SAMENLEVEN
Kadernotitie “Omvorming van het sociale domein”
Auteurs:
drs. Imke Consten-Aben, beleidsadviseur Leefomgeving drs. Miranda Vollema, beleidsadviseur Leefomgeving
Datum:
19 december 2013
Versie:
0.6
Inhoudsopgave 1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
Inleiding Decentralisatie ‘begeleiding’ en ‘persoonlijke verzorging’ 2.1 Waarom? 2.2 Wat betekent dit? 2.3 Begeleiding 2.3.1 Doelgroep 2.3.2 Welke aanbieders? 2.4 Persoonlijke verzorging Decentralisatie ‘Jeugdzorg’ 3.1 Waarom? 3.2 Wat betekent dit? 3.2.1 Wat is jeugdhulp eigenlijk en welke vormen zijn er? 3.2.2 Wat wordt onze verantwoordelijkheid? 3.2.3 Welke uitgangspunten hanteren we? 3.3 Doelgroep 3.3.1 Leeftijdsgrens 3.3.2 Aantallen Participatiewet 4.1 Waarom? 4.2 Wat betekent dit? 4.3 Doelgroep Financiële paragraaf 5.1 Budgetten 5.2 Persoonsgebonden budget 5.3 Invoeringsbudgetten 5.4 Subsidies of inkoop? 5.5 Budgetlimieten 5.6 Eigen bijdragen 5.7 Risicoparagraaf Stip op de Horizon 6.1 Relatie met de strategische visie 6.2 Samenwerking 6.3 Samen verantwoordelijk: 1gezin-1plan-1regisseur 6.3.1 Samen leven = samen verantwoordelijk 6.3.2 Dichtbij de burger 6.3.3 1gezin-1plan-1regisseur 6.3.4 Eigen kracht 6.3.5 Samenvattend 6.4 Doelstelling 6.5 Hoofdambities Plan van aanpak 7.1 Interne projectgroep 7.2 Planning 7.3 Communicatie
2 4 4 4 5 5 7 7 8 8 9 9 10 11 11 11 11 13 13 13 15 17 17 19 20 20 21 21 22 23 23 24 25 25 26 26 28 29 30 30 32 32 32 32
1
1.
Inleiding
SAMENLEVEN…… Dat is de titel van deze kadernotitie. Een woord dat is samengesteld uit de termen ‘SAMEN’ en ‘LEVEN’. En dat ook weer refereert aan het woord ‘SAMENLEVING’. Want daar gaat het de komende jaren om. De vraag is: welke bijdrage gaat de gemeente Simpelveld leveren aan het creëren van een samenleving die zich de komende periode staande weet te houden ondanks de enorme veranderingen op het sociale domein? En wetende dat ‘straks’ een substantieel deel van de totale begroting te maken heeft met dit sociale domein? Minister-president Rutte heeft op 13 november 2012 de regeringsverklaring uitgesproken in de Tweede Kamer. Dit naar aanleiding van het Regeerakkoord dat op 29 oktober 2012 is gepresenteerd. Over de langdurige- en welzijnszorg wordt het volgende gezegd: “In de langdurige- en welzijnszorg willen we de komende periode een omslag maken naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt, meer samenwerking tussen de verschillende aanbieders maar ook naar houdbaar gefinancierde voorzieningen, zodat ook latere generaties er nog gebruik van kunnen maken. Dit betekent dat maximaal aansluiting gezocht zal worden bij wat mensen nodig hebben en wat gemeenten in staat zijn te doen. Ook richten wij de voorzieningen scherper op beschikbaarheid voor mensen, die zich uit eigen middelen geen alternatief kunnen veroorloven. Daarbij geven wij prioriteit aan zorg met een medisch karakter boven zorg met een niet-medisch karakter, omdat mensen bij die laatste vorm van zorg vaker (maar niet altijd) op alternatieven in eigen kring kunnen terugvallen.” Daarnaast staat ook de volgende passage in het Regeerakkoord: “Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De aanspraken worden beperkt, dienstverlening wordt versoberd en meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning”. In de Troonrede van september 2013 wordt vervolgens de term ‘Participatiemaatschappij’ genoemd: in het kort wil men de transitie plegen van zorgstaat naar zelfzorgstaat. Actief meedoen, anderen helpen en vooral eerst zelf zoeken naar oplossingen wanneer het (even) niet meer gaat. Dit betekent dat er op het sociale domein behoorlijke veranderingen gaan plaatsvinden. Een groot deel van de taken die nu nog op Rijksniveau of op provinciaal niveau wordt uitgevoerd, gaat naar de gemeenten. Niet onbelangrijk hierbij is te vermelden dat de budgetten die hiervoor beschikbaar worden gesteld, minder groot zullen zijn dan nu. Kortom: meer doen met minder budget……..
2
Op dit moment zijn drie decentralisatie-trajecten in voorbereiding waarbij taken vanuit de ministeries worden overgeheveld naar gemeenten. Dit zijn (kortgenoemd): 1. 2. 3.
Decentralisatie ‘Begeleiding’ AWBZ Invoering van de Participatiewet Decentralisatie Jeugdzorg
Voor alle decentralisaties geldt hetzelfde: mensen versterken in hun eigen kracht, regie, zelfredzaamheid en participatie. Op beleidsmatig vlak wordt er op dit moment hard gewerkt om de voorbereidingen uit te zetten. Dit gebeurt met name in de afstemming met collega-gemeenten en samenwerkingspartners. Om een goede koers te kunnen bepalen, is het van belang om een bestuurlijke richting vast te stellen. Gezien de impact die de drie trajecten hebben op gemeenten, is het ook van belang tijdig te starten met een verkenning van de interne gevolgen die dit heeft. Hierbij moet zeker worden gedacht aan: -
Wat zijn de taken die naar ons komen? Hoe gaat het beleid eruit zien? Wanneer gaan de decentralisaties in? Hoeveel budget hebben we ter beschikking? Hoe gaan we de uitvoering wegzetten? Lokaal, regionaal of extern? Wie moeten er een rol krijgen in dit proces?
3
2.
Decentralisatie ‘Begeleiding’ AWBZ
2.1
Waarom?
De staatssecretaris is van mening dat hervormingen in de langdurige zorg nodig zijn, en wel om de volgende drie redenen: -
We stellen andere eisen aan de organisatie van de langdurige zorg, en omdat we steeds ouder worden stellen we ook andere eisen aan de kwaliteit van leven; De financiële houdbaarheid van de langdurige zorg; De wijze waar op we in Nederland samenleven (participatie).
Dit betekent voor: -
gemeenten: moet nog meer naast de burger gaan staan; zorgverzekeraars / zorgkantoren: samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van zorg in instellingen; de samenleving: meer betrokkenheid en zorg voor elkaar.
2.2
Wat betekent dit?
In een uitgebreide notitie ‘Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg’ geeft de staatssecretaris een gedetailleerder beeld over de hervorming van de langdurige zorg. In dit 25-pagina tellend document komen alle onderwerpen aan bod. Op hoofdlijnen ziet het plan er als volgt uit: Langer thuis wonen is niet voor iedereen met een zorgzwaartepakket 3 en 4 mogelijk Intramurale zorg in de kern-AWBZ is en blijft een verzekerd recht. Het op behandeling gerichte verblijf in een GGZ-instelling wordt in de Zvw ondergebracht. Het begeleid wonen dat gericht is op participatie vindt het kabinet meer passen binnen het gemeentelijke domein. De minister zal gezamenlijk met de sector deze afbakening verkennen. In de Zvw (Zorgverzekeringswet)wordt een nieuwe aanspraak opgenomen: thuisverpleging. Deze aanspraak omvat verpleging en indien onlosmakelijk daarmee verbonden ook verzorging. De wijkverpleegkundige draagt zorg voor de verbinding tussen het sociale en medische domein en wordt gepositioneerd in de Zvw. Het kabinet stelt hiervoor € 200 miljoen beschikbaar. In 2014 blijft extramurale dagbesteding beschikbaar. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de motie Samsom-Zijlstra. Ook op extramurale persoonlijke verzorging kan in 2014 volledig beroep worden gedaan. Nieuwe cliënten kunnen in 2014 een beroep doen op huishoudelijke hulp. In 2015 blijft meer budget beschikbaar voor gemeenten met betrekking tot de
4
-
-
2.3
(huishoudelijke) ondersteuning. Gemeenten houden 60% in plaats van 25% van de middelen. Het kabinet introduceert onder de Wmo een maatwerkvoorziening (oplopend tot ruim € 700 miljoen) ter vervanging van de compensatie eigen risico, de aftrek specifieke zorgkosten en de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Deze regeling kan worden ingezet in het brede sociale domein. De verhoging van de eigen bijdrage voor mensen die in een instelling verblijven wordt verzacht. Gemeenten worden gestimuleerd om sociale wijkteams op te richten. Het kabinet stelt hiervoor € 50 miljoen beschikbaar. Het kabinet creëert een recht op het PGB (Persoons Gebonden Budget) onder stringente voorwaarden in de nieuwe Wmo en de kern-AWBZ.
Begeleiding
Het doel van begeleiding is het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid. Zonder begeleiding moet de cliënt naar een instelling of zou verwaarlozen. Individuele begeleiding: Begeleiding bij wonen (administratief, geldbeheer, huishouden, voeding, a. medicijnbeheer, sociale integratie, agenda) b. Begeleiding bij bezoek aan formele instanties en medische organisaties c. Begeleiding bij werken d. Advies en voorlichting Begeleiding in groepsverband: a. Niet arbeidsmatige dagbesteding (recreatie en educatie) b. Vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van diensten zonder productie-eisen) c. Niet-vrijblijvende vormen van arbeidsmatige dagbesteding (maken van producten en leveren van diensten met beperkte productie-eisen) d. Toeleiding tot arbeid (maken van producten en leveren van diensten)
2.3.1 Doelgroep Binnen de AWBZ worden cliënten in groepen verdeeld in acht hoofdgroepen: 1. Ouderen met een somatische of een psychogeriatrische problematiek 2. Volwassenen met psychiatrische problematiek 3. Kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking 4. Kinderen en volwassenen met een auditieve en/of visuele beperking 5. Kinderen en volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte 6. jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen Palliatief terminale zorg 7. Multi-probleemgezinnen 8.
5
De eerste doorkijk (het aantal per groep) voor onze gemeente levert het volgende beeld op: Gemeente Simpelveld Ouderen met een somatische of een psychogeriatrische problematiek Volwassenen met psychiatrische problematiek Kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking Kinderen en volwassenen met een auditieve en/of visuele beperking Kinderen en volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte Jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen
Aantal 27
% van het totaal 19,4%
Kosten Gemiddeld € 259.140 € 9.597
27
19,4%
€ 217.270
€ 8.047
34
24,5%
€411.320
€ 12.097
2
1,4%
€19.470
€ 9.735
27
19,4%
€300.040
€ 11.112
22
15,9%
€175.210
€ 7.964
Palliatief terminale zorg / Multiprobleemgezinnen Totaal
0
0
€0
€0
139
100,0%
€ 1.382.450
€ 9.945
(Bron: HHM-monitor, gegevens 2012)
De grootste groep cliënten is ‘kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking ’, en daarbij zijn de gemiddelde kosten per cliënt ook het hoogst. Eén van de oorzaken is de hoge vervoerskosten van en naar de dagbesteding / dagopvang. Uiteraard is dit een momentopname: de definitieve cijfers zijn medio 2014 beschikbaar.Daarnaast kan er een onderverdeling gemaakt worden naar de soort ‘zorg’ die men ontvangt:
ZORG IN NATURA Begeleiding in groepsverband Vervoer naar begeleiding in groepsverband Individuele begeleiding PGB Begeleiding in groepsverband Individuele begeleiding
Bocholtz
Simpelveld
Kosten
26 cliënten 11x categorie ‘<5’ 1 21 cliënten 5x categorie ‘<5’ 20 cliënten 1x categorie ‘<5’
37 cliënten 7x categorie ‘<5’ 36 cliënten 4x categorie ‘<5’ 37 cliënten
€ 413.668
2x categorie ‘<5’ 5 cliënten 2x categorie ‘<5’
4x categorie ‘<5’ 4x categorie ‘<5’
€ 135.896 € 128.959
€ 650.139 € 107.110
€ 1.435.772 (Bron: Dataportaal Vektis, gegevens 2012)
Er is een verschil tussen de totale kosten in de 1e en 2e tabel inzake de cliëntuitsplitsing. Dit verschil is te verklaren doordat de exacte peildata niet gelijk zijn. 1 In het overzicht dat door het zorgkantoor / zorgverzekeraar is verstrekt, komt bij een aantal specifieke zorgvarianten de categorie ‘<5’ voor. Dit betekent dat er minder dan 5 mensen gebruik maken van deze voorziening. In het kader van privacy / mogelijke herleiding wordt het exacte aantal niet genoemd. Hierbij moeten we uitgaan van minimaal 1 en maximaal 4 cliënten voor deze voorziening.
6
2.3.2 Welke aanbieders? Uit onderzoek, dat op verzoek van de 18 Zuid-Limburgse gemeenten heeft plaatsgevonden, blijkt dat er meer dan 100 aanbieders actief zijn voor de bovengenoemde groepen. Voor onze gemeente is dit beperkt gebleven tot 20 aanbieders. Dit zijn de volgende: Naam zorginstelling Stichting MeanderGroep Zuid-Limburg Talent Stichting Gehandicaptenzorg Radar Coach-Ster (voor iedereen een lichtpunt) Ezelstal Hans en Grietje Care4kidz Stichting NOVIzorg Sevagram Stichting Het Robertshuis Adelante RIMO Xonar Leren & Meer, praktijk voor begeleiden en ontzorgen. Parkstad thuiszorg B.V. Revita Maasveld Ambulante Thuiszorg Zorgboerderij Nuje Caris Zorggroep Triade
2.4
Vestigingsplaats Landgraaf Eckelrade Sittard (met zorglocaties in heel Limburg) Maastricht Roermond Maastricht idem postadres Heerlen-Hoensbroek, Kerkrade en Valkenburg Heerlen Noorbeek Hoensbroek Heerlen Maastricht Geleen, tweede locatie in Bocholtz. Heerlen (statutair) Landgraaf/Heerlen Maastricht Eygelshoven Voerendaal Hoensbroek
Aantal cliënten 64 16 13 10 8 6 5 5 4 4 3 3 3 2 2 2 2 1 1 1
Persoonlijke verzorging
In de brief van de staatssecretaris in april 2013 wordt nog uitgegaan van een mogelijke overheveling van de totale ‘persoonlijke verzorging’. Begin november 2013 heeft de staatssecretaris laten weten voornemens te zijn om 95% van de ‘persoonlijke verzorging’ over te hevelen naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De resterende 5% komt wel naar gemeenten en heeft betrekking op burgers die persoonlijke zorg ontvangen in combinatie met / in het verlengde van ‘begeleiding’. Voor deze mensen geldt dat over het algemeen geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, maar in de regel behoefte aan ondersteuning bij ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen) in plaats van het overnemen ervan. Dit komt met name voor bij mensen met een verstandelijke beperking (2%), zintuiglijke beperking (<1%) en psychiatrische problematiek (2%).
7
3.
Decentralisatie Jeugdzorg
3.1
Waarom?
Het stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Deze inzet vloeit ook voort uit het VN-Verdrag over de rechten van het kind (het Kinderrechtenverdrag). Door de vele regels en bureaucratie is de aanpak van de jeugdzorg voor deze jongeren echter momenteel erg verschillend. Dit ‘versnipperde systeem’ maakt dat niet iedere jongere de hulp krijgt die voor zijn of haar situatie nodig zou zijn. Géén enkel kind mag tussen de wal en het schip vallen. Kortweg: het stelsel van de zorg voor de jeugd werkt nu niet goed. En daarom worden er nu veranderingen doorgevoerd, in feite op 3 punten: 1.
Inhoudelijk, een omvorming (transformatie) van het systeem: Nu maken we gebruik van ‘zorg veraf’. We werken nu echter naar ‘zorg dichtbij’. Hierdoor verwachten we dat we de jeugdige eerder en beter kunnen helpen. Door dichtbij de gezinssituaties te handelen en uit te gaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk, zorgen we dat we in een later stadium niet worden geconfronteerd met situaties die we hadden kunnen voorkomen. De nadruk ligt dus op ondersteuning en preventie. Nu is de zorg ‘complex’. Door naar alle leefgebieden te kijken, werken we naar een vorm waarin we de zorg ‘vereenvoudigen’. Van complexe zorg naar eenvoudige zorg. Daarmee willen we de zorg minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren. Nu is de aanpak “verkokerd”. De zorg bevindt zich in verschillende “hokjes”, waardoor het voor de zorgvrager zoeken naar hulp is en de hulp slecht op elkaar is afgestemd. Vanaf 2015 gaan we de inrichting van de zorg zodanig veranderen zijn dat we de zorg integraal én op maat leveren. Er komt één coach voor een zorgvrager die gezamenlijk de hulpvragen in een plan uitwerken. Dus: één gezin, één plan, één regisseur. Daarmee ontzorgen we de zorg.
2.
Bestuurlijk, een transitie van het systeem: Nu ligt de verantwoordelijkheid van de jeugdzorg bij het Ministerie van VWS, het Ministerie van V+J, de provincies en de zorgverzekeraars. Vanaf 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de zorg.
3.
Financieel, een efficiënter systeem: Doordat we als gemeenten verantwoordelijk worden voor de zorg voor de jeugd en de budgetten hierbij worden ontschot en ook onder regie van de gemeenten komen, zorgen we voor doorlopende zorglijnen. Hierdoor voorkomen we dubbelheden in de zorg: de middelen worden efficiënter ingezet.
8
Kort samengevat zijn een transformatie en transitie nodig die leiden tot: preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk; minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren; eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen; integrale hulp, zo dicht mogelijk bij huis, onder regie van de gemeente en met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur; meer ruimte voor jeugdprofessionals en vermindering van regeldruk; een efficiëntere financiering.
3.2
Wat betekent dit?
Op 1 juli jl. hebben de staatssecretarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Veiligheid en Justitie het voorstel voor de Jeugdwet aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit is een belangrijke kaderstellende stap in de overgang naar een nieuw jeugdstelsel. Het wetsvoorstel behelst het onderbrengen van alle jeugdhulp bij gemeenten. De planning is dat de nieuwe Jeugdwet in werking treedt per 1 januari 2015. Hieronder wordt het wetsvoorstel op hoofdlijnen beschreven. De nieuwe Jeugdwet maakt gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Door de decentralisatie zijn gemeenten beter in staat om - afgestemd op de lokale situatie maatwerk te leveren en verbinding te leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid. Door ontschotting van budgetten wordt bovendien betere samenwerking rond gezinnen mogelijk. 3.2.1 Wat is jeugdhulp eigenlijk en welke vormen zijn er? De nieuwe Jeugdwet heeft betrekking op Jeugdhulp. Jeugdhulp is breed gedefinieerd. Het omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij alle denkbare opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hieronder valt zowel een vorm van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in een medisch kinderdagverblijf of psychiatrische zorg. Preventie en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vallen niet onder het begrip jeugdhulp. Niettemin is de gemeente daar in het nieuwe stelsel wel verantwoordelijk voor en dient zij daar in het beleidsplan ook aandacht aan te besteden. Voor een aantal vormen van jeugdhulp zijn we nu ook al verantwoordelijk. In onderstaand schema is weergegeven welke verantwoordelijkheden ook nu al bij de gemeente liggen en welke er straks nog bij komen.
9
Nu: - Jeugdgezondheidszorg - Preventief jeugdbeleid (incl. informatie, advies en signalering) - Licht ambulante hulpverlening - Toeleiding naar zorg - Coördinatie van zorg
Straks ERBIJ: - Jeugd-GGZ (AWBZ én Zorgverzekeringswet) - Provinciale jeugdzorg (waaronder Toegang, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Kindertelefoon, Ambulante en Residentiële zorg en Pleegzorg) - Gesloten jeugdzorg - Jeugdreclassering - Jeugdbescherming - Zorg voor jeugdigen met lichte verstandelijke beperkingen (jeugd-LVB)
Voor uw informatie geven wij hieronder een korte uitleg van een aantal soorten van jeugdhulp: -
-
-
-
-
-
-
Jeugd-GGZ : De jeugd-GGZ biedt hulp aan kinderen en jeugdigen met en psychische aandoening die zo ernstig kan zijn, dat zij hiervoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze hulp kan bestaan uit opname in een GGZ-instelling, extramurale begeleiding (bv. door Mondriaan) of beschermd wonen. Ambulante jeugdhulp: Ambulante jeugdhulp is gericht op gezinnen met kinderen, die problemen hebben zoals spijbelen, ruzie met ouders of een lichte depressiviteit. De hulp wordt thuis geboden. Residentiële zorg: Residentiële jeugdhulp is hulpverlening waarbij kinderen en jeugdigen, op vrijwillige of gedwongen basis, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Pleegzorg: Pleegzorg betekent dat een kind tijdelijk in een ander gezin gaat wonen. Als er problemen zijn in een gezin, wordt altijd eerst gekeken of deze thuis op te lossen zijn. Lukt dat niet, dan is pleegzorg de eerste keus. Gesloten jeugdzorg (Jeugdzorgplus): JeugdzorgPlus is een intensieve vorm van jeugd- en opvoedhulp voor jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben en zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. JeugdzorgPlus betekent hulp met dwang en drang voor jeugdigen voor wie een 'machtiging gesloten jeugdzorg' is afgegeven door de kinderrechter. Jeugdreclassering: Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Als een leerplichtambtenaar proces verbaal opmaakt wegens schoolverzuim kan jeugdreclassering ook toegepast worden. Jeugdbescherming: Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Zorg voor jeugdigen met lichte verstandelijke beperkingen (jeugd-LVB): Jeugd-vb biedt hulp aan kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking, met blijvende beperkingen op het gebied van de sociale redzaamheid en aan zwakbegaafde jeugdigen met ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leer- en gedragsproblemen.
3.2.2 Wat wordt onze verantwoordelijkheid? In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief de nieuwe taken zoals hierboven beschreven), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van gemeenten omvat: het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod; het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; 10
-
-
-
het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp (jeugdhulpplicht, vergelijkbaar met de compensatieplicht Wmo), als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden; de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling; de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid; het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners.
3.2.3 Welke uitgangspunten hanteren we? De nieuwe wet schrijft voor dat gemeenten hun beleid dienen te baseren op de volgende uitgangspunten: a. preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; b. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen; c. bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders; d. inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht); e. waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit; f. integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.
3.4
Doelgroep
3.4.1 Leeftijdsgrens In het wetsvoorstel is de leeftijdsgrens van 18 jaar het uitgangspunt voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits voldaan wordt aan de voorwaarden2. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van de Jeugdwet geen leeftijdsgrens. 3.4.2 Aantallen De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal jongeren (van 0 tot 18 jaar) dat gebruik heeft gemaakt van jeugdzorgvoorzieningen, dan wel een indicatie heeft die recht geeft op deze voorzieningen. Deze gegevens zijn terug te vinden in de JeugdMonitor van het CBS en zijn samengesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), in samenwerking met het bureau Cebeon.
2
Uit de definitie van “jeugdige” in artikel 1.1 van het wetsvoorstel volgt dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor jeugdhulp waarvan nog vóór de achttiende verjaardag was bepaald dat die noodzakelijk is, die al vóór dat moment was aangevangen of waarvan noodzakelijk is deze te hervatten binnen een half jaar nadat de jeugdige achttien is geworden.
11
De cijfers hebben betrekking op voorzieningen die worden gefinancierd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de rijksoverheid en de provincies (inclusief de vier stadsregio's Rotterdam, Haaglanden, Utrecht en Amsterdam). De voorzieningen die ook nu al onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, zijn aldus níet in de cijfers meegenomen. Bij de tabel moet een aantal opmerkingen worden gemaakt: De aantallen jeugdzorgcliënten zijn afgerond op vijftallen. Om deze reden kan het voorkomen dat de totalen niet overeenstemmen met de som van de afzonderlijke aantallen. De aantallen jongeren die gebruik maken van de jeugdzorgvoorzieningen die vermeld staan bij het totaal voor de AWBZ, betreffen de som van de extramurale gebruikers en de cliënten met een geldige indicatie voor AWBZ intramurale zorg. De overige totalen per financieringsbron en de verschillende voorzieningen hebben betrekking op unieke jongeren. Jongeren kunnen van meerdere voorzieningen gebruik maken. Het totaal per financieringsbron komt daarom niet altijd overeen met de som van de onderliggende voorzieningen. Voor enkele vormen van jeugdzorg zijn wel gegevens over indicaties beschikbaar, maar niet over het gebruik (in de tabel: zorg aan jeugd zonder verblijf). In principe maken jongeren met een indicatie voor jeugdzorg daadwerkelijk gebruik van die jeugdzorg. Er kunnen echter redenen zijn waarom de indicatie (nog) niet wordt verzilverd, bijvoorbeeld omdat er wachtlijsten zijn. De cijfers betreffen de jaren 2010 of 2011 en zijn voorlopig. In het vierde kwartaal van 2013 worden de voorlopige cijfers omgezet in definitieve cijfers. Cijfers over het nieuwe verslagjaar worden ook in het vierde kwartaal van 2013 verwacht, maar zijn nu nog niet beschikbaar. Voor het verkrijgen van een juist beeld zijn we ook bij de percentages uitgegaan van het aantal 0-18 jarigen in 2011. Aantal jeugdigen
AWBZ-Jeugdzorg
Zvw-Jeugdzorg
Provinciaal gefinancierde jeugdzorg
Peiljaar
Totaal Zorg aan jeugd zonder verblijf Zorg aan jeugd met verblijf* Totaal Jeugd-GGZ eerste lijn Jeugd-GGZ tweede lijn zonder verblijf Jeugd-GGZ tweede lijn met verblijf Totaal Jeugd- en Totaal Opvoedhulp Alleen ambulante zorg Verblijf accommodatie Verblijf pleegzorg Jeugdbescherming Jeugdreclassering Geaccepteerde aanmeldingen Bureau Jeugdzorg Gemelde kinderen AMK
2011 2011 2011 2010 2010 2010 2010 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2010
Nederland
82.400 75.040 7.360 248.305 60.540 196.105 3.960 99.450 65.565 31.690 15.570 18.305 46.070 16.290 56.135 28.850
Simpelveld Aantal % 0-18 jr. n= 2053 (2011) 75 3,65% 60 15 150 7,31% 50 110 0 35 1,71% 20 5 10 5 20 0,97% 10 0,49% 45 2,19% 5 0,24%
* aantal indicaties; overige aantallen betreffen het daadwerkelijke gebruik
12
4.
Participatiewet
4.1
Waarom?
Het kabinet wil dat alle mensen als volwaardige burgers mee kunnen doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat (nog) een brug te ver is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. Meedoen is belangrijk, daarom wil het kabinet zoveel mogelijk mensen laten participeren. Het kabinet wil kansen creëren, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Mensen die nu nog aan de kant staan, moeten meer kansen krijgen om mee te doen en waar mogelijk zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Nu is de regelgeving versnipperd en nodigt deze niet altijd uit tot participatie. Met de invoering van één regeling via de Participatiewet wil het kabinet mensen die nu aan de kant staan meer kansen bieden. Meer kansen op (regulier) werk of, als dat (nog) niet kan, meer kansen op andere vormen van participatie. Om dit doel te realiseren, heeft het kabinet in het regeerakkoord afspraken gemaakt over de vorming van één regeling via de Participatiewet en over de invoering van een quotumregeling. De Participatiewet zal het wettelijk kader bevatten waarbinnen gemeenten beleid kunnen maken en uitvoeren gericht op participatie. Bij brief van 21 december 2012 heeft de staatsecretaris op hoofdlijnen informatie verstrekt over de contouren van de aankomende Participatiewet. Het Sociaal Akkoord van april 2013 heeft echter geleid tot wijzigingen van de Participatiewet, zoals die was voorzien het regeerakkoord. In een recente brief (d.d. 27 juni 2013 inzake Participatiewet en quotum na sociaal akkoord) beschrijft de staatsecretaris op hoofdlijnen de vormgeving van de Participatiewet en het quotum ná de totstandkoming van het sociaal akkoord. Uitgangspunt van de Participatiewet blijft ook na het sociaal akkoord echter om bestaande regelingen voor mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op ondersteuning, op te nemen in één regeling.
4.2
Wat betekent dit?
Zoals hierboven al aangegeven, heeft de staatsecretaris in twee opeenvolgende brieven de contouren van de Participatiewet en de wijzigingen daarin als gevolg van het sociaal akkoord geschetst. Ondanks de beide brieven van de staatsecretaris is er echter nog steeds erg veel onhelder en onuitgewerkt. Er is ook nog geen wetsvoorstel ingediend bij de Kamer. Samen met de sociale partners, met de VNG, met de mensen om wie het gaat en met andere betrokken organisaties zal het kabinet de afspraken uit het sociaal akkoord over de Participatiewet en het quotum uitwerken en opnemen in de nota van wijziging voor de Participatiewet en in de quotumregeling. Deze stukken zullen naar verwachting in het vierde kwartaal van 2013 naar de Kamer worden verzonden.
13
Hieronder geven wij u een overzicht van de belangrijkste punten uit de contourenbrief en de aanvulling daarop als gevolg van het sociaal akkoord. Algemeen De doelstelling blijft hetzelfde: zoveel mogelijk mensen moeten volwaardig mee kunnen doen in de samenleving. Het liefst via een reguliere baan, maar als dat (nog) niet mogelijk is, door op andere manieren te participeren. Belangrijk blijft voor het kabinet dat gemeenten voldoende beleidsvrijheid krijgen om te komen tot de integrale aanpak die met de verschillende decentralisaties uit het regeerakkoord zijn beoogd. In het Sociaal Akkoord is een nieuwe planning afgesproken waarop de Participatiewet in werking zou moeten treden, namelijk op 1-1-2015. Er komen 35 regionale Werkbedrijven. Het Werkbedrijf vormt straks de schakel tussen de werkgever en mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen. Gemeenten hebben de lead bij de Werkbedrijven. Zij werken daarbij samen met de sociale partners en het UWV. Voor de uitwerking van het Werkbedrijf overleggen de sociale partners met gemeenten in de onlangs opgerichte Werkkamer. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat loonkostensubsidie in de plaats komt van de in het regeerakkoord opgenomen loondispensatie. Bij loonkostensubsidie compenseert de overheid de werkgever voor het verschil tussen de loonwaarde en het wettelijk minimumloon. Dit geldt zowel voor mensen die in een beschutte werkomgeving aan de slag gaan, als voor mensen die bij een reguliere werkgever gaan werken. Aandachtspunt hierbij is dat de aanvulling tot CAO-loon niet ten koste mag gaan van het aantal plekken voor beschut werk. Het is dan ook van belang dat het CAO-loon zo dicht mogelijk bij het WML ligt. Wajong De Wajong is per 1-1-2015 alleen nog toegankelijk voor mensen die nooit zullen kunnen werken. Jongeren die niet in aanmerking komen voor de Wajong omdat zij arbeidsvermogen hebben, vallen onder de doelgroep van de Participatiewet. Mensen die al in de Wajong zitten, worden herkeurd. Het moment waarop mensen van wie dan blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben, overgaan naar gemeenten voor ondersteuning bij re-integratie en/of een bijstandsuitkering wordt nog nader uitgewerkt. Er zal een groep mensen zijn die weliswaar gedeeltelijk inzetbaar is bij reguliere werkgevers, maar die nog geen werk heeft gevonden. Voor deze groep komt er een regeling die gemeenten in staat stelt door middel van individueel maatwerk voor kwetsbare groepen met een zorgbehoefte de effecten van de kostendelersnorm te compenseren. Hiervoor stelt het kabinet structureel € 100 miljoen beschikbaar in het gemeentefonds. Deze maatregel wordt in overleg met de VNG en gemeenten nader uitgewerkt. Sociale partners willen dat de keuring van werknemers door één organisatie kan plaatsvinden; dit zou een samenvoeging van UWV en CIZ betekenen. Het kabinet zal dit nader bezien en daarbij ook de VNG betrekken.
14
Beschut werk Er wordt beschut werk georganiseerd voor mensen die door lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperking ondersteuning nodig hebben. Deze groep komt in dienst van het Werkbedrijf en daarmee bij de gemeente. Het kabinet gaat er in de berekeningen vanuit dat er 30.000 beschut-werkplekken beschikbaar moeten komen. Wsw Vanaf 1-1-2015 is het niet meer mogelijk in de Wsw in te stromen. Nadrukkelijk moet worden opgemerkt, dat wiie nu al in de Wsw werkt, zijn wettelijke rechten en plichten houdt. Ook blijft het voor gemeenten mogelijk begeleid werken voor deze mensen te organiseren. Garantstelling banen en quotum Werkgevers stellen zich garant voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen en voor mensen met een arbeidsbeperking die minimaal het Wettelijk Minimum Loon kunnen verdienen door gebruik te maken van een voorziening gericht op persoonlijke ondersteuning op de werkplek (een jobcoach). Oplopend tot 2026 zou dit 100.000 extra banen moeten opleveren. Daarnaast stelt ook de overheid zich garant voor 25.000 extra banen (vanaf 2014 2.500 extra banen per jaar). Het kabinet continueert de uitwerking van een wettelijke quotumregeling op basis van de in het akkoord genoemde jaarlijkse aantallen. Als het aantal afgesproken banen niet wordt gerealiseerd, treedt de quotumregeling in werking. In de jaren 2015 en 2016 moeten in totaal 11.000 extra banen zijn gerealiseerd in de marktsector. Als uit de eerste meting eind 2016 blijkt dat die aantallen niet zijn gehaald, treedt na overleg met de sociale partners en gemeenten het quotum in werking.
4.3 Doelgroep De doelgroep die dadelijk in het kader van de Participatiewet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente komt te vallen, bestaat in feite uit de WWB-ers (nu ook al onze verantwoordelijkheid), de Wajong-ers met arbeidspotentie en de Wsw-ers . Eind juni 2013 bedraagt het landelijk aantal WWB-ers ca. 400.000. Uit cijfers van Kompas blijkt dat we in onze gemeente, per 30 september jl., 130 WWB-uitkeringsgerechtigden tellen. Als we kijken naar de indeling op de participatielader bevindt 2% zich daarvan op trede 1 (geïsoleerd), 32% op trede 2 (sociale contacten buiten de deur), 21% op trede 3 (deelname aan georganiseerde activiteiten), 25% op trede 4 (onbetaald werk en 20% op trede 5 (betaald werk met ondersteuning).
15
De Atlas Sociale verzekeringen 2012 van het UWV laat zien dat Simpelveld dan ca. 129 Wajong-ers kent. Hiervan waren er 8 gedeeltelijk arbeidsgeschikt en 121 volledig geschikt. Hierbij moet echter nadrukkelijk worden opgemerkt dat deze cijfers niet representatief zullen zijn voor het aantal Wajong-ers dat wordt overgeheveld naar de Participatiewet. Deze Wajongers worden namelijk allemaal herkeurd om te bepalen of zij beschikken over arbeidsmogelijkheden. Ter illustratie: Staatsecretaris Klijnsma schat in dat er per 1-1-2015 ongeveer 240.000 uitkeringen zullen worden betaald, hiervan zouden we 140.000 arbeidsmogelijkheden hebben (en dus overgaan naar de Participatiewet). Cijfers van WOZL (medio november 2013) laten zien dat 155 Simpelveldse burgers een Wswindicatie hebben. 135 daarvan werken in een Wsw-dienstverband, de overige 20 staan op de wachtlijst. Zoals al eerder opgemerkt, behoudt de huidige groep Wsw-ers zijn rechten en plichten. Ter informatie onze taakstelling 2013 bedraagt 121 standaardeenheden. Dit is het de rijksoverheid vastgestelde aantal arbeidsplaatsen dat in de wet dient te worden gerealiseerd. Huidige aantallen gemeente Simpelveld
Totaal
Wajong*
129
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt 8
WWB
130
Trede 1 3
Wsw
155
Wsw-dienstverband 135
Trede 2 42
Trede 3 27
Volledig arbeidsongeschikt 121 Trede 4 32
Trede 5 26
Wachtlijst 20
*Verdeling gedeeltelijk/volledig arbeidsongeschikt niet representatief voor situatie op 1-1-2015 (herkeuring), zie boven.
16
5.
Financiële paragraaf
5.1 Budgetten Een belangrijk onderdeel van de decentralisaties vormt de omvang van de budgetten die overgeheveld zullen worden per 2015. Daar is echter nog onvoldoende zekerheid over te geven. Voor de Wmo en de Jeugdzorg zijn de hoofdlijnen wel al bekend, maar de gelden voor de uitvoering van de Participatiewet zijn nog niet duidelijk c.q. gepubliceerd. De minister heeft aangeven één ‘deelfonds sociaal domein’ te vormen. In dit deelfonds worden de middelen van het participatiebudget, de middelen voor de maatschappelijke ondersteuning en de uitvoering van de jeugdwet samengevoegd. Tevens wordt bezien of verwante budgetten aan dit deelfonds kunnen worden toegevoegd. Door de vorming van dit deelfonds krijgen gemeenten veel beleidsvrijheid om de middelen naar eigen inzicht in te zetten. Desondanks zal de besteding aan spelregels gebonden zijn. De vorming van dit sociaal deelfonds zal stapsgewijs gebeuren, door in stappen de budgetten te bundelen die zich richten op participatie. Het eindperspectief is dan één integraal budget binnen het gemeentefonds. De aan Kompas respectievelijk WOZL doorbetaalde rijksbudgetten participatie en WSW, samen met de geraamde Wmo-budgetten en het budget voor jeugd en gezin (incl. jeugdgezondheidszorg), beslaan op dit moment ruim 25% van de gemeentelijke begroting. Na de decentralisaties is de verwachting dat het aandeel van de decentralisatiebudgetten (excl. I-deel WWB, excl. CJG, excl. interne kosten) een substantieel deel van de gemeentelijke begroting vormen. En deze middelen zijn hard nodig om alle taken uit te kunnen voeren. Het is dan ook van belang om deze budgetten ‘te oormerken’ voor de sociale participatie (het totaal van de drie decentralisaties). Wmo (inclusief begeleiding en deel van de persoonlijke verzorging) In de septembercirculaire is aangeven dat in kwartaal 4 informatie wordt verstrekt over de verdeling van het macrobudget nieuwe Wmo voor 2015. De verwachting is dat dan duidelijk is welk budget beschikbaar is voor de oude en nieuwe taken van de Wmo inclusief de doorgevoerde kortingen. Wat betreft de (nieuwe) taken extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging bedragen de jaarlijkse macrobudgetten circa € 3,5 en € 2,9 miljard. Jeugdzorg In het nieuwe stelsel ontvangen gemeenten een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds. Hiervoor is momenteel nog een verdeelmodel in ontwikkeling, met als uitgangspunt de kostenoriëntatie, waardoor het gemeentefonds aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken om aan de maatschappelijke opgaven te voldoen. Dit betekent dat de gemeente ook voor jeugdigen van wie de hulpverlening in een andere gemeente plaatsvindt, de kosten moet dragen zolang het gezin, waaruit de jeugdige afkomstig is en vermoedelijk weer naar terugkeert, binnen deze gemeente blijft wonen.
17
In de meicirculaire gemeentefonds 2013 zijn de gemeenten onder meer geïnformeerd over het voorlopige bedrag dat elke gemeente in 2015 krijgt voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit de nieuwe jeugdwet. Daar het verdeelmodel nog niet gereed is, is nog niet met zekerheid te zeggen welke bedrag dit zal zijn. Basis voor het voorlopig toegekende bedrag is het historisch budget 2011 voor de AWBZ-jeugdzorg (zorg met en zorg zonder verblijf), de Zorgverzekeringswet-Jeugdzorg (eerste en tweede lijns GGZ-jeugd), de Provinciaal gefinancierde Jeugdzorg en de Rijksgefinancierde jeugdzorg (gesloten jeugdzorg). Volgens de berekening voor de meicirculaire 2013 bedraagt het totaalbedrag voor de opvoeden opgroeiondersteuning aan jeugdigen op jaarbasis € 3,3 miljard (exclusief het bedrag dat gemeenten al ontvangen voor de Centra voor Jeugd en Gezin van circa € 0,4 miljard en overige bedragen die eerder aan het gemeentefonds zijn toegevoegd). Voor Simpelveld bedraagt het historisch budget 2011 € 2.036.858. In de tabel hieronder is dit bedrag afgezet tegen de bedragen over de andere Parkstad-gemeenten: Gemeenten Parkstad Brunssum Heerlen Kerkrade Landgraaf Nuth Onderbanken Simpelveld Voerendaal
Historisch budget 2011 in € 6.753.258 28.595.618 12.211.533 8.868.681 2.421.620 2.007.330 2.036.858 2.105.144
In de septembercirculaire wordt echter aangegeven dat er ten opzichte van de meicirculaire 2013 verschillende ontwikkelingen zijn opgetreden die gevolgen hebben voor het uiteindelijk over te hevelen budget. In de eerste plaats betreft dit aanpassingen in de berekening van het macrobudget, vooral door het werken met nieuwe gegevens die de realisatie 2012 beter benaderen. In de tweede plaats heeft dit te maken met wijzigingen/verbeteringen in de verdeling op basis van cliëntaantallen. Deze ontwikkelingen worden nauwgezet uitgewerkt, maar de financiële consequenties zijn op dit moment nog onvoldoende uitgekristalliseerd, zodat er op dit moment nog geen nieuwe verdeling wordt gegeven. Deze volgt in mei 2014, evenals het definitief over te hevelen budget. Daarnaast zal informatie worden opgenomen over de compensatie van uitvoeringskosten, waaronder informatie over compensatie voor extra uitvoeringskosten van € 16 miljoen in 2015 en € 26 miljoen vanaf 2016. Participatiewet De Participatiewet voegt de re-integratie- en begeleidingsbudgetten van gemeenten samen in een gebundeld re-integratiebudget. Daarmee krijgen de gemeenten de financiële middelen om re-integratieactiviteiten voor de gemeentelijke doelgroep te financieren. Op de beschikbare budgetten wordt echter fors bezuinigd.
18
De onderstaande tabel uit de brief van de staatssecretaris van 27 juni jl. geeft de nettobesparingen weer van de verschillende maatregelen voor de Participatiewet3. In de nota van wijziging van de Participatiewet, die het kabinet op enig moment bij de Kamer zal indienen, zullen onderstaande financiële gevolgen nader worden uiteengezet.
De rijksbudgetten participatie en WSW die onze gemeente op dit moment, en dus zonder dat de rijksbezuinigingen zijn doorgevoerd, ontvangt en wordt doorbetaald aan Kompas respectievelijk WOZL bedragen circa € 3,5 miljoen. Ten behoeve van de toekomstige verdeling van de middelen die beschikbaar zijn op grond van de Participatiewet is een vooronderzoek uitgevoerd. Een vervolgonderzoek naar de (objectieve) verdeelmaatstaven van de middelen beschikbaar voor de Participatiewet in relatie tot de decentralisaties sociaal domein per 2015 is echter noodzakelijk. In komende circulaires zullen nadere mededelingen over de voortgang worden gedaan. Op dit moment kunnen we aldus in deze notitie nog geen uitspraken doen over de hoogte van het participatiebudget dat we straks beschikbaar zullen hebben.
5.2 Persoongebonden budget In de Wmo is al vanaf de invoering (2007) opgenomen dat burgers een keuzevrijheid hebben, en ook kunnen kiezen voor een persoonsgebonden budget (PGB). In de wettekst voor de Jeugdzorg is, conform de Wmo, opgenomen dat de gemeente kan besluiten om een PGB te verstrekken, behalve voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en gesloten jeugdhulp.
3 In het financieel kader behorende bij de brief van het kabinet betreffende de resultaten sociaal overleg d.d. 11 april 2013 zijn twee posten opgenomen die geen deel uitmaken van de Participatiewet. Het betreft hier het onderdeel waarbij sociale partners maatregelen nemen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Daarnaast gaat de uitbreiding van de mobiliteitsbonussen niet door. Deze middelen zijn ingezet als gedeeltelijke dekking (95 miljoen) van de extra middelen (480 miljoen) die gemeenten krijgen voor loonkostensubsidies.
19
De mogelijkheid voor het aanwenden van een PGB is van groot belang voor een deel van de hulpvragers. Zeker wanneer het gaat om meerdere vormen van zorg binnen een gezin, of bij complexe zorg die maatwerk vraagt. Het PGB zal dan ook worden gehandhaafd, waarbij de volgende voorwaarden worden gesteld: -
-
Een PGB is bedoeld voor de inkoop van professionele zorg. Een PGB wordt enkel verstrekt wanneer er geen sprake is van regieverlies: de cliënt (burger) dient in staat te zijn om zelf het PGB te beheren en op een te verantwoorden wijze in te zetten. Er worden strikte regels opgesteld voor de besteding en de verantwoording van een PGB.
5.3 Invoeringsbudgetten Voor zowel de invoering van de decentralisatie AWBZ als de decentralisatie Jeugdzorg ontvangen we invoeringskosten van het Rijk. Beide decentralisaties zijn namelijk dermate grote en ingrijpende operaties dat dit onvermijdelijk tot aanzienlijke kosten bij gemeenten zal leiden. Om gemeenten hierin tegemoet te komen, ontvangen we van het Rijk een decentralisatie-uitkering t.b.v. de invoeringskosten. Hieruit moeten zowel onze bijdrages in de Zuid-Limburgse, de gewestelijke (Parkstad) als de lokale voorbereidingen worden bekostigd. Deze invoeringskosten zullen we aldus dan ook zeker nodig hebben om klaar te zijn voor de opgave die ons per 1-1-2015 wacht. Voor de invoering van de participatiewet is voor zover nu bekend nog geen invoeringsbudget beschikbaar gesteld. Invoeringskosten decentralisaties AWBZ decentralisatie Jeugdzorg
2013 € 34.813,= € 46.730
2014 € 40.000,= € 9.111,=
Deze gelden dienen beschikbaar te zijn c.q. geoormerkt te worden voor invoeringstaken zodat het college deze kan inzetten ten behoeve van de voorbereidingen op de aankomende decentralisaties.
5.4 Subsidies of inkoop? Voor jeugdhulp zijn, net als in de Wmo, de gemeenten vrij in de keuze voor een subsidie aan of een overeenkomst met (jeugdhulp)aanbieders. Per soort te verlenen zorg zal de afweging worden gemaakt voor een subsidieverstrekking of een overeenkomst (wel dan niet gebaseerd op een aanbesteding). De inkoop- en aanbestedingsregels van de gemeente Simpelveld zijn hierbij leidend. Per decentralisatie zal nog een verdere uitwerking hiervan worden gedaan.
20
Waar wel bijzondere aandacht aan zal worden gegeven, is het nakomen van resultaatsverplichtingen. Zowel bij een subsidievorm als bij de diverse overeenkomstenvormen zal de gemeente meer regie gaan voeren. Het toetsen van de gemaakte resultaatafspraken vormt de basis voor de voorzetten van de contracten.
5.5 Budgetlimieten Voor elke betrokken partij in de decentralisaties is duidelijk dat er meer gedaan moet worden met minder budget. Ondanks dat hier in essentie gaat om een open-eind financiering (de gemeente is afhankelijk van het aantal en omvang van hulpvragen op jaarbasis), zijn de budgetten gelimiteerd. Wanneer de beschikbare budgetten definitief zijn vastgesteld, zullen deze ook maatgevend zijn voor de uitvoering in dat betreffende jaar. Eventuele tekorten worden niet gedekt uit andere budgetten: knelpunten moeten binnen het sociale domein worden opgelost. De reden hiervoor is dat gemeenten richting wetgever helder en duidelijk moeten kunnen aangeven of de beschikbaar gestelde budgetten toereikend zijn. Indien dit niet het geval is, levert dekking uit andere budgetten een vertroebeld beeld op. Een beroep doen op verhoging van de zorgbudgetten wordt dan een lastige klus. Daarnaast moet er een structuur georganiseerd worden die past bij het beschikbare budget. Dit betekent: maken scherpe contractafspraken budgetbewaking zoeken naar innovatie co-schap met aanbieders stimuleren burgerinitiatieven
5.6 Eigen bijdragen In de Wmo geldt een eigen bijdrage regeling. Dit wordt ook doorgetrokken in de extra taken (begeleiding en persoonlijke verzorging. In de huidige wet op de jeugdzorg is het heffen van een ouderbijdrage opgenomen in het wetsvoorstel. Het heffen van een eigen bijdrage heeft een tweeledig doel: de drempel om gebruik te maken van voorzieningen wordt verhoogd: mensen zullen meer geneigd zijn om een eigen oplossing te zoeken, en dat is uiteindelijk ook het doel van de participatiemaatschappij; de geïnde eigen bijdragen kunnen door de gemeente worden ingezet om burgers met een kleine beurs voor een deel te ontzien.
21
5.7 Risicoparagraaf Door de verlate besluitvorming in de Eerste en Tweede Kamer bestaat het risico dat de termijnen voor het toepassen van het overgangsrecht worden opgerekt. Indien dit het geval is, kunnen cliënten langer gebruik maken van de huidige (bestaande) indicatie alvorens de gemeente kan overgaan tot herindicatie. Dit oprekken kost uiteraard meer geld waardoor er een risico bestaat op het niet halen van de bezuiniging. Tevens zullen de gelden die vanuit het ministerie worden verstrekt, niet toereikend zijn. Een en ander zal in de loop van de komende maanden meer duidelijk worden. Daarnaast is er ook nog geen duidelijkheid over de uitvoeringskosten: zitten deze wel of niet in het over te hevelen bedrag? Destijds bij de invoering van de Wmo (2007) zijn de uitvoeringskosten apart in beeld gebracht en als apart budget aan de gemeenten verstrekt. Indien deze wel ondergebracht worden in het (macro)budget, betekent dit dat er nog minder geld overblijft voor het leveren van de daadwerkelijke zorg. Als laatste zal nog een korting plaatsvinden op de nu bekende AWBZ- budgetten. In de laatste berichten vanuit het Ministerie van VWS wordt gesproken over 25% vermindering van de budgetten per 2015.
22
6.
Stip op de Horizon
In dit hoofdstuk komt de stip aan de horizon aan bod: welke bijdrage gaat de gemeente Simpelveld leveren aan het creëren van een samenleving die zich de komende periode staande weet te houden ondanks de enorme veranderingen op het sociale domein? En wetende dat een groot deel van de totale begroting te maken heeft met dit sociale domein? Welk niveau van dienstverlening willen we bereiken?
6.1 Relatie met de strategische visie In de strategische visie 2013-2023 staat het volgende opgenomen dat betrekking heeft op het sociale domein: Participatie (burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties)
-
Inzetten op samenwerking met maatschappelijke actoren Kracht van de maatschappij benutten Vraag en aanbod van burgers met elkaar verbinden (‘matchen’) Trots zijn op wat ‘we’ doen: laten zien welke kracht onze burgers hebben Inzetten op samenredzaamheid en leefbaarheid Burgers
Gemeente
Ondernemer
Maatschappelijke organisaties
De focus wordt gelegd op ‘participatie’, niet alleen wanneer het gaat om burgers, maar ook participatie van ondernemers en maatschappelijke organisaties in de Simpelveldse samenleving. Meer met elkaar samenwerken, de eigen kracht benutten en vooral oog hebben voor een ander.
23
Daarnaast heeft de gemeente het volgende vastgesteld met betrekking tot de basisvoorzieningen: Blijven wonen (met de benodigde basisvoorzieningen)
-
-
Elke kern behoudt zijn eigen identiteit; Leefbaarheid en veiligheid worden gewaarborgd; De kernen zijn aanvullend aan elkaar voor wat betreft de basisvoorzieningen: niet elke voorzieningen is in elke kern aanwezig; Basisvoorzieningen zijn beschikbaar, fysiek of op een ander wijze: de gemeente faciliteert dit ; De basisvoorzieningen zijn van een goede kwaliteit .
De basisvoorzieningen die de gemeente heeft of realiseert moeten voldoen aan hetgeen hierboven beschreven staat.
6.2 Samenwerking Een goede samenwerking leidt altijd tot betere resultaten. Samenwerking kan gericht zijn op samenwerken met inwoners, ondernemers en stakeholders, maar ook op samenwerking met buurgemeenten. Gemeente Simpelveld heeft een sterke eigen identiteit en wil deze identiteit in de toekomst behouden. In de top 10 van de strategische visie van 2006-2016 is het behoud van zelfstandigheid als gemeente genoemd als uitgangspunt. Dit blijft vooralsnog zo. Gelijktijdig werkt de gemeente samen met andere gemeenten. Daarbij zijn er drie niveaus te onderscheiden: -
op lokaal niveau (incidenteel samenwerken op projectbasis) op regionaal niveau (Parkstad) op Zuid-Limburgse schaal
Bij elk beleidsonderwerp / thema wordt bekeken op welk niveau wordt samengewerkt. Doen we het op lokaal niveau of is het noodzakelijk om op te schalen? Met het oog op de decentralisatie van taken en de door het Rijk ingezette koers op het creëren van congruente samenwerking (zie ook hieronder), is er nog een vierde vorm van samenwerking tussen gemeenten, dat zich bevindt tussen het 1e en 2e niveau: het vormen van een alliantie tussen gemeenten met een landelijk karakter. Door het samen optrekken in deze grootschalige ontwikkelingen kunnen de landelijke gemeenten elkaar steunen en gebruik maken van elkaars krachten.
Zuid-Limburg
Parkstad-Limburg VONSS-projecten Gemeente
24
6.3 Samen verantwoordelijk: 1gezin-1plan-1regisseur Elke decentralisatie heeft een bepaalde uitgangspositie, een eigen financiële structuur en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Dat neemt niet weg dat er geen relatie tussen bestaat. Vanzelfsprekend kennen de decentralisaties raakvlakken. Gezinnen met meervoudige problematiek zullen straks aanspraak maken op hulp die voortkomt uit één, twee of misschien zelfs wel alle drie de decentralisaties. Op basis hiervan zijn er gemeenten die ervoor kiezen om de decentralisaties in de uitvoering volledig in elkaar te schuiven. In Simpelveld maken we die keuze niet. Elke tak kent immers zijn eigen specifieke expertise. Bovendien is zelfs bínnen elke tak een zeer brede expertise nodig. Deze insteek past ook niet bij de kleinschaligheid van onze gemeente. Onze schaalgrootte maakt dat we de bestaande structuren (CJG, Durpswinkel , Kompas) zullen inzetten en deze nog meer efficiënt zullen gaan benutten. Partners kennen elkaar en werken ook nu al met elkaar samen in deze structuren. 6.3.1 Samenleven = Samen verantwoordelijk We kiezen ervoor te investeren in en te vertrouwen op de “eigen kracht” en expertise van onze partners en gaan uit van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Niet alleen wij als gemeente, maar ook onze maatschappelijke partners, de vrijwilligersorganisaties en zelfs de burgers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bieden van integrale hulp aan degenen die dat nodig hebben. Maar óók zijn we gezamenlijk verantwoordelijk voor het signaleren van hulpvragen en het in kaart brengen van de noodzakelijke ondersteuning hierbij. Als gezamenlijke partners hebben we een aantal verantwoordelijkheden: -
Op de eerste plaats zijn al onze partners, zowel de professionele als de nietprofessionele, de gemeente zelf, maar ook de burgers essentieel als “vindplaatsen”. Het is lang niet altijd zo dat een burger die ondersteuning nodig altijd zelf de juiste weg weet te vinden naar de ondersteuning. Het zijn vaak juist onze maatschappelijke partners of medeburgers waar de signalen binnen komen. Zij zien in veel gevallen als eerste wanneer er problemen ontstaan in het leven van een burger en/of het gezin daarvan. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het ontvangen van deze signalen, het interpreteren ervan en vervolgens ook hiernaar te handelen.
-
Daarnaast hebben onze netwerkpartners ook in het vervolgtraject een belangrijke rol, namelijk in het in kaart brengen van de noodzakelijke ondersteuning en het vervolgens ook integraal bieden van deze ondersteuning. De noodzakelijke ondersteuning zal in veel gevallen niet (of niet geheel) door ons eigen apparaat kunnen worden uitgevoerd. Het bepalen van de noodzakelijke ondersteuning en het bieden hiervan vergt zeer specifieke expertise die wij als kleine gemeente onmogelijk zelf in huis kunnen halen. Onze partners beschikken wel hierover en wij moeten dan ook een beroep doen op hun “eigen kracht”.
25
Samen verantwoordelijk zijn betekent dat er een verbinding moet worden gelegd tussen de decentralisaties. We willen immers dat klanten een integraal aanbod krijgen. Voor onze partners uit de verschillende ketens en voor onszelf betekent dit dat we elkaar voortdurend moeten opzoeken, met elkaar moeten samenwerken en elkaar moeten aanspreken op hun verantwoordelijkheden. Deze verbinding zien wij in het principe 1gezin-1plan-1regisseur (zie ook verderop). Rol van de gemeente Het is echter onze taak om toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Met de decentralisaties wordt de gemeente eindverantwoordelijk. Dit is niet iets waarover licht moet worden gedacht. Wanneer niet tijdig de juiste ondersteuning wordt geleverd, kunnen er mogelijk zelfs levensbedreigende situaties ontstaan. We kennen bijvoorbeeld allemaal de verhalen in de pers van gezinnen en kinderen waar de hulp niet tijdig is gegeven of niet op elkaar was afgestemd. Wanneer een dergelijke situatie zich hier zou voordoen, zijn wij daar als gemeente verantwoordelijk voor. We zullen dan ook nadrukkelijk moeten toezien op het proces en moeten waarborgen dat er ook daadwerkelijk tijdig een integraal en passend aanbod wordt geboden. Daarnaast zijn we ook budgetverantwoordelijk. We zullen dus niet alleen inhoudelijk het proces moeten beoordelen, maar ook moeten toezien op de financiën. De budgetten die zijn gemoeid met de decentralisaties vormen immers een dermate groot deel van onze gemeentelijke begroting, dat het van belang is de uitgaven zorgvuldig te monitoren. De rol die wij als gemeente vervullen, betekent vanzelfsprekend ook iets voor onze eigen organisaties. Op dit moment is het nog te vroeg om hierover concreet iets te zeggen. Maar in de verdere uitwerking van de decentralisaties zullen we hier nadrukkelijk op terug komen (zie ook hoofdstuk 7). 6.3.2 Dichtbij de burger Bij het samenstellen van het ondersteuningsplan of het arrangement gaan we uit van de principes “zo dicht mogelijk bij de burger” en van “licht waar het kan, zwaar als het moet”. Dit lijkt een open deur, maar uit het verleden weten we dat er vaak te snel zwaardere (en dus ook duurdere) vormen van hulp zijn ingezet, en vaak op afstand, terwijl er weinig aandacht is besteed aan preventie en lichte ondersteuningsvormen (ook denkend vanuit eigen kracht en het inzetten van het sociaal netwerk). 6.3.3 1gezin-1plan-1regisseur Zoals hierboven beschreven zijn alle partners in de keten samen verantwoordelijk voor het bieden van hulp aan de burger en zijn/haar gezin. Dat moet ook, want we willen een integraal aanbod kunnen bieden. Natuurlijk is dit niet altijd nodig. Enkelvoudige vragen kunnen partners in de keten eenvoudig zelf afhandelen. Daarvoor hebben ze geen andere partners nodig. En waar dat kan, is dit ook de meest wenselijke weg. We gaan immers ook uit van het principe “licht waar het kan, zwaar waar het moet”. Het is dus niet zo dat voor alle ondersteuningsvragen een compleet en integraal plan wordt opgesteld en wordt uitgevoerd door een team van partners.
26
Maar wanneer er sprake is van multiproblematiek en/of het bieden van hulp inzet vraagt van meer dan één discipline of zorgsoort, zijn partners gezamenlijk verantwoordelijk en werken zij vervolgens ook samen aan een integraal aanbod. In dit geval wordt altijd gewerkt conform 1gezin-1plan-1regisseur. In de visie van 1gezin-1plan-1regisseur gebeurt dit bovendien altijd samen met het gezin (het woord ‘gezin’ moet hier in de brede zin van het woord worden geïnterpreteerd, dit kan ook een éénpersoonshuishouden zijn). Dit past ook bij het idee van eigen kracht. Bij 1gezin-1plan-1regisseur vormen alle betrokken professionals met het gezin één team dat een gezinsplan opstelt en uitvoert. Eén van de teamleden neemt in overleg met het gezin de rol van zorgcoördinator op zich. Deze zorgt ervoor dat: - een team van gezinsleden, professionals en mogelijk mensen uit het netwerk van het gezin (buren, familieleden die het gezin steunen bv.) wordt geformeerd; - door dit team een gezinsplan wordt opgesteld; - de teamleden op het juiste moment de juiste bijdrage leveren aan het plan; - de zorg en ondersteuning van het gezin is geregeld via afspraken in het gezinsplan; - de continuïteit van zorg is gewaarborgd; - de gezinsleden deelnemen aan het teamoverleg. Om de gezinsproblemen planmatig en doelgericht op te lossen, wordt een gezinsplan opgesteld. Dit is een beknopt plan, waarin worden opgeschreven: de namen en contactgegevens van alle mensen die bij 1gezin-1plan-1regisseur zijn betrokken, de doelen en de bijbehorende acties en uitvoeringstermijnen. Het gezinsplan biedt houvast en overzicht aan de gezinsleden, de mensen uit hun netwerk en de betrokken hulp- en dienstverleners. Het gezin en alle andere betrokkenen krijgen een exemplaar van het ingevulde gezinsplan. Indien nodig werken professionals hun aandeel verder uit in de eigen zorgplannen. Zes uitgangspunten als basis voor 1gezin-1plan-1regisseur : 1. Versterk zelfregulering: Ga uit van de eigen kracht van het gezin en richten op de versterking daarvan. 2. Draag concreet bij aan het herstel van het gewone leven: De gezinsleden gezin moeten zich (weer) zonder belemmering of bedreiging kunnen ontwikkelen en naar vermogen kunnen participeren in de samenleving. 3. Werk multisystemisch: Werk actief mee aan een gezinsplan als uw medewerking wordt gevraagd. Alleen dan kunnen de problemen op de basale leefgebieden (wonen, werk, inkomen, psychische en fysieke gezondheid, opvoedingsvaardigheden) in samenhang worden aangepakt. 4. Betrek en versterk het sociaal netwerk: Ga na welke krachten in het sociaal netwerk van het gezin kunnen worden versterkt. Betrek deze mensen. 5. Werk planmatig en doelgericht: Maak met de betrokkenen een gezinsplan met concrete doelen, acties, termijnen en verantwoordelijkheden. Evalueer volgens plan en maak waarnodig nieuwe afspraken. 6. Zorg voor continuïteit: Doe wat beloofd is: lever het aandeel op het juiste moment en spreek anderen daar ook op aan.
27
6.3.4 Eigen kracht Voor een deel van de taken die straks onder onze verantwoordelijkheid vallen, zijn we ook nu al verantwoordelijk. Samen met onze partners hebben we de afgelopen jaren een goede en effectieve structuur en veel expertise opgebouwd. Het zou onlogisch, en ineffectief zijn om deze structuren niet te gebruiken. Deze werkwijze pas ook bij de kleinschaligheid van onze gemeente. Onze gemeenschap is klein en partners kennen elkaar goed en weten elkaar ook te vinden. Belangrijke structuren in de decentralisaties zijn d’r Durpswinkel, het CJG en ISD Kompas. Deze drie structuren functioneren nadrukkelijk niet los van elkaar. Zij kennen vele raakvlakken en werken continue met elkaar samen, zoals gezegd steeds in een gezamenlijke verantwoordelijkheid en volgens het principe van 1gezin1plan1regisseur. D’r Durpswinkel D’r Durpswinkel is een markant, centraal, laagdrempelig en gezellig punt in de kernen Bocholtz en Simpelveld waar vraag en aanbod bij elkaar worden gebracht. Waar mensen inen uitlopen. Waar men terecht kan met vragen, maar waar je ook een praatje kunt maken en koffie kunt drinken. Kortom: een ontmoetingspunt dat zorgt voor de terugkeer van het ‘wijgevoel’ in het dorp. D’r Durpswinkel is bedoeld voor mensen die een vraag hebben. Welke vraag maakt eigenlijk niet uit. We steken met name in op mensen met een beperking die een hulpvraag hebben maar ook op babyboomers die graag nog iets willen betekenen voor hun medemens. Maar ook mensen met een uitkering die vragen hebben of vrijwilligerswerk zoeken. Of organisaties die vrijwilligers zoeken voor een project. Kortom: iedereen mag er gebruik van maken. In D’r Durpswinkel kan men terecht voor: 1 Informatie, advies en voorlichting: 2 Haalfuncties 3 Brengfuncties 4 Werkplek en ontmoetingspunt voor professionals In D’r Durpswinkel zijn veel mensen actief, hierbij streven we naar een ‘gezonde’ mix van professionele organisaties, de gemeente, vrijwilligers (ook ‘maatjes’ of ‘buddy’s’), WSW- en uitkeringsgerechtigden in het kader van hun re-integratie en cliënten vanuit de dagbesteding (mensen met een beperking). Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat D’r Durpswinkel veel breder is dan alleen de decentralisatie AWBZ. De Participatiewet past namelijk naadloos in het gedachtegoed van D’r Durpswinkel. Het concept biedt veel ruimte aan reïntegratietrajecten en het inzetten van mensen die geen reguliere arbeid kunnen verrichten (waarin samen wordt gewerkt met ISD Kompas). Binnen D’r Durpswinkel krijgen burgers die vallen onder de Participatiewet de kans om werkervaring op te doen, stage te lopen en zich te ontwikkelen, waardoor zij uiteindelijk ook weer meer kans hebben op regulier werk. Vanzelfsprekend heeft dit effect op de uitgaven aan gemeentelijke uitkeringen. Er is echter nog een ander financieel belang. Het inzetten van Wwb-ers, Wsw-ers of andere klantgroepen ten behoeve van collectieve voorzieningen of andere maatschappelijke werkzaamheden, kan besparingen opleveren.
28
Kompas Zoals gezegd biedt D’r Durpswinkel plaats aan burgers die binnen de Participatiewet werken aan hun reïntegratie. Het plaatsen van deze mensen bij D’r Durpswinkel is een verantwoordelijkheid van Kompas. Kompas is bovendien verantwoordelijk voor de persoonlijke ontwikkeling van deze mensen en het verhogen van hun kansen op werk. Met het oog op de Participatiewet hebben we binnen onze intergemeentelijke sociale dienst Kompas een transitie ingezet. Hierbinnen hebben we Kompas ontwikkeld tot een kwalitatief hoogwaardig reïntegratiebedrijf, dat voorbereid is op de komst van de Participatiewet. Het zal straks de taak zijn van Kompas om ervoor zorg te dragen dat onze cliënten naar vermogen participeren in de maatschappij, zich ontwikkelen en waar mogelijk doorstromen naar reguliere arbeid. Zoals eerder gezegd, biedt het concept van D’r Durpswinkel daartoe volop ruimte. Dit is echter niet het enige instrument dat Kompas tot zijn beschikking heeft in de reïntegratie van de doelgroep. Waar het kan, begeleidt Kompas haar klanten direct naar werk bij reguliere werkgevers. Wanneer dit (nog) niet tot de mogelijkheden behoort, past Kompas werkervaringsplaatsen of stages bij reguliere werkgevers, maatschappelijke partners of vrijwilligersorganisaties toe. Al dan niet in het kader van social return. En voor het beschut werk zal Kompas samenwerken met beschut werk organisaties, waaronder WOZL. CJG Binnen de jeugdketen geldt dat de kindpartners binnen het CJG samenwerken bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte van een kind of een gezin en bieden zij gezamenlijk een integraal hulpaanbod, waar nodig aangevuld met expertise van andere kindpartners (maar altijd binnen het kader van 1gezin-1plan-1regisseur). Het CJG is een netwerkorganisatie van onze belangrijkste kindpartners (en dus nadrukkelijk niet slechts een “loket”) en kent met o.a. de Verwijsindex, 1gezin-1plan-1regisseur, Triple P en de Zorg Advies Teams al een beproefde structuur binnen de regio en onze gemeente. 6.3.5 Samenvattend Onze partners vormen de vindplaatsen. Daarnaast bieden we “zelf-melders” ook een loket, via d’r Durpswinkel, het CJG en Kompas. Partners vinden elkaar via de Verwijsindex , treffen elkaar in gestructureerde overleggen of zoeken elkaar actief op. Enkelvoudige vragen lossen de partners zelf snel en efficiënt op. Bij meervoudige problematiek brengen de partners gezamenlijk (d.w.z. zo nodig ook met partners uit één van de andere decentralisatiepijlers) in kaart welke zorg er nodig is en dragen onder regie van 1 regisseur (de zorgcoördinator) in gezamenlijkheid zorg voor het bieden van een integraal ondersteuningsaanbod, zo dicht mogelijk bij de burger en licht waar het kan, zwaar waar het moet. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid rondom de burger en zijn/haar gezin. Doorverwijzen is dan ook niet meer aan de orde, gewerkt wordt volgens 1gezin-1plan1regisseur. Steeds samen met de burger en zijn/haar gezin en steeds zoveel mogelijk gebruikmakend van de eigen kracht.
29
6.4
Doelstelling
De vraag die we moeten beantwoorden is de volgende: Welke bijdrage gaat de gemeente Simpelveld leveren aan het creëren van een samenleving die zich de komende periode staande weet te houden ondanks de enorme veranderingen op het sociale domein? Uiteindelijk is het ombuigen van de claimcultuur naar de participatiecultuur (van zorgcultuur naar zelfzorgcultuur) het hogere doel. Dit heeft enkele decennia nodig, zeker gezien het feit dat de zorg- en claimcultuur al langer bestaat. Maar wel kunnen diverse trajecten in gang worden gezet om in ieder geval te werken aan de gewenste cultuuromslag. Dat betekent dan ook dat de doelstelling niet op de korte, maar ook niet op de lange termijn gefocussed moet zijn. Maar op de middellange termijn. Het is goed om een periode van 5 jaar aan te houden, dus van 2015-2020. Maar waar willen we dan staan in 2020? In 2020 heeft onze gemeente grote sprongen gemaakt in de participatie van burgers, ondernemers en maatschappelijke organisatie op het sociale domein: a. Burgers participeren maximaal in de maatschappij en ontvangen zo nodig een passend en integraal ondersteuningsaanbod waar mogelijk op basis van eigen kracht; b. De eigen kracht van de burger en de maatschappij wordt maximaal benut, waarbij: - burgers elkaar vinden omdat de gemeente heeft gezorgd voor het matchen van vraag en aanbod; - burgers zelf met ideeën bij de gemeente komen voor wijkprojecten: de gemeente neemt hierbij een meedenkende houding aan, maar laat de uitvoering bij de burger; - de kracht van de maatschappij ervoor heeft gezorgd dat D’r Durpswinkel een succes is: de gemeente maakt terugtrekkende bewegingen; c. de organisaties die actief zijn op het gebied van wonen-welzijn-zorg hebben een systeem ontwikkeld waardoor er goed wordt samengewerkt en casuïstieken integraal worden opgepakt
6.5 Hoofdambities De stip op de horizon die in de voorgaande paragrafen is geschetst, moet uiteraard wel worden bereikt. In de jaren 2015-2020 moeten de nodige acties uitgezet worden om ook tot dicht bij die stip te komen. Met andere woorden: welke route volgen we om ons doel te bereiken? Dit is omschreven in hoofdambities, de manier waarop we ons beleid vorm gaan geven zodat we ook steeds dichter bij de stip komen.
30
Hoofdambitie 1: De klant staat centraal! 1gezin-1plan-1regisseur Integraal werken : één organisatie / partner is regisseur, moet samenwerken met anderen (brede benadering van de situatie) en verbinden We kennen de klant Niemand valt buiten de boot: iedereen doet mee! Maatwerk in plaats van standaardpakketten Hoofdambitie 2: Voorzieningenpakket Meer collectief, minder individueel Meer richten op vroege signalering en preventie: licht waar het kan, zwaar waar het moet Laagdrempelige toegang Kwaliteit waarborgen met beperkte middelen Hoofdambitie 3: SAMENleven = eigen kracht Cultuuromslag bij burgers: • insteken op wat iemand wel nog kan (demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren) • inschakelen eigen netwerk • collectieve voorzieningen zijn voorliggend Cultuuromslag bij gemeente: • zorgen dat iedereen ergens ‘bij’ hoort • iedereen doet mee • insteek is de kwaliteiten van onze burgers (stimuleren van positief zelfbeeld) Cultuuromslag bij instellingen: • ‘gezamenlijke’ verantwoordelijkheid geven (instellingsbelang is niet leidend, klantbelang is leidend) • samenwerken • regie nemen • budget is gemaximaliseerd en dus leidend • signaalfunctie is verplicht voor iedereen die een rol heeft! De rol van omgeving • Eigen kracht versterken, ook bij de omgeving • Bijzondere aandacht voor mantelzorgers (hoe ver reikt de eigen kracht?) Hoofdambitie 4: Rol van de gemeente Regisseur van het grote geheel Eindverantwoordelijk & budgetverantwoordelijk Inzetten op eigen kracht, van burgers én van instellingen: aanspreken op verantwoordelijkheden! Verbindingsofficier willen zijn Steviger inzetten op resultaatgerichtheid (controller-functie)
31
7.
Plan van aanpak
7.1
Interne projectgroep:
Het voorstel is om met een interne projectgroep te starten die het bovenstaande gaat uitwerken. De samenstelling is dan als volgt: Leefomgeving: Dienstverlening: Bedrijfsvoering:
7.2
Imke Consten, beleidsadviseur / projectleider traject 2 en 3 Miranda Vollema, beleidsadviseur / projectleider traject 1 Roger Meijers, kwaliteitsmedewerker Dienstverlening (uitvoering) Jan Degens, beleidsadviseur (financiën) Els Peeters, communicatieadviseur (op afroep, agendalid) Ger Wischmann, I&A adviseur (op afroep, agendalid)
Planning
Deze kadernotitie vormt de basis voor de beleidsnotities op de drie decentralisatiegebieden. Deze worden in 2014 geschreven en vastgesteld. Daarnaast dienen in 2014 de nodige trajecten te worden gestart om de uitvoering voor te bereiden. De planning ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: Beleidsplan per decentralisatietraject: Uitvoeringsplan4: Verordeningen beleidsregels: Inkoop / bestek: Opdrachtgeverschap / contracten: Administratieve organisatie / werkprocessen: Communicatie:
7.3
kwartaal 1 kwartaal 2 kwartaal 2 / 3 Kwartaal 2 / 3 Kwartaal 3 Kwartaal 3 Kwartaal 4
Communicatie
Net als bij het onderdeel ‘Planning’ (zie 7.2) zal voor elke decentralisatie een communicatieplan worden opgesteld. Uiteraard worden zaken die elkaar overlappen gekoppeld, en waar mogelijk wordt decentralisatie-breed gecommuniceerd. Naast de communicatie naar ‘buiten’ moet er ook voldoende aandacht zijn voor de communicatie naar ‘binnen’: informeren raad(scommissie) informeren college B&W integrale terugkoppeling in MT terugkoppeling in de organisatie
4
Inclusief communicatieplan, cliëntgegevens / overgangsprotocol, detailplanning en consequenties voor de organisatie
32