Ruim baan op de rotonde Beleidsnotitie Participatiewet en Wet maatregelen WWB oktober 2014
Inhoudsopgave 1.
Inleiding .......................................................................................................................................... 2
2.
Werkzoekenden met een arbeidsbeperking ............................................................................. 7
3.
4.
2.1.
Een nieuwe groep werkzoekenden .................................................................................... 7
2.2.
Van school direct naar werk of andere dagbesteding ..................................................... 7
2.3.
Twee doelgroepen: loonkostensubsidie en beschut werk ............................................ 10
2.4.
Toolbox ................................................................................................................................. 16
2.5.
125.000 extra banen en het Forum arbeidsmarkt Zuid-Holland Centraal ................. 18
2.6.
Afsluiten WSW (Wet Sociale Werkvoorziening)............................................................. 20
Aanscherping WWB ................................................................................................................... 21 3.1.
Beperking mogelijkheden categoriale bijzondere bijstand ........................................... 21
3.2.
Individualisering langdurigheidstoeslag .......................................................................... 23
3.3.
Uniformering arbeidsverplichtingen ................................................................................. 24
3.4.
Maatregelen bij zeer ernstige misdragingen .................................................................. 24
3.5.
Tegenprestatie .................................................................................................................... 25
3.6.
Kostendelersnorm............................................................................................................... 27
3.7.
Taaleis .................................................................................................................................. 28
Financiën...................................................................................................................................... 29 4.1.
Inleiding ................................................................................................................................ 29
4.2.
Aantallen .............................................................................................................................. 30
4.3.
Uitvoeringskosten Participatiewet en maatregelen WWB ............................................ 30
4.4.
Uitvoeringskosten WSW .................................................................................................... 31
4.5.
Kosten I-deel (loonkostensubsidie doelgroep arbeidsbeperking) ............................... 32
4.6.
Samenvattende tabel ......................................................................................................... 32
4.7.
Risico’s ................................................................................................................................. 34
Bijlage I Indicatoren programmabegroting ...................................................................................... 37
1
1. Inleiding Op 1 januari 2015 treden Participatiewet en de wet maatregelen Wet Werk en Bijstand (WWB) in werking. Beide wetten hebben gevolgen voor werkzoekenden in Zoetermeer. De WWB gaat op in de Participatiewet. Het overgrote deel van de wetgeving blijft zoals die is evenals de klantgroepen waar het om gaat. De raad heeft in november 2013 met de notitie ‘De eerste afslag naar werk’ kaders vastgesteld voor de uitvoering van re-integratie in Zoetermeer. De verandering als gevolg van de Participatiewet is dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor een nieuwe groep werkzoekenden: mensen die door een arbeidsbeperking niet in staat zijn om zelfstandig het minimumloon te verdienen. Voorheen zouden deze mensen ondersteuning vanuit de Wajong1 of de WSW2 ontvangen. In aanvulling daarop wordt met de Participatiewet het aanbod van re-integratie-instrumenten verbreed met: loonkostensubsidie voor onbepaalde tijd, werkplekaanpassingen en jobcoaching voor mensen met een arbeidsbeperking. Er zijn landelijke afspraken gemaakt over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking, waardoor er meer baankansen ontstaan voor deze groep. Met de wet maatregelen WWB, die onderdeel uitmaakt van de Participatiewet, worden de regels aangescherpt met als doel om de bijstand meer activerend te maken. Veruit het grootste deel van de wet blijft ongewijzigd. Een aantal veranderingen richt zich op de maatregelen die de gemeente kan opleggen wanneer mensen zich niet aan afspraken houden. Gemeenten zijn al sinds de invoering van de bijstandswet verantwoordelijk voor handhaving en het opleggen van maatregelen. Het maatregelenbeleid in Zoetermeer is in 2013 herzien en neergelegd in de maatregelenverordening WWB 2013. Op een aantal punten stelt het kabinet de regelgeving bij. Voor een deel krijgt de gemeente daarbij beleidsvrijheid, onder meer als het gaat om de tegenprestatie en de maatregelen bij misdragingen. Op andere punten schrijft de wet regelingen volledig voor, zo bepaalt de kostendelersnorm hoe in meerpersoonshuishoudens de hoogte van de uitkering voortaan moet worden berekend. In deze notitie doet het college beleidsvoorstellen voor het invoeren van de beide wetten. Het grootste deel van de regels uit de WWB blijft onveranderd, de voorstellen richten zich op de onderdelen die zijn gewijzigd. Uitgangspunten van het beleid Het college vindt dat iedereen in Zoetermeer mee Uitgangspunten moet doen!3 De drempel naar werk is zo laag Iedereen doet mee naar vermogen mogelijk. Ook mensen met een afstand tot de Als dat kan door te werken, lukt dat arbeidsmarkt werken naar vermogen. Meedoen is (nog) niet dan is men op een niet vrijblijvend: van iedere Zoetermeerder wordt andere manier actief verwacht, binnen zijn verantwoordelijkheden en Ondersteuning is gericht op participatie naar vermogen mogelijkheden, te doen wat nodig is om mee te doen. Daarin hebben mensen een eigen verantwoordelijkheid: vertrekpunt is dat mensen vanuit eigen kracht zo veel mogelijk zelf aan de slag gaan en participeren in de samenleving. Als dat nodig is levert de gemeente ondersteuning. Die ondersteuning is afhankelijk van de individuele situatie maar altijd gericht op meedoen naar vermogen. We gaan ervan uit dat mensen bereid zijn om mee te doen en 1
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wet Sociale Werkvoorziening 3 hoofdlijnenakkoord 2014-2018 2
2
zich daarvoor inspannen. Veel mensen doen mee en zijn aan het werk, zijn bezig om aan het werk te komen of zijn op een andere manier actief. Sommige mensen moeten over een drempel worden geholpen door ze te verleiden om actief te worden. Een deel heeft een stok achter de deur nodig omdat ze niet gemotiveerd zijn. Tegen die groep treden we streng op. Als je je niet aan afspraken en verplichtingen houdt die gelden voor mensen in de bijstand dan geldt het maatregelenbeleid dat consequenties kan hebben voor de hoogte van de uitkering. Het staande beleid in Zoetermeer is streng maar rechtvaardig. Het college ziet geen aanleiding om naast de wettelijke aanscherpingen het maatregelenbeleid te herzien. 4 Het college investeert zo nodig in mensen zodat iedereen mee kan doen. Tegenover die investering staat een tegenprestatie. In november 2013 heeft de raad ‘De eerste Aanpak ‘De eerste afslag naar werk’ afslag naar werk’ vastgesteld. Aanleiding waren 1. Uitbouwen samenwerking met forse landelijke kortingen op het rewerkgevers: SEA en TerZake integratiebudget en sterk oplopende 2. Iedereen doet mee: ook mensen werkloosheid als gevolg van de recessie. Met het met een grote afstand tot de plan stelt Zoetermeer de re-integratie aanpak bij arbeidsmarkt zijn actief met als doel om met minder middelen meer 3. Vereenvoudigen proces verstrekken mensen naar werk toe te leiden. Dat doen we uitkering bij tijdelijk en parttime werk 4. Ontwikkelen vakmanschap: door stevig te sturen op uitstroom, maximale vergroten effectiviteit beperking van de instroom en strikt handhaven. 5. Meer maatwerk bieden Hoe effectiever de aanpak en de inzet, hoe minder mensen aanspraak hoeven te maken op een uitkering. Ondersteuning is erop gericht dat mensen zelf hun problemen duurzaam kunnen oplossen en naar vermogen kunnen meedoen aan de samenleving. Bij re-integratie in Zoetermeer hanteren we de Re-integratie Rotonde, het model waarmee met elke werkzoekende de passende route naar werk en activering wordt gezocht. Deze notitie richt zich onder meer op de routes voor mensen een arbeidsbeperking om mee te doen. Ruim baan op de rotonde om ook werkzoekenden met een arbeidsbeperking aan de slag te krijgen!
4
Uitzondering vormt de maatregelen bij agressie, zie toelichting in paragraaf 3.4.
3
Samenhang decentralisaties Wmo en jeugdzorg De Participatiewet maakt onderdeel uit van een brede decentralisatieoperatie in het sociaal domein. Naast de invoering van de Participatiewet wordt regelgeving van de AWBZ naar de Wmo overgeheveld en komt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg bij de gemeente te liggen. De decentralisaties gaan op onderdelen over dezelfde mensen en gezinnen. En er is samenhang tussen de voorzieningen, zoals beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding, en de herziening van inkomensregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten. In het hoofdlijnenakkoord 2014-2018 benadrukt het college het belang van samenhang tussen de verschillende domeinen. Met de Koersnota Sociaal Domein heeft de raad toetsstenen voor de decentralisaties vastgesteld. Beleidsvoorstellen in het beleidsplan Wmo en jeugd ‘Zorg in Zoetermeer voor elkaar’ en deze beleidsnotitie zijn beide gebaseerd op de uitgangspunten uit de Koersnota. In Zoetermeer werken de gemeente en partnerorganisaties in de stad waaronder het maatschappelijk middenveld werken intensief samen. Het college hecht veel waarde aan deze samenwerking. Met ontwikkelingen in het sociaal domein en de wetswijzigingen vanaf 2015 is goede samenwerking van groot belang om veranderingen succesvol te realiseren. Gevolgen voor minima De veranderingen in het sociaal domein hebben voor sommige huishoudens financiële consequenties. De kostendelersnorm, afschaffing van een aantal categoriale verstrekkingen, maar ook de bezuinigingen vanuit het Rijk als gevolg van de decentralisatie van de zorg, waaronder kortingen op middelen voor chronisch zieken en gehandicapten5 hebben gevolgen voor het inkomen van huishoudens. Daarnaast worden de landelijke regelingen die
5
Gaat om de overheveling van Wtcg (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) en CER-gelden (Compensatie Eigen Risico) naar gemeenten.
4
ouders financieel ondersteunen, zogenaamde ‘kindregelingen’, aangepast.6 Het college streeft naar zo min mogelijk armoede onder inwoners7, idealiter doordat mensen een baan hebben. Het college wil dat de herziening van regelingen als gevolg van de wet maatregelen WWB8 niet ten koste gaat van de minima en zet erop in dat de middelen bij de doelgroep terecht blijven komen om zo armoede te voorkomen. De gevolgen voor minima in 2015 als gevolg van alle herzieningen in het sociaal domein kunnen we op dit moment nog niet overzien. Het NIBUD is gevraagd in beeld te brengen wat de gevolgen voor minima in Zoetermeer zijn als gevolg van nieuwe landelijke regelgeving en lokaal beleid. Daarbij worden ook de gevolgen van de veranderende kindregelingen betrokken. Op basis hiervan kan gericht ondersteuning vanuit het armoedebeleid worden geboden zodat armoede als gevolg van de veranderingen zoveel mogelijk wordt voorkomen. De raad ontvangt in het najaar een beleidskader armoede waarin de gevolgen van herzieningen in het sociaal domein voor minima in Zoetermeer in beeld worden gebracht en voorstellen worden gedaan om mensen en gezinnen waarvoor armoede dreigt te ondersteunen en armoedeval te beperken. Betrokkenheid van de samenleving en doelgroepen De gemeente Zoetermeer hecht veel waarde aan bijdragen van de samenleving bij het tot stand komen van beleid. In de kadernota samenspraak is opgenomen op welke manier de gemeente samenspraak met de samenleving wil organiseren. Ook de beleidsontwikkeling en implementatie van de Participatiewet en de maatregelen WWB gebeuren in Zoetermeer in samenspraak met doelgroepen, partnerorganisaties en werkgevers. Landelijke wetgeving en regionale afspraken bepalen een groot deel van de inhoud van het beleid waardoor de beïnvloedingsruimte beperkt is. Op het gebied van bijvoorbeeld armoedebeleid is meer beleidsvrijheid, om die reden is er in het samenspraaktraject in voorbereiding op de kadernota armoede veel meer ruimte voor beïnvloeding van beleid. Bij de Participatiewet en de maatregelen WWB is wel veel ruimte voor beïnvloeding van de uitvoering van beleid. De beïnvloedingsruimte verschilt per fase. 9 In de fase van besluitvorming is er door landelijke wetgeving en regionale afspraken beperkt beïnvloedingsruimte. In de begeleidingscommissie WZI10 zijn de wetswijzigingen besproken en de commissie heeft advies uitgebracht op het voorstel. Op een aantal onderdelen is daarna de inhoud van het beleid op basis van advies van de begeleidingscommissie aangepast.11 Het niveau van samenspraak voor de begeleidingscommissie is hier advisering. Tijdens de formele inspraakperiode is globale voorlichting voor inwoners van Zoetermeer in het stadsnieuws verschenen. Daarin stonden ook verwijzingen naar de website voor uitgebreidere informatie. Het niveau van samenspraak voor inwoners is hier informeren. In de fase van de uitvoering worden twee doelgroepen betrokken. Daarbij gaat het over hoe het beste invulling kan worden gegeven aan de uitvoering van het beleid: Jongeren die nu aan het werk zijn vanuit de Wajong leveren input over hoe de dienstverlening aan mensen met een arbeidsbeperking het best kan worden vormgegeven.
6
Vanaf 2015 zijn er vier regelingen die ouders financieel ondersteunen Dit zijn de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. De overige regelingen verdwijnen. Of ze gaan op in andere regelingen. 7 hoofdlijnenakkoord 2014-2018 8 Afschaffing categoriale bijzondere bijstand en individualisering langdurigheidstoeslag; zie hoofdstuk 3. 9 Zie voor toelichting op de niveaus van samenspraak de kadernota samenspraak (pagina 7). 10 De begeleidingscommissie WZI is een onafhankelijk adviesorgaan met als taak om het college van Burgemeester en Wethouders gevraagd en ongevraagd te adviseren op het terrein van werk, zorg en inkomen. 11 Zie bijlage ‘advies WZI begeleidingscommissie’
5
Een groep WWB-ers adviseert over hoe informatievoorziening over de wetswijzigingen het best kan worden ingericht. Het niveau van samenspraak is hier consulteren. Uit de bijeenkomsten worden adviezen overgenomen over de wijze van uitvoering van het beleid. Een speciaal onderdeel in de uitvoering is het te vormen Forum Arbeidsmarkt Zuid-Holland Centraal. Dit is een samenwerkingsverband van gemeenten, werkgevers en vertegenwoordigers van werkgevers, vakbonden en onderwijs. Zij maken afspraken over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Het niveau van samenspraak is hier coproduceren. Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de Participatiewet, hoofdstuk 3 de maatregelen WWB en hoofdstuk 4 financiën.
6
2. Werkzoekenden met een arbeidsbeperking 2.1. Een nieuwe groep werkzoekenden Met de Participatiewet krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid om mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen bij het vinden van werk. Meer precies gaat het om mensen die als gevolg van een beperking niet zelfstandig minstens 100% van het minimumloon kunnen verdienen. Nu maakt deze groep nog gebruik van de Wajong en de WSW. Als gemeente krijgen we te maken met de nieuwe instroom van deze groep vanaf 1 januari 2015.
Wat gebeurt er met huidige Wajongers en WSW-ers? Huidige Wajongers en WSW-ers houden recht op de voorziening die ze hebben en vallen zodoende niet onder de Participatiewet. Mensen die als gevolg van een arbeidsbeperking duurzaam geen arbeidsvermogen hebben komen ook niet naar de gemeente, voor deze groep blijft de Wajong bestaan.
Om wie gaat het? De oorzaak en de aard van arbeidsbeperkingen is divers. In het algemeen gaat het om mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking (IQ 55-80), mensen met ontwikkelingsstoornissen (bijvoorbeeld autisme of ADHD), mensen met psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld schizofrenie, stemmingsstoornissen) en mensen met lichamelijke beperkingen. Dikwijls gaat het om een combinatie daarvan. Daarnaast zijn omgevingsfactoren zoals de thuissituatie, de sociale omgeving of de relatie met de ouders12 van invloed op iemands mogelijkheden om werk te vinden en te houden. Voor de duidelijkheid, het gaat enkel om mensen die als gevolg van hun beperking niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien. Veel mensen met een beperking hebben een baan en redden zichzelf en vallen zodoende niet onder de Participatiewet. Eventuele werkplekaanpassingen of ondersteuning voor deze groep worden verleend door de werkgever en/of door het UWV in het kader van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). Het gaat bij de nieuwe doelgroep van mensen met een beperking die onder de Participatiewet vallen voornamelijk om jongeren die van school komen of recent school hebben verlaten. Daarnaast zijn er ook volwassenen die de bijstand instromen en een arbeidsbeperking hebben. We verwachten dat er in Zoetermeer jaarlijks 60 tot 80 werkzoekenden met een arbeidsbeperking een beroep doen op de Participatiewet.13 Hiervan zal slechts een gedeelte (zie tabel 1) ook aan het werk gaan. 2.2. Van school direct naar werk of andere dagbesteding Jongeren zijn er zelf, met hun ouders of verzorgers, voor verantwoordelijk dat ze hun opleiding afmaken en op zoek gaan naar een baan. Wanneer iemand er niet in slaagt om een baan te vinden en bij de gemeente aanklopt voor ondersteuning dan moet hij na melding bij de sociale dienst eerst vier weken zelf aan de slag om een baan te vinden of weer naar school te gaan. Alleen wanneer dat niet lukt en iemand zich voldoende heeft ingespannen is ondersteuning vanuit de gemeente mogelijk. Net zoals voor jongeren kan ook voor volwassenen een zoektermijn van vier weken effectief zijn.14 Die mensen waarvan bij de intake de inschatting is dat een zoekperiode de kans op uitstroom naar werk vergroot kunnen ook gevraagd worden om eerst zelfstandig vier weken op zoek te gaan naar een baan.
12
Wat werkt bij Wajongers, UMCG, UWV Noord en UWV Kenniscentrum, 2012. Bron: UWV, cijfers Wajong 2012 14 Zie onderzoek van de VU en Dienst Werk en Inkomen gemeente Amsterdam 13
7
Onder de groep jongeren die er niet in slaagt om zelfstandig een baan te vinden bevindt zich een groep kwetsbare jongeren, waaronder jongeren met een arbeidsbeperking. Voorbeelden van deze jongeren zijn Sattar en Luuk (zie volgende pagina). Deze jongeren komen meestal van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Onderzoek laat zien dat veel van hen de opleiding niet afmaken.15 Waar normaal gesproken jongeren worden geacht om zelfstandig een baan te vinden, bestaat bij kwetsbare jongeren het risico dat zij zonder ondersteuning buiten de boot vallen waardoor problemen zich opstapelen en men onnodig (langdurig) bijstandsafhankelijk wordt. Het college wil voorkomen dat deze jongeren in de problemen komen en werk en deelname aan de samenleving voor deze jongeren in gevaar komt. Om die reden wil het college jongeren waarvan de verwachting is dat ze niet zelfstandig een baan kunnen vinden, samen met het onderwijs en het bedrijfsleven in beeld brengen, naar werk toeleiden en afhankelijk van de behoefte andere ondersteuning bieden. Het college wil waar nodig aanvullend op ondersteuning vanuit het onderwijs re-integratie-instrumenten inzetten. Die ondersteuning wordt mede gefinancierd vanuit het gemeentelijk deel van het participatiebudget omdat het Rijksdeel door landelijke wetgeving hier niet in alle gevallen voor mag worden ingezet. Besluiten college: Jongeren waarvan de inschatting is dat ze niet zelfstandig een baan vinden, tijdens de zoekperiode van 4 weken óf wanneer zij nog op school zitten te kunnen ondersteunen bij het vinden van werk. Wanneer dat voor iemand de kans op uitstroom naar werk vergroot ook van 27-plussers te vragen eerst zelfstandig vier weken op zoek te gaan naar een baan.
15
Bron: UWV, feiten en cijfers over de Wajong, 2013.
8
Sattar, 21 jaar, M Startkwalificatie, slechtziend Persoonlijkheid
Situatie thuis Situatie werk/studie
Rustig en timide komt hij over Agressie incidenten Zeer zelfstandig en zelfredzaam Intelligent Instabiele thuissituatie Crimineel verleden Heeft MBO diploma gehaald
Sattar heeft VMBO gevolgd, en daarna MBO detailhandel. Hiervoor heeft hij een diploma gehaald. Daarna heeft hij een jaar MBO helpende welzijn gedaan, maar geen diploma gehaald. Via uitzendbureaus heeft hij korte baantjes gehad. Sattar is slechtziend sinds zijn 6e jaar. De artsen weten niet wat het is. Sinds een jaar of vier is het stabiel en gaan zijn ogen niet verder achteruit. Hij kan wel lezen, maar alleen als hij het boek vlak voor zijn gezicht houdt. Hij herkent mensen vooral aan hun stem. Sattar heeft helemaal geen hulpmiddelen of aanpassingen en hier is ook nog nooit naar gekeken. Hij is wel alleen naar de afspraak gekomen. In het verleden is hij veel met politie en justitie in aanraking geweest en is hij betrokken geweest bij agressie-incidenten. Sattar zegt dat er ooit bij hem schizofrenie is gediagnosticeerd, maar hij is hier niet voor in behandeling en gebruikt ook geen medicatie. Sterke kanten: Sattar is ondanks zijn visuele beperking en lastige en weinig ondersteunende thuissituatie behoorlijk zelfredzaam. Hij kan ook redelijk goed leren, heeft een diploma MBO detailhandel gehaald en heeft ook al wel eens via uitzendbureaus gewerkt. Ontwikkelpunten en aandachtspunten: er zijn verschillende dingen nog niet goed uitgezocht. Sattar heeft helemaal geen hulpmiddelen of aanpassingen. Hiermee zouden zijn mogelijkheden misschien vergroot kunnen worden. Ook is er een groot verschil tussen de rustige, timide en visueel beperkte Sattar zoals hij in het gesprek zit, en het beeld van agressiviteit, mogelijke psychiatrische problematiek en wellicht criminaliteit dat naar voren komt uit zijn verleden.
Luuk, 18 jaar, M Speciaal onderwijs achtergrond, licht verstandelijk beperkt Persoonlijkheid
Situatie werk Situatie thuis
Wil graag werken en geld verdienen Vaak ziek, slechte weerstand Weinig sociale contacten Wil graag werken en naar school, maar valt regelmatig uit doordat hij veel ziek is. Veel op zichzelf aangewezen Regelmatig ruzie met zijn moeder Financiële problemen
Luuk wil graag geld verdienen en voor zichzelf kunnen zorgen. Hij vindt computers leuk, daar zou hij graag alles over willen leren. Luuk komt over als een vriendelijke jongen, een beetje jong voor zijn leeftijd. Luuk is verstandelijk licht beperkt en komt uit een zwak sociaal milieu. Fysiek mankeert Luuk niets behalve dat hij vaak ziek is, weinig weerstand heeft; hij eet niet goed en gaat weinig naar buiten. Hij is aan het solliciteren, maar heeft tot nu toe nog geen geluk. Hij heeft net 7 maanden gewerkt via een Work First project. Ongeschoold werk zou mogelijk moeten zijn. Van belang is continuïteit te waarborgen, zorgen dat hij een voldoende CV opbouwt en kijken of hij daadwerkelijk voldoende werknemersvaardigheden heeft. Luuk heeft tot de 4e klas op een basisschool gezeten. Het ging niet zo goed. Hij is toen verder gegaan in het speciaal onderwijs en heeft de basisschool hier afgemaakt. Daarna is hij naar een school gegaan met een mix van gewoon en langzaam lerende kinderen. Vervolgens heeft hij een half jaar op een ROC gezeten richting lassen en hout. Hij is hier gestopt omdat het thuis niet goed ging. Moeder is van 6.00 tot 18.00 weg omdat ze werkt bij een banketfabriek. Luuk kookt meestal. Moeder heeft schulden waardoor Luuk niet meer naar school kan en zo snel mogelijk geld wil verdienen. Ze willen graag in dit huis kunnen blijven wonen. Vroeger hebben moeder en zoon wel veel ruzie gehad. Nu gaat het wel goed.
9
2.3. Twee doelgroepen: loonkostensubsidie en beschut werk Wanneer werkzoekenden met een arbeidsbeperking er niet in slagen om zelfstandig een baan te vinden, kan men vanuit de Participatiewet inkomensondersteuning en hulp bij reintegratie krijgen. De ‘nieuwe doelgroep’ van mensen met een arbeidsbeperking wordt in de Participatiewet onderverdeeld in twee groepen: 1. Doelgroep loonkostensubsidie: mensen die kunnen werken en in dienst kunnen komen bij een werkgever, maar als gevolg van een arbeidsbeperking niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. 2. Doelgroep beschut werk: mensen die kunnen werken maar waarbij vanwege kosten van begeleiding en aanpassingen niet van werkgevers verwacht kan worden dat zij deze mensen in dienst nemen. In de Participatiewet is vastgelegd dat het UWV op basis van door het Rijk gestelde criteria advies geeft of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. De gemeente is niet verplicht om beschut werk vorm te geven. In dat geval bestaat de kans dat er ook geen middelen voor deze groep vanuit het Rijk aan de gemeente beschikbaar worden gesteld. Het college wil dat iedereen werkt naar vermogen. Vanuit dat principe wordt de ruimte die de Participatiewet biedt om instrumenten en ondersteuning in te zetten benut om deze twee groepen naar werk toe te leiden. Doelgroep loonkostensubsidie Om het voor werkgevers aantrekkelijker te Voorbeeld: Anneke heeft een beperking maken om iemand vanuit de bijstand aan te en vindt met ondersteuning van de nemen kan de gemeente een tijdelijke gemeente een baan bij een loonkostensubsidie verstrekken. Dat wordt in zorginstelling. Na een proefperiode wordt Zoetermeer al lange tijd toegepast. Met de een loonwaardemeting uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de loonwaarde van Participatiewet worden de mogelijkheden om Anneke 70% is. Zij krijgt een loonkostensubsidie te verstrekken uitgebreid. dienstverband bij de zorginstelling (CAO Het wordt mogelijk om voor mensen met een welzijn). De zorginstelling ontvangt een arbeidsbeperking een loonkostensubsidie voor subsidie van 30% van het wettelijk onbepaalde tijd in te zetten. In de minimumloon van de gemeente. De 70% Participatiewet is opgenomen dat de hoogte van het minimumloon en het verschil van de loonkostensubsidie wordt bepaald op tussen CAO-loon en minimumloon komt basis van loonwaarde. 16 ten laste van de werkgever. Bij de intake wordt een inschatting gemaakt of De loonwaardemeting wordt jaarlijks iemand in staat is om zelfstandig het herhaald, dat is wettelijk zo geregeld. minimumloon te verdienen. Wanneer na proefplaatsing uit de loonwaardemeting blijkt dat iemand een loonwaarde heeft van minder dan 100% van het minimumloon, kan een loonkostensubsidie worden versterkt. Eén loonkostensystematiek in de regio Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de loonwaardemeting. De arbeidsmarktregio’s ZuidHolland Centraal17 en Haaglanden18 hebben afgesproken om gezamenlijk een loonwaardesysteem in te kopen. Reden is dat gemeenten in de regio beleid en uitvoering zoveel mogelijk op elkaar willen afstemmen om werkgevers in de regio niet te belasten verschillende systemen en regelingen. Ook voorkomen we hiermee dat gemeenten met elkaar concurreren door verschillen in de hoogte van de subsidie. Bovendien zijn de kosten lager wanneer gezamenlijk een systeem wordt ingekocht. De gemeente Den Haag koopt namens de gemeenten in de regio’s Zuid-Holland Centraal en Haaglanden het loonwaardesysteem in. 16
De loonwaarde vertegenwoordigt de verhouding tussen arbeidsprestatie van een medewerker in vergelijking tot medewerkers zonder arbeidsbeperking die hetzelfde werk doen 17 Zoetermeer, Pijnacker-Nootdorp, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar, Voorschoten, Lansingerland 18 Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Rijswijk, Westland
10
Werkgeverscheque Twee soorten loonkostensubsidie: Naast een loonkostensubsidie voor 1. Loonkostensubsidie voor mensen met een mensen met een arbeidsbeperking, arbeidsbeperking. Is nieuw en wordt is er ook een loonkostensubsidie gebaseerd op basis van de loonwaarde. Kan mogelijk voor mensen zonder als nodig voor onbeperkte tijd worden ingezet arbeidsbeperking. Deze vorm van 2. Werkgevercheque: Tijdelijke loonkostensubsidie bestaat al lange loonkostensubsidie voor mensen die aan de slag gaan vanuit de bijstand. Bestaat al en tijd. Het college stelt net als in wordt qua hoogte en duur gelijkgetrokken met andere gemeenten in de regio de de regio. loonkostensubsidie voor mensen zonder arbeidsbeperking bij zodat concurrentie met mensen met arbeidsbeperking wordt voorkomen. Daarbij wordt, in lijn met de gemeenten in de regio’s Zuid-Holland Centraal en Haaglanden voortaan gesproken van de ‘werkgeverscheque’ en worden de volgende bedragen gehanteerd: Bij een 6 maanden contract maximaal € 2.250 loonkostensubsidie Bij een 12 maanden contract maximaal € 4.500 loonkostensubsidie. De bedragen gelden bij een arbeidsovereenkomst van 32 uur of meer. Bij een lager aantal uren worden de bedrag naar verhouding bijgesteld.
11
Aantallen en kosten Onderstaande tabel laat zien wat de inschatting is van het aantal mensen dat met een arbeidsbeperking aan het werk gaat. Daarnaast zijn de verwachte kosten weergegeven.
*Dit betreft een gemiddelde. De kosten liggen bij aanvang rond de € 5.000 per klant, maar dalen naar verloop van tijd omdat de verwachting is dat wanneer iemand langer in dezelfde baan aan het werk is minder begeleiding nodig is. In het bedrag zit ook een werkgeversvergoeding van €1.500 verdisconteerd. ** De beschikbare middelen voor re-integratie per klant neemt jaarlijks als gevolg van Rijksbezuinigingen af. In ‘De eerste afslag naar werk’ zijn uitgangspunten benoemd hoe Zoetermeer de kosten voor reintegratie terugbrengt conform de beschikbare middelen. Re-integratiekosten worden gerekend voor de hele nieuwe doelgroep, begeleidingskosten alleen voor de mensen die aan het werk gaan. De ingeschatte omvang van de hele nieuwe doelgroep: 35 (2015), 105 (2016), 175 (2017), 245 (2018). *** Gemiddelde varieert als gevolg van variaties in het Rijksbudget. **** Voor nadere toelichting zie paragraaf 2.4 kopje studieregeling. Toelichting kostensoorten Begeleidingskosten: Dit gaat om begeleiding op de werkplek van mensen die een arbeidsbeperking hebben en met loonkostensubsidie aan het werk gaan. Het gaat om begeleiding op de werkplek (jobcoaching) en een vergoeding voor de werkgever als tegemoetkoming in de extra begeleidingskosten voor de werkgever. De bedragen zijn geraamd op grond van ervaringscijfers van het UWV bij de begeleiding van Wajongers. Re-integratiekosten: Dit betreft kosten voor iedereen met een arbeidsbeperking waar de gemeente voor verantwoordelijk is, maar die nog niet aan het werk zijn. Het gaat om re-integratie en opleidingskosten die worden gemaakt om mensen toe te leiden naar werk. Aanpassing van de werkplek: Hier gaat het om eventuele benodigde aanpassingen op de werkplek voor mensen met een arbeidsbeperking die aan het werk zijn. Het gemiddelde bedrag is gebaseerd op
12
ervaringscijfers van het UWV met de Wajong. In de Wajong heeft circa 1 op de 10 werkende Wajongeren een werkplekaanpassing nodig tegen een kostprijs van gemiddeld € 3.000. De gemiddelde kosten per persoon zijn zodoende € 300. Scholingskosten: Dit betreft een tegemoetkoming voor jongeren die een arbeidsbeperking hebben en nog studeren (zie paragraaf 2.4). De vergoeding is gebaseerd op de ingeschatte lagere inkomsten uit werk ten opzichte van studerende jongeren zonder arbeidsbeperking en afgestemd met de andere gemeenten in de regio Zuid-Holland Centraal. No-riskpolis: De no-riskpolis betreft een tegemoetkoming in de verzekeringskosten voor werkgevers in geval van ziekte van een medewerker met een arbeidsbeperking. Het bedrag is gebaseerd op inschattingen van verzekeraars en het UWV. Loonkostensubsidie: Dit betreft de kosten voor de loonkostensubsidie op basis van loonwaardemeting. De totale kosten zijn gebaseerd op basis van informatie van het Rijk over de gemiddelde ‘loonwaarde’ van mensen in de doelgroep (45%).
De kostentabel laat zien dat de toevoeging door het Rijk aan het Participatiebudget (ook wel W-deel genoemd) voor begeleiding en re-integratie lager is dan de ingeschatte kosten. In 2015 gaat dat voor de begeleiding om een verschil van € 84.000 oplopend tot mogelijk € 331.000 in 2018. Het college wil het verschil dekken met het gemeentelijk deel van het Participatiebudget, de totale verdeling van de middelen is opgenomen in hoofdstuk 4. Voor de loonkostensubsidie (ook wel I-deel of inkomensdeel genoemd) is nog veel onzeker, vooralsnog is het de verwachting dat de extra middelen vanuit het Rijk niet toereikend zijn. Het ingeschatte verschil is in 2015 mogelijk € 32.000 oplopend tot € 258.000 in 2018. Er is een aantal oorzaken waardoor de vergoeding van het Rijk lager is dan de ingeschatte kosten. Het Rijk gaat in de budgettering uit van een veel lager aantal mensen met een arbeidsbeperking dat naar de gemeente toekomt. Het Rijk budgetteert alleen voor hen die ook daadwerkelijk aan het werk gaan. In onze kostenraming gaan we er ook vanuit dat er een behoorlijke instroom zal zijn die niet aan het werk zal gaan maar in de uitkering komt. De reden dat Zoetermeer uitgaat van een hogere instroom dan het Rijk, is gebaseerd op huidige instroomcijfers van het UWV. Jaarlijks stromen er in Zoetermeer circa 120 mensen in de Wajong, op basis daarvan is de inschatting dat in de Participatiewet circa 60 tot 80 mensen met een arbeidsbeperking in de Participatiewet zullen instromen. Wat daar nog bij komt is dat het Rijk een inschatting maakt van de bestandstoename in het verleden, maar de huidige instroom is verhoudingsgewijs hoger. Dit is ook zichtbaar in andere ‘newtowns’. Naast de verwachting dat het aantal klanten hoger is dan het Rijk raamt, rekent het Rijk met veel lagere uitvoeringskosten dan het Rijk (NB. de uitvoeringskosten zijn weergeven in tabel 4 in hoofdstuk 4). Aannames Rijk versus inschatting Zoetermeer Voor de doelgroep mensen met een arbeidsbeperking is rekening gehouden met een instroom van gemiddeld 70 per jaar, het Rijk rekent met lagere aantallen: Aantal klanten Rijk: 2015: 10 2016: 34 2017: 62 2018: 87 Aantal klanten Zoetermeer: 2015: 35 2016: 105 2017: 175 2018: 245 Uitvoeringskosten berekening Rijk: € 1.400 per klant Uitvoeringskosten berekening VNG: € 2.800 per klant Begeleidingskosten nieuwe doelgroep Rijk: gemiddeld € 4.000 begeleidingskosten Begeleidingskosten nieuwe doelgroep Zoetermeer: De lange termijn verwachting is dat de kosten uitkomen op gemiddeld € 3.800 (jobcoaching), het eerste jaar waarschijnlijk voor € 4.900 per klant. Daarbij komt nog circa € 2.600 re-integratiekosten per klant per jaar voor de mensen met 13
een arbeidsbeperking die onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen nog (nog) geen werk hebben. Het Rijk hevelt geen budgetten over voor deze groep. Voor de begeleidingskosten van mensen in beschut werk gaat Zoetermeer uit van € 10.000 per jaar in plaats van de € 8.500 per klant waarmee het Rijk rekent. Het Rijk hevelt geen budget over voor de groep mensen met een arbeidsbeperking die niet aan het werk gaan. Het college wil ook in deze groep investeren en reintegratievoorzieningen bieden zodat ook zij naar vermogen mee kunnen doen. Inschatting van deze kosten zijn gemiddeld € 2.600 per klant per jaar voor een periode van 1,5 jaar. Van belang is dat zowel het daadwerkelijke aantal mensen dat aan de slag gaat met een loonkostensubsidie als de kosten die daarvoor gemaakt worden moeilijk voorspelbaar zijn. Het college denkt met de beschreven kosten en aantallen een realistische inschatting te maken. Maar een aantal factoren zijn moeilijk voorspelbaar, zoals de instroom in de Participatiewet van het aantal mensen met een arbeidsbeperking en de exacte kosten van begeleiding zoals jobcoaching. Om goed grip te houden op de ontwikkeling van prijs en aantallen zal het college jaarlijks bij de het tweede tussenbericht en de jaarrekening de ontwikkelingen rapporteren zodat beleid of budgettering tijdig kan worden bijgesteld. Besluiten college: In beleidsregels vast te leggen dat de loonkostensubsidie voor mensen zonder arbeidsbeperking in lijn wordt gebracht met de regio’s Zuid-Holland Centraal en Haaglanden: - Bij een 6 maanden contract maximaal € 2.250 loonkostensubsidie - Bij een 12 maanden contract maximaal € 4.500 loonkostensubsidie. De bedragen gelden bij een arbeidsovereenkomst van 32 uur of meer. Bij een lager aantal uren worden de bedrag naar verhouding bijgesteld. Jaarlijks bij het tweede tussenbericht en de jaarrekening de ontwikkeling van de omvang en kosten, waaronder de uitkeringskosten, van de doelgroep loonkostensubsidie te rapporteren. Doelgroep beschut werk Mensen met een beperking, maar met arbeidsvermogen waarbij “vanwege de kosten van begeleiding en aanpassingen niet van werkgevers verwacht kan worden dat zij deze mensen in dienst nemen”, kan de gemeente een beschutte werkplek aanbieden. In het beleidsplan ‘De eerste afslag naar werk’ heeft de raad, in lijn met het herstructureringsplan DSW, besloten om deze voorziening te bieden: ‘In Zoetermeer willen we mensen met een arbeidsbeperking die niet bij reguliere werkgevers in dienst kunnen komen de kans blijven bieden om mee te doen.’ Op deze manier kunnen ook deze mensen naar vermogen participeren. In de Participatiewet is geregeld dat de gemeente en het UWV samen bepalen of mensen alleen in een beschutte werkomgeving kunnen werken. Wanneer iemand zich voor bijstand meldt, maakt de gemeente een inschatting of iemand door lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen zoveel begeleiding of aanpassingen nodig heeft dat niet van een werkgever verwacht kan worden dat die deze persoon in dienst neemt. Het college wil mensen met een arbeidsbeperking de mogelijkheid bieden om met behoud van uitkering te werken in dagactiviteiten waarin mensen arbeidsmatig actief zijn. Dagactiviteiten bieden mensen structuur en een zinvolle dagbesteding in een omgeving zonder productiedruk. Regelmatige gesprekken met begeleiders geven de gemeente zicht 14
op de ontwikkelingsmogelijkheden van deze doelgroep. Het college wil mensen die daarvoor de potentie hebben de mogelijkheid bieden zich op basis van het minimumloon verder te ontwikkelen in beschut werk. Samenhang AWBZ/Wmo De gemeente krijgt met de decentralisatie AWBZ/Wmo de verantwoordelijkheid voor het organiseren van arbeidsmatige dagbesteding. Dat biedt mogelijkheden om de uitvoering van beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding samen te brengen. Aanbieders hebben geadviseerd om de mogelijkheid te creëren om een vernieuwend aanbod te ontwikkelen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk. Het college wil de DSW met aanbieders van arbeidsmatige dagbesteding en werkgevers een vernieuwend aanbod laten ontwikkelen op het gebied van beschut werk en arbeidsmatige dagbesteding en eventueel vrijwilligerswerk en re-integratie. Aantal en kosten De precieze omvang van het aantal mensen dat zich op basis van het minimumloon vanuit arbeidsmatige dagbesteding kan ontwikkelen in beschut werk valt niet exact te voorspellen. Een richtlijn is de verwachting van het kabinet dat er op termijn 30.000 beschutte werkplekken nodig zijn, dat is een derde van de huidige omvang van de WSW. Wanneer we die cijfers vertalen naar Zoetermeer is de inschatting dat er jaarlijks 4 of 5 plaatsen nodig zijn, oplopend tot 90 structureel op de lange termijn. Hieronder wordt een beeld gegeven van de verwachte kosten van de voorziening zijn.19
19
Bij de verwachte kosten wordt uitgegaan van de cijfers uit het herzien herstructureringsplan DSW.
15
Evenals bij de groep mensen met een arbeidsbeperking die in dienst kunnen komen bij een werkgever (tabel 1) geldt ook voor de doelgroep beschut werk dat de vergoeding van het Rijk lager is dan de kosteninschatting van het college. Het Rijk budgetteert de begeleidingskosten van mensen in beschut werk op € 8.500 per persoon. Dit is gelijk aan de gemiddelde begeleidingskosten binnen de Sociale Werkvoorziening anno 2012. Maar door de komst van de Participatiewet blijft alleen de groep die de meeste begeleiding nodig heeft in aanmerking komen voor beschut werk. De begeleidingskosten liggen daarom hoger. Op basis van ervaringscijfers in de WSW is de inschatting dat de kosten gemiddeld € 10.000 bedragen. Naast de begeleidingskosten gelden uitvoeringskosten, deze cijfers zijn gebaseerd op de huidige kosten binnen de WSW. Daarnaast is de verwachting dat de benodigde middelen uit het I-deel hoger liggen dan de toevoeging van het Rijk. Om goed grip te houden op de ontwikkeling van prijs en aantallen zal het college jaarlijks bij het tweede tussenbericht en bij de jaarrekening de ontwikkeling van beschut werk rapporteren. Daarnaast kiest het college ervoor, vanuit de ambitie dat mensen meedoen naar vermogen én vanwege de hoge kosten van de voorziening en onzekerheid van toekomstig Rijksbeleid en -financiering, om deze mensen aan te stellen in een tijdelijke aanstelling. Op basis van de ontwikkeling van de kandidaat wordt regelmatig bekeken of bemiddeling naar regulier werk mogelijk is. Voor die werkzoekenden waarbij blijkt dat een structurele behoefte is aan beschut werk, wordt na drie jaar een vast dienstverband mogelijk. Uitvoering Het college wil, in lijn met het herstructureringsplan, de uitvoering van beschut werk in 2015 bij het eigen uitvoeringsbedrijf DSW onderbrengen. DSW is gezien de overeenkomst tussen de huidige doelgroep van de sociale werkvoorziening en de doelgroep voor beschut werk op de kortere termijn kwalitatief het beste in staat om de kwetsbare doelgroep te bedienen. Het college wil 2015 gebruiken om, met aandacht voor kosten en effectiviteit, de verschillende vormen en mogelijkheden om beschut werk te organiseren te onderzoeken. Besluiten college: De uitvoering van beschut werk voor 2015 in te kopen bij DSW. Mensen die op beschut werk komen krijgen een tijdelijk contract. Wanneer na drie jaar blijkt dat een structurele behoefte is aan beschut werk, wordt een vast dienstverband mogelijk. In pilots een vernieuwend aanbod te ontwikkelen op het gebied van arbeidsmatige dagbesteding, beschut werk en vrijwilligerswerk. Voor te stellen aan de raad: Mensen die door een arbeidsbeperking een zodanige mate van begeleiding en/of aanpassingen aan de werkplek nodig hebben dat van een werkgever niet verwacht kan worden dat hij hem in dienst neemt, krijgen de mogelijkheid om met behoud van uitkering te werken in dagactiviteiten waarin men arbeidsmatig actief is. Mensen die daarvoor de potentie hebben krijgen de mogelijkheid om zich op basis van het minimumloon verder te ontwikkelen in beschut werk. Jaarlijks bij het tweede tussenbericht en de jaarrekening de ontwikkeling van de omvang en kosten van beschut werk, waaronder de uitkeringskosten, te rapporteren.
2.4. Toolbox Doelstelling is dat werkzoekenden met een arbeidsbeperking aan het werk gaan. Daarvoor krijgt de gemeente zowel voor mensen in de doelgroep loonkostensubsidie als beschut werk 16
een aantal instrumenten in handen. Het college wil de ruimte die de wet biedt om instrumenten in te zetten benutten om participatie en zelfstandigheid zoveel mogelijk te bevorderen. Om ervoor te zorgen dat werkgevers in de regio niet te maken krijgen met een grote hoeveelheid verschillende instrumenten hebben wethouders van de gemeenten in Zuid-Holland Centraal en Haaglanden met de ‘gelijktrekagenda’ afgesproken om bestaande en nieuwe instrumenten op dezelfde manier in te richten. Deze zijn opgenomen in een toolbox voor werkgevers die in de regio’s Zuid-Holland Centraal en Haaglanden op dezelfde manier zijn vormgegeven. Uitgangspunten zijn: 1. Zo simpel mogelijk 2. Inzetten als echt nodig is 3. Eén uniform aanbod voor werkgevers en werkzoekenden in de regio’s Zuid-Holland Centraal en Haaglanden 4. Zo min mogelijk gedoe voor werkgevers Een aantal instrumenten moet nog worden uitgewerkt20 en wordt met de verordening ter besluitvorming aan het college en de gemeenteraad voorgelegd. No-riskpolis Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid in geval van ziekte van een medewerker. Om te voorkomen dat in sommige gevallen het risico op ziektekosten een reden wordt om iemand met een arbeidsbeperking niet aan te nemen, kan op basis van de individuele situatie van de medewerker een no-risk polis worden ingezet. De no-riskpolis vergoedt kosten in geval van ziekte van een medewerker. De precieze voorwaarden waaronder de norisk polis wordt vergoed worden nog uitgewerkt21 en met de verordening ter besluitvorming aan het college en de raad voorgelegd. Jobcoaching Jobcoaching is een vorm van intensieve begeleiding van werknemers. Ervaringen met WWB-ers en de Wajong laat zien dat jobcoaching een belangrijk instrument kan zijn om mensen aan het werk te krijgen en te houden. 22 Omvang van de inzet wordt afgestemd met de werkgever en werkzoekende. Voor werkgevers is een vergoeding van begeleidingskosten mogelijk. De voorwaarden worden nog nader uitgewerkt en met de verordening ter besluitvorming aan het college en de raad voorgelegd. Werkplekaanpassingen Voor sommige mensen met een arbeidsbeperking zijn aanpassingen van de werkplek nodig om te kunnen werken. Werkgevers hebben daar een verantwoordelijkheid in. Aanvullend daarop kan op basis van de individuele situatie een werkplekaanpassing worden vergoed. De voorwaarden worden nog nader uitgewerkt en met de verordening ter besluitvorming aan het college en de raad voorgelegd. Studieregeling De gemeente krijgt met de Participatiewet de mogelijkheid om studerende jongeren met een arbeidsbeperking een studieregeling (vergoeding) te verstrekken. Jongeren met een arbeidsbeperking hebben veel minder mogelijkheden om te werken naast hun studie. Bovendien is de drempel om geld te lenen voor een studie hoger omdat de kans op een baan kleiner is. Het college streeft ernaar dat alle Zoetermeerders dezelfde kansen hebben om goed onderwijs te volgen. Om die reden wil het college jongeren met een substantiële arbeidsbeperking via de studieregeling een tegemoetkoming in hun inkomen bieden. De 20
Mede doordat het aanbod van een aantal instrumenten nog in ontwikkeling is door UWV, verzekeraars en gemeenten. 21 Mede op basis van het aanbod dat landelijk ontwikkeld wordt 22 Wajong en werk – onderzoek naar de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten, inspectie Werk en Inkomen
17
invulling van de studieregeling wordt in afstemming met de regiogemeenten in beleidsregels uitgewerkt en gefinancierd met de middelen die daarvoor door het Rijk worden overgeheveld naar de gemeente. Op basis van landelijke cijfers gaat het om een groep van circa 40 studenten in 2015 oplopend tot 160 in 2018. Het college stelt voor de hoogte van de studietoeslag te stellen op € 100 per maand. 23 Dit bedrag is afgestemd met gemeenten in de regio en met het door het Rijk beschikbaar gestelde budget. De invulling van de studieregeling wordt bij verordening geregeld. De financiële vertaling is opgenomen in tabel 1. Cliëntondersteuning Vanuit de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo krijgt de gemeente de wettelijke verantwoordelijkheid om voor alle burgers de functie van cliëntondersteuning in te richten. Een deel van de werkzoekenden met een arbeidsbeperking waarvoor de gemeente met de Participatiewet verantwoordelijk wordt maakt op dit moment gebruik van cliëntondersteuning vanuit MEE. Voor de kortere termijn is het van belang dat er voor deze groep kwetsbare burgers continuïteit is in deze vorm van ondersteuning. Mede om die reden is – zoals voorgesteld in het beleidsplan Wmo en jeugd – regionaal afgesproken om MEE te contracteren voor 2015. Voor te stellen aan de raad: Studerende jongeren met een substantiële arbeidsbeperking kunnen gebruik maken van een studieregeling De hoogte van de studieregeling te stellen op € 100 per maand. 24 2.5. 125.000 extra banen en het Forum arbeidsmarkt Zuid-Holland Centraal Samenwerking met werkgevers bij het bemiddelen van werkzoekenden naar werk staat voor het college met stip op één. Werkgevers en overheid kunnen niet zonder elkaar bij het versterken van de werkgelegenheid. De samenwerking met werkgevers, onder meer via de SEA, het werkgeversservicepunt en het ondernemershuis Ter Zake is in Zoetermeer een belangrijke pijler van het re-integratiebeleid. Met De eerste afslag naar werk is richting gegeven aan de manier waarop werkgevers worden betrokken bij de re-integratie van werkzoekenden. Ook bij de bemiddeling van werkzoekenden met een arbeidsbeperking naar werk slaan werkgevers en gemeenten de handen ineen. Het verstevigen van de binding met werkgevers en het versterken van de werkgelegenheid vormt een van de hoofddoelstellingen van het hoofdlijnenakkoord 2014-2018. Landelijke afspraken, regionale banen Om ervoor te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking ook echt aan het werk komen hebben sociale partners afgesproken landelijk 125.000 extra banen te realiseren25. Voor de regio ZHC gaat dat om circa 1.600 extra banen in 2024, beginnend met 265 eind 2016, waarvan 205 in de marktsector en 60 bij de overheid. De afspraken over het aantal extra banen zijn niet vrijblijvend. Als de afgesproken banen er niet komen, treedt de quotumplicht zoals vastgelegd in de ‘Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten’ in werking. 26 In 23
En wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumenteprijsindex En wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex 25 Zie sociaal akkoord: Doelgroep van de extra banen zijn: 1. mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen en vallen onder de doelgroep van de Participatiewet; 2. Wajongers; 3. mensen die begeleid werken vanuit de WSW en 4. mensen met een WSW-indicatie op de wachtlijst van de WSW. De eerste jaren zijn de Wajongers en mensen op de wachtlijst van de WSW als prioriteitsgroep aangewezen. 26 De ministerraad heeft eind april ermee ingestemd het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State te zenden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer. 24
18
deze wet is omschreven welke maatregelen volgen als het toegezegde aantal arbeidsplaatsen niet wordt gehaald. Een eerste beoordeling van het aantal extra banen vindt in 2016 plaats. Om die extra banen te realiseren en mensen op de banen te krijgen is in de Participatiewet vastgelegd dat elke arbeidsmarktregio een zogenaamd ‘Werkbedrijf’ vormt. In de regio ZuidHolland Centraal willen de ZHC gemeenten in samenwerking met het bedrijfsleven en sociale partners en onderwijs het ‘Forum Arbeidsmarkt Zuid-Holland Centraal’ opzetten, de regionale variant van het ‘Werkbedrijf’. Het Forum vormt de verbindende schakel tussen mensen met een arbeidsbeperking en werkgevers. Het Forum Arbeidsmarkt ZHC Het Forum is een platform met vertegenwoordigers van de SEA, werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeentebestuurders, UWV en onderwijs. Doelstelling is dat deze partijen zich richten op de opgaven die met de komst van de Participatiewet en Quotumwet op gemeenten en werkgevers afkomen. Daarnaast kan het Forum een rol spelen in het verbinden van de lokale samenwerkingsplatforms. Mogelijke thema’s voor het Forum zijn: Vertaling landelijke afspraken over extra banen naar regionale situatie Vertaling landelijke convenanten naar de regio Monitoren van de ontwikkeling van het aantal extra banen Opstellen marktbewerkingsplan om in beeld te brengen bij welke sectoren en bedrijven kansen zijn om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder mensen met arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Afspraken over basispakket aan functionaliteiten zoals: re-integratie-instrumenten, werkplekaanpassingen, no-risk polis etc. Verbinden van de lokale ondernemersplatforms door succesvolle lokale initiatieven te verbreden naar de regio. In de regio Haaglanden bevindt zich in verhouding tot de regio ZHC en de rest van het land een groot aantal overheidsorganisaties. Deze organisaties hebben een omvangrijke taakstelling in het creëren van extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking, tot 2016 gaat het al om 685 banen. Het college gaat samen met de regio Haaglanden een aanvalsplan maken om de extra banen bij deze organisaties te realiseren en ingevuld te krijgen. Extra banen gemeente als werkgever Het college wil dat de gemeentelijke organisatie als werkgever een bijdrage levert in het creëren van extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Afspraak in het sociaal akkoord is dat vanaf 2014 bij de overheid jaarlijks 2.500 extra banen voor mensen met arbeidsbeperkingen komen. Het aandeel van gemeenten en gemeenschappelijke regelingen daarin is 525. 27 Omgerekend komt dit erop neer dat wij in Zoetermeer jaarlijks 2 tot 3 fte extra arbeidsgehandicapten in dienst moeten nemen tot een totaal van 20 tot 30 fte in 2024. Dit zijn schattingen, wanneer landelijke afspraken verder zijn uitgewerkt kunnen we preciezere aantallen berekenen. Dit is in lijn met de eerder aangenomen motie waarin de gemeenteraad vraagt om er serieus werk van te maken om minimaal 2% (circa 20fte) uit medewerkers te laten bestaan met een (fysieke of verstandelijke) beperking. Het college heeft, mede naar aanleiding van de motie Werkervaring voor jonge werkzoekenden besloten om een bedrijfsanalyse te laten uitvoeren met als doel om: (mogelijk) geschikte taken voor werknemers met een arbeidsbeperking op te sporen 27
Bron: Verbond Sectorwerkgevers Overheid; http://www.vso-werkgevers.nl/actueel/2013-07-19/166/sectorale-verdeling-voor-mensen-met-eenbeperking.html
19
te onderzoeken in hoeverre bestaande functies zijn aan te passen aan de mogelijkheden van een medewerker met arbeidsbeperkingen (bij vacature) hoe er nieuwe functies zijn te ontwerpen (door herverdeling van taken) het huidige aantal werknemers met een arbeidsbeperking in beeld te brengen Op basis van de bedrijfsanalyse komt het college in het najaar met voorstellen over de invulling van extra banen. Besluiten college: Met werkgevers, sociale partners, onderwijs en UWV in Zuid-Holland afspraken te maken over de vorming van het Forum Zuid-Holland centraal met als doel om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. Samen met de regio Haaglanden een aanvalsplan maken om de extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij overheidsorganisaties in de regio te realiseren en ingevuld te krijgen. 2.6. Afsluiten WSW (Wet Sociale Werkvoorziening) Met de komst van de Participatiewet is geen nieuwe instroom van mensen in de WSW meer mogelijk. Mensen die nu een vast WSW-contract hebben houden daar wettelijk recht op. Er zijn echter ook mensen met een tijdelijk WSW-contract. Deze groep heeft lange tijd op een wachtlijst gestaan en de kosten voor het bieden van een vast contract zijn beperkt. Om die reden wil het college deze mensen, bij goed normaal functioneren, een vast contract bieden. De dekking van de kosten wordt opgenomen in de begroting onder het product DSW. Naast mensen met een tijdelijk WSW-contract zijn er mensen met een wachtlijstdienstverband. Dit gaat om een klein aantal mensen. Deze mensen hebben een WSW indicatie, staan op de wachtlijst in afwachting op een WSW-dienstverband. Het is niet mogelijk om deze groep een WSW-dienstverband te geven omdat de WSW ophoudt te bestaan. Het college wil de groep een plaats bieden waarin zij kunnen meedoen naar vermogen. Het voorstel van het college is om de contracten niet te verlengen - uitstroom naar de WSW is immers niet meer mogelijk - maar deze mensen voor te dragen voor doelgroepbepaling bij het UWV. Als zij onder de doelgroep beschut werk vallen wil het college hen met voorrang plaatsen in de nieuwe beschutte werkvoorziening. Als zij onder de doelgroep loonkostensubsidie vallen worden ze met voorrang geplaatst op zogenaamde garantiebanen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met WSW-ers op de wachtlijst, zonder wachtlijstdienstverband en zonder uitkering van het UWV, wordt gezocht naar passende ondersteuning waarin zij kunnen meedoen naar vermogen. Mensen die op de wachtlijst WSW stonden en bij screening blijken te vallen onder de doelgroep loonkostensubsidie, komen zoals landelijk bepaald, met voorrang in aanmerking voor de extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Besluiten college: Tijdelijke WSW-contracten bij normaal functioneren om te zetten in vaste dienstverbanden. Wachtlijstdienstverbanden niet te verlengen en deze medewerkers - als zij onder de doelgroep loonkostensubsidie vallen met voorrang te plaatsen op garantiebanen of; - te begeleiden naar passende ondersteuning waarin zij kunnen meedoen naar vermogen.
20
3. Aanscherping WWB Doelstelling van het kabinet met de maatregelen WWB is om de bijstand meer activerend te maken. Daarom wordt de wet op een aantal punten bijgesteld. Veruit het grootste deel van de wet blijft zoals die is. Een aantal veranderingen richt zich op de maatregelen die de gemeente oplegt wanneer mensen zich niet aan afspraken houden. Gemeenten zijn al sinds de invoering van de bijstandswet in 2004 verantwoordelijk voor handhaving en het opleggen van maatregelen. Het maatregelenbeleid in Zoetermeer is in 2013 voor het laatst herzien en neergelegd in de maatregelenverordening WWB 2013. Daarnaast vloeien maatregelen voort uit de Fraudewet die in 2013 is ingevoerd. Het gaat in de verordening en Fraudewet om maatregelen die worden opgelegd wanneer mensen zich niet houden aan arbeidsverplichtingen (bijvoorbeeld de sollicitatieplicht) en de inlichtingenplicht (bijvoorbeeld informatie over samenwonen). Veel van het maatregelenbeleid blijft ongewijzigd. Op een aantal punten stelt het kabinet de maatregelen WWB bij. Het college wil de veranderingen in de wet benutten om meer mensen aan het werk te krijgen en te houden. Uitgangspunten zijn: Mensen vanuit hun eigen kracht zoveel mogelijk zelf aan de slag om (weer) aan het werk te komen of op een andere manier te participeren. Als dat nodig is ondersteunt de gemeente. Die ondersteuning is altijd gericht op meedoen naar vermogen. De uitvoeringskosten worden zoveel mogelijk beperkt. Het risico bestaat dat door de maatregelen veel nieuwe regels worden gemaakt en veel geld gaat zitten in de uitvoering. Het college wil uitvoeringslasten beperken door regels en procedures eenvoudig te houden en de inzet van het personeel vooral te richten op uitstroom van de klant naar werk. Het kabinet maakt de WWB op een aantal punten strenger. Het beleid in Zoetermeer is al streng. Het college ziet geen aanleiding om op een aantal uitzonderingen na naast de wettelijke aanscherpingen het maatregelenbeleid te herzien. De voorstellen zijn zoveel als mogelijk afgestemd met gemeenten in de regio Zuid-Holland Centraal, zodat er zo min mogelijk verschillen zijn voor werkzoekenden in de regio. Communicatie en voorlichting over de wijzigingen richting klanten zal verlopen via de klantmanager, waar nodig aangevuld met informatiemateriaal. 3.1. Beperking mogelijkheden categoriale bijzondere bijstand Bijzondere bijstand is een uitkering waarmee mensen met een laag inkomen extra kosten kunnen betalen, bijvoorbeeld een koelkast of een verhuizing. Als iemand bijzondere bijstand aanvraagt, moet de gemeente kijken of de kosten door bijzondere omstandigheden komen en noodzakelijk zijn. Bij categoriale bijzondere bijstand hoeft de gemeente dit niet te controleren, bijzondere bijstand wordt verleend omdat iemand tot een groep behoort waarvan wordt aangenomen dat die bepaalde kosten heeft. Door de maatregelen WWB worden de wettelijke mogelijkheden om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken beperkt. Doelstelling van het kabinet is dat meer individueel maatwerk wordt geleverd. Het Rijk kort niet op de middelen voor categoriale bijzondere bijstand. Wettelijke veranderingen mogelijkheden categoriale bijzondere bijstand Alleen de collectieve aanvullende zorgverzekering dan wel een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering blijft gehandhaafd. De overige vormen van categoriale bijzondere bijstand worden afgeschaft, te weten die voor: 1. (ouders met) Schoolgaande kinderen; 2. Chronisch zieken en gehandicapten; 3. Ouderen (pensioengerechtigden);
In het hoofdlijnenakkoord 2014-2018 is als doelstelling opgenomen dat er zo min mogelijk armoede is onder inwoners in Zoetermeer. Dat wil het college, in lijn met de wetswijziging, doen door armoedebestrijding op maat te leveren. Daarbij streeft het college naar goede aansluiting tussen het participatiebeleid en het armoedebeleid, waarin enerzijds inkomensondersteuning wordt geboden voor de mensen die dat nodig hebben en anderzijds participatie wordt gestimuleerd. 21
Het college wil dat de middelen die via de categoriale bijzondere bijstand beschikbaar waren voor de minima behouden blijven voor de doelgroep. De manier waarop de middelen bij minima terechtkomen verandert, het totale budget voor de doelgroep blijft voor de doelgroep behouden. In het najaar wordt in het beleidskader armoede een voorstel gedaan hoe deze middelen voor minima worden ingezet. Basis daarvoor vormen de ingeschatte effecten voor minima als gevolg van alle veranderingen in het sociaal domein. Schoolgaande kinderen In de huidige situatie wordt voor basisschoolkinderen met een ZoetermeerPas (tot 120% van het sociaal minimum) € 50 per schooljaar uitgekeerd en voor kinderen in het voortgezet onderwijs met ZoetermeerPas € 150. In totaal gaat het om een budget van circa € 300.000. Het college stelt voor om per 2015 ondersteuning aan schoolgaande kinderen, die anders niet goed kunnen meedoen op school, te bieden via Stichting Leergeld. De werkwijze van Stichting Leergeld past binnen de maatwerkgedachte. En waar voorheen een geldbedrag werd verstrekt aan de ouders, komt de ondersteuning zo direct en in de vorm van een product of voorziening ten goede aan het kind. Met Stichting Leergeld wordt onderzocht wat de uitvoeringskosten zijn. Doelstelling is dat die de uitvoeringskosten gefinancierd worden met uitvoeringskosten die bij de gemeente komen te vervallen. Chronisch zieken en gehandicapten In 2013 ontvingen 550 chronisch zieken en gehandicapten categoriale bijzondere bijstand. Met de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo komen ook zogenaamde Wtcg- en CERgelden28 van het Rijk naar gemeenten over. In het Wmo beleidsplan worden voorstellen gedaan over het samenvoegen van de middelen van de categoriale bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten met de Wtcg- en CER-gelden. Besluitvorming over de besteding van deze middelen vindt plaats via de besluitvorming over het Wmo-beleid. Ouderen De categoriale bijzondere bijstand voor pensioengerechtigden vervalt van rechtswege. Leeftijd is op zichzelf geen oorzaak van het hebben van meerkosten, wel de individuele situatie zoals een chronische ziekte. Mensen krijgen ondersteuning op basis van hun individuele situatie, onder meer via de individuele bijzondere bijstand en de collectieve ziektekostenverzekering. De minima-effectrapportage laat zien dat ook zonder de bijdrage dat AOW-gerechtigde huishoudens voldoende ruimte houden om basiskosten en overige uitgaven te bekostigen. Het budget van circa € 350.000 wordt behouden voor bijzondere bijstand. In het beleidskader armoede worden voorstellen gedaan over hoe de middelen worden ingezet. Schoolgaande kinderen Chronisch zieken en gehandicapten Ouderen
28
Was € 50 per schooljaar schooljaar voor kinderen met Zoetermeerpas € 165 per jaar mensen met een chronische ziekte of handicap € 336 per jaar voor pensioengerechtigden met een inkomen tot 110% van het minimum
Wordt Ondersteuning via Stichting Leergeld Samenvoegen met Wtcg- en CER-gelden, besluitvorming via Wmo-beleidsplan Vervalt van rechtswege, middelen blijven beschikbaar voor doelgroep, voorstellen volgen in beleidskader armoede
Wtcg: Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, CER: Compensatie Eigen Risico
22
Voor te stellen aan de raad: De middelen van de categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen te benutten om via Stichting Leergeld ondersteuning te bieden aan schoolgaande kinderen die om financiële redenen niet volledig kunnen meedoen op school. Het budget van circa € 350.000 vanuit de categoriale bijzondere bijstand voor pensioengerechtigden te behouden voor bijzondere bijstand en in het najaar in het beleidskader armoede met voorstellen te komen hoe deze middelen worden ingezet. 3.2. Individualisering langdurigheidstoeslag De langdurigheidstoeslag is een toeslag die iemand automatisch krijgt als die langdurig in de bijstand zit. Dit is onder de nieuwe wetgeving niet meer mogelijk. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om een individuele inkomenstoeslag te realiseren voor mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van het inkomen. Het college stelt voor om deze mensen te compenseren. Dat gebeurt op basis van individueel maatwerk. De wet schrijft daarbij voor dat de gemeente bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag moet kijken naar de krachten en bekwaamheden van de persoon en naar de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Het college wil bij de krachten en bekwaamheden kijken naar de mogelijkheden die iemand heeft om in de nabije toekomst de inkomenspositie te verbeteren. Bij het beoordelen van de inspanningen wordt bekeken of iemand een maatregel opgelegd heeft gekregen, bijvoorbeeld door het weigeren van een baan of niet voldoen aan de sollicitatieplicht. De invulling van ‘krachten en bekwaamheden’ en ‘inspanning’ worden uitgewerkt in beleidsregels. Daarbij is het uitgangspunt dat de klantmanager beoordeelt of iemand 1. in staat is om zijn inkomenspositie te verbeteren en; 2. zich voldoende heeft ingespannen om het inkomen te verbeteren. De definitie van ‘langdurig laag inkomen’ en de hoogte van de toeslagen moeten in de verordening worden vastgesteld. Het college is vrij om de definitie van ‘langdurig laag inkomen’ te bepalen en stelt voor om de huidige definitie te blijven hanteren: Het gaat om een periode van in ieder geval drie jaar en om een inkomen dat niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm. Het college wil met de minima effect rapportage van het NIBUD inzicht krijgen in de gevolgen van alle wijzigingen in wetgeving op minimahuishoudens. Op basis daarvan komt het college met voorstellen voor de invulling van de (hoogte en mate van differentiatie daarin van de) individuele inkomenstoeslag. Besluiten college: Bij de beoordeling of iemand recht heeft op een individuele inkomenstoeslag te kijken naar: - iemands krachten en bekwaamheden om de inkomenspositie te verbeteren - de inspanningen die iemand heeft geleverd om de inkomenspositie te verbeteren Voor te stellen aan de raad: De huidige definitie van ‘langdurig laag inkomen’ te behouden: een periode van in ieder geval drie jaar met een inkomen dat niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm.
23
3.3. Uniformering arbeidsverplichtingen De wetswijziging schrijft maatregelen voor die moeten worden genomen voor wanneer iemand de arbeidsverplichting niet nakomt. Voorbeelden van arbeidsverplichtingen zijn: het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid inschrijven bij een uitzendbureau bereid zijn om maximaal drie uur per dag te reizen voor een baan het aanpassen van kleding, persoonlijk verzorging of gedrag De wet schrijft voor dat voor de eerste keer dat iemand de arbeidsverplichting niet nakomt minimaal één en maximaal drie maanden de uitkering volledig (100%) wordt verlaagd. De volgende keren moet de verlaging telkens hoger zijn. Er waren in Zoetermeer al maatregelen bij het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen. Deze zijn vastgelegd in de maatregelenverordening 2013. Het kabinet stelt met de wetswijziging een aantal nadere regels voor de hoogte van de maatregel. Het college vindt het belangrijk dat van de maatregelen een prikkel uitgaat om gedrag te veranderen. Daarnaast wil het college voorkomen dat onnodig zware maatregelen worden opgelegd waardoor mensen in grote problemen komen. Daarom stelt het college voor om een opgelegde maatregel over drie maanden te verrekenen met de uitkering, dus 33% per maand. Wanneer iemand na de eerste maand zijn gedrag verbetert, dus bijvoorbeeld zich toch inschrijft bij een uitzendbureau, dan wordt de maatregel voor de volgende twee maanden niet geeffectueerd. Op deze manier worden mensen gestimuleerd hun gedrag te veranderen. Het is wettelijk niet meer mogelijk om een waarschuwing te geven. Wel kan in een individuele situatie worden afgezien van het toepassen van een korting, de klant krijgt dan feitelijk een maatregel met 0% korting en krijgt een formele brief waarin dat wordt vermeld. De voorgestelde maatregelen bij het niet nakomen van arbeidsverplichtingen zijn: 1e gedraging; honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand 2e gedraging; honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden 3e gedraging en verder; honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden Voor te stellen aan de raad: De mogelijkheid te creëren om verlagingen over drie maanden te verrekenen en bij gedragsverbetering de maatregel voor de resterende maanden niet te effectueren. Bij het schenden van de geüniformeerde verplichtingen de uitkering als volgt te verlagen: - 1e gedraging: 100% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand - 2e gedraging: 100% procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden - 3e gedraging en verder: 100% procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden
3.4. Maatregelen bij zeer ernstige misdragingen Agressie of geweld tegenover personeel van de sociale dienst wordt in Zoetermeer niet geaccepteerd. De wet verruimt de mogelijkheden om ‘zeer ernstige misdragingen’ aan te pakken. Voorheen was het enkel mogelijk om een maatregel bij agressie op te leggen wanneer iemand op afspraak bij de sociale dienst was, nu kan dat ook wanneer iemand zonder afspraak het loket binnenloopt. Hoewel agressie gelukkig niet veel voorkomt vindt het college het belangrijk dat er in geval van agressie gepaste maatregelen volgen. Gemeenten zijn vrij om zelf de hoogte van maatregelen bij agressie te bepalen.
24
Verbale agressie Bedreiging en zaakgericht fysiek geweld Mensgericht fysiek geweld
Was 40% van 1 maand bijstand 80% van 1 maand bijstand
Wordt 60% van 1 maand bijstand 90% van 1 maand bijstand
100% van 1 maand bijstand
100% van 1 maand bijstand
Voorbeeld Ernstig beledigen of uitschelden Bedreigen iemand fysiek iets aan te doen Vernielen van goederen Iemand aanvallen
In geval van verbale agressie wordt een korting toegepast van 60% van de bijstand van die persoon voor de duur van één maand. In geval van bedreiging of ‘zaakgericht geweld’ (geweld gericht op objecten, gebouw etc.) wordt 90% korting opgelegd en bij fysiek geweld gericht op de persoon 100%. Voor te stellen aan de raad: Bij zeer ernstige misdragingen de volgende maatregelen te treffen: - Verbale agressie: 60% van de bijstandsnorm gedurende één maand - Bedreiging en/of zaakgericht fysiek geweld: 90% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand - Mensgericht fysiek geweld: 100% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand
3.5. Tegenprestatie De wet maatregelen WWB schrijft voor dat mensen in de bijstand een tegenprestatie moet leveren voor de uitkering. Doel van de tegenprestatie is dat bijstandsgerechtigden naar vermogen maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten in ruil voor het recht op een uitkering. Dat geldt voor iedereen, ongeacht de afstand tot de arbeidsmarkt. Wettelijk is bepaald dat het niet bedoeld is als re-integratie-instrument, maar als instrument om iedereen maatschappelijk actief te laten zijn. Het college wil dat mensen meedoen naar vermogen. In principe door te werken, maar als dat (nog) niet lukt in een andere vorm van participatie. In het hoofdlijnenakkoord 2014-2018 heeft het college opgenomen dat het ernaast streeft ‘dat iedereen meedoet in Zoetermeer en daar gaan wij in investeren. Daar staat ook een tegenprestatie tegenover.’ Naast het verrichten van nuttige activiteiten ziet het college de tegenprestatie in het kader van sociale activering als middel om de positie van uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Daarnaast kan de tegenprestatie voor mensen worden ingezet die zich niet aan afspraken houden en niet willen werken. Voorop staat dat wanneer mensen zich niet aan hun afspraken houden het maatregelenbeleid van kracht is. Wanneer mensen bijvoorbeeld niet solliciteren, niet voldoende deelnemen aan re-integratie of een baan niet accepteren worden maatregelen opgelegd (zie paragraaf 3.3). Er zijn specifieke trajecten voor zogenaamde nietwillers die erop gericht zijn dat ook zij zo snel mogelijk een baan krijgen en houden. Van deze groep kan ook een tegenprestatie worden gevraagd om hen de gelegenheid te ontnemen zich te onttrekken aan hun verplichtingen. Dat kan ertoe leiden dat de tegenprestatie ertoe leidt dat mensen afzien van een beroep op bijstand. Met het beleidsplan ‘De eerste afslag naar werk’ heeft de raad richting gegeven aan de invulling van de tegenprestatie in Zoetermeer. Ervaring in het land en in onze participatiecentra leert dat het leveren van een tegenprestatie mensen een nieuw perspectief kan bieden en dat mensen hier positief over zijn. Bovendien blijft een deel van deze mensen ook als ze een baan vinden actief als vrijwilliger. We willen inzetten op verleiden in plaats van dwingen. Als mensen echt niet willen kijken we wat daar de oorzaak van is. Uit pilots in het land blijkt dat deze aanpak succesvol is voor mensen die weer wat willen gaan doen, 25
maar dat je ook mensen eruit vist die niet in de bijstand thuishoren. Met ‘handhavend reintegreren’ blijven we scherp op de rechten en plichten van werkzoekenden. Snelle uitstroom naar werk blijft voorop staan. Daarom mag de tegenprestatie re-integratie of uitstroom naar werk niet in de weg staan. Om die reden stelt het college voor om de tegenprestatie in te zetten voor klanten die niet deelnemen aan re-integratie. De volgorde is: 1. Aan het werk 2. Als dat nog niet lukt: een re-integratietraject volgen om aan het werk te komen 3. Voor iedereen die niet werkt of re-integreert: tegenprestatie Daarnaast kan zoals hierboven toegelicht een tegenprestatie worden gevraagd van mensen die niet willen werken. De wetgeving is duidelijk over de regels voor tegenprestatie. Het moet gaan om additioneel werk, het mag niet leiden tot verdringing van betaald werk.29 Het moet beperkt zijn in omvang en duur. Het college wil de omvang en duur op maat naar vermogen bepalen door te kijken naar de oorzaak waardoor iemand nog niet actief is en de mogelijkheden en capaciteiten die iemand heeft om iets te gaan doen. De gemeente biedt als nodig ondersteuning bij het vinden van een tegenprestatie activiteit en legt daarvoor onder meer contact met maatschappelijke organisaties in de stad. Voor mensen die mantelzorg verlenen kan van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie worden afgezien. Vrijwilligerswerk Tegenprestatie is iets anders dan vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk is vrijwillig, tegenprestatie is iets dat van mensen gevraagd kan worden. Bijstandsgerechtigden zonder sollicitatieplicht worden nadrukkelijk aangemoedigd vrijwilligerswerk te doen. Vrijwilligerswerk kan een bijdrage leveren aan het actief zijn en blijven, ervaring opdoen en een bijdragen leveren aan de maatschappij. Het blijft echter vrijwillig. Mensen die geen vrijwilligerswerk (willen) doen en niet op een andere manier bezig zijn met re-integratie wordt gevraagd een tegenprestatie te leveren. Mensen die kunnen werken en een sollicitatieplicht hebben mogen onder voorwaarden vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligerswerk kan een bijdrage leveren aan zinvolle dagbesteding, ontwikkeling en het leveren van een bijdrage aan de samenleving. Maar het mag re-integratie en uitstroom niet in de weg staan. Re-integratie en werk gaan voor vrijwilligerswerk. Met de motie ‘Matching vrijwilligersvacatures en werkzoekende’ (23 juni 2014) wil de raad matching van vraag een aanbod van werkzoekenden en vrijwilligersvacatures versterken. De raad roept het college op om te komen tot afspraken met vrijwilligersorganisaties om het matchen van vraag en aanbod van werkzoekenden en vrijwilligersvacatures beter kan worden vormgegeven in het bestaande re-integratiebeleid. Het college vindt met de raad dat vrijwilligerswerk dat vrijwilligerswerk van groot belang is voor de samenleving én dat vrijwilligerswerk een belangrijke bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van mensen. Vanuit het participatiecentrum wordt met een groot aantal organisaties samengewerkt met corporaties, basisscholen, Stichting MOOI, Palet Welzijn en de kledingbank. Via de vrijwilligerscentrale worden mensen toegeleid naar vrijwilligerswerk. Via deze kanalen zijn al veel mensen naar vrijwilligerswerk toegeleid. Het college vindt het, in lijn met het verzoek van de raad, belangrijk om de matching verder te intensiveren. Het college wil dat doen door met de organisaties waar geen of weinig toeleiding van werkzoekenden naar vrijwilligersvacatures plaatsvindt afspraken te maken over verbetering 29
Additioneel werk is werk naast of in aanvulling op regulier werk. Daarom is in de wet vastgelegd dat de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen worden additioneel van aard moeten zijn en niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
26
van de matching van vraag een aanbod. Deze organisaties worden in beeld gebracht en doel is om met elk van die organisaties concrete afspraken te maken over matching van vraag een aanbod van werkzoekenden en vrijwilligersvacatures. Voor te stellen aan de raad: De tegenprestatie in te zetten als sociale activering zodat uitkeringsgerechtigden hun positie verbeteren. We zetten de tegenprestatie in door mensen te verleiden om actief te worden en een bijdrage te leveren aan de maatschappij. De tegenprestatie in te zetten voor mensen die (nog) niet kunnen werken en niet deelnemen aan een re-integratietraject. Daarnaast een tegenprestatie te vragen van mensen die zich niet aan afspraken houden en niet willen werken. Doel daarvan is om hen de gelegenheid te ontnemen zich te onttrekken aan hun verplichtingen. De duur en omvang van de tegenprestatie op maat naar vermogen te bepalen.
3.6. Kostendelersnorm Met de invoering van de kostendelersnorm wordt de hoogte van de uitkering afhankelijk van het aantal personen dat in dezelfde woning verblijft. De bijstandsnorm per persoon wordt lager naarmate er meer personen in de woning verblijven en zij ook met meer personen de kosten kunnen delen. De hoogte van de korting is wettelijk bepaald. Als wettelijk uitgangspunt geldt dat elke extra persoon in huishouden een kostenstijging meebrengt van 30%. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning, ongeacht de aard van het inkomen van elke van de afzonderlijke inwonenden.
Voorbeeld gevolgen wettelijke aanpassing: Voor een driepersoonshuishouden geldt dat iedereen met een uitkering 43,3% van de bijstandsnorm ontvang (€ 586,92 netto per persoon), dus in totaal 3* € 586,92. In plaats van (in sommige situaties) 3* 948,18 per persoon.
Het college wil dat de kostendelersnorm er zoveel mogelijk toe bijdraagt dat mensen aan het werk gaan. Om te voorkomen dat het financieel aantrekkelijk wordt voor jongeren om voortijdig school te verlaten30 en een beroep te doen op de bijstand, biedt de wet de mogelijkheid aan gemeenten om de uitkering van deze groep te korten. Het college wil voorkomen dat jongeren vanwege financiële voordelen de stap naar de bijstand maken en wil om die reden, op basis van individueel maatwerk, een korting van 10% toepassen.31 De wet biedt ook de mogelijkheid aan gemeenten om voor mensen zonder woonlasten de uitkeringsnorm te verlagen. Het college wil voor deze groep de norm verlagen omdat het niet redelijk is dat mensen zonder woonlasten een bijstandsbedrag ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met woonlasten.32 Het gaat hierbij om een kleine groep bijvoorbeeld bij een echtscheiding waarbij de woonlasten worden gedragen door de ex-partner. Mensen die bij iemand inwonen en geen woonlasten hoeven te betalen worden gekort via de kostendelersnorm.
30
En die geen startkwalificatie hebben, MBO niveau 2 Het percentage is gebaseerd op het percentage zoals dat in de WIJ (Wet Investering Jongeren) werd gehanteerd. 32 Het voorgestelde percentage is gebaseerd op het bedrag dat het Rijk hanteert voor kosten voor woonlasten bij het bepalen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen. 31
27
Besluiten college: Een verlaging van 10% op de bijstandsnorm toe te passen voor jongeren die voortijdig school verlaten en een beroep doen op bijstand. Wanneer iemand geen woonlasten heeft een verlaging van 20% van de bijstandsnorm te kunnen toepassen. 3.7. Taaleis In april heeft staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel ‘Geen Nederlands, geen bijstand’ naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen gericht op mensen in de bijstand die onvoldoende Nederlands spreken. Het college is in afwachting van verdere besluitvorming.
28
4. Financiën 4.1. Inleiding Het Rijk heeft de afgelopen jaren fors gekort op de re-integratiemiddelen. De raad heeft vanaf 2011 middelen beschikbaar gesteld om de korting gedeeltelijk te compenseren. Met het beleidsplan ‘De eerste afslag naar werk’ zijn maatregelen genomen om re-integratie goedkoper en effectiever te maken om zo met minder middelen meer mensen te bemiddelen naar werk. Met de Participatiewet en de wet maatregelen WWB krijgt de gemeente er nieuwe taken bij. De middelen die de gemeente krijgt voor de uitvoering van de Participatiewet zijn niet toereikend om de ingeschatte kosten te dekken. In paragraaf 2.3 (tabel 1 en 2) zijn de kosten en extra budgetten vanuit het Rijk voor de nieuwe doelgroepen nader toegelicht. Oorzaak van het verschil tussen de inschatte kosten en de extra budgetten van het Rijk zijn onder meer: De omvang van de nieuwe doelgroep arbeidsgehandicapten is onzeker. Het Rijk rekent bij de begroting van de extra kosten voor de gemeente enkel met het aantal werkzoekenden met een arbeidsbeperking dat aan het werk gaat. De inschatting is dat de omvang van het aantal nieuwe werkzoekenden hoger is omdat er ook een deel onder verantwoordelijkheid van de gemeente valt dat (nog) geen werk heeft. De kosten van de begeleiding van mensen van een arbeidsbeperking zoals het Rijk die raamt zijn lager dan de inschatting van de kosten door de gemeente. Het Rijk compenseert maar een klein deel van de geraamde uitvoeringskosten (zie paragraaf 4.3). Naast de middelen voor de nieuwe doelgroep mensen met een arbeidsbeperking geldt dat gemeenten voor de uitvoering van de maatregelen WWB geen extra middelen ontvangen. De besparing als gevolg van de maatregelen WWB, onder meer door de invoering van de kostendelersnorm, komen niet beschikbaar voor gemeenten maar zijn door het Rijk al als korting in het macrobudget verwerkt, ongeacht of gemeenten dit ook daadwerkelijk realiseren. Uitgangspunten In het financiële hoofdstuk zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan het werk gaat is gebaseerd op cijfers van het Rijk. Het Rijk rekent in de begeleidings- en uitvoeringskosten met het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan het werk gaat. De inschatting van het college is dat het totaal aantal nieuwe klanten hoger is omdat er ook een groep is die onder verantwoordelijkheid van de gemeente valt en niet aan het werk gaat. Ook voor deze groep maakt de gemeente kosten. De kosten van de verschillende vormen van ondersteuning zijn zo realistisch mogelijk ingeschat op basis van gegevens van de VNG, ervaringscijfers van het UWV bij de uitvoering van de Wajong, ervaringscijfers vanuit de WSW en WWB re-integratie. In hoofdstuk 2 (paragraaf 2.3) zijn de bedragen toegelicht. Eventuele onzekerheden rond de inschatting van de kosten zijn bij de risico’s opgenomen. Naast de genoemde onzekerheden geldt dat de gemeente ervaring moet opdoen met de nieuwe taken en de nieuwe doelgroep arbeidsgehandicapten en de komende periode meer inzicht krijgt in hoe de ondersteuning aan mensen met een arbeidsbeperking eruit ziet, wat de omvang van de groep wordt en wat de kosten zijn. Het college wil in 2015 ervaring opdoen met de nieuwe doelgroep om daarna een zo adequaat mogelijk beeld te vormen van aantallen en kosten. In het voorjaarsdebat van 2016 wil het college op basis van de ervaring en de kosten met de raad in gesprek over de verwachte structurele kostenontwikkeling en benodigde ondersteuning vanaf 2017. 29
Leeswijzer Dit hoofdstuk laat de verwachte benodigde middelen voor de komende vier jaar zien, inclusief het (verwachte) Rijks- en gemeentelijk participatiebudget. In paragraaf 4.2 worden de aantallen toegelicht, 4.3 toont de uitvoeringskosten, 4.4 de uitvoeringskosten van de WSW, 4.5 de kosten van het I-deel (uitkeringen en loonkostensubsidie doelgroep arbeidsbeperking) en paragraaf 4.6 toont de samenvattende tabel. In paragraaf 4.7 zijn de risico’s opgenomen. 4.2. Aantallen Onderstaande tabel laat een inschatting zien van de omvang van de verschillende klantgroepen in de Participatiewet.
De ‘huidige’ doelgroep betreft de mensen die nu een WWB-uitkering ontvangen. Voor deze groep is de gemeente al verantwoordelijk. De ingeschatte aantallen zijn gebaseerd op verwachtingen van het Centraal Planbureau. De nieuwe doelgroep mensen met een arbeidsbeperking is gebaseerd op CBS cijfers over de instroom in de huidige Wajong. De instroom van mensen met een arbeidsbeperking die ook daadwerkelijk aan het werk gaan is gebaseerd op een aantallenindicatie van het Rijk. Het aantal reguliere WWB-ers neemt naar verwachting vanaf 2016 af, het verwachte aantal mensen met een arbeidsbeperking dat in Zoetermeer onder de Participatiewet valt loopt op van 35 in 2015 tot 245 in 2018. Zoals aangegeven gaan we er vanuit dat naast de door het Rijk berekende aantallen nieuwe klanten met een arbeidsbeperking die aan het werk gaan er ook een groep klanten is die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt en (nog) niet aan het werk is. 4.3. Uitvoeringskosten Participatiewet en maatregelen WWB Naast de begeleidingskosten van de nieuwe doelgroep zoals uitgewerkt in tabel 1 en 2 (paragraaf 2.3) krijgen gemeenten te maken met extra uitvoeringskosten als gevolg van de nieuwe taken. Onderstaande tabellen tonen de raming van de uitvoeringskosten voor de Participatiewet (nieuwe doelgroep mensen met een arbeidsbeperking) en de maatregelen WWB.
30
Uitvoeringskosten betreffen voornamelijk extra capaciteit van klantmanagement, accountmanagement (Werkgeversservicepunt) en arbeidskundig advies. De extra middelen vanuit het Rijk voor uitvoering bedragen naar schatting € 15.000 in 2015, € 50.000 in 2016, € 85.000 in 2017 en € 120.000 in 2018.
*Zie toelichting in de tekst, het risico bestaat dat dit oploopt tot €400.000 De uitvoeringskosten van de WWB maatregelen betreffen extra klantmanagement ten behoeve van uitvoering van de nieuwe taken waaronder tegenprestatie en kostendelersnorm. Voor de uitvoering van de kostendelenersnorm wordt in 2015 meer werk verwacht dan in de jaren daarna, omdat in 2015 de kostendelersnorm voor het gehele huidige bestand moet worden ingevoerd. Daarnaast verwachten we dat de gemeente als gevolg van de nieuw overgekomen taken en de besluitvorming over de bezuiniging op de huidige taken geconfronteerd worden met een extra hoeveelheid bezwaar- en beroepschriften, klachten (bejegening) en algemene juridische vragen. Hoewel er rekening wordt gehouden met extra formatie als gevolg van de overgekomen taken bestaat de kans dat deze formatie ontoereikend is voor een mogelijke piekbelasting in 2015. Het risico wordt vooralsnog ingeschat op 1 tot 4 fte juridische medewerkers. In budget bedraagt dit risico ca. € 100.000 tot € 400.000. 4.4. Uitvoeringskosten WSW De kosten voor de uitvoering van de WSW bestaan uit twee onderdelen, te weten de vergoeding per SE (Standaard Eenheid) en de gemeentelijke bijdrage in de exploitatie van de DSW. De (taakstellende) Rijksvergoeding is gebaseerd op het verwachte aandeel in het macrobudget voor Zoetermeer. De bijdrage in de exploitatie van de DSW is gebaseerd op de meest recente begroting, inclusief de resultaten van de herstructurering.
De Rijksvergoeding voor de WSW als onderdeel van gebundeld budget loopt sneller af dan de kosten van de WSW. Hierdoor hebben gemeenten vaak extra middelen nodig om de kosten van de WSW te kunnen dekken. De raad van Zoetermeer heeft in de najaarsnota van 2011 middelen beschikbaar gesteld om toekomstige exploitatietekorten van de DSW als gevolg van de voorloper van de Participatiewet (Wet Werken naar Vermogen) te compenseren. De extra tijdelijke middelen maken onderdeel uit van de post ‘gemeentelijk deel WSW’ en hebben een aflopend karakter. Het budget, inclusief compensatie, is voldoende om de (tijdelijk hogere) kosten van de WSW te kunnen dekken.
31
4.5. Kosten I-deel (loonkostensubsidie doelgroep arbeidsbeperking) Tabel 7 toont de kosten voor de loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze kosten worden gefinancierd uit het I-deel.
Als gevolg van de inschatting van de kosten van de loonkostensubsidie voor de nieuwe doelgroep is een oplopend tekort te zien. De verwachting is dat de toevoeging van het Rijk aan het I-deel niet toereikend is om de loonkostensubsidie te dekken. 4.6. Samenvattende tabel Onderstaande Tabel 8 toont het totale overzicht van budgetten en kosten als gevolg van de Participatiewet en de maatregelen WWB. Tabel 1 en Tabel 2, weergegeven in paragraaf 2.3, tonen de besteding van de middelen voor de nieuwe doelgroep loonkostensubsidie (Wajong) en de besteding voor de nieuwe groep beschut werken. In tabel 8 zijn deze tabellen geïntegreerd met daarbij toegevoegd de uitvoeringskosten (tabel 4 en 5), de oude doelgroep WSW (tabel 6) en het resultaat op het ideel (tabel 7).
32
* Begeleidings- en scholingskosten zijn hier samengevoegd in tabel 1 zijn de bedragen afzonder gepresenteerd en toegelicht. ** De Uitvoeringskosten worden door het Rijk overgemaakt via de Algemene uitkering. Ze zijn echter vanwege de directe relatie met het werkdeel wel in dit overzicht opgenomen. *** Gemeenten kunnen aanspraken maken op Europese subsidie om (jeugd)werkloosheid te kunnen bestrijden. Voorbeelden zijn de huidige derde tranche van Jeugd 1 en de toekomstige subsidie ESF 2014-2020 in samenwerking met het onderwijs. De middelen hiervan zijn (nog) niet verwerkt in deze begroting.
Het college streeft ernaar om de nieuwe taken binnen de beschikbare budgetten uit te voeren. Tegelijkertijd is er op verschillende onderdelen onzekerheid over de daadwerkelijke kosten en aantallen klanten. Dat leidt tot een risico van € 359.000 in 2015, € 350.000 in 2016, € 456.000 in 2017 en € 417.000 in 2018. Het college wil 2015 gebruiken om ervaring op te doen met de nieuwe taken en een goed beeld te vormen van de kosten. In het voorjaarsdebat van 2016 zullen de verwachte kosten voor de daaropvolgende jaren in beeld worden gebracht en ter besluitvorming worden voorgelegd.
33
4.7. Risico’s Veel aannames en onderbouwingen van verwachte kosten zijn omgeven met onzekerheden. Deze zijn in hoofdstuk 2 en 4 beschreven. Hieronder zijn de belangrijkste risico’s nogmaals toegelicht. Nieuw verdeelmodel Alle budgetten zijn berekend op huidige budgetaandelen in de huidige budgetten. Met ingang van 2015 wordt het budget voor de uitkeringen en evenzo het Participatiebudget opnieuw verdeeld. Hierbij kan Zoetermeer er enkele tonnen op vooruit gaan, maar evengoed ook erop achteruit. 33 Omvang nieuwe doelgroep Bij de inschatting van het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat aan het werk gaat zijn we uitgegaan van de cijfers van het Rijk. Mogelijk zijn deze aantallen te laag ingeschat. Daarnaast is op basis van instroomcijfers van het UWV een raming gemaakt van het aantal klanten met een arbeidsbeperking dat waarschijnlijk (nog) niet gaat werken en een beroep doet op een uitkering. Er is een risico dat de ingeschatte aantallen nieuwe klanten afwijken van de werkelijke aantallen.34 Gemiddelde loonwaarde lager dan ingeschat De loonwaarde waar het Rijk mee rekent, zorgen al voor tekorten op het I-deel. Wanneer de gemiddelde loonwaarde 5% lager is dan de verwachting van het Rijk leidt dat tot een tekort van € 80.000 voor de groep mensen met een arbeidsbeperking dat in dienst is bij een werkgever en € 20.000 voor de groep beschut werk.35 Begeleiding De inschatting van het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat begeleiding nodig heeft is gebaseerd op cijfers van het UWV en de inschatting van andere gemeenten. We zijn er vanuit gegaan dat 60% van de mensen met een arbeidsbeperking die aan het werk gaat begeleiding nodig heeft. Iedere 10% meer dan 60% vraagt om circa € 50.000 extra uitgaven in het participatiebudget in 2018. 36 Voor het aantal begeleidingsuren per persoon is op basis van UWV publicaties een inschatting gemaakt. Er bestaat een kans dat de uitgaven die gekoppeld zijn aan onze inschatting circa € 100.000 hoger ligt in 2018. WWB-maatregelen De impact van de wijzigingen in de WWB maatregelen zijn op dit moment lastig te prognosticeren. De effecten van bijvoorbeeld de tegenpresentatie en de kostendelersnorm zijn al verwerkt in het Rijksbeleid en daarmee ook de financiële (macro)budgetten. Zo is er voor de kostendelersnorm bijvoorbeeld landelijk al een korting van € 100 miljoen verwerkt in het I-deel. Vooralsnog wordt in deze financiële paragraaf daarom verondersteld dat de effecten van deze wijzigingen voor de gemeente kostenneutraal zijn. Oftewel: de voor- of nadelen voor de gemeente na aanpassingen van de kostendelersnorm lopen gelijk met de aanpassing van het macrobudget (I-deel).
33
De definitieve budgetten voor de uitkeringen (inclusief loonkostensubsidies) worden per 1 oktober 2014 bekend gemaakt. 34 Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.3 35 Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.3 36 Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.3
34
Uitvoeringskosten De uitvoeringskosten voor de nieuwe doelgroep met een arbeidsbeperking zijn moeilijk in te schatten. Het Rijk gaat van minimale extra kosten uit. Dit is (deels) in lijn met de verwachte extra aantallen waar het Rijk mee rekent.37 Afhankelijk van het werkelijke aantal klanten kan blijken dat de uitvoeringskosten anders blijken te zijn dan nu ingeschat. In het voorjaarsdebat van 2016 wil het college op basis van de ervaring en de kosten met de raad in gesprek over de verwachte structurele kostenontwikkeling en benodigde ondersteuning vanaf 2017. De ingeschatte kosten van de uitvoeringskosten van de WWB-maatregelen worden sterk bepaald door juridische kosten door een mogelijk toenemend aantal bezwaar- en beroepszaken dat als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm en veranderingen binnen de categoriale bijzondere bijstand. De bandbreedte omtrent extra juridische kosten varieert van 1 tot 4fte juridische medewerkers wat gelijk staat aan € 100.000 tot € 400.000. Naast de onzekerheden die direct aan de Participatiewet te linken zijn bestaan er nog een aantal andere risico’s die financiële consequenties kunnen hebben voor de kosten van reintegratie en participatie. Hierbij moet worden gedacht aan: Herstructurering DSW. Risico: de doelstelling wordt niet gehaald, waardoor toekomstige bijdragen exploitatietekort de verwachte waarden overschrijden. Wajong zittend bestand. In een eerdere versie van de participatiewet zou het zittende bestand Wajong ook overkomen naar de gemeente. Dit is in de laatste versie teruggedraaid. Bij eventuele toekomstige Rijksbezuinigingen bestaat de kans dat deze groep alsnog naar de gemeente komt. Verdere afbouw Participatiebudget door het Rijk. Omvang financiële risico’s In tabel staat het totale financiële risico weergegeven voor de uitvoering van de Participatiewet. Het gaat daarbij om een ingeschat risico van € 359.000 (2015), € 350.000 (2016), € 456.000 (2017), € 417.000 (2018). Daarnaast geldt onzekerheid voor de juridische kosten als gevolg van toename aantal bezwaar- en beroepszaken door de invoering van de kostendelersnorm. Voor te stellen aan de raad: In te stemmen met de voorgestelde verdeling van de middelen met een risico op een tekort van € 359.000 (2015), € 350.000 (2016), € 456.000 (2017), € 417.000 (2018) en eventuele juridische kosten Tekorten en overschotten indien noodzakelijk te verrekenen met de reserve sociaal domein. Bij het voorjaarsdebat van 2016 voor het gehele sociaal domein (Participatiewet, Wmo en jeugdzorg) de verwachte kosten voor de daaropvolgende jaren in beeld te brengen en ter besluitvorming voor te leggen. Jaarlijks bij het tweede tussenbericht en de jaarrekening de ontwikkeling van de omvang en kosten, waaronder de uitkeringskosten, van de doelgroep loonkostensubsidie te rapporteren. De middelen die het Rijk overhevelt naar de gemeente voor de uitvoering van de Participatiewet beschikbaar te stellen, bestaande uit: Uitvoeringskosten Totaal uitkeringsbudget (BUIG) Participatiebudget (totaal, inclusief WSW) 37
2015 € 15.000 € 45.700.000
2016 € 50.000 € 45.500.000
2017 € 85.000 € 44.800.000
2018 € 120.000 € 44.000.000
€ 17.100.000
€ 16.500.000
€ 15.900.000
€ 15.400.000
Zie paragraaf 2.3
35
Monitoring en verantwoording Deze notitie richt zich op een aantal nieuwe taken die deel gaan uitmaken van het brede domein werk, zorg en inkomen. Rapportage en evaluatie vindt plaats via de reguliere planning en control cyclus. De voorlopige doelen, maatschappelijke effecten en indicatoren voor het domein werk en inkomen zijn in de bijlage opgenomen. De uiteindelijke indicatoren worden, conform de nieuwe programma-indeling, in de programmabegroting 2015 verwerkt.
36
Bijlage I Indicatoren programmabegroting
37