Ruim baan voor culturele toptalenten Notitie van de Vereniging CultuurProfielScholen (VCPS) over LOOK
VCPS, Zomer 2008
Inhoud
1
EEN ALGEMENE REGELING VOOR TALENTONTWIKKELING
4
2
DE LOOK-REGELING VOOR CULTURELE TOPTALENTEN
6
3
DE VOORGESTELDE FACILITERING VOOR LOOK-SCHOLEN
8
4
BIJLAGE 1: WAAROM LOOK?
9
5
BIJLAGE 2: DEFINITIEPROBLEMEN TEN AANZIEN VAN KUNST EN CULTUUR
Zomer 2008 IC1.08LL.0114 (VO6631)
11
INLEIDING In veel recente publicaties van de overheid wordt steevast gepleit voor meer ruimte voor excellentie in het Nederlandse onderwijs en het stimuleren van het ondernemerschap bij jongeren. Om excellentie en ondernemerschap te versterken zullen scholieren kennis moeten nemen van ontwikkelingen buiten school. Daarbij is het echter vaak moeilijk zulke doelstellingen om te zetten in concreet beleid dat verder strekt dan financiële prikkels. Dit wordt in de volgende notitie wel geprobeerd. Hiertoe wordt eerst een algemene regeling geschetst voor talentontwikkeling in het voortgezet onderwijs in Nederland, zodat jongeren beter in staat worden gesteld hun begaafdheid te combineren met het behalen van een diploma (paragraaf 1). Daarna wordt deze regeling toegesneden op het terrein van kunst en cultuur (paragraaf 2), waarop tenslotte een voorstel volgt tot facilitering van culturele toptalenten (paragraaf 3).
Zomer 2008 IC1.08LL.0114 (VO6631)
1
EEN ALGEMENE REGELING VOOR TALENTONTWIKKELING In 2004 publiceerde de Onderwijsraad een rapport waarin gesteld werd dat jongeren met bijzondere talenten in Nederland niet of onvoldoende gestimuleerd worden (Hoe kan het onderwijs meer betekenen voor jongeren?, Onderwijsraad, 2004). Afgezien van het feit dat de term talentontwikkeling hier opnieuw in een bijzondere betekenis gebruikt wordt (zie bijlage 2), wees de raad op het feit dat uitsluitend talentvolle dansers en musici op kunstzinnig gebied een regeling kenden. Anderen moesten op eigen kracht begaafdheid en onderwijs combineren. Sindsdien is de mogelijkheid voor een dergelijke combinatie door de Wet op de Vernieuwde Basisvorming in de onderbouw van het voortgezet onderwijs vergroot, maar ontbreekt het in Nederland nog steeds aan een structurele regeling voor talentontwikkeling op het terrein van kunst en cultuur. De toen gedane voorstellen zijn daarom nog steeds actueel. Kern van de voorstellen was het ontwerpen voor een algemene regeling met betrekking tot talentontwikkeling analoog aan de LOOT-regeling (LOOT = Landelijke Overleg Onderwijs en Topsport) voor topsporters. In deze regeling krijgt een beperkt aantal bij LOOT aangesloten scholen, de mogelijkheid om talentvolle topsporters vrijstellingen te verlenen en de combinatie van onderwijs en topsport door flankerende maatregelen te optimaliseren. In het rapport noemde de raad vier soorten talent waarvoor een dergelijk algemene regeling zou moeten worden ontworpen: cognitief talent, kunstzinnig en cultureel talent, sporttalent en talent op het terrein van het ondernemerschap. “Welk talent ook aan de orde is,”, aldus de raad, “de bestaande wet- en regelgeving zou zodanig moeten worden herzien dat scholen meer ruimte verkrijgen om onderwijs op maat te bieden.” En verderop: “De raad acht het nodig om de bestaande beleidsinspanningen op diverse terreinen (zoals cultuurprofielschool, LOOTlicentie, informatiepunt hoogbegaafden) te bundelen tot één gemeenschappelijke regeling.” Deze overtuiging is hierna in diverse nota´s (van de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en het ministerie van OCW) keer op keer herhaald. Dit gebeurde het meest toegespitst op het terrein van de cultuureducatie in een gemeenschappelijk werkstuk van beide bovengenoemde adviesorganen uit 2006, getiteld: Onderwijs in Cultuur. Versterking van cultuureducatie in primair en voortgezet onderwijs. Opnieuw was hierin sprake van een gecombineerde regeling voor talentontwikkeling op cognitief, kunstzinnig, sportief en ondernemend gebied. Met de toevoeging dat steeds ruimte moest bestaan voor de eigen keuzes van scholen en dat kwaliteit nimmer van bovenaf opgelegd kan worden, zodat - met een nadrukkelijke verwijzing richting de cultuurprofielscholen - gewacht werd op initiatieven uit het veld. Bij zo’n initiatief moet dus gestart worden met het schetsen van een algemene regeling die toepasbaar is op diverse terreinen. Als de bestaande raamregeling voor dans- en muziektalenten en de huidige LOOT-regeling hierbij tot voorbeeld dienen, dan zal de regeling iets moeten zeggen over: -
de positie van het vak Lichamelijke Opvoeding. In de bestaande regelingen wordt hiervoor een vrijstelling gegeven, soms met de toevoeging dat scholen verplicht zijn vervangende bewegingsactiviteiten te regelen. Bijvoorbeeld voor pianisten!
-
de hoogte van de vrijstellingen. Deze schommelt in beide regelingen rond de 1.000 slu
-
flankerende maatregelen, die overigens zeer divers van aard kunnen zijn.
(havo) en 1.500 slu (vwo) voor de bovenbouw van havo/vwo;
Zomer 2008 Pagina 4/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
Toch zal ook een gemeenschappelijk regeling verschillen kennen tussen de talentgebieden. Zo ligt de vrijstelling van Lichamelijke Opvoeding niet altijd voor de hand en is de indeling van topsporters (en de daarmee verbonden vrijstellingsregeling) in L1, L2 en L3 op grond van het bestaan van landelijke en internationale competities op andere terreinen onmogelijk. Toch kunnen de contouren van een dergelijke algemene regeling wel worden geschetst: 1
de algemene licentie geldt voor een van de vier genoemde terreinen van talentontwikkeling (cognitief, sportief, kunstzinnig/cultureel of ondernemend);
2
de licentie wordt steeds verleend aan scholen die lid zijn van een samenwerkingsverband op een van deze talentgebieden, waaraan kwaliteitseisen gesteld zijn ten aanzien van het lidmaatschap;
3
de scholen met een licentie bezitten een externe ‘Commissie van Aanbeveling en Advies’, die borg staat voor de kwaliteit van de talentontwikkeling, die contacten onderhoudt met diverse, relevante partners en die de selectieprocedure van leerlingen voor toelating tot de regeling bewaakt;
4
de licentie draagt bij tot vermindering van de beperkingen in de wet- en regelgeving, speciaal in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs;
5 6
de licentie schept mogelijkheden voor actieve talentontwikkeling; de licentie is beschreven in termen van competentie samen met externe partners om aldus een pedagogisch-didactische overeenstemming van handelen te bewerkstelligen, die de doorstroming naar mbo en hbo verbetert;
7
Zomer 2008 Pagina 5/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
de licentie is eenvoudig toepasbaar is en brengt geen extra kosten voor de scholen mee.
2
DE LOOK-REGELING VOOR CULTURELE TOPTALENTEN Alvorens deze criteria toe te passen op het terrein van de cultuureducatie, is het belangrijk nogmaals te wijzen op de blijvende verschillen tussen de diverse talentgebieden. Het bovengenoemde voorbeeld van het ontbreken van een nationale competitie in de kunsten (waardoor een verfijnd onderscheid tussen de diverse categorieën culturele talenten onmogelijk is) is hiervan het beste voorbeeld. Daarom kan hooguit worden gesteld dat de regeling op kunstzinnig terrein bedoeld is voor culturele toptalenten. Verder ontbreekt op kunstzinnig terrein een met het NOC*NSF vergelijkbaar instituut, om te zwijgen over de verschillen in financiële mogelijkheden tussen de diverse talentgebieden. Toch valt, ondanks dit alles, een LOOK-regeling te formuleren op grond van de algemene regeling: 1
de licentie geldt voor het terrein van kunst en cultuur en is dus toepasbaar op alle vakken
die het ministerie hiertoe rekent (beeldende kunst, theater, letteren, drama, muziek, muziektheater, audiovisuele kunst en het materiële culturele erfgoed); 2
de licentie wordt door het ministerie van OCW verleend op voordracht van het bestuur
van de VCPS aan een school die lid is van de vereniging; 3
om een licentie te verkrijgen heeft de betreffende school een ‘Commissie van
Aanbeveling en Advies’ ingesteld, die bestaat uit externe deskundigen met kennis van zaken. Deze commissie controleert of de school voldoet aan de kwaliteitseisen ten aanzien van de talentontwikkeling die hierna geformuleerd is, definieert waarom er sprake is van toptalenten, onderhoudt de contacten met externe partners en ziet toe op de selectieprocedure voor de leerlingen die gebruik willen maken van de facilitering die voortvloeit uit de licentie; 4
de licentie geldt voor de hele schoolcarrière, maar speciaal bedoeld om de knelpunten in
de bovenbouw van het voortgezet onderwijs op te lossen, zowel op vmbo-niveau als op havo/vwo-niveau; 5
de licentie vergroot de mogelijkheid tot praktische, actieve cultuureducatie;
6
deze praktische activiteiten zijn samen met externe partners beschreven in competenties
om aldus een pedagogisch-didactische overeenstemming in handelen te bewerkstellingen die de doorstroom naar mbo en hbo verbetert. Een voorwaarde waaraan het Ministerie van OCW bovendien grote waarde hecht, omdat zo´n beschrijving van kennis, vaardigheden en attitudes (competenties) naast een verbetering van de doorstroming, ook de ruimte voor excellentie vergroot. (Kunst van Leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid, Ministerie van OCW, 2007); 7
de toepassing van de licentie is eenvoudig en ze kost de scholen geen geld.
Het zal duidelijk zijn dat zo´n regeling bedoeld is voor de scholen die zich binnen de VCPS richten op de verbetering van de kunstzinnige prestaties van hun leerlingen. Daarbij moet de school aan de volgende voorwaarden voldoen alvorens te worden voorgedragen bij het ministerie: Zomer 2008 Pagina 6/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
de actieve cultuureducatie omvat ten minste twee kunstdisciplines;
-
aan de actieve cultuureducatie doen ten minste vijftig leerlingen van de school mee;
-
de school is bereid een regionale functie te vervullen op het terrein van de actieve cultuureducatie en treft hiertoe, indien nodig, noodzakelijke maatregelen;
-
de doelstellingen met betrekking tot de actieve cultuureducatie zijn vastgelegd in een leerplan;
-
de school heeft één of meer samenwerkingsverbanden met gesubsidieerde kunstinstellingen of erkende partners die vastgelegd zijn in een convenant of een samenwerkingsovereenkomst;
-
de betreffende school heeft binnen het curriculum een reguliere onderwijssamenwerking
-
de selectieprocedure voor leerlingen die gebruik willen maken van de LOOK-licentie is
-
de leerlingen die gebruik maken van de LOOK-licentie sluiten hun deelname af met
met een of meer mbo- of hbo-scholen; schriftelijk vastgelegd; certificering, die vermeld wordt op het diploma. Voldoet een school aan al deze eisen, dan kan het bestuur van de VCPS op het nadrukkelijk en schriftelijk verzoek van de betreffende school, de school voordragen bij het Ministerie van OCW voor een LOOK-licentie. Voldoet een school echter niet meer aan de voorwaarden voor het lidmaatschap van de VCPS, dan vervalt met het lidmaatschap van de VCPS ook de LOOK-licentie.
Zomer 2008 Pagina 7/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
3
DE VOORGESTELDE FACILITERING VOOR LOOK-SCHOLEN Eerder werd al geconstateerd dat de mogelijkheid voor actieve cultuureducatie op school in de Wet op de Vernieuwde Basisvorming vooreerst voldoende is, maar dat de ontwikkeling van cultureel toptalent in de bovenbouw van vmbo, havo en vwo belemmerd wordt. Daarom concentreert de voorgestelde facilitering voor LOOK-scholen zich op de bovenbouw van vmbo, havo en vwo: -
op havo/vwo blijft de beschermde status van Lichamelijke Opvoeding gehandhaafd, maar kan uitsluitend op het terrein van dans, mits adequaat onderbouwd en in voldoende mate gecompenseerd, een vrijstelling worden verleend;
-
dit geldt ook voor het vak Lichamelijke Opvoeding op het vmbo;
-
op havo/vwo bestaat de mogelijkheid, indien gewenst, een vrijstelling te geven voor de volgende onderdelen van het gemeenschappelijke deel in de bovenbouw: Maatschappijleer, ANW of CKV;
-
in het vmbo krijgen leerlingen, indien gewenst, vrijstellingen in het derde leerjaar voor tekenen, het kunstvak 1+2, informatica en verzorging, of via de ‘kaasschaafmethode’ voor een gelijke studielast, mits de vrij gekomen studielast gebruikt wordt voor actieve talentontwikkeling op het terrein van kunst en cultuur;
-
er zijn voor havo/vwo geen mogelijkheden tot vrijstellingen in het profieldeel;
-
voor havo/vwo bestaat de mogelijkheid, indien gewenst, het keuze-eindexamenvak en het vrije deel te reserveren voor actieve talentontwikkeling op het terrein van kunst en cultuur;
-
in het vmbo krijgen leerlingen, indien gewenst, een evenredige vrijstelling via de ‘kaasschaafmethode’ in het vierde leerjaar, mits de vrij gekomen studielast gebruikt wordt voor talentontwikkeling op het terrein van kunst en cultuur;
-
de school kent flankerende maatregelen, zoals de mogelijkheid tot het doen van een gespreid examen en heeft een regeling die voorziet in extra financiële middelen waarmee het noodzakelijke maatwerk wordt geleverd dat nodig is bij de complexe aansluitingsproblemen tussen voortgezet onderwijs en vervolgopleiding;
-
de inhoud en de toepassing van de vrijstelling wordt vermeld op het diploma.
Op deze wijze wordt het mogelijk dat cultureel toptalent zich in het voortgezet onderwijs op kunstzinnig terrein optimaal ontwikkelt. Ten eerste omdat oefening kunst baart, daarnaast omdat de kennis en gedrevenheid van derden een positief effect hebben op de prestaties en het niveau van de leerlingen en tenslotte omdat de doorstroom naar mbo en hbo verbetert. Een kans waarvan iedereen gebruik moet kunnen maken.
Zomer 2008 Pagina 8/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
4
BIJLAGE 1: WAAROM LOOK? Ongeveer twee jaar geleden namen enkele scholen onder leiding van het Segbroek College (Den Haag) en het Thorbecke Voortgezet Onderwijs (Rotterdam) in overleg met kunstinstellingen in die steden, het initiatief om het Landelijk Overleg Onderwijs en Kunsten (LOOK) op te richten. Deze oprichting van LOOK bleek eigenlijk een heroprichting, want al twee decennia eerder hadden vertegenwoordigers van het Plein College Sint Joris uit Eindhoven iets soortgelijks gedaan, zij het uitsluitend voor ‘dans en muziek’. Beide initiatieven hadden gelijke doelstellingen. 1
Een eerste reden tot oprichting van LOOK was dat - mede ten gevolge van
stimuleringsmaatregelen van de overheid maar beslist niet alleen hierdoor - een wildgroei in Nederland ontstaan was aan culturele activiteiten in het voortgezet onderwijs. Weliswaar zijn alle scholen in Nederland op grond van wettelijke bepalingen verplicht om aan cultuureducatie doen, maar uit een enquête naar de inhoud van deze cultuureducatie bleek dat 86% van de scholen vond dat zij de wettelijke eis al in het schoolbeleid verankerd hadden. (Monitor cultuureducatie voortgezet onderwijs, Oberon 2006). Overigens betekent ook deze verankering nog niet zoveel, want de verschillen blijven groot. Zo zijn er scholen in Nederland die drama aanbieden in de vorm van een buitenschoolse activiteit op de vrijdagmiddag, scholen die toneelvoorstellingen bezoeken en dus aan drama doen, scholen met het eindexamenvak drama, én scholen die het vak als een doorlopende leerlijn in het curriculum aanbieden. Dus kent de kramerij vele laatjes met een sterk variërende inhoud. Deze onduidelijkheid over de feitelijk aangeboden culturele activiteiten was een eerste reden om LOOK op te richten. Er was behoefte aan duidelijkheid. Daarom werd besloten dat scholen aan zekere criteria moesten voldoen alvorens zij lid konden worden van LOOK. Dit om een bepaald niveau van cultuureducatie te garanderen. Met de oprichting van de Vereniging van CultuurProfielScholen (VCPS) is deze reden voor de oprichting van LOOK verdwenen. Slechts scholen die aan van te voren vastgestelde criteria voldoen, krijgen een keurmerk met betrekking tot hun cultuureducatie en kunnen vervolgens lid worden van de VCPS. 2
Een andere reden voor de oprichting van LOOK lag in de beperkte mogelijkheden tot
actieve cultuureducatie in de bovenbouw van vmbo, havo en vwo. Dit gold vooral bij scholen die in de genoemde monitor aangaven een eigen visie te hebben ontwikkeld op cultuureducatie. Zij stellen namelijk de actieve vaardigheden voorop. Doen is voor hen belangrijk. Dit is echter in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs een probleem, want weliswaar lukt de actieve cultuureducatie door de verruiming van de wettelijke mogelijkheden in de onderbouw vrij aardig, in de bovenbouw is sprake van grote knelpunten. De Tweede Fase van het voortgezet onderwijs dreigt hierdoor een kwestie van ‘receptie en reflectie’ te worden, nauwelijks nog van ‘doen’. Dit gold overigens niet voor de zogenaamde raamregelingscholen die hun talentvolle leerlingen ook in de Tweede Fase vrijstellingen kunnen bieden voor het actief beoefenen van dans en muziek. Een eerste poging van de oprichters van LOOK om vanuit deze regeling gezamenlijk te streven naar verbreding van de mogelijkheden, werd door deze scholen beslist afgewezen uit vrees voor verlies aan status en een oneigenlijk gebruik (Notulen bijeenkomst van 12 mei 2006 in Gerrit van der Veen College in Amsterdam). Daarmee was deze weg geblokkeerd. Hierbij kwam overigens nog dat de raamregeling uitsluitend bedoeld is voor havo/vwo-scholen en slechts oogluikend toegepast Zomer 2008 Pagina 9/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
wordt op enkele vmbo-leerlingen. Dit is een opmerkelijk verschil met de regeling voor topsporters in Nederland en in oppositie met de groeiende overtuiging dat kunstzinnig talent dient te worden beoordeeld los van het intellectuele niveau. Dus is de noodzaak tot verruiming van de mogelijkheden tot actieve cultuureducatie in de bovenbouw van vmbo, havo en vwo niet verdwenen. De tweede reden voor de oprichting van LOOK is onverminderd actueel. 3
Een derde en laatste reden voor LOOK lag in de behoefte om het onderwijs nauwer te
laten samenwerken met kunstinstellingen en vervolgopleidingen. En met erkende amateurs. Om aldus zoveel mogelijk expertise en gedrevenheid in het onderwijs te brengen en ook de aansluiting met de vervolgopleidingen te verbeteren. Dit laatste is absoluut noodzakelijk, ondanks het feit dat het bijna onmogelijk gebleken is om doorlopende leerlijnen tot stand te brengen tussen het voortgezet onderwijs en mbo of hbo. Wel kan de aansluiting beter worden, zodat de doorstroming groeit, of zoals een recent rapport constateert: “Weliswaar is de relatie tussen onderwijsstructuur en onderwijsprestaties complex, maar evaluaties suggereren voorlopig dat vermindering van selectiviteit ten koste gaat van meer getalenteerde leerlingen, terwijl de aansluiting van vmbo, havo en vwo op het betreffende vervolgonderwijs verre van optimaal is. Het streven is daarom gericht op een doorstroom waarborg.” (Doorstroom en Talentontwikkeling, Onderwijsraad, 2007). Ook deze reden voor LOOK is daarmee allerminst obsoleet.
Zomer 2008 Pagina 10/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
5
BIJLAGE 2: DEFINITIEPROBLEMEN TEN AANZIEN VAN KUNST EN CULTUUR Vanaf het allereerste begin van de cultuureducatie in Nederland is er verwarring en discussie geweest over de veelvuldige gebruikte begrippen ‘kunst en cultuur’. Meestal besefte men wel dat ‘cultuur’ alle menselijke activiteiten omvat en dat het bij ‘kunst’ uitsluitend draait om de activiteiten waarbij kunstzinnige middelen en technieken doel of middel zijn, maar de consequentie van deze kennis vond geen ingang. Het gebruik van het begrip ‘kunst en cultuur’ zou dus meestal kunnen worden beperkt tot ‘kunst’ en ‘cultuureducatie’ zou eigenlijk ‘kunsteducatie’ moeten worden genoemd. Deze ingesleten gewoonten qua terminologie zijn moeilijk te veranderen, terwijl de voorstanders van ‘erfgoed’ waarschijnlijk bezwaar zouden maken tegen zo’n reductie. Daarom wordt deze terminologie vooreerst gehandhaafd. Een tweede definitieprobleem doet zich voor in de VCPS waar gesproken wordt over leden en expertleden. Duidelijk is dat het hierbij gaat om scholen die voldoen aan de eis tot lidmaatschap (‘leden’) en scholen die al een stapje verder zijn. De laatste hebben een zekere bekwaamheid verworven op kunstzinnig terrein en ze worden daarom aangeduid met ‘expert’. Het gebruik van deze begrippen vloeit voort uit de wens bij de start van de vereniging om te komen tot een ‘meester-gezel’ structuur tussen scholen. Hierbij zouden de ‘expertscholen’ hun kennis en kunde overdragen aan scholen, die weliswaar lid zijn maar minder gevorderd. Het blijft echter zaak om te zorgen dat dit nobele streven niet tot verwarring leidt, zodat het duidelijk is dat de toevoeging niks zegt over de doelstelling van de cultuureducatie van de betreffende school. De VCPS herbergt namelijk scholen van divers pluimage. Zo zijn er scholen die cultuureducatie gebruiken als middel voor hun educatieve activiteiten en bestaan er scholen die zich - aldus het huidige woordgebruik binnen de vereniging - richten op talentontwikkeling. Deze laatste term is in dit verband ongelukkig. Met omzeiling van een lange uitleg kan namelijk worden gesteld dat talentontwikkeling de essentie is van alle onderwijs, in alle vakken en op alle niveaus. Dus doen alle scholen binnen de VCPS aan talentontwikkeling. Een tweede reden om dit begrip voor de classificatie van scholen te vermijden, ligt in het feit dat het begrip talentontwikkeling langzaamaan op het terrein van kunst en cultuur een containerbegrip wordt waarin grote verschillen worden ondergebracht met betrekking tot doel, doelgroep, discipline en methode van cultuureducatie (Zicht op….talentontwikkeling en cultuureducatie, Cultuurnetwerk, 2007). Hooguit kan worden gesteld dat alle talentontwikkeling verbetering van kwaliteit beoogt. Ook de poging om de scholen binnen de VCPS onder te verdelen in scholen met een ‘brede’ en een ‘smalle’ visie op cultuureducatie loopt spaak. In zo´n onderverdeling zouden scholen die cultuureducatie inzetten als methode ‘breed’ zijn en scholen waarop de verbetering van de kunstzinnige prestatie voorop staat ‘smal’. Bezwaren tegen deze onderverdeling liggen in het feit dat sommige ‘smalle scholen’ juist een uitgebreid aanbod aan kunstvakken en –activiteiten kennen, terwijl met de komst van de zogenaamde Brede Scholen de verwarring nog groter wordt. Een ‘Brede School’ kan namelijk de extra tijd en middelen inzetten tot verbetering van de kunstzinnige prestatie en dus ‘smal’ zijn.
Zomer 2008 Pagina 11/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)
Een verdere onderverdeling zou kunnen zijn: scholen die aan cultuureducatie doen en scholen die streven naar doorlopende leerlijnen met mbo en hbo. Daarbij is het onmiskenbaar dat er scholen zijn binnen de VCPS dit laatste nastreven. Helaas is dit echter bijna onmogelijk. Zelfs op het terrein van de raamregelingscholen constateerde een vorig jaar in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gehouden onderzoek: “Als we naar de huidige stand van zaken kijken, zien we dat de samenwerking tussen hogescholen en raamregelingscholen in de meeste gevallen niet hecht is. Het gaat om een aantal zakelijke overeenkomsten. De beide partijen (hogeschool en raamregelingschool) opereren verder redelijk autonoom.” (Ontwikkeling van talent in de t/dop. Onderzoek naar vooropleidingen muziek en dans in Nederland, DSP-groep, 2007). Doorlopende leerlijnen zijn ook hier ver te zoeken, terwijl op andere kunstterreinen, zoals bij de theaterscholen, het ontstaan van zulke doorlopende leerlijnen bij voorbaat afgewezen wordt. Tenslotte streeft ook niet elke school die een nauwere samenwerking met mbo en hbo zoekt of heeft, naar doorlopende leerlijnen in de vorm van een vooropleiding. Velen zien de samenwerking vanuit het perspectief van de meervoudige intelligenties. Voor hen is verbetering van culturele prestaties een doelstelling, niet het ontstaan van een vooropleiding. Daarom lijkt het beter te spreken van scholen die in het kader van verbetering van de culturele prestaties proberen te komen tot een gemeenschappelijk pedagogisch-didactisch handelen met instellingen voor mbo en hbo. Een gemeenschappelijke afstemming lijkt het maximaal haalbare, hetgeen zeker zou bijdragen tot vergroting van de doorstroming naar relevante vervolgopleidingen, zo niet tot een verbeterde doorstroom waarborg. Na deze terminologische omzwerving is het mogelijk een voorzichtige indeling te maken van de leden van de VCPS. Er zijn scholen binnen de vereniging die cultuureducatie gebruiken om het onderwijs aantrekkelijker te maken en daarmee trachten de effectiviteit van het leerproces te verbeteren. Hierbij is sprake van ´education through the arts´ (Netwerken en verbindingen: arts and cultural education in The Netherlands, Anne Bamford, 2007), een formulering die ruimer en mooier klinkt dan cultuureducatie als middel. Daarnaast zijn er scholen waarbij de verbetering van de kunstzinnige prestaties voorop staat. ´Education in the arts´ is hun doelstelling, zonder dat dit automatisch veronderstelt dat deze scholen ook alle streven naar een LOOK-licentie, waarbij een vorm van samenwerking met mbo en hbo een absoluut vereiste is. Hieruit valt af te leiden dat het de doelstelling van LOOK is om het voor leerlingen mogelijk te maken in het voortgezet onderwijs actief hun talenten op kunstzinnig terrein te ontwikkelen tot het hoogst haalbare niveau in samenwerking met relevante vervolgopleidingen, zodat de doorstroming naar mbo en hbo verbetert. Dit geldt voor alle vakken die het Ministerie van OCW hanteert voor het project ‘Cultuur en School’ (beeldende kunst, theater, letteren, drama, muziek, muziektheater, audiovisuele kunst en het materiële culturele erfgoed) en is onafhankelijk van het intellectuele niveau van de betrokken leerlingen. Naast deze vorm van samenwerking met mbo en hbo streeft LOOK ook naar samenwerking met kunstzinnige instellingen en erkende en gepassioneerde amateur-instellingen om zo kennis en gedrevenheid van buiten het onderwijs te benutten ter verbetering van de prestaties van de leerlingen. Het is daarbij van essentieel belang dat alle leerlingen in Nederland door een regionale spreiding gebruik kunnen maken van de geboden kansen. Zomer 2008 Pagina 12/12 IC1.08LL.0114 (VO6631)