De Onderzoekscommissie 2004-2005 van de Landelijke Kamer van Verenigingen presenteert het onderzoeksrapport:
BRUG TUSSEN STUDENT EN BEDRIJFSLEVEN
Mede mogelijk gemaakt door:
1
Juni 2005
BRUG TUSSEN STUDENT EN BEDRIJFSLEVEN
De onderzoekscommissie 2004-2005 der Landelijke Kamer van Verenigingen: Arieke Vermeulen Albertien Meulenaar Eva van den Heijkant Maarten Stevelink Utrecht, 10 juni 2005
2
INHOUDSOPGAVE 1. Voorwoord ............................................................................................................................. 4 2. Inleiding ................................................................................................................................. 5 3. Theoretisch Kader .................................................................................................................. 8 3.1. Elsevier........................................................................................................................ 8 3.2. OC & W ...................................................................................................................... 8 3.3. VSNU ........................................................................................................................ 10 3.4. Overige onderzoeken................................................................................................. 10 3.5. Observant .................................................................................................................. 12 4. Methode en Technieken ....................................................................................................... 14 4.1. Studentenverenigingen .............................................................................................. 14 4.2. Bedrijven ................................................................................................................... 14 5. Resultaten studentenverenigingen........................................................................................ 16 5.1. Definities voor studentenactivisme ........................................................................... 16 5.2. Invulling studentenactivisme..................................................................................... 17 5.3. Aantal leden actief..................................................................................................... 18 6. Resultaten bedrijven............................................................................................................. 20 6.1. Resultaten per sector ................................................................................................. 20 7. Interviews ............................................................................................................................. 23 7.1. Studentenactivisme.................................................................................................... 23 7.2. Opbouw cv ................................................................................................................ 23 7.3. Inschatting van waarde van commissies en besturen ................................................ 24 7.4. Consumerend lid zijn ................................................................................................ 24 7.5. Totaalplaatje .............................................................................................................. 25 7.6. Gevolgen van plannen van Rutte .............................................................................. 25 7.7. Ba-Ma structuur......................................................................................................... 26 8. Koppeling ............................................................................................................................. 27 8.1. Vergelijking literatuur ............................................................................................... 27 8.2. Vergelijking resultaten verenigingen en bedrijven ................................................... 29 9. Conclusie.............................................................................................................................. 30 10. Nawoord ............................................................................................................................. 32 11. Bijlage ................................................................................................................................ 33 Enquête bedrijven............................................................................................................. 35 Enquête studentenverenigingen........................................................................................ 38
3
1. Voorwoord In de huidige tijd lijkt onderwijs steeds belangrijker te worden. Er moet naar meer kwaliteit gestreefd worden en we moeten toe naar een kenniseconomie. Universiteiten en hogescholen streven ernaar om studenten af te leveren op de arbeidsmarkt die voorzien in de behoeften van de kennissamenleving. Staatssecretaris Rutte van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil dat studenten sneller studeren. Maar wordt er niet een belangrijk aspect vergeten? Hoe zit het met de brug tussen student en bedrijfsleven? Universiteiten, verenigd in de VSNU, monitoren op regelmatige basis wat de arbeidsmarktpositie van hun afgestudeerde studenten is en of dit aansluit bij de behoefte van de maatschappij, door te kijken waar universitaire afgestudeerden terecht komen en hoe ze presteren op de arbeidsmarkt. Maar rechtstreeks aan de bedrijven vragen wat er van afgestudeerde studenten verwacht wordt, gebeurt zelden, terwijl zij de studenten later aan moeten nemen. Wat zijn kwaliteiten en eigenschappen die bedrijven belangrijk vinden? En hoe zijn deze kwaliteiten te ontwikkelen? Voor u ligt het rapport ‘Brug tussen student en bedrijfsleven’, het verslag van het onderzoek dat uitgevoerd werd door de onderzoekscommissie 2004-2005 van de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV). Met dit onderzoek is gekeken naar wat het bedrijfsleven van een afgestudeerde verwacht. De hoofdvraag van het onderzoek was dan ook: “Welke kwaliteiten en eigenschappen zijn van belang bij de selectie van sollicitanten?” Uit dit rapport lijkt naar voren te komen dat nevenactiviteiten van belang zijn voor het bedrijfsleven. Er is meer nodig op een cv dan alleen maar goede cijfers. Sterker nog: goede cijfers zijn soms niets eens nodig. Juist die activiteiten die je naast je studie hebt gedaan blijken belangrijk. Deze maken de student ‘volwassen’ en bereiden de student voor op zijn latere leven.
4
2. Inleiding Elk jaar voert de onderzoekscommissie van de Landelijke kamer van Verenigingen een voor de lidverenigingen relevant onderzoek uit. Dit jaar heeft het onderzoek betrekking op nevenactiviteiten, aangezien elk studentenmagazine of verenigingsblad erover schrijft. Overal wordt erover gesproken dat het belangrijk is een goed gevuld cv te hebben, maar zwart op wit staat het nergens. Studenten lijken vooral aan het einde van hun studie krapmachtig op zoek te gaan naar activiteiten om hun cv te vullen. Werkgevers zoeken op een cv naar ervaringen waardoor iemands sociale, intermenselijke kwaliteiten op de proef zijn gesteld, naar zelfontplooiing naast de studie. Ook Staatssecretaris Rutte vindt het belangrijk dat studenten zich naast hun studie ontplooien, door zich actief in te zetten op welk gebied dan ook. Maar wat verwacht het bedrijfsleven nou precies? Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, presenteerde in het najaar van 2004 zijn plannen voor de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs. Hij is van plan om het financieringsstelsel van het hoger onderwijs te veranderen. De ideeën die hij daarbij heeft, heeft hij gepresenteerd in de beleidsbrief ‘Meer flexibiliteit, meer keuzevrijheid, meer kwaliteit’. De plannen hebben betrekking op drie financieringsgebieden binnen het hoger onderwijs. Deze financieringsgebieden zijn: 1. De collegegeldsystematiek (het collegegeld dat de student ieder jaar betaalt om te mogen studeren); 2. Het stelsel van studiefinanciering (de hoogte van de beurs, de periode waarin de student daar recht op heeft en de OV-jaarkaart); 3. De bekostiging van onderwijsinstellingen (de vergoeding die de hogeschool of universiteit van de overheid krijgt om onderwijs te geven). Deze drie financieringsgebieden koppelt de staatssecretaris aan leerrechten. Leerrechten zijn persoonlijke rechten op het genieten van door de overheid bekostigd onderwijs. Deze leerrechten worden vertaald in een studietegoed, waarbij de leerrechten worden gekoppeld aan een individuele student. Staatssecretaris Rutte spreekt in dit kader over ‘een rugzakje met geld’. De student krijgt een ‘rugzakje’ om één bacheloropleiding en een rugzakje om één masteropleiding te volgen. De hoogte van het studietegoed (of de inhoud van het rugzakje) is afhankelijk van de duur van de bachelor en masteropleiding. Studenten krijgen slechts gedurende een beperkte periode leerrechten. Ze kunnen dus een beperkt aantal jaar beschikken over het rugzakje met geld. De periode waarin de student kan beschikken over de leerrechten is de cursusduur (c) van de bachelor en masteropleiding, plus anderhalf jaar (c+1,5 ).1 Als je een driejarige bachelor en eenjarige master volgt, krijg je dus 5,5 jaar studietegoed. Doe je een driejarige bachelor en een tweejarige master, dan krijg je 6,5 jaar studietegoed, et cetera. De relatie tussen de leerrechten en het collegegeld is dat de onderwijsinstelling verplicht is om gedurende de periode dat de student nog studietegoed heeft het wettelijke 1
Inmiddels is de periode waarin een student over leerrechten kan beschikken cursusduur plus 2 jaar. Het collegegeld dat bij overschrijding hiervan gevraagd mag worden door de onderwijsinstelling is van maximaal €4500,- verlaagt tot maximaal €3000,-.
5
collegegeld te vragen (in cursusjaar 2004/2005 bedraagt dat € 1476,-). Nadat de student zijn studietegoed verbruikt heeft, mag de instelling hem het instellingscollegegeld vragen. De instelling mag dan zelf bepalen hoe hoog het collegegeld wordt dat zij de student vraagt. Momenteel wordt gesproken over een maximaal instellingscollegegeld van rond de € 4500,-1. Het hogere collegegeld na het studietegoed moet ertoe leiden dat studenten sneller dan nu afstuderen en dat studenten kritischer worden richting hun opleiding, omdat ze zich financieel geen ‘educatieve misstap’ kunnen veroorloven. Als de opleiding van hun keuze hen niet bevalt, kunnen ze naar een andere onderwijsinstelling overstappen. Om dit mogelijk te maken, wordt het collegegeld per half jaar betaald, zodat de student ieder half jaar kan besluiten om de opleiding van zijn keuze aan een andere onderwijsinstelling voort te zetten. De gemiddelde student doet zo’n vijf jaar en zes maanden over zijn studie zo blijkt uit cijfers van de VSNU. De cijfers zijn van 2002, maar de studieduur in maanden blijft de laatste jaren stabiel. Gemiddeld doet men 66 maanden over de studie (inclusief bèta’s die vijf jaar studieduur hebben). 2 Hoewel het aannemelijk is dat de ervaringen die mensen hebben opgedaan tijdens de opleiding van invloed zijn op het verloop van hun verdere loopbaan, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk op welke wijze dit zal gebeuren. Bijvoorbeeld, een studievertraging kan een indicatie vormen dat iemand slechts met moeite de studie heeft weten af te ronden, en dus een negatieve uitwerking hebben op de opbrengsten die hij of zij op de arbeidsmarkt weet te bereiken. Het kan echter ook betekenen dat iemand zich meer tijd heeft willen gunnen om zich in de stof te verdiepen en/of meer ervaringen op te doen buiten de studie om. In dat geval zal een langere studieduur eerder een positief effect op de bereikte arbeidsmarktpositie hebben. Op soortgelijke wijze kan een langer dan normale wekelijkse tijdsbesteding aan de studie zowel een positief als een compenserend karakter hebben. Staatssecretaris Rutte wil dat studenten sneller gaan studeren, maar hoe gaan ze dit combineren met het ontplooien van activiteiten naast de studie? Wordt het alleen mogelijke voor de meest welvarende studenten om zich te ontplooien naast de studie? Naar aanleiding van de voornoemde plannen van Staatssecretaris Rutte, maar ook om duidelijker te krijgen wat het bedrijfsleven verwacht van afgestudeerden, heeft de onderzoekscommissie van de LKvV een onderzoek gedaan naar het belang van studentenactivisme voor het bedrijfsleven. Onder studentenactivisme verstaan wij hetgeen studenten ondernemen naast hun studie bij studentenorganisaties. Bestuurs- en commissiewerk binnen studentenverenigingen, studieverenigingen, studentorganisaties en politieke jongerenorganisaties. Echter in ons onderzoek zullen wij ons alleen richten op de studenten(gezelligheids)verenigingen. In dit onderzoek willen we de stellingen uit de bladen over het belang van nevenactiviteiten toetsen aan de werkelijkheid. Daarnaast is het ook interessant om te zien of studenten wel kunnen voldoen aan de eisen die bedrijven aan studenten stellen. De resultaten van het onderzoek zouden ook gebruikt kunnen worden om een signaal af te geven richting de politiek. De huidige plannen van staatssecretaris Rutte van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, lijken erop te wijzen dat het moeilijker wordt om je naast je studie te ontplooien. Om een beeld te krijgen van wat er zoal geschreven wordt over ontplooiing naast je studie zal in hoofdstuk 3 een beeld worden geschetst over hetgeen er in de verschillende onderzoeken, 2
(http://www.vsnu.nl/web/show/id=45132/langid=43), branchecijfers 2002
6
studentenbladen, en kranten wordt geschreven op dit gebied. In hoofdstuk 4 zal kort beschreven worden wat de methode van het onderzoek is, op welke manier te werk is gegaan, welke bronnen zijn gebruikt en waarom. In hoofdstuk 5 komen de resultaten van de studentenverenigingen aan bod. Hoofdstuk 6 zal de resultaten uit de enquêtes van de bedrijven weergeven. De interviews met de bedrijven worden in hoofdstuk 7 besproken, waarna in hoofdstuk 8 de resultaten in een ruimer kader zullen worden geplaatst door een vergelijking te trekken met voorgaande onderzoeken en hetgeen in de bladen staat. Tot slot zullen in hoofdstuk 9 de belangrijkste conclusies van het rapport weergegeven worden.
7
3. Theoretisch Kader In de afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar het verband tussen de activiteiten van studenten tijdens hun studententijd en hun succes op de arbeidsmarkt. De onderzoeken hebben zich gericht op verschillende aspecten van het studentenleven en er zijn niet altijd eenduidige resultaten te vinden. Hieronder wordt een overzicht gegeven van een aantal onderzoeken dat de laatste jaren is uitgevoerd in opdracht van verschillende instanties. 3.1. Elsevier In 1995 heeft Elsevier in samenwerking met het marktonderzoekinstituut NIPO een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop Nederlandse werkgevers oordelen over afgestudeerden uit het hoger onderwijs. Door middel van een enquête onder 869 werkgevers, werkzaam in alle sectoren, werd onder andere onderzocht welke kenmerken van de student van belang zijn voor de selectie. Hierbij moet gedacht worden aan universiteit of hogeschool van afstuderen en studierichting, maar ook aan bijbaantjes, nevenactiviteiten, topsport, studie en/of stage in het buitenland. Er werd onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven en tussen generalistische en specialistische functies. Voor een specialistische functie is één opleiding vereist. Voor een generalistische functie kunnen meerdere opleidingen geschikt zijn. De vragen werden gesteld aan degene die binnen het bedrijf verantwoordelijk was voor het aannemen van pas afgestudeerden. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek was: ‘Het diploma is een toegangsbewijs tot de arbeidsmarkt, maar uiteindelijk gaat het om de persoonlijkheid en de activiteiten naast de studie.’ Bovenaan het lijstje van de recruiters staan persoonlijke eigenschappen, vervolgens nevenactiviteiten, daarna aspecten die met de studie te maken hebben en helemaal onderaan staat de universiteit van afstuderen. Hierbij moet wel worden gezegd dat de recruiters ervan uitgaan dat de persoonlijke eigenschappen vaak voortkomen uit nevenactiviteiten. Deze activiteiten kunnen zelfs dienen ter compensatie van minder goede studieresultaten of een langere studieduur. Ook werd vaak aangegeven dat op kamers gaan een pré is voor een goede persoonlijke ontwikkeling. Voor specialistische functies zijn studierichting en –resultaten wel belangrijker dan voor generalistische functies. Ook werden er verschillen gevonden tussen de diverse sectoren. In de sector handel is het bijvoorbeeld belangrijk dat je op hoog niveau hebt gesport, in de gezondheidszorg is dat het minst belangrijk. 3.2. OC & W In het onderzoek dat 6 jaar later (2001) is gepubliceerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, ‘Transitie van opleiding naar werk van afgestudeerden in het hoger onderwijs in internationaal perspectief’ 3, wordt zoals de titel al aangeeft, de transitie van opleiding naar werk van afgestudeerden in het hoger onderwijs in een internationaal perspectief geplaatst. Vergeleken worden enkele kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van zowel het onderwijs als het intredeproces van de afgestudeerden in het hoger onderwijs. Op deze manier wordt niet alleen bekeken waar de arbeidsmarktintrede van afgestudeerden in Nederland verschilt van afgestudeerden uit andere landen, maar kan ook een oordeel worden gegeven over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland. Het onderzoek heeft betrekking op de situatie drie à vier jaar na afstuderen. Door middel van een schriftelijke enquête zijn data verzameld onder 36.694 afgestudeerden uit 12 landen, over de relatie tussen het hoger onderwijs en werk. 3
Transitie van opleiding naar werk van afgestudeerden in het hoger onderwijs in internationaal perspectief – Jim Allen, Robert de Vries – augustus 2001 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Universiteit Maastricht
8
In hoofdstuk 3 ‘transitie van hoger onderwijs naar werk’ wordt onder andere gekeken naar de selectiecriteria van werkgevers. Ook hier wordt gekeken naar de verschillende criteria die voor werkgevers van belang zijn bij de selectie van afgestudeerden. Aan de respondenten is gevraagd aan te geven hoe belangrijk volgens hen de verschillende selectiecriteria voor de werkgever waren bij hun eerste baan. Hiervoor waren de volgende 11 criteria die werkgevers kunnen hanteren bij de selectie van afgestudeerden voor een baan weergegeven: opleidingsrichting; hoofdvak/specialisatie; examenresultaten; werkervaring tijdens opleiding; werkervaring voor opleiding; reputatie hogeschool/universiteit; buitenlandse ervaring; beheersing vreemde talen; computervaardigheden; aanbevelingen/referenties; persoonlijkheid. Opvallend is dat voor werkgevers in Nederland ‘persoonlijkheid’ vaker een selectiecriteria is dan gemiddeld over alle landen. Daarnaast zijn de gevolgde opleidingsrichting, het hoofdvak/specialisatie die afgestudeerden hebben gevolgd en de werkervaring die afgestudeerden tijdens de opleiding hebben opgedaan belangrijke selectiecriteria voor werkgevers. In vergelijking met andere landen wordt door werkgevers in Nederland werkervaring tijdens de opleiding vaker belangrijk gevonden, terwijl het hoofdvak/specialisatie en de examenresultaten minder vaak belangrijk wordt gevonden dan gemiddeld over alle landen.4 Ook is nagegaan in hoeverre en op welke wijze de ervaringen die mensen hebben opgedaan tijdens de studie van invloed zijn op de huidige situatie en verdere ontwikkelingsmogelijkheden van afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Als indicator voor de arbeidsmarktpositie is het bruto uurloon genomen. Als onafhankelijke variabelen zijn kenmerken van de opleiding als tijdsbesteding aan activiteiten tijdens de studie, buitenlandervaring, talenkennis, leeraspecten en studieduur (hier als studievertraging die is opgelopen tijdens de opleiding) meegenomen. Als controlevariabelen zijn opleidingssector/niveau, sekse, leeftijd en opleidingsniveau van de ouders opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat voor het hoger onderwijs in Nederland geldt dat kenmerken van de opleiding als talenkennis, tijd besteed aan de studie, tijd besteed aan extracurriculaire activiteiten, buitenlandervaring en leeraspecten in de opleiding geen invloed hebben op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Dit is in tegenstelling tot wat mag worden verwacht. Naar voren komt dat ‘betaald werk tijdens de studie’ een positief effect heeft op het bruto uurloon. Ook de leeftijd van afgestudeerden heeft dit effect. Dit resultaat is consistent met vrijwel alle andere onderzoeken naar de determinanten van lonen. Ook de bevinding dat ‘betaald werk tijdens de studie’ een positief effect heeft op uurloon is weinig verassend en bevestigt ook de resultaten uit eerder onderzoek (zie bijvoorbeeld VSNU, 2000).5 Verder blijkt uit dit onderzoek van de VSNU (2000)5 dat de studielast van opleidingen in het hoger onderwijs in Nederland weinig verschilt van opleidingen uit andere landen. Afgestudeerden in het hoger onderwijs in Nederland besteden bijna even veel tijd per week aan de studie als afgestudeerden uit andere landen. Bovendien ligt de gemiddelde studieduur (in jaren) van afgestudeerden iets onder het gemiddelde van die van afgestudeerden uit andere landen. Overigens benutten afgestudeerden in Nederland hun tijd tijdens de studie op een andere wijze dan afgestudeerden uit andere landen. Nederlandse afgestudeerden – met name van het wetenschappelijke onderwijs – besteden meer tijd per week aan extra-curriculaire activiteiten en betaald werk dan afgestudeerden in andere landen. 4
Transitie van opleiding naar werk van afgestudeerden in het hoger onderwijs in internationaal perspectief – Jim Allen, Robert de Vries, p.28 5 Transitie van opleiding naar werk van afgestudeerden in het hoger onderwijs in internationaal perspectief – Jim Allen, Robert de Vries, p. 58.
9
3.3. VSNU Een paar jaar later is een rapport gepubliceerd door de VSNU (2003), ‘WO-Monitor, Arbeidsmarktsucces van academici: verschillen en determinanten’ 4. Hierin werd onderscheid gemaakt tussen studenten met werkervaring en studenten zonder werkervaring. Dit onderzoek had tot doel te kijken naar wat de succesfactoren zijn bij het bruto uurloon, de kans op een baan op WO-niveau en de kans op een baan die aansluit bij de eigen opleidingsrichting. Het bruto uurloon werd het sterkst bepaald door de opleiding en veel minder door individuele kenmerken. Van de individuele kenmerken geeft het afgerond hebben van een andere WO-opleiding, ervaring in het buitenland en relevante werkervaring een grotere kans op een baan op WO-niveau. De significante effecten van het afronden van een andere WOopleiding zijn zonder meer positief. Mensen die behalve de opleiding waarvoor ze zijn aangeschreven ook een andere WO-opleiding hebben afgerond verdienen meer per uur én hebben meer kans op een baan op WO-niveau dan mensen die geen andere WO-opleiding hebben afgerond. Het lijkt dat dit een indicator is die duidt op kwaliteit. Buitenlandervaring heeft een positief en een negatief effect. Afgestudeerden met ervaring in het buitenland hebben meer kans op een baan op WO-niveau dan mensen zonder dergelijke ervaring. Daar staat tegenover dat ze bij die WO-functies zowel een kleinere kans hebben op een functie met de eigen opleiding als eis als op een functie met een verwante opleiding als eis. Ook het opgedaan hebben van relevante werkervaring hangt samen met de hoogte van het bruto uurloon. Naarmate men meer relevante werkervaring heeft opgedaan is het bruto uurloon hoger. Het aantal jaren studievertraging hangt eveneens samen met het bruto uurloon. Alleen is daar geen duidelijke richting in te herkennen. Na een daling bij 1 en 2 jaar vertraging neemt het bruto uurloon opeens weer toe bij meer dan 2 jaar vertraging. Alleen bij het vinden van een baan in de gevolgde studierichting bestaat er een negatief effect van vertraging in de studie: vertraagden hebben een kleinere kans op een baan met eigen richting, zowel bij WOniveau als bij HBO-niveau. Op de hoogte van het bruto uurloon en op de kans op een baan op WO-niveau heeft vertraging geen effect. Vertraging opgelopen in de studie kan dus niet zonder meer worden opgevat als een indicator voor mindere kwaliteit van de student. Daarvoor bestaan er in de Nederlandse situatie in het wetenschappelijk onderwijs teveel oorzaken voor vertraging.6 3.4. Overige onderzoeken In tijdschriften wordt vaak gesproken over welke kenmerken werkgevers op een cv zoeken. “Werkgevers zoeken op een cv naar ervaringen waar iemands sociale, intermenselijke kwaliteiten op de proef zijn gesteld”, aldus Niels Willems van Career Openers, een bureau dat in high potentials bemiddelt.7 “In de regel confronteert een bestuursbaan je behoorlijk met je eigen beperkingen. Het laat zien dat je niet de makkelijkste keuzes maakt en ambitieus bent in het realiseren van je eigen doelen.” Volgens Willems moet je bewijzen iets extra’s mee te nemen, maar volgens hem valt het zoveelste bestuursbaantje niet meer op. “Dat je een halfjaar tolk bent geweest in een Spaans ziekenhuis, valt meer op dan het zoveelste bestuursbaantje.” Tom de Waard, Managing Partner Clifford Chance Nederland: “Ik vind het belangrijk om te zien of het om actieve, enthousiaste mensen gaat. Kunnen ze iets ondernemen? Weten ze hoe 4
Rapport VSNU, WO WO-Monitor 2000 – 2001 Arbeidsmarktsucces van academici:verschillen en determinanten, juli 2003 WO-Monitor 2000
7
Memory Magazine van september 2004
10
ze iets moeten organiseren? Zijn ze ambitieus, committed en sociaal vaardig? Een advocaat staat midden in de maatschappij. Zijn het teamplayers? De tijd dat advocaten alleen werkten is voorbij. Om wat te bereiken moet je kunnen samenwerken. Maar het belangrijkste is natuurlijk de vraag of het goede juristen zijn.”8 George van Iwaarden, hoofd van het Recruiment Centre van KPMG, wijst erop dat iemand met een bredere scholing ook een bredere competentieontwikkeling heeft. “Daarbij is de persoon ook wat ouder geworden en heeft hij meer bagage.” Van Iwaarden zegt dat hij bij gelijke geschiktheid van kandidaten op basis van cv-selectie alleen naar vervolgstudies en werkervaring kijkt zolang deze relevant zijn.9 Dorien Weber, senior consultant bij Human Capital Group (huCag Graduate Search)10, (een bedrijf dat voor opdrachtgevers talentvolle academische starters zoekt), in Nobiles: “We kijken naar het totaalplaatje, te beginnen met de studieresultaten op het VWO. Verder kijken we met betrekking tot de studie naar opleidingsduur: hoe lang heeft iemand gestudeerd en belangrijker, wat heeft hij in die tijd gedaan? Alleen studeren of ook nevenactiviteiten die van toegevoegde waarde zijn? Onder dat laatste worden de meest uiteenlopende dingen geschaard. Denk aan functies binnen het bestuur van je studentenvereniging of het spelen van hockey op hoog niveau. Van belang is in ieder geval dat de nevenactiviteiten iets extra’s moeten bieden.” Het belang van persoonlijke ontwikkeling wordt eveneens benadrukt door Simone Keijsers, studiekeuze- en loopbaanadviseur bij de Universiteit Leiden. Keijsers: “ Kennis kun je wel vergaren maar het gaat om wat je daarnaast geleerd hebt. Wie je bent, wordt vormgegeven tijdens je studietijd.” 11 Mr. Fleur Groeneveld is recruiter bij het internationale advocatenkantoor Simmons & Simmons. Volgens haar gaat het bij sollicitaties om het totaalplaatje van de sollicitant. Na de brief komen je cijfers en je cv in beeld. Er wordt gekeken naar je studieresultaten, je scriptie en eventueel vakken die je in het buitenland hebt gevolgd. Daarnaast is bestuurservaring, je stagebeoordeling en relevante werkervaring belangrijk. Het is belangrijk dat je aan de hand van recente voorbeelden eigenschappen van jezelf kan aantonen. 12 Marc Maeseele, recruitmentmanager bij Benelux van Shell: “Waar het om gaat is dat je een verdedigbare academische carrière kunt laten zien. Studieresultaten én maatschappelijke activiteiten spelen een rol.” 13 Zonder een sterk cv en extra-curriculaire activiteiten is het nog steeds moeilijk, aldus Femke Kemps van Boer en Croon Young Executives. “Kwaliteit is inderdaad het toverwoord. Het lijkt lastig te zijn om studenten te vinden die over de volwassenheid beschikken om in een klantomgeving zelfstandig en pro-actief geformuleerde doelstelling te realiseren. De volwassenheid die hiervoor nodig is, kweek je onder andere door tijdens je studie extra activiteiten te ontplooien als het vervullen van bestuurlijke functies, het doen van 8
Memory Magazine - Jonge juristen in het hart van de samenleving - november- december 2004, Ontmoeting aan de top – Mennno Goosen 9 Memory Magazine Girl Power - januari- februari 2005, Werken of doorstuderen? De keuze doorgelicht (p.29) – Wouter Boonstra 10 De graduate search activiteiten zijn sinds eind 2003 overgedragen aan YER. 11 Nobiles nummer 2 2004 werken aan je toekomst, Tips voor een toptoekomst, Petra Nauta,p21 12 Juncto – hartverwarmend – jaargang16 nr. 2 – p.10 – Kritisch kijken nar je curriculum vitae - Fleur Brockhus 13 Nobiles nr.1 2005 – high potentials & business courses p. 49, Recruiters over high potentials door Jeroen Conijn
11
vrijwilligerswerk of het doorlopen van een interessante stage. De trend is helaas dat studenten alleen maar korter gaan studeren. Daar is het overheidsbeleid mede debet aan. Gevolg is een grote grijze massa en slechts enkele uitschieters.”14 3.5. Observant In een artikel in de Observant van 7 oktober 2004, universiteitsblad van de universiteit van Maastricht, vertellen verschillende bedrijven uit de economische, juridische en psychologische sector over wat belangrijk is op een starter-CV.15 Economische sector Nevenactiviteiten, buitenlandervaring, een eigen bedrijfje en redelijke studieresultaten doen het over het algemeen goed bij bedrijven waar veel economiestudenten terechtkomen. Welke academische opleiding iemand heeft gevolgd is minder relevant voor bijvoorbeeld Heineken en Boston Consultancy Group. Wat niet wil zeggen dat er niet gekeken wordt naar de cijfers en het studietempo. BCG vraagt bijvoorbeeld een cijfergemiddelde van 7,5 (VWO en WO). Bij Heineken vinden ze het belangrijker dat de studieduur en resultaten in balans zijn met datgenen wat iemand ernaast doet. Stage en buitenlandervaring zijn wenselijk. Wie stage heeft gelopen laat zien dat hij of zij over praktijkervaring beschikt. Wie een tijdje in het buitenland studeerde of werkte, toont ondernemersschap en kan zich over het algemeen makkelijker aanpassen. Sociale vaardigheden, vaak afgeleid uit bestuursfuncties en dergelijke, zijn een must.16 Bedrijven met specifieke vakgebieden (bijvoorbeeld PricewaterhouseCoopers) letten strenger op onder andere de gevolgde opleiding, keuzevakken, en de relevantie van het scriptieonderwerp. Cijfers tellen mee, zowel op VWO als WO. Maar het gaat om het totaalbeeld. Ook de mate van vrijetijdsbesteding zegt iets over de mate waarin iemand kan samenwerken. Juridische sector In de juridische sector is het bekend dat rechtenstudenten zich moeten onderscheiden als studiebol: zonder hoge cijfers krijgen ze nauwelijks een voet tussen de deur. Er zijn veel sollicitanten in de juridische sector, waardoor het mogelijk is om te selecteren op hoge cijfers. Het geeft bovendien een indicatie van de juridische kennis die een kandidaat heeft. Mensen met hoge cijfers zijn zeer interessant. Wat niet wil zeggen dat iemand met een zes geen kans maakt, maar dan zullen we wel tijdens een gesprek vragen waarom hij of zij daar genoegen mee neemt. Een schitterende lijst en een snel studietempo zijn echter weinig aantrekkelijk als het CV voor de rest kaal is. Teamsport en bestuurlijke ervaring doen het ook goed in de juridische branche. Een sollicitant laat dan zien dat hij goed kan samenwerken. “Een cv ‘opleuken’ met nephobby’s heeft weinig zin. Sommige bedrijven zijn er allergisch voor, volgens anderen hoort het een beetje bij het spel”, aldus het artikel in de Observant. De meeste managers prikken er bovendien zo doorheen wanneer een CV is aangedikt: “Vaak wordt gezegd ‘eindverantwoordelijkheid zus of zo’ bij een commissie, terwijl het niets op de kous heeft. Inmiddels weten we welke commissies binnen een studentenvereniging iets voorstellen en welke niet”, klinkt het her en der.
14
Nobiles nummer 2 2005, Waar zijn de banen – Jeroen Conijn p.41 Bedrijven en studenten over top 3 op een starter-CV, Observant, 7 oktober 2004, Irene Smeets. 16 Bedrijven en studenten over top 3 op een starter-CV, Observant, 7 oktober 2004, Irene Smeets. 15
12
Psychologische sector Ook in de gezondheidssector moet een sollicitant (met name psychologen en artsen in spe) het juiste papiertje hebben. Dit heeft te maken met de registratie: alleen met de juiste opleiding is iemand volgens de wet bevoegd om een bepaalde functie uit te oefenen. De cijfers zijn hier niet van doorslaggevend belang, wel de affiniteit en relevante werkervaring. Ook wordt er in deze sector gekeken naar de keuzevakken. Ook practica en stages tellen mee. Dan is er nog het scriptieonderwerp: er moet een link zijn met thema’s binnen de organisatie. Maar ook hier weer duiken de nevenactiviteiten op: wie bij de harmonie heeft gezeten, toont zijn sociale kant, aldus het Riagg. Soms hangt het ook van de persoon af die de CV doorspit of iemand wordt uitgenodigd op een gesprek. Bij een non-profitorganisatie als de Arbodienst Limburg maakt een voorzitter van een studentenvereniging niet per se meer indruk dan een ‘pendelstudent’, vertelt Kris Purlings. “Ik ben gecharmeerd van iemand die zelfkennis heeft en zijn karakterkenmerken goed kan omschrijven.” Topsporters scoren overal: “Meestal zijn dat doordouwers en volhouders”, aldus de Observant. Top 3 op het CV volgens: Zakenbranche 1. topsport, bestuursfuncties, eigen bedrijf, iets bijzonders 2. stage- en buitenland ervaring 3. cijfers en balans studienevenactiviteiten
Studenten economie en bedrijfskunde 1. bestuurswerk, vrijwilligerswerk 2. stage- en buitenlandervaring 3. keuzevakken
Juridische sector 1. de juiste opleiding 2. hoge cijfers 3. een eigen bedrijf, topsport, bestuursfuncties
Rechtenstudenten 1. verenigingsleven, vrijwilligerswerk 2. extra vakken 3. stage- en werkervaring
Gezondheidssector 1. de juiste opleiding 2. aantoonbare affiniteit met het werkveld 3. vrijwilligerswerk
Studenten psychologie, geneeskunde en gezondheidswetenschappen 1. stages, keuzevakken, practica 2. relevante werkervaring 3. vrijwilligerswerk, bestuursfuncties of hobby’s.
De meningen over hetgeen belangrijk is op het cv lijken per bedrijf en recruiter te verschillen. Al lijkt het er op dat bijna alle bedrijven nevenactiviteiten een pré vinden op het cv. Echter als gekeken wordt naar het onderzoek van de OC&W en de VSNU dan lijkt alleen werkervaring het verschil te maken. In de komende hoofdstukken zal blijken welke en in welke mate nevenactiviteiten volgens onze onderzoeksresultaten het verschil maken. Ook zal gekeken worden of verenigingen kunnen bijdragen in het aanbieden van mogelijkheden tot het doen van activiteiten binnen de vereniging.
13
4. Methode en Technieken Om de benodigde informatie te verkrijgen is er voor gekozen om enquêtes en interviews af te nemen. Het onderzoek is tweeledig. Aan de ene kant staan de studentorganisaties en studentenverenigingen waar een student actief kan zijn. Aan de andere kant staan de bedrijven die op zoek zijn naar een bepaald type werknemer.
4.1. Studentenverenigingen Omwille van de tijd is ervoor gekozen om ons alleen te richten op studentengezelligheidsverenigingen. Het zou qua tijd onmogelijk zijn om alle studentenverenigingen en studentorganisaties (studentengezelligheidsverenigingen, sportverenigingen en studieverenigingen) in Nederland te enquêteren. Aangezien dit onderzoek uitgevoerd wordt voor de LKvV en een van de doelen van het onderzoek is de bij de LKvV aangesloten verenigingen een relevant rapport aan te bieden, is ervoor gekozen alleen de bij de LKvV aangesloten verenigingen te enquêteren. In totaal is 47 verenigingen gevraagd een vragenlijst in te vullen waarvan 46 deze daadwerkelijk hebben ingevuld. De verscheidenheid onder de verenigingen is groot. De verenigingen variëren van klein (100 leden) tot groot (3300 leden). Ook zijn er verschillen in grondslag, van traditionele verenigingen tot meer alternatieve verenigingen. De verenigingen zijn afkomstig uit Den Haag, Haarlem en de twaalf Nederlandse universiteitssteden, Amsterdam, Delft, Eindhoven, Enschede, Groningen, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht en Wageningen. In de enquête is de bestuurders van de verenigingen gevraagd naar het percentage actieve leden binnen de vereniging en op welke manier leden binnen de vereniging actief kunnen zijn. Het doel van dit vooronderzoek is om ons te oriënteren op wat studenten zelf onder ‘studentenactivisme’ verstaan en hoe dat binnen de vereniging ingevuld kan worden. De vragen die we in de enquête aan de studentenverenigingen hebben gesteld zijn te vinden in de bijlage.
4.2. Bedrijven Er bestaat een grote verscheidenheid aan studierichtingen binnen een vereniging. Om een zo groot mogelijk bereik te krijgen, zijn er uit verschillende sectoren bedrijven geselecteerd. Bij de indeling hebben we gebruik gemaakt van de sectorverdeling als in het gelijksoortig onderzoek van het NIPO en de Elsevier dat in 1995 in de Elsevier gepubliceerd is. De sectoren zijn: Industrie, Bouw, Horeca, Handel, Transport, Communicatie, Banken, Verzekeraars, Zakelijke Dienstverlening, Overheid, Stichtingen & Verenigingen en Gezondheidszorg. Bij het opstellen van de enquête hebben we gebruik gemaakt van vragen uit het NIPO/Elsvier-onderzoek. Op deze manier is er de mogelijkheid om een vergelijking te maken tussen onze resultaten en de resultaten van het NIPO/Elsevier onderzoek. In de vragenlijst hebben we de hoofden van de afdeling personeelszaken gevraagd een cijfer te geven aan eigenschappen en kwaliteiten van een sollicitant. Een 10 staat daarbij voor zeer belangrijk en een 1 voor zeer onbelangrijk. Daarnaast hebben we de bedrijven ook gevraagd op welke manier zij zich bezighouden met studenten(verenigingen). De vragen die we aan de bedrijven hebben gesteld staan in de enquête die in de bijlage te vinden is.
14
In hoofdstuk 6 is een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de selectiecriteria door Elsevier in 1995 en het huidige onderzoek door de LKvV. Een kanttekening is dat van de 27 selectiecriteria van de Elsevier en van de 27 selectiecriteria van de LKvV er 26 overeenkomen. Bij de Elsevier is gekeken of Bestuurswerk bij sportverenigingen van belang zijn. In plaats daarvan heeft de LKvV getoetst of het lid zijn van een studentenvereniging van belang is. De reden hiervoor is dat de LKvV de doelstelling heeft om de belangen van studentenverenigingen te behartigen. Op basis van de informatie uit de 92 teruggestuurde enquêtes hebben we een zestal bedrijven benaderd voor een interview. In dit interview zijn we dieper ingegaan op de invloed van nevenactiviteiten op de loopbaan van studenten met vragen als “Maakt u een verschil in waardering tussen een commissie en een bestuur?” en “Welke commissies zijn relevant op een CV en welke niet?”. Ook zijn we tijdens dit interview dieper ingegaan op welke gevolgen men verwacht van de plannen van Staatssecretaris Rutte. Naast interviews met bedrijven is er ook een interview afgenomen met Integrand, een stagebemiddelingsbureau. Integrand is een studentenorganisatie die bemiddelt tussen bedrijven en studenten voor stageplekken. Integrand heeft op deze manier een goed beeld van wat er leeft bij studenten en bedrijven bij een sollicitatieprocedure. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van de verenigingen besproken worden. Wat verstaan de bestuurders van de verenigingen onder studentenactivisme? En op welke manier is het mogelijk om actief te zijn binnen een vereniging?
15
5. Resultaten studentenverenigingen Hieronder volgen de belangrijkste resultaten uit de vragenlijst van de studentenverenigingen. Eerst wordt ingegaan op de verschillende definities die de verenigingen hebben gegeven voor studentenactivisme. Uit de antwoorden zijn een aantal trefwoorden gehaald die het meest werden genoemd en de verschillende definities van de verenigingen zijn onderverdeeld over deze trefwoorden. Omdat wij verwachtten dat er verschillen te vinden zouden zijn tussen kleine en grote verenigingen, hebben we de resultaten hiervoor apart geanalyseerd. Onder kleine verenigingen verstaan wij verenigingen met minder dan 500 leden en onder grote verenigingen, verenigingen met meer dan 500 leden. Er zijn 23 kleine en 23 grote verenigingen. Ook hebben we gekeken naar de verschillen tussen de verschillende steden. Daarna wordt ingegaan op de invulling van studentenactivisme bij de verschillende verenigingen. Ook hier hebben we een aantal trefwoorden uit gehaald die vaak genoemd werden, en hebben we de verschillen bekeken tussen kleine en grote verenigingen en tussen de verschillende steden. Hieronder volgt eerst een overzicht van het aantal verenigingen en het aantal leden per stad. Deze gegevens zijn louter gebaseerd op informatie uit onze vragenlijsten. Tabel 1. Totaal aantal leden bij studentenverenigingen en aantal verenigingen per stad. Stad Groningen Utrecht Leiden Amsterdam Delft Rotterdam Maastricht Tilburg Wageningen Eindhoven Enschede Nijmegen Haarlem Den Haag
Aantal leden 5347 5208 5135 5035 4193 3728 1673 1048 880 880 850 592 400 125
Aantal verenigingen 4 4 5 4 5 7 3 2 3 3 2 2 1 1
5.1. Definities voor studentenactivisme De meest genoemde definitie voor het invullen van het begrip studentenactivisme is het vervullen van commissies (zie tabel 2). Bij de kleine verenigingen zijn dit commissies binnen de eigen vereniging maar ook binnen andere organisaties. Grote verenigingen benoemen minder vaak om welke organisatie het gaat waarbij zitting in commissies wordt genomen. Zij zien studentenactivisme als commissies doen of organiseren in het algemeen, dus niet binnen een bepaalde organisatie. Tevens zijn de ontplooiing van de student zelf en activiteiten naast je studie ondernemen veelgenoemde definities ter invulling van studentenactivisme. Uit tabel 2 blijkt dat iets doen binnen de vereniging bij de kleine verenigingen een veel belangrijkere invulling van studentenactivisme is dan alleen lid zijn van een vereniging (73,9 % ten opzichte van 4,4 %), terwijl bij de grote verenigingen hier een kleiner verschil tussen zit (70,8 % tegenover 12,5 %). Alleen lid zijn wordt bij de grote verenigingen meer gezien als studentenactivisme dan bij de kleine verenigingen.
16
Tabel 2. Definities studentenactivisme kleine en grote verenigingen in procenten. Trefwoorden Ontplooiing Naast studie Continuïteit van de vereniging Maatschappelijke belangen Aanwezigheid Commissies Binnen de vereniging Binnen andere organisaties Lid zijn van studentenvereniging
Kleine vereniging 43,5 % 65,2 % 4,4 %
Grote verenigingen 37,5 % 45,8 % 12,5 %
13,0 %
20,8 %
8,7 % 73,9 % 56,5 %
0% 70,8 % 29,2 %
43,5 %
20,8 %
4,4 %
12,5 %
5.2. Invulling studentenactivisme Er is een aantal verschillen te zien tussen de steden (zie tabel 3). In sommige steden wordt lid zijn van disputen, subverenigingen en jaarclubs vaker genoemd als studentenactivisme dan in andere steden. Dit kan betekenen dat in sommigen steden het lid zijn van deze verbanden als minder belangrijk wordt gezien voor het invullen van studentenactivisme. Het kan ook betekenen dat in sommige steden er minder of geen disputen, subverenigingen of jaarclubs zijn. In Maastricht zijn disputen bijvoorbeeld gebruikelijker dan in Utrecht. Dit is ook goed te zien in de tabel. Doordat de verenigingen verschillende structuren hebben, is het moeilijk om een vergelijking te maken. Tabel 3. Invulling studentenactivisme per stad. Stad
Bestuur
Commissies Sub
Dispuut
Delft Leiden Groningen Rotterdam Tilburg Eindhoven Maastricht Amsterdam Wageningen Nijmegen Den Haag Utrecht Haarlem Enschede Totaal
3/5 1/5 2/4 3/7 1/2 1/3 1/3 4/4 2/3 2/2 1/1 3/4 1/1 2/2 27/46
5/5 4/5 4/4 7/7 2/2 3/3 3/3 4/4 3/3 2/2 1/1 3/4 1/1 2/2 44/46
1/5 1/5 2/4 1/7 0/2 1/3 3/3 1/4 1/3 0/2 0/1 1/4 0/1 0/2 12/46
3/5 0/5 1/4 2/7 0/2 2/3 2/3 0/4 2/3 1/2 0/1 3/4 0/1 1/2 16/46
17
Jaarclub Bestuur dispuut 0/5 1/5 0/5 0/5 1/4 2/4 1/7 1/7 0/2 1/2 1/3 0/3 2/3 0/3 0/4 2/4 0/3 1/3 0/2 0/2 1/1 1/1 1/4 1/4 0/1 0/1 0/2 0/2 7/46 10/46
Deelname 0/5 0/5 1/4 1/7 0/2 2/3 0/3 0/4 0/3 0/2 0/1 0/4 0/1 0/2 4/46
Vooral het vervullen van commissies of een bestuursfunctie wordt gezien als studentenactivisme. Opvallend is wel dat het bestuur minder vaak genoemd wordt dan commissies. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat sommige verenigingen het bestuur als een van de andere commissies ziet en het daarom niet specifiek genoemd hebben. Ook is het zo dat per vereniging maar ongeveer 7 mensen per jaar een bestuursfunctie kunnen vervullen. Het lid zijn van disputen, jaarclubs en subverenigingen wordt veel minder vaak genoemd. Ook het bestuur van een dispuut wordt niet zo vaak genoemd, maar een mogelijke oorzaak hiervoor is dat niet bij elke vereniging disputen een belangrijke rol spelen in het verenigingsleven. Het deelnemen aan activiteiten wordt bij kleine verenigingen wel en bij grote helemaal niet genoemd (zie tabel 4).
Tabel 4. Invulling studentenactivisme kleine en grote verenigingen in procenten. Invulling Deelname aan activiteiten Bestuur van dispuut Lid zijn van jaarclub Lid zijn van dispuut Subverenigingen Commissies Bestuur
Kleine verenigingen 21,7 % 13,0 % 13,0 % 21,7 % 39,1 % 100 % 56,5 %
Grote verenigingen 0% 33,3 % 16,7 % 25,0 % 37,5 % 91,7 % 62,5 %
5.3. Aantal leden actief Bij de kleine verenigingen is gemiddeld 54 % van de leden actief. Bij de grote verenigingen ligt dit percentage lager, namelijk 42,8 %. Hierbij moet vermeld worden dat met dit getal het percentage van de leden bedoeld wordt dat op dit moment als actief wordt gezien door de eigen vereniging. Het geeft dus niet aan hoeveel leden er ooit tijdens hun studententijd iets gedaan heeft bij de studentenvereniging. In Maastricht is het grootste deel van de mensen die lid zijn bij een vereniging ook daadwerkelijk actief bij die vereniging (zie tabel 5). In Leiden zijn de minste mensen die lid zijn bij een vereniging daadwerkelijk actief bij die vereniging. Kanttekening hierbij is dat de verenigingen ‘studentenactivisme’ verschillend gedefinieerd hebben waardoor een student die bepaalde activiteiten ontplooit bij de ene vereniging wel als actief gezien wordt en bij de andere niet. Tabel 5. Gemiddeld aantal leden actief per stad in procenten. Stad Maastricht Den Haag Eindhoven Tilburg Rotterdam Groningen Delft Nijmegen Utrecht
Gemiddeld percentage leden actief 76 % 75 % 66,7 % 65 % 62,7% 53,5 % 48 % 42,5 % 41 % 18
Enschede Wageningen Amsterdam Haarlem Leiden
35 % 33,3 % 32,5 % 30 % 29 %
19
6. Resultaten bedrijven Om een beeld te krijgen van hetgeen bedrijven vragen van net afgestudeerde studenten, hebben we de bedrijven gevraagd een cijfer te geven van 10 tot 1 aan kenmerken waarop ze de studenten beoordelen. Hierbij geldt een 10 als “zeer belangrijk” en een 1 als “zeer onbelangrijk”. In totaal zijn er 92 bedrijven geweest die mee hebben gewerkt aan het onderzoek. De resultaten staan in de onderstaande tabel. We hebben bij de analyse onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven, omdat we verwachtten dat er een verschil zou zijn in de beoordeling van de student door een klein en een groot bedrijf. Met kleine bedrijven bedoelen we bedrijven met landelijk minder dan 750 werknemers en grote bedrijven zijn bedrijven met landelijk meer dan 750 werknemers. Er zijn 45 grote en 45 kleine bedrijven. Twee bedrijven hebben in de vragenlijst niet aangegeven hoeveel werknemers het bedrijf landelijk telt. Deze bedrijven zijn daarom niet opgenomen in de vergelijking tussen kleine en grote bedrijven, maar wel in de totale analyse. Uit tabel 6 in de bijlage komt naar voren dat studierichting als belangrijkste criterium wordt gezien. Bij een HBO sollicitant is de studierichting iets belangrijker dan bij een WO sollicitant.Vervolgens wordt door recruiters gekeken naar specifieke vaardigheden van de student. Daarna wordt naar bestuurlijk werk en commissies gekeken. Besturen en commissies bij studentenverenigingen worden hoger gewaardeerd dan besturen en commissies bij de hogeschool of universiteit. Voor een academicus zijn besturen en commissie bij de universiteit belangrijker dan besturen en commissies bij de hogeschool voor een HBO’er. Hierna volgen studiegerelateerde zaken zoals studieresultaten, bijvakken en studie in het buitenland. Opvallend is dat studieresultaten geen doorslaggevende rol lijken te spelen, zeker omdat studierichting wel belangrijk is. Studie in het buitenland lijkt voor een WO’er belangrijker te zijn dan voor een HBO’er. Alleen lid zijn van een vereniging is minder belangrijk bij de beoordeling van de sollicitant. Ook wordt in het algemeen weinig waarde gehecht aan de hogeschool of universiteit van afstuderen. Opvoeding en afkomst lijkt onbelangrijk te zijn. 6.1. Resultaten per sector De verwachting was dat er verschillen zouden bestaan in de manier van beoordelen van de net afgestudeerde student in de verschillende sectoren. Daarom is er onderscheid gemaakt tussen de verschillende sectoren. Uit tabel 7 (zie bijlage) zijn veel verschillen tussen de sectoren te halen en hieronder zullen enkelen daarvan worden besproken. Studierichting wordt het hoogst gewaardeerd in de sectoren ‘Bouw’ en ‘ Industrie’ terwijl in de sector ‘Banken’ studierichting veel lager wordt gewaardeerd. Groot verschil bestaat tussen de sector ‘Zakelijke dienstverlening’ waar stage vrij laag gewaardeerd wordt en de sector ‘Handel’ waar stage zeer hoog gewaardeerd wordt. In de sector ‘Zakelijke dienstverlening’ en sector ‘Stichtingen en verenigingen’ wordt minder beoordeeld op studieresultaten. In de sector ‘Handel’ daarentegen staat het criterium studieresultaten vrij hoog op het lijstje. Op het criterium scriptie wordt in de sector ‘Handel’ strenger gelet dan in alle andere sectoren, bijvoorbeeld in de sector ‘Transport’ en de sector ‘Communicatie’ waar weinig waarde aan een scriptie wordt gehecht. In de sector ‘Handel’ is ook studie in het buitenland hoog gewaardeerd in tegenstelling tot de sectoren ‘Bouw’, ‘Gezondheidszorg’ en ‘verzekeraars’. De hogeschool of universiteit van afstuderen speelt een kleine rol in de sectoren ‘Zakelijke dienstverlening’ en de sector ‘Communicatie’. Voor de sector ‘Handel’ is dit criterium wel belangrijk. Besturen en commissies bij de universiteit scoren hoog in de sector ‘Transport’, laag in sector ‘Gezondheidszorg’. Het gehad hebben van een bijbaan is belangrijk in de sector ‘Banken’. Bijna niet van belang voor de sector ‘Gezondheidszorg’ en de sector ‘Overheid’. Besturen en commissies bij een studentenorganisatie gedaan hebben wordt in geen enkele
20
sector als onbelangrijk gezien. In de sectoren ‘Banken’ wordt dit criterium het hoogst gewaardeerd. Vrijwilligerswerk is voor de sector ‘Gezondheidszorg’ vrij onbelangrijk, in de sector ‘Transport’ blijkt vrijwilligerswerk wel belangrijk. Sector ‘Horeca’ beoordeeld werk in het buitenland als belangrijk, sectoren ‘Gezondheidszorg’ en ‘Bouw’ vinden werk in het buitenland vrij onbelangrijk. Topsport wordt in het geheel niet heel hoog beoordeeld: in sector ‘Overheid’, ‘Stichtingen & Verenigingen’ en ‘Gezondheidszorg’ lijkt topsport onbelangrijk te zijn, in sector ‘Transport’ en ‘Handel’ wordt topsport hoger gewaardeerd. Puur het lid zijn van een studentenvereniging wordt ook niet als een belangrijk criterium gezien. In de sectoren ‘Transport’, ‘Bouw’ en ‘Handel’ wordt dit het hoogst beoordeeld, in sectoren ‘Stichtingen & Verenigingen’ en ‘Gezondheidszorg’ wordt aan lidmaatschap alleen weinig belang gehecht. Communicatieve vaardigheden, flexibiliteit, sociale vaardigheden, teamgeest, doorzettingsvermogen, presentatie en overtuiging zijn criteria waar in alle sectoren veel belang aan gehecht wordt. Van alle sectoren worden in de sectoren ‘Handel’ en ‘Banken’ deze criteria het hoogst gewaardeerd. Ondernemersschap wordt ook vrij hoog gewaardeerd, maar minder dan de hiervoor genoemde zeven criteria. In sectoren ‘Communicatie’, ‘Overheid’ en ‘Stichtingen & Verenigingen wordt ondernemerschap als bijna neutraal ervaren. Ambities scoort hoog in alle sectoren net als ‘affiniteit’. Over de waarde van ‘managementkwaliteiten’ wordt weer zeer verschillend gedacht. In sectoren ‘Communicatie’, ‘Bouw’ en ‘Verzekeraars’ wordt weinig belang gehecht aan dit criterium, in de sectoren ‘Horeca’, ‘Handel’ en ‘Gezondheidszorg’ wordt juist veel waarde gehecht aan managementkwaliteiten. De enige sector waar opvoeding van belang lijkt te zijn, is de sector ‘Horeca’. De andere sectoren beoordelen opvoeding als neutraal tot zeer onbelangrijk. In de volgende tabel is een overzicht gemaakt van het minst en meest belangrijke kenmerk per sector. Tabel 8. Minst en meest belangrijke kenmerk per sector Sector Zakelijke dienstverlening Transport Industrie Bouw Horeca
Meest belangrijke kenmerk Communicatieve vaardigheden
Handel
Ondernemerschap, Managementkwaliteiten Studierichting Overtuiging Overtuiging, Affiniteit
Communicatie Banken Verzekeraars Overheid Stichtingen en Verenigingen Gezondheidszorg Overig
Communicatieve vaardigheden Studierichting Studierichting Affiniteit
Studierichting Studierichting, Sociale vaardigheden, Doorzettingsvermogen Studierichting Presentatie 21
Minst belangrijke kenmerk Universiteit/Hogeschool van afstuderen Opvoeding Opvoeding Opvoeding Universiteit/Hogeschool van afstuderen Opvoeding Opvoeding Opvoeding Opvoeding, lid van een studentenvereniging Topsport Topsport
Topsport, Opvoeding Opvoeding
Om een beeld te krijgen van de manier waarop de bedrijven contact maken met afstuderende of afgestudeerde studenten, hebben we de bedrijven gevraagd aan te geven van welke activiteiten ze gebruik maken om naamsbekendheid onder studenten te verwerven. De resultaten zijn te vinden in de onderstaande tabel. We hebben onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven, omdat we verwachtten dat er verschillen zouden zijn in de manier van benaderen van studenten. Er zijn grote verschillen te zien tussen de kleine en de grote bedrijven. De kleine bedrijven maken aanzienlijk minder gebruik van standaard activiteiten om studenten te werven, zoals in-housedagen, banenmarkten en businesscourses dan de grote bedrijven. Ze maken wel net iets meer gebruik van andere manieren om studenten te werven dan grote bedrijven, zoals internet, gastcolleges, direct contact met studenten- en studieverenigingen en contact via stages. Tabel 9 Van welke activiteiten maakt uw bedrijf gebruik om naamsbekendheid onder studenten te verwerven? (In procenten) Activiteit In-housedagen/bedrijvendagen
Kleine bedrijven 46,7%
Grote bedrijven 88,7%
Gemiddeld 67,4%
Banenmarkten/carrièrebeurzen
33,3%
86,7%
59,8%
26,7%
77,8%
52,2%
Adverteren in verenigingsorgaan
28,9%
62,2%
45,7%
Anders
46,7%
42,2%
44,6%
Trainingen/businesscourses
15,6%
42,2%
29,3%
Adverteren in carrièretijdschriften voor studenten
Er is de bedrijven ook gevraagd of ze activiteiten sponsoren die georganiseerd worden door studenten. Ook hier vonden we verschillen tussen kleine en grote bedrijven: bij de kleine bedrijven sponsort 53,3 % activiteiten die door studenten worden georganiseerd en bij grote bedrijven is dat 73,3%; het gemiddelde ligt op 64,1%.
22
7. Interviews Om dieper in te gaan op de antwoorden die de bedrijven hadden gegeven in de vragenlijsten, hebben we zes bedrijven uit verschillende sectoren uitgezocht voor een interview. De interviews namen we af bij de recruiters van de bedrijven, die verantwoordelijk zijn voor het werven en selecteren van net afgestudeerde HBO-ers en academici. Naast interviews met recruiters hebben we ook een interview afgenomen met Integrand. Ondanks dat de bedrijven uit erg uiteenlopende sectoren afkomstig waren, kwamen er vaak dezelfde punten naar voren. Die punten zullen hieronder achtereenvolgens worden besproken. 7.1. Studentenactivisme Ten eerste is er een vrij algemeen beeld te ontdekken van wat recruiters onder studentenactivisme verstaan. Het belangrijkste dat genoemd wordt, is de ontwikkeling naast de studie. Het gaat hier om dingen die je niet door je studie leert, maar juist daarbuiten. De nadruk ligt op persoonlijke ontwikkeling. De manier waarop deze ontwikkeling plaatsvindt, kan op verschillende manieren worden ingevuld. Zitting nemen in commissies en besturen wordt veelvuldig genoemd. Maar door de meeste recruiters wordt duidelijk kenbaar gemaakt dat dit niet beperkt hoeft te blijven tot de grote studentenverenigingen. Studieverenigingen zijn vaak net zo belangrijk, soms misschien wel belangrijker, vooral als het gaat om studierelevante activiteiten. Ook kan iemand opvallen die jaren het bestuur van zijn toneelvereniging heeft gedaan, of jaren lang elke week een groep kinderen heeft geleid bij de scouting. De recruiter van PricewaterhouseCoopers (PwC) let bijvoorbeeld ook op gerichte bijbaantjes en, net als bij de Rabobank, wordt bij PwC topsport gewaardeerd. Mensen die op hoog niveau een (team)sport hebben beoefend hebben laten zien dat ze discipline en doorzettingsvermogen hebben en dat zijn in het bedrijfsleven belangrijke persoonlijkheidskenmerken. De recruiters geven aan dat ze merken dat personen die in commissies hebben gezeten of besturen hebben gedaan, vaak verder zijn in hun ontwikkeling op het gebied van sociale vaardigheden. Zij durven sneller op iemand af te stappen en leggen makkelijker contacten. Ook staan deze mensen vaak sterker in hun schoenen bij het houden van presentaties. De recruiter van PwC: “Je kunt zeggen dat mensen die commissies of besturen gedaan hebben, gewoon die slag extra hebben.” Deze competenties zijn niet uit een studierichting af te leiden, maar wel uit het actief zijn naast de studie. De recuiter van De Brauw: “Naarmate een persoon actiever wordt binnen zijn vereniging en meer verantwoordelijkheid gaat nemen, veronderstel je als werkgever dat daar meer persoonlijke ontwikkeling is ontstaan. Dat toets je uiteindelijk in een sollicitatiegesprek, maar dat is wel wat je veronderstelt wanneer je een cv leest.” Ook volgens de recruiter van het Ministerie van Financiën is het belangrijk om nevenactiviteiten te doen: “Als je helemaal niks hebt gedaan en je komt bij ons met een lege cv, dan houdt het op.” De recruiter van Vopak vindt het zelfs heel vanzelfsprekend dat studenten iets naast hun studie doen: “Als dat niet gebeurd is, dan blijft er heel weinig over. Dan heeft iemand middelbare school gedaan en universiteit en dat is het dan. Iedereen heeft naast zijn studie nog iets van een leven en heeft ook iets anders gedaan dan alleen maar studeren.” 7.2. Opbouw cv Bedrijven zijn geïnteresseerd in de activiteiten die op de cv staan van de student, maar ze zijn vooral geïnteresseerd in wat zijn taak precies was tijdens die activiteiten. Dit gaven alle recruiters aan in de interviews. Ze zijn zich goed bewust dat er vaak meelifters zijn in commissies en besturen. Ook kan een commissie het ene jaar heel succesvol zijn geweest en het andere jaar veel minder. Daarom vinden ze het belangrijk dat je vermeldt op je cv wat je precies gedaan hebt in die commissie en ze zullen er zeker op doorvragen in het eventuele
23
vervolggesprek. De recruiter van PwC: “....., maar wat heb JIJ nou echt gedaan?” Hierbij hoef je niet bang te zijn dat je niet bescheiden overkomt. De recruiter van de Rabobank: “Als je daadwerkelijk wat bereikt hebt met een commissie dan mag je dat best vermelden en er trots op zijn.” Integrand:“Wat bedrijven graag op je CV willen zien is een heel concrete omschrijving van wat jouw functie is geweest binnen een bestuur of commissie. Wat tevens heel belangrijk is, is hoeveel tijd je besteed hebt aan een bepaalde functie. Tijdens een gesprek willen bedrijven weten wat je persoonlijke aandeel binnen een bestuur of commissie is geweest en welke resultaten concreet geboekt zijn. Alle bezigheden dienen dus zowel kwantitatief als kwalitatief uitgedrukt te worden. Dus bijvoorbeeld: ik heb als functionaris Sponsoring binnen mijn bestuur dit jaar 25.000,- euro in plaats van 10.000,- euro binnengehaald aan sponsorgeld. Dat zegt iets.” 7.3. Inschatting van waarde van commissies en besturen Doordat de bedrijven die we hebben geïnterviewd veel contact hebben met studenten, onder andere door middel van sponsoring, carrièredagen en bedrijvendagen, hebben ze vaak een goed beeld van wat bepaalde commissies en verenigingen inhouden en hoeveel ze voorstellen. Ze weten veel van studenten- en studieverenigingen, omdat ze zelf ook hebben gestudeerd. De recruiter van het Ministerie van Financiën vindt bijvoorbeeld een bestuur meer voorstellen dan een commissie: “Een bestuur weegt zwaarder omdat je meer verantwoordelijkheid hebt en beslissingen moet nemen. Je zet je studie een jaar opzij, dat is wel een beslissing die je moet nemen.” Andere recruiters vinden echter bepaalde commissies meer voorstellen dan bepaalde besturen. Ook hebben de recruiters jarenlange ervaring met cv’s en sollicitatiegesprekken, dus ze kunnen het goed inschatten wanneer iemand eerlijk is of zijn activiteiten lichtelijk overdrijft. Het heeft dus duidelijk geen zin om te liegen of te overdrijven op je cv. 7.4. Consumerend lid zijn Ook kwam uit de interviews naar voren dat het slechts consumerend lid zijn van een studentenvereniging (dat wil zeggen dat de student eventueel wel deelneemt aan activiteiten, maar zelf niks organiseert), niet als doorslaggevend wordt gezien. Een aantal recruiters verbindt er positieve aspecten aan, in de zin dat men het als positief ziet dat je actief aan het studentenleven hebt deelgenomen. De recruiter van het Ministerie van Financiën:“Ik vind het een pré als iemand lid is geweest maar het zal niet echt doorslaggevend zijn, puur het lid zijn.” De recruiter van De Brauw gaf aan dat een cv doorgaans een goed beeld geeft van hoe een persoon zijn studentenleven heeft ingevuld. Daar hoort ook bij of iemand lid is geweest of niet. Een belangrijk punt dat bij alle interviews naar voren kwam, is dat het aan de persoonlijke voorkeur van de recruiter ligt of het lidmaatschap van een bepaalde studentenvereniging positief of negatief gewaardeerd wordt. Een goede vergelijking kwam van PwC: “Stel de sollicitant is een actief Ajax supporter. Als de recruiter Feyenoord supporter is, wat gaat hij dan doen?” De recruiter van Vopak vindt het misplaatst als recruiters hun warme gevoelens voor hun vereniging laten meespelen in een sollicitatie, omdat de meeste verenigingen nu heel anders kunnen zijn dan tien jaar geleden: “Dan selecteer je een beetje op de naam en op nostalgie, maar het zegt niets meer over het soort mensen dat er rondscharrelt.” Op de vraag of je puur het lid zijn op je cv moet zetten wordt wisselend gereageerd. De recruiter van De Brauw: “Ik zou het wel vermelden, maar het ook heel snel relativeren, wanneer je alleen consumerend lid bent geweest”. Als men alleen consumerend lid is geweest wordt dat vaak niet genoemd op het cv, merken ze bij Memory Productions. Volgens de recruiter van Vopak voegt het niets toe om het te vermelden, omdat het te vergelijken is het met lid zijn van een voetbalclub. De recruiter van PwC vergelijkt het met hebben van een A of B zwemdiploma.
24
7.5. Totaalplaatje Ten slotte is het belangrijk om te vermelden dat je er niet komt met alleen nevenactiviteiten. Studierichting, studieduur en studieresultaten zijn nog steeds heel belangrijk en deze kunnen niet los gezien worden van deze nevenactiviteiten. Wel is duidelijk geworden in de interviews dat de verhouding studie-nevenactiviteiten verschilt per sector en per bedrijf. Bij de Rabobank is de studierichting niet van groot belang, maar bij De Brauw of bij het Ministerie van Financiën wel. De studieresultaten en studieduur zijn bij De Brauw weer erg belangrijker en bij Vopak niet. Alle recruiters gaven aan dat het om het totaalplaatje gaat en dat het belangrijk is dat er een goede balans is tussen studie en nevenactiviteiten. Kennis en persoonlijke ontwikkeling moeten er allebei zijn. De recruiter van Vopak gaf aan dat de motivatie om bij het bedrijf te werken ook heel belangrijk is. 7.6. Gevolgen van plannen van Rutte Niet iedere recruiter wist precies wat de plannen van Rutte inhielden. Aan alle recruiters is kort uitgelegd wat deze plannen inhouden en welke gevolgen de LKvV ervan verwacht. De meeste bedrijven zien de gevolgen van de toegenomen studiedruk al jaren. Ze merken bijvoorbeeld dat de student die nu binnenkomt bij het bedrijf een totaal andere student is dan de student van bijvoorbeeld tien jaar geleden. Duidelijk komt naar voren dat de student die in deze tijd komt solliciteren, minder ‘sociale-vaardigheden-bagage’ met zich meedraagt. De sollicitanten zijn nu jonger dan tien jaar geleden, waardoor ook nog eens een aantal jaar levenservaring mist. De student is calculerender geworden en ontplooit zich daardoor niet meer zoals dat tien jaar geleden gebeurde. Bij PwC vinden ze het goed als de student ruimte krijgt om zich te ontwikkelen: “Ik denk dat het gewoon goed is dat jonge mensen 2, 3 jaar de ruimte krijgen om in die studentenwereld actief te zijn, te spelen, te feesten, en zelf te worstelen: hoe combineer ik dat met mijn studie en andere verplichtingen en mijn bijbaan?” Enkele bedrijven zijn ook bang dat door de veranderingen het studeren en nevenactiviteiten alleen voor een beperkte groep mensen mogelijk wordt, doordat het voor anderen onbetaalbaar wordt. De recruiter van De Brauw: “Je moet oppassen dat studeren niet weer een elite sport gaat worden.” Bij Vopak merken ze dat er steeds minder vraag is naar meeloopstages en steeds meer naar afstudeerstages, die ook relevant zijn maar wel studiepunten scoren. Ook bij Integrand merken ze dat minder studenten stage gaan lopen wanneer dat studievertraging met zich meebrengt. Integrand heeft een oplossing gevonden voor dit probleem: de zomerstages. Een zomerstage is een stage van 6 tot 12 weken in de zomermaanden. Door een zomerstage lopen de studenten geen studievertraging op en kunnen ze toch binnen kijken bij een bedrijf en praktijkervaring opdoen. Verder wordt er door Integrand steeds meer bemiddeld voor werkopdrachten (de bijbanen op niveau), zodat studenten én praktijkervaring op kunnen doen én een zakcentje kunnen verdienen. Tevens blijkt dat afstudeerstages tegenwoordig populairder zijn dan meeloopstages, omdat deze gecombineerd kunnen worden met het schrijven van een scriptie. Integrand merkt dat er een discrepantie is tussen wat de bedrijven vragen en wat de studenten te bieden hebben. Ze merken ook dat de studenten steeds calculerender worden. In verband met de toenemende studiedruk zijn ze niet meer in staat meerdere nevenactiviteiten tegelijkertijd te ontplooien, maar deze vraag blijft vanuit bedrijven wel bestaan. Bij PWC zien ze het minder somber in: “De echte ondernemers, die regelen het wel.”
25
7.7. Ba-Ma structuur Tot slot wordt nog een aantal keer aangehaald dat de bachelor-masterstructuur erg onduidelijk is. Men heeft weinig zicht op de kwaliteit van opleidingen (bachelors en masters) en weet niet hoe de verschillende diploma’s (bijvoorbeeld HBO-bachelor en WO-bachelor) zich tot elkaar verhouden. De recruiter van de Rabobank: “Als functionarissen van ministerie van onderwijs het al niet eens weten, wat moeten wij als bedrijf dan met al die informatie?”
26
8. Koppeling In dit hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt tussen de literatuur en de resultaten en tussen de resultaten van de verenigingen en die van de bedrijven. 8.1. Vergelijking literatuur In 1995 heeft Elsevier een gelijksoortig onderzoek uitgevoerd. In de tien jaar die tussen het onderzoek van de Elsevier en de LKvV zit, is er zoals eerder aangegeven een hoop veranderd voor studenten. Grote verschuivingen zijn er echter niet te zien als je de twee onderzoeken met elkaar vergelijkt. De selectiecriteria die tien jaar geleden in de top 10 stonden staan nu nog steeds in de top 10 zonder al te veel uit het oog springende “dalers of stijgers” (zie tabel 10). Tabel 10. Top 27 kenmerken die bedrijven belangrijk vinden in ons onderzoek en het onderzoek van de Elsevier.
1
Top 27 Elsevier Communicatieve vaardigheden
Cijfers 8,5
Top 27 huidige onderzoek Studierichting
Cijfers 8,2
2
Sociale vaardigheden
8,4
Presentatie/voorkomen
7,9 7,9
3
Flexibiliteit
8,4
Sociale vaardigheden
4
Doorzettingsvermogen
8,3
Communicatieve vaardigheden
7,9
5
Teamgeest
8,3
Overtuigingskracht
7,8 7,7
6
Studierichting
8,0
Teamgeest
7
Affiniteit met branche/product
8,0
Affiniteit met branche/product
7,6 7,6
8
Overtuigingskracht
7,9
Doorzettingsvermogen
9
Presentatie/voorkomen
7,8
Flexibiliteit
7,5
10
Ambities
7,7
Ambities
7,3 7,0
11
Ondernemerschap/commercieel inzicht
7,4
Ondernemerschap/commercieel inzicht
12
Managementkwaliteiten
7,3
Stage
6,3 6,2 6,1
13
Stage
7,0
Bestuur/commissies studentenvereniging
14
Studieresultaten
6,8
Managementkwaliteiten
15
Bijvakken
17
Bestuurlijk/commissies hogeschool/universiteit Bijbaantjes
18
Scriptieonderwerp
16
6,1 6,1
Bestuur/commissies hogeschool/universiteit Bijbaantjes
5,8 5,8
6,0
Scriptieonderwerp
5,8
6,0
Studieresultaten
5,5
19
Eigen bedrijfje
5,8
20
Bestuur/commissies studentenvereniging
5,4
Vrijwilligerswerk bij een ideële organisatie Werk buitenland
4,8
5,1 5,0
21
Werk buitenland
5,3
Studie buitenland
22
Vrijwilligerswerk bij een ideële organisatie
5,3
Bijvakken
4,8
23
Bestuur sportverenigingen
5,2
Eigen bedrijfje
4,8 4,5
24
Opvoeding/afkomst
4,8
Topsport
25
Topsport
4,8
Lid studentenvereniging
4,3
4,7 3,9
Hogeschool/universiteit van afstuderen
4,1 3,6
26 27
Studie buitenland Hogeschool/universiteit van afstuderen
Opvoeding/afkomst
27
Uit de resultaten van het bedrijfsleven uit 1995 valt op te maken dat communicatieve- en sociale vaardigheden de koppositie innemen. In de resultaten van het huidige onderzoek staan deze op de derde en vierde plaats. Zowel overtuigingskracht als teamgeest blijven, net als tien jaar geleden, een essentieel element en horen dan ook zeker in de top 10 thuis. Verder valt op te merken dat affiniteit met de branche in vergelijking met tien jaar geleden voor werkgevers een stabiele positie op nummer zeven van de selectiecriteria behoudt. Qua ambities, stages en ondernemerschap/commercieel inzicht is er in de afgelopen tien jaar niets veranderd. Dit zijn zeker kernelementen die bij werkgevers hoog in het vaandel stonden en nog steeds staan. Ook managementkwaliteiten, bestuur/commissies aan de onderwijsinstelling en bijbaantjes staan in deze vergelijking op min of meer gelijkwaardige posities. De meest opvallende stijger is het vervullen van een bestuursjaar of commissiewerk bij een studentenvereniging. Tien jaar geleden stond dit op positie 20 met een gemiddeld cijfer van 5,4 en nu op positie 13 met een gemiddeld cijfer van 6,2. De grootste daler is studieresultaten. In 1995 werd deze nog beoordeeld met een 6,8, nu in 2005 met een 5,5. In de staart van de lijst met selectiecriteria zijn ook enkele verschuivingen te zien. Vrijwilligerswerk en werk in het buitenland zijn nog steeds in mindere mate van belang en behouden ongeveer dezelfde posities. Opvallend is dat het volgen van een studie in het buitenland tien jaar geleden nog een hekkensluiter was; tegenwoordig is dit meer interessant geworden, maar niet dusdanig interessant om in de top van de selectiecriteria voor te komen. Bijvakken zijn tegenwoordig al vrijwel niet meer van belang, evenals het runnen van een eigen bedrijfje en het doen van topsport. Dit zijn dan ook de criteria, samen met de opvoeding of afkomst en de onderwijsinstelling van afstuderen, waar vrijwel geen waarde aan wordt gehecht. Dit is opvallend te noemen omdat bijvakken, het runnen van een eigen bedrijfje en het doen van topsport, wel selectiecriteria zijn die nog regelmatig worden genoemd in artikelen. Bij deze vergelijking is het noodzakelijk om te wijzen op het feit dat de resultaten berusten op de cijfers van alle sectoren. Bij sommige sectoren zijn bijvoorbeeld studieresultaten wél heel erg van belang evenals een studie in het buitenland. Met andere woorden: dit zijn de uitslagen die voor alle sectoren samen gelden en niet voor een bepaalde sector. Dit komt ook overeen met wat er beschreven staat in de verscheidene bladen. Cijfers worden nog regelmatig genoemd, maar wegen in de ene sector zwaarder dan in de ander. Het totaalplaatje is hetgene dat telt, waarbij nevenactiviteiten in elke sector een belangrijke plaats innemen. De overeenkomsten tussen de resultaten van het onderzoek en de onderzoeken van OC&W en de VSNU zijn minder groot. In het rapport van het ministerie van OC&W blijkt dat persoonlijkheid, opleidingsrichting, het hoofdvak of de specialisatie van de afgestudeerden belangrijke selectiecriteria zijn voor werkgevers. Dit komt overeen met ons onderzoek. Echter werkervaring die afgestudeerden tijdens de opleiding hebben opgedaan wordt in het rapport van het ministerie van OC&W genoemd als een belangrijk selectiecriterium. In het huidige onderzoek komt dit helemaal niet naar voren. Bijbaantjes krijgen gemiddeld een 5,8 en eindigen daarmee op de 16de plaats van de 27. In het rapport van OC&W is nagegaan in hoeverre en op welke wijze de ervaringen die mensen hebben opgedaan tijdens de studie van invloed zijn op de huidige situatie en verdere ontwikkelingsmogelijkheden van afgestudeerden op de arbeidsmarkt. In het rapport wordt geconcludeerd dat voor het hoger onderwijs in Nederland geldt dat kenmerken van de opleiding als talenkennis, tijd besteed aan de studie, tijd besteed aan extra-curriculaire activiteiten, buitenlandervaring en leeraspecten in de opleiding geen invloed hebben op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Naar voren komt dat (naast de controlevariabelen
28
opleidingssector/niveau en leeftijd) alleen ‘betaald werk tijdens de studie’ een significant effect laat zien. Zoals ook al in het rapport wordt genoemd is dit in tegenstelling tot wat mag worden verwacht. De eigenschappen en kwaliteiten waar werkgevers afgestudeerden op selecteren komen niet overeen met de eigenschappen en kwaliteiten die de meeste invloed hebben op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. In het rapport van de VSNU wordt gekeken naar de succesfactoren bij het bruto uurloon, de kans op een baan op WO-niveau en de kans op een baan die aansluit bij de eigen opleidingsrichting. Uit dit rapport blijkt dat het bruto uurloon het sterkst wordt bepaald door de opleiding en veel minder door individuele kenmerken. Van de individuele kenmerken geeft het afgerond hebben van een andere WO-opleiding, ervaring in het buitenland en relevante werkervaring een grotere kans op een baan op WO-niveau. 8.2. Vergelijking resultaten verenigingen en bedrijven Studentenverenigingen geven aan dat zij voornamelijk bestuursfuncties en commissiewerk als de belangrijkste nevenactiviteiten die studenten kunnen doen. De studentenverenigingen hebben aangegeven in hoofdstuk 5 dat zij onder activisme het doen van commissiewerk en bestuursfuncties verstaan. Deelname aan activiteiten en lid zijn van subverenigingen, jaarclub of dispuut wordt minder genoemd. Alleen het lid zijn van een studentenvereniging staat bij de grotere verenigingen vrijwel buiten studentenactivisme. Bij de kleinere verenigingen is dit meer van belang. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat iets minder dan de helft van alle studenten bij een studentenvereniging op die manier actief is bij de studentenvereniging. Wat overigens niet wil zeggen dat ook slechts de helft van de studenten actief is. In ons onderzoek is alleen gekeken naar het percentage dat actief is binnen een studentenvereniging. Een student kan uiteraard ook actief zijn binnen een andere studentenorganisatie. Uit de resultaten van de bedrijven blijkt dat het actief zijn binnen een studentenvereniging hoger gewaardeerd wordt (6,2) dan actief zijn binnen een commissie of bestuur van de hogeschool of universiteit (5,8). Het belangrijkste criterium waar bedrijven op selecteren is de studierichting. Verder spelen de presentatie, de sociale- en communicatieve vaardigheden en overtuigingskracht een prominente rol. Deze vaardigheden worden, zoals genoemd in hoofdstuk 7, mede bepaald door de activiteiten die de betreffende student heeft ondernomen tijdens zijn studententijd. Een mogelijkheid om deze vaardigheden op te doen is het actief zijn naast de studie, bijvoorbeeld door zitting te nemen in een commissie of bestuur. Verenigingen bieden daar de mogelijkheid toe. Commissies om organisatorische ervaring op te doen zijn ruim aanwezig binnen een studentenvereniging. Opvallend is wel dat het vervullen van een bestuursfunctie minder vaak genoemd wordt dan commissies. Commissie- en bestuurswerk worden binnen de verenigingen als de belangrijkste manier gezien om actief te zijn naast de studie. Uit de resultaten blijkt dat werkgevers commissies en bestuursfuncties waarderen, maar dat deze niet doorslaggevend zijn. Van belang is dat een sollicitant kan aangeven op welke manier hij zich ontwikkeld heeft binnen een commissie of bestuur. Daarbij geven bijna alle recruiters aan in de interviews dat ze een goed beeld hebben van wat commissies en besturen binnen een vereniging voorstellen. De doorslag geeft het totaalbeeld waarbij het actief zijn naast de studie van belang blijft. Op welke manier dit gebeurt, maakt niet uit zolang iemand zich maar ontplooit. Dit kan heel goed door bestuursfuncties en commissiewerk, maar ook bijvoorbeeld door het coachen van de F’jes van een voetbalelftal.
29
9. Conclusie Uit het rapport is gebleken dat bedrijven veel belang hechten aan nevenactiviteiten. Daarbij is het niet echt belangrijk wat een student heeft gedaan zolang de student maar kan aangeven wat hij of zij er daadwerkelijk van geleerd heeft. Uit de enquête die is afgenomen onder de hoofden personeelszaken en Human Resources is gebleken dat studierichting een belangrijk selectietritium is. Daarna volgen vaardigheden, als communicatieve en sociale vaardigheden en presentatie en voorkomen. De resultaten van de interviews bevestigen het gegeven dat communicatieve en sociale vaardigheden van belang zijn en dat deze vaardigheden opgedaan worden door de activiteiten die een student naast zijn studie ontplooit. Commissies en bestuursfuncties bieden de mogelijkheid om deze vaardigheden te ontwikkelen. Dat wil niet zeggen dat een commissie of bestuur op zichzelf doorslaggevend kan zijn. Zoals al gezegd gaat het om hetgeen geleerd is in deze commissie of bestuur. Bedrijven willen een concrete omschrijving zien van wat de functie binnen het bestuur of commissie inhoudt, hoeveel tijd er besteed is aan de functie, wat het persoonlijke aandeel van de student was en welke resultaten geboekt zijn. De kern van de interviews is dat het gaat om het totaalplaatje van de sollicitant. Het is belangrijk dat er een goede balans bestaat tussen studie en nevenactiviteiten. Kennis én persoonlijke ontwikkeling moeten er beide zijn. De resultaten van de studentenverenigingen geven aan dat bij kleine verenigingen gemiddeld 54 % van de leden actief is en bij de grote verenigingen 42,8 %. Dit betekent dat op dit moment ongeveer de helft van de leden actief is. Niet iedere student krijgt of neemt dus de mogelijkheid om actief te worden op zijn of haar studentengezelligheidsverenigingen. Kanttekening die bij deze opmerking geplaatst moet worden is dat geen onderzoek is gedaan naar studentenactivisme bij studentenorganisaties in het algemeen, maar slechts naar studentenactivisme bij de 46 studentengezelligheidsverenigingen. Er bestaan mogelijkheden voor studenten om buiten hun eigen studentengezelligheidsvereniging plaats te nemen in een commissie of een bestuur. Toch zal het zitting nemen in een bestuur van een studentenorganisatie, waardoor bestuurlijke vaardigheden kunnen worden opgedaan, slechts voor een klein deel van de studentenpopulatie tot de mogelijkheden behoren. Een percentage van gemiddeld 48,4% dat op dit moment actief is, klinkt niet heel laag. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het feit dat elke vereniging een andere definitie heeft van actief zijn. Grote verenigingen vinden een lid al sneller actief dan kleine verenigingen. Verder blijkt uit de interviews dat recruiters vaak heel goed weten wat een commissie binnen een vereniging voorstelt en ze weten dat er commissies zijn die veel meer lijken voor te stellen dan ze in werkelijkheid doen. Het percentage ‘actief zijn naast de studie’ geeft dus een vertekend beeld. Er is een discrepantie tussen student en bedrijfsleven. Het percentage studenten dat actief is binnen een vereniging, op de manier waarop ze interessant zijn voor een bedrijf, ligt niet erg hoog. Het bedrijfsleven blijft toch op zoek naar de student die iets gedaan heeft naast zijn studie. In de interviews is vaak naar voren gekomen dat de werkgevers merken dat het type student dat komt solliciteren is veranderd. Werkgevers merken dat studenten jonger zijn en minder gedaan hebben naast hun studie. Bedrijven merken het bijvoorbeeld ook aan de vraag naar stages. Studenten lopen minder snel een extra stage wanneer dit studievertraging met zich meebrengt. Tevens blijkt dat afstudeerstages tegenwoordig populairder zijn dan meeloopstages, omdat deze gecombineerd kunnen worden met het schrijven van een scriptie. Toch passen de bedrijven hun selectiecriteria niet aan, als men kijkt naar de verschillen tussen het huidige onderzoek en het onderzoek dat is uitgevoerd door de Elsevier tien jaar geleden.
30
Bedrijven zijn alleen nog maar meer gaan selecteren op vaardigheden die opgedaan kunnen worden naast de studie. De studierichting is wel belangrijker geworden dan tien jaar geleden, maar de studieresultaten daarentegen weer veel minder belangrijk. Integrand en de verscheidene bedrijven merken dat er iets verandert bij de studenten. Volgens Integrand is dit te wijten aan de toenemende studiedruk, waardoor studenten niet meer in staat zijn meerdere nevenactiviteiten tegelijkertijd te ontplooien. De studenten zijn calculerender geworden. Toch zijn er weinig bedrijven die zich zorgen maken over de voorgestelde plannen van staatssecretaris Rutte. Niet alle bedrijven zijn van de plannen op de hoogte, maar zelfs na een korte uitleg voorzien de meeste bedrijven geen problemen.
Aanbevelingen Uit het onderzoek blijkt dat het ontplooien van activiteiten naast de studie belangrijk worden gevonden. Vanuit alle partijen zouden studenten meer bewust gemaakt moeten worden van het belang van studentenactivisme. Het bedrijfsleven moet zich bewust zijn van het feit dat er mogelijk een discrepantie bestaat tussen hetgeen studenten kunnen bieden en het bedrijfsleven vraagt. Het zou wellicht een goed idee zijn voor het bedrijfsleven zich meer te verdiepen in en meewerken aan de activiteiten van studentenverenigingen. Op deze manier kan de student (in)direct ook kennis maken met het bedrijfsleven. Studentenverenigingen kunnen tijdens de introductieperiodes aantonen dat het lid worden van een studentenvereniging bij kan dragen aan de positieve ontwikkeling van de student. Een studentenvereniging biedt de mogelijkheid activiteiten te ontplooien naast de studie. Uit het onderzoek blijkt dat het bedrijfsleven waarde hecht aan deze ontplooiing. Vervolg onderzoek Om een volledig beeld te kunnen krijgen over het percentage studenten dat actief is naast hun studie zou een grootschaliger onderzoek nodig zijn. Als voorbeeld zouden alle studentenorganisaties hierbij betrokken moeten worden. Te denken valt hierbij aan jongerenorganisaties van politieke partijen, studieverenigingen, sportverenigingen en andere studentenorganisaties.
31
10. Nawoord Tot slot wil ik graag de volgende mensen en instanties bedanken voor hun samenwerking met of bijdrage aan ons onderzoek. In de eerste plaats wil ik natuurlijk mijn commissiegenoten bedanken, Albertien Meulenaar, Eva van den Heijkant en Maarten Stevelink. Daarnaast gaat mijn dank uit naar: Het Dagelijks Bestuur van de Landelijke Kamer van Verenigingen, alle bestuurders van de lidverenigingen van de LKvV, alle bedrijven die hebben meegewerkt aan het rapport en in het bijzonder de recruiters van de bedrijven waarmee we interviews mochten afnemen, en tot slot Heineken voor hun financiële bijdrage. Arieke Vermeulen Voorzitter LKvV Onderzoekscommissie 2004-2005 Utrecht, 10 juni 2005
32
11. Bijlage Tabel 6. Waarop wordt de solliciterende HBO-er/academicus beoordeeld (door een groot of klein bedrijf dat HBO of WOstudenten aanneemt)?
Kenmerken
Klein HBO
Klein WO
Groot HBO
Groot WO
Totaal HBO
Totaal WO
Totaal
1
Studierichting
8,4
7,4
8,2
7,8
8,3
7,6
8,2
2
Presentatie/voorkomen
8,0
7,9
7,9
7,8
7,9
7,8
7,9
3
Sociale vaardigheden
8,1
7,7
7,9
8,0
7,9
7,8
7,9
4
Communicatieve vaardigheden
8,2
8,3
7,5
7,8
7,8
8,0
7,9
5
Overtuigingskracht
7,8
7,6
7,8
7,9
7,8
7,7
7,8
6
Teamgeest
7,6
7,9
7,7
7,5
7,6
7,7
7,7
7
Affiniteit met branche/product
8,1
7,2
7,1
7,5
7,5
7,3
7,6
8
Doorzettingsvermogen
7,5
6,9
7,7
7,7
7,6
7,3
7,6
9
Flexibiliteit
7,1
7,3
7,5
7,6
7,3
7,4
7,5
10
Ambities
7,1
7,1
7,2
7,7
7,1
7,3
7,3
11
Ondernemerschap/commercieel inzicht
6,8
6,4
7,4
7,5
7,0
6,9
7,0
12
Stage
6,0
5,9
6,5
6,5
6,2
6,2
6,3
13
Bestuur/commissies studentenvereniging
6,0
6,2
6,1
6,7
6,0
6,4
6,2
14
Managementkwaliteiten
5,8
5,9
5,8
6,3
5,7
6,1
6,1
15
Bestuur/commissies hogeschool/universiteit
5,5
6,2
5,9
6,2
5,7
6,2
5,8
16
6,2
5,8
5,7
5,8
5,9
5,8
5,8
17
Bijbaantjes Scriptieonderwerp
5,1
5,4
5,7
6,2
5,4
5,8
5,8
18
Studieresultaten
5,1
5,8
5,9
6,2
5,5
5,9
5,5
19
Vrijwilligerswerk bij een ideële organisatie
4,8
4,7
5,1
5,6
4,9
5,1
5,1
20
Werk buitenland
4,5
5,1
5,5
5,4
5,0
5,2
5,0
21
Studie buitenland
4,2
4,9
5,0
5,4
4,6
5,2
4,8
22
Bijvakken
4,6
4,3
4,9
5,2
4,7
4,7
4,8
23
Eigen bedrijfje
4,7
5,0
4,7
5,2
4,7
5,0
4,8
24
Topsport
4,1
4,3
4,8
5,2
4,4
4,7
4,5
25
Lid studentenvereniging
4,3
4,6
4,3
4,7
4,2
4,6
4,3
26 27
Hogeschool/universiteit van afstuderen
3,5 3,5
4,0 3,7
4,4 3,7
4,2 3,2
3,9 3,6
4,1 3,4
4,1 3,6
Opvoeding/afkomst
33
Tabel 7 Resultaten per sector
studierichting
1 7,9
2 7,7
3 8,8
4 9,3
5 9,0
6 8,5
7 8,2
8 7,3
9 7,8
10 8,5
11 8,9
12 8,8
13 7,9
stage
5,9
6,0
6,8
5,9
9,0
8,5
7,2
6,7
6,6
6,6
7,0
6,0
6,6
studieresultaten
5,5
5,7
6,0
6,0
4,0
7,0
5,3
6,3
5,6
5,8
5,3
6,0
5,3
bijvakken
4,6
5,0
4,8
4,0
3,5
6,0
3,2
5,1
6,0
6,0
5,5
5,3
6,0
scriptie
5,6
5,0
6,3
5,9
3,0
7,5
5,4
5,8
6,4
6,2
5,8
6,3
6,2
studiebuitenland
5,2
6,3
5,3
4,5
5,0
7,5
5,0
4,8
4,5
5,4
4,9
4,5
5,0
universiteit
3,7
5,3
4,9
4,5
1,0
7,0
3,8
4,7
5,4
4,7
4,0
4,5
4,1
eigenbedrijf
4,7
6,0
4,9
5,8
3,0
6,0
5,8
5,4
5,7
3,4
5,0
3,8
3,9
bestuurcommuni
5,9
7,3
6,0
5,8
6,0
6,0
5,7
6,8
7,1
4,9
5,8
4,0
5,0
bijbaan
5,7
7,0
6,4
5,3
7,0
7,0
7,0
7,5
6,0
4,4
6,6
3,3
5,1
bestuurcommstudver
6,3
7,0
6,3
6,4
7,0
6,3
6,3
7,4
6,3
5,3
6,1
5,3
5,6
vrijwwerk
4,5
7,0
4,9
4,8
5,0
6,0
5,4
6,3
5,9
4,8
5,5
4,0
4,2
werkbuitenland
5,0
7,0
5,4
4,8
8,0
6,5
6,2
6,0
5,5
5,4
5,1
4,3
5,4
topsport
4,3
6,3
4,9
5,3
4,0
6,0
5,3
5,7
5,6
2,6
2,8
3,0
4,0
lidstudver
4,3
6,0
4,1
4,4
6,0
6,0
4,2
4,7
3,8
4,4
3,5
3,5
4,8
commvaard
8,1
8,0
7,8
8,0
9,0
8,5
7,2
8,3
7,8
7,9
8,8
8,5
7,5
flexibiliteit
7,6
7,7
7,3
7,1
9,0
7,5
7,3
6,8
6,6
7,9
7,9
8,3
7,6
teamgeest
7,9
7,7
7,8
7,4
9,0
8,0
7,3
8,0
7,0
7,8
7,9
8,3
7,5
socvaard
7,9
8,0
7,8
6,8
9,0
8,5
7,8
8,3
7,3
8,1
8,9
8,3
7,4
doorzvermogen
7,5
8,0
7,5
8,0
9,0
8,0
7,3
7,0
6,8
7,8
8,9
8,5
6,8
presentatie
7,8
7,3
7,6
7,8
9,0
9,0
7,8
8,5
8,0
7,8
8,5
8,3
8,0
overtuiging
7,8
7,7
7,8
7,5
9,0
8,5
7,5
8,6
8,1
7,9
8,8
8,5
7,6
ondernemerschap
7,2
7,7
6,6
7,4
9,0
9,0
6,5
8,3
7,3
5,7
6,1
6,8
7,4
ambities
7,3
7,3
7,6
7,8
9,0
8,0
6,4
7,1
7,5
7,3
8,1
8,0
7,9
affiniteit
7,7
7,7
7,3
7,0
10,0
9,0
7,6
8,0
8,1
8,0
8,3
8,5
7,6
managementkw
5,8
7,3
6,1
5,9
9,0
8,0
4,5
6,6
5,9
7,0
6,0
8,5
6,9
opvoeding
3,8
4,0
3,3
1,00
7,5
6,0
3,0
4,9
3,8
3,1
3,1
3,0
3,4
1 = zakelijke dienstverlening 2 = transport 3 = industrie 4 = bouw 5 = horeca 6 = handel 7 = communicatie 8 = banken 9 = verzekeraars 10 = overheid 11 = stichtingen en verenigingen 12 = gezondheidszorg 13 = overheid
34
Enquête bedrijven Vragenlijst 1. Naam organisatie: ………………………………………………. 2. Hoeveel werknemers telt uw organisatie? ……………………. 3. In welke sector is uw organisatie werkzaam? Industrie Bouw Horeca Handel Transport Communicatie Banken Verzekeraars Zakelijke dienstverlening Overheid Stichtingen en verenigingen 4. Werft u Alleen HBO-ers Alleen WO-ers Beiden
Î sla vraag 6 over Î sla vraag 5 over
5. Waarop beoordeelt u de solliciterende HBO-er? Geef de volgende criteria een cijfer. 10 = zeer belangrijk, 1 = zeer onbelangrijk Studierichting Stage Studieresultaten Bijvakken Scriptieonderwerp Studie in het buitenland Hogeschool van afstuderen Het oprichten/runnen van een eigen bedrijfje Bestuurlijk werk, commissie aan Hogeschool Bijbaantjes (uitzendwerk etc.) Bestuurswerk, commissies studentenvereniging Werk in het buitenland Vrijwilligerswerk bij een ideële organisatie Topsport Lid van een studentenvereniging Communicatieve vaardigheden Flexibiliteit Teamgeest Sociale vaardigheden Doorzettingsvermogen Presentatie/voorkomen Overtuigingskracht
35
Ondernemerschap/commercieel inzicht Ambities Affiniteit met de branche/het product Management-kwaliteiten Opvoeding, afkomst 6. Waarop beoordeelt u de solliciterende academicus? Geef de volgende criteria een cijfer. 10 = zeer belangrijk, 1 = zeer onbelangrijk Studierichting Stage Studieresultaten Bijvakken Scriptieonderwerp Studie in het buitenland Universiteit van afstuderen Het oprichten/runnen van een eigen bedrijfje Bestuurlijk werk, commissie aan universiteit Bijbaantjes (uitzendwerk etc.) Bestuurswerk, commissies studentenverenigingen Vrijwilligerswerk bij een ideële organisatie Werk in het buitenland Topsport Lid van een vereniging Communicatieve vaardigheden Flexibiliteit Teamgeest Sociale vaardigheden Doorzettingsvermogen Presentatie/voorkomen Overtuigingskracht Ondernemerschap/commercieel inzicht Ambities Affiniteit met de branche/het product Management-kwaliteiten Opvoeding, afkomst 7. Van welke activiteiten maakt uw bedrijf gebruik om naamsbekendheid onder studenten te verwerven? In-housedagen/bedrijvendagen Banenmarkten/carrièrebeurzen Trainingen/businesscourses Adverteren in carrièretijdschriften voor studenten (bijvoorbeeld Memory, Nobiles, Carp etc.) Adverteren in verenigingsorganen (bijvoorbeeld verenigingsblad, almanak etc.) Anders, nl. ……………………………………………………………………
36
8. a. Sponsort u activiteiten die georganiseerd worden voor studenten? Zo ja, hoe en waarom? ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Zo nee, wat zijn uw beweegredenen om dit niet te doen? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………..
9. Mogen wij u naar aanleiding van de antwoorden op deze vragenlijst benaderen voor een verdiepend interview? ……………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………….
37
Enquête studentenverenigingen 1. Naam vereniging: ……………………………………………………………. 2. Aantal leden: ……… 3. Wat versta je onder studentenactivisme? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 4. Hoe kunnen de leden dit binnen jullie vereniging invullen? ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… 5. Hoeveel leden zijn er actief binnen jullie vereniging? (in procenten) ………
38