuitwisseling van belang. 13. Toegang tot netwerken Gebruikers krijgen niet alleen de beschikking over de expertise van de aanbieders, maar ook toegang tot de netwerken waarin deze aanbieders participeren. Dit kan een positief effect hebben op het aantal en de aard van de kennisrelaties van de gebruikers. Dit is vooral voor het vraagmotief kennisuitwisseling van belang. Maatschappelijke voordelen 14. Stimuleren en ondersteunen van jonge of startende ondernemingen Volgens Porter moet de economische groei via innovatie gerealiseerd worden313. Baumol314 heeft in zijn studie naar de mogelijkheden voor groei van de Nederlandse economie vastgesteld dat jonge of startende bedrijven in moderne technologiesectoren de grootste innovatiekracht bezitten. Het stimuleren en ondersteunen van jonge of startende ondernemingen is dus van groot belang voor de economische ontwikkeling van Nederland. Dit is vooral voor het motief maatschappelijke functie van belang.
313
The Innovation Lecture, Michael F. Porter, december 2001
314
Four sources of innovation and stimulation of growth in the Dutch economy, William J. Baumol, September 2003
Blad 204
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
15. Stimuleren van het regionale bedrijfsleven Volgens Baumol315 is een innoverend MKB de grootste kracht voor een economische groei, die via innovatie moet worden gerealiseerd. Voor het huidige MKB zijn R&D-activiteiten en –faciliteiten moeilijk toegankelijk en te duur. Door problemen met de kennisabsorptie zijn R&D-activiteiten moeilijk toegankelijk, door de kleine kritische massa van MKB-bedrijven is het investeringsvermogen veelal te klein voor R&D-activiteiten en –faciliteiten. Facility sharing is een middel om de kosten te reduceren en biedt tevens de mogelijkheid om het MKB in contact te brengen met universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen. De overheid onderkent dit belang en voert vanaf oktober 2004 de kennisvoucher316 in. Met deze kennisbon, ter waarde van € 7.500,-- kunnen MKB-ondernemingen onderzoekscapaciteit inkopen bij een kennisaanbieder. Het vastgestelde voordeel van facility sharing is vooral van belang voor het motief maatschappelijke functie. Uit deze analyse blijkt dat de voordelen voor een belangrijk deel samengaan met de vastgestelde vraagen aanbodmotieven.
01.02
De knelpunten bij facility sharing
Op basis van het onderzoek en onderzoeken van het Ministerie van Economische Zaken317 zijn de knelpunten bij facility sharing gedefinieerd, te weten: Knelpunten aan de aanbodzijde 1.
Alleen gebruik van bestaande netwerken
Aanbieders en gebruikers kunnen elkaar moeilijk vinden. De match tussen vraag en aanbod vindt momenteel binnen de reeds bestaande netwerken plaats. Aan de zijde van de aanbieders vormt het gebrek aan marktkennis een belangrijk knelpunt. Aanbieders hebben, buiten hun bestaande netwerken, weinig zicht op waar mogelijke gebruikers zich bevinden en op welke wijze deze kunnen worden benaderd. 2.
Vraag en aanbod komen niet bij elkaar
Bij het ‘gedeeld’ gebruik van bestaande faciliteiten van publieke instellingen komen vraag en aanbod niet vanzelfsprekend bij elkaar. Onvoldoende inzicht bij de bedrijven in het aanbod van geschikte faciliteiten hangt onder meer samen met de weinig actieve opstelling van en onvoldoende aandacht vanuit de
315
Four sources of innovation and stimulation of growth in the Dutch economy, William J. Baumol, september 2003
316
Internetsite Innovatieplatform, augustus 2004
317
Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Bureau Bartels in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, december 2002 en
Beleidsvoorbereidend onderzoek Facility sharing, Bureau Bartels in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, januari 2004
Blad 205
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
kennisinstellingen. Deze ‘kloof’ tussen vraag naar en aanbod van faciliteiten kan overigens bezien worden in het bredere perspectief van het onvoldoende functioneren van de kennismarkt. 3.
Markt onvoldoende transparant
Bij het ‘delen’ van faciliteiten van publieke kennisinstellingen geldt dat de markt onvoldoende transparant is. Sommige wetenschappelijke instellingen zien de prijsstelling voor het delen van hun faciliteiten als belemmerend voor bedrijven. Dit geldt echter niet specifiek voor facility sharing, maar voor kennisuitwisseling in zijn algemeenheid. Andere organisaties zien in diezelfde hoge prijzen overigens een waardevol selectiemechanisme: alleen interessante bedrijven worden op die manier geselecteerd. Dat de marketing van facility sharing vooral bij hogescholen onvoldoende wordt opgepakt, kan binnen het bredere perspectief van onvoldoende aandacht voor het commerciële beleid van deze instellingen worden geplaatst. 4.
De financiering van de aan te bieden faciliteiten
Er is sprake van een zekere spanning tussen de faciliteiten die worden aangemerkt als basisapparatuur en de meer geavanceerde onderzoeksfaciliteiten. Door een aantal universitaire aanbieders wordt naar voren gebracht dat zij de financiering van de basisapparatuur en de onderliggende infrastructuur als een probleem ervaart. Voor de geavanceerde faciliteiten is vaak financiering vanuit OC&W en het NWO mogelijk. Voor de basisapparatuur is dit in veel gevallen moeilijker. Door zowel de aanbieders als de gebruikers is aangegeven dat de kansen voor facility sharing met name liggen bij de basisapparatuur. Ondernemers streven naar een minimaal risico en beperken zich doorgaans tot technologieën die zich reeds bewezen hebben. Dit spanningsveld heeft invloed op het functioneren van de markt van facility sharing. 5.
Voorwaarden
De voorwaarden die aan het externe gebruik worden gesteld, zoals voorrang voor interne gebruikers, beperkte openingstijden en toezicht/beveiliging en intellectueel eigendom worden als lastig ervaren. Dit laatste punt heeft niet zozeer betrekking op facility sharing maar op de gezamenlijke onderzoeksinspanningen die voortkomen vanuit ‘gedeeld’ gebruik van faciliteiten. De voorwaarden worden doorgaans ervaren als ‘onlosmakelijk’ verbonden met het stellen van regels aan het toelaten van externe actoren tot het domein van publieke kennisinstellingen. Praktische, meer operationele knelpunten bij de bediening van apparatuur zijn inherent aan apparatuurgebruik in zijn algemeenheid. 6.
Een spanningsveld tussen intern en extern gebruik
Op operationeel niveau wordt een spanning geconstateerd tussen de inzet van de faciliteiten voor intern en extern gebruik. Enerzijds ligt dit aan de beperkingen in gebruikstijd. In een aantal gevallen is sprake van een gebrek aan beschikbare gebruikstijd en levert dit dubbele intekeningen op. Doorgaans heeft intern gebruik de prioriteit, wat in de praktijk doorgaans naar ieders tevredenheid wordt opgelost.
Blad 206
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Anderzijds ligt dit spanningsveld op het persoonlijke vlak. Doordat in enkele gevallen de individuele interne gebruikers nog geen omslag in attitude hebben ondergaan, ondervinden externe gebruikers de nodige belemmeringen. 7.
Onvoldoende klantgerichtheid
Zaken zoals beperkte openingstijden, het op slot gaan van faciliteiten tijdens vakantieperioden bij universiteiten en langdurige reparaties worden door gebruikers als hinderlijke problemen ervaren. Dergelijke knelpunten kunnen vaak worden teruggevoerd op het lange termijn handelen van de aanbieder en het korte termijn handelen van de (MKB-)ondernemer. In de gevallen dat een kennisinstelling als aanbieder fungeert speelt ook het eerder geconstateerde spanningsveld tussen de verschillende taken van de aanbieder een rol. 8.
Beperkte capaciteit van de faciliteiten
De beperkte capaciteit van de faciliteiten wordt door de gebruikers als een hinderlijk probleem ervaren. In de praktijk tracht de aanbieder de gebruikstijd middels intekenlijsten te verdelen. In het merendeel van de gevallen kan er in overleg worden geschoven, maar in enkele gevallen heeft dit tot conflictsituaties geleid. Met name daar waar het spanningsveld tussen intern gebruik en extern gebruik zich duidelijk manifesteert. 9.
Een spanningsveld tussen de verschillende taken van de aanbieder
Van meer algemene aard is het spanningsveld tussen de taken van de aanbiedende organisatie op het vlak van kennisontwikkeling enerzijds en het vlak van kennisoverdracht anderzijds. Het is met name voor universitaire organisaties moeilijk om zich te manifesteren als samenwerkingspartner van (MKB-)ondernemingen door de oorspronkelijke taak van kennisontwikkeling. Het gaat hierbij om zaken zoals flexibiliteit, klantgerichtheid en de balans tussen kwaliteit en effectiviteit. 10. De prijsstelling Voor een aantal aanbieders blijkt de prijsstelling een probleem te zijn. Het gaat vaak om hoogwaardige apparatuur, waarvan niet alleen de investeringswaarde, maar ook de operationele kosten hoog zijn. Om deze kosten te kunnen dekken zijn redelijk hoge tarieven vereist. Voor enkele (potentiële) gebruikers liggen deze tarieven eigenlijk te hoog. Aanbieders zien dit in toenemende mate als een faalfactor. In de gevallen ASTRON en DSM Research wordt subsidie ingezet om de kosten van het gebruik te verlagen en daarmee het gebruik te bevorderen. Knelpunten aan de vraagzijde 11. Onbekendheid met het aanbod Een belangrijk probleem voor de gebruikers is dat zij onvoldoende inzicht hebben in het potentiële aanbod van de mogelijkheden voor facility sharing.
Blad 207
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
12. Problemen bij de definitie van de vraag Gebruikers kunnen niet concreet aangeven welke faciliteit bij welke aanbieder voor hun de oplossing is. Oorzaken hiervoor zijn dat de gebruikers zelf weinig kennis hebben van specifieke technologieën en zij geen zicht hebben op de bij de aanbieders aanwezige faciliteiten. 13. Latente vraag technostarters Bij technostarters die geen spin-off ondernemingen vormen, is sprake van een latente vraag naar facility sharing. Dit type technostarters is over het algemeen weinig bekend met de mogelijkheden van facility sharing. Wordt eenmaal ervaring opgedaan, dan blijken technostarters facility sharing wel als belangrijk te ervaren. Om deze latente vraag alsnog manifest te maken, zouden zij meer inzicht in de meerwaarde en de (concrete) mogelijkheden van facility sharing moeten krijgen. 14. Regionale oriëntatie De markt voor het ‘gedeeld’ gebruik van faciliteiten van bedrijven is vooral regionaal georiënteerd: faciliteiten op korte afstand van de kennisinstelling krijgen de voorkeur. Dit aanbod van mogelijkheden zoals die door het (regionale) bedrijfsleven wordt aangeboden, staat niet voor elke kennisinstelling op het netvlies. Ook hiervan kan worden geconstateerd dat het een ‘hogere orde’ probleem is, namelijk dat de spelers op de kennismarkt, de publieke kennisinstellingen en private ondernemingen, elkaar onvoldoende weten te vinden. Knelpunten in de wet- en regelgeving 15. Financieringssytematiek prikkelt te weinig Uit het onderzoek is niets gebleken dat duidt op systeemfalen in die zin dat wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van gedragsregels ten aanzien van markt en overheid) belemmerend zou zijn voor de totstandkoming van facility sharing. Wanneer systeemfalen breder wordt geïnterpreteerd, wordt door verschillende organisaties aangegeven dat er vanuit de financieringssystematiek van onderzoeksfaciliteiten weinig (financiële) prikkels uitgaan om aan facility sharing te gaan doen. Er kan worden geconstateerd dat een belangrijk deel van de aangedragen knelpunten in een breder perspectief, namelijk een minder goed functionerende kennismarkt, moet worden geplaatst of bij ‘gedeeld’ gebruik van faciliteiten op de koop toe worden genomen. Daarnaast kan in onderling overleg vaak tot een oplossing worden gekomen.
Blad 208
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
LITERATUURLIJST American Productivity Center (1983), White collar productivity improvement Amsterdam Science Park (2004), bedrijfsprospectus sciencepark op internet, Amsterdam Ardon A.J., van Weele A.J. (1994), Samenwerken aan technologische vernieuwing: een handboek over technologische samenwerking, Ministerie van Economische Zaken Atzema O. (april 2003), Theorie van de economische evolutie, college ruimtelijke economie, ASRE Atzema O., Lambooy J., van Rietbergen T. en Wever E. (2002), Ruimtelijke economische dynamiek: kijk op bedrijfslocatie en regionale ontwikkeling, Coutinho, Bussum Baumol W.J. (September 2003), Four sources of innovation and stimulation of growth in the Dutch economy Beagle Life Science Center Leiden (2004), bedrijfsprospectus op internet, Leiden
Bio Partner Center Leiden (2004), bedrijfsprospectus op internet, Leiden Bosma N.S. & Nieuwenhuijsen H.R. (2000), Turbulance and productivity in the Netherlands, EIM Research Report H199909, Zoetermeer Bureau Bartels (2002), Facility sharing: 10 Nederlandse praktijkvoorbeelden, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Bureau Bartels (2004), Beleidsvoorbereidend onderzoek facility shering, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag Bureau Louter, (2003) De economische hittekaart van Nederland: waar de economie van Nederland groeit, Ministerie van Economische Zaken Castells M. (1996), The rise of the network society, Blackwell Publishers CHEPS (2001), De innovatieve universiteit: een internationale oriëntatie, Universiteit Twente Centraal bureau voor de Statistiek (2003), Kennis en economie 2003
Blad 209
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Centraal Planbureau (2001), Four views on Dutch clusters, Harold Creusen Centraal planbureau (2002), De pijlers onder de kenniseconomie Centraal planbureau (2002), Research & development in Nederland door individuele bedrijven Centraal planbureau (2003), Four Futures for Europe Christenssen, & Rind P. (1990), Firms in network: Concepts, spatial impacts and policy implications, NordREFO-1 Copenhagen Clark B. (1998), Creating entrepreneurial universities: Organizational Pathways of Transformation, Pergamon Press New York Cornet M. & Rensman M. (2001), The location of R&D in the Netherlands, Centraal Planbureau Van Damme E.E.C. & van de Ven J. (2003), Het groeiwonder van het kapitalisme, internetpublicatie DeBresson C. (1996), Economic interdependance and innovative activity, Edward Elgar Publishing Deloitte & Touche (2003), Made in Holland II De Nederlandse Bank (2003), Het Nederlandse kleinbedrijf ten opzichte van het Nederlandse grootbedrijf, kwartaalbericht december Donsselaar P., Erke H.P.G. en Klomp L. (2003), Innovatie en productiviteit. Een analyse op macro-, meso- en microniveau, Ministerie van Economische Zaken DSM (2003), Een open campus, Businessplan R&D campus Support DSM, Geleen DSM (2003), Masterplan Research Campus Geleen, Brink Groep DSM (2004), bedrijfsprospectus Research Campus Geleen, Geleen Van Eekelen, B (15 september 2003), Collegemateriaal project- en procesmanagement, ASRE EIM (2004), Strategic Renewal and its Effect on Small Firm Performance, SCALES-paper N200322, EIM Zoetermeer Ernst & Young (2002), Market share analisys of foreign investment projects Europese Commissie (2001), Key figures 2001 Europese Commissie (2002), European Innovation Scoreboard Europese Commissie (2002), R&D uitgaven overhead en bedrijven Europese Commissie (2003), Third European Report in Science & Technology Indicators
Blad 210
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Fujita M., Krugman P., Venables A. (1999), The spatial economy: cities, regions and international trade, MIT Press Cambridge Gassmann O. & von Zedwitz M. (1999), New concepts and trends in international R&D organization, Research Policy, nr. 28 Grabher G. (1993), The embedded firm: on the socioeconomics of industrial networks, Routledge London/New York Gibbons M., Lomoges C., Nowotny H., Schwartzman S., Scott P. and M. Trow (1994), The new production of knowledge, Sage London Gilsing V. & Erken H. (2003), Trends in R&D bij bedrijven, Ministerie van Economische Zaken Goedegebuure R.V. (2000), Internationalization and competitiveness, seeing through the Netherlands, Statistics Netherlands, Heerlen Groot W & Maassen van den Brink (2003), Investeren en terugverdienen, uitgave Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt, Impressed Pijnacker Haakansson H. (1987), Industrial technological development: a network approach, Croom Helm, London Hofstede G. (1994), Allemaal andersdenkenden: omgaan met cultuurverschillen, Contact Amsterdam Van den Hove N., Roelandt Th., Grosfeld Th. (1998), Cluster specialisation patterns en innovation styles ICES KLICT rapportage , projectnummer RN-138, Kennis Intensieve Clusters, Beleidsstudie Technologie Economie, Universiteit Twente afdelingen Bouwprocesmanagement en NIKOS, Technische universiteit Delft, afdeling Bouwkunde IDEA Center Groningen (2004), Zernike Groep, bedrijfsprospectus op internet, Groningen Intermediair (2004), De favoriete werkgevers van 2004 Jacobs D. & De Man A.P. (1995), Cluster en concurrentiekracht: naar een nieuwe praktijk in het Nederlandse bedrijfsleven, Samson Alphen aan de Rijn Jacobs D. & Waalkens J. (2001), Vernieuwingen in de innovatiefunctie van ondernemingen, Kluwer Deventer
Blad 211
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Jakobsen L. & Martinussen J. (1991), A national incentive scheme for establishing cooperation networks between small firms, Danish Innovation Centre de Jonge H. (2002), De ontwikkeling van corporate real estate management, Real Estate Magazine, nummer 22 de Jonge H., Dewulf G. en Krumm P. (2002), Succesful corporate real estate strategies, Arko Publishers, Nieuwegein Kamien M.I., Muller M. and Zang I. (1992), Research Joint Ventures and R&D Cartels, American Economic Review, vol. 82 Krumm P. (1999), Corporate real estate management in multinational corporations, Arko Publishers, Nieuwegein LeBas C. & Sierra C. (2002), Location versus home country advantages in R&D activities: some futher results on multinational location strategies, Research Policy, nr. 31 Louter P.J. & de Bruijn P.J.M. (2000), Ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland in vogelvlucht, TNO Inro Delft Meyer-Kramer F. & Reger G. (1999), New perspectives on the innovation strategies of multinational enterprises, Research Policy, nr. 28 Mibiton (2004), stimuleringsprogramma voor starters, prospectus op internet Miles M.E., Berens G., Weiss M.A. (2001), Real Estate Development, Principles and Proces, The Urban Land Institute Ministerie van Economische Zaken (2003), de Innovatiebrief Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2000), Talent voor de toekomst, toekomst voor talent, Commissie van Vught Tijsen Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2001), Wetenschap: roeping tot beroep, SISWO Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2003), Wetenschaps- en Technologie-Indicatoren Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2004), HOOP 2004 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2004), Wetenschapsbeleid 2004 MKB Nederland (2003), Tienpuntenplan innovatie, Den Haag
Blad 212
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Nauta F., van Steenhoven J. (2003), Tijd om te kiezen, kenniseconomie monitor 2003, Stichting Nederland Kennisland Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap (2002), De LAT-relatie tussen bedrijven en universiteiten Nederlandse Regering (2004), Nota Ruimte, Staatsdrukkerij, Den Haag Nederlandse Regering (2003), Innovatiebrief, Staatsdrukkerij, Den Haag Oerlemans A.G.L. & Meeus M.T.H. (1993), industriële netwerken in innovatie in Zuid-Oost Brabant, Deelrapport IV van het project Midden- en kleinbedrijf, Innovatie, Netwerken en Technologiebeleid (MINT), Technische Universiteit Eindhoven Ohmae K. (1989), The global logic of strategic alliances, Harvard Business Review Patel P. en Vega M. (1999), Patterns of internationalisation of corporate technology: location versus home country advantages, Research Policy nr. 28 Philips (2001), Businessplan Centrale Strip, Brink Groep Philips (2004), bedrijfsprospectus Conference Center The Strip op internet, Eindhoven Porter M.F. (1990), The competitive advantage of nations, Free Press New York Porter M.F. (1998), On competition, Harvard Business School Publishing Boston Porter M.F. (december 2001), The Innovation Lecture, Ministerie van Economische Zaken Provincie Zuid-Holland, Zuidplaspolder, internetsite 2004 Rabobank (2004), Visie op internationalisering, Utrecht Regeerakkoord CDA, VVD, D66 (mei 2003), Meedoen, meer werk, minder regels Regterschot J. (1988), Facility management: het professioneel besturen van de kantoorhuisvesting Rothwell R. (1992), Succesful industrial innovation: critical succesfactors for the 1990s, R&D Management, nr. 22 Reich R.B. (1992), The work of nations, Vintage Books New York Reich R.B. (1998), The future of success, Vintage Books New York
Blad 213
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
Scott A.J. & Storper M. (1986), Production, work, territory: the geographical anatomy of industrial capitalism, Allen & Unwin Boston Scott A.J. & Storper M. (1992), Regional development reconsidered in Ernste E. & Meier H., Regional development and contempory industrial response: extending flexible specialisation, Belhaven Press London Senter (2001), Hotspots: ruimtelijke patronen van innovatie in Nederland, Ministeries van Economische Zaken en VROM Stec Groep (2003), collegemateriaal Locatiepatronen 9 april 2003, ASRE Steinle C. & Schiele A. (2002), When do industries cluster? A proposal on how to asses and industry’s propensity to concentrate at a single region or nation, Research Policy, nr. 31 Telematica Instituut Enschede (2004), bedrijfsprospectus op internet, Enschede VNO-NCW (2003), Nederland moet slimmer: Onderwijsbeleid voor de kenniseconomie 2010, Den Haag Volberda H.W. & van den Bosch F.A.J. (2004), Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organizations Matter Most, Erasmus Strategic Renewal Centre, Rotterdam School of Management Webster F.E. & Wind Y. (1972), Organisational buying behaviour, Prentice Hall, New Jersey
Blad 214
Datum
September 2004
Project
Samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger onderwijs: wat zijn de mogelijkheden voor facility sharing?
Betreft
Bijlagen
OVERZICHT GEINTERVIEWDE PERSONEN De heer prof. ir. H. de Jonge
Technische Universiteit Delft Hoogleraar Vastgoedbeheer en -ontwikkeling
De heer drs. E. Bakker
Ministerie van Economische Zaken Projectleider onderzoek Facility Sharing
Mevrouw W. Driessens
IDEA Center Groningen Adviseur
De heer S.J. van Tongeren
Universiteit Twente Contactpersoon Facility Sharing
De heer dr. W. Heinen
DSM, R&D Campus Support Business Development Manager
Mevrouw E. Oerlemans
DSM, R&D Campus Support Accountmanager
Blad 215