KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K
Onderwijs en samenleving
98
Samenwerking onderwijs en zorg Evaluatie van een samenwerkingsverband tussen een (jeugd) huplverleningsinstelling en scholen voor speciaal onderwijs
Marijke van Vijfeijken Mary van den Wijngaart
Samenwerking onderwijs en zorg Evaluatie van een samenwerkingsverband tussen een (jeugd) hulpverleningsinstelling en scholen voor speciaal onderwijs
Marijke van Vijfeijken Mary van den Wijngaart
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Vijfeijken, M. van & Wijngaart, M. van den Samenwerking onderwijs en zorg. Evaluatie van een samenwerkingsverband tussen een (jeugd) hulpverleningsinstelling en scholen voor speciaal onderwijs Vijfeijken, M. van, & Wijngaart, M. van den, IVA beleidsonderzoek en advies, Tilburg
ISBN 978-94-6167-131-8
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Uitgave: IVA beleidsonderzoek en advies Postbus 90153, 5000 LE Tilburg Telefoon: 013-4668466 www.iva.nl Copyright © IVA beleidsonderzoek en advies, 2012
Dit onderzoek is gefinancierd uit het budget dat het ministerie van OCW jaarlijks beschikbaar stelt aan de LPC ten behoeve van Kortlopend Onderwijsonderzoek dat uitgevoerd wordt op verzoek van het onderwijsveld.
2
Inhoud
Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Achtergrond van het onderzoek 1.2 Doel en onderzoeksvragen 1.3 Onderzoeksopzet 1.4 Eerder onderzoek naar de samenwerking tussen speciaal onderwijs en residentiële instellingen 1.5 Leeswijzer 2 Theoretische verkenning 2.1 Netwerken in theoretisch perspectief 2.2 Teamleren 3 Casebeschrijvingen 3.1 De Mutsaersstichting en de Wijnberg 3.2 De Mutsaersstichting en het Poortje 3.3 De Mutsaersstichting en de Spoorzoeker 3.4 De Mutsaersstichting en de Widdonckschool 3.5 Meer algemene samenwerkingsvormen 4 Gevolgen van de samenwerking 4.1 Bestuurlijke consequenties 4.2 Veranderde werkzaamheden 4.3 Deskundigheidsbevordering 4.4 Teamgevoel 5 Reflectie op de samenwerking 5.1 Meerwaarde 5.2 Knelpunten en verbeterpunten 6 Reflectie en ambities van bestuurders 6.1 Reflectie 6.2 Ambities 7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Vormgeving samenwerking 7.2 Meerwaarde van de samenwerking 7.3 Knelpunten en succesfactoren 7.4 Aanbevelingen
5 9 9 11 12 13 14 15 15 19 21 21 22 23 24 25 27 27 27 28 29 31 31 33 39 39 40 43 43 45 45 46
3
Literatuurlijst/gehanteerde bronnen Respondenten
51 53
Bijlage 1 Interviewleidraad/checklist
55
4
Samenvatting
De jeugdzorginstelling de Mutsaersstichting en enkele partners voor speciaal onderwijs zijn een intensieve samenwerking aangegaan. Hulpverleners van de Mutsaersstichting zijn bij een viertal scholen betrokken –de Wijnberg, de Widdonckschool, de Spoorzoeker en het Poortje– om er voor te zorgen dat de leerkrachten toekomen aan hun kerntaak: ‘het lesgeven’. Leidend voor de samenwerking is de gedachte één-kindéén-plan. Idealiter vormen professionals uit de zorg en het onderwijs een team waarbij de ondersteuning aansluit op de hulpvraag van jongeren (en het gezin) én er afstemming is over de ondersteuning tussen de sectoren. Helaas is de praktijk veelal weerbarstig en komt samenwerking tussen professionals meestal niet zomaar tot stand. De betrokken partners willen graag weten wat nu de stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking. Doel van het onderzoek is inzicht te bieden in een viertal aspecten van de samenwerking: wijze waarop samenwerking is vormgegeven, de meerwaarde van de samenwerking, kritische succesfactoren en knelpunten, en leerpunten voor andere vergelijkbare samenwerkingsverbanden. Om de doelstelling te kunnen realiseren is er een documentanalyse en literatuurstudie verricht, zijn er gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de betrokken partners en is er een praktijksessie gehouden waarin de resultaten van het onderzoek zijn gepresenteerd en bediscussieerd. Een interdisciplinair samenwerkingsverband of netwerk met verschillende disciplines, deskundigheden, doelen en belangen ontwikkelt een gezamenlijke verantwoordelijkheid en probleemformulering waardoor een genuanceerder beeld van de werkelijkheid geconstrueerd kan worden. Dit is een dynamisch proces waarbij vijf aspecten van belang zijn: eenduidige informatie, grensoverstijgend werken, vertrouwen, leiderschap en verwachtingsmanagement. Vanwege de dynamiek van de samenwerking zal teamleren moeten plaats vinden. Karakteristieken van lerende teams zijn: samenstelling team is geënt op bevorderen van leereffecten, uitdaging team staat in perspectief en er is sprake van een psychologisch veilige omgeving. De samenwerking op de betrokken scholen is vooral gericht om zoveel mogelijk te werken volgens de gedachte van één-kind-één-plan. Hiervoor worden afspraken gemaakt tussen intern begeleiders van de scholen en behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting. Deze afspraken worden teruggekoppeld aan de hulpverleners en leer-
5
krachten. Bovendien sluit de Mutsaersstichting aan bij de Commissie van Begeleiding van drie scholen. Andere samenwerkingsvormen of –kenmerken zijn casuïstiekbesprekingen, trainingen, aanwezigheid hulpverleners op school, leesbegeleiding en rondetafelgesprekken. De samenwerkingsafspraken kunnen binnen de reguliere taken en met gesloten beurzen geregeld worden. Hulpverleners merken dat zij nu meer dan voorheen de hulpverlening moeten afstemmen met een school. En leerkrachten dienen nu veel meer de leerlingen vanuit het systeemperspectief te benaderen. In de praktijk blijkt het echter moeilijk te zijn om de gewenste afstemming te realiseren. Dit komt vooral doordat de contacten verlopen via de intern begeleiders van de scholen en behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting, niet direct via de leerkrachten en hulpverleners. De meerwaarde van de samenwerking tussen onderwijs en zorg richt zich op lastenverlichting bij de ouders, meer continuïteit in de begeleiding van het kind, doorlopend aanbod, kind met extra zorgbehoefte kan op de eigen school blijven en het kind krijgt sneller hulp als hij/zij dat nodig heeft. Doordat de meerwaarde van de samenwerking verschilt per school zijn er echter wel verschillen in de mate waarin de betreffende scholen de meerwaarde ervaren. De samenwerking tussen onderwijs en zorg komt het beste tot zijn recht in structurele overlegvormen zoals de Commissies van Begeleiding van de scholen en casusbesprekingen. Daar vindt overleg plaatst en worden concrete afspraken gemaakt wat betreft de handelingsplannen. Een andere belangrijke succesfactor is de fysieke aanwezigheid van hulpverleners op scholen en de mogelijkheid die dit biedt voor direct en informeel contact tussen professionals. Toch worden er nog duidelijke knelpunten ervaren. Deze betreffen de indirecte communicatie via interne begeleiders van de scholen en behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting, onvoldoende afstemming over begeleiding van het kind, wachtlijsten bij de Mutsaersstichting, hulpverlenersmoeheid bij ouders en onbekendheid bij ouders over de Mutsaersstichting. In feite vormen zorg en onderwijs nog steeds twee gescheiden werelden. Er is een proces in gang gezet, de ene school is daar verder in dan de andere school, maar van integrale begeleiding via het principe van één-kind-één-plan is (nog) niet echt sprake. Het onderzoek laat zien dat er verwacht wordt dat hulpverleners en leerkrachten integraal handelen, maar er wordt vanuit de organisaties niet bewust ingestoken op het ontwik-
6
kelen van teamvakmanschap bij de professionals. Om de samenwerking te optimaliseren dient vooral geïnvesteerd te worden in het organiseren en intensiveren van het directe contact tussen hulpverleners en leerkrachten, de communicatie over het kind en het echt werken met één plan waarin onderwijs, zorg en vrijetijdsbesteding zijn opgenomen. Op bestuurlijk niveau zijn er duidelijke ambities om de samenwerking vanuit een natuurlijk proces te versterken. Dit is verwoord in een visiedocument waarin de ontwikkeling van een kennis- en expertisecentrum centraal staat. In dat kennis- en expertisecentrum komt zorg en onderwijs in één gebouw te zitten en dient er sprake te zijn van inhoudelijke synergie wat betreft gedeelde onderwijs- en zorgdoelen, wijze van onderwijs- en zorguitvoering, beeldvorming en klimaat. Tot nu toe is er op bestuurlijk niveau slechts pragmatisch met elkaar overlegd. De samenwerking moet voornamelijk groeien van onderaf. Op basis van het onderzoek en de literatuur hebben de onderzoekers een aantal aanbevelingen gedaan. Deze zijn: 1. Breng professionals al bij probleemformulering bij elkaar. 2. Besteed nadrukkelijk aandacht aan teamleren. 3. Zorg voor heldere, eenduidige en uitvoerbare plannen. 4. Zorg voor een professionele dialoog. 5. Organiseer kennismaking en contact tussen onderwijs en zorg. 6. Baken rollen en verantwoordelijkheden binnen de samenwerking af. 7. Bied duidelijke kaders voor de samenwerking. 8. Spreek expliciet over doelen en verwachtingen ten aanzien van samenwerking. Ofwel: Spreek aan, uit en af!
7
1
Inleiding
De Mutsaersstichting werkt voor kinderen en jongeren (en hun ouders), die in hun ontwikkeling bedreigd worden dan wel een verstoorde ontwikkeling hebben. De Mutsaersstichting diagnosticeert, adviseert preventief en helpt kinderen en jongeren (en hun ouders) op eigen benen te staan. De Mutsaersstichting biedt ambulante- en semiambulante hulpverlening in combinatie met speciaal onderwijs voor kinderen met psychische problemen, evenals diagnostiek en behandeling van baby's en peuters met psychische problemen. De Mutsaersstichting heeft op eigen terrein een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: de Wijnberg in Venlo (met drie dependances in Venray, Weert en Wessem) van Stichtingsbestuur de Wijnberg. Inmiddels heeft de Mutsaersstichting ook met andere onderwijspartners te weten de Aloysiusstichting en Stichting Speciaal Onderwijs in de regio Noord- en MiddenLimburg (SSONML) een innige samenwerking ontwikkeld. In deze samenwerking staat niet het organisatiebelang, maar het belang van het kind, de jongeren en het gezin centraal. Het onderwijs- en zorgaanbod aan jongeren krijgt in samenspraak tussen school en instelling vorm gebaseerd op een gezamenlijk plan, anders gezegd, er wordt gehandeld vanuit de gedachte één-kind-één-plan. In dit onderzoek gaat het met name om de gerealiseerde samenwerking van de Mutsaersstichting met twee scholen die onderdeel uitmaken van de Aloysiusstichting namelijk de Widdonckschool in Weert en de Spoorzoeker in Roermond, en het Poortje die onderdeel uitmaakt van Stichting Speciaal Onderwijs Noord en Midden Limburg (SSONML). Op deze scholen voor speciaal onderwijs zijn hulpverleners van de Mutsaersstichting aanwezig om er voor te zorgen dat de leerkrachten toekomen aan hun kerntaak ‘lesgeven’. De Mutsaersstichting als jeugdzorginstelling en de onderwijspartners willen graag weten wat de huidige stand van zaken is betreffende de samenwerking in de praktijk en of er nog verbeterpunten zijn.
1.1
Achtergrond van het onderzoek
Het werk in de jeugdzorg is aan verandering onderhevig. De Wet op de Jeugdzorg stimuleert organisaties om van een aanbodgericht model naar een vraaggericht model te bewegen. In de beleidsbrief ‘stelselwijziging jeugd, geen kind buiten spel’ van 8
9
november 2011 geeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het startsein voor bestuurlijke en financiële decentralisatie van de zorg voor jeugd van landelijk- naar gemeentelijk niveau. Het kwaliteitsbeleid is aangescherpt en handelt sterk vanuit deze gedachte. Deze veranderingen zijn van invloed op de professionals werkzaam in de jeugdzorg en op wat van hen verwacht wordt. Net als de jeugdzorg is tegelijkertijd ook het onderwijs aan het veranderen mede onder invloed van de invoering van Passend Onderwijs. Eén van de doelen van Passend Onderwijs is dat de inzet van extra ondersteuning in het onderwijs beter moet worden afgestemd op de inzet vanuit andere sectoren in het jeugddomein, zoals de jeugdzorg, de Wmo-zorg en de arbeidsmarkt. Zowel de voorzieningen als de ondersteuning die iemand vanuit verschillende sectoren ontvangt, moeten beter op elkaar worden afgestemd. Uiteraard zullen deze veranderingen ook voor de professionals werkzaam in het onderwijs van invloed zijn. Er wordt op dit moment zowel in beleid als in de praktijk nagedacht over de kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die passen bij een moderne professional in de jeugdzorg. In 2009 gaf de MOgroep Jeugdzorg aan dat de verschillende instellingen binnen de jeugdzorg langs elkaar heen werkten en dat de centrale regie zou ontbreken. De branche heeft de afgelopen jaren verschillende initiatieven ontplooid ter versterking van de professionaliteit en versteviging van de samenwerking. De Mutsaersstichting heeft eveneens een initiatief ontplooid om beter aan te sluiten bij de zorg- en hulpvraag van kinderen, jongeren en gezinnen, vanuit de gedachte éénkind-één-plan. Dit initiatief is in die zin innovatief, dat er niet alleen met andere zorgen welzijnsinstanties wordt samengewerkt maar dat er wordt samengewerkt met het onderwijs, namelijk met de Aloysiusstichting en SSONML. De samenwerking tussen professionals komt meestal niet zomaar tot stand. Waar er sprake is van professionals uit verschillende disciplines en organisaties die met elkaar gaan samenwerken zijn er vaak een aantal bruggen te overwinnen. Idealiter leidt het nieuwe werkmodel in het kader van één-kind-één plan tot een werkroutine waarin de professionals elkaar kennen, elkaar zonder organisatorische drempels kunnen benaderen en samen actief de meerwaarde van de samenwerking proberen te realiseren. De professionals uit zorg en onderwijs vormen dan een team. We gaan in deze rapportage daarom ook graag in op hoe de samenwerking tussen professionals daadwerkelijk vorm krijgt.
10
1.2
Doel en onderzoeksvragen
Het doel van het onderzoek is inzicht te geven in de vormgeving en meerwaarde van de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de onderwijspartners Aloysiusstichting, Stichting Speciaal Onderwijs in de regio Noord- en Midden Limburg en Stichtingsbestuur De Wijnberg. In dit onderzoek wordt gefocust op de samenwerking die wordt gerealiseerd op drie scholen voor speciaal onderwijs namelijk de Widdonckschool, de Spoorzoeker en het Poortje. Er is onderscheid gemaakt tussen vier hoofdvragen namelijk: 1) Hoe is de samenwerking tussen de residentiële instelling en onderwijspartners daadwerkelijk vormgegeven? Welke verschillende vormen van samenwerking tussen hulpverleners en leerkrachten worden er in de praktijk van de scholen voor so gerealiseerd? Welke bestuurlijke consequenties hebben deze vormen van samenwerking? (bijvoorbeeld voor personeel/organisatie/bekostiging) Zijn er (andere of extra) competenties nodig voor hulpverleners en leerkrachten die samenwerken binnen een onderwijsinstelling? Zo, ja is hiervoor extra scholing/deskundigheidsbevordering georganiseerd of is dit gewenst? 2) Wat is de meerwaarde van de samenwerking tussen hulpverleners en leerkrachten op een so volgens leerkrachten, hulpverleners, managers/bestuurders en ouders? Hoe wordt de samenwerking ervaren door ouders (en kinderen), leerkrachten, jeugdwerkers en managers/bestuurders? Welke voorbeelden van samenwerkingsvormen zijn te beschouwen als ‘goede voorbeelden’ en waarom? 3) Wat zijn (kritische) succesfactoren en knelpunten voor de uitwerking van de samenwerking? Welke ondersteuning en/of facilitering is wenselijk vanuit de zorg- en onderwijsinstelling? Wat zijn (kritische) succesfactoren bij het realiseren van de samenwerking? Wat zijn de knelpunten of mogelijke verbeterpunten ten behoeve van het realiseren van de beoogde samenwerking?
11
4) Welke lessen kunnen geleerd worden uit de gerealiseerde samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de scholen voor speciaal onderwijs? In hoeverre passen de samenwerkingsvormen bij de huidige ontwikkelingen rondom passend onderwijs? Wat zijn de leerpunten voor andere regio’s die een vergelijkbare samenwerking tussen zorg en onderwijs beogen?
1.3
Onderzoeksopzet
Op de eerste plaats is er een startbijeenkomst georganiseerd waarbij van elke betrokken instelling een afgevaardigde aanwezig was. Tijdens deze bijeenkomst is het onderzoek toegelicht en zijn concrete afspraken gemaakt over de onderzoeksactiviteiten. De onderzoekers hebben relevante documenten bestudeerd over de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de genoemde onderwijspartners. Deze documenten zijn door de Mutsaersstichting en/of onderwijspartners zelf aangeleverd. Vervolgens is een beknopte literatuurstudie uitgevoerd naar succesfactoren van netwerken, samenwerkingsverbanden en teamleren. Het resultaat van de theoretische verkenning staat beschreven in hoofdstuk 2. Voor de aanbevelingen is een koppeling gemaakt tussen deze literatuurstudie en de resultaten van de interviews. De onderzoekers hebben gesprekken gevoerd met leerkrachten, jeugdwerkers, managers/bestuurders en ouders op vier scholen voor speciaal onderwijs namelijk: De Spoorzoeker in Roermond; De Widdonckschool in Weert; Het Poortje in Venlo; De Wijnberg in Venlo. Voor deze interviews is een interviewleidraad/checklist ontwikkeld die in bijlage 1 staat. De resultaten van de documentanalyse, literatuurstudie en de interviews zijn geanalyseerd en verwerkt in een conceptrapportage. Geanalyseerd is hoe de samenwerking is vormgegeven, welke samenwerkingsvormen of onderdelen van samenwerkingsvormen beschouwd kunnen worden als ‘goede voorbeelden’, wat de gevolgen zijn van de samenwerking voor onder meer de competenties van hulpverleners en leerkrachten,
12
hoe betrokkenen reflecteren op de meerwaarde van de samenwerking en wat de knelpunten en/of verbeterpunten zijn. Vervolgens is een praktijksessie georganiseerd voor de jeugdwerkers en leerkrachten die werkzaam zijn bij de Spoorzoeker, de Widdonck, het Poortje en de Wijnberg. Aan deze sessie hebben uiteindelijk acht personen deelgenomen. Tijdens deze sessie zijn de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Daarbij is steeds met de deelnemers bediscussieerd of zij de resultaten herkenden en of zij nog aanvullingen hadden. Het uiteindelijke doel van deze bijeenkomst was het gezamenlijk definiëren van de meerwaarde van de samenwerking en de succesfactoren en verbeterpunten. De bevindingen van de praktijksessie zijn verwerkt tot het definitieve eindrapport. In het rapport wordt onder andere verslag gedaan van de verschillende samenwerkingsvormen op de vier scholen voor speciaal onderwijs en de meerwaarde van de samenwerkingsvormen vanuit een gezamenlijk perspectief en het perspectief van leerkrachten, jeugdwerkers, managers/bestuurders en ouders (en kinderen). Er zijn aanbevelingen geformuleerd ten behoeve van de samenwerking tussen de jeugdzorginstelling en de onderwijspartners gebaseerd op de theoretische verkenning en de resultaten uit de interviews. De leerpunten die geformuleerd zijn in deze rapportage zijn relevant voor andere regio’s die vergelijkbare initiatieven willen ontplooien.
1.4
Eerder onderzoek naar de samenwerking tussen speciaal onderwijs en residentiële instellingen
ITS heeft in 2008 op verzoek van het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop de gedachte één-kind-één-plan in de praktijk vorm krijgt. Het doel van het onderzoek was inzicht te geven in de vormgeving en meerwaarde van de aanpak één-kind-één-plan. Daarbij is ingegaan op de wijze waarop de aanpak in de praktijk vorm krijgt, op de vraag hoe de betrokken partijen de samenwerking ervaren, op succesfactoren en knelpunten en op goede voorbeelden (gevalsstudies). De samenwerking tussen de Mutsaersstichting (locatie Venlo) en de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg was 1 van de 5 gevalsstudies die in deze rapportage beschreven staat en als goed voorbeeld wordt beschouwd. De Wijnberg is een school voor speciaal onderwijs die op het terrein van de Mutsaersstichting (locatie Venlo) zelf staat. In het onderhavig onderzoek gaat het vooral om de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en onderwijspartners in het speciaal onderwijs die zich niet op het terrein van
13
de jeugdzorginstelling zelf bevinden. Er is op deze scholen sprake van een minder natuurlijke samenwerkingsrelatie.
1.5
Leeswijzer
In dit eerste hoofdstuk zijn de achtergrond van het onderzoek toegelicht, de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet. In het volgende hoofdstuk staat de samenvatting van de theoretische verkenning die ten behoeve van dit onderzoek is uitgevoerd. Hoofdstuk 3 tot en met 6 zijn te beschouwen als de resultaten van het onderzoek. In het laatste hoofdstuk zijn de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek beschreven.
14
2
Theoretische verkenning
De samenwerking tussen professionals komt meestal niet zomaar tot stand. Zoals in de inleiding al genoemd moet waar er sprake is van professionals uit verschillende disciplines en organisaties die met elkaar samenwerken bruggen overwonnen worden. Bij de samenwerking tussen de jeugdzorginstelling en de onderwijspartners moet de samenwerking leiden tot één-kind-één-plan. Professionals moeten elkaar goed kennen om zo een vergaande samenwerking te kunnen realiseren. Professionals uit zorg en onderwijs moeten samen een team kunnen vormen om te kunnen werken met éénkind-één-plan. In dit hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf ingegaan op definities van samenwerkingsverbanden en op factoren die van belang zijn om samenwerkingsverbanden of netwerken tot een succes te maken. In de tweede paragraaf staat teamleren centraal. Uitgaande van de stelling dat in samenwerkingsverbanden altijd teamleren plaats moet vinden.
2.1
Netwerken in theoretisch perspectief
Eén van de doelen van Passend Onderwijs is dat de inzet van extra ondersteuning in het onderwijs beter moet worden afgestemd op de inzet vanuit andere sectoren in het jeugddomein, zoals de jeugdzorg, de residentiële instellingen, de Wmo-zorg en de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een functionele samenwerking binnen een samenwerkingsverband, ook wel netwerken genoemd. Hendrix, Konings, Doesburg & Groot (2001, p. 34) omschrijven een samenwerkingsverband als volgt: “een samenwerkingsverband is een bewust gevormd verband tussen twee of meer organisaties of zelfstandige professionals die, met het oog op een bepaald doel, een bepaalde waarde of een bepaald belang, wederzijdse verplichtingen aangaan in de verwachting tot resultaten te komen die voor elk van de organisaties afzonderlijk niet haalbaar zijn”. Swart (2009) kiest in haar theoretische verhandeling voor de omschrijving van Hendrix et al. (2001) van een interdisciplinair samenwerkingsverband als een verband van professionals van verschillende disciplines, met een verschillende deskundigheid, die
15
ieder een eigen organisatie (of onderdeel in een organisatie) met eigen doelen en belangen vertegenwoordigen. Zij zijn zich ervan bewust dat zij op elkaar zijn aangewezen, als zij in complexe situaties een integrale aanpak willen realiseren die voldoende is afgestemd op de cliënt. Door samen te werken kunnen de betrokken professionals in het belang van cliënt(systeem) een gezamenlijke verantwoordelijkheid ontwikkelen. Zij zien de cliënt niet als “mijn” cliënt, maar als “onze” cliënt. Zij streven ernaar tot een gemeenschappelijke probleemformulering te komen waarop – vanuit ieders deskundigheid – zoveel mogelijk verschillende antwoorden gegeven kunnen worden. Het uiten van verschillende opvattingen kan leiden tot een diepgaander probleemanalyse en aanpak. Juist in samenwerkingsverbanden brengt iedere deelnemer zijn eigen specifieke kijk mee, waarmee een stukje van de complexe werkelijkheid gedetailleerd bekeken wordt. Door deze verschillende detailopnamen bij elkaar te brengen kunnen verschillende professionals met elkaar een genuanceerder beeld van die complexe werkelijkheid construeren (Hendrix et al., 2001). Voor het optimaal bundelen van krachten bestaat helaas geen recept en er is dan ook geen blauwdruk te maken voor een goed functionerend netwerk. Omdat de verschillende partijen niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook op zichzelf staand dynamische organisaties zijn, moet het zoeken naar een beste manier van samenwerken altijd als een dynamisch proces gezien worden. Roman & van Vijfeijken (2011) beschrijven vijf lessen uit de literatuur, beredeneerd vanuit de dynamiek van organisaties: 1. Netwerken moeten kunnen uitgaan van eenduidige informatie. Dit begint bij het ontwikkelen van een gezamenlijke taal. De kernconcepten waarover het netwerk praat en de daarbij behorende begrippen dienen eenduidig door alle partijen te worden geïnterpreteerd. Het op voorhand uitgaan van een voor iedereen heldere taal en voor alle disciplines duidelijke begrippen kan leiden tot misverstanden of verwarring, terwijl het zorgen voor een gezamenlijk begrip en een geoperationaliseerde terminologie bijdraagt aan een open dialoog, compromis en een eerste stap vormt richting onderling vertrouwen (Dawes et al., 2009). Hierbij dient ook aandacht te zijn voor verschillen tussen expliciete kennis en kunde en impliciete kennis en kunde; waar de eerste middels traditionele informatiewijzen makkelijker over te brengen is, vereist daadwerkelijk inzicht in de tweede wellicht een meer innovatieve strategie. Daarnaast dient de informatie die onderling wordt uitgewisseld voor alle partijen van voldoende hoge kwaliteit te zijn. Het gewenste detailniveau van de informatie kan per partij verschillen. Belangrijk is dat de informatie voor alle betrokkenen ‘klaar voor gebruik’ is (Wang & Strong, 1996).
16
2. Netwerken moeten grenzen tussen organisaties weten te overstijgen. Iedere organisatie heeft een eigen, formeel vastgelegde, visie en missie. Het feit dat de organisaties die betrokken worden in het netwerk elkaar kunnen versterken, betekent bovendien in veel gevallen dat ze in elkaars verlengde liggen en, als resultaat hiervan, meestal al een gezamenlijke geschiedenis of in ieder geval een beeld van elkaar hebben. Er is daarmee vaak al een beeld van wat de ‘autoriteitsdomeinen en -grenzen’ zijn van verschillende partijen, ook al hoeft dit beeld niet altijd te kloppen. Om dit laatste te voorkomen is het belangrijk om elkaar goed te leren kennen. Verder kunnen er praktische, technische grenzen zijn die uitwisselingsmogelijkheden beperken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de privacywaarborging van persoonsgegevens of aan het werken vanuit verschillende technische infrastructuren. Maar ook beleid kan drempels opwerpen. Voordat innovatieve werkwijzen worden geborgd in formeel beleid bestaat er vaak een ‘grijze’ periode waarin medewerkers zelf moeten inschatten of hun acties passend zijn bij de grotere doelstelling en als het ware binnen het bestaand beleid moeten laveren. Ervaring met en kennis van het beleid van de eigen organisatie en een voldoende ontwikkeld vakmanschap om beredeneerd af te wijken zijn daarbij belangrijk. Een netwerk vormen betekent het uitwisselen van expertise over al deze grenzen heen. Dit vraagt om steun voor het project en de procedures die het netwerk nodig heeft vanuit het management (Eglene et al., 2007), om een goede facilitering voor het overkomen van drempels (Bryson, 2004) om voldoende onderling vertrouwen en –hieruit volgend– de bereidheid om kennis te delen. 3. Netwerkpartners moeten elkaar voldoende vertrouwen. Het delen van de eigen kennis en kunde met anderen en het aangaan van een relatie waarbij het eigen succes mede van andere partijen afhankelijk is vraagt om een voldoende mate van vertrouwen (Rousseau et al., 1998). Informatie en kennis/kunde delen met andere (aanpalende) organisaties brengt risico’s met zich mee, onder andere als privacygevoelige of vertrouwelijke informatie wordt gedeeld, maar ook wat betreft de ‘eigen’ kneepjes van het vak. Men stelt zich kwetsbaar op doordat anderen hier kritiek op zouden kunnen leveren. Belangrijk is ook hierbij draagvlak van en een goede communicatie door het management, opdat medewerkers erop kunnen vertrouwen dat zij niet hoofdelijk afgerekend worden wanneer er door hun openheid kritische aantekeningen bij de werkwijze van de organisatie worden geplaatst.
17
Een ander punt waarbij het vertrouwen in elkaar op de proef kan worden gesteld heeft te maken met een meer praktisch probleem, namelijk de verdeling van budgetten en de inzet van andere schaarse middelen zoals de tijd en energie van medewerkers. Redelijkheid en billijkheid zijn immers subjectieve begrippen. ‘Free riders’, of partijen die (ogenschijnlijk) minder inbrengen maar wel successen aan zichzelf toeschrijven, kunnen ervoor zorgen dat netwerkpartners zich terugtrekken of zich minder betrokken opstellen. Wanneer er reeds een persoonlijke of professionele relatie bestaat tussen partijen kan het –afhankelijk van of deze relatie als positief of negatief wordt bestempeld– minder lang of juist langer duren om het gewenste niveau van vertrouwen te verkrijgen. Het (gebrek aan) vertrouwen kan in dat geval gebaseerd worden op eerdere ervaringen met samenwerking, eerdere ervaringen met de betrokken personen of beelden/attitudes ten opzichte van de andere organisatie(s). Uit de literatuur blijkt dat het erg belangrijk is om, zeker bij de vorming van het netwerk in de beginfase, face-to-face contact tussen de netwerkpartners te organiseren. Het feit dat men elkaar persoonlijk kent helpt om de betrokkenheid te vergroten en om elkaar sneller/makkelijker te vertrouwen. 4. Netwerken hebben leiderschap nodig. Het is niet nodig om een daadwerkelijke ‘leider’ aan te wijzen, maar duidelijkheid over wie het aanspreekpunt vormt en wie verantwoordelijk is voor het zetten van vervolgstappen (al dan niet in verschillende fasen of op verschillende gebieden) is erg belangrijk. Gekozen kan worden voor een scheiding tussen operationele (procesmatige) aansturing of regie en inhoudelijke aansturing/regie. De competenties van degenen die zich met regievoering binnen het netwerk bezighouden moeten, zoals eerder al vastgesteld, passend zijn voor de taak die zij opnemen aangezien het persoonlijk leiderschap in de literatuur als één van de belangrijkste kritische succesfactoren naar voren is gekomen. 5. Netwerken moeten verwachtingen expliciteren en stroomlijnen. Wanneer partijen met onrealistische verwachtingen of aannames starten aan het project is het bereiken van gezamenlijk succes moeilijk. Het gaat hierbij zowel om verwachtingen ten aanzien van het doel van het project als over de wijze waarop netwerkpartijen met elkaar omgaan en wie de verantwoordelijkheid draagt voor te nemen beslissingen. Verwachtingen dienen dan ook vanaf het begin zo goed mogelijk te worden geëxpliciteerd en uitgesproken. Een grondige ‘stakeholdersanalyse’ kan helpen om de doelstellingen van verschillende partijen boven tafel te halen zodat duidelijk wordt wanneer het project voor hen succesvol is geweest.
18
2.2
Teamleren
Omdat (kennis)netwerken en interdisciplinaire samenwerkingsverbanden in een dynamische omgeving opereren zullen zij zich steeds moeten aanpassen, willen zij de gestelde doelen bereiken. Binnen deze samenwerkingsverbanden zal per definitie teamleren moeten plaatsvinden. Als mensen ingewikkelde kwesties willen doorgronden en willen handelen in aanvulling op elkaar, is teamleren noodzakelijk. Swart (2009) benadrukt dat teamleren wel moeten worden geleerd. Bolhuis & Simons (1999) wijzen erop dat mensen op de werkplek –individueel en in groepen– vaak ongepland en impliciet leren. Om deze leerervaringen te benutten moeten zij deze expliciet maken. Ook Nonaka & Takeuchi (1995) geven aan dat professionals hun impliciete kennis moeten expliciteren om nieuwe kennis voort te brengen. Het besef in een samenwerkingsverband moet er zijn, dat er over de grenzen van de eigen organisatie heen, teamleren moet plaatsvinden. Gesteld wordt door Edmondson, Gohmer en Pisano (2001) en later ook door Roman & Dekker (2012) dat de meest succesvolle teams zich snel nieuwe werkroutines eigen kunnen maken, waarmee ze tegelijkertijd flexibel en efficient zijn. Deze teams leren real time en kunnen zich terwijl zij bezig zijn met het werk een nieuwe werkwijze eigen maken. De kernkarakteristieken van dergelijke lerende teams: 1) Het team is geconstrueerd om leereffecten te optimaliseren: teamleden zijn geselecteerd op het goed met elkaar kunnen samenwerken, op hun bereidheid om met nieuwe en onverwachte situaties om te gaan en op hun pro-active houding als het gaat om het geven van feedback en suggesties (aan elkaar en aan hun meerdere). 2) De uitdaging van het team is in perspectief geplaatst: bij vorming van het team is benadrukt dat het team een nieuwe uitdaging aangaat en dat dit enigszins als een creatief proces kan worden gezien waarbij de input en betrokkenheid van ieder teamlid vereist is. 3) Het team opereert in een omgeving van ‘psychologische veiligheid’: de organisatie en de teamleider bieden daarbij aan alle teamleden de ruimte om veilig te experimenteren met het nieuwe gewenste werkgedrag, waarbij het mogelijk is om vragen te stellen, knelpunten aan te geven en suggesties ter verbetering te uiten.
19
3
Casebeschrijvingen
In dit hoofdstuk worden korte beschrijvingen gegeven van de samenwerkingsvormen. De eerste paragraaf start met een beschrijving van de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de Wijnberg zoals beschreven in het rapport van ITS (Smeets, 2008) aangevuld met onderdelen van de samenwerking volgens de informanten. Vervolgens komt achtereenvolgens aan bod de samenwerking van de Mutsaersstichting en het Poortje, de Spoorzoeker en de Widdonck. Deze beschrijvingen zijn het resultaat van de interviews en laten zien wat de informanten van belang vinden om te vermelden over de huidige samenwerking tussen de Mutsaersstichting en hun school1. In de laatste paragraaf worden samenwerkingsvormen beschreven die in het algemeen gelden voor de scholen voor speciaal onderwijs.
3.1
De Mutsaersstichting en de Wijnberg
Het onderwijs op de Wijnberg is in het rapport van ITS als volgt omschreven: Het onderwijs wordt beschouwd als een geïntegreerd onderdeel van de behandeling. Het is een module in het behandelplan van het kind. Het onderwijsaanbod is sterk afhankelijk van wat er in de behandeling gebeurt. Als er voldoende gegevens over het kind zijn, gaan de intern begeleiders van de school bekijken in welke groep het kind past. Dan wordt in overleg met de behandelcoördinator een schoolbehandelplan gemaakt. Daarin worden de doelen, de aanpak, het perspectief en de schooltijden beschreven. Ook worden de randvoorwaarden beschreven die nodig zijn om het kind te laten functioneren, evenals de observatie- en aandachtspunten. In overleg met de behandelende instelling wordt bekeken in hoeverre het kind onderwijs kan volgen. Dit wordt gefaseerd opgebouwd, waarbij voor kinderen zo nodig voor een deel van de tijd ontheffing van de leerplicht wordt aangevraagd. Die tijd wordt dan besteed aan de behandeling (het trainen van schoolvoorwaardelijk gedrag) en de onderwijstijd wordt langzaam uitgebreid. Er wordt naar gestreefd een goede inschatting te maken van het perspectief dat binnen ongeveer een half jaar bij het kind te realiseren is. Het schoolbehandelplan is een (uitgebreid) individueel handelingsplan. Dat gaat mee tot het kind de school verlaat. De intern begeleider geeft de infor-
1
Er zijn, voor zover bekend bij de onderzoekers, geen formele documenten waarin de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de scholen is vastgelegd
21
matie over nieuwe leerlingen door aan de leerkracht en bespreekt het schoolbehandelplan met de leerkracht. Bij het onderwijs is het schoolbehandelplan leidend. Hierbij is de leerkracht proceseigenaar. Het onderwijs is gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de zintuiglijke en motorische ontwikkeling, de creatieve ontwikkeling en de ontwikkeling van waarden en normen. Bij het onderwijs wordt gewerkt met de reguliere basisschoolmethodes. Leerkrachten en ib’ers bespreken regelmatig de voortgang van elk kind (in de leerlingenbespreking) en de gang van zaken in de klas (in het klassenoverleg). Elke drie maanden vindt een evaluatie van de ontwikkelingen bij het kind plaats in de evaluatiebespreking van de behandeleenheden. Daarvan wordt een samenvatting in het schoolbehandelplan opgenomen. De leerkracht is verantwoordelijk voor het bijstellen van het schoolbehandelplan. De organisatie van de leerlingenzorg is vastgelegd in een overzicht, waarbij voor een aantal activiteiten (waaronder aanmelding, onderwijs, besprekingen, rapportage en uitstroom) wordt aangegeven wat er moet gebeuren, wie dat moet doen en wanneer dat moet gebeuren.
Uit de praktijksessie komt bovendien naar voren dat de hulpverleners van de Mutsaersstichting dagelijks contact onderhouden met de leerkrachten van de Wijnberg. Dit komt omdat de school op het terrein zit van de stichting. De hulpverleners brengen de kinderen dagelijks naar school en onderhouden op die manier het contact met de leerkrachten. Dit is bij de andere scholen niet het geval omdat dat daar sprake is van ambulante begeleiding en geen residentiële zorg. Samenwerking vindt nog op enkele andere momenten plaats. Er worden bijvoorbeeld gezamenlijke bijeenkomsten georganiseerd door de Mutsaersstichting en de Wijnberg zoals intervisie en referaten. Ook zijn er regelmatig gezamenlijke cursussen in het kader van professionalisering. Er zijn daarnaast andere gezamenlijke momenten te noemen zoals de open dagen, jaarlijkse barbecue, sportdag en kerst.
3.2
De Mutsaersstichting en het Poortje
Over de samenwerking tussen het Poortje en de Mutsaersstichting is weinig formeel vastgelegd, echter de samenwerking wordt door geen van beide partijen ervaren als vrijblijvend: door de korte lijnen op directieniveau worden besluiten snel genomen. Het gebrek aan vaste werkafspraken doet dan ook niet af aan het ambitieniveau. Tussen het Poortje en de Mutsaersstichting was al geruime tijd sprake van een alliantie.
22
De samenwerking is versterkt vanuit de wens om een sluitend dagarrangement (van 7u tot 19u) te kunnen organiseren voor leerlingen, met als hoofddoelen het zorgen voor rust en structuur in het dagritme voor de kinderen en het ontlasten van de thuissituatie. Concreet bestaat de samenwerking er uit dat een gedragswetenschapper vanuit de school structureel het contact onderhoudt met de Mutsaersstichting. In de praktijk neemt de Mutsaersstichting (via deze contactpersoon) contact op wanneer er een kind op de school wordt aangemeld die op dat moment bij hen een traject doorloopt. De leerkracht krijgt (via de ouders) periodieke evaluaties. Soms neemt de hulpverlener vanuit de Mutsaersstichting contact op met de leerkracht om tips uit te wisselen over het omgaan met het kind in de klas. Er wordt in specifieke gevallen overlegd over een gezamenlijk behandelplan, waarbij de Mutsaersstichting adviseert. Soms wordt hier gezamenlijk met de ouders over overlegd, dit hangt af van de mentor van het kind op school en of de ouders dat willen. De school neemt echter ook contact op wanneer zij vermoeden dat een kind baat zou kunnen hebben van het aanbod van de Mutsaersstichting. Deze stap is volgens de betrokkenen vanuit de school nu veel natuurlijker dan voorheen. De leerkracht bespreekt eerst met de gedragswetenschapper en de adjunct directeur over de wijsheid van een besluit om aan ouders te adviseren om hulp te vragen bij de Mutsaersstichting. Het behandelplan en het schoolplan worden besproken met de ouders, zij moeten hiermee akkoord gaan. De ouders worden gezien als partner en worden steeds beter betrokken.
3.3
De Mutsaersstichting en de Spoorzoeker
Er zijn twee hulpverleners van de Mutsaersstichting die een eigen ruimte op de school zelf hebben. Ouders van leerlingen kunnen op die manier ook contact hebben met de hulpverleners op de school zelf. Al vanaf de aanmelding van de leerling op de school ervaren ouders de samenwerking. Zo neemt de receptionist de telefoon op met het vernoemen van beide organisaties (de Spoorzoeker en de Mutsaersstichting) en, hoeven de ouders van de leerlingen die al op de school voor so zitten en hun kind willen aanmelden bij de Mutsaersstichting, niet al bij de Spoorzoeker bekende informatie door te geven. De Mutsaersstichting wint deze informatie namelijk zelf bij de school in. In feite wordt de intake zoveel mogelijk gezamenlijk gedaan. Ouders hoeven dientengevolge meestal alleen nog de CBCL-lijsten2 in te vullen.
2
Gedragsvragenlijsten
23
De hulpverlener van de Mustaerstichting en de intern begeleider van de school bekijken samen wat zij beiden kunnen doen. Het plan dat gemaakt wordt door de Mutsaersstichting bevat ook een plan voor de school (geïntegreerd). Het feit dat hulpverleners van de Mutsaersstichting fysiek op de school aanwezig zijn zorgt ervoor dat ook leerkrachten sneller contact kunnen maken met de hulpverleners. De hulpverleners bieden indien de leerkracht hierom vraagt ondersteuning op casusniveau. Er vindt ‘bemoeizorg’ plaats op de scholen. Bemoeizorg is specifiek bedoeld als hulp voor de leerkrachten van de school. Bemoeizorg wordt ingeroepen als de leerkracht en de ouders samen niet meer weten wat te doen met de hulpvraag van het kind. De school neemt hiertoe het initiatief. De hulpverleners sluiten aan bij het overleg en proberen de drempel voor de ouders te verlagen om extra hulp in te schakelen. Ouders accepteren dit niet altijd, omdat bijvoorbeeld het kind thuis geen moeilijk gedrag laat zien of omdat ze zorg liever mijden.
3.4
De Mutsaersstichting en de Widdonckschool
De benadering van de leerlingen vanuit de Mutsaersstichting en de Widdonckschool verloopt feitelijk nog steeds gescheiden. Er zijn aparte intakeprocedures voor aanmelding bij de Mutsaersstichting en voor aanmelding bij de Widdonck. Er is geen integrale benadering. Wel vult men elkaar aan in de brede manier van kijken naar een kind. De communicatie tussen de Mutsaersstichting en de Widdonckschool loopt nu voornamelijk via Commissie van Begeleiding (CvB) (zie ook paragraaf 3.5). Er is dit jaar een zorgmarkt georganiseerd door de Widdonckschool. Het doel van deze zorgmarkt was om ouders kennis te laten maken met de zorgverleningsinstellingen in de regio. Uiteraard was daarbij de Mutsaertsstichting ook aanwezig, net als andere zorginstellingen binnen de regio. Een ander doel van de zorgmarkt was ook dat de Widdonckschool zich kon profileren als een school die verder kijkt dan alleen naar het onderwijs.
24
3.5
Meer algemene samenwerkingsvormen
In de vorig paragrafen zijn vooral de specifieke kenmerken van de samenwerking besproken per onderwijsinstelling. Daarnaast hebben de onderwijsinstellingen met de Mutsaersstichting natuurlijk ook andere formele activiteiten die in samenwerking worden uitgevoerd en die voor de onderwijsinstellingen in het algemeen gelden. Er worden door de hulpverleners van de Mutsaersstichting sociale vaardigheidstrainingen en de zogenaamde ‘rots en watertrainingen’ verzorgd op de school zelf voor leerlingen die moeten leren beter voor zichzelf op te komen. De school signaleert leerlingen voor wie dergelijke trainingen geschikt zijn, bespreekt dit met ouders en meldt de leerlingen aan voor de trainingen. Ook hier worden ouders ontlast omdat zij de leerlingen niet zelf hoeven aan te melden voor de trainingen. Bij de Spoorzoeker krijgen de leerlingen deze trainingen op hun eigen school. Bij de Widdocnkschool en het Poortje moeten de leerlingen hiervoor naar de stichting. Iedere school voor speciaal onderwijs dient een Commissie van Begeleiding (CvB) te hebben. In deze commissie zitten standaard de directeur, intern begeleiders, orthopedagogen van de onderwijsinstelling en maatschappelijk werk behorende bij de school aan tafel. De commisie neemt gezamenlijk besluiten over extra begeleiding aan de leerlingen die dat nodig hebben. Hiervoor kunnen specialisten binnen de school worden ingezet zoals de logopediste, muziektherapeut en motorisch remedial teacher. Ook kan ervoor gekozen worden dat leerlingen buiten of binnen de school worden geholpen door de Mutsaersstichting. Het bijzondere aan de scholen die deelnemen aan dit onderzoek is dat bij hen de Mutsaersstichting aansluit bij de CvB, met uitzondering van het Poortje. Door de aanwezigheid van de Mutsaersstichting bij deze commissie zijn de lijntjes kort tussen onderwijs en zorg, en kunnen beiden beter op elkaar worden afgestemd. Overigens wordt bij de Spoorzoeker een onderscheid gemaakt tussen intern CvB en extern CvB. De Mutsaersstichting sluit alleen aan bij het extern CvB. Er vindt een vorm van samenwerking plaats als het gaat om de leesbegeleiding van leerlingen. Op de onderwijsinstellingen wordt in eerste instantie de leesbegeleiding door de leerkrachten zelf verzorgd. Echter als blijkt na verschillende intensieve begeleidingsarrangementen dat een leerling nog steeds onvoldoende vorderingen maakt dan kunnen de onderwijsinstellingen een beroep doen op begeleiders/specialisten vanuit de Mutsaersstichting. De Mutsaersstichting bepaalt of de leerling hiervoor in aanmerking komt. Ook hier geldt dat de leerlingen van de Spoorzoeker deze begeleiding op de eigen school kunnen krijgen.
25
Er zijn regelmatig rondetafelgesprekken over een leerling met ouders, de school en de extra hulpverlener(s) van het kind. Regelmatig gaat het daarbij om de hulpverlener vanuit de Mutsaersstichting. Meestal vindt het besluit voor een dergelijk overleg plaats gedurende een overleg van de CvB. Ouders moeten hiervoor altijd een akkoord geven. Op deze wijze kan afstemming gezocht worden naar de wijze waarop ouders en leerlingen benaderd worden.
26
4
Gevolgen van de samenwerking
In dit hoofdstuk gaat het vooral om de stand van zaken op de onderwijsinstellingen die van belang zijn bij de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en de zorginstelling. In de eerste paragraaf worden de bestuurlijke consequenties besproken vanuit de huidige samenwerking. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de veranderingen in de werkzaamheden bezien vanuit de hulpverlening en vanuit onderwijs. In de derde paragraaf wordt ingegaan op hoe tot nu toe binnen de organisatie aan deskundigheidsbevordering is gedaan ten behoeve van het verbeteren van de samenwerking. In de laatste paragraaf komt de mate waarin de hulpverleners van de Mutsaersstichting en leerkrachten en intern begeleiders van de onderwijsinstellingen zich een team voelen.
4.1
Bestuurlijke consequenties
De samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en de Mutsaersstichting heeft geen bestuurlijke consequenties. Er wordt met ‘gesloten beurzen’ gehandeld. Men heeft het met elkaar niet vaak over geld. De materiële kosten die beide organisaties maken zijn gescheiden. De kosten die verbonden zijn aan bepaalde trajecten die kinderen doorlopen zijn gekoppeld aan de gebruikelijke geldstromen zoals AWBZ, verwijzing huisarts etc. Het uitgangspunt is dat door de samenwerking onderwijs en zorg een groter en beter op elkaar afgestemd aanbod hebben voor de ouders van leerlingen/kinderen met een hulpvraag. De huidige samenwerkingsafspraken kunnen binnen reguliere taken van beide partijen geregeld worden.
4.2
Veranderde werkzaamheden
Door de geïntensiveerde samenwerking tussen onderwijs en zorg veranderen bepaalde werkzaamheden voor zowel de hulpverleners als het onderwijzend personeel.
27
Voor de hulpverleners geldt dat zij voorheen hun hulpverlening vooral afstemden met de ouders/verzorgers van de kinderen gericht op de thuissituatie. Nu moeten zij de hulpverlening ook afstemmen met de schoolsituatie. In de praktijk hebben de hulpverleners over het algemeen niet direct contact met de leerkracht van het kind. Uitzondering hierop vormt de Wijnberg waarbij de leerkrachten dagelijks contact hebben met de hulpverleners omdat zij de kinderen naar school brengen. Vanuit de Mutsaersstichting zijn het de behandelcoördinatoren die overleggen met de intern begeleiders van de school3. De intern begeleiders op de scholen hebben intensief contact met de behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting over de behandelplannen van de kinderen. Aan de intern begeleider en de behandelcoördinatoren vooral de taak om als intermediar op te treden tussen de hulpverleners en de leerkrachten. Opvallend is dat er verschillen zijn in de mate waarin men vindt dat de werkzaamheden van de leerkrachten veranderen. Sommige informanten vinden dat de werkzaamheden van de leerkrachten niet zijn veranderd. De leerkrachten kunnen er nog steeds voor kiezen om zich vooral te richten op de lesgevende taken. Als het gaat om leerlingen die extra hulp behoeven van een zorginstelling is het hun taak zorgvuldig en tijdig te signaleren en hierover te communiceren met hun intern begeleider. Dit is in wezen niet veranderd ten opzichte van de tijd dat er nog niet een dergelijk intensieve samenwerking was met de Mutsaersstichting. Andere informanten echter benadrukken dat de leerkrachten zich meer naar buiten moeten richten dan vroeger. Ze hebben meer contact met de hulpverleningsinstanties waarmee hun leerlingen ook van doen hebben. Het vak leerkracht verandert omdat de vraag van hun leerlingen anders is. Van de leerkracht wordt verwacht om vanuit systeemperspectief leerlingen te benaderen. De context waarin de leerkracht werkt wordt complexer en de verwachting is dat de doelgroep (dus de leerlingen binnen het speciaal onderwijs) zal verzwaren.
4.3
Deskundigheidsbevordering
Er wordt door de samenwerking tussen de disciplines onderwijs en zorg meer van elkaar geleerd. Ook wordt de kennis over de (on)mogelijkheden van de verschillende disciplines vergroot. Het gaat er vooral om dat professionals van zowel de zorg als on-
3
In de praktijk worden verschillende termen gebruikt voor deze functies. Voor de eenduidigheid spreken wij in deze rapportage van intern begeleiders binnen het onderwijs en van behandelcoördinatoren binnen de zorg.
28
derwijs zich openstellen voor tips en handvatten en elkaar als professioneel gelijkwaardig beschouwen. De leerkrachten ervaren dat zij veel kunnen leren van de hulpverleners met betrekking tot het communiceren met ouders. Vanuit de hulpverlening wordt op een andere wijze naar het kind en zijn of haar hulpvragen gekeken dan vanuit onderwijs. De hulpverleners ondersteunen vooral de ouders, terwijl de leerkrachten vooral met het kind bezig zijn. De hulpverleners leren vooral praktische dingen van het onderwijs, bijvoorbeeld als het gaat om het vinden en gebruiken van extra hulpmiddelen bij het leren lezen en het registreren van voortgang met betrekking tot leerresultaten. De Mutsaersstichting organiseert diverse cursussen voor leerkrachten en intern begeleiders zoals een cursus ‘omgaan met agressie’. Dit soort trainingen worden op eenzelfde wijze ingekocht door de school als bij de inkoop bij andere organisaties. Het voordeel van deze cursussen gegeven door de Mutsaersstichting is dat het uiteindelijk mogelijkheden biedt om vanuit een gezamenlijke visie te handelen.
4.4
Teamgevoel
Ondanks de samenwerking tussen hulpverleners van de Mutsaersstichting en de leerkrachten en intern begeleiders van de scholen voor speciaal onderwijs voelen zij zich over het algemeen geen team. Er wordt nog steeds gesproken van twee gescheiden werelden. Uit de gesprekken komt wel naar voren dat de intern begeleiders van de scholen en de behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting zich al iets meer een team voelen dan de leerkrachten samen met de hulpverleners. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de leerkrachten fysiek veel minder contact hebben met de Mutsaersstichting. Daar waar de hulpverleners een vaste ruimte hebben binnen de school (de Spoorzoeker) wordt meer gesproken van een teamgevoel dan daar waar dat (nog) niet het geval is. Maar hierbij wordt wel opgemerkt dat ook bij de Spoorzoeker vooral de leerkrachten vinden dat zij weinig contact hebben met de hulpverleners. Opgemerkt wordt dat men elkaar voorbij loopt als er geen directe aanleiding is om contact met elkaar te hebben. Ook bij de Wijnberg ervaart men dat zorg en onderwijs toch nog twee werelden zijn ondanks het feit dat de school en de instelling op hetzelfde terrein hun werkzaamheden verrichten.
29
5
Reflectie op de samenwerking
De informanten zijn uitgebreid bevraagd op de meerwaarde van de samenwerking die zij realiseren tussen onderwijs en zorg. Daarnaast hebben zij ook de knelpunten kunnen aangeven en verbeterpunten voorgesteld. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ervaren meerwaarde van de samenwerking. In de tweede paragraaf op de knelpunten en verbeterpunten per onderwijsinstelling die aan dit onderzoek hebben deelgenomen.
5.1
Meerwaarde
Er worden verschillende aspecten genoemd die de meerwaarde aanduiden van de samenwerking tussen onderwijs en zorg bij de Mutsaersstichting en de onderwijsinstellingen voor speciaal onderwijs. De volgende aspecten kunnen genoemd worden als zijnde de meerwaarde van de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de onderwijsinstellingen. De samenwerking tussen onderwijs en zorg zorgt voor:
lastenverlichting bij de ouders; meer continuïteit in de begeleiding van het kind (ouders, onderwijs en zorg); een doorlopend aanbod voor de kinderen met een hulpvraag; de mogelijkheid voor kinderen om op de eigen school te kunnen blijven ondanks extra zorgbehoefte; het kind krijgt sneller de hulp die hij of zij nodig heeft.
Er zijn verschillen in de mate van samenwerking binnen de verschillende onderwijsinstellingen dus ook verschillen in de mate waarin de bovengenoemde aspecten daadwerkelijk een meerwaarde zijn bij de betreffende scholen. Achtereenvolgens worden de aspecten besproken. Lastenverlichting ouders Ouders van kinderen die naar het Poortje of de Spoorzoeker gaan worden door de school bij de aanmelding bij de Mutsaersstichting geholpen en ook de Mutsaersstichting helpt de ouders van de kinderen die bij hen in behandeling zijn en hun kind op een van deze scholen willen aanmelden.
31
De kinderen die naar de Spoorzoeker gaan krijgen fysiek de hulp aangeboden op de school zelf zodat ouders niet extra hoeven te rijden voor bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining. De drempel voor de ouders om hulp te vragen bij de Mutsaersstichting is lager omdat de hulp op school wordt aangeboden. Daar komt nog eens bij dat ouders in het verleden de ‘spin in het web’ waren tussen hulpverleners en school. Nu kunnen ze een deel van die regie aan de organisaties zelf overlaten en blijft er voor hen meer energie over om een zo krachtig mogelijk gezin te zijn voor het kind. Verder vormt het voor ouders een meerwaarde dat de scholen en de Mutsaersstichting de intentie hebben om samen te werken en dit ook laten zien in bepaalde samenwerkingsvormen. Dit geeft ouders een goed gevoel. Meer continuïteit in de begeleiding Bij alle onderwijsinstellingen overleggen de Mutsaersstichting en de scholen met elkaar en stemmen zij de behandeling van het kind op elkaar af. Bovendien kunnen zij elkaar indien nodig veel beter vinden dan enkele jaren geleden. Er is nu meer sprake van afstemming. Deze afstemming is nog niet breed verspreid maar proces is in gang gezet om integraliteit tussen zorg en onderwijs te realiseren en de continuïteit in de begeleiding te borgen. In het algemeen is er geen sprake van een dagelijks contact tussen leerkrachten en hulpverleners, uitgezonderd de Wijnberg. De communicatie tussen de hulpverleners en de leerkrachten vindt voornamelijk plaats via de intern begeleider van de scholen en de behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting en betreft veelal de afstemming over de behandelplannen. Een belangrijk overlegorgaan hiervoor is het (extern) CvB. Vooral vanuit de school worden in deze commissie vragen gesteld over de mogelijkheden vanuit de hulpverlening. Ook de Mutsaersstichting kan informatie verkrijgen over de zichtbare effecten van de behandeling onder schooltijd (bijvoorbeeld met betrekking tot medicatie). Er wordt overeenstemming gevonden over handelingen met betrekking tot de kinderen. Er zijn daarnaast casusbesprekingen en rondetafelgesprekken met school, hulpverleners en ouders om de begeleiding goed op elkaar af te stemmen. Vooral bij de Spoorzoeker gebeurt het ook weleens dat de hulpverlener van de Mutsaersstichting rechtstreeks contact opneemt met de leerkracht. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld de sociale vaardigheidstrainingen meer op maat gegeven worden.
32
Een ander voorbeeld van het creëren van meer continuïteit in de begeleiding zijn de cursussen die georganiseerd worden door de Mutsaersstichting over bijvoorbeeld omgaan met agressie. De leerkrachten worden door de Mutsaersstichting getraind om op dezelfde wijze om te gaan met het gedrag van een kind als de hulpverlener doet tijdens de behandeling. Ook de ouders hanteren, getraind door hulpverleners van de Mutsaersstichting deze methode. Men ervaart dat hierdoor de methode ook effectiever is. Doorlopend aanbod De informaten vinden dat er nog niet echt sprake is van één-kind-één plan. Echter er wordt wel afgestemd en er is meer sprake van een integrale benadering van de behandeling van het kind bij de instelling en op school. Het contact tussen de beide disciplines in de verschillende overlegmomenten maakt het mogelijk om een doorlopend aanbod te genereren aan leerlingen en het aanbod mee te laten bewegen op basis van de ontwikkelingen die het kind laat zien. Een voorbeeld dat hiervan gegeven wordt door informanten van de Spoorzoeker is dat in het verleden kinderen bij terugkerende problemen vaak weer helemaal opnieuw aangemeld moesten worden voor behandeling. Nu kennen de betrokken professionals elkaar al. Eigen school Leerkrachten benoemen vooral dat het zo prettig is voor de kinderen als zij op hun eigen school kunnen blijven ook al hebben ze extra zorg nodig. Door de intensieve samenwerking tussen onderwijs en zorg op de school zelf kan voorkomen worden dat sommige leerlingen moeten worden overgeplaatst naar een behandelschool. Sneller hulp Het kind wordt sneller geholpen omdat ouders nu eerder kiezen voor extra hulp vanuit de Mutsaersstichting. De school attendeert nu veel natuurlijker dan voorheen ouders op de mogelijkheid om hulp te vragen bij de Mutsaersstichting.
5.2
Knelpunten en verbeterpunten
In de vorige paragraaf is de meerwaarde van de samenwerking uitgebreid besproken. In deze paragraaf komen per onderwijsinstelling de genoemde knelpunten aan het licht en de verbeterpunten.
33
5.2.1 Het Poortje Knelpunten Hulpverleners ervaren dat leerkrachten niet altijd speciale gebeurtenissen van de dag in de klas doorgeven bij de overdracht van de leerling van onderwijs naar zorg. De hulpverleners kunnen dan tijdens de behandelsessie ook geen aandacht besteden aan die gebeurtenissen en dus niet zorgen voor de bedoelde continuïteit van de begeleiding. Er wordt weliswaar uitgegaan van de gedachte één-kind-één-plan maar in de praktijk hanteert iedere organisatie haar eigen handelingsplan. De informanten ervaren dat er professionele verschillen zijn in inzicht en dat men van elkaar vindt dat iedere professional vooral vanuit zijn of haar eigen vakgebied kijkt. Voorbeelden hiervan zijn dat hulpverleners niet altijd begrijpen waarom de leerkrachten zich ondanks problemen van het kind vaak blijven focussen op het behandelen van lesstof en dat leerkrachten daarentegen aangeven dat voorgestelde interventies bij kinderen niet altijd aansluiten bij de mogelijkheden die zij hebben in een klas met allemaal kinderen met specifieke hulpvragen. Verder zijn er vooral knelpunten die zeer praktisch van aard zijn en tegelijkertijd ook wel voorwaardelijk zijn om de samenwerking goed gestalte te kunnen geven. Zo wordt het vaak als een zoektocht ervaren om er achter te komen welke hulpverlener verantwoordelijk is voor een kind. Ook worden gemaakte afspraken niet altijd nagekomen zoals het zorgdragen voor een handtekening van de ouders bij informatie-uitwisseling over een kind. Er zijn capaciteitsproblemen zowel vanuit onderwijs als vanuit zorg. De leerkrachten kunnen maar in beperkte mate worden vrij geroosterd voor overleg over afstemming onderwijs en zorg. De Mutsaersstichting heeft vaak lange wachtlijsten. Al die tijd is duidelijk dat het kind moeite heeft om zonder hulp in het onderwijs mee te kunnen, maar de capaciteit is er niet om het kind (en de leraar) hierbij te ondersteunen. Dit levert niet alleen problemen op in de klas maar ook binnen het betreffende gezin levert dit stress op. Verbeterpunten: Om de samenwerking meer te optimaliseren dienen de hierboven genoemde knelpunten uiteraard zo goed mogelijk opgelost te worden.
34
Er wordt nu teveel vanuit gegaan dat de professionals uit onderwijs en zorg elkaar vanzelf leren kennen, weten te vinden en effectief gaan samenwerken. Sommige informanten vinden dat die kennismaking meer georganiseerd moet worden. Zoals een respondent zei: “Het naar elkaar toegroeien en samenwerken, vraagt om procedures, bijvoorbeeld om de grenzen van ieder beroep aan te geven en verwachtingen van elkaar te stroomlijnen”. Het contact tussen onderwijs en zorg verloopt nu veelal via de contactschriften, waarin bijzonderheden en voortgang worden genoteerd. Sommige professionals bellen daarnaast periodiek met elkaar. Dit biedt meerwaarde en zou een vast onderdeel van het werk kunnen worden in de toekomst. De ouders vinden dat de samenwerking tussen onderwijs en zorg uitgebreider, sneller en alerter kan. Nu kent men elkaar niet altijd goed en is soms onduidelijk wat de ander te bieden heeft. Het echt vanuit één plan werken zou een oplossing zijn. 5.2.2 De Spoorzoeker Knelpunten De hulpverleners van de Mutsaersstichting ervaren dat de school en de ouders het niet altijd met elkaar eens zijn als het gaat om de hulp die een kind nodig heeft. Vaak is het zo dat de school de hulp vanuit de Mutsaersstichting noodzakelijk vindt en de ouders niet of willen ouders eerder stoppen met de hulpverlening dan de school verstandig acht. Voor de hulpverleners is dat lastig omdat zij moeten handelen op basis van de vraag van de ouders. In het verlengde van bovenstaande ligt de ervaring dat sommige ouders wantrouwen hebben ontwikkeld richting hulpverleningsinstellingen of ‘hulpverleningsmoe’ zijn. Deze ouders zijn er moeilijk toe over te halen om de Mutsaersstichting in te schakelen voor hun hulpvraag. Leerkrachten en intern begeleiders van de school zien het aantal kinderen dat op de wachtlijst staat bij de Mutsaersstichting als knelpunt. Ook vinden de leerkrachten dat de intakeprocedures te lang duren. Er is nog te weinig bekend bij de ouders wat de Mutsaersstichting hen te beiden heeft. Zelfs het feit dat de hulpverleners een eigen ruimte hebben in de school en dat behandeling in het schoolgebouw kan plaatsvinden is niet bij alle ouders bekend.
35
Ook al zitten de leerkrachten en de hulpverleners in hetzelfde gebouw, ze hebben nauwelijks direct contact met elkaar. Leerkrachten ervaren nog steeds dat er twee apart functionerende organisaties in een gebouw zitten. Een ander knelpunt is dat de leerkrachten de aanpak vanuit de hulpverlening van de Mutsaersstichting niet integreren in de klas. Er moet meer worden afgestemd, anders heeft de behandeling te weinig baat. Verbeterpunten De informanten geven aan dat de communicatie tussen beide organisaties beter kan. Dit betreft zaken als:
evalueren; bijhouden van effecten van de trainingen; intake (welke leerlingen komen wel en welke niet in aanmerking voor een training); protocollen/vaste lijnen; afstemmen werkwijze zorg en school; aanspreekpunten; school op de hoogte houden van proces rondom intake.
Een concreet verbetervoorstel is om intern begeleiders en/of leerkrachten ook te betrekken bij de trainingen voor de leerlingen zoals de sociale vaardigheidstraining. Dit zorgt ervoor dat de leerkracht (nog) beter weet wat de leerling tijdens die training geleerd heeft en op een vergelijkbare wijze met het kind kan omgaan. Een ander voorstel is om een ‘kijkje in elkaars keuken’ te organiseren. Vooral vanuit het onderwijs heerst het gevoel dat de hulpverleners van de Mutsaersstichting niet goed weten hoe het onderwijs in een school voor speciaal onderwijs eruit ziet. 5.2.3 De Widdonckschool Knelpunten Intake en procedures verlopen nog steeds gescheiden. De informanten van de Widdonckschool vinden dat dit ook niet anders kan omdat ouders het recht hebben om hun eigen zorginstantie uit te kiezen.
36
De wachtlijsten bij de Mutsaersstichting worden door de informanten vanuit het onderwijs als een probleem ervaren. De wachtlijsten hebben bijvoorbeeld als resultaat dat de leesbegeleiding te laat verzorgd wordt. Ondanks de samenwerking tussen onderwijs en zorg blijft de communicatie nog vaak een probleem. De lijntjes zijn nog niet kort genoeg. De communicatie over kinderen die in behandeling zijn bij de Mutsaersstichting verloopt vanuit CvB en via de intern begeleiders. Hierdoor hebben de leerkrachten feitelijk nauwelijks contact met de hulpverleners. Ouders zijn vaak niet tevreden over de Mutsaerstichting en uiten dat bij de leerkracht. Er zijn zorgen over het welbevinden van het team. Er wordt gewerkt met veel werkdruk. De samenwerking ontlast het team tot nu toe niet. Er komen vanuit die samenwerking vaak nieuwe plannen die alles weer op zijn kop zetten. Verbeterpunten De informanten geven aan dat er nog te weinig samengewerkt wordt. De verbeterpunten zijn vooral gericht op het verbeteren van die samenwerking die zij op basis van de inhoud en expertise willen vormgeven. Concreet worden de volgende voorstellen gedaan: elkaar beter leren kennen door regelmatig samen te komen voor gezamenlijke cursussen en voorlichting; meer gezamenlijk optrekken bij de intake van leerlingen; gezamenlijke intervisies organiseren met leerkrachten en hulpverleners; aan ouders plannen/arrangementen aanbieden waarin de hulp die de school kan geven, de hulpverlening en de vrijetijdsbesteding is opgenomen; het organiseren van rechtstreekse communicatie van leerkrachten met hulpverleners vanuit de Mutsaersstichting die beiden (soms) dagelijks met de leerlingen werken. 5.2.4 De Wijnberg Knelpunten De hulpverleners en de leerkrachten beschouwen het als een gemis dat de leerkrachten niet bij de evaluatiegesprekken over de kinderen zijn. De evaluatie gebeurt in het stafoverleg waar de behandelcoördinator van de Mutsaersstichting bij aanwezig is en de intern begeleider. Het komt regelmatig voor dat de intern begeleider niet goed kan vertalen hoe het kind in de klas is.
37
Leerkrachten vinden het niet goed als de hulpverleners uitspraken doen over schooladvies aan de ouders van de kinderen uit hun klas. Zij vinden dat het geven van een schooladvies niet bij de expertise hoort van de hulpverleners. Alleen de school mag een schooladvies geven. De wachtlijsten bij de Mutsaersstichting worden door de informanten vanuit het onderwijs als een probleem ervaren. Verbeterpunten De informanten geven aan dat er beter afgestemd moet worden tussen de school en de hulpverlening van de Mutsaersstichting. Zij stellen het volgende voor:
38
faciliteren in tijd om op vaste momenten overleg te organiseren tussen leerkracht en hulpverlener; een ‘kijkje bij elkaar in de keuken nemen’; gezamenlijke kalender voor de jaarplanning; nog meer gezamenlijke professionalisering.
6
Reflectie en ambities van bestuurders
De bestuurders van de Mutsaersstichting en de bij dit onderzoek betrokken onderwijspartners zijn bevraagd over de stand van zaken rondom de samenwerking vanuit hun perspectief en over hun ambities. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de reflectie van de bestuurders op de huidige samenwerking. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de concrete plannen van de bestuurders vooreen kennis- en expertisecentrum.
6.1
Reflectie
Van nature is er een match tussen de onderwijspartners van het speciaal onderwijs en de Mutsaersstichting vanuit het gegeven dat beiden vanuit een ‘doenermentaliteit’ werken. Met andere woorden er zijn geen uitgebreide boekwerken met daarin beschreven de visie van de organisaties maar men heeft een mentaliteit van aanpakken en aan de slag gaan. Daarnaast is de school voor speciaal (voortgezet) onderwijs, de Wijnberg die op het terrein van de Mutsaersstichting staat, van oudsher al bekend met de samenwerking tussen onderwijs en zorg. De ervaring van de bestuurders tot nu toe is dat de samenwerking het best verloopt daar waar beide organisaties in één gebouw zitten. Daarnaast geven ze aan profijt te hebben van de korte lijnen in de communicatie en het informele circuit. Tot op heden overleggen de bestuurders slechts pragmatisch met elkaar. De samenwerking groeit voornamelijk van onderaf. De bestuurders hebben het gevoel dat zij daar weinig in sturen. Ze krijgen signalen vanuit het werkveld dat het werken met éénkind-één-plan nog niet volledig volgens wens gaat en dat afspraken tussen organisaties duidelijker kunnen. Zij vinden het zelf van belang dat zij voldoende vertrouwen uitstralen in de medewerkers en op het juiste moment formele kaders en beleidsbeslissingen moeten nemen. Een belangrijk uitgangspunt, dat meerdere keren herhaald wordt in het interview is dat sturen en organiseren vanuit de inhoud moet plaatsvinden. Een citaat: “Als professionals vragen waar is mijn kamer dan vraag ik wat kom je doen voor de gezinnen en kinderen. Als je niets te doen hebt dan kun je thuis blijven. Ben je een leraar en heb je een klas nodig? Zij moeten aangeven wat zij nodig hebben. ”
39
Van belang vinden de bestuurders dat iedere discipline bij zijn leest blijft of vanuit eigen expertise werkt. De leraar is geen therapeut en de hulpverlener geen leraar. Een van de bestuurders vindt het aantal keren dat leerlingen de gang op gestuurd worden een aardige indicator voor een goede samenwerking tussen onderwijs en zorg is. “Als er samengewerkt wordt heb je geen belonings- en strafstructuren nodig, dit vermindert de kans op machtspelletjes met de kinderen. ” De bestuurders herkennen in mindere mate de wachtlijsten en geven aan dat als er op dat terrein problemen zijn, zij op de eerste plaats vanuit de inhoud problemen op willen lossen. Vaak moet er laag in de organisatie beter georganiseerd worden en zijn er geen ingewikkelde oplossingen nodig om de eventuele problemen op te lossen.
6.2
Ambities
De genoemde ervaringen en knelpunten zijn een belangrijke aanleiding om het roer om te gooien naar een kennis- en expertisecentrum waarin zorg en onderwijs in een gebouw zitten. Het antwoord op bestuurlijk niveau op de knelpunten in de samenwerking is terug te vinden in de plannen voor het kennis- en expertisecentrum Roermond 4 In het hiervoor genoemde visiedocument staat beschreven op welke wijze zij gestalte willen geven aan een intensieve samenwerking passend bij de ontwikkelingen rondom Passend Onderwijs, de Jeugdzorg en de Wet Werken naar Vermogen. De genoemde onderwijs- en zorgpartners onderkennen het belang van een integraal en afgestemd aanbod van onderwijs en zorg. Zij wensen hieraan invulling te geven en hierin doelgericht te investeren en gaan er vanuit dat op termijn maatschappelijk en financieel rendement oplevert. De doelgroep van het kennis- en expertisecentrum is kinderen en jeugdigen met een specifieke leer- en/of ontwikkelingsvraag, in de leeftijd van 0 t/m 23 jaar; het betreft ongeveer 690 kinderen en jeugdigen in de segmenten onderwijs en zorg. In het visiedocument wordt verwoord dat er momenteel sprake is van een versnipperd aanbod
4
Kennis- en expertisecentrum Roermond visiedocument 20 juni 2012 Aloysius Stichting voor Onderwijs en Jeugdzorg; De Mutsaersstichting; Samenwerkingsverband Midden Limburg Oost VO 52.01;Gilde Praktijkopleiding
40
voor deze doelgroep en vinden onderwijs en zorg niet in elkaars nabijheid plaats. De op het kind en de jeugdige afgestemde ontwikkeling is onvoldoende: onderwijs, werk en samenleving. Acceptatie en integratie van alle kinderen en jeugdigen binnen het onderwijs, ongeacht hun leer- en/of ontwikkelingsvraag, laat te wensen over en er is te weinig thuis nabij onderwijs en zorg aanbod voor deze doelgroep. De bestuurders melden tijdens het interview dat zij allang niet meer denken in leerjaren en niveaus maar in ontwikkelingslijnen. Daarbij hebben sommige kinderen/jongeren extra hulp nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Op die kruispunten moet er iets geregeld worden en/of gefaciliteerd dat van toegevoegde waarde is voor het kind/gezin. Hoe dat georganiseerd moet worden volgt daaruit voort. Het kennis- en expertisecentrum begint expliciet niet bij de organisaties maar bij de hulpvragen. Het plan, uitgewerkt in het visiedocument, is om de onderwijs- en zorgpartners in een gebouw te huisvesten. Het uitgangspunt is dat het niet gaat om de zorgbehoefte die de kinderen/jeugdigen hebben. Er is onderwijs maar er is ook voor iedereen een eigen programma. De realisatie van het kennis- en expertisecentrum leidt tot inhoudelijke synergie op 3 aspecten zo staat letterlijk in het visiedocument:
gezamenlijke/gedeelde onderwijs- en zorgdoelen: “ Naar meer continuïteit en een sluitende aanpak”; wijze van onderwijs- en zorguitvoering: “Naar een proces rondom het kind (een kind/een gezin/een plan)”; beeldvorming omgeving en klimaat: “Naar een gebouw dat het inhoudelijk concept faciliteert”.
De basis van het kennis- en expertisecentrum is de visie die functionele doelen stelt ten aanzien van kind/jeugdige benadering, pedagogische aanpak, onderwijsprogramma, onderwijsorganisaties, zorg, arbeidstoeleiding en relaties met partners en buitenwereld. De visie op huisvesting is hiervan een afgeleide: “vorm volgt inhoud”. De kinderen en jeugdigen ervaren een doorlopende leer- en ontwikkelingslijn, die ten allen tijde afgestemd is op hun persoonlijk ontwikkelingsperspectief. Binnen het kennis- en expertisecentrum wordt gewerkt met heterogene groepen. In het gebouwenconcept is opgenomen dat kinderen en jeugdigen georganiseerd zijn in leshuizen/kerngroepen van circa 60 kinderen en jeugdigen. Aan elk leshuis/kerngroep is een integraal team verbonden en iedere leshuis/kerngroep heeft een eigen basisvoor-
41
zieningenniveau. Op dit moment is het gebouwconcept op hoofdlijnen vertaald naar een programma van eisen voor de nieuwbouw.
42
7
Conclusies en aanbevelingen
Er zijn vier hoofdvragen geformuleerd voor dit onderzoek namelijk:
Hoe is de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en onderwijspartners daadwerkelijk vormgegeven? Wat is de meerwaarde van de samenwerking tussen hulpverleners en leerkrachten op een school voor speciaal onderwijs volgens betrokkenen? Wat zijn de succesfactoren en knelpunten voor de uitwerking van de samenwerking? Welke lessen kunnen geleerd worden uit de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de scholen voor speciaal onderwijs?
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. In de eerste drie paragrafen staan de antwoorden op de eerste drie onderzoeksvragen. De laatste vraag wordt beantwoord in de vierde paragraaf door middel van de aanbevelingen die door de onderzoekers worden gedaan. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de theoretische verkenning naar netwerken en samenwerkingsverbanden en de resultaten van de interviews.
7.1
Vormgeving samenwerking
Op bestuurlijk niveau is tot nu toe op pragmatische wijze samengewerkt. De huidige samenwerkingsafspraken kunnen binnen reguliere taken van beide partijen geregeld worden. Er zijn op bestuursniveau wel ambities om de samenwerking vanuit een natuurlijk proces te versterken. Dit is verwoord in het visiedocument. Centraal staat dat er een kennis- en expertisecentrum komt waarin zorg en onderwijs in één gebouw zitten, leidend tot inhoudelijke synergie wat betreft gezamenlijk/gedeelde onderwijs- en zorgdoelen, wijze van onderwijs- en zorguitvoering en beeldvorming en klimaat. Het streven is er om te werken volgens één-kind-één plan. Over het behandelplan worden afspraken gemaakt tussen intern begeleiders van scholen en behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting. Deze afspraken worden teruggekoppeld aan de professionals (hulpverleners en leerkrachten) die werken met het kind en het gezin. Een belangrijk overlegorgaan hiervoor is de CvB. De Mutsaersstichting sluit aan bij de CvB
43
van drie van de scholen voor speciaal onderwijs die bij het onderhavige onderzoek betrokken zijn. Bij het Poortje gebeurt dit middels casusbesprekingen waaraan de betrokken gedragswetenschapper van de school deelneemt. Hulpverleners vanuit de Mutsaersstichting stemmen nu meer dan vroeger hun hulpverlening af met school. Dit betekent dat zij zich ook meer moeten verdiepen in wat het betekent om les te geven in het speciaal onderwijs. Van de leerkracht aan de andere kant wordt verwacht om vanuit systeemperspectief leerlingen te benaderen. Dit is voor de leerkrachten een nieuw aspect van hun werk. Leerkrachten geven aan veel van de hulpverleners te leren over communiceren met ouders. Van leerkrachten en hulpverleners wordt gevraagd om vanuit eigen expertise te werken maar wel als een team te fungeren met de andere discipline en met een open blik van elkaar te leren. In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om de gewenste afstemming daadwerkelijk gestalte te geven en ervaren de professionals en ook ouders dat onderwijs en zorg twee gescheiden werelden zijn die los van elkaar zich inzetten voor de ontwikkeling van het kind. Dit wijt men vooral aan het feit dat meestal niet de leerkracht zelf contact heeft met de hulpverleners maar de intern begeleiders van de scholen met de behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting. Aan de intern begeleider dus de taak om als intermediair op te treden tussen de hulpverleners en de leerkrachten. Hetzelfde geldt voor de behandelcoördinatoren richting de hulpverleners. Ook voor deze professionals geldt dat zij moeten blijven werken vanuit hun eigen expertise en daarnaast van elkaar moeten leren om als een team te zijn voor de leerlingen en te werken vanuit één-kind-één-plan. De Mutsaersstichting biedt diverse cursussen/trainingen aan zoals leesbegeleiding en sociale vaardigheidstrainingen. Doordat de hulpverleners regelmatig op de scholen aanwezig zijn en soms zelfs in het schoolgebouw trainingen verzorgen is het aanbod van de Mutsaersstichting beter bij de leerkrachten bekend, worden leerlingen eerder verwezen (in overleg met ouders) en kan wat tijdens de training gebeurt beter afgestemd worden aan de klassensituatie of de thuissituatie. De deskundigheidsbevordering wordt ook in gang gezet door de gezamenlijke cursussen die vanuit de Mutsaersstichting worden georganiseerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat niet bewust ingestoken wordt op het ontwikkelen van teamvakmanschap bij de professionals van de verschillende disciplines terwijl wel verwacht wordt dat er samengewerkt wordt en integraal gehandeld wordt in de begeleiding van een kind.
44
7.2
Meerwaarde van de samenwerking
Er worden verschillende aspecten genoemd die de meerwaarde aanduiden van de samenwerking tussen onderwijs en zorg bij de Mutsaersstichting en de onderwijsinstellingen voor speciaal onderwijs. De volgende aspecten kunnen genoemd worden als zijnde de meerwaarde van de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de onderwijsinstellingen. De samenwerking tussen onderwijs en zorg zorgt voor:
lastenverlichting bij de ouders; meer continuïteit in de begeleiding van het kind (ouders, onderwijs en zorg); een doorlopend aanbod voor de kinderen met een hulpvraag; de mogelijkheid voor kinderen om op de eigen school te kunnen blijven ondanks extra zorgbehoefte; het kind krijgt sneller de hulp die hij of zij nodig heeft.
Er zijn verschillen in de mate van samenwerking binnen de onderwijsinstellingen dus ook verschillen in de mate waarin de bovengenoemde aspecten daadwerkelijk een meerwaarde zijn bij de betreffende scholen. De algemene tendens is dat men elkaar nu beter kent en kan vinden. Er is een proces tot integrale begeleiding van een kind tussen onderwijs en zorg in gang gezet. De ene school is daar verder in dan de andere school.
7.3
Knelpunten en succesfactoren
Op de scholen die aan dit onderzoek hebben deelgenomen worden vergelijkbare knelpunten in de samenwerking met de Mutsaersstichting ervaren. Knelpunten die laten zien dat de samenwerking zoals bedoeld in feite nog niet volledig gerealiseerd wordt. De belangrijkste knelpunten zijn: De communicatie over kinderen die in behandeling zijn bij de Mutsaersstichting verloopt veelal op het niveau van de handelingsplannen tussen de intern begeleiders van scholen en de behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting. Dit gebeurt veelal binnen de CvB en/of casuïstiekbespreking. Hulpverleners en leerkrachten stemmen nog onvoldoende de begeleiding van de kinderen op elkaar af. Zij hebben feitelijk nauwelijks contact met elkaar. Er zijn wachtlijsten bij de Mutsaersstichting waardoor kinderen te laat geholpen kunnen worden.
45
Ouders zijn soms ‘hulpverlenersmoe’. Het is niet duidelijk voor de leerkrachten hoe hiermee om te gaan. Bij ouders is nog te weinig bekend wat de Mutsaersstichting te bieden heeft en dat dienstverlening in samenwerking met de school geboden kan worden.
De vraag in dit onderzoek was ook wat nu ‘goede voorbeelden’ zijn van de samenwerking. De samenwerking komt het meest tot zijn recht in structurele overlegvormen zoals de (externe) CvB’s van de scholen en casusbesprekingen. Hier vindt overleg plaats en worden afspraken gemaakt die meteen ten uitvoer worden gebracht. In de praktijksessie is aangegeven: “dat wat je niet organiseert, gebeurt niet”. Dus wil men afstemming realiseren dan moeten hiervoor structurele contactmomenten worden georganiseerd. Verder draagt het fysiek aanwezig zijn van hulpverleners en leerkrachten in hetzelfde gebouw bij aan de samenwerking. Dit bevordert het informele en directe contact tussen professionals. In de praktijksessie kwam naar voren dat informeel contact tussen school en zorg van belang is. Men moet elkaar kunnen treffen. Dit is mogelijk bij de Spoorzoeker en de Wijnberg maar nauwelijks bij de Widdonckschool en het Poortje. Hierdoor is de gevoelde c.q. ervaren afstand tot de Mutsaersstichting groter bij de laatste twee scholen. Om de samenwerking tussen onderwijs en zorg verder te brengen is het van belang informeel contact en communicatie te faciliteren. Bovendien dient vanuit bestuurlijk niveau formele kaders geboden te worden voor de samenwerking. De mate van vrijblijvendheid moet verminderd worden door afspraken te maken over bijvoorbeeld een gezamenlijke intake, gedeelde dossiers en gezamenlijke evaluatiemomenten. Voor een effectieve en efficiënte samenwerking is echter meer nodig. Hier wordt verder op ingegaan in de aanbevelingen. Op basis van literatuurstudie is een aantal factoren beschreven voor succesvol samenwerken in een netwerk of samenwerkingsverband. Deze factoren worden nog eens benoemd in de volgende paragraaf.
7.4
Aanbevelingen
De samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de onderwijspartners is een interdisciplinair samenwerkingsverband. De professionals zijn zich er allen van bewust dat zij op elkaar zijn aangewezen. Zij beogen een integrale aanpak te realiseren die voldoende is afgestemd op de kinderen/leerlingen. Het streven is te werken volgens één-kind-één-
46
plan of te komen tot een gemeenschappelijke probleemformulering, vanuit ieders deskundigheid. Hierover worden afspraken gemaakt tussen intern begeleiders van de scholen en behandelcoördinatoren van de Mutsaersstichting. Deze afspraken worden teruggekoppeld aan de professionals (hulpverleners en leerkrachten) die werken met het kind en het gezin. In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om deze afstemming daadwerkelijk gestalte te geven en ervaren de professionals en ook de ouders/kinderen dat onderwijs en zorg twee gescheiden werelden zijn die los van elkaar zich inzetten voor de ontwikkeling van het kind. Voor een goede samenwerking tussen professionals van verschillende organisaties blijkt meer nodig te zijn dan de werkzaamheden in eenzelfde gebouw uit te voeren of op hetzelfde terrein te werken. Wij geven de volgende adviezen met betrekking tot het verbeteren van de samenwerking tussen de Mutsaersstichting en de onderwijspartners. Het eerste advies is om de verschillende professionals al in het stadium van probleemformulering bij elkaar te brengen en hen vanuit hun eigen expertise verschillende antwoorden laten formuleren en met elkaar bespreken. Deze uitwisseling is van belang niet alleen om tot één plan te komen voor school, thuis en vrijetijdsbesteding (éénkind-één-plan) maar ook voor het draagvlak en de afstemming in de uitvoering van de plannen. Advies 1: Breng de professionals al in het stadium van probleemformulering bij elkaar. De professionals van de verschillende disciplines die met elkaar samenwerken, leren van elkaar en doen op die manier aan deskundigheidsbevordering. Vaak is dat leren impliciet en moet dat nog expliciet gemaakt worden. Er is echter geen speciale aandacht voor het ontwikkelen van teamvakmanschap of de vaardigheid van teamleren binnen de gerealiseerde samenwerking tussen de hulpverlening en onderwijspartners. Geadviseerd wordt om te werken aan het vormgeven van de kernkarakteristieken van lerende teams zoals in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Advies 2: Besteed nadrukkelijk aandacht aan teamleren. Zoals in de theoretische verkenning al gezegd, is voor het optimaal bundelen van krachten geen recept beschikbaar en is er dan ook geen blauwdruk te maken voor een goed functionerend netwerk. Omdat de verschillende partijen niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook op zichzelf staand dynamische organisaties zijn, moet het zoeken
47
naar een beste manier van samenwerken altijd als een dynamisch proces gezien worden. Bezien vanuit dat dynamisch perspectief doen we met behulp van de vijf lessen (succesfactoren) uit de literatuur beschreven in hoofdstuk 3 een aantal aanbevelingen: 1. Het netwerk/samenwerkingsverband moet kunnen uitgaan van eenduidige informatie. Voor een belangrijk deel wordt er een gezamenlijke taal gesproken. Dit komt vooral omdat het hier niet gaat om het regulier onderwijs maar om het speciaal onderwijs. Het speciaal onderwijs en de Mutsaersstichting kennen elkaar al langer (vergeleken met het regulier onderwijs) en kennen ook al een historie waarin overlegd wordt met elkaar. Uit het onderzoek komt naar voren dat hulpverleners niet altijd tevreden zijn over de wijze waarop de plannen in de klas uitgevoerd worden en over de overdrachtmomenten. Leerkrachten vinden dat de hulpverleners onvoldoende bekend zijn met lesgeven. Kortom het gaat niet altijd goed met de overdracht en de afstemming van begeleiding. De vraag is of dit te maken heeft met de verschillende ‘talen’ die gesproken worden. Advies 3: Zorg voor (handelings)plannen die voor iedereen helder, eenduidig en praktisch uitvoerbaar zijn. Advies 4: Zorg voor een professionele dialoog met de verschillende disciplines waarin sprake is van openheid en respect voor elkaars deskundigheid. 2. Het netwerk/samenwerkingsverband moet grenzen tussen organisaties weten te overstijgen. De Mutsaersstichting en de onderwijspartners hebben al een gezamenlijke geschiedenis en kennen elkaar. Wij denken dat de beelden die zij van elkaar hebben niet altijd hoeven te kloppen. Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat men het belangrijk vindt om elkaar beter te leren kennen. Op sommige momenten hebben vooral de professionals uit het onderwijs de gedachte dat de professionals uit de hulpverlening onvoldoende beeld hebben bij de werkzaamheden in de school. Door de informanten is meerdere keren genoemd dat zij willen dat er uitwisselingsmogelijkheden worden georganiseerd tussen onderwijs en zorg en gezamenlijke professionaliseringsactiviteiten worden uitgevoerd zoals intervisie en cursussen of trainingen. Advies 5: Leer elkaar beter kennen en organiseer hiervoor de momenten waarop dit op een natuurlijke wijze gebeurt.
48
3. Het netwerk/samenwerkingsverband moet voldoende vertrouwen hebben. De professionals van de verschillende disciplines vertrouwen elkaar in voldoende mate. Er is een grote bereidheid tot het delen van de eigen kennis en kunde op alle niveaus binnen de organisaties. Dit blijkt ook uit de bestuurlijke ambities. Ouders staan soms tussen beide organisaties in. Het kan zijn dat ouders bijvoorbeeld wel vertrouwen hebben in de leerkracht of de school van het kind maar niet of in mindere mate in de hulpverlening of andersom. Dit vereist zorgvuldige benadering waarover intern afspraken dienen te worden gemaakt zonder dat dit de inspraak dan wel de privacy van ouders schendt. Advies 6: Baken met elkaar de rollen en verantwoordelijkheden binnen de samenwerking goed af. 4. Het netwerk/samenwerkingsverband heeft leiderschap nodig. Leiderschap is in de literatuurstudie als een van de belangrijkste kritische succesfactoren naar voren gekomen. Duidelijk is dat er gekozen is vooral voor een inhoudelijke aansturing van de samenwerking. Dat lijkt ook het meest passend te zijn om een flexibele en efficiënte hulpverlening te garanderen. Aandacht moet er blijven voor duidelijke afspraken, rollen en verantwoordelijkheden. Ook is er leiderschap nodig die de professionals faciliteert zodat zij voldoende contactmomenten hebben met elkaar om af te stemmen en van elkaar te kunnen leren. Advies 7: Bied duidelijke kaders aan waarbinnen samengewerkt wordt en wat de (on)mogelijkheden zijn van het samenwerkingsverband. 5. Het netwerk/samenwerkingsverband moet verwachtingen expliciteren en stroomlijnen. Van belang is zeker met het oog op de verdere ambities van de partners dat verwachtingen betreffende het doel van de samenwerking (in dit geval ook het kennis- en expertisecentrum), de wijze waarop partners met elkaar om gaan en verantwoordelijkheden worden uitgesproken en op haalbaarheid worden getoetst. Advies 8: Spreek expliciet met elkaar over de doelen die beoogd worden met de samenwerking en over wederzijdse verwachtingen.
49
Graag willen we de rapportage afsluiten met een citaat van een deelnemer van de praktijksessie naar aanleiding van de resultaten en de aanbevelingen. Dit citaat had de betreffende persoon eerder op een conferentie gehoord. Het vat een belangrijk deel van de aanbevelingen kort en bondig samen: “Spreek aan, uit en af!”
50
Literatuurlijst/gehanteerde bronnen
Literatuurlijst Bolhuis, S.M. & Simons, P.R.J. (1999). Leren en werken (Learning and Working). Deventer: Kluwer Bryson, J. What to do when stakeholders matter: Stakeholder identification and analysis techniques. Public Management Review, 2004:6(1): 21-53. Edmonson, A., Bohmer, R. & Pisano, G. Disrupted routines: team learning and new technology implementation in hospitals. Administrative Science Quarterly, 2001:46: 685-716 Eglene, O., Dawes, S. & Schneider, C. Authority and leadership patterns in public sectorknowledge networks. The American Review of Public Administration. 2007;37: 91-113. Hendrix, H., Konings, J., Doesburg, J., & Groot, M. de (2001). Functionele samenwerking. Werkboek voor samenwerkingsverbanden in de zorgsector (Functional Cooperation. Workbook for Alliances in the Care Sector). Baarn: Nelissen MOgroep Jeugdzorg (2009). Naar integrale jeugdzorg. Visiedocument. Utrecht. Nonaka, I & Takeuchi, H. (1995). The knowledge creating company: how Japanase companies create the dynamics of innovation. New York: Oxford University Press Roman, B. & Dekker, J. (2012). (rapport in wording) De professional in de zorg. (Team)vakmanschap op de OK van het Amphia Ziekenhuis. Tilburg/Den Haag: IVA/CAOP Roman, B. & Vijfeijken, M., van (2011). Aan het werk in de Liemers. Onderzoek naar een netwerk gericht op het bewerkstelligen van duurzame arbeidsparticipatie van (oud) leerlingen van het VSO en praktijkonderwijs. Kortlopend Onderwijsonderzoek, Onderwijs en Samenleving nr. 92. Tilburg: IVA beleidsonderzoek en advies Rousseau, D., Sitkin, M., Burt, R., & Camerer, C. Not so different after all: A crossdiscipline view of trust. Academy of Management Review. 1998; 23 (3): 393-404.
51
Smeets, E. (2008). Samenwerking tussen speciaal onderwijs en residentiële instellingen. Onderzoek naar de aanpak van ‘Eén kind, één plan’. Tilburg: IVA onderzoek en advies Swart, F. Interdisciplinair samenwerking het onderwijs. Journal of Social Intervention: Theory and Practice. 2009;18(3): 62-80. VWS. Geen kind buiten spel. Beleidsbrief staatsecretaris VWS aan Tweede Kamer over stelselwijziging jeugd, d.d. 8 november 2011. Den Haag. Wang, R. & Strong, D. Beyond accuracy: What data quality means to data consumers. Journal of Management Information Systems. 1996; 5:33. Gehanteerde bronnen bij studie lessen uit de literatuur Agranoff, R. and McGuire, M. Big questions in public network management research. Journal of Public Administration Research and Theory. 2001; 11(3): 295-396. Human, S. & Provan, K. Legitimacy building in the evolution of small-firm networks: A comparative study of success and demise. Administrative Science Quarterly. 2000; 45: 327-65. Jones, C., Hesterly, W. S., & Borgatti, S. P. A general theory of network governance: Exchange conditions and social mechanisms. Academy of Management Journal. 1997; 22(4): 911-945. Provan, K. & Kenis, P. Modes of network governance: structure, management, and effectiveness. Journal of Public Administration Research and Theory. 2007;18(2): 229-252. Silvia, C. & McGuire, M. Leading Public Sector Networks: An Empirical Examination of Integrative Leadership Behaviors. The Leadership Quarterly. 2010; 21(2): 264-277.
52
Respondenten
Geïnterviewden Ria van den Bekerom Lou Bouten Marieke Buddemeijer Sanne Dijcks Peter Freij Angelica van Gastel Peter van Gils Yvon van Gils Matthieu Goedhart Annemarie Graus Debby Hekkens Jolanda Hertogs Monique Hopman Marian Houwens Elian Jolen Frank Murmans Wendy Nessen Marion Olders Baukje van Oort Joyce Peters Paul Rutten Bregje Salemans Trudi Saris Judith Schapendonk Emke Sebens Marieke Sprenkels Kim Teeuwen Sandra Tessen
Intern begeleider De Wijnberg Adjunct-directeur Talentencampus Het Poortje Leerkracht en unitregisseur De Wijnberg Coördinator leerlingenzorg De Spoorzoeker Bestuurder Stichting Speciaal Onderwijs Noord en Midden-Limburg (SSONML) Gedragswetenschapper Het Poortje Locatiedirecteur SO, VSO De Widdonckschool Leerkracht De Wijnberg Bestuurder Mutsaersstichting Intern begeleider De Wijnberg Behandelcoördinator Mutsaersstichting Intern begeleider SO De Widdonckschool Managementondersteuner en aandachtsfunctionaris onderwijsontwikkeling De Wijnberg Teamcoördinator Mutsaersstichting Behandelcoördinator Mutsaersstichting Trajectbegeleider Mutsaersstichting Leerkracht Het Poortje Groepsleider Mutsaersstichting Adjunct-directeur cluster 4 en coördinator leerlingenzorg Het Poortje Leerkracht en unitregisseur De Wijnberg Directeur De Spoorzoeker Locatieleider Wessem/Roermond en Weert en aandachtsfunctionaris regie en beleid De Wijnberg Leerkracht Het Poortje Gedragswetenschapper en psycholoog Het Poortje Trajectbegeleider Mutsaersstichting Orthopedagoog generalist Mutsaersstichting Behandelcoördinator Mutsaersstichting Behandelaar/jeugdhulpverlener Mutsaersstichting
53
Jolijn Tijsma Josien Verdonk Jos Verhoeckx Josien Vermeeren Jac Verstegen Jan van Vught Dirk …. Iris …. Josje …. Noortje ….
Orthopedagoog De Widdonckschool Leerkracht De Wijnberg Adjunct-directeur Het Poortje Groepsleider Mutsaersstichting Bestuurder Aloysiusstichting Behandelaar/jeughulpverlener Mutsaersstichting Behandelaar/jeugdhulpverlener Mutsaersstichting Leerkracht De Spoorzoeker Leerkracht De Spoorzoeker Leerkracht De Spoorzoeker
Ook is zijn er zes ouders geïnterviewd. Vanwege privacyoverwegingen worden hun namen hier echter niet genoemd. Deelnemers praktijksessie Angelica van Gastel Yvon van Gils Jos Mangnus Joyce Peters Paul Rutten Bregje Salesman Rene Schreurs Jos Verhoeckx
54
Gedragswetenschapper Het Poortje Leerkracht De Wijnberg Gedragswetenschapper/behandelcoördinator Mutsaersstichting Leerkracht en unitregisseur De Wijnberg Locatiedirecteur Locatieleider Wessem/Roermond en Weert en aandachtsfunctionaris regie en beleid De Wijnberg Projectcoördinator Aloysiusstichting Adjunct-directeur Het Poortje
Bijlage 1
Interviewleidraad/checklist
1) Introductie en kennismaking (5 min.) 2) Welkom aan respondent en voorstellen van interviewer(s) 3) Korte uitleg doel van het onderzoek: Achtergrond onderzoek: De Mutsaersstichting en onderwijspartners Aloysiusstichting en Stichting Speciaal Onderwijs in de regio Noord- en Midden-Limburg werken op een bijzondere manier samen vanuit de gedachte ‘één kind, één plan’. Het doel hiervan is het integraal benaderen van de begeleiding van kinderen (en hun ouders) vanuit verschillende instanties zoals de school en de jeugdhulpverlening. Hier is eerder door ITS onderzoek naar gedaan bij de school op het terrein van de Mutsaersstichting. In dit vervolgonderzoek gaan we in op hoe de samenwerking tussen zorg en onderwijs vorm krijgt tussen de Mutsaersstichting en scholen in de regio We kijken daarbij naar de samenwerking tussen Mutsaers en De Widdonckschool (Weert), de Spoorzoeker (Roermond) en een school die onderdeel uitmaakt van SSONML. Precieze doelstelling en beoogd gebruik: we onderzoeken in dit traject hoe de samenwerking tussen de scholen en de Mutsaersstichting in de praktijk vorm krijgt, wat er goed werk en wat leer- of verbeterpunten zijn. Het onderzoek vindt plaats in het kader van het programma ‘Kortlopend Onderwijsonderzoek’ wat bedoeld is om goede initiatieven te evalueren en bekendheid te geven. Over dit gesprek: U bent uitgenodigd om deel te nemen aan dit gesprek vanuit uw ervaringen met het werken volgens deze integrale aanpak of omdat u hierbij op bestuurlijk of beleidsniveau betrokken bent. Wij zijn in dit gesprek geïnteresseerd in uw persoonlijke ervaringen en meningen. Dit gesprek is vertrouwelijk van aard, wat betekent dat we uw naam niet laten terugkomen in het rapport. We nodigen u dus uit om vrijuit te praten. 4) Voorstellen respondent: naam, huidige functie. Wat is de inhoud van het werk op deze locatie? Wat is de inhoud van uw functie? Op welke wijze bent u zelf betrokken bij de samenwerking tussen zorg en onderwijs?
55
Wat zijn daarin uw taken/ wat is uw exacte rol? Met wie werkt u binnen de instelling samen hieraan? Met wie werkt u buiten de instelling samen hieraan? 5) Zou u voor ons willen schetsen hoe de samenwerking tussen zorg en onderwijs is georganiseerd? Op de werkvloer: - wie neemt initiatief, - wie is eindverantwoordelijk, - hoe krijgt het contact tussen professionals vorm, - hoeveel mensen werken volgens deze aanpak (hele organisatie/ teams?),
-
Bestuurlijk: hoe is de samenwerking ingekaderd (vaste werkafspraken of op het niveau van uitgesproken intenties), wat is de precieze doelstelling die is geformuleerd (en wordt/ is deze intern of gezamenlijk geëvalueerd?), zijn er budgettaire afspraken gemaakt, zijn er afspraken gemaakt t.a.v. de tijdsbesteding van professionals,
6) Als we kijken naar de samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen (jeugdzorg/ onderwijs/ ouders/ kinderen): - Wat zijn dan in uw mening de zaken die erg goed gaan? Geef voorbeelden. - Welke zaken gaan minder goed? Geef voorbeelden. - Wat zijn volgens u kritische succesfactoren? 7) Wat is er precies veranderd sinds de invoering van deze vorm van samenwerking? - Wat zijn in uw mening de belangrijkste opbrengsten van het werken volgens de geschetste aanpak? Kunt u voorbeelden geven van succesverhalen? - Bezien vanuit de kinderen (casuïstiek) - Bezien vanuit ‘het vak’ / de professionals (kan men meer kwaliteit leveren?) 8) Op welke wijze zouden deze opbrengsten verder versterkt en/of verankerd kunnen worden? - Welke verbeterpunten zou u als eerste oppakken? (prioritering) 9) Welke adviezen zou u aan andere scholen en zorginstellingen meegeven die een vergelijkbare samenwerking willen aangaan?
56
-
Wat zou u evt. bestuurlijk anders regelen, Wat zou u t.a.v. het werkproces anders afspreken, Wat zijn zaken m.b.t. de invoering van een dergelijk samenwerkingsmodel waarmee men rekening moet houden? Welke knelpunten zouden andere initiatiefnemers moeten proberen te omzeilen? Wat zijn leerpunten t.a.v. het proces van samenwerken?
10) Op welke wijze verandert het werk van professionals door het werken vanuit deze aanpak? - Wat betekent dit in termen van benodigde competenties? - Op welke wijze kan men deze competenties (verder) ontwikkelen? (training, coaching, kaders, etc.) - Wat is in uw functie met name belangrijk als het gaat om de competenties die u moet bezitten? Wat zijn als het ware ‘de kneepjes van uw vak’ als u deze aanpak wil helpen slagen? - Hoe heeft u zich die eigen gemaakt? - Hoe zou uw eventuele opvolger deze het beste kunnen leren? - Welke tips zou u hem/haar geven? 11) In hoeverre past dit initiatief in uw mening bij de huidige ontwikkelingen rondom passend onderwijs? - Heeft u verdere ideeën over hoe de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs verder verstevigd zou kunnen worden? - Heeft u verdere aandachtspunten of tips voor nieuwe projecten gericht op een betere samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs?
Eventuele vragen en opmerkingen. Afronding en bedanken respondent.
57
Samenwerking onderwijs en zorg De Mutsaersstichting en onderwijspartners de Aloysiusstichting en de Stichting Speciaal Onderwijs in de regio Noord- en Midden-Limburg (SSONML) hebben een innige samenwerking ontwikkeld. In deze samenwerking staat niet het organisatiebelang, maar het belang van het kind, de jongeren en het gezin centraal. Het streven is dat het onderwijs- en zorgaanbod aan kinderen/ jongeren in samenspraak tussen school en instelling vorm krijgt, gebaseerd op een gezamenlijk plan, anders gezegd: vanuit de gedachte één-kind-één-plan. In dit rapport gaat het om de gerealiseerde samenwerking van de Mutsaersstichting met vier van de scholen van de genoemde onderwijspartners. Er wordt uitgebreid verslag gedaan van: • de wijze waarop de samenwerking is vormgegeven; • de meerwaarde van de samenwerking; • kritische succesfactoren en knelpunten; • leerpunten voor andere vergelijkbare samenwerkingsverbanden.