Effecten van campagnes op overgewicht Wat zijn de verschillen tussen traditionele media en e-health?
Naam: Rhianne Hoek Studentnummer: 5624681 Bachelor thesis Communicatiewetenschap Docent: Mirjam Baars Datum: 21 mei 2010
Inhoudsopgave Pag. Inleiding
2
Aanleiding
2
Probleemstelling
3
Theoretisch kader
4
Traditionele campagnes en E-health campagnes
4
Theorieën en typen effecten
5
Health Belief Model
5
Sociaal Cognitieve Theorie
6
Transtheoretical Model
8
Methode
10
Resultaten
11
Traditionele mediacampagnes
11
E-health campagnes
15
Tabel
18
Conclusie
19
Discussie
20
Literatuurlijst
21
2
Inleiding Het aantal mensen met overgewicht neemt in Westerse landen steeds meer toe, ook in Nederland (Van den Hurk, Van Dommelen, Van Buuren, Verkerk & HiraSing, 2007). Dit heeft verschillende gevolgen voor de volksgezondheid. Mensen met obesitas (ernstig overgewicht) leven gemiddeld korter dan mensen met een gezond gewicht. Daarnaast hebben ze vaak een slechtere gezondheid, omdat overgewicht een verhoogde kans geeft op diabetes, harten vaatziekten en verschillende vormen van kanker (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, 2009). Onder de Nederlandse volwassenen heeft 40% overgewicht en 10% ernstig overgewicht (Ministerie van VWS, 2009). Ook onder kinderen wordt het probleem steeds groter. In 1980 was 3,9% van de jongens en 6,9% van de meisjes in Nederland te zwaar. In 2003 was dit percentage opgelopen tot respectievelijk 14,5% en 17,5% (Van den Hurk et al., 2007). Uit onderzoek blijkt dat, wanneer kinderen overgewicht hebben, zij 80% kans hebben om ook als volwassene gewichtsproblemen te krijgen (De Vos van der Hoeven, z.d.). Er wordt dan ook opgeroepen om meer aandacht te besteden aan dit probleem en zo te proberen het aantal mensen met overgewicht terug te dringen met behulp van voorlichting en campagnes (Van den Hurk et al., 2007). De Nederlandse overheid probeert al jaren het overgewichtprobleem aan te pakken met behulp van traditionele massamedia campagnes, zoals ‘Maak je niet dik!’ en ’30 minuten bewegen’. In dit soort campagnes worden mensen opgeroepen stil te staan bij hun gewicht en de gevaren die eventueel overgewicht met zich meebrengt. Deze campagnes worden verspreid via televisie, radio en printmedia zoals tijdschriften en kranten. Er wordt vooral gepleit voor het aanpassen van de huidige levensstijl, door bijvoorbeeld af te vallen, gezonder te eten en/of meer te bewegen. De laatste jaren worden er echter ook steeds meer campagnes opgezet via internet en mobiele telefoon, de zogenaamde E-health campagnes. Deze campagnes verschillen van mediacampagnes doordat deze vaak interactief zijn; mensen met overgewicht krijgen bijvoorbeeld een coach die hen via sms of e-mail aanspoort gezonder te eten of meer te bewegen (Van Wier, Ariëns, Dekkers, Hendriksen, Smid & Van Mechelen, 2009). Een nadeel van traditionele mediacampagnes is dat deze niet precies toegespitst kunnen worden op het individu. Ze bereiken veel mensen in één keer en de boodschap is voor iedereen hetzelfde, of zij gezond of ongezond leven. E-health campagnes hebben als groot voordeel dat ze wel aangepast kunnen worden aan de gebruiker (Neuhauser & Kreps, 2003). De vraag is echter of deze campagnes effect hebben, want het aantal mensen met overgewicht blijft stijgen. De verwachting is dat, wanneer de huidige trend zich voortzet, in 2024 41% van de Nederlandse bevolking matig overgewicht zal hebben en 18% obesitas (Bemelmans, Hoogenveen, Visscher, Verschuren & Schuit, 2004). En als deze campagnes
3
effect hebben, is het ook belangrijk om te weten wat deze effecten precies zijn en of er voor traditionele mediacampagnes andere effecten worden gevonden dan voor e-health campagnes. In deze studie zal geprobeerd worden hier een antwoord op te geven. Dit zal gedaan worden aan de hand van resultaten die in eerder onderzoek gevonden zijn en die in deze studie samengevoegd worden.
Probleemstelling In deze studie zal gekeken worden naar de effecten van e-health- en traditionele mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl en zullen de gevonden effecten met elkaar vergeleken worden. In deze studie zal onder een gezondere levensstijl enkel vallen: gezonder eten en meer bewegen, al dan niet resulterend in gewichtsverlies. De hoofdvraag in deze studie is: Wat zijn de verschillen in effecten tussen traditionele media- en e-health campagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl?
Zoals gezegd hebben steeds meer mensen in Nederland overgewicht. Het grootste gevaar van overgewicht zijn de ziektes die ermee samenhangen, zoals diabetes, hart- en vaatziekten en verschillende vormen van kanker (Ministerie van VWS, 2009). Daarnaast kost het de Nederlandse samenleving veel geld. Volgens de Gezondheidsraad is de gezondheidszorg 500 miljoen euro per jaar kwijt aan behandelingen die verband houden met overgewicht (Ministerie van VWS, 2009). Aangezien het aantal mensen met overgewicht steeds meer toeneemt, zal ook dit bedrag steeds meer toenemen. Het is dus van groot belang dat het aantal mensen met overgewicht afneemt. Er zijn al verschillende onderzoeken gedaan naar de effecten van traditionele mediacampagnes en e-health campagnes (bijvoorbeeld Wammes, Oenema & Brug, 2007; Estabrooks & Smith-Ray, 2008). Deze studies richten zich echter op één enkele interventie en niet op meerdere onderzoeken en de effecten daarvan. In deze paper zullen verschillende studies samengevoegd worden, waardoor er een overzicht ontstaat van de effecten van traditionele media- en e-health campagnes met betrekking tot een gezondere leefstijl. Met behulp van deze studie kan duidelijk worden wat deze effecten zijn, waar de verschillen zitten en waarin deze campagnes tekort schieten. Met deze kennis kan een nieuwe campagne opgezet worden, die hopelijk leidt tot het aanpassen van een ongezonde levensstijl. Daarnaast kan met behulp van deze studie duidelijk worden welke leemtes in kennis er nog zijn en waar dus nog verder onderzoek nodig is.
4
Theoretisch kader Traditionele mediacampagnes en E-health campagnes Traditionele mediacampagnes zijn campagnes die verspreid worden met behulp van traditionele media: radio, print en televisie (Cassell, Jackson & Cheuvront, 1998). Elk jaar worden er vele mediacampagnes opgezet om mensen aan te sporen hun ongezonde gedrag te veranderen. Vaak worden deze campagnes gebruikt om informatie te verspreiden en mensen bewust te maken van de risico’s van ongezond gedrag. Effecten van deze campagnes op het veranderen van gedrag zijn vaak lastig te meten, maar er wordt aangenomen dat er wel degelijk een effect is (Randolph & Viswanath, 2004). Een nadeel van campagnes die verspreid worden via traditionele media is dat de boodschap voor iedereen hetzelfde is, deze kan niet toegespitst worden op het individu (Neuhauser & Kreps, 2004). E-health campagnes maken gebruik van nieuwe media, zoals het internet en de mobiele telefoon. Onder e-health communicatiemiddelen vallen onder andere: online support groups, e-mail contact tussen patiënt en verzorger, online communities en computergecontroleerde counseling via telefoon. Veel van deze middelen zijn gratis te vinden op internet (Cassell et al., 1998; Neuhauser & Kreps, 2004). Het grote voordeel van e-health campagnes is dat zij wel op maat gemaakt (tailored) kunnen worden, voor elke gebruiker kan een programma aangepast worden aan zijn of haar behoeften. Hierbij kan ook gekeken worden naar de huidige levensstijl en naar de omgeving van de persoon. Iemand die geen geld heeft om naar de sportschool te gaan kan bijvoorbeeld tips krijgen over oefeningen die thuis gedaan kunnen worden. Een ander voordeel van e-health campagnes is dat deze vaak interactief zijn; er vindt directe communicatie plaats tussen de gebruiker en bijvoorbeeld een coach, die de gebruiker aanspoort om te gaan sporten of tips geeft over gezonde voeding (Neuhauser & Kreps, 2003). Uit onderzoek van Neuhauser en Kreps (2003) blijkt dat een gezondheidscampagne het meest effectief is wanneer aan de volgende vijf voorwaarden wordt voldaan: 1. Campagnes moeten mensen op zowel rationeel als emotioneel vlak aanspreken. 2. Mensen moeten zich kunnen herkennen in de campagne en het gewenste gedrag moet bij hun dagelijks leven passen. 3. Om het gedrag van de populatie te veranderen moet er gestreefd worden naar een combinatie tussen inter-persoonlijke communicatie en het gebruik van massamedia. 4. Een campagne met op maat gemaakte communicatie is effectiever dan een campagne met een algemene boodschap. 5. Interactieve communicatie is effectiever dan eenzijdige communicatie.
5
Hieruit blijkt dat zowel traditionele mediacampagnes als e-health campagnes van belang zijn om ongezond gedrag effectief te veranderen. Cassell et al. (1998) suggereren bijvoorbeeld dat traditionele mediacampagnes gebruikt kunnen worden voor het verspreiden van kennis en bewustzijn, maar dat inter-persoonlijke communicatie, en dus e-health, van groot belang is om het gedrag van mensen te veranderen.
Theorieën en typen effecten Er zijn in de literatuur verschillende theorieën te vinden die de effecten van e-health- en mediacampagnes op gezondheidsgedrag proberen te verklaren. Gedrag staat echter niet op zichzelf; wanneer wordt geprobeerd het gedrag te veranderen is het ook belangrijk om te kijken naar de determinanten die het gedrag bepalen (Lechner, Kremers, Meertens & de Vries, 2007). Daarom zal in deze studie niet alleen gekeken worden naar de effecten op gedrag, maar ook naar de effecten op cognitie. Onderstaande theorieën gaan dan ook over zowel cognitie als gedrag.
Health Belief Model Het health belief model is een model dat halverwege de vorige eeuw is ontstaan en sindsdien veel gebruikt wordt om gedrag dat gerelateerd wordt aan gezondheid te verklaren (Strecher & Rosenstock, 1997). Het model is in 1975 uitgebreid door Becker & Maiman, waardoor het model niet meer alleen ingaat op het voorkomen van ziektes maar ook op het aanzetten tot gezond gedrag (Becker, Maiman, Kirscht, Heafner & Drachman, 1977). Volgens het health belief model besluiten mensen hun gedrag te veranderen wanneer zij denken dat de dreiging van een gezondheidsprobleem groot is. De dreiging van het gezondheidsprobleem wordt groter naarmate men denkt vatbaarder te zijn voor het risico (waargenomen vatbaarheid) en men weet dat het risico ernstige consequenties kan hebben (waargenomen ernst). Daarnaast zullen mensen eerder gezond gedrag vertonen wanneer zij denken dat zij het gezondheidsprobleem kunnen voorkomen of genezen door hun gedrag te veranderen. Mensen maken hierbij een afweging tussen de waargenomen voordelen en de waargenomen barrières (Lechner et al., 2007). Wanneer mensen denken dat zij risico lopen een bepaald gezondheidsprobleem te krijgen (risicoperceptie) én besloten hebben dat de voordelen van het gezonde gedrag opwegen tegen de nadelen (gedragsevaluatie), hoeft dit niet automatisch te betekenen dat zij het gedrag ook daadwerkelijk uitvoeren. Vaak hebben zij nog een ‘duwtje in de rug’ nodig (een zogenaamde cue to action) om het gezonde gedrag te gaan vertonen (Lechner et al., 2007). Onder deze cues to action vallen bijvoorbeeld mediacampagnes, advies van anderen of een ziekte bij een vriend of familielid (Becker et al., 1977) (zie ook figuur 1).
6
Demografische variabelen en psychologische kenmerken kunnen invloed hebben op de risicoperceptie en de gedragsevaluatie. Onder demografische variabelen vallen bijvoorbeeld leeftijd, sekse en etniciteit. Onder psychologische kenmerken vallen bijvoorbeeld persoonlijkheid en sociale klasse (Becker et al., 1977). Demografische Variabelen
Waargenomen vatbaarheid Waargenomen ernst Gedrag Waargenomen voordelen
Psychologische kenmerken
Waargenomen barrières
Cue to action
Figuur 1: Het Health Belief Model. Naar Lechner, Kremers, Meertens en de Vries (2007), p.95.
Wanneer het health belief model toepast wordt in e-health- of traditionele mediacampagnes ter promotie van een gezondere levensstijl, is het van belang dat duidelijk gemaakt wordt dat overgewicht verschillende risico’s met zich meebrengt en dat deze risico’s ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid. Daarnaast moet duidelijk worden dat de voordelen van gezond gedrag (afvallen, gezonder eten, meer bewegen) opwegen tegen de nadelen (het kost geld en inspanning en is moeilijk). Verwacht kan worden dat traditionele mediacampagnes vooral geschikt zijn om mensen duidelijk te maken wat de gevaren zijn van overgewicht en dat de voordelen van het gezonde gedrag opwegen tegen de nadelen, terwijl e-health campagnes kunnen dienen als ‘cue to action’. Doordat de inhoud van een e-health campagne aan de persoonlijke wensen van de gebruiker aangepast kan worden, kan er precies ingespeeld worden op de behoeftes van de gebruiker.
Sociaal Cognitieve Theorie Een andere theorie die zowel probeert een verklaring te geven voor de cognitieve- als de gedragseffecten is de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1986, in: Bandura, 1998). Het verschil met het health belief model is dat deze theorie een concept toevoegt, namelijk eigeneffectiviteit. Dit concept houdt in dat men ervan overtuigd is dat hij zijn gedrag kan veranderen en dat hij ook de middelen en kennis heeft om onder verschillende omstandigheden vast te houden aan dit gezonde gedrag. Eigeneffectiviteit is een belangrijke
7
basis voor actie; wanneer men niet denkt dat hij het gewenste gezondheidsgedrag uit kan voeren, zal hij ook geen poging ondernemen (Bandura, 1998). Eigeneffectiviteit kan op vier manieren verkregen of vergroot worden. Ten eerste door succeservaringen. Wanneer men in een moeilijke situatie het gezonde gedrag doorgezet heeft, maakt hij een positieve evaluatie over zichzelf waardoor de eigeneffectiviteit toeneemt. Ten tweede kan eigeneffectiviteit verkregen worden door het kijken naar een rolmodel. Dit rolmodel geeft het goede voorbeeld door in een moeilijke situatie het gezonde gedrag uit te voeren, waardoor kennis en vaardigheden aangeleerd kunnen worden. Ten derde kan eigeneffectiviteit toenemen door sociale overtuiging. Hierbij worden mensen door anderen geprezen voor hun kennis en gezonde gedrag en worden ze in situaties geplaatst die onder normale omstandigheden kunnen leiden tot een terugval naar het ongezonde gedrag. Als laatste kan eigeneffectiviteit toenemen door stressreacties te verminderen en mensen in een positieve stemming te brengen. Hierdoor zijn ze sneller overtuigd dat zij het gezonde gedrag uit kunnen voeren (Bandura, 1998). Eigeneffectiviteit kan gezien worden als een middel om de waargenomen barrières die genoemd worden in het health belief model te verkleinen. Een barrière kan bijvoorbeeld zijn dat iemand al meerdere malen heeft geprobeerd zijn gedrag te veranderen, maar hier tot nu toe nog niet in is geslaagd. Iemand die overtuigd is van zijn eigen kunnen, zal deze waargenomen barrière wellicht als minder groot ervaren dan iemand die niet overtuigd is van zijn eigen kunnen (Lechner et al., 2007) (zie ook figuur 2). Demografische Variabelen
Waargenomen vatbaarheid Waargenomen ernst Gedrag
Waargenomen voordelen Psychologische kenmerken
Waargenomen barrières
EigenEffectiviteit
Cue to action
Figuur 2: Het Health Belief Model aangevuld met eigeneffectiviteit. Naar Lechner, Kremers, Meertens en de Vries (2007), p.95.
Verwacht kan worden dat in traditionele mediacampagnes vooral geschikt zijn om met behulp van rolmodellen de eigeneffectiviteit van mensen te vergroten. E-health campagnes zijn juist geschikt om te gebruiken als sociale overtuiging. Via e-mail of sms kan
8
een coach bijvoorbeeld mensen complimentjes geven wanneer zij gesport hebben of de hele dag gezond gegeten hebben.
Transtheoretical Model Het transtheoretical model (TTM)van Prochaska en Di Clemente (1982) wordt ook wel het stages of change model genoemd. In dit model wordt ervan uitgegaan dat motivatie om het gedrag te veranderen de belangrijkste voorspeller is voor het daadwerkelijk veranderen van het (gezondheids)gedrag (Prochaska & Di Clemente, 1982). In het model worden vijf stadia onderscheiden (Velicer, Prochaska, Fava, Norman & Redding, 1998):
1.
Precontemplatie. In deze fase zijn mensen niet van plan hun gedrag in de nabije toekomst te veranderen. Dit komt doordat zij niet op de hoogte zijn van de gevaren van hun gedrag of omdat zij al enkele malen geprobeerd hebben hun gedrag te veranderen, zonder resultaat. De motivatie om het gedrag te veranderen is erg laag.
2.
Contemplatie. In deze fase zijn mensen van plan hun gedrag in de toekomst (de komende zes maanden) te veranderen. Ze zijn op de hoogte van de voordelen van het gezonde gedrag en de nadelen van het ongezonde gedrag. Mensen kunnen echter lange tijd ‘vast’ komen te zitten in deze fase, doordat zij telkens opnieuw de afweging maken tussen de voor- en nadelen van het gezondheidsgedrag. Mensen zijn wel gemotiveerd om hun gedrag te veranderen, maar deze motivatie is niet erg hoog.
3.
Voorbereiding. Dit is de fase waarin mensen van plan zijn hun gedrag in de nabije toekomst te veranderen (de komende maand). Zij hebben een plan om hun gedrag te veranderen en voorbereidingen getroffen om deze veranderingen door te zetten. Mensen in deze fase hebben een hoge motivatie.
4.
Actie. Mensen die in deze fase zitten hebben hun gedrag de laatste zes maanden aangepast. Het is belangrijk dat mensen in deze fase aangespoord worden het gezonde gedrag vol te houden, zodat zij geen terugval krijgen naar het ongezonde gedrag. Ook in deze fase hebben mensen een hoge motivatie om hun gedrag te veranderen.
5.
Behoud. Mensen in deze fase hebben hun gedrag al geruime tijd aangepast en zij hebben er vertrouwen in dat zij niet terug zullen vallen in het oude, ongezonde gedrag. Er is geen motivatie meer om het gedrag te veranderen, maar wel om het gedrag te onderhouden.
9
Wanneer het transtheoretical model gecombineerd wordt met het health belief model en de sociaal cognitieve theorie kan gesteld worden dat de eerste twee fases, precontemplatie en contemplatie, vallen onder het eerste deel van het health belief model. Mensen zijn wel bekend met de gevaren van het ongezonde gedrag en ook met de voor- en nadelen van het gezonde gedrag, maar ze handelen hier niet naar. Fase drie kan gezien worden als het tweede deel van het health belief model, waarbij ook eigeneffectiviteit een grote rol speelt. Mensen zijn gemotiveerd om hun gedrag te veranderen en denken ook dat zij dit kunnen, maar hebben wellicht nog een cue to action nodig om het gedrag daadwerkelijk uit te voeren. Fase vier en vijf vallen onder het laatste deel van het health belief model: mensen hebben hun gedrag aangepast en zijn gemotiveerd om dit vol te houden (zie ook figuur 3). Fase 1: Precontemplatie Fase 2: Contemplatie Demografische Variabelen
Waargenomen vatbaarheid
Fase 3: Voorbereiding
Fase 4: Actie Fase 5: Behoud
Cue to action
Waargenomen ernst Gedrag Waargenomen voordelen Psychologische kenmerken
Waargenomen barrières
EigenEffectiviteit
Figuur 3: Het Health Belief Model aangevuld met eigeneffectiviteit en het Transtheoretical Model. Naar Lechner, Kremers, Meertens en de Vries (2007), p.95.
Het is van belang om mensen die in de ‘actie’-fase zitten te ondersteunen, omdat blijkt dat het de eerste drie tot zes maanden na het aanpassen van het gedrag het moeilijkst is om het gedrag vol te houden. De kans op terugval is in deze periode het grootst (Prochaska & Di Clemente, 1982). Verwacht kan worden dat traditionele mediacampagnes vooral ingezet worden om mensen in fase één, twee en drie te bereiken. In deze campagnes kan de nadruk gelegd worden op kennis over het ongezonde en gezonde gedrag, zodat men zich deze kennis eigen maakt en zal overwegen zijn ongezonde gedrag te veranderen. Met behulp van ehealth campagnes kunnen mensen in fase drie, vier en vijf bereikt worden. Mensen kunnen bijvoorbeeld met behulp van sms of e-mail aangespoord worden om hun gezonde gedrag
10
voort te zetten, door gezond te blijven eten en genoeg te bewegen. De berichten kunnen op maat gemaakt worden, zodat elke gebruiker de informatie ontvangt die voor hem of haar relevant is.
Er zijn dus verschillende manieren waarop cognitieve- en gedragseffecten tot stand kunnen komen. Op basis hiervan zijn de volgende vier deelvragen opgesteld die gebruikt worden om de hoofdvraag te beantwoorden: Deelvraag 1: Wat zijn de cognitieve effecten van traditionele mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Deelvraag 2: Wat zijn de cognitieve effecten van e-health campagnes met betrekking tot en gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Deelvraag 3: Wat zijn de gedragseffecten van traditionele mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Deelvraag 4: Wat zijn de gedragseffecten van e-health campagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek?
Methode Dit onderzoek betreft een literatuurstudie. Dit houdt in dat met behulp van verschillende artikelen een overzicht wordt gegeven over een bepaald onderwerp, in dit geval e-health- en mediacampagnes ter promotie van een gezondere levensstijl. Er is gezocht binnen de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. De gevonden artikelen komen uit de databases van Academic Search Premier, Picarta, Web of Science, PsychINFO, Communication & Mass Media Complete en Science Direct. Het zoeken van deze artikelen vond plaats tussen 15 maart 2010 en 18 maart 2010 en tussen 11 mei 2010 en 17 mei 2010. Om bronnen te vinden die relevant zijn voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende zoektermen: -
E-health/ Internet
-
Health communication
-
Media campaign/ Mass media
-
Weight/ Weight loss/ Obesity
-
Physical activity
-
Fruit consumption
-
Health behaviour
De zoektermen zijn ook met elkaar gecombineerd om zo de meest relevante artikelen te vinden, hierbij werd altijd één mediavorm en één levensstijl gebruikt. Alleen de artikelen die aan de volgende eisen voldeden, zijn geselecteerd voor dit literatuuronderzoek:
11
-
De artikelen verschenen tussen het jaar 2001 en 2010.
-
Het artikel gaat over de effecten van een e-health campagne of een mediacampagne met betrekking tot meer bewegen en/ of een hogere fruit/ groente consumptie al dan niet leidend tot gewichtsverlies.
-
Het artikel bevat een empirische studie.
-
Het artikel is opgenomen in de UvA-collectie en in zijn geheel te lezen via de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Uiteindelijk zijn er 16 artikelen geselecteerd die geschikt zijn voor dit onderzoek. Een beperking van deze literatuurstudie is dat er enkel gebruik is gemaakt van artikelen die opgenomen zijn in de collectie van de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Dit komt doordat ik enkel toegang heb tot deze collectie en dus geen gebruik kon maken van artikelen die opgenomen zijn in collecties van andere universiteiten. Ook artikelen uit tijdschriften waar de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam geen toegang toe biedt konden niet gebruikt worden.
Resultaten Uit de gevonden empirische studies blijkt dat e-health- en mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl verschillende effecten kunnen hebben. Hieronder volgen de resultaten die per studie gevonden zijn, onderverdeeld in traditionele mediacampagnes en ehealth campagnes. Zowel de cognitieve effecten als de gedragseffecten zullen behandeld worden. Alle resultaten die genoemd worden zijn significant op het 0,05 niveau (p < 0,05). Voor een korte samenvatting van de resultaten, zie tabel 1.
Traditionele mediacampagnes Hillsdon, Cavill, Nanchahal, Diamond en White (2001) onderzochten de effecten van een nationale mediacampagne in Engeland. De campagne was gericht op het vergroten van kennis over het belang van bewegen als preventie van overgewicht. Aan het onderzoek deden 3189 volwassenen mee. Zij werden drie keer thuis geïnterviewd, elke keer na een campagnegolf. Deze interviews hadden een vragenlijst als basis en er werd onder andere gevraagd naar de fysieke activiteit van de deelnemers en of zij de mediacampagne (her)kenden. Uit de resultaten blijkt dat 38% van de respondenten van de campagne afweet. De kennis over beweging nam met 3,7% toe tussen de eerste en derde campagnegolf. Het aantal mensen dat licht beweegt neemt toe van 44,8% na de eerste campagnegolf tot 47,7% na de derde campagnegolf. Echter, het percentage mensen dat veel beweegt neemt af van 12,2% na de eerste campagnegolf tot 3,4% na de laatste campagnegolf.
12
Miles, Rapoport, Wardle, Afuape en Duman (2001) onderzoeken ook het effect van een mediacampagne; ‘Fighting Fat, Fighting Fit’, een campagne geïnitieerd door de BBC. In deze campagne werden mensen aangeraden permanente veranderingen in hun gedrag door te voeren, door meer te bewegen en gezonder te gaan eten. Mensen moesten zich aanmelden om aan deze campagne mee te kunnen doen. Zeven weken werden in radio- en televisieprogramma’s van de BBC mensen opgeroepen hun gedrag te veranderen. De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van een voor- en een nameting. Er waren 2112 mensen die meededen aan zowel de voor- als de nameting. Het overgrote deel bestond uit vrouwen die overgewicht of obesitas hadden. Uit de resultaten blijkt dat deze groep na de campagne minder weegt, ze zijn gemiddeld 4,2 kilo afgevallen. Hun BMI (verhouding tussen lichaamslengte en gewicht) is met gemiddeld 1,6 afgenomen. Daarnaast eten ze minder vette etenswaren, bewegen ze meer en eten ze meer groenten en fruit. In een artikel van Wammes, Oenema en Brug (2007) wordt onderzocht wat de effecten zijn van een mediacampagne om gewichtstoename te voorkomen. De campagne was een massamediale campagne in Nederland, waarbij gebruik werd gemaakt van radio, televisie, internet, kranten, tijdschriften, een callcenter en printmateriaal, zoals brochures en ansichtkaarten. Er waren zes campagnegolven. In het onderzoek zijn er twee voormetingen geweest en negen nametingen (ook tussen de campagnegolven in). Het aantal respondenten varieerde tussen 483 en 493 voor elk van de vragenlijsten. Uit de resultaten blijkt dat 61% van de mensen na de eerste campagnegolf zich bewust is van de campagne. Na de laatste campagnegolf is dit 88,4%. Daarnaast werd er kleine positieve stijging gevonden voor waargenomen sociale steun en intentie om gewichtstoename te voorkomen, deze namen na elke campagnegolf iets toe. Er is geen duidelijk effect gevonden voor eigeneffectiviteit. De risicoperceptie nam na elke campagnegolf iets af, mensen dachten dus dat zij minder kans hadden om overgewicht te krijgen. Een ander onderzoek waarin enkel naar cognitieve effecten is gekeken, is het onderzoek van Berry, Spence, Plotnikoff, Bauman, McCargar, Witcher, Clark en Stolp (2009). Zij onderzochten de effecten van een televisiecampagne gericht op ouderen (in de leeftijd van 55-70 jaar). Er waren twee televisiespotjes ontwikkeld, één om mensen aan te sporen meer groenten en fruit te eten en één om hen aan te sporen meer te bewegen. De spotjes werden acht weken lang getoond op een lokale zender in de provincie Alberta, Canada. Direct na het einde van de campagne werden 1600 mensen gevraagd mee te doen aan een telefonische vragenlijst. Een aantal maanden na de campagne werden 29 mensen gevraagd mee te doen aan focus groepen. Uit de vragenlijst bleek dat slechts 6 mensen (0,04%) de campagne voor hogere groenten- en fruitconsumptie kenden, zonder dat hier specifiek naar gevraagd werd.
13
Voor de meer bewegen-campagne was dit aantal 8 (0,05%). Wanneer er wel specifiek naar de campagnes gevraagd werd, waren deze aantallen respectievelijk 302 en 284 (18,9% en 17,8%). Iemand die ouder is dan 55 jaar had 1,46 keer meer kans om de groenten- en fruitcampagne te herkennen dan iemand die jonger is dan 55 jaar. Uit de focus groepen bleek dat de campagnes als negatief werden ervaren. Ze zouden niet gericht zijn op ouderen, te onduidelijk zijn en door de verwijzing naar een website niet geschikt zijn voor ouderen omdat zij vaak geen beschikking hebben over een computer. In een artikel van Pollard, Miller, Daly, Crouchley, O’Donoghue, Lang en Binns (2007) wordt onderzocht of een Australische mediacampagne ter promotie van het eten van meer groente en fruit effect heeft. De campagne vond plaats tussen 2002 en 2005, waarbij onder andere gebruik werd gemaakt van televisie, radio, internet, persconferenties, publicaties en schoolen gemeenschapsactiviteiten. Er werd één voormeting gedaan, drie metingen tijdens de campagne en één nameting. Tijdens de campagne werd deze door 86,3% tot 90,8% van de respondenten herkend. 12 maanden na de campagne lag dit percentage nog op 77,7%. Uit de resultaten blijkt verder dat mensen zich na de campagne meer bewust zijn van de hoeveelheid groente en fruit die je per dag moet eten. Daarnaast eten mensen na de campagne meer groente en fruit dan voor de campagne. Het aantal porties fruit per dag ging van 1,6 in 2002 naar 1,8 in 2005 en het aantal porties groente ging van 2,6 per dag in 2002 naar 3,2 per dag in 2005. Beaudoin, Fernandez, Wall en Farley (2007) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van een mediacampagne in New Orleans waarin toename van lichamelijke activiteit en inname van groenten en fruit gepromoot wordt. Daarnaast wordt de consumptie van snacks met veel calorieën ontmoedigd. Bij deze mediacampagne werd gebruik gemaakt van lokale televisie- en radiozenders en reclames op bussen en auto’s. De campagne duurde zes maanden en er is gebruik gemaakt van een voor- en een nameting. Aan de voormeting deden 3137 mensen mee, aan de nameting 1500 mensen. Zij werden allen gebeld en gevraagd om de vragenlijst te beantwoorden. Uit de resultaten blijkt dat 52% van de mensen de campagne herkent. Daarnaast vinden mensen de inname van groenten en fruit belangrijker (dit percentage steeg van 79% naar 84%). Ook lichamelijke beweging werd belangrijker gevonden (dit percentage steeg van 73% naar 76%). Het percentage mensen dat drie of meer porties groenten en fruit per dag at bleef hetzelfde (33%), terwijl de het percentage mensen dat drie of meer snacks at per dag toenam van 10 naar 11%. In een artikel van Bauman, Bowles, Huhman, Heitzler, Owen, Smith en Reger-Nash (2008) is onderzocht wat de effecten zijn van de VERB-campagne, een campagne om lichamelijke beweging te promoten voor kinderen tussen 9 en 13 jaar. Het onderzoek bestond uit een
14
voor- en nameting, waar een periode van 12 maanden tussen zat. In deze 12 maanden waren op televisie spotjes te zien van de VERB campagne waarin beelden te zien waren van kinderen die op verschillende manieren aan lichamelijke beweging deden. Daarnaast werd in de campagne gebruik gemaakt van radio, internet en printmateriaal. De data voor evaluatie van de campagne is verzameld door de Youth Media Campaign Longitudinal Surveys (YMCLS). Bauman et al., hebben alleen de data gebruikt van kinderen in de leeftijd tussen 9 en 13 jaar, er deden 2364 kinderen in die leeftijdscategorie mee aan het onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat 19,8% van de kinderen zich de campagne herinnerde en dat 57,4% van de kinderen de campagne herkende. Daarnaast is 18,6% van de kinderen na de campagne actiever dan voor de campagne. Daartegenover staat wel dat 21,1% van de kinderen na de campagne minder actief is dan voor de campagne. Price, Huhman en Potter (2008) hebben ook onderzoek gedaan naar de effecten van de VERB-campagne. Zij hebben echter niet gekeken naar de effecten op de kinderen zelf, maar op de ouders van kinderen in de leeftijd van 9 tot 13 jaar. Ouders van deze kinderen waren namelijk ook een doelgroep van de campagne; zij werden aangespoord hun kinderen aan te moedigen meer te bewegen. De ouders werden op een andere manier bereikt dan de kinderen, namelijk via advertenties in tijdschriften. Price et al., hebben ook gebruik gemaakt van de data die verzameld is door de YMCLS, alleen zij hebben enkel de data gebruikt van ouders met kinderen in de leeftijd van 9 tot 13 jaar. Er deden 1946 ouders met kinderen in die leeftijdscategorie mee aan het onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat 55% van de ouders van de campagne afweet. De ouders die wel van de campagne afweten vinden lichamelijke beweging belangrijker dan ouders die niet van de campagne afweten. Daarnaast hadden zij hogere verwachtingen van hun mogelijkheid om hun kinderen te beïnvloeden en hadden zij de afgelopen 7 dagen vaker actief met hun kind gespeeld. In een artikel van Craig, Bauman, Gauvin, Robertson en Murumets (2009) wordt onderzocht wat de effecten zijn van de Canadese campagne ParticipACTION, waarin lichamelijke beweging wordt gepromoot. Net als in het onderzoek van Price et al. (2008) wordt er gekeken naar de effecten op de ouders van jonge kinderen. Met deze campagne werd namelijk geprobeerd ouders van kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar duidelijk te maken dat het belangrijk is dat kinderen voldoende beweging krijgen. Er zijn zeven verschillende televisiespotjes ontwikkeld die uitgezonden werden op alle grote Canadese televisiezenders. Uit een bestaande database werden 1554 mensen geselecteerd om mee te doen aan het onderzoek, mensen met kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar waren hierin oververtegenwoordigd. Wanneer de onderzoekers niet specifiek naar de campagne vroegen, wist 22% van de mensen de campagne te noemen. 57% van de mensen herkende minimaal
15
één van televisiespotjes. Mensen die de campagne herkenden waren het vaker eens met de stelling dat lichamelijke beweging belangrijk is voor kinderen. 26,5% van de mensen is na de campagne meer gaan bewegen, 33,1% van de mensen heeft met hun kind(eren) gepraat over het belang van bewegen en 12,2% van de mensen heeft hun kind(eren) opgegeven voor een sport of andere vorm van georganiseerde lichamelijke beweging. E-health campagnes Spittaels, De Bourdeaudhuij en Vandelanotte (2007) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van een interventiewebsite gericht op het stimuleren van lichamelijke beweging. In het onderzoek is gebruik gemaakt van twee experimentele groepen en één controlegroep. Iedereen kreeg een e-mail met de vraag een vragenlijst in te vullen op de website. Op basis van hun antwoorden kregen de mensen in de interventiegroepen een op maat gemaakt advies om lichamelijke beweging te stimuleren. De eerste interventiegroep (n= 103) kreeg na drie maanden weer de vraag deze vragenlijst in te vullen en op basis hiervan werd een nieuw, op maat gemaakt, advies gegeven. De tweede interventiegroep (n= 78) kreeg deze mogelijkheid niet. Naast het advies hadden beide interventiegroepen onbeperkt toegang tot de website, waar informatie en tips te vinden waren over lichamelijke beweging. De controlegroep (n= 104) kreeg geen op maat gemaakt advies en had ook geen toegang tot de website. Zij kregen na zes maanden enkel een vragenlijst. Uit de resultaten blijkt dat 94% van de mensen uit de interventiegroepen het advies heeft gelezen en 50% van hen zegt de hoeveelheid lichamelijke activiteit aangepast te hebben aan het advies. Mensen uit de eerste interventiegroep bewogen gemiddeld 46 minuten per week meer, mensen uit de tweede interventiegroep bewogen gemiddeld 43 minuten per weer meer. Mensen uit de controlegroep bewogen gemiddeld 7 minuten meer per week. Tussen de twee interventiegroepen was geen significant verschil.
In een onderzoek van Estabrooks en Smith-Ray (2008) wordt gekeken naar de effecten van een campagne via telefoon. Met behulp van interactieve voice respons (IVR) werden mensen opgebeld en aangespoord om gezonder te eten en meer te bewegen. Uit een groep mensen die in het voorstadium van diabetes zaten zijn random 77 mensen geselecteerd, die werden geplaatst in de experimentele (n= 39), dan wel controlegroep (n= 38). Allen waren bij een bijeenkomst aanwezig waarbij de gevaren van diabetes aan de orde kwamen en hen werd verteld hoe ze gezonder konden gaan leven en zo de kans om daadwerkelijk diabetes te krijgen te verkleinen. De experimentele groep kreeg na deze bijeenkomst in totaal 12 vooraf geprogrammeerde telefoontjes met tips om af te vallen en aanmoedigingen. De controlegroep kreeg deze telefoontjes niet. Na 3 maanden werd gekeken naar het gewicht
16
van de proefpersonen, het aantal minuten beweging en hun dieet. Er was geen significant verschil tussen de experimentele en de controlegroep.
Hunter, Peterson, Alvarez, Poston, Brundige, Haddock, Van Brunt en Foreyt (2008) hebben onderzoek gedaan naar een programma via internet. Dit programma is ontwikkeld om gewichtstoename te voorkomen en om mensen te helpen met afvallen. Voor het onderzoek zijn 446 volwassenen met overgewicht geselecteerd die werken op een United States Air Force (USAF) basis. Zij werden in twee groepen opgedeeld. De eerste groep kreeg een interventie via het internetprogramma. Via dit programma konden mensen een dagboek bijhouden (minimaal vijf dagen per week) over hun gewicht, eetgewoontes en de hoeveelheid beweging die zij op een dag kregen. Zij kregen wekelijks feedback op deze dagboeken. Via de website konden zij ook lessen volgen over gezond gedrag. De tweede groep kreeg een standaardbehandeling. Op de USAF basis moet minimaal drie keer per week gesport worden en er wordt eenmaal per jaar een complete fitness- en gezondheidstest gedaan. Uit de resultaten blijkt dat mensen in de experimentele groep gemiddeld 1,3 kilogram af waren gevallen, tegenover 0,6 kilogram in de controlegroep. Ook het BMI (de verhouding tussen lengte van het lichaam en het gewicht), het percentage lichaamsvet en de taille-omvang waren kleiner geworden in de experimentele groep ten opzichte van de controlegroep.
In een artikel van Thompson, Baranowski, Cullen, Watson, Liu, Canada, Bhatt en Zakeri (2008) is onderzocht wat de effecten zijn van een internetprogramma om groenten-, fruit-, sap- en waterinname te vergroten en lichamelijke beweging te stimuleren onder zwarte meisjes in de leeftijd van 8 tot 10 jaar. Aan het onderzoek deden 73 zwarte meisjes mee in de leeftijd van 8 tot 10 jaar. Er is gebruik gemaakt van een voor- en een nameting. Via het internetprogramma kregen zij twee keer per week een strip met rolmodellen te zien. Ook kregen zij tips om problemen op te lossen die met overgewicht te maken hebben. Daarnaast werd twee keer per week hun inname van groenten, fruit, sap en water geëvalueerd, evenals hun hoeveelheid lichamelijke beweging. Wanneer zij aan alle activiteiten meededen kregen zij 5 dollar. Uit de resultaten blijkt dat de meisjes na de interventie meer bewegen. De inname van groenten, fruit en sap steeg van gemiddeld 2,71 porties per dag naar 3,72 porties per dag.
Webber, Tate en Bowling (2008) hebben onderzocht wat de effecten zijn van een programma via internet om vrouwen met overgewicht te helpen af te vallen. Via een krantenadvertentie werden vrouwen gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Uiteindelijk deden 66 vrouwen mee; 33 in de eerste interventiegroep Minimal en 33 in de tweede
17
interventiegroep Enhanced. Alle deelnemers kregen een face-to-face gesprek met een counselor die ze vertelde over het programma, hoe ze een dagboek bij moesten houden en wat de uiteindelijke doelen waren. Deze waren ook voor beide groepen hetzelfde. Alle vrouwen kregen toegang tot een website waarop tips werden geplaatst over voeding en beweging en waar zij een eet- en beweegdagboek konden bijhouden. De Enhanced groep kreeg ook wekelijks een online groepsessie waarin gechat kon worden over onderwerpen die met gewichtsverlies te maken hebben. De interventie duurde 16 weken. Uit de resultaten blijkt dat vrouwen uit de Minimal groep gemiddeld 5,22 kilo waren afgevallen en vrouwen uit de Enhanced groep gemiddeld 3,71 kilo. Patrick, Raab, Adams, Dillon. Zabinski, Rock, Griswold en Norman (2009) onderzochten het effect van een interventie gericht op gewichtsverlies via SMS en MMS. De controlegroep (n= 32) in dit onderzoek kreeg enkel een aantal folders thuisgestuurd, terwijl de experimentele groep (n= 33) ook dagelijks SMS- of MMS-berichten kreeg met daarin tips, vragen en aanmoedigingen. Daarnaast werden mensen in de experimentele groep eens per maand gebeld door een gezondheidsadviseur die hen vragen stelde over de berichten die zij ontvingen en hen aanmoedigde deel te blijven nemen aan het programma. Na 4 maanden werd er gekeken naar het gewicht van de proefpersonen. Uit de resultaten blijkt dat mensen in de experimentele groep gemiddeld 1,97 kilo meer waren afgevallen dan mensen uit de controlegroep. De interventie wordt positief geëvalueerd: 92% van de mensen in de experimentele groep zou het programma aanraden aan vrienden en familie. In een artikel van Van Wier, Ariëns, Dekkers, Hendriksen, Smid en van Mechelen (2009) wordt onderzocht of begeleiding via telefoon of e-mail effect heeft op lichaamsgewicht. Voor het onderzoek zijn 1386 werkende volwassenen geselecteerd die overgewicht hebben. Deze volwassenen werden onderverdeeld in drie groepen: de eerste groep (n= 332) kreeg interventiemateriaal en begeleiding via de telefoon. De tweede groep (n= 329) kreeg interventiemateriaal en begeleiding via e-mail. De derde groep was de controlegroep (n=321); zij kregen alleen brochures over een gezondere leefstijl. Uit het onderzoek blijkt dat mensen met begeleiding via de telefoon na zes maanden gemiddeld 1,6 kilogram meer waren afgevallen dan mensen in de controlegroep en zij hadden in de taille 1,9 cm verloren. Mensen met begeleiding via e-mail waren na zes maanden gemiddeld 1,1 kilogram meer afgevallen dan mensen in de controlegroep en zij hadden in de taille 1,2 cm verloren. Daarnaast kregen mensen in de experimentele groepen minder vet binnen en bewogen zij meer.
18
Tabel 1: De belangrijkste resultaten van traditionele media- en e-health campagnes op gezond gedrag.
Onderzoek
Media/ E-health
Belangrijkste resultaten
Hillsdon et al., 2001
Media
38% van de mensen weet van de campagne af. Hoeveelheid mensen dat licht beweegt neemt toe, hoeveelheid mensen dat veel beweegt neemt af.
Miles et al., 2001
Media
Na de campagne zijn mensen afgevallen en is hun BMI lager. Daarnaast bewegen zij meer en eten zij meer groenten en fruit. Na de laatste campagnegolf is 88,4% van de mensen zich bewust van de campagne. Toename van waargenomen sociale steun en intentie om gewichtstoename te voorkomen. De campagne wordt door een groot aantal mensen herkend (86,3%-90,8%). Mensen weten hoeveel groente/ fruit gegeten moet worden. Groente/ fruit consumptie is toegenomen. 52% van de mensen kende de campagne. Kennis van belang groenten- en fruitconsumptie en lichamelijke activiteit neemt toe. Gedrag is niet veranderd. 77,2% van de kinderen herinnerde of herkende de campagne. Na de campagne is 18,6% van de kinderen actiever, maar 21,1% van de kinderen minder actief. 55% van de ouders kent de campagne. Ouders die de campagne kennen vinden lichamelijke beweging belangrijker en spelen vaker actief met hun kind.
Wammes et al., 2007
Media
Pollard, et al., 2007
Media
Baudoin et al., 2007
Media
Bauman et al., 2008
Media
Price et al., 2008
Media
Berry et al., 2009
Media
De campagnes worden slecht herinnerd (0,40,5%), maar wel matig herkend (17,8-18,9%). De campagnes worden als negatief ervaren.
Craig et al., 2009
Media
57% van de mensen herkende de campagne. Mensen zijn meer gaan bewegen en hebben ook hun kind(eren) aangespoord om meer te gaan bewegen.
Spittaels et al., 2007
E-health
Mensen in de experimentele groepen bewegen gemiddeld meer na de interventie.
Estabrooks & SmithRay, 2008
E-health
Geen significante resultaten.
E-health
Mensen in de experimentele groep zijn gemiddeld 1,3 kilogram afgevallen. Het BMI, percentage lichaamsvet en de taille-omvang waren kleiner geworden.
Hunter et al., 2008
19
Thompson et al., 2008
E-health
Na de interventie eten de meisjes meer groenten en fruit en drinken zij meer sap. Ook is de hoeveelheid lichamelijke beweging toegenomen.
Webber et al., 2008
E-health
Vrouwen waren na de interventie gemiddeld 3,71 kilo (Enhanced groep) tot 5,22 kilo (Minimal groep) afgevallen.
Patrick et al., 2009
E-health
Mensen in de experimentele groep zijn gemiddeld 1,97 kilo meer afgevallen dan mensen in de controlegroep. De campagne wordt positief geëvalueerd.
Van Wier et al., 2009
E-health
Mensen in de experimentele groepen zijn afgevallen, slanker geworden, krijgen minder vet binnen en bewegen meer.
Conclusie Uit de resultaten blijkt dat e-health en traditionele mediacampagnes verschillende effecten kunnen hebben op de cognitie en het gedrag van mensen. De hoofdvraag kan nu beantwoord worden, maar eerst zullen de deelvragen behandeld worden. De eerste deelvraag luidde: Wat zijn de cognitieve effecten van traditionele mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? De cognitieve effecten die zijn gevonden gaan voornamelijk over het (her)kennen van de campagne. De onderzoeken die gekeken hebben naar cognitieve effecten hebben gevonden dat mensen de campagne kennen, hoewel in de percentages groten verschillen zaten. In het onderzoek van Pollard et al. (2008) kende 90,8% van de mensen de campagne, terwijl in het onderzoek van Berry et al. (2009) slechts 18,9% van de mensen de campagne kende. Naast het (her)kennen van de campagne blijkt dat de kennis over het belang van bewegen en het eten van groenten en fruit na de campagne toeneemt. Ook neemt de intentie om gewichtstoename te voorkomen toe. De risicoperceptie neemt juist af; mensen denken dat zij minder kan hebben om overgewicht te krijgen. De tweede deelvraag luidde: Wat zijn de cognitieve effecten van e-health campagnes met betrekking tot en gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Uit de besproken onderzoeken blijkt dat er zeer weinig aandacht besteed wordt aan de cognitieve effecten van e-health campagnes. Er zijn geen dan ook geen significante effecten gevonden. De derde deelvraag luidde: Wat zijn de gedragseffecten van traditionele mediacampagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Uit de besproken onderzoeken blijkt dat mediacampagnes geen eenduidig effect hebben op het gedrag van mensen. In sommige onderzoeken is gevonden dat mensen meer bewegen en meer groenten en fruit eten (Miles et al., 2001, Pollard er al., 2008, Price et al., 2008 & Craig et al., 2009). In andere onderzoeken is echter gebleken dat sommige mensen
20
actiever zijn na de campagne, maar anderen juist minder actief (Hillsdon et al., 2001 & Bauman et al., 2008). En uit het onderzoek van Baudoin et al. (2007) blijkt dat de fruitconsumptie hetzelfde is gebleven, maar de snackconsumptie ligt toeneemt. De vierde deelvraag luidde: Wat zijn de gedragseffecten van e-health campagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl die gevonden zijn in eerder onderzoek? Uit alle onderzoeken (afgezien van die van Estabrooks en Smith-Ray, 2008) blijkt dat mensen na de e-health interventie zijn afgevallen. Dit komt doordat mensen meer bewegen en meer groenten en fruit eten. Aan de hand van deze antwoorden kan nu de hoofdvraag beantwoordt worden. Deze luidde: Wat zijn de verschillen in effecten van traditionele media- en e-health campagnes met betrekking tot een gezondere levensstijl? Zoals uit de antwoorden op de deelvragen blijkt, zijn traditionele mediacampagnes meer geschikt om cognitieve effecten teweeg te brengen, zij kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor het verspreiden van informatie. E-health campagnes zijn juist meer geschikt om gedragseffecten teweeg te brengen. Er zou dus gestreefd moeten worden naar een combinatie van deze twee campagnes. Dit kan gedaan worden door bijvoorbeeld mensen met behulp van traditionele massamedia bewust te maken van de gevaren van overgewicht en hen door te verwijzen naar een website. Via deze website kunnen zij een op maat gemaakt advies krijgen over hun levensstijl. Daarnaast kan de website gebruikt worden voor algemene tips, recepten en achtergrondinformatie.
Discussie De onderzoeken die gebruikt zijn voor deze paper zijn zeer verschillend. Ze verschillen niet alleen in de opzet en meetmethode, maar ook wat gemeten wordt loopt zeer uiteen. Zo worden in de onderzoeken van Wammes et al. (2007) en Berry et al. (2009) enkel gekeken naar de cognitieve effecten van mediacampagnes. In het onderzoek van Miles et al. (2001) wordt juist enkel gekeken naar de gedragseffecten. Dit maakte het vergelijken van de resultaten erg lastig. Een ander punt van aandacht is dat de meeste onderzoeken slechts kijken naar de korte termijn effecten, de meeste metingen vonden plaats direct na het aflopen van de campagne. Het is echter ook interessant om te kijken naar de effecten op de lange termijn. Het kan namelijk zijn dat mensen na een tijdje weer terug vallen in hun ‘gewoontegedrag’. Zoals reeds in de methode benoemd is, is een tekortkoming van dit onderzoek dat er enkel gebruik is gemaakt van de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Wellicht waren er via andere bibliotheken artikelen gevonden die ook geschikt waren voor dit onderzoek en waar hele andere resultaten waren gevonden.
21
Literatuurlijst Bandura, A. (1998). Health promotion from the perspective of social cognitive theory. Psychology and Health, 13, 623-649. Bauman, A., Bowles, H.R., Huhman, M., Heitzler, C.D., Owen, N., Smith, B.J. & Reger-Nash, B. (2008). Testing a hierarchy-of-effects model: pathways from awareness to outcomes in the VERB campaign 2002-2003. American Journal of Preventive Medicine, 34(6), 249-256. Beaudoin, C.E., Fernandez, C., Wall, J.L. & Farley, T.A. (2007). Promoting healthy eating and physical activity: short-term effects of a mass media campaign. American Journal of Preventive Medicine, 32(3), 217-223. Becker, M.H., Maiman, L.A., Kirscht, J.P., Heafner, D.P. & Drachman, R.H. (1977). The health belief model and prediction of dietary compliance: a field experiment. Journal of Health and Social Behavior, 18(4), 348-366. Bemelmans, W.J.E., Hoogenveen, R.T., Visscher, T.L.S., Verschuren, W.M.M. & Schuit, A.J. (2004). Toekomstige ontwikkelingen in overgewicht. Inschatting effecten op de volksgezondheid. RIVM Rapport 260301003/2004 opgehaald 18 mei van http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/260301003.pdf Berry, T.R., Spence, J.C., Plotnikoff, R.C., Bauman, A., McCargar, L., Witcher, C., Clark, M. & Stolp, S. (2009). A mixed methods evaluation of televised health promotion advertisements targeted at older adults. Evaluation and Program Planning, 32(3), 278-288. Cassell, M.M., Jackson, C. & Cheuvront, B. (1998). Health communication on the internet: An effective channel for health behaviour change? Journal of Health Communication, 3, 71-79. Craig, C.L., Bauman, A., Gauvin, L., Robertson, J. & Murumets, K. (2009). ParticipACTION: A mass media campaign targeting parents of inactive children; knowledge, saliency and trialing behaviours. International Journal of Bahavioral Nutrition and Physical Activity, 88(6).
22
De Vos van der Hoeven, T. (z.d.). Een ‘beetje’ te zwaar: overgewicht bij kinderen. Opgehaald 20 maart 2010 van http://www.opvoedadvies.nl/gewicht.htm Estabrooks, P.A. & Smith-Ray, R.L. (2008). Piloting a behavioral intervention delivered through interactive voice response telephone messages to promote weight loss in a pre-diabetic population. Patient Education and Counseling, 72(1), 34-41. Hillsdon, M., Cavill, N., Nanchahal, K., Diamond, A. & White, I.R. (2001). National level promotion of physical activity: results from England’s ACTIVE for LIFE campaign. Journal of Epidemiol Community Health, 55(10), 755-761. Hunter, C.M., Peterson, A.L., Alvarez, L.M., Poston, W.C., Brundige, A.R., Haddock, C.K., Van Brunt, D.L. & Foreyt, J.P. (2008). Weight management using the internet: a randomized controlled trial. American Journal of Precentive Medicine, 34(2), 119-126. Lechner, L., Kremers, S., Meertens, R. & De Vries, H. (2007). Determinanten van gedrag. In: J. Brug, P. van Assema & L. Lechner (Red.),Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een planmatige aanpak (5e druk, pp. 75-105). Assen: van Gorcum. Miles, A., Rapoport, L., Wardle, J., Afuape, T. & Duman, M. (2001). Using the mass-media to target obesity: an analysis of the characteristics and reported behaviour change of participants in the BBC ‘Fighting Fat, Fighting Fit’ campaign. Health Education Research, 16(3), 357-372. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (2009). Overgewicht. Opgehaald 20 maart 2010 van http://www.minvws.nl/dossiers/overgewicht/default.asp# Neuhauser, L. & Kreps, G.L. (2003). Rethinking communication in the e-health era. Journal of Health Psychology, 8(7), 7-23. Patrick, K., Raab, F., Adams. M.A., Dillon, L., Zabinski, M., Rock, C.L., Griswold, W.G. & Norman, G.J. (2009). A text message-based intervention for weight loss: randomized controlled trial. Journal of Medical Internet Research, 11(1).
23
Pollard, C.M., Miller, M.R., Daly, A.M., Crouchley, K.E., O’Donoghue, K.J., Lang, A.J. & Binns, C.W. (2007). Increasing fruit and vegetable consumption: success of the Western Australian Go for 2&5 campaign. Public Health Nutrition, 11(3), 314-320. Price, S.M., Huhman, M. & Potter, L.D. (2008). Influencing the parents of children aged 9-13 years: findings of the VERB campaign. American Journal of Preventive Medicine, 6(1), 267-274. Prochaska, J.O. & Di Clemente, C. (1982). Transtheoretical therapy: towards a more integrative model of change. Psychotherapy: theory, research and practice, 19(3), 276-288. Randolph, W. & Viswanath, K. (2004). Lessons learned from public health mass media campaigns: marketing health in a crowded media world. Annual Review of Public Health, 25, 419-437. Spittaels, H., De Bourdeaudhuij, I. & Vandelanotte, C. (2007). Evaluation of a websitedelivered computer-tailored intervention for increasing physical activity in the general population. Preventive Medicine, 44(3), 209-217. Strecher, V.J. & Rosenstock, I.M. (1997). The health belief model. In: A. Baum, S. Newman, J. Weinman, R. West & C. McManus (Eds.), Cambridge Handbook of Psychology, Health and Medicine (1e druk, pp. 113-121). Cambridge: University Press Thompson, D., Baranowski, T., Cullen, K., Watson, K., Liu, Y., Canada, A., Bhatt, R. & Zakeri, I. (2008). Food, fun, and fitness internet program for girls: Pilot evaluation of a e-health youth obesity prevention program examining predictors of obesity. Preventive Medicine, 47(5), 494-497. Van den Hurk, K., van Dommelen, P., van Buuren, S., Verkerk, P.H. & HiraSing, R.A. (2007). Prevalence of overweight and obesity in the Netherlands in 2003 compared to 1980 and 1997. Archives in Disease in Childhood, 92(11), 992-995. Van Wier, M.F., Ariëns, G.A.M., Dekkers, J.C., Hendriksen, I.J.M., Smid, T. & van Mechelen, W. (2009). Phone and e-mail counselling are effective for weight management in an
24
overweight working population: a randomized controlled trial. BioMed Central Public Health, 9(6), 1-12. Velicer, W.F., Prochaska, J.O., Fava, J.L., Norman, G.J. & Redding, C.A. (1998). Smoking cessation and stress management: applications of the Transtheoretical Model of behaviour change. Homeostasis, 38, 216-233. Wammes, B., Oenema, A. & Brug, J. (2007). The evaluation of a mass media campaign aimed at weight gain prevention among young Dutch adults. Obesity, 15(11), 27802789. Webber, K.H., Tate, D.F. & Bowling, J.M. (2008). A randomized comparison of two motivationally enhanced Internet behavioural weight loss programs. Behaviour Research and Therapy, 46(9), 1090-1095.
25