Ruimtelijke onderbouwing Langbroekerdijk B26 Langbroek Behorende bij aanvraag om omgevingsvergunning WBD602171
April 2013
1. Inleiding 1.1. Aanleiding Op het perceel Langbroekerdijk B26 te Langbroek bevindt zich een monumentale boerderij. De boerderij bestaat van oorsprong uit een woongedeelte en een bedrijfsruimte (de deel). De eigenaar heeft het plan opgevat om het bedrijfsruimte aan het woongedeelte toe te voegen, zodat er één grote bedrijfswoning ontstaat. Deze verbouwing is echter in strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast is op het perceel een paardenhouderij in bedrijf. Deze activiteit is in strijd met het bestemmingsplan. De gemeente Wijk bij Duurstede is in principe bereid om medewerking te verlenen aan de verbouwing van de boerderij en het legaliseren van de paardenhouderij. Om die reden wil de gemeente Wijk bij Duurstede middels een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt deze mogelijkheid. Voorwaarde voor deze afwijking van het bestemmingsplan is dat het project is voorzien van een “goede ruimtelijke onderbouwing”. Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel is van de omgevingsvergunning. 1.2. Ligging projectlocatie De projectlocatie is gelegen aan de Langbroekerdijk B26 te Langbroek. Op onderstaande kaart is de ligging van de projectlocatie weergegeven.
Figuur 1: Ligging projectlocatie
2
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Langbroek, sectie C, nummers 423, 424 en 154. De percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van bijna 0,8 ha. Op onderstaande kaart is de kadastrale situatie weergegeven:
Figuur 2: Kadastrale situatie, het plangebied is door de rode aanduiding begrensd.
1.3. Vigerend bestemmingsplan Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2003, herziening 2009”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 3 maart 2000 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2000.
Figuur 3: Fragment plankaart bestemmingsplan “Buitengebied 2003, herziening 2009” (het plangebied is omcirkeld)
3
Het perceel Langbroekerdijk B26 heeft volgens dit bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”. Het bouwplan is in strijd met de planregels, omdat: • door de inpandige verbouwing van de bedrijfswoning de inhoud wordt vergroot. Op grond van artikel 6 lid 3 onder b van de planregels mag de inhoud van een bedrijfswoning niet meer bedragen dan 600 m³. Dit volume wordt ruimschoots overschreden. • de omgevingsvergunning voorziet tevens in het legaliseren van een bestaande paardenhouderij. Op grond van artikel 6 lid 1 van de planregels zijn de gronden bestemd voor de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven. Paardenhouderijen zijn alleen toegestaan indien deze met een aanduiding op de plankaart zijn aangeduid. Ter plaatse van het perceel B26 is deze aanduiding niet opgenomen. • ten behoeve van de paardenhouderij wordt een nieuwe schuur gebouwd. Deze schuur is deels gesitueerd buiten het bouwvlak. 1.5. Leeswijzer Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie van de projectlocatie. Hoofdstuk 3 gaat in op de belangrijkste beleidsaspecten. Achtereenvolgend wordt ingegaan op het rijks-, provincial en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed zijn op de beoogde functiewijziging. Daarbij komen onder de relevante milieuaspecten aan de orde en wordt onder meer ingegaan op de onderdelen waterhuishouding, externe veiligheid, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 tenslotte vat het voorgaande samen.
4
2. Gebieds- en projectbeschrijving 2.1. Ruimtelijke en functionele structuur Het perceel ligt aan de noordzijde van de Langbroekerdijk in Overlangbroek. Langs de wetering en in Overlangbroek zijn in de loop van de tijd diverse functies en ruimtelijke ontwikkelingen gerealiseerd. Hier zijn niet alleen agrarische bedrijven te vinden, maar ook landgoederen, voormalig agrarische gebouwen die nu als woning dienst doen, arbeiderswoningen of ambachtelijke bedrijfjes. Aan de oostzijde grenst het projectgebied aan het landgoed Zuilenburg. Hier ligt ook de NH Hyacinthuskerk en de begraafplaats. Aan de overzijde (Langbroekerdijk B15) bevindt zich een activiteitencentrum. Aan de overzijde (nummer B13a) was tot enkele jaren terug een kippenvleesverwerkingsbedrijf gevestigd. Dit bedrijf is verplaatst naar een bedrijventerrein. Met toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling is hier woningbouw mogelijk gemaakt. Dit is geregeld middels een partiële herziening 1. Ook de percelen B11,13,17,19 en 26 hebben een woonbestemming. 2.2. Projectbeschrijving Voorliggende ruimtelijke onderbouwing behelst 3 onderdelen: • De verbouwing van de monumentale boerderij • het legaliseren van de paardenhouderij • de bouw van een schuur. Deze zal worden gebruikt voor de opslag van hooi en stro en landbouwwerktuigen. Verbouwing boerderij De boerderij is in 1975 aangewezen als Rijksmonument. Door de verbouwing zal de oorspronkelijke bedrijfsruimte (deel) bij het woongedeelte worden gevoegd. De verbouwingswerkzaamheden vinden inpandig plaats. De bestaande bouwmassa blijft ongewijzigd. Ruimtelijk gezien heeft de verbouwing dan ook nauwelijks gevolgen.
1
“Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Langbroekerdijk 13a”, vastgesteld d.d. 5 oktober 2010.
5
Figuur 5: Bouwplan monumentale boerderij
Paardenhouderij Ruim 10 jaar geleden zijn initiatiefnemers van start gegaan met het fokken van Friese paarden. Ook op het oude adres (nummer B13a) beschikte men over paardenboxen. Het gaat op dit moment om 15 boxen. Deze zijn gesitueerd in de stallen die oorspronkelijk zijn opgericht voor het melkveebedrijf. Gedurende de afgelopen 10 jaar is het bedrijf erin geslaagd hoogwaardige paarden te fokken. Jaarlijks worden voldoende veulens geboren. Een aantal wordt verkocht, een aantal wordt getraind. Op 20 maart hebben leden van de Agrarische Beoordelings Commissie (ABC) het bedrijf bezocht. In de beoordeling stellen zij onder meer: Het bedrijf is een schoolvoorbeeld voor de stelling, dat het vele jaren vergt om met vakkennis en geduld een paardenstapel op te bouwen, die het predicaat “hoogwaardig” kan voeren. Inmiddels is gebleken dat de fokkerij qua tijdsbesteding aan één arbeidsplaats werk biedt, maar nog geen volwaardig inkomen. ABC concludeert echter dat de fokkerij zich zodanig heeft ontwikkeld, dat de mogelijkheid is ontstaan dat dit bedrijf in de toekomst een aanvaardbaar inkomen kan bieden.
6
Nieuwbouw schuur Ten behoeve van de paardenhouderij wordt een nieuwe schuur gebouwd. De oppervlakte bedraagt 120 m². De schuur zal worden gebruikt als opslagruimte voor hooi, stro en landbouwwerktuigen.
Figuur 6: Nieuwbouw schuur
7
3. Beleidskader 3.1. Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze vervangt de Nota Ruimte. De SVIR is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Eén van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt het het voorontwerp van de Omgevingswet die nog in 2012 moet verschijnen. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met de nationale belangen, zoals zijn opgenomen in de SVIR. Hoofdstuk 4 gaat in op de wijze waarop in dit bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de verschillende planologische en milieuaspecten. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op de nationale belangen die in het Barro zijn genoemd. Het plan is daarom niet in strijd met de regels van het Barro.
8
Erfgoed en ruimte In de beleidsvisie “Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte” schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van bestemmingsplannen (en dus ook bij andere ruimtelijke plannen, zoals afwijkingen o.g.v. de Wabo). De manier waarop dat onderzoek uitgevoerd kan worden is beschreven in de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond: • het bodemarchief (archeologische waarden); • het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren); • het cultuurlandschap (historische geografie). Paragraaf 4.4 gaat in op het aspect archeologie. De boerderij is aangewezen als Rijksmonument. In dat kader is het bouwplan voorgelegd aan de Monumentencommissie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Gedeputeerde Staten. Genoemde instanties hebben positief geadviseerd over het bouwplan. 3.2
Provinciaal beleid
Streekplan Utrecht 2005-2015 Het provinciaal ruimtelijk beleid is primair neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015, dat is vastgesteld op 13 december 2004. Het Streekplan wordt sinds 1 juli 2008 met de inwerkingtreding van de Wro van rechtswege aangemerkt als provinciale structuurvisie. Met het oog op de inwerkingtreding van de Wro heeft een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan plaatsgevonden in de vorm van de Beleidslijn nieuwe Wro, die bij besluit van Provinciale Staten op 23 juni 2008 is vastgesteld. Samen met de Handleiding bestemmingsplannen 2006, die is opgenomen in de Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro en daarmee beleidsneutraal is omgezet, vormt het Streekplan het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. In paragraaf 7.10 (functieverandering en “ruimte voor ruimte”) van het Streekplan wordt aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Het beleid is primair gericht op kwaliteitswinst voor het landelijk gebied door ontstening via sloop van voormalige bedrijfsbebouwing, in combinatie met vervangende woningbouw (ruimte voor ruimte) of vestiging van niet agrarische bedrijven. De uitgangspunten van het Streekplan zijn nader uitgewerkt in de “Handleiding bestemmingsplannen 2006”. Eén van de uitgangspunten voor het hergebruiken van vrijkomende bebouwing in het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en van de vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. Tot het hoofdgebouw behorende, onder hetzelfde dak als de bedrijfswoning aangebouwde bedrijfsruimte (de voormalige deel), mag aan de burgerwoning worden toegevoegd2. In die gevallen is ook splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar, mits de eenheid in bebouwing gehandhaafd blijft.
2
Zie Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro, par. 4.10
9
Provinciale Ruimtelijke Verordening In de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 (vastgesteld op 21 september 2009) zijn regels vastgelegd waar gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In relatie tot het voorliggende bouwplan is artikel 4.10 van de PRV van belang: Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Functieverandering’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bij algehele bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte een woonbestemming wordt gegeven, mits bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden, dan wel worden versterkt en omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Dit artikel biedt dus de mogelijkheid om het gehele gebouw een woonfunctie te geven. In dit geval gaat het echter niet om een algehele bedrijfsbeëindiging. De agrarische bestemming blijft gehandhaafd, waarbij de woning ook de status van bedrijfswoning behoudt. In die sluit het plan niet helemaal aan op de regeling zoals opgenomen in artikel 4.10. Ruimtelijk gezien is het effect echter hetzelfde (behoud cultuurhistorisch waardevol pand). Zoals uit paragraaf 4.1.4 blijkt heeft het bouwplan geen gevolgen voor de omliggende agrarische bedrijven. Het bouwplan voldoet dus ook aan deze voorwaarde. Inmiddels is een herziening van de provinciale Structuurvisie en PRV in procedure gebracht (Provinciale Structuurvisie 2013-2028). Deze zal waarschijnlijk in februari 2013 worden vastgesteld. Ten aanzien van het hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijven de beleidsuitgangspunten ongewijzigd. 3.3. Gemeentelijk beleid Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020 Op 7 maart 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020 vastgesteld. In de Structuurvisie is het ruimtelijk beleid van de gemeente Wijk bij Duurstede in hoofdlijnen beschreven. De Structuurvisie geeft de ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar aan. Daarnaast is het een toetsingskader voor alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. De Structuurvisie onderscheidt vier dynamische hoofdsystemen: het blauwe systeem (hydrologie), het groene systeem (natuur en ecologie), het gele systeem (de agrarische ruimtelijke structuur) en het rode systeem (het verstedelijkingspatroon). Van elk van deze hoofdsystemen worden de kwaliteiten, de knelpunten en de kansen benoemt. Voor elk systeem wordt, onafhankelijk van de overige systemen, een ruimtelijk wensbeeld geformuleerd. Op basis van de benoemde kwaliteiten en diskwaliteiten is per hoofdsysteem een wensbeeld opgesteld, waarin de gewenste ontwikkelingen van het betreffende systeem worden aangegeven). Het gele beeld schetst het gewenste toekomstbeeld voor het agrarische gebied. In het Gele wensbeeld wordt onderstreept dat gezien het gevoelige landschap en de nabijheid van natuurgebieden en ecologische verbindingszones het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede geen kansen biedt voor grootschalige agrarische ontwikkelingen. De belangrijkste opgave voor Wijk bij Duurstede is het agrarische landschap vitaal te houden. Tevens heeft de agrarische sector een belangrijke taak in het landschapsbeheer. Het agrarische gebied van Wijk bij Duurstede is opgedeeld in een drietal zones. Dit betreffen het primaire agrarische gebied, het agrarisch gebied met landschapwaarden en het agrarisch gebied met landschapwaarden en natuurwaarden. Per
10
zone gelden andere opgaven. Het plangebied bevindt zich in agrarisch gebied met landschapswaarde en natuurwaarde. Hierin bevinden zich naast terreinen met hoge landschapswaarden tevens terreinen met hoge natuurwaarden. De agrarische sector functioneert hier hoofdzakelijk als landschapsbeheerder. Binnen deze zone zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor extensieve grondgebonden landbouw in combinatie met natuur-, en landschapsbeheer. Behalve de legalisatie van de paardenhouderij en het vergroten van de bedrijfswoning heeft het voorliggende bouwplan geen gevolgen voor het gebruik van de gronden. De agrarische bestemming blijft behouden. Het plan is daarom niet in strijd met de Structuurvisie.
Figuur 7: kaart Gele Wensbeeld Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020
11
4. Randvoorwaarden 4.1. Milieu In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten behandeld die bij een ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden bestudeerd. Achtereenvolgens komen de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering en duurzaam bouwen aan de orde. 4.1.1. Bodem Bij het opstellen van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen de projectlocatie. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid het plan. Omdat het in dit geval gaat om een inpandige verbouwing is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. 4.1.2. Geluid Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh). In deze wet is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Het voorliggende bouwplan voorziet niet in de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object in de zin van de Wgh. Het betreft een interne uitbreiding van een bestaande woning. Een akoestisch onderzoek in de zin van de Wgh is dan ook niet noodzakelijk. 4.1.3. Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en Ministeriële Regelingen. Artikel 5.16 Wm (eerste lid) geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (opgesomd in het tweede lid) kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van een stof; • een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) Deze AMvB, verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
12
• •
Motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 1% of 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet past binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Het voorliggende bouwplan voorziet in de uitbreiding van een bestaande bedrijfswoning en het legaliseren van een paardenhouderij. Het plan leidt niet tot een toename van het verkeer. Het plan blijft ruimschoots onder de drempelwaarden, zodat zonder verdere toetsing gesteld kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen met zich meebrengt. 4.1.4. Milieuzonering In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Uitgangspunt is dat gevoelige functies geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In juli 2009 is door de eigenaar van het perceel een melding ingediend op grond van het Besluit landbouw voor het houden van 25 paarden. Tussen geurgevoelige objecten en de paardenhouderij geldt op grond van het Besluit landbouw een minimumafstand van 50 meter. Deze afstanden moeten worden gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het geurgevoelige object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd. In dit geval moet dus rekening worden gehouden met de geurgevoelige objecten in het plangebied. De percelen B11,13,13a,17,19 en 28 hebben een woonbestemming. Aan de vereiste minimumafstanden tussen de woningen en de paardenstallen wordt voldaan. 4.1.5. Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen is de afgelopen jaren op landelijk niveau een belangrijk milieuthema geworden. Door de overheid wordt duurzaam bouwen gestimuleerd en wet- en regelgeving wordt steeds verder aangescherpt. Onder duurzaam bouwen wordt verstaan het op zodanige wijze ontwerpen, bouwen, inrichten, beheren en gebruiken van gebouwen en de gebouwde omgeving dat de schade voor de gezondheid en het milieu in alle stadia van het bestaansproces, van ontwerp tot en met sloop, zoveel mogelijk wordt beperkt. Aspecten van duurzaam bouwen zijn onder meer verantwoord grondstoffengebruik, beperking van bouwen sloopafval, energie en waterbesparing in de woning. Duurzaam en milieubewust bouwen met een hoge kwaliteit is een belangrijk speerpunt van de gemeente Wijk bij Duurstede. In december 2009 is door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld dat men duurzaam bouwen wil implementeren in de organisatie door middel van het programma “GPR (gemeentelijk praktijk richtlijn) Gebouw” voor nieuwbouw en bestaande bouw. In februari 2010 is het gemeentelijk milieubeleidsplan vastgesteld door de raad. Duurzaam bouwen is één van de vijf pijlers waar het milieubeleid zich op richt. In het milieubeleidsplan 2010-2014 is voor wat betreft duurzaam bouwen de volgende beleidsambitie vastgelegd:
13
•
Het realiseren van nieuwbouw met een ‘GPR Gebouw score’ van ‘gemiddeld 8’ met minimaal een 8 voor het thema energie.
4.2. Externe veiligheid Algemeen Bij externe veiligheid gaat het om het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Het kan hierbij zowel gaan over het gebruik, de opslag en de productie als over het transport van gevaarlijke stoffen. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen) volgt de verplichting om bij ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s die handelingen met gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken voor het plangebied. Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. De risico’s worden onderverdeeld in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR beschrijft de kans per jaar dat een persoon op een plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van door die activiteit veroorzaakte calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. Dit is een harde grenswaarde die niet mag worden overschreden. Rondom de “risicobron” (weg, spoorlijn, bedrijf, etc.) wordt een risicocontour gelegd. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten liggen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen (een ramp). Het GR is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). De kans op en de gevolgen van mogelijke ongevallen zijn te berekenen in een risicoanalyse. Met de risicoanalyse is voor elke willekeurige locatie langs een route van gevaarlijke stoffen (weg, binnenwater, spoor), het risico voor de omgeving te berekenen. Eenzelfde berekening kan worden gemaakt voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (chemische installaties, vuurwerkfabrieken, LPG installaties, etc.).
14
Externe veiligheid in relatie tot het plangebied Er is een analyse gemaakt van de externe veiligheid voor het plangebied. Voor de inventarisatie van de risicobronnen in en om het plangebied is de Risicokaart van de Provincie Utrecht geraadpleegd. In bijgaande figuur is het plangebied weergegeven:
Figuur 10: Uitsnede risicokaart provincie Utrecht
Uit de risicokaart blijkt dat er binnen een straal van 1.000 meter geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk 4.3. Waterhuishouding Nationaal Waterplan Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer. In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009- 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het beleid is gericht op de bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon drinkwater en diverse vormen van gebruik van water. Waterplan gemeente Wijk bij Duurstede De gemeente Wijk bij Duurstede en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben samen een waterplan voor de gemeente opgesteld. Het plan geeft een visie op water en stelt maatregelen voor in een uitvoeringsprogramma. Met het waterplan dragen de partijen samen de belangrijkste thema's uit, die de vier pijlers vormen van het waterplan: een beheerbaar en onderhoudbaar watersysteem, schoon en gezond water, water als leidend principe bij planvorming en aantrekkelijk water en daarnaast organisatie en communicatie Waterhuishoudkundige situatie plangebied In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In dit geval gaat het om een functiewijziging, waarbij de verbouwing hoofdzakelijk inpandig plaatsvindt. Het bebouwd
15
oppervlak neemt niet toe. Het aspect water speelt bij dit bouwplan daarom een beperkte rol. Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project bouwplan Langbroekerdijk B26 op datum 5 december 2012. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website door de gemeente van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan. 4.4. Archeologie Het beschermen van cultureel erfgoed is een taak van de overheid. Een goed beleid moet zorgen voor een zorgvuldige omgang met het culturele erfgoed, zowel bovengronds als ondergronds. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Archeologische taken en verplichtingen, die voortvloeien uit de Wamz, liggen sindsdien bij de gemeenten. Van hen wordt verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen. De gemeenteraad heeft op 29 januari 2013 de Beleidsnota Archeologie en de bijbehorende beleidskaart vast te stellen. Aan de hand van een archeologische beleidsadvieskaart wordt aangegeven hoe hoog de verwachtingen zijn voor het grondgebied van de gemeente ten aanzien van archeologische resten. Volgens deze kaart (zie figuur 11) ligt het plangebied in een gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Behalve de schuur (120 m²) wordt er geen bebouwing toegevoegd. Op grond van het beleid geldt voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden als de oppervlakte van het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m² Nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 11: Archeologische verwachtingswaarde
16
4.5. Flora en fauna De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die op provinciaal niveau in het de provinciale Structuurvisies. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningplichtig. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000 gebied “Kolland en Overlangbroek”. Dit gebied maakt ook deel uit van de EHS.
Figuur 12: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 gebied Kolland en Overlangbroek
Het Natura 2000-gebied “Kolland en Overlangbroek” is voor het habitattype H91E0B Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen) aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De instandhoudingsdoelstellingen in het gebied voor dit habitattype zijn: het behoud van oppervlakte en kwaliteit. De landelijke staat van instandhouding is zeer ongunstig. Het genoemde habitattype is niet aanwezig in het plangebied. Gezien de aard van de plannen zijn er geen fysieke effecten te verwachten op het habitattype. Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor de realisatie van de Natura 2000instandhoudingsdoelstellingen. Deze stikstof is voornamelijk afkomstig uit de landbouw en voor een klein deel uit het verkeer en de industrie. De bescherming van Natura 2000 gebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Bevoegd gezag is de provincie. De paardenhouderij aan de Langbroekerdijk B26 is tussen 7 december 2004 en 18 februari 2011 opgericht zonder de daarvoor noodzakelijke vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet. Deze bedrijven (ruim 480) worden door de provincie Utrecht aangemerkt als interim-uitbreiders. Omdat de regelgeving destijds niet duidelijk was, onderzoekt de provincie op dit moment of dit probleem door middel van een maatwerkbenadering kan worden opgelost. Collectieve saldering van de gehele groep van bedrijven bleek niet mogelijk wegens ontoereikend saldo in de depositiebank Utrecht. Door elk bedrijf individueel te benaderen en te controleren wordt lege ruimte in vergunningen geschrapt, voor zover dat mogelijk is. Zoals alle bedrijven zal ook de paardenhouderij door de provincie worden benaderd, waarna men alsnog een salderingsverzoek kan indienen bij de provincie. De verwachting is dat situatie alsnog gesaldeerd (en daarmee gelegaliseerd) kan worden.
17
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan geen effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. In artikel 2 van de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen: een ieder die redelijkerwijs kan vermoeden of weet dat zijn handelingen nadelige gevolgen kunnen hebben voor (individuele) planten of dieren is verplicht om deze handelingen achterwege te laten of de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. De zorgplicht geldt altijd voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of de soort beschermd is en ongeacht of er ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet er naast de algemene zorgplicht ook nog rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit “tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voorliggend bouwplan heeft betrekking op een inpandige verbouwing. Er wordt geen bebouwing gesloopt en er zal, behalve de nieuwe schuur, geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op eventueel aanwezige flora en fauna. Een aanvullend flora- en faunaonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. 4.6. Ruimtelijke effecten Algemeen Met de inpandige verbouwing wordt een de Rijksmonumentale boerderij, die momenteel in slechte staat verkeert, behoed voor verder verval. De verbouwing draagt bij aan de instandhouding van het monument. De bestaande bouwmassa blijft ongewijzigd. De ruimtelijke effecten van de verbouwing zijn dan ook beperkt. Daarnaast voorziet de ruimtelijke onderbouwing in de legalisering van een bestaande paardenhouderij. De paarden zijn gehuisvest in bestaande bebouwing, die voorheen in gebruik was t.b.v. het melkveebedrijf. De paardenhouderij heeft dus geen ruimtelijke gevolgen. Wel voorziet het plan in de nieuwbouw van een schuur. De ruimtelijke impact van deze schuur is echter beperkt. Verkeer en parkeren Het bouwplan heeft geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling of de parkeersituatie ter plaatse. Parkeren wordt volledig op eigen terrein opgelost.
18
5. Uitvoerbaarheid 5.1. Economische uitvoerbaarheid In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld. Het voorliggende plan is geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst afgesloten. Hiermee wordt de planschade die eventueel voortvloeit uit de vaststelling van de omgevingsvergunning op de initiatiefnemers afgewenteld. 5.2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat gemeenten bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning met planologische afwijking overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het bouwplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de provincie. Bij brief van 4 februari 2013 hebben zij aangegeven dat zij kunnen instemmen met het plan. 5.3. Zienswijzenprocedure Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpbesluit zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kan eenieder zienswijzen indienen. Zodra (eventuele) zienswijzen bekend zijn, dan zal op deze plaats een beknopte samenvatting worden opgenomen waarbij ook wordt ingegaan op de eventuele gevolgen voor het plan.
19
6. Motivering De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om middels verlening van een omgevingsvergunning de verbouwing van de monumentale boerderij op het perceel Langbroekerdijk B26 mogelijk te maken. Daarnaast wordt de reeds bestaande paardenhouderij gelegaliseerd en wordt de nieuwbouw van een schuur mogelijk gemaakt. Het vigerende bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling niet mogelijk. De in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven ontwikkeling wordt in ruimtelijk en planologisch opzicht aanvaardbaar geacht omdat: • • • • • • • • •
door de verbouwing de instandhouding van de monumentale boerderij gewaarborgd is; de paardenhouderij niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor de nabijgelegen woningen; het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal en gemeentelijk beleidskader; het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding; er uit oogpunt van milieuhygiëne (bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige milieuhinder) geen belemmeringen zijn voor deze ontwikkeling; geen archeologische waarden worden verstoord; geen negatieve effecten optreden voor eventueel aanwezige flora en fauna; naar verwachting geen negatieve effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Kolland en Overlangbroek”; de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
20