Wat zijn de verschillen tussen SPSS 9 en SPSS 10? 1.1 De data-editor / het definiëren van variabelen 1.2 Het openen van bestanden 1.3 Output lezen 1.4 Mogelijke problemen
1.1.1 De data-editor Het grootste verschil tussen SPSS 9 en SPSS 10 zit in het definiëren van de variabelen en in het gebruik van de data-editor. Bij het opstarten van SPSS 10 krijg je net als in SPSS 9 een lege datamatrix in de vorm van een spreadsheet. Er zijn twee verschillen in de lay-out op te merken: In SPSS 10 zijn kleinere vakjes afgebeeld en zie je onderaan twee tabbladen (wie ooit met Excel heeft gewerkt ziet de overeenkomsten). Het ene tabblad heet “data view”, het andere “variable view”. Bij het opstarten wordt automatisch het tabblad “data view” gekozen, waarop je datamatrix staat afgebeeld. De tab “data view” is opgelicht (zie Figuur 1). Figuur 1. Datamatrix van variabelen in SPSS 10 (tabblad "Data View").
In de datamatrix kun je net als in SPSS 9 je onderzoeksgegevens invoeren. Wanneer je dit doet zonder eerst de variabelen te definiëren geeft SPSS automatisch een variabele naam, beginnend bij “var00001”. Een voordeel is dat wanneer je een tekst intypt, SPSS 10 in de datadefinitie meteen het type “String” kiest, terwijl je dit in SPSS 9 eerst zelf moet definieren (zie verder onder paragraaf 1.1.2, het definieren van variabelen). Een handig hulpmiddel bij het werken met je databestand is de mogelijkheid in SPSS versie 10 om de eerste kolom(men) vast te zetten (Klik met de rechtermuisknop op de
kolomkop,
). Als je met variabelen werkt die verder naar rechts staan in je datamatrix, blijf je toch de (waarden van de) eerste variabele(n) zien. Nog een verbetering is dat je kolommen kunt verplaatsen, zonder eerst nieuwe variabelen in te voegen. Selecteer daartoe de kolom (klik één keer op de kolomkop) en sleep deze naar de plaats van bestemming. Hetzelfde kun je doen met rijen. 1.1.2 het definiëren van variabelen Om variabelen te definiëren moet je in SPSS 9 dubbelklikken op de kolomkop. Er verschijnt dan een invulvenster met de titel "Define variable" (zie figuur 2). Figuur 2. Definiëren van variabelen in SPSS 9.
Bij SPSS 10 kun je ook dubbelklikken op de kolomkop. Je krijgt dan geen invulvenster maar komt in een ander spreadsheet, die op het tabblad “variable view” staat. Je kunt dit tabblad ook gewoon aanklikken. In “variable view” krijg je een overzicht van alle variabelen met hun eigenschappen. Een beetje verwarrend is dat SPSS 10 die variabelen in “variable view” onder elkaar neerzet, terwijl ze in de “data view” naast elkaar staan. In figuur 3 zie je de “variable view” behorend bij de datamatrix uit figuur 1.
Figuur 3. Kenmerken van variabelen in SPSS 10 (tabblad "Variable View").
In het spreadsheet onder "Variable View" werk je niet met onderzoeksgegevens, maar alleen met de kenmerken van de variabelen. Het grote voordeel is dat je veel minder hoeft te klikken dan in SPSS 9 (of eerdere versies), omdat je namen en labels gewoon kunt intypen en definities kunt kopiëren naar andere variabelen via “copy” en “paste” (zie onderaan). Op de eerste rij staan alle kenmerken van de eerste variabele (de eerste kolom van je datamatrix), op de tweede rij van de tweede variabele (de tweede kolom van je datamatrix), enz., tot en met op de laatste rij de kenmerken van de laatste variabele (de laatste kolom van je datamatrix). Per variabele worden de volgende kenmerken weergegeven. Per kenmerk staat beschreven hoe je die kunt veranderen en waar het mee overeenkomt in SPSS 9. Name: Hier type je de naam van de variabele. Met je pijltje of met <enter> ga je naar het volgende vakje. In SPSS 9 heet dit “Variable Name”. Type: Hier wordt aangegeven of de waarden die de variabele kan aannemen worden weergegeven in getallen of in woorden. Standaard* staat die op “Numeric” in het formaat 8.2 (8 posities breed, waarbij 2 decimalen). Door te klikken op het grijze blokje met de drie puntjes dat zichtbaar wordt wanneer je op de cel gaat staan krijg je een venster met alle andere opties (date, string, etc.). Dit is hetzelfde venster als in SPSS 9 onder (). Het formaat kun je in SPSS 10 voor nummerieke waarden ook apart instellen onder “Width”en “Decimals”. Width: Het aantal posities dat de waarden van een nummerieke variabele kunnen aannemen, inclusief het aantal decimalen (indien van toepassing). Bij nummerieke variabelen kun je hier gewoon een getal intypen, of de waarden verhogen of verlagen via de pijltjes die zichtbaar worden als je op de cel gaat staan. De “Width” moet altijd groter zijn dan “Decimals” (eventueel eerst “decimals” veranderen). Bij een formaat van 3.2 (width=3, decimals=2) wordt een getal met 3 cijfers achter de komma afgerond op 2 decimalen weergegeven (ook in frequentietabellen!). De ingevoerde waarden met 3 decimalen wordt wel onthouden en als zodanig meegenomen in analyses. Bij andere typen variabelen (bijv. “String” of “Date” variabelen) wordt wel het aantal posities getoond, maar kun je deze alleen veranderen in het venster onder “Type” (zie hierboven). Bij SPSS 9 is er geen mogelijkheid om het aantal posities of decimalen apart te veranderen, anders dan onder “Type”.
Decimals: Het aantal decimalen waarin de waarden van deze variabele worden weergegeven. Alleen in SPSS 10 (zie verder “Width”). Label: Hieronder kun je per variabele een korte omschrijving intypen. In SPSS 9 te vinden onder ,”Variable Label”. Values: Bij nummerieke variabelen kun je value labels toekennen; een omschrijving van de betekenis van de waarden. Door te klikken op het grijze blokje met de drie puntjes dat zichtbaar wordt wanneer je op de cel gaat staan krijg je een venster waarin je de labels kunt toevoegen. In SPSS 9 te vinden onder , “Value Labels”. Missing: Hier kun je aangeven welke waarden moeten worden opgevat als missing values. In SPSS 9 te vinden onder <Missing Values>. Columns: De breedte van de kolom is aan te passen door hier een getal in te typen, of de waarde te verhogen of verlagen via de pijltjes die zichtbaar worden als je op de cel gaat staan. In SPSS 9 te vinden onder , “Column Width”. Align: De lay-out van de kolom is aan te passen door aan te geven hoe de tekst of cijfers worden uitgelijnd. Dit kun je doen door op het pijltje te klikken dat zichtbaar wordt wanneer je op de cel gaat staan en de gewenste uitlijning te kiezen, of door het indrukken van een L (links), R (rechts), of C (gecentreerd). In SPSS 9 onder , “Tekst Alignment”. Measure: Als laatste kun je het meetniveau van je variabele aangeven. Dit kun je doen door op het pijltje te klikken dat zichtbaar wordt wanneer je op de cel gaat staan en het gewenste meetniveau te kiezen, of door het indrukken van een N (Nominaal), O (Ordinaal), of S (Scale, voor zowel interval- als rationiveau). Hier doet SPSS echter nog weinig mee; voorlopig is het meer een hulpmiddel voor de gebruiker van het databestand. In SPSS 9 kun je het meetniveau aangeven onder “Measurement”. Je kunt datadefinities eenvoudig kopiëren naar een of meerdere andere variabelen. Selecteer daartoe de cel met de datadefinitie die je wilt kopiëren en klik op <Edit>, . Selecteer nu een (of meerdere) andere cellen en druk op <Edit>, <Paste>. Wil je alle kenmerken kopiëren, selecteer dan een hele variabele door op de rij-kop te klikken en deze te kopiëren (). Selecteer nu het aantal variabelen waarop je deze kenmerken wilt toepassen en voeg de kenmerken in (<Paste>). Pas je de kenmerken toe op bestaande variabelen dan zullen alle onderdelen van de variabelen waarnaar je de kenmerken kopieert worden vervangen, behalve de variabele naam (dus ook de labels worden gekopieerd). Pas je de kenmerken toe op nog niet bestaande variabelen, dan zal SPSS zelf per variabele waarnaar je de kenmerken kopieert een variabele naam toekennen, beginnend bij “var00001”. Op deze manier kun je dus in één keer meerdere variabelen tegelijk definiëren. Uitgebreide beschrijvingen zijn te vinden in De Vocht, hoofdstuk 3 Meer informatie over het definiëren van je variabelen kun je vinden in de Vocht, hoofdstuk 3, in Huizingh, paragrafen 4.2, 4.3, 8.1 en 8.2 en in het SPSS dictaat, hoofdstuk 3..
*De standaarddefinities zijn te wijzigen via de standaardinstellingen van SPSS.
1.2 Het openen van bestanden In SPSS versie 9 kun je met behulp van de button op de werkbalk alle typen files openen. SPSS herkent het type file en laat die in het juiste formaat zien. SPSS 10 beperkt de keuze van de te openen file via de button tot het type file waarin je op dat moment werkt. Wanneer je in de data-editor werkt, dan krijg je alleen data bestanden te zien en wanneer je in een output-file werkt dan krijg je alleen outputbestanden te zien. Je kunt weliswaar een ander type file kiezen, maar SPSS zal deze dan proberen in te lezen als data-file wanneer je dat vanuit de data-editor doet. De button gebruik je dus voor het openen van hetzelfde type file als het scherm waarin je werkt. Wil je een ander type file openen dan kan dat via het menu , . 1.3 Output lezen De output van SPSS 9 is wel opvraagbaar in SPSS 10, maar andersom niet. Hiervoor is geen rechtstreekse oplossing beschikbaar. Werk je in beide versies dan zijn er een aantal alternatieven: 1. bewaren als html- of tekstbestand 2. werken met de draft viewer 3. werken met syntax 4. copieren naar Word Uitgebreide informatie vind je in FAQ 7. 1.4 Mogelijke problemen Bij het werken met SPSS versie 10 kunnen er problemen onstaan met het schrijven naar de a-diskette. Waarschijnlijke heeft dat te maken met de beschikbare schijfruimte en geheugen en gebeurt het alleen bij grote data files. Het komt gelukkig maar zelden voor, maar als het gebeurt kan het leiden tot (ernstig) dataverlies. Het is daarom aan te raden om een (opgeschoond) databestand altijd (ook) op de harde schijf van de computer of op een netwerkserver te bewaren. Indien nodig kun je het bestand via de verkenner vanaf de harde schijf of server kopiëren naar diskette. Bij de opdracht “Split File” wordt het bestand gesorteerd op basis van de variabele die je ingeeft. Wanneer je het bestand na deze opdracht opnieuw wilt splitsen op basis van andere variabelen, dan wordt niet altijd correct gesorteerd, waardoor de analyses op verkeerde subgroepen wordt uitgevoerd. Dit kun je voorkomen door na elke “Split File”-opdracht de splitsing ongedaan te maken via , <Split File: Analyze all cases>. De melding "Split File on" is dan niet meer te zien op de statusbalk.