Syllabus
Syllabus - Medische Basiskennis Versie 1.6 Con Amore Opleidingen
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Algemeen geneeskundige kennis.................................................................... 3 Hoofdstuk 2: De gezondheidszorg in Nederland .................................................................. 8 Hoofdstuk 3: Algemene Farmacologie .................................................................................. 12 Hoofdstuk 4: integratieve of geïntegreerde geneeskunde ............................................ 12 Hoofdstuk 5: Het therapeutische gesprek........................................................................... 13
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
2
Dierbare therapeut, Niet alle lesstof, die je moet leren in het kader van de verplichte PLATO-normen, kun je terugvinden in een lesboek. Daarom hebben relevante informatie in deze syllabus zo beknopt mogelijk ondergebracht en waar nodig verwijzen we naar relevante artikelen of bronnen online.
Hoofdstuk 1: Algemeen geneeskundige kennis. Klachten, symptomen, syndromen en ziekte Een klacht is een uiting van onvrede, over iets wat niet prettig of gezond is. Een symptoom is een ziekteverschijnsel dat veroorzaakt wordt door een ziekte. Een klacht is niet hetzelfde te als een symptoom: iemand kan klachten hebben zonder dat er sprake is van symptomen, en omgekeerd. Bijv. bij geelzucht is het symptoom een gele huid, terwijl iemand daar niet perse last van hoeft te ondervinden. Symptomen kunnen subjectief zijn en objectief. Voorbeelden van subjectieve symptomen zijn bijv. pijn, jeuk, dorst, duizeligheid, slaptegevoel en misselijkheid. Voorbeelden van objectieve symptomen zijn braken, collaberen (door duizeligheid of zwaktegevoel), hevig transpireren, diarree, hoesten, kokhalzen. Een syndroom is een aantal symptomen die tegelijkertijd aanwezig zijn, maar niet typerend zijn voor één ziektebeeld of diagnose.
Besmetting en infectie Besmetting en infectie worden vaak door elkaar gebruikt. Besmetting betekent dat het lichaam in contact komt met micro-organismen, waarbij deze soms in de weefsels doordringen. Infectie is de vermeerdering en verspreiding van ziektekiemen in het lichaam. Niet altijd heeft een besmetting een infectie tot gevolg; dat hangt af van de virulentie (hoe sterk het virus of de bacterie is), van de besmettingsplaats in het lichaam en van de plaatselijke afweer. Als er een infectie ontstaat, is dat het sein voor het lichaam om het immuunsysteem aan te zetten om de infectie te bestrijden. Dan pas ontstaan de ziekteverschijnselen. Ziekteverschijnselen zijn dus een teken dat het immuunsysteem aan het werk is. Ontsteking Een ontsteking is een reactie van het immuunsysteem op cel- of weefselbeschadiging. Deze reactie kan lokaal zijn, bijvoorbeeld op de plek van een splinter, of gegeneraliseerd, dus het hele lichaam doet mee in verkeert in staat van alarm. Een ontstekingsreactie dient dus om het afweersysteem te activeren en de ziekteverwekkers te elimineren. Koorts is derhalve een nuttige reactie en dient niet kost wat kost onderdrukt te worden. Doe je dit toch, dan verhinder je het immuunsysteem om optimaal zijn werk te doen, wat ten koste kan gaan van een voorspoedig herstel. Ziektefactoren Er zijn zowel endogene als exogene factoren die tot ziekte kunnen leiden. Endogene factoren komen voort vanuit het individu zelf en zijn meestal genetisch bepaald. In het DNA-materiaal zit een afwijking gecodeerd. De ziekte kan dan bij de geboorte al
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
3
aanwezig zijn (congenitaal) of zich tijdens het leven openbaren. Niet iedere congenitale afwijking is echter erfelijk. Een voorbeeld daarvan is beschadiging die al bij de geboorte aanwezig is (oogafwijking/hartafwijking) als gevolg van een rodehond infectie die de moeder tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap doormaakte. Hemofilie (bloedersziekte) en de ziekte van Huntington (een niet te beheersen onwillekeurig bewegen met verstandelijke achteruitgang en psychische symptomen, optredend vanaf het veertigste levensjaar) zijn voorbeelden van aandoeningen die genetisch bepaald zijn. Tot endogene factoren wordt ook het disfunctioneren van organen en weefsels gerekend (bijvoorbeeld als gevolg van een doorgemaakte ziekte), waardoor nieuwe ziekten ontstaan. De meeste oorzaken van ziekten komen van buitenaf, de exogene factoren. Er zijn vele soorten exogene factoren. Zij kunnen in groepen worden onderverdeeld: fysisch (natuurkundig); chemisch (scheikundig); biologisch; oorzaken gelegen in de voeding. Tot de fysische oorzaken behoren mechanische energie, thermische energie, elektrische energie en stralingsenergie. Mechanische energie Is de energiehoeveelheid groot genoeg, dan zullen de getroffen weefsels beschadigd raken en zullen er wonden ontstaan. We spreken in dit verband van een trauma. Voorbeelden van ziekten ten gevolge van mechanische energie zijn: -
-
botbreuken, beschadigde bloedvaten, hersenschuddingen en andere letsels veroorzaakt door (verkeers)ongevallen; beschadiging van weefsels als gevolg van een snelle stijging of daling in de atmosferische druk, zoals bij explosies, waardoor plotselinge sterke luchtverplaatsingen optreden. Een snelle stijging van de atmosferische druk kan het longweefsel doen scheuren. Een snelle daling van atmosferische druk, zoals bij te snel opstijgen naar het wateroppervlak na diepzeeduiken, maakt dat de bloedgassen niet langer in oplossing blijven, maar gasbelletjes vormen (vergelijk dit met het opendraaien van een fles koolzuurhoudende drank). Deze belletjes blokkeren de kleine bloedvaatjes, wat vooral in de hersenen tot ernstige gevolgen kan leiden. Verblijf in een lage atmosferische druk, zoals in het hooggebergte, kan leiden tot hypoxie (zuurstoftekort in de weefsels) en kan zelfs bewusteloosheid teweegbrengen; inademen van stofdeeltjes: jarenlang werken in steengroeven en steenkoolmijnen kan leiden tot blijvende longbeschadiging doordat te veel fijn zandstof en/of fijn steenkoolstof is ingeademd. De ziektebeelden worden silicosis respectievelijk anthracosis genoemd. Inademen van asbestdeeltjes geeft een vergelijkbaar ziektebeeld, asbestiosis. Bovendien kan asbest ook nog longkanker veroorzaken. Gewone talkpoeder of haarspray kan ook beter niet worden ingeademd, omdat dit in de longen diverse weefselreacties kan geven.
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
4
Thermische energie Toevoer van thermische energie (hitte) of onttrekking ervan (koude) kunnen lokaal weefselbeschadiging veroorzaken (verbranding, bevriezing), maar ook aanleiding geven tot een algemene te hoge lichaamstemperatuur of juist tot onderkoeling van het lichaam. Elektrische energie Als een elektrische stroom de weefsels passeert, kan dit tot ernstige beschadigingen leiden, al is vaak moeilijk te voorspellen welke schade zal ontstaan. Het hangt af van de dikte van de huid en het aan- of afwezig zijn van water en mineralen aan het oppervlak. Als hart en hersenen door de stroom worden gepasseerd, worden de eigen prikkelgeneratie en geleiding dermate verstoord dat acute uitval van functie optreedt. Zenuw- en spierweefsel kunnen bovendien behoorlijk door elektrische energie worden beschadigd (zie ook het boek Chirurgie uit de serie Basiswerken). Stralingsenergie Eventuele beschadiging door straling hangt samen met de hoeveelheid energie die door de straling aan het weefsel wordt toegevoegd en de wijze waarop deze energie aangrijpt. Infrarode straling levert vooral warmte en kan hoogstens thermisch-energetisch in tweede instantie beschadigingen geven. Uv-licht kan ziekten veroorzaken zoals huidkanker en oogbeschadiging bij het lassen. Ioniserende straling is het gevaarlijkst. Deze straling is afkomstig uit de ruimte (kosmische straling), van radioactief materiaal en komt vrij bij röntgen- en bestralingsapparatuur. Bijzonder gevoelig voor ioniserende straling zijn DNA en RNA, waarbij met name de snel delende cellen kwetsbaar zijn. Worden de geslachtscellen getroffen, dan kan steriliteit het gevolg zijn of treden er mutaties (verandering in de gen structuur) op die pas bij de nakomelingen zichtbaar worden (genetische effecten van straling). Niet alle weefsels blijken dus even gevoelig voor straling. Beenmerg, lymfoïd weefsel, stamcellen en kiemcellen zijn het gevoeligst. Het voert te ver hier in te gaan op de stralingsziekte die zich na bedrijfsongevallen manifesteert en zich met name ook in Hiroshima jaren na het vallen van de atoombom openbaarde. Chemische ziekte-oorzaken Beschadiging door chemische stoffen kan leiden tot protoplasmabeschadiging als gevolg van denaturatie van eiwitten. Ook de celfysiologie kan worden beïnvloed, hetgeen uiteindelijk leidt tot het afsterven van de cel. Voorbeelden zijn etsende stoffen, zoals zoutzuur en zwavelzuur, die weefsel aantasten. Kleine kinderen kunnen na het drinken ervan zeer ernstige slokdarmbeschadigingen overhouden, die helaas slechts met flinke littekenvorming genezen zodat ze hier hun hele leven problemen mee houden. Ook het inhaleren van weefselbeschadigende stoffen kan ernstige gevolgen in de longen hebben en zelfs de noodzaak van tijdelijk beademen met zich meebrengen. Het eten van giftige stoffen kan ook later, als van deze stoffen bij de uitscheiding ervan in de nieren hoge concentraties worden bereikt, ernstige nierbeschadigingen tot gevolg hebben. De lever kan ernstig beschadigd raken door giften en enzymen kunnen worden geblokkeerd in hun werking, hetgeen ook kan gebeuren met neurotransmitters (prikkeloverdrachtstoffen in het zenuwstelsel). Biologische ziekte-oorzaken Een belangrijke groep biologische ziekteoorzaken zijn de micro-organismen. De meest voorkomende zijn bacteriën en virussen. Ook huisstofmijten, verantwoordelijk voor de meest
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
5
voorkomende allergie, wormen en bijvoorbeeld luizen moeten gerekend worden tot de biologische oorzaken. Ziekte-oorzaken uit voeding Voeding kan schadelijke componenten kan bevatten, maar ook een tekort of een teveel aan voedingsstoffen kan aanleiding geven tot ziek worden. In onze westerse maatschappij is een verkeerde samenstelling van de voeding (te veel energetische waarde) er mede de oorzaak van dat welvaartsziekten zich kunnen ontwikkelen, zoals obesitas en het metabole syndroom. Eenzijdige voeding kan onder meer leiden tot vitaminegebrek of eiwitgebrek, waardoor de weerstand sterk vermindert. Psychologische factoren als ziekte-oorzaak Stress vormt een van de belangrijkste ziektefactoren! Psychische en lichamelijke processen beïnvloeden elkaar onmiskenbaar. Uit het leven kennen we het blozen door emoties en het misselijk worden van afkeer. Zo kunnen psychogene factoren ook aanleiding zijn tot lichamelijk ziek worden. We spreken in dat geval van psychosomatische aandoeningen. Belangrijke psychologische ziektefactoren zijn naast stress alle zogenaamd negatieve emoties als angst, depressieve gevoelens, verbittering, haat, (opgekropte) woede. Deze emoties hebben een onmiddellijke negatieve respons op het immuunsysteem en veroorzaken een stroom aan neurotransmitters die het lichaam onder spanning zetten en veel energie kosten (die nodig is voor opbouw en herstel van vitaliteit). De anamnese Om iemand adequaat te kunnen behandelen, moet je duidelijkheid krijgen over wie iemand is, wat er speelt, welke klachten of symptomen iemand heeft en met welke vraag iemand komt. De anamnese speelt hierin een belangrijke rol. Meestal is ook onderzoek nodig om meer duidelijkheid te krijgen. De anamnese omvat alle relevante informatie die een cliënt over zijn ziekte, aandoening of belaste situatie kan vertellen en komt tot stand doordat de zorgverlener gerichte vragen stelt. Afhankelijk van de specifieke situatie kunnen bijvoorbeeld relevant zijn: Afkomst, leeftijd, gewicht en lengte
De speciële anamnese: bijzonderheden uitvragen over de klacht(en)
De algemene anamnese: systematisch de verschillende organen uitvragen De medische voorgeschiedenis, inclusief ziekenhuisopnames, operaties,
kinderziekten, allergieën
De familie-anamnese: ziekten die in de familie voorkomen Recente verre reizen, met name naar de tropen Sociale status (beroep, samenwonend, woon- en werkklimaat, seksualiteit) Intoxicaties: medicijnen, alcohol, nicotine, cafeïne, drugs
Het onderzoek Het onderzoek kan bestaan uit een algemeen lichamelijk en uit een meer specifiek onderzoek: laboratoriumonderzoek (bloed, ontlasting, urine, sputum, vaginale afscheiding), Röntgenonderzoek, geavanceerde scans of bijvoorbeeld laparoscopisch onderzoek. Het algemeen lichamelijk onderzoek kent verschillende onderdelen:
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
6
Inspectie: het systematisch observeren van het lichaam, waarbij je kijkt naar vorm en kleurafwijkingen, een bijzondere stand of bewegingen. Ook krijg je door inspectie een indruk over de mate van ziek-zijn en over de psychische toestand waarin iemand verkeert, over de voedingstoestand. Behalve kijken gebruik je ook je reuk: ruik je een acetonlucht bij een ontregelde diabetespatiënt, een urinegeur bij urine-incontinentie, of alcohol bij een verslaafde? Palpatie: hierbij wordt het lichaam afgetast om een idee te krijgen over afmetingen, warmte, de spierspanning, pulsaties van arteriën of over de grootte en bijzonderheden van inwendige buikorganen. Percussie: het bekloppen van lichaamsdelen: door de toonhoogte krijg je informatie over de grootte en de mate van hol of gevuld/massief zijn. Auscultatie is het beluistern met een stethoscoop naar geluiden die door organen worden geproduceerd, bijvoorbeeld het ademgeruis van de longen, het kloppen van het hart, de darmrommelingen van de peristaltiek.
Aanvullend specifiek onderzoek Laboratoriumonderzoek: Bloed kun je laten onderzoeken op bloedcellen, het hemoglobinegehalte (Hb) en de hematocrietwaarde (Ht). Je kunt het aantal en een differentiatie van leukocyten laten bepalen, en de bezinkingssnelheid erytrocyten (BSE). Het aantal bloedplaatjes kan worden bepaald en het stollingsmechanisme wordt gecontroleerd. Hb staat voor de hoeveel hemoglobine (rode bloedkleurstof) in het bloed. Een te laag Hbgehalte betekent dat de patiënt bloedarmoede (anemie) heeft. De hematocrietwaarde geeft de verhouding tussen het aantal bloedcellen en het plasma aan. Een lage Ht-waarde betekent dat er in verhouding weinig cellen in het bloed zitten, het bloed is als het ware te dun. De BSE is de bezinkingssnelheid van erytrocyten, kortweg bloedbezinking genoemd. Deze is normaal 15-20 millimeter. Bij een verhoogde bezinking is er sprake van een afbraakproces in het lichaam, zoals een ontsteking, een maligne proces of een autoimmuunziekte. Klinisch-chemische bepalingen Het klinisch-chemisch laboratorium onderzoekt de in bloed, urine en feces voorkomende stoffen. Zo kan men ook stoornissen in orgaanfuncties vaststellen. De aanwezigheid van onverteerde voedselbestanddelen (bijvoorbeeld eiwitten) in feces kan wijzen op een stoornis in de vertering van voedsel; suiker in de urine (glucosurie) wijst vaak op de aanwezigheid van suikerziekte; eiwitten in de urine (proteïnurie) wijst op een gestoorde nierfunctie, vaak veroorzaakt door diabetes mellitus; ook bloed (hematurie) kan wijzen op een gestoorde nierfunctie, maar ook op een blaasontsteking, nierstenen of een blaaspoliep of tumor. Daarnaast kan nog naar diverse stoffen worden gekeken die in het bloed voor (kunnen) komen. Het is mogelijk een bepaling uit te voeren van het gehalte aan elektrolyten (natrium, kalium enzovoort), van stoffen als ureum (zegt iets over de nierfunctie), van bilirubine (zegt iets over de leverfunctie). Als een orgaan beschadigd is, dan komen de specifieke enzymen vanuit het orgaanweefsel/cellen in het bloed terecht. Door bepaling van die enzymen kan worden
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
7
nagegaan welk orgaan beschadigd is of niet goed/abnormaal functioneert. De uitslagen geven bijvoorbeeld informatie over: versterkte cel afbraak, necrose, zoals bij een hartinfarct; vermeerdering van weefsel dat de enzymen vormt, zoals bij tumoren; leverbeschadiging , waardoor de enzymen minder snel worden afgebroken en zich dus ophopen; blokkade van de normale excretie van enzymen, bijvoorbeeld bij pancreatitis kan amylase door zwelling van het pancreas-uitscheidingskanaal niet vrij naar de darm; de amylase wordt dan naar het bloed gestuwd.
Reguliere behandelmethoden Reguliere behandelmethoden kunnen curatief zijn of palliatief. Curatieve behandeling kan medicamenteus of niet-medicamenteus zijn. Niet medicamenteuze behandeling kan bestaan uit gesprekken, operatieve ingrepen, diverse vormen van lichaamsgerichte therapie zoals fysiotherapie, Cesartherapie of dieetadviezen.
Hoofdstuk 2: De gezondheidszorg in Nederland Organisatie en doel regulier medische gezondheidszorg De gezondheidszorg kent vier sectoren: de Cure (curatie), de Care (verpleging en verzorging/gehandicaptenzorg), de GGZ-Maatschappelijke Zorg en de Preventie. Afgezien van preventie, die zich richt op het voorkomen van ziekte, worden de sectoren onderverdeeld in extramurale en intramurale zorg. Intramurale zorg wordt geboden in of vanuit een instelling met het opnemen, verzorgen en verplegen van patiënten, dan wel cliënten of pupillen, als centrale doelstelling. Extramurale zorg wordt buiten deze instellingen geboden zoals tandheelkunde en fysiotherapie, en is vaak ook ambulante zorg. Ambulante zorg richt zich op patiënten, cliënten, pupillen in hun maatschappelijke omgeving en thuissituatie, zoals huisartsenzorg, thuiszorg, sociaal-pedagogische hulpverlening en ambulante verslavingszorg. Organisatie GGZ De GGZ is medisch gezien het terrein van de psychiatrie, maar naast psychiaters werken er ook psychotherapeuten, psychologen, pedagogen en maatschappelijk werkers. Ze werken in multidisciplinaire teams. Behandelingen worden zowel intra- als extramuraal gegeven. Wetten en informatievaardigheden Wet BIG: wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg De kwaliteit van de beroepsuitoefening in de gezondheidszorg wordt geregeld in deze wet wat betreft de individuele gezondheidszorg, dat wil zeggen het gaat om zorg die rechtstreeks gericht is op een persoon. Niemand mag zich zomaar arts, tandarts, verloskundige, apotheker, psychotherapeut, gezondheidszorgpsycholoog, fysiotherapeut of verpleegkundige noemen. Deze beroepen kennen vanwege de BIG titelbescherming. Alleen wanneer je de vereiste opleiding met goed gevolg hebt afgesloten kun je je laten registreren in het door de overheid beheerde beroepsregister, het BIG-register, en mag je de desbetreffende beroepstitel voeren. Om niet uit het register geschrapt te worden moet je wel aan het werk blijven en bijscholing volgen.
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
8
Naast deze zogenaamde artikel 3 beroepen kennen we vanwege de wet BIG ook artikel 34 beroepen. Voor deze beroepen in de gezondheidszorg worden opleidingseisen gesteld en geldt ook een beschermde opleidingstitel. Er is echter geen BIG-register voor deze beroepen wel een Kwaliteitsregister. In het paramedisch kwaliteitsregister gaat het om de beroepen diëtist, huidtherapeut, ergotherapeut, logopedist, mondhygiëniste, oefentherapeut (Cesar of Mensendieck), orthoptist, optometrist, podotherapeut, en radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laborant. Andere artikel 34 beroepen zijn verzorgende in de individuele gezondheidszorg, tandprotheticus, apothekersassistent en klinisch fysicus. Artikel 3 beroepen vallen bovendien onder het tucht recht op grond van de wet BIG, artikel 34 beroepen niet. Centraal beginsel in dit tuchtrecht is de zorgvuldigheid bij het verlenen van zorg. De zittingen van de tuchtcolleges zijn in principe openbaar. De lichtste tuchtmaatregel is een waarschuwing, de zwaarste doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Uitspraken die gevolgen hebben voor de inschrijving in het BIG-register worden gepubliceerd. Uitgangspunt van de wet BIG is dat uitoefening van de geneeskunst, met uitzondering van een aantal voorbehouden handelingen, niet is voorbehouden aan artsen, dan wel mede aan bepaalde categorieën beroepsbeoefenaren zoals physician assistants of verpleegkundig specialisten. Daarmee is er ook plaats voor alternatieve behandelaars in de gezondheidszorg. Uitgegaan wordt van de verantwoordelijkheid van beroepsbeoefenaren zelf om zogenaamde verantwoorde zorg te leveren. Strafbaar is de beroepsbeoefenaar die door ondeskundig handelen iemands gezondheid schade toebrengt of een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt. 'Kwakzalvers' bestaan wettelijk dus niet, behalve als het terrein van de voorbehouden handelingen betreden wordt. Voorbeelden van voorbehouden handelingen zijn chirurgie, injecteren, bevallingen leiden en patiënten onder narcose brengen. Uitgevoerd door nietgekwalificeerde personen kunnen deze handelingen onverantwoorde risico's voor het leven of de gezondheid van de patiënt opleveren. Deze handelingen mogen alleen zelfstandig verricht worden door een arts, tandarts of verloskundige. Beide laatsten zijn echter alleen bevoegd als de betreffende handeling op hun deskundigheidsterrein ligt. Bevoegdheid is wettelijk wel aan bekwaamheid gekoppeld. Het verrichten van een katheterisatie mag een handeling zijn waartoe elke arts bevoegd is, maar lang niet iedere arts kan de indicatie stellen voor een dotterbehandeling van de coronaire arteriën, en een nog beperkter aantal artsen beschikt over de praktische vaardigheid om deze handeling te verrichten. En een orthopedisch chirurg mag dan bevoegd zijn om röntgenfoto's te laten maken, maar hij hoeft niet in staat te zijn de daarvoor benodigde apparatuur zelf te bedienen. Natuurlijk komt het regelmatig voor dat het artsen aan tijd of vaardigheid ontbreekt om een voorbehouden behandeling persoonlijk uit te voeren. In de wet BIG is een regeling opgenomen om dergelijke handelingen aan andere beroepsbeoefenaren, zoals mondhygiënisten, verpleegkundigen en verzorgenden, op te dragen. De voorwaarden waaronder een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar een ander de opdracht mag geven een voorbehouden handeling te verrichten zijn in de wet omschreven. Als daaraan voldaan is, verricht de opdrachtnemer de handeling bevoegd. Kernpunt in de voorwaarden is natuurlijk dat aangenomen mag worden dat de uitvoerder van de voorbehouden handeling daartoe bekwaam is.
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
9
Kwaliteitsbevordering komt in de wet BIG aan de orde vanwege de toetsing van het beroepsmatig handelen van beroepsbeoefenaren. Het is niet de overheid die deze toetsing ter hand neemt. De overheid verwacht dat de beroepsgroepen dat zelf doen. Zij moeten hun eigen toetsingsmethoden en toetsingscriteria ontwikkelen. Wel kunnen er op grond van de wet BIG door de Overheid bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) eisen aan de toetsing gesteld worden. Dat kan de overheid ook met betrekking tot de kwaliteit van de technische uitrusting van praktijkruimten, het dossierbeheer, de waarneming en de bijscholing. De overheid gaat daartoe over als de beroepsgroepen zelf onvoldoende garanties voor kwaliteit bieden, dus feitelijk in gebreke blijven. Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) Het doel van de WKCZ is het bieden van een laagdrempelige klachtmogelijkheid aan cliënten, maar het is ook de bedoeling van de wet dat instellingen en beroepsbeoefenaren lering trekken uit de klachten. Klachten worden zo gebruikt om de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren. De WKCZ bepaalt dat instellingen en beroepsbeoefenaren een regeling moeten treffen voor het behandelen van klachten en dat een klachtencommissie wordt ingesteld. Deze moet bestaan uit tenminste drie personen en moet onafhankelijk te werk gaan. Alleen de voorzitter moet totaal onafhankelijk zijn en mag dus niet werken bij de instelling of beroepsbeoefenaar. De klachtencommissie onderzoekt een klacht en beoordeelt of deze terecht is. Zowel de klager als de aangeklaagde krijgen de gelegenheid hun standpunt in te brengen. De commissie kan aanbevelingen doen voor maatregelen om herhaling van de klacht te voorkomen, maar de instelling of beroepsbeoefenaar beslist zelf of zij maatregelen neemt. Dat moeten zij schriftelijk en binnen een maand aan de klager laten weten. Is er sprake van een zeer ernstige klacht en worden onvoldoende maatregelen genomen, dan moet de klachtencommissie dit melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dat kan de klager overigens ook zelf doen. Naast de wet is er ook een Klachtenrichtlijn Gezondheidszorg. Deze bevat een serie van aanbevelingen, die niet wettelijk gevolgd moeten worden, maar wel onderschreven worden door koepelorganisaties in de gezondheidszorg en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het ministerie van Volksgezondheid. Zo wordt een klachtenfunctionaris of een patiënten vertrouwenspersoon aanbevolen om cliënten te informeren of te ondersteunen bij klachten. Deze kan ook optreden als de eveneens aanbevolen klachtenbemiddelaar ter bevordering van een snelle oplossing. Klachtenbemiddeling is een alternatief voor klachtenbehandeling. Bemiddeling is aangewezen wanneer zowel klager als aangeklaagde streven naar herstel van het onderling vertrouwen, het oplossen van het ongenoegen of het regelen van het probleem. Ondanks de correcte toepassing van de WKCZ in de praktijk blijken veel patiënten uit een evaluatie van ZonMw teleurgesteld en ontevreden over de uitkomst van hun klachtbehandeling door een klachtencommissie. Uit onderzoek in 2004 blijkt dat cliënten van de commissie begrip getoond willen zien voor hoe zij de gebeurtenis hebben ervaren en van hulpverleners verwachten dat zij toegeven dat er fouten zijn gemaakt. Zij vinden bij gegrondverklaring van een klacht niet automatisch dat hun recht gedaan is.
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
10
Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) Het gebruik van het dossier is mede geregeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Patiënten moeten geïnformeerd worden over de aanwezigheid van een dossier. Ze moeten toestemming geven om het anderen te laten inzien , tenzij het om hulpverleners gaat die bij de behandeling betrokken zijn en de gegevens nodig hebben. Patiënten mogen natuurlijk hun eigen dossier inzien, maar niet de gegevens die in het dossier over anderen gaan. Het medisch dossier moet wel onderscheiden worden van persoonlijke werkaantekeningen van de hulpverlener. Die zijn niet ter inzage voor de patiënt. De patiënt heeft het recht om een verklaring aan zijn dossier toe te voegen over de inhoud, bijvoorbeeld dat hij het niet eens is dat zijn klachten psychosomatisch zouden zijn. Geheimhouding van het dossier kan door de hulpverlener verbroken worden vanwege een wettelijke verplichting of een zogenaamd zwaarwegend belang. De infectieziektewet is een voorbeeld van een wettelijke verplichting. Wet op de Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst (WGBO) Een hulpverlener die behandelt heeft een geneeskundige behandelingsovereenkomst met zijn patiënt. Daarvoor hoeft de patiënt geen contract of iets dergelijks te tekenen, maar het contract bestaat wel. In de WGBO staan allerlei rechten en plichten die bij deze geneeskundige behandelingsovereenkomst horen. Hier moeten zowel hulpverlener als patiënt zich aan houden. In de WGBO staat de individuele keuzevrijheid van de patiënt centraal. Uitgangspunt is dat de zorgverlener de patiënt de informatie verstrekt die de patiënt nodig heeft om zelf op een verantwoorde wijze beslissingen te kunnen nemen over zijn gezondheid. Toestemming van de patiënt is vereist voor iedere geneeskundige behandeling. Informatieverstrekking en toestemming tezamen worden gevat onder het begrip informed consent. Bij kinderen onder de twaalf jaar is toestemming van de ouders of voogd nodig. Bij kinderen tussen de twaalf en de zestien moeten zowel ouders of voogd als het kind toestemming geven. Een behandeling is het verrichten van één of meer handelingen op het gebied van de geneeskunst. Dat kan van alles zijn, zoals onderzoek, diagnose, therapie, operatie en verpleging. Ook het geven van persoonlijk medisch advies valt onder een behandeling. Voor een behandeling heeft de hulpverlener een zogenaamde inspanningsverplichting. Hij moet zich voldoende inspannen om resultaat te bereiken. Dat wil zeggen dat hulpverleners moeten werken volgens de 'regelen der kunst' zoals deze neergelegd zijn in professionele standaarden en afspraken. Er is dus geen resultaat-verplichting voor hulpverleners, want wie kan garanderen dat bijvoorbeeld kankercellen nooit meer terugkomen na een geslaagde chemotherapie? Is de patiënt het niet eens met de diagnose of een ander onderdeel van de behandeling dan kan hij om een 'second opinion' vragen. Zo'n 'tweede mening' mag ook gevraagd worden om meer zekerheid te krijgen, of gewoon om de mening van een andere hulpverlener te horen. Natuurlijk mag een patiënt op elk moment afzien van behandeling. Ook als er eerder toestemming voor gegeven is. In juridische zin wordt de behandelingsovereenkomst zo opgezegd. Daar staat tegenover dat ook de hulpverlener een behandeling mag weigeren, bijvoorbeeld omdat deze naar zijn oordeel geen nut heeft. Andere redenen voor weigering kunnen zijn onvoldoende medewerking van de patiënt of agressief gedrag. Arts en patiënt kunnen niet met elkaar’. Men noemt dat een vertrouwensbreuk, wat een reden is om uit elkaar te gaan en dus de behandelingsovereenkomst op te zeggen. Maar ook praktische redenen kunnen aan een
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
11
weigering ten grondslag liggen, zoals een verhuizing van de patiënt, waardoor huisbezoek van een behandelend arts niet reëel meer is. Alle hulpverleners zijn volgens de WGBO verplicht om dossiers van hun patiënten bij te houden. In een patiëntendossier zitten alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de behandeling.
Hoofdstuk 3: Algemene Farmacologie Algemene farmacologie, zie: http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec02.html analgetica, zie: http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec06/ch078/ch078d.html?qt=analgetica&alt=sh antibiotica, zie: http://www.merckmanual.nl/mmhenl/search.html?qt=antibiotica Antimycotica zijn middelen die schimmels kunnen doden of hun groei kunnen remmen. Zie voor schimmelinfecties: http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec17/ch197/ch197a.html?qt=schimmelinfecties&alt=sh Antivirale middelen zijn middelen die de vermenigvuldiging van virussen remmen. Virussen moeten de cel binnendringen om van het DNA van de gastcel gebruik te kunnen maken om zichzelf te vermeerderen. Anticoagulantia zijn middelen die de bloedstolling tegengaan en zo trombocytenaggregatie en trombosevorming helpen voorkomen. In de volksmond worden deze ‘bloedverdunners’ genoemd.
Hoofdstuk 4: integratieve of geïntegreerde geneeskunde Lees aandachtig het fantastische artikel van de artsen Von Rosenstiel, hoofd vakgroep kindergeneeskunde Slotervaartziekenhuis te Amsterdam, en Bongers chirurg, gespecialiseerd in borstkanker in het VieCurie Medisch Centrum Venlo: http://nikim.nl/wp-content/uploads/2010/04/TIG-artikel-jaarboek-2009.pdf
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
12
Hoofdstuk 5: Het therapeutische gesprek De therapeutische gesprek kent verschillende onderdelen: De therapeutische basishouding Voorbereiding Vraagverheldering Het eigenlijke therapeutische gesprek Vragen stellen Samenvatten Concretiseren Feedback geven Afronding De therapeutische basishouding. Deze houding staat centraal bij alle therapeutische gesprekken. De houding van de therapeut dient congruent te zijn, dat wil zeggen dat verbale en nonverbale uitingen dezelfde boodschap moeten overbrengen, om betrouwbaar, overtuigend en integer op de cliënt over te komen. Een congruente houding is niet alleen voor de cliënt maar ook voor de therapeut van belang, aangezien een incongruente houding stress oproept, ook bij de therapeut, en veel energie kost. Een congruente houding geeft een sterk positief gevoel, een gevoel van zekerheid, balans en vreugde om met de ander te werken. Dit gevoel kan een baken voor je zijn voor een goed gesprek. Een incongruente houding maakt je echter onzeker, twijfelachtig of angstig en maakt duidelijk dat je niet volledig betrokken bent bij je cliënt of bij het onderwerp van gesprek. Daarnaast moet de therapeut ‘commitment’ hebben met de cliënt, een vorm van betrokkenheid en meeleven, zonder meelijden. Hij dient een empathisch vermogen aan de dag te leggen en deze tegelijkertijd te combineren met professionele afstand, waardoor de therapeut in staat is de grote lijn en het doel van het gesprek te bewaren en te kunnen spiegelen. Deze combinatie van deze nabijheid en afstand bepaalt de gesprekskunst van de therapeut. Carl Rogers, grondlegger van de non-directieve gesprekstherapie, noemt onvoorwaardelijke acceptatie en onvoorwaardelijke positieve aandacht (‘con amore’ luisteren!) als twee belangrijke kwaliteiten van een gesprekstherapeut. De voorbereiding Een therapeutisch gesprek begint meestal met een hulpvraag, maar soms is die niet duidelijk, wordt die niet gesteld of is die zelfs afwezig. Sommige cliënten zijn door anderen gestuurd en hebben zelf geen hulpvraag. Anderen komen om te klagen, of over hun eigen situatie, of over anderen (hun partner bijvoorbeeld) en hebben ook geen hulpvraag. De derde groep zijn de cliënten met een klacht over zichzelf of over hun situatie. Voor een goed gesprek moet er in ieder geval de wederzijdse bereidheid bestaan tot praten. Van belang is dat de therapeut zich van tevoren ‘leeg’ maakt, en dus zijn eigen zorgen opzij zet. Hij dient zich te concentreren. Innerlijke scholing, bijvoorbeeld door concentratie-
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
13
oefeningen, meditatie of yoga, maken daardoor een belangrijk deel uit van therapeutische opleidingen. Vanaf het begin van het gesprek dient de therapeut te zorgen voor ‘rapport’, het contact dat afgestemd wordt op de cliënt en het probleem waarmee die komt. Een goed contact maakt het mogelijk dat jij als therapeut de cliënt kan volgen, en omgekeerd: dat de cliënt bereid en in staat is om jouw en je therapeutische voorstellen te volgen. Vraagverheldering Waarvoor komt iemand bij je? Wat is het dat die ander van je wil? Gaat het om het oplossen van een probleem of alleen om een luisterend oor? Is iemand onzeker of ongerust en wil hij geruststelling? Wat zijn iemands verwachtingen? Er zijn veel redenen waarom iemand je wil consulteren en het is van groot belang om achter de reden en verwachtingen te komen. Als je voldoende tijd besteedt aan vraagverheldering, bespaart je dat later in het gesprek veel tijd en onnodige complicaties. Het eigenlijke therapeutische gesprek Bij het gesprek dien je erop te letten dat je geen suggestieve vragen stelt of je mening verkondigt over wat de ander je vertelt. Het doet niet ter zake of je het met iemand eens bent of niet: houd jezelf neutraal, ook al is de verleiding misschien groot om je sympathie te betuigen of de ander te corrigeren. Het is voldoende om de ander te bevestigen dat je hem hoort en begrijpt. Je kunt dat doen door dezelfde woorden of zinsnede te gebruiken of een samenvatting te geven en te vragen of waarneming klopt. Waarnemen betekent dus iemand voor waar nemen, zonder je eigen interpretatie. Wees alert op je eigen interpretatie en houdt die voor je. Soms wil de ander van jou horen wat jij zou doen in zijn geval. Het is onverstandig om daar op in te gaan: jij bent niet de ander en ook niet in de situatie van de ander! Door jouw antwoord leidt je de ander af van zijn eigen waarheid, en daar gaat ieder therapeutisch gesprek in essentie over: de ander bij zijn eigen, diepste waarheid brengen, bevrijd van allerlei ego-aanhangsels. Naast wat je zegt speelt hoe je iets zegt en je houding daarbij een veel belangrijker rol. Onderzoek heeft uitgewezen dat de betekenis van je woorden slechts 5-10% deel uit maakt van je boodschap, de intonatie (de toon van je stem) 35-40% en je lichaamshouding zelfs 50-60%! Daarom is je observatie van iemands houding in een gesprek van groot belang, die geeft je veel informatie, net zoals jouw houding dat bewust of onbewust aan de ander geeft. Zorg ervoor dat je houding je verbale boodschap ondersteunt en congruent is. Vragen stellen Vragen stel je om meer informatie te krijgen, om te verduidelijken. Stel bij voorkeur open vragen naar feiten; vermijd dubbele vragen, keuzevragen, waaromvragen, of-of-vragen waarbij je suggesties doet. Deze laatste categorieën vragen brengen de cliënt slechts in verwarring en onzekerheid of verleiden hem tot mijmeringen die niet tot een oplossing leiden. Samenvatten Samenvatten is een zeer effectieve manier om een gesprek te focussen en te controleren of je ‘rapport’ nog klopt, of je op hetzelfde spoor zit. Voor je gesprekspartner is dat het bewijs dat je goed luistert en hem kunt volgen. Samenvatten is ook een spiegel voorhouden: je cliënt kan zichzelf herkennen in wat je teruggeeft en heeft de mogelijkheid te corrigeren of aan te vullen. Een samenvatting geeft je ook steun in het gesprek: je onthoud beter waar het
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
14
over ging, zeker als je cliënt lang van stof is. Je kunt je cliënt ook vragen of die de essentie van het gesprek wil proberen samen te vatten, voor alle duidelijkheid. Zo betrek je hem actief bij het gesprek en help je hem te focussen of wat er toe doet. In de psychologie zijn er twee stromingen van samenvatten. Een samenvatting kan niet alleen sleutelwoorden en kernbegrippen bevatten (methode Heimler), maar je kunt ook de gevoelens benoemen die je hebt waargenomen (methode Rogers). Als je dit laatste doet, let er dan wel op dat je gevoelsreflectie qua woordkeus even sterk is als de gevoelens van je cliënt. Overdrijf niet, maar verwoord ook niet te zwak, anders krijgt je cliënt het gevoel dat je de zaak bagatelliseert. Gevoelsreflecties weergeven is dus moeilijker dan alleen de kernbegrippen. Een voorbeeld: Cliënt: ‘Er zijn spanningen in mijn relatie en ik lig er ‘s nachts wakker van. Reflectie 1, overdrijven: Je huwelijk staat op springen en je bent er kapot van. Reflectie 2, bagatelliseren: Er zijn wel eens wat dingetjes tussen jullie die je blijkbaar vervelend vindt. Reflectie 3, confruent: Je maakt je zorgen over je relatie en dat belemmert je nachtrust. Concretiseren Concretiseren betekent dat je een situatie waarover de hulvraag gaat, meer concreet probeert te maken. Het concretiseren gaat in enkele stappen. 1. Situatie verhelderen: je vraagt eerst naar één bepaalde situatie en brengt die nauwkeurig in kaart door gerichte vragen te stellen. Zorg ervoor dat de ander niet in algemeenheden gaat praten (‘steeds’, ‘soms’). 2. Vraag dan naar de precieze gebeurtenis: wat gebeurt er, wat zegt iemand, wat doet de cliënt? 3. Reflectie. Dit doe je door bijvoorbeeld de vraag te stellen: ‘Wat valt je nu op als je zo terugkijkt naar die bepaalde situatie?’ Je nodigt de cliënt dus uit om zijn eigen waarheid (en soms die van anderen ) te ontdekken. Door deze reflectie wordt het vaak vanzelf duidelijk wat de volgende actiestap is: Wat gaat de cliënt doen met deze waarheid? Feedback geven Feedback even is een vorm van spiegelen die niet alleen verhelderend werkt, maar ook het gedrag van de ander kan beïnvloeden. Door de ander te informeren over het gedrag dat je waarneemt en wat dat voor gevolgen heeft op jou, vertel je zowel iets over de ander als over jou. Hierdoor kan feedback geven ook bedreigend zijn of als agressief overkomen. Om dit te voorkomen zijn er een aantal regels die dit kunnen voorkomen. Feedbackregels: Geef feedback alleen over je waarneming van het gedrag, zonder interpretatie of waardeoordeel. Wees specifiek, concreet en in het heden: beschrijf wat je nu waarneemt, dus niet: ‘Jij zit altijd (of: je zat vorige maand tijdens ons gesprek) met je armen over elkaar, je bent dus niet open naar me.’ Geef niet ongevraagd jouw waarneming en jouw waarheid over de ander, maar check of die ander open staat voor feedback. Als de ander dit niet wil en je geeft toch
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
15
feedback, roep je weerstand op en ben je het rapport kwijt. Einde therapeutische gesprek! Feedback gaat over veranderbaar gedrag, niet over een eigenschap waar de persoon niets aan kan veranderen. Lichaamskenmerken zijn geen onderwerpen voor feedback. Feedback geven moet uitnodigend zijn om op te reageren, dus geen bevel of verwijt. Verpak feedback als een ik-boodschap. Ik-boodschappen kennen 3 stappen: 1. Beschrijf het nu 2. Zeg wat het gedrag aan gevoelens oproept 3. Vermeld de gevolgen van het gedrag voor jou. Bijvoorbeeld: ‘Ik merk dat ik het onplezierig vind als je zo tegen me schreeuwt. Als je daarmee doorgaat, beëindig ik dit gesprek.’ Afronding Benoem kort het doel van het gesprek zoals je dat hebt opgevat en vat de hoofdlijnen samen. Check bij de ander of je samenvatting correct is en of de ander er nog iets aan wil toevoegen. Blik samen terug op het gesprek, vraag de ander hoe die het gesprek ervoer en hoe die jouw rol hierin heeft beleefd. Niet iedereen is in staat om je daarop adequaat te antwoorden, maar als dat wel lukt, dan is het gesprek niet alleen voor de ander maar ook voor jou leer- en heilzaam, en kun je spreken van een geslaagde ontmoeting. Bezie of het nodig en zinvol is om een vervolgafspraak te maken; bepaal samen de termijn daarvoor. Vanzelfsprekend bedank je de ander: hij heeft jou gekozen als (professionele ) gesprekspartner en je daarmee gegund om te doen wat je passie is: licht brengen in andermans leven!
Syllabus – Medische Basiskennis V1.6
16