SAMENVATTING SYLLABUS
Julie Kerckaert | Inleiding tot het Europees en internationaal recht | Academiejaar 2014-2015
Inhoudsopgave Deel 2: Inleiding tot het Europees recht .......................................................................................... 2 1.
Het juridisch kader van het Europees integratieproces: historische evolutie .......... 2 1.1
De start van het Europees integratieproces .............................................................. 2
1.2
Verdieping van het Europees integratieproces ........................................................ 5
1.3
De uitbreiding van de Europese Unie ......................................................................... 5
2.
De instellingen van de Unie ................................................................................................... 5 2.1
Het Europees Parlement (artikelen 13-14 VEU en 223-234 VWEU) ........................ 5
2.2
De Europese Raad (artikelen 15 VEU en 235-236 VWEU) ......................................... 5
2.3
De Raad (artikelen 16 VEU en 237-243 VWEU) ........................................................... 5
2.4
De Commissie (artikelen 17 VEU en 244-250 VWEU) ............................................... 5
2.5
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (artikelen 251-281 VWEU) ................ 6
2.6
De Europese Centrale Bank (artikelen 282-284 VWEU) .......................................... 6
2.7
De Rekenkamer (artikelen 285-287 VWEU) ............................................................... 6
2.8
Andere organen en instanties van de EU niet vermeld in art. 13, lid 1 VEU ....... 6
3.
Bronnen van het EU-recht ...................................................................................................... 6 3.1
Primaire rechtsbronnen ................................................................................................ 6
3.2
Secundaire rechtsbronnen ............................................................................................ 6
3.3
Ongeschreven rechtsbronnen ...................................................................................... 6
3.4
Vindplaatsen ..................................................................................................................... 6
4.
Wetgevingsprocedures ............................................................................................................ 6 4.1
Gewone wetgevingsprocedure ...................................................................................... 6
4.2
Bijzondere wetgevingsprocedures .............................................................................. 6
5.
Enkele basisprincipes van het EU-recht ............................................................................. 6 5.1
De EU als autonome rechtsorde ................................................................................... 6
5.2
Het attributiebeginsel .................................................................................................... 6
5.3
De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid ................................................ 7
5.4
Het beginsel van loyale samenwerking ...................................................................... 7
5.5
Het gelijkheidsbeginsel ................................................................................................. 7
PAGINA 1
Deel 2: Inleiding tot het Europees recht 1. HET JURIDISCH KADER VAN HET EUROPEES INTEGRATIEPROCES: HISTORISCHE EVOLUTIE 1.1 De start van het Europees integratieproces 1.1.1
De eerste initiatieven tot Europese samenwerking
Marshall-plan, OEES en OESO Het Marshall-plan was een Amerikaans initiatief en had als doel het herstellen van de Europese economie na de Tweede Wereldoorlog. Om dit doel te verwezenlijken werden verschillende stappen ondernomen. -
In 1948 werd er een intergouvernementele organisatie opgericht, nl. de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES).
-
In 1961 werd de OEES omgevormd tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De OESO is niet supranationaal en wordt dus beschouwd als een klassieke internationale organisatie. Dit betekent o.a. dat de OESO geen bindende besluiten kan nemen. De OESO is tegenwoordig belangrijk omwille van haar jaarlijkse economische studies en rapporten.
BENELUX -
In 1944 werd de Benelux opgericht als een douane-unie. In 1958 ondertekenden België, Nederland en Luxemburg het verdrag tot instelling van een Economische Unie. In 2008 werd een nieuw Benelux-Verdrag ondertekent waardoor o.a. de samenwerking inzake justitie en binnenlandse zaken versterkt werd.
-
De Raad van Europa Europese Unie
De Raad van Europa
1950
1949
Verdragen van Rome + amendementen
Verdragen (bv. EVRM, FCNM,…)
28 lidstaten
47 lidstaten
Belangrijkste instellingen:
Belangrijkste instellingen:
Europese Raad Commissie Raad Europees Parlement Hof van Justitie
Comité van Ministers Parlementaire assemblee Commissaris voor Mensenrechten Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
PAGINA 2
De basis voor de oprichting van de Raad van Europa (1949) werd gelegd tijdens het Congres van Den Haag (1948) onder voorzitterschap van de Britse regeringsleider Winston Churchill. Het belangrijkste domein van de Raad van Europa is de bescherming van de rechten van de mens. Doch kent de Raad van Europa weinig directe beslissingsbevoegdheid. De Raad van Europa is een intergouvernementele organisatie met een eigen institutionele structuur. In 1950 kwam het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot stand. Het EVRM wordt soms ook het Verdrag van Rome genoemd. Opgelet! Het voormalige EEG-Verdrag en het EURATOM-Verdrag worden soms ook de Verdragen van Rome genoemd. Het Europese Hof ter bescherming van de Rechten van de Mens (EHRM) zetelt in Luxemburg en dient ook onderscheiden te worden van het Hof van Justitie van de Europese Unie. 1.1.2
Oprichting van de Europese Gemeenschappen
De Verklaring van Schuman en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) Robert Schuman (Frans politicus) en Jean Monnet (een hoge Franse ambtenaar) worden vaak beschouwd als de ‘founding fathers’ van de Europese Unie. De Schumanverklaring (1950) vormde de aanleiding voor het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het verdrag werd ondertekend door: -
Frankrijk Duitsland Italië België Nederland Luxemburg
De EGKS was een supranationale organisatie met de volgende structuur: -
Hoge Autoriteit: De Hoge Autoriteit werd samengesteld uit onafhankelijke experten. Raad van Ministers: De Raad van Ministers bestond uit de vertegenwoordigers van de lidstaten. Gemeenschappelijke Vergadering: De Gemeenschappelijke Vergadering was samengesteld uit de vertegenwoordigers van de nationale parlementen. Hof van Justitie: Het Hof van Justitie moest toezien op de eerbiediging van het recht bij de uitleg en toepassing van het Verdrag.
De EGKS was voor een periode van 50 jaar opgericht en werd opgeheven in 2002. De Europese Defensiegemeenschap (EDG) en Europese Politieke Gemeenschap (EPG) Het Pleven-plan vormde de basis voor de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de Europese Defensiegemeenschap (EDG) in 1952. Tevens werd de oprichting van de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) voorgesteld.
PAGINA 3
De ratificatie van het verdrag werd echter verworpen door het Franse Parlement. Als reactie op deze mislukking werd de samenwerking in Europa meer pragmatisch aangepakt: -
Johan Willem Beyen zette uiteen dat volledige economische samenwerking (= algemene economische integratie) nodig was. Jean Monnet was één van de mensen die pleitte voor een sectorale economische integratie. (Dit dus in tegenstelling tot Beyen.)
-
Tijdens de Conferentie van Messina (1955) werd een Comité van regeringsverantwoordelijken opgericht onder leiding van Paul-Henri Spaak. Dit leidde tot het Spaak-rapport dat op zijn beurt leidde tot het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en het Euratom-Verdrag in 157 te Rome. EURATOM Voor de sector kernenergie was er een apart verdrag, nl. het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM). EEG Het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEGVerdrag) zorgde in 1958 voor de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt. Het EEG-Verdrag omvatte bepalingen omtrent de vier economische vrijheden: vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Er zijn verschillende vormen van economische integratie mogelijk: -
Vrijhandelszone: Dit beoogt de afschaffing van douanetarieven en quota tussen de lidstaten van het vrijhandelsakkoord. Douane-unie: De douane-unie kan beschreven worden als een vrijhandelszone die nog verder gaat. De lidstaten hanteren bij een douane-unie een gemeenschappelijk externs douanetarief. Gemeenschappelijke markt: Bij een gemeenschappelijke markt is er sprake van een vrij verkeer van productiefactoren alsook een gemeenschappelijke beleid in diverse sectoren. Economische en monetaire unie: Hierbij is er sprake van een gemeenschappelijke munt.
-
-
-
Als reactie op de oprichting van de EEG verenigen in 1960 een aantal Europese landen zich in de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). EEG 1958
EVA 1960
Frankrijk Duitsland Italië België Nederland Luxemburg
Verenigd Koninkrijk Denemarken Oostenrijk Noorwegen Zwitserland Portugal Zweden
PAGINA 4
Met het fusieverdrag van 1965 kregen de EGKS, EURATOM en de EEG een gemeenschappelijke institutionele structuur. De ontwikkeling van het Europees integratieproces verliep in de volgende decennia volgens twee krachtlijnen: -
Verdieping
-
Europese Akte (1986-1987) Verdrag van Maastricht (1992-1993) Verdrag van Amsterdam (1997-1999) Verdrag van Nice (2000-2003) Verdrag van Lissabon (2007-2009)
Uitbreiding: Men gaat van 6 naar 28 lidstaten (ten gevolge van 7 toetredingsgolven).
1.2 Verdieping van het Europees integratieproces 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.2.6
Van Europese Gemeenschappen naar Europese Unie Het Verdrag betreffende de Europese Unie (Verdrag van Maastricht) Het Verdrag van Amsterdam Het Verdrag van Nice De Europese Conventie en het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa Het Verdrag van Lissabon
1.3 De uitbreiding van de Europese Unie 1.3.1 1.3.2
Juridisch kader van het EU uitbreidingsproces Evolutie van het EU uitbreidingsproces
2. DE INSTELLINGEN VAN DE UNIE 2.1 Het Europees Parlement (artikelen 13-14 VEU en 223-234 VWEU) 2.1.1 2.1.2 2.1.3
Samenstelling Besluitvorming Bevoegdheden
2.2 De Europese Raad (artikelen 15 VEU en 235-236 VWEU) 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Samenstelling Besluitvorming Bevoegdheden
2.3 De Raad (artikelen 16 VEU en 237-243 VWEU) 2.3.1 2.3.2 2.3.3
Samenstelling Besluitvorming Bevoegdheden
2.4 De Commissie (artikelen 17 VEU en 244-250 VWEU) 2.4.1 2.4.2 2.4.3
Samenstelling Besluitvorming Bevoegdheden
PAGINA 5
2.5 Het Hof van Justitie van de Europese Unie (artikelen 251-281 VWEU) 2.5.1 2.5.2 2.5.3
Samenstelling Besluitvorming Bevoegdheden
2.6 De Europese Centrale Bank (artikelen 282-284 VWEU) 2.7 De Rekenkamer (artikelen 285-287 VWEU) 2.8 Andere organen en instanties van de EU niet vermeld in art. 13, lid 1 VEU
3. BRONNEN VAN HET EU-RECHT 3.1 Primaire rechtsbronnen 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4
Oorspronkelijke basisverdragen en wijzigingen van de basisverdragen Het EU-Handvest van de grondrechten Protocollen gehecht aan de Verdragen Toetredingsverdragen gesloten met nieuwe lidstaten
3.2 Secundaire rechtsbronnen 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5
Verordening Richtlijn Besluit Aanbevelingen en adviezen ‘Ad hoc’ handelingen (niet in art. 288 VWEU)
3.3 Ongeschreven rechtsbronnen 3.4 Vindplaatsen
4. WETGEVINGSPROCEDURES 4.1 Gewone wetgevingsprocedure 4.2 Bijzondere wetgevingsprocedures
5. ENKELE BASISPRINCIPES VAN HET EU-RECHT 5.1 De EU als autonome rechtsorde 5.2 Het attributiebeginsel 5.2.1 5.2.2
Bevoegdheidsafbakening Keuze van de rechtsgrond
PAGINA 6
5.3 De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid 5.4 Het beginsel van loyale samenwerking 5.5 Het gelijkheidsbeginsel
PAGINA 7