Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Ten geleide Verstedelijking 5.0 Len de Klerk: Planoloog van de planvorming InBeeld No sign of the 164 foot monster
P. 309
Afscheid van de ideale stad
Transformaties Amsterdam
Naar een cultureelinstitutionele vernieuwing van de stad
Column Krokodillentranen om de verrommeling
Special StedelijkheidThema en Verstedelijking Sport & Stad
Rooilijn Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Colofon
P. 310
Colofon
Uitgever Rooilijn is een uitgave van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. Bureauredactie en administratie Rooilijn Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam Telefoon: 020 525 4365 Telefax: 020 525 4051 Email:
[email protected] Internet: www.rooilijn.nl Kopij De redactie stelt spontane toezending van voorstellen voor artikelen op prijs. Auteursrichtlijnen treft u aan op www.rooilijn.nl of kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Advertenties Tarieven kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Prijzen jaarabonnement 2010 40,00 euro voor particulieren 64,00 euro voor instellingen 26,50 euro voor studenten Prijs los nummer 7,50 euro exclusief verzendkosten
Abonnementen worden jaarlijks stilzwijgend verlengd, tenzij uiterlijk vóór 1 november schriftelijk is opgezegd. Rooilijn Jg. 43 / Nr. 5 / 2010 Oplage: 2.000 ISSN 13802860 Redactie Annemarie Maarse (hoofdredacteur), Arend Jonkman (bureauredacteur), Maarten Rottschäfer (penningmeester), Manuel Aalbers, Jelle Adamse, Wilma Bakker, Els Beukers, Sebastian Dembski, Albertine van Diepen, Joram Grünfeld, Nadav Haran, Eva Heinen, Carla Huisman, Femke Kloppenburg, Marije Koudstaal, Melika Levelt, Renee Nycolaas, Jasper Schaap, Bart Sleutjes, Olivia Somsen, Andrew Switzer, Wendy Tan, Annalies Teernstra, Ineke Teijmant, Frans Thissen, Rick Vermeulen, Samantha Volgers, Clémentine Vooren, Hilde van Wijk Nummerredactie Sebastian Dembski, Annemarie Maarse en Maarten Rottschäfer
Rechten © Auteurs en Universiteit van Amsterdam, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies. Deze uitgave heeft geen commercieel oogmerk. Getracht is alle rechthebbenden te achterhalen. Diegenen die menen alsnog aanspraak te kunnen doen op gelden worden verzocht contact op te nemen met de redactie. Artikelen uit Rooilijn mogen niet worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Fotografie Alle foto’s zijn gemaakt door Marcel Heemskerk tenzij anders is vermeld. Ontwerp en productie LandofPlenty (Antoin Buissink) Drukwerk Dékavé, Alkmaar Dit themanummer wordt aangeboden door de Universiteit van Amsterdam, afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies, ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. L.A. de Klerk.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Redactioneel
P. 311
Redactioneel Stedelijkheid en verstedelijking Deze speciale uitgave van Rooilijn staat in het teken van het afscheid van prof. dr. Len de Klerk als hoogleraar Planologie van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Len en Rooilijn zijn al jaren met elkaar verbonden en de redactie was dan ook zeer vereerd met het verzoek om rond zijn afscheid een themanummer te maken. Zijn afscheidsrede en de bijdragen van René Boomkens, Maurits de Hoog en Willem Salet aan het symposium Stedelijkheid en Verstedelijking op 3 september 2010 zijn als artikelen gepubliceerd in dit nummer. Stedelijkheid en verstedelijking zijn de centrale thema’s waar Len de Klerk zich gedurende zijn loopbaan op heeft gericht. Meestal vanuit een historisch perspectief getuigen zijn boeken over stadsontwikkeling in de 19e eeuw, de geschiedenis van de Nederlandse ruimtelijke ordening – welbekend bij elke student planologie – en zijn dissertatie over particuliere plannen van de stedelijke elite in de negentiende eeuw. In dit nummer wordt niet alleen de ontwikkeling van verstedelijking geschetst maar wordt ook vooruit geblikt, naar de betekenis van verstedelijking in de 21ste eeuw. Zo gebruikt Len de Klerk in zijn bijdrage de term Boogie Woogiestad, als metafoor voor de huidige stedelijke regio’s van gespecialiseerde ruimtes die in relatief korte afstand tot elkaar staan en goed met elkaar zijn verbonden. Logischerwijs was het zijn wens om Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan af te beelden bij het artikel. Dat bleek geen sinecure. Hoewel het doek in 1997 geleden door Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit voor 37 miljoen euro werd aangekocht van een New Yorkse particulier zijn de beeldrechten nog steeds in handen van een Amerikaanse familie. Een zoektocht via het Instituut Collectie Nederland bracht Rooilijn in contact met de familie en kon het verzoek voor het plaatsen van de afbeelding worden ingediend. Na heel wat heen en weer getelefoneer werden de eisen van de rechthebbenden duidelijk: Rooilijn mag de afbeelding plaatsen, maar alléén in kleur. Daar is dankbaar gebruik van gemaakt. Voor deze uitgave is besloten een uitzondering te maken in de vormgeving van het tijdschrift en bij het artikel een afbeelding in kleur te plaatsen. In alle opzichten is dit nummer van Rooilijn daarom een collecter’s item te noemen. Namens Rooilijn wens ik Len de Klerk een mooi afscheid toe. De redactie heeft met deze uitgave geprobeerd zijn afscheid waardig in een publicatie vast te leggen. Hopelijk blijft hij actief in het publiceren van waardevolle artikelen en boeken over de Nederlandse planologie. Ik kijk ernaar uit. Annemarie Maarse Hoofdredacteur Rooilijn (
[email protected])
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Inhoud
P. 312
“Geen andere omgeving dan de (hoog)stedelijke fungeert zo goed als roltrap van een loopbaan” (Len de Klerk) (foto: Stig Nygaard via Wikimedia Commons)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Inhoud
Inhoud
P. 313
Ten Geleide Len de Klerk: planoloog van de planvorming
314
Joos Droogleever Fortuijn 316 Verstedelijking 5.0 Bespiegelingen over groei, stagnatie en contractie De consequenties van niet-ruimtelijke krachten op de toekomstige verstedelijking van de Boogie Woogie-stad Len de Klerk 330 Afscheid van de ideale stad Wie een capsulaire stadscultuur wil voorkomen, moet op zoek naar het verhaal van de modale stedeling René Boomkens 342 InBeeld No sign of the 164 foot monster Peter Root 352 Transformaties Amsterdam Het programma als leidend thema in de discussie over de ontwikkeling van de hoofdstad Maurits de Hoog
Naar een cultureelinstitutionele vernieuwing van de stad
366
Culturele aangrijpingspunten voor institutionele vernieuwing in een veranderende context van stedelijkheid Willem Salet 382 Column Krokodillentranen om de verrommeling Adriaan Geuze
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Len de Klerk: planoloog van de planvorming
P. 314
Ten geleide Joos Droogleever Fortuijn Len de Klerk: planoloog van de planvorming Deze maand rondt prof. dr. Len de Klerk een veertigjarige loopbaan als planoloog af. Voor een Nederlandse planoloog waren dit veertig spannende jaren. De Tweede Nota Ruimtelijke Ordening verscheen toen Len de Klerk nog student planologie in Nijmegen was. De daarop gebaseerde groeikernen waren volop in ontwikkeling toen hij in 1970 in de planologische beroepspraktijk aan de slag ging. In de veertig jaar die volgden heeft hij de grote planologische projecten in Nederland allemaal meegemaakt: de grote uitbreidingen en de herstructureringsoperaties in de grote steden. Groeikernen, groeisteden, vinexwijken, gebundelde deconcentratie, compacte stad, stadsontwikkeling, stadsvernieuwing en stedelijke herstructurering: weinig Nederlanders zijn zo goed thuis in de geschiedenis van de praktijk van en het denken over de ruimtelijke ordening als Len de Klerk.
Kenmerkend voor de loopbaan van Len de Klerk is de voortdurende combinatie en wederzijdse beïnvloeding van wetenschap en praktijk. Hij is begonnen als beleidsmedewerker ruimtelijke ordening bij de gemeente Deventer en is na vier jaar overgestapt naar de Vrije Universiteit vanuit een behoefte aan een grondige bijscholing in wetenschappelijk onderzoek. Vier jaar later is hij weer teruggekeerd naar de planologische praktijk, dit keer bij de gemeente Rotterdam. Daar is hij begonnen als senior beleidsmedewerker en uiteindelijk directeur van de Dienst Stadsontwikkeling geworden. In die functie heeft hij een duidelijke stempel gezet op zowel de grote stadsuitbreidingen als de herstructurering van de oude wijken. Ook in deze Rotterdamse periode heeft hij de wetenschap niet losgelaten. Eén dag in de week was zijn boekenschrijfdag en daarmee een wekelijks reflectiemoment op de praktijk van de ruimtelijke ordening in Nederland. Die wekelijkse schrijfdag heeft een flink aantal fraaie boeken opgeleverd. Eén van die boeken, Particuliere plannen: denkbeelden en initiatie-
ven van de stedelijke elite inzake volkswoningbouw en de stedebouw in Rotterdam, 1860-1950, resulteerde in 1998 in zijn promotie aan de Universiteit Utrecht. Zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Planologie aan de Universiteit Utrecht in 1999 en kort daarna tot gewoon hoogleraar Algemene Planologie aan de Universiteit van Amsterdam, in het bijzonder met betrekking tot planvorming, was een niet gepland, maar wel logisch gevolg. Voor de UvA is Len de Klerk in drie opzichten van grote betekenis geweest: als docent, als bestuurder en als schrijver van boeken. Len de Klerk is een gedreven docent en een boeiend verteller. Voor studenten die er de kantjes van af lopen kan hij bepaald ongemakkelijk zijn, maar studenten raken altijd geïnspireerd door zijn grote vakkennis en boeiende doceerstijl. Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de versterking van het wetenschappelijke karakter van de opleiding planologie. Voor Len de Klerk ligt de essentie van wetenschap niet zozeer in abstracte theorieën, maar vooral in de
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Len de Klerk: planoloog van de planvorming
methodologische systematiek. Studenten die door hem zijn gevormd kunnen de grondslagen van de planvorming dromen en zijn in staat midden in de nacht de planningscyclus uit te tekenen. De planoloog Len de Klerk is ook zichtbaar geworden in zijn bestuurlijke functies als afdelingsvoorzitter, interim-decaan en interim-directeur van de Graduate School of Social Sciences. Reorganisaties zijn een kolfje naar zijn hand. Zijn stijl van besturen kenmerkt zich door procedurele correctheid en menselijke zorgvuldigheid en aandacht. De boekenschrijver Len de Klerk heeft in een aantal prachtige boeken de geschiedenis van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting in Nederland voor een breed publiek ontsloten. Generaties studenten planologie en geografie zijn in hun eerste jaar vertrouwd geraakt met de praktijk en geschiedenis van de ruimtelijke ordening in Nederland door het boek Ruimtelijke ordening: van grachtengordel tot vinexwijk dat hij samen
P. 315
met Hans van der Cammen heeft geschreven en dat nu al aan de vijfde druk toe is. In zijn boeken Op zoek naar de ideale stad (1980), ‘En dat al voor de arbeidende klasse’: 75 jaar volkshuisvesting Rotterdam (1992, samengesteld met Herman Moscoviter), ‘Mooi werk’: geschiedenis van de Maatschappij voor Volkswoningen, Rotterdam 1909-1999 (2000), De modernisering van de stad 1850-1914: de opkomst van de planmatige stadsontwikkeling in Nederland (2007) en G.J. de Jongh: havenbouwer en stadsontwikkelaar in Rotterdam (2008) laat hij zien wat voor hem werkelijk belangrijk is: de lange historische lijnen, de nadruk op plannen en planvorming, het belang van het particulier initiatief en de betekenis van idealen en cultuur in de ruimtelijke ordening. Vooral dankzij deze boeken zal Len de Klerk de geschiedenis ingaan als de planoloog van de planvorming. Joos Droogleever Fortuijn (
[email protected]) is voorzitter van de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies aan de Universiteit van Amsterdam.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
P. 316
Verstedelijking 5.0 Bespiegelingen over groei, stagnatie en contractie
Len de Klerk
Figuur 5: De stedelijke regio als dynamische compositie van gespecialiseerde punten, lijnen en vlekken (Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie (onvoltooid) 1944 / Gemeentemuseum Den Haag in bruikleen van Instituut Collectie Nederland, Amsterdam ©2010 Mondrian/Holtzman Trust c/o HCR International Virginia)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
P. 317
Geleiding van de verstedelijking door ruimtelijke plannen, leerde ik van mijn leermeester Gerrit Wissink, is een kerntaak van de ruimtelijke ordening. Het gebruik van en veranderingen in de vraag naar ruimte wordt door niet-ruimtelijke krachten bepaald: welvaartsgroei, bevolkingsgroei, sociale verandering en politieke interventie die neerslaan in verschillende verstedelijkingsvormen. Planning verlangt kennis van het samenspel van deze soms moeilijk te ontwarren krachten. Deze tour d’horizon van de verstedelijking van Nederland begint in 1350 en eindigt in 2050, het voorlopig berekende eindpunt van een fase van stagnatie en contractie. Dat gaat met grote stappen, nauwelijks verantwoorde generalisaties, laat een spoor van vragen na, maar biedt ook zicht op verrassende parallellen en constanten in achtereenvolgende fasen van verstedelijking.
Eind 2007 werd het plan om in het Groningse gehucht Ganzedijk een rijtje woningen af te breken een mediahype die enige politici de kop kostte en het land de boodschap van een mogelijk groeiloze toekomst inprentte. De eerste antwoorden van bestuurlijk Nederland verraadden een hoog pavlovgehalte: krimp met groei willen bestrijden of een oud-minister (Van der Laan) die krimpleed wilde verzachten door overheveling van gelden van gemeenten die (nog) groeien. Dan zijn de suggesties van collega Jan Latten heel wat vernuftiger: krimp schept nieuwe kansen. Leeglopende landsdelen zijn veilig, groen en voordelig, geschikt voor specifieke arrangementen voor ouderen en maak het dubbel wonen in stad én land van power koppels met een gezamenlijk inkomen boven de 100.000 euro fiscaal voordelig (Latten, 2010). Tot 2040 zal de Nederlandse bevolking nog licht groeien, daarna treedt een daling op (figuur 1). De regionale verschillen tussen groei, stagnatie en krimp zullen toenemen.
Figuur 1: Bevolkingsgroei Amsterdam en Nederland 19902025. Index 1990 = 100 125% 120% 115% 110% 105% 100% 95% 90%
|
|
‘90
‘95
Amsterdam
|
‘00
|
‘05
|
‘10
|
|
|
|
‘15
‘20
‘25
‘25
Nederland
(bron: CBS, DRO Amsterdam, O+S Amsterdam)
In de jaren tot 2025 zal zestig procent van de gemeenten een bevolkingsverlies van 350.000 personen boeken, tegenover veertig procent met een groei van 850.000. Parkstad Limburg zal 70.000 (27 procent) inwoners minder tellen, terwijl Amsterdam (+100.000), Utrecht (+90.000) en Almere
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
(+60.000) flink groeien. Ook de meeste provinciehoofdsteden blijven voorlopig groeien, waarvoor snelle verbindingen met de Randstad trouwens tot aanbeveling strekken (Latten & Ter Steege, 2010). De gunstige groeiverwachtingen voor de steden zijn deels te danken aan de demografische cyclus die zij doormaken en deels aan de economische veerkracht die mensen van buiten aantrekt. Wat is nieuw? Vergeten is het vraagstuk van de leeglopende dorpen in het noorden in de jaren zestig dat is opgelost door suburbanisatie en de aanschaf van tweede woningen. Vergeten schijnt ook dat tussen 1965 en 1985 de vier grote steden een bevolkingsverlies van 536.000 inwoners boekten: een vijfde grote stad (Van der Cammen & De Klerk, 1986). Helemaal weggezakt is de nog ingrijpender bevolkingsdaling in de achttiende eeuw. Leiden verloor tussen 1670 (70.000 inwoners) en 1805 (28.000 inwoners) tweederde van haar bevolking door de teloorgang van de nijverheid. Na een enorme bevolkingsspurt van 9,6 miljoen in 1947 naar 16,4 miljoen in 2010 is Nederland groeimoe geworden. Dan deed België het veel kalmer aan met een groei van 8,5 naar 10,4 miljoen inwoners; een factor 3,5 verschil. Door historisch extreem lage geboortecijfers stagneert de bevolkingsgroei in Europa. Duitsland, al kampend met een sterfteoverschot, zal in 2050 ruim 10 miljoen inwoners minder tellen: van 81,5 nu naar 71,5 miljoen. Het Verenigd Koninkrijk is vooral door een gunstig geboortecijfer een uitzondering met een groeiprognose van 62 miljoen nu naar 77 miljoen inwoners in 2050. De krimpende bevolking gaat overal gepaard met grote demografische structuurwij-
Verstedelijking 5.0
zigingen. In ons land stijgt het aantal 65-plussers van 2,4 naar 4,5 miljoen, waaronder 1,7 miljoen 80-plussers. De potentiële beroepsbevolking (15-64 jaar) daalt met tien procent van 10,1 naar 9,2 miljoen. Door de sterk oplopende grijze druk (het aantal 65-plussers gedeeld door de potentiële beroepsbevolking 15-64 jaar) van 1:4 naar 1:2 heeft deze dynamiek zonder groei economische gevolgen. Tot 2050 verdubbelen de pensioenkosten in Europa en Noord-Amerika van 8 naar 15 procent van het BNP, in Japan zelfs naar 20 procent (The Economist, 2009). In Nederland stijgen de kosten van de AOW van 5,4 naar 8,5 procent in 2040 en de gezondheidskosten van 10 tot meer dan 14 procent (Van der Horst e.a., 2010), getallen die in internationale vergelijkingen laag uitvallen.
1.0: Middeleeuwen, site en situation De geschiedenis laat doorlopend innige banden zien tussen economische groei en bevolkingsgroei of krimp, zoals Leiden. De groeikansen van steden zijn vanaf hun ontstaan bepaald door overheidspolitiek; ondernemende burgers die naar autonomie streefden en het algemene economische klimaat waarin een stad gedijde (Rutte, 2008). Vervolgens was en is de ontplooiing van de productie- en consumptiefuncties doorslaggevend voor de regionale uitstraling en aanzuigende werking op mensen en kapitaal (De Boer, 1988). Verschillen in die ontwikkelingen leidden tot economische specialisaties en een stedelijke hiërarchie. Dordrecht verdiende het geld in de verre handel, Delft en Gouda in de nijverheid. Maar er was meer dan economie alleen. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse stadsvorming van
P. 318
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
Enkhuizer gevelstenen vertellen waarmee het geld werd verdiend (foto’s: Len de Klerk)
P. 319
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
P. 320
Groningen kustlijn anno 2004 binnendijks land rond 1250 buitendijks land rond 1250 stad nieuw in de 14e eeuw stad gegroeid in de 14e eeuw andere stad van voor 1300
Amsterdam
‘s-Gravenhage
Utrecht Arnhem
‘s Hertogenbosch
Roermond
Figuur 2: Het verstedelijkingspatroon aan het einde van de 14e eeuw
Maastricht
(bron: Renes, 2008, p. 24)
Maastricht brengt Theuws (2008) tot de overtuiging dat ook interculturele communicatie van belang was. De vestiging van Goethe en Schiller gaven het kleine stadje Weimar een groei-impuls (Bruford, 1967). Men proeft de verwantschap met de actuele cultural industries; complexen van kennis, creatief werk en hogere opleidingen, die hun stempel drukken op de lokale stadsmentaliteit. Met behulp van de klassieke Franse geografische begrippen site en situation kunnen de stichting, locatie, de omstandigheden van stadsvorming en opeenvolgende cycli van groei, stagnatie, verval en wederopbloei worden beschreven. Succesvolle steden
hebben in de loop der eeuwen hun site voortdurend vernieuwd om aansluiting te houden bij de veranderende situation. De aanleg van de Tweede Maasvlakte is een spectaculair voorbeeld van de zoveelste technologische aanpassing in de afgelopen 140 jaar aan de productiefunctie van de site Rotterdam. Kenmerkend is de permanente schaalvergroting, parallel aan de situation van Rotterdam, die rond 1960 de grootst mogelijke schaal bereikte: de wereldeconomie. Zulke voorbeelden van parallelle schaalvergroting zijn er op alle geografische schaalniveaus voor alle productie- en consumptiefuncties. De continuïteit van stedelijkheid en verstedelijking vergt op de lange termijn een sterke
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
P. 321
Tabel 1: Verstedelijking in Holland en Zeeland in de Middeleeuwen
Inwoners totaal
Waarvan in steden
1200
170.000
5%
1300
260.000
13%
1350
290.000
23%
Dordrecht, de grootste stad, telde in 1350 ca 8.000 inwoners (bron: De Boer, 2008)
economische basis. Steden functioneren als opwerkingsfabrieken van technologische, organisatorische en sociale innovaties, van stuwende bedrijvigheid en daarmee welvaartsgroei die mensen en activiteiten aantrekt. Politieke maatregelen hebben dit vanaf de vroegste tijden bevorderd, van stadsrechten tot tolheffing en van de invoering van de markteconomie in de negentiende eeuw tot de oprichting van de EU. Floris V en tijdgenoten waren meesters in het toekennen van tolvrijheid of heffingsrechten om steden en streken te winnen voor hun politieke doelen. Ook interne en externe organisatorische innovaties, zoals belangenbehartiging door gilden en succesvolle internationale samenwerking in het Hanzeverbond, waren uiterst belangrijk voor de stedelijke ontwikkeling (figuur 2 en tabel 1). Theoretisch is het samenspel van bevolkingsgroei en economische groei moeilijk
te ontrafelen, omdat bevolkingsgroei zowel een afhankelijke als onafhankelijke variabele is. Maar de samenhang tussen beide factoren is onmiskenbaar, zoals figuur 3 voor de betrekkelijk korte periode 1970-1997 laat zien. Door de demografische transities van 1880 en 1970 was de bevolkingsgroei door haar eigen dynamiek overigens tijdelijk onafhankelijker van economische groei, vanaf 1960 ook nog eens geholpen door het landelijke verstedelijkingsbeleid. Stadsgeschiedenis leert dat de immigratie steeds een krachtige groeifactor is geweest, die niet alleen afhankelijk was van economische aantrekkingskracht, maar ook van bewuste (stads)politiek.
2.0: de Gouden Eeuw De voordelen van site en situation en het samenspel van de groeifactoren economie, demografie en politiek kwamen in de Gouden Eeuw tot volle wasdom. Na 1585 werd Holland het brandpunt van
Figuur 3. Bevolkingsgroei en economische groei 1970 - 1997 (bron: CBS) x 1.000
BNP
160
6%
140
5%
120
4%
100
3%
80
2%
60
1%
40
0%
20
-1%
0 -2% 1970 ‘71 ‘72 ‘73 ‘74 ‘75 ‘76 ‘77 ‘78 ‘79 ‘80 ‘81 ‘82 ‘83 ‘84 ‘85 ‘86 ‘87 ‘88 ‘89 ‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 Bevolkingsgroei
Economische groei
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
P. 322
Tabel 2: Stedelijke groei en contractie in de 1600-1800
1585/1600
1622
1650
1700
1800
Amsterdam
35.000
100.000
175.000
230.000
200.000/180.000
Leiden
20.000
44.000
67.000
60.000
31.000
Rotterdam
12.000
19.500
30.000
56.000
58.000
Delft
17.000
24.000
22.000
14.000
14.000
(bronnen: samengesteld uit Van Dillen, 1970; Lucassen, 2002; Prak, 2002; Van der Schoor, 1999; Wintershoven, 2000)
Tabel 3: Bevolkingsgroei en stedelijke groei in Holland 1500-1800 Jaar
Stadsbevolking
Aandeel steden
Totale bevolking
1514
127.000
46%
275.000
1622
363.000
54%
672.000
1680
540.000
61%
883.000
1750
475.000
60%
783.000
1795
462.000
59%
783.000
Demografische factoren 1500-1800: Sterfteoverschot: ± 800.000, Emigratie buitenland: 225.000, Immigratie buitenland: ± 1,4 mln. (bron: Lucassen, 2002)
Tabel 4: Stadsgroei tijdens de industriële revolutie, 1830-1910 Stad
1830
1870
1910
Amsterdam
202.400
274.100
566.100
1870-1910 +103%
Rotterdam
72.300
117.100
418.000
+257 % +197%
Den Haag
56.100
91.300
271.300
Utrecht
43.400
60.400
119.000
+97%
Arnhem
14.500
32.300
64.000
+98% +56%
Deventer
13.700
17.800
27.800
Groningen
30.300
38.000
74.600
+96%
Leiden
34.600
39.300
58.300
+48%
Nijmegen
17.700
23.000
54.800
+138%
(bron: De Klerk, 2008)
Tabel 5: Verdeling inwoners en woningen in woonkernen naar omvang in 2006 Kerngrootte
Aandeel inwoners (in %)
Aandeel woningen (in %)
100.000+
38,7
41,0
20.000-100.000
29,1
28,7
5.000-20.000
18,7
17,6
tot 5.000
13,5
12,6
(bron: Van Leeuwen & Regeer, 2008)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
het moderne handelskapitalisme en distributieland van Europa. Amsterdam werd stapelplaats van de wereld en daarmee een global city. De rij studies om het welvaartswonder van de Republiek te verklaren, dat wonderlijke samenstel van onafhankelijke steden en gewesten zonder politiek machtscentrum, is onafzienbaar. Ze laten weinig twijfel over de motoren van stedelijke groei: een innovatieve en expanderende economie gedragen door immigratie. Op de eerste plaats komt een complex van technologische en organisatorische innovaties, van de industriële windmolen (Alkmaar 1582) tot de Amsterdamse Wisselbank (1609). Marktkennis en kapitaal werden meegebracht door Vlaamse immigranten. Innovatieve financiële arrangementen en risicodeling, zoals de joint stock deelneming in schepen, en een sterke, handelsbevorderende lokale stadspolitiek gingen hand in hand. In het protestantse stadsklimaat gedijde zowel een uitgebreid ondersteuningsapparaat voor minder bedeelden, als een open cultureel klimaat dat de grondslag van de Verlichting voortbracht (Israël). In de autonome steden had zich omstreeks 1650 een “nooit aflatende, en door alle segmenten van de samenleving gedeelde discussiecultuur” genesteld, bereid om kennis te nemen van andere opinies (Frijhoff & Spies, 1999, p. 218). In de steden ontstonden krachtige en gelaagde arbeidsmarkten, gekenmerkt door een hoog kennisniveau. “Nergens werd zoveel besteed aan onderwijs en was het algemene ontwikkelingsniveau van de bevolking zo hoog als hier” (Van Zanden & De Moor, 2008, p. 20-21). De verschillen in opleiding tussen mannen en vrouwen waren gering, vrouwen
P. 323
werkten langer en waren zelfstandiger dan elders in Europa, wat leidde tot uitgestelde huwelijken. Binnen en tussen de steden nam de specialisatie van economische activiteiten verder toe. Leiden werd naast Lyon de belangrijkste textielstad van Europa, opgebloeid door de komst van goed geschoolde Vlaamse en Waalse immigranten. De hoogwaardige Leidse exportproducten baai en saai werden gemaakt in een specialistische industrie die niet minder dan 125 verschillende beroepen telde (Van Dillen, 1970). Hoorn en Enkhuizen dreven als vanouds de Oostzeehandel, Rotterdam handelde op Engeland en Frankrijk, Amsterdam op Azië en in Gouda werkte een kwart van de bevolking in de pijpenindustrie. Aan de Zaan werd het revolutionaire scheepstype fluit uit voorgezaagde onderdelen gebouwd. In 1700 telde de Zaanstreek bijna 600 industriemolens, waarvan 256 voor zaagwerk (Prak, 2002). Maarten Prak stelt de interessante vraag of de Republiek de werkelijk moderne economie had waaraan economen twee eisen stellen: langdurige groei van het inkomen per hoofd van de bevolking en een zelfstuwend groeivermogen te midden van andere economieën. Tussen 1580 en 1650 bedroeg de gemiddeld jaarlijkse groei een indrukwekkende 1 tot 1,5 procent. De langdurige stagnatie die na 1650 optrad, schrijft Prak toe aan de traditionele economieën die de Republiek omringden. Deze ontbeerden enig zelfstuwend vermogen waardoor groeiprikkels voor de Republiek uitbleven (Prak, 2002). De verstedelijking onderging een versnelling. Tussen 1622 en 1680 groeide de
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
bevolking van de Republiek van ruim 1,5 naar bijna 2 miljoen inwoners. In 1650 woonde 45 procent van de bevolking in steden; in Holland zelfs 54 procent van meer dan 10.000 inwoners. Buiten Holland nam het aantal steden met meer dan 2.500 inwoners sterk toe (Van der Schoor, 1999). De steden groeiden door vestigingsoverschotten. Pestepidemieën en andere ziektes veroorzaakten grote sterfteoverschotten, waardoor Leiden en Rotterdam tussen 1624 en 1637 een derde van hun bevolking verloren. Stadsbesturen concurreerden hevig om het aantrekken van immigranten met kennis van markten en beroepen. Leiden bouwde woningen voor Vlaamse textielarbeiders. Andere steden, zoals Deventer, boden gratis het poorterschap aan, maakten reclame met de afwezigheid van knellende gilden of kochten panden voor een textielweverij. Tal van immigranten kwamen arm en bleven dat. Bredero dichtte over arme Duitsers, Walen en Vlamingen in Amsterdam: “maer Moffen, Poep en Knoet, dat zijn troggelaers tot bedelen opgevoet” (geciteerd in Van Dillen, 1970, p. 305). Het belang van immigratie voor de steden kan nauwelijks overschat worden (tabel 3). Het was zowel een doorslaggevende groeifactor als een belangrijke bron van arbeidskrachten en economische initiatieven. In de zeventiende eeuw trokken tienduizenden per jaar uit de andere gewesten naar Holland, waar de lonen tweemaal zo hoog waren (Lucassen, 2002). In 1650 was 39 procent van de Amsterdamse bevolking autochtoon (geboren in de stad), in 1800 bij een teruglopende bevolking 53 procent; in 2010 is dat 44 procent – in de binnenstad 33 procent.
Verstedelijking 5.0
3.0: de industriële revolutie De industriële revolutie bracht wel de langdurige groei en het zelfstuwende groeivermogen die in de zeventiende eeuw nog ontbrak. Daaraan voorafgaand trad Nederland in staat van grote armoede en contractie de negentiende eeuw binnen. In Haarlem en Den Haag waren hele straten afgebroken. Tussen 1795 en 1815 verloor Amsterdam bijna 20 procent van haar inwoners en moest de stad een kwart van de begroting uitgeven aan bijstand. Pas na 1860 kwam Nederland in de greep van modernisering. Verstikkende kartelregels die vernieuwende initiatieven ernstig belemmerden vormden een van de oorzaken van deze late start (Jansen, 1999). De industriële revolutie was tevens een stedelijke revolutie van industriële opbloei, een snelle bevolkingsgroei en een grondige aanpassing van de stedelijke ruimte aan nieuwe eisen en behoeften van productie en consumptie, de bestaanswijze. Deze tijd is nog zichtbaar in fabrieksgebouwen, entrepots, schoolgebouwen, ziekenhuizen, stations, spoorwegen en stadsparken. De aanleg van spoorwegen bracht massavervoer van goederen en mensen met een verkorting van reistijden met een factor tien tot twintig, die in de twintigste eeuw door het vliegtuig is geëvenaard. Tussen 1880 en 1920 groeiden de Nederlandse steden met nominaal de hoogste groeicijfers uit hun geschiedenis. De bevolking van Amsterdam en Rotterdam nam per decennium met 100.000 inwoners toe. Amsterdam werd het hoofdkantoor van de nieuwe economie, waar zich rederijen en spoorwegmaatschappijen aanschurkten tegen het weer opbloeiende financiële centrum. Op de vleugels van het Ruhrgebied werkte
P. 324
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
Rotterdam zich in drie decennia op tot wereldhaven en grondvestte haar sociale en economische padafhankelijkheid in de twintigste eeuw: een conjunctuurgevoelige economie met een relatief laag geschoolde beroepsbevolking. Ondernemingslust leidde tot opbloei van nieuwe industrieën in de kleine steden Eindhoven, Enschede, Hengelo en Tilburg. In Zuid-Limburg leidde de exploitatie van kolenmijnen tot een nieuw type van verstrooide verstedelijking. Opnieuw zijn in deze periode geen nieuwe steden gesticht en opnieuw was een innoverende en sterk aantrekkende economie de groeimotor van de stad. Door de hygiënische revolutie werd echter voor het eerst in de geschiedenis de natuurlijke aanwas de belangrijkste demografische groeifactor. Alleen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag boekten tussen 1870 en 1900 vestigingsoverschotten die voor de helft bijdroegen aan de bevolkingsgroei. De sterke verstedelijking blijkt uit de geografische verdeling van de groei. In de negentiende eeuw groeide de stadsbevolking met 89 procent (2,7 miljoen inwoners), tegen het platteland met slechts 11 procent. Daarbij is de maat van ‘stedelijk’ tussen 1795 en 1900 opgeschaald van gemeenten met 2500 naar gemeenten met minimaal 5000 inwoners. Het aandeel van de grote en middelgrote steden nam toe van 23 procent in 1860 tot 34 procent in 1910 (De Klerk, 2008). Delen van het platteland liepen leeg, zoals dorpen en plaatsen in de Friese en Groningse kustgebieden. Jonge mensen trokken naar de opkomende industriesteden. Dan konden ze trouwen en een gezin stichten. Bij gebrek aan bestaanszekerheid bleven op het platteland velen ongetrouwd.
P. 325
4.0: politiek en crisis Na een stabiele periode van langdurige economische groei en een geboortegolf van ruim twee decennia volgde rond 1970 de stedelijke crisis. Steden werden getroffen door drie structuurveranderingen: de tweede demografische transitie, de overgang naar een postindustriële economie en de loskoppeling van economische en bevolkingsontwikkeling. De tweede demografische transitie betrof een spectaculaire daling van het gemiddeld kindertal geboortecijfer – de oorzaak van de komende stagnatie en krimp – gevolgd door verandering in opvattingen over relaties. De structuurveranderingen in de huishoudens worden in de begrippen atomisering en diversificatie gevangen. Bracht de industrialisatie het driegeneratiehuishouden terug tot het tweegeneratiehuishouden, in de postindustriële fase is het eenpersoonshuishouden de dominante groeier. De woonkosten per hoofd van de bevolking zijn hierdoor substantieel gestegen door hogere vaste lasten per persoon. Tegelijkertijd raakten stedelijke economieën in een crisis door de overgang van de industriële massaproductie naar een diensteneconomie. Fabrieken sloten hun poorten, trokken naar lagelonenlanden of gingen failliet. Deze structuurverandering leidde in de steden tot een tweede contractie: verlies van arbeidsplaatsen. Tussen 1970 en 1985 verloor Rotterdam meer dan 30.000 arbeidsplaatsen. In de Amsterdamse binnenstad is het aantal arbeidsplaatsen tussen 1960 en 1985 gehalveerd tot 80.000. De dienstensector groeide harder in de stedelijke middenzone Breda–Den Bosch–Arnhem–Zwolle dan in de Randstad, terwijl tweederde van de immigranten tussen 1975 en 1985 in de
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Randstad neerstreek, van wie de helft in de vier grote steden (Van der Cammen & De Klerk, 1986). De verhouding tussen economische groei en bevolkingsgroei werd ontkoppeld door een gloednieuwe nationale verstedelijkingspolitiek (figuur 4) waarin (1) de staat bepaalde waar (massa)woningbouw werd toegestaan; (2) het verstedelijkingsbeleid zowel de samenklontering van grootstedelijke conurbaties (sociaal onwenselijk) als spontane suburbanisatie (ruimtelijk onwenselijk) tegenging en (3) de innige band tussen werkgelegenheidscentra en bestaanszekerheid losser werd door de invoering van een egalitair sociaal verzekeringsstelsel dat ongeacht de woonplaats een minimum arbeidsloos inkomen garandeert. Figuur 4: Evolutionaire beleidscanon verstedelijking 1960-2010 1. Rechtvaardige verdeling van welvaart; van gelijkheid
naar lichte differentiatie
2. Van gebundelde deconcentratie naar compacte
verstedelijking
3. Behoud milieudifferentiatie stad–land 4. Behoud en herstel natuurgebieden en open
cultuurlandschappen (polders)
5. Gebalanceerde woonwerkrelaties in (groot)stedelijke
regio’s en netwerken
6. Schaalvergroting voorzieningen tot kwaliteitsverhoging
en betere bereikbaarheid
7. Behoud van uitbreidend historisch erfgoed
Verstedelijking 5.0
vertrek uit de steden ging gepaard met een selectieve vestiging van alleenstaanden en immigranten. Met regionale groeiverschillen werd wel rekening gehouden, maar die werden ondergeschikt gemaakt aan politieke doelen zoals indamming van grootstedelijke groei en spontane suburbanisatie en de ontlasting van de Randstad. Geholpen door een stijgende welvaartsgroei en automobiliteit, resulteerde dit in een wezenlijke schaalvergroting van de stad naar stadsgewest tot stedelijke regio. De verstedelijking was object van een egaliserende nationale politiek geworden, waarop rond 1990 terug werd gekomen.
2010: Boogie Woogie stad Omstreeks 2000, drie decennia na de industriële crisis, is de stad als stedelijke regio aangepast aan haar vernieuwde, postindustriële bestaanswijze. De dominanten daarvan zijn een complexe en veelschalige, cultureel en consumptief georiënteerde diensteneconomie en een sterk gelaagde regionale arbeidsmarkt die steeds meer hooggeschoolden verlangt en flexibele arbeid biedt. De regionale stad als site die deze bestaanswijze accommodeert, reikt tot voorbij de fysieke grenzen van haar landelijke woonkernen. In de vier grootstedelijke regio’s, waarin een kwart van de bevolking woont, wordt ongeveer dertig procent van het BBP geproduceerd, een aandeel dat langzaam stijgt.
8. Van zuinig ruimtegebruik en hergebruik naar duurzame
stedenbouw
De ontkoppeling van economische groei en bevolkingsgroei kreeg gestalte in de aanleg van nieuwe (slaap)steden en de toegelaten suburbane kernen, waarheen veel gezinnen met kinderen verhuisden. Dit selectieve
De stad van nu is een stedelijke regio geworden die uit tal van gespecialiseerde ruimtes bestaat, waaronder de oude kernstad als speciale concentratie van hoogwaardige maatschappelijke functies, bijvoorbeeld universiteiten. Ruimtelijke specialisatie, outsourcing en sociale segregatie volgen het economische innovatieproces van creatieve
P. 326
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
destructie dat zich ook als een sociaal proces voltrekt. De jongste loot aan de aanpassing van de site is de ontwikkeling van stedelijke zones, zoals de kennisas Amsterdam– Eindhoven met naar verhouding veel overheidsinvesteringen in Amsterdam (universiteiten, tal van landelijke wetenschappelijke centra) en particuliere, industriële investeringen in Eindhoven.
5.0: opwerkingsfabriek van kennis en informatie De stad, door Melvin Webber (1964) tot communicatieknooppunt uitgeroepen, is in 2010 een opwerkingsfabriek van kennis en informatie geworden op basis van sociaal en intellectueel kapitaal, gebaat bij een hoge kennis- en informatiedichtheid. De toenemend kosmopolitische bevolkingssamenstelling maakt het treffende begrip interculturele communicatie van Theuws hierop zonder meer van toepassing. De stadsgeschiedenissen van Silicon Valley, van de Hanzesteden, van Amsterdam in 1650 of de huidige Nederlandse steden (Marlet, 2009) zingen steeds hetzelfde succeslied: een hoge graad van toegankelijkheid van hoogwaardige kennisbanen, een open cultuur van kennisuitwisseling en -organisatie behoren tot de belangrijkste groeivoorwaarden. Topopleidingen en een op kennisuitwisseling afgestemd immigratiebeleid horen daarbij (Boomkens e.a., 1997; Pagel, 1983; Marlet, 2009). Een van de belangrijkste stadsfuncties is die van opleidings- en vormingsmilieu voor jonge mensen. Zij vergaren hun kenniskapitaal in de steden en blijven er in veel grotere mate weer werken en wonen dan een halve eeuw terug. Ze zijn langer ongebonden, doorgaans alleen wonend, in een singlefase die soms duurt tot midden
P. 327
dertig. Geen andere omgeving dan de (hoog) stedelijke fungeert zo goed als roltrap van een loopbaan. Het toont opnieuw de band tussen de sociaaldemografische structuur en de aard van de stedelijke economie, straks vermoedelijk ook voor tal van actieve 65-plussers. Er restten nu twee vragen: in welke richting ontwikkelt zich de bestaanswijze in de site Nederland–stedenland? En wat is de situation van deze site? De toekomst is al begonnen zoals geschetst door Peter Drucker (2001); hier aangevuld met wat eigen waarnemingen: Ten eerste zal in 2050 nog menigeen rond zijn zeventigste jaar (in deeltijd) werken om haar/zijn (pensioen) koopkracht te handhaven. Als straks de norm voor de potentiële beroepsbevolking van 15-64 jaar wordt opgeschoven naar 15-70 jaar en de deelneming van vrouwen groeit nog door, dan blijft de beroepsbevolking op sterkte. Snel mee beginnen! Ten derde zal de vaste arbeidsplaats grotendeels verdwijnen. Om te beginnen zal de verhouding tussen vast en flexibel personeel van 4:1 nu naar 2:1 kruipen. In het Nederland van 2010 overtreft het aantal deeltijdbanen het aantal voltijdbanen; de verhouding arbeidsjaren/arbeidsplaatsen is 100:136; in 1990 nog 100:128. In de vierde plaats zal fossiele brandstof, de goedkope groeibrandstof van de afgelopen eeuw, milieuduur worden. Kennis is de brandstof van de eenentwintigste eeuw, en is aantrekkelijk door de goede beloning (circa vier tot vijf keer die van industriearbeid) en grote kansen op opwaartse sociale mobiliteit. De concurrentie groeit echter snel. Na de ruimtelijke outsourcing van administraties en callcenters vindt nu ook outsourcing plaats van juridisch advies van Londen naar India, dat in Londen 400 dollar per uur kost en in India 50 dollar (The Economist, 2010). Daarbij komt dat kennis dwars door grenzen
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
heengaat en een belangrijk migratie- en mobiliteitsmotief is geworden met een nieuwe vorm van migratie: de transmigratie van hooggeschoolde, internationaal georiënteerde migranten. Onze universiteiten en internationals profiteren er al van. Nu het bijpassende overheidsbeleid nog aanpassen. Ten slotte verdwijnt in de westerse economieën het onderscheid tussen industrie en diensten. Het huidige industriële verdienmodel draait om de verkoop van diensten die gekoppeld zijn aan industrieproducten, van mobieltjes tot een Harley-Davidson. De geschetste maatschappelijke contouren zijn gebaat bij een stedelijke omgeving met hoogwaardige voorzieningen en lage transactiekosten. De trend in ruimtelijke aanpassingen zal in de komende decennia worden gevoed door een permanent streven naar verlaging van loon– en vooral transactiekosten in alle maatschappelijke sectoren. Dit traditionele economische voordeel van een hoge concentratie zou wel eens goed tot zijn recht kunnen komen in het huidige type Boogie Woogie stad met haar naar verhouding kleine afstanden en goede verbindingen. De additionele behoefte van de komende decennia aan bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen en huizen kan daarin makkelijk worden ondergebracht zonder dat haar structuur wordt aangetast. De verbindingen zijn nu deels verstopt en kunnen veel efficiënter worden gebruikt door herallocatie van het 24-uursgebruik. Handhaving van de kwaliteit van publieke voorzieningen bij krimp lijkt goed mogelijk door de transactiekosten binnen organisaties te verlagen door schaalverkleining, bevrijding van bureaucratische leemlagen van management en uitroeiing van de ‘controlitis’-epidemie.
Verstedelijking 5.0
Steden kunnen niet aantrekkelijk gehouden worden door nutteloze bestrijdingsmiddelen tegen stagnatie, merkt Marlet (2009) in zijn recente proefschrift op. Het kopiëren van Silicon Valleykloons, bedrijfsacquisitie door gemeenten of bekabeling, het helpt niet. In Rotterdam lukt het al drie decennia niet om het medische complex van de Erasmus Universiteit te koppelen aan industriële bedrijvigheid ter plaatse. De medische faculteit is internationaal georiënteerd, terwijl in de plaatselijke industrie een traditie ontbreekt waarop kan worden aangesloten. Alleen economische revoluties, dat wil zeggen snelle en grootschalige toepassingen van nieuwe vindingen in een weinig geregelde en ontwikkelde economie vermag steden een nieuwe economische basis te verschaffen. In China en India schieten nu zulke steden uit de grond, zoals in Europa en Noord-Amerika in de negentiende eeuw. De laatste zorg omtrent Nederland– stedenland is de situation. De research & development investeringen in Nederland liggen structureel 20 procent beneden het OECD-gemiddelde; van bedrijven zelfs 35 procent. Een OECD-survey beoordeelt het Nederlandse innovatievermogen – de succesvolle ontwikkeling en toepassing van kennis in nieuwe producten en processen – als middelmatig (OECD, 2010). En de situation? Nederland–stedenland ligt in een stagnerend Europa. Buurman Duitsland, de belangrijkste handelspartner, heeft een krimpende bevolking en het economisch zwaartepunt verschuift naar Azië. China en India tellen samen zes keer zoveel inwoners als Europa en ruim zeven keer zoveel als Noord-Amerika. Wil Nederland–stedenland kennisland zijn, dan moeten de investeringen in onderwijs en research & development als basis voor productiviteitsstijging substantieel omhoog.
P. 328
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Verstedelijking 5.0
Len de Klerk (
[email protected]) is emeritus hoogleraar algemene planologie aan de Universiteit van Amsterdam
P. 329
Latten, J. (2010) ‘Jonge senioren als reddende engel’, Het
Financieele Dagblad , 1 maart, p. 33-37 Latten, J. & D. ter Steege (2010) ‘Met twee snelheden de
Literatuur
toekomst tegemoet’, Stedebouw & Ruimtelijke Ordening ,
Boer, D.E.H. de (1988) ‘Op weg naar volwassenheid. De
jg. 91, nr. 1, p. 19-23
ontwikkeling van productie en consumptie in de Hollandse
Leeuwen, N. van & W. Regeer (2008) ‘Bevolkingskernen
en Zeeuwse steden in de dertiende eeuw’, J.M. Baart e.a.,
2001-2006. Groei van dorpen, steden en agglomeraties.
De Hollandse stad in de dertiende eeuw, De Walburg Pers,
Bevolkingstrends , nr. 2, p. 66-75
Zutphen, p. 28-43
Lucassen, J. (red.) (2002) Immigranten in Holland 1600-
Boomkens, R., B. van Delden, L. de Klerk, S. Musterd, H.S. Yap
1800. Een kwantitatieve benadering , Centrum voor de
& R. van der Wouden (1997) Stad zonder horizon. Stadspolitiek
geschiedenis van Migranten, Amsterdam
en stedelijke ontwikkeling in Nederland , Van Gennep,
Marlet, G. (2009) De aantrekkelijke stad. Moderne
Amsterdam
locatietheorieën en de aantrekkingskracht van
Broek, L. van den & S. Boschman (2008) ‘Bevolking grote
Nederlandse steden , VOC Uitgevers, Nijmegen
steden gaat sterk veranderen’, Demos , jg. 24, nr. 8, p. 1-4
OECD (2010) OECD/IMHE Reviews of Higher Education
Bruford, W.H. (1967) ‘Goethe’s Weimar’, A. Toynbee, Cities of
in Regional and City Development: Amsterdam . Peer
destiny, Thames and Hudson, London, p. 88-102
Review Report , Paris
Cammen, H. van der & L.A. de Klerk (1986) Ruimtelijke
Pagel, K. (1983) Die Hanse, Westermann, Braunschweig
ordening; van plannen komen plannen , Het Spectrum,
Prak, M. ( 2002) Gouden eeuw. Het raadsel van de
Utrecht/Antwerpen
Republiek , SUN, Nijmegen/Amsterdam
Dillen, J.G. van (1970) Van rijkdom en regenten. handboek
Renes, H. (2008) ‘De stad in het landschap’, R. Rutte & H.
tot de economische en sociale geschiedenis van Nederland
van Engen, Stadswording in de Nederlanden. Op zoek
tijdens de Republiek , Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage
naar overzicht , Verloren, Hilversum, p. 15-46
Drucker, P. (2001) ‘The next society’, The Economist , 3
Rutte, R. (2008) ‘Stadslandschappen. Een overzicht
november, p. 3-5
van de stadswording in Nederland van de elfde tot de
Duin, C. van (2009) ‘Bevolkingsprognose 2008-2050: naar 17,5
vijftiende eeuw’, R. Rutte & H. van Engen, Stadswording
miljoen inwoners’, Bevolkingstrends , 2009-1, p. 15-22
in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht , Verloren,
W. Frijhoff en M. Spies (1999) 1650, Bevochten eendracht , Sdu
Hilversum, p. 143-170
Uitgevers, Den Haag
Schoor, A. van der (1999) Stad in aanwas. Geschiedenis
Garssen, J. & C. van Duin (2009) ‘Allochtonenprognose
van Rotterdam tot 1813, Waanders, Zwolle
2008-2050: naar 5 miljoen allochtonen’, Bevolkingstrends , jg.
The Economist (2009) A survey of ageing populations: a
2009-2, p. 14-21
slow-burning fuse, 27 juni, p. 1-16
Horst, A. van der, L. Bettendorf, N. Draper, C. van Ewijk, R. de
The Economist (2010) The world upside down: a special
Mooy & H. ter Rele (2010) Vergrijzing verdeeld. Toekomst van
report on innovation in emerging markets, 17 april, p.
de Nederlandse overheidsfinanciën , Centraal Planbureau,
1-16
Den Haag
Theuws, F. (2008) ‘Drie modellen voor de ontwikkeling
Jansen, M. (1999) De industriële ontwikkeling in Nederland
van het middeleeuwse Maastricht’, R. Rutte & H. van
1800-1850 , NEHA, Amsterdam
Engen, Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar
The Guardian (2010) Fact file UK, part one population , 24 april
overzicht , Verloren, Hilversum, p. 87-122
Jansen, H. (1988) ‘Hollandse stadsstructuren in der dertiende
Webber, M.M. (1964) ‘The urban place and the nonplace
eeuw’, J.M. Baart e.a., De Hollandse stad in de dertiende
urban realm’, M.M. Webber, J.W Dyckmann, D.L. Foley,
eeuw, De Walburg Pers, Zutphen, p. 65-78
A.Z. Guttenberg, W.L.C. Wheaton & C. Bauer Wurster,
Kieft, C. van de (1988) ‘Perspectief van de Hollandse stad’,
Explorations into Urban Structure, University of
J.M. Baart e.a., De Hollandse stad in de dertiende eeuw,
Pennsylvania Press, Philadelphia, PA, p. 79-153
Walburg Pers, Zutphen, p. 113-120
Wintershoven, L. (2000) Demografisch eeuwboek
Klerk, L. de (2008) De modernisering van de stad 1850
Amsterdam; ontwikkelingen tussen 1900 en 2000 , Dienst
1914. De opkomst van de planmatige stadsontwikkeling in
Ruimtelijke Ordening, Amsterdam
Nederland , NAi uitgevers, Rotterdam
Zanden, J.L. van & T. de Moor (2008) ‘Mensen en
Latten, J. & A. de Jong (2010) ‘Veel verandering, weinig groei’,
economie in de Gouden Eeuw’, Leidschrift , jg. 23, nr. 2,
Demos , jg. 21, nr. 1, p. 5-8
p. 16-26
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
Afscheid van de ideale stad
Boven: Johannesburg (foto: Marije Koudstaal) Onder: Dubai (foto: Daphne Rigter)
P. 330
René Boomkens
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
P. 331
Het afscheid van het modernistische vertoog van de ideale, maakbare stad is nabij. Het maakt plaats voor een combinatie van stedelijke wildgroei van slums enerzijds en de perverse maakbaarheid van verbunkerde droomwerelden van het neoliberalisme met Dubai als extreem voorbeeld anderzijds. Maar ook onze alledaagse Europese stad vertoont steeds meer trekken van een capsulaire stadscultuur. In de geschriften van Rem Koolhaas wordt die cultuur steeds duidelijker uitgetekend. Wie zo’n verbunkerde stad wil voorkomen, moet niet nog eens een beroep doen op het vertoog van de ideale stad, maar moet op zoek naar het verhaal van de modale stedeling.
We zijn in de eenentwintigste eeuw langzaam bezig afscheid te nemen van de idee en het vertoog van de ideale stad. Daarmee refereer ik aan een lange utopische traditie waarin niet alleen gepoogd werd de perfecte stadsvorm in ruimtelijke zin te ontwerpen, maar waarin de stad bovendien werd beschouwd als de ruimtelijke neerslag van de ideale samenleving. Fragmenten en resten van pogingen een dergelijke ideale stad te realiseren zijn overal ter wereld terug te vinden – en ze dateren uit de meest uiteenlopende historische periodes. In zijn werk Op zoek naar de ideale stad biedt Len de Klerk (1980) een uitgebreid historisch overzicht van dit discours. Pas de laatste anderhalve eeuw kreeg het vertoog van de ideale stad vleugels, opgestuwd door industrialisatie en technologische innovatie enerzijds en de doorbraak van het wetenschappelijke wereldbeeld anderzijds. Utopieën, ook die van de ideale stad, bleken plotseling wetenschappelijk te onderbouwen – en dat hebben we in de afgelopen eeuw geweten. Planologie,
geografie, demografie, sociologie en tenslotte het meer hybride vakgebied van de stedenbouwkunde stonden aan de wieg van de droom van een maakbare ideale stad. De ideale stad leek des te maakbaarder naarmate de verstedelijking voortging – een proces dat geen eind lijkt te kennen. Maar het is juist diezelfde oneindigheid van het verstedelijkingsproces die intussen een einde begint te maken aan de hele idee van de ideale stad als een concrete, realiseerbare utopie. Ik zou dit aanstaande einde willen illustreren met een verwijzing naar een tweetal boektitels. In 2006 verscheen Planet of slums van de Amerikaanse architectuur-/ stadshistoricus en cultuurcriticus Mike Davis, een man die nooit verlegen heeft gezeten om krachtige beelden en uitgesproken visies. Dat blijkt ook uit de titel van een boek dat hij een jaar later redigeerde, Evil paradises: dreamworlds of neoliberalism (Davis & Monk, 2007). Deze twee boeken vertegenwoordigen de twee radicaal verschillende gezichten van de verstedelijking van de laatste decennia,
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
gezichten die door Davis nadrukkelijk worden afgezet tegen het klassieke vertoog van de ideale stad als de belichaming van een maatschappelijk ideaal, van een zo ideaal mogelijke samenleving.
Evil Paradises on a Planet of Slums Planet of Slums is het verhaal van wat Davis treffend ‘overurbanisatie’ noemt, een proces dat simpelweg verwijst naar een vorm van verstedelijking die niet langer samenvalt met de creatie van nieuwe werkgelegenheid, maar gelijkstaat aan de eindeloze reproductie van armoede. Verstedelijking als verplaatsing en opeenhoping van werkloosheid, kansloosheid en armoede. De stad als dystopie, maar vooral ook een stad die niet op planmatige wijze werd ontworpen en gemaakt, die in plaats daarvan gewoon ontstond als het product van een accumulatie van processen van volksverhuizing, individuele migratie en vlucht uit uitzichtloosheid naar nieuwe uitzichtloosheid. Deze overurbanisatie heeft megacities, Überstädte, kortweg vormen van poststedelijkheid voortgebracht. Evil Paradises vertelt nogmaals het verhaal van de ideale, maakbare stad, maar het is de allerlaatste versie, en het is noch een sprookje, noch science fiction – het is een real life horror story. Het is, zoals de ondertitel aanduidt, het verhaal van de droomwerelden van het neoliberalisme – het verhaal van de bunkers van onmetelijke rijkdom, de perfecte gated community als een vermarkte versie van de ideale stad, stedelijkheid als een golfbaan op het dak van het hoogste hotel ter wereld. “Sand, Fear and Money in Dubai”, zoals de bijdrage van Mike Davis zelf aan het boek heet. En Dubai is niet meer dan het meest spectaculaire en tegelijkertijd ook het meest absurde of perverse voorbeeld van een nieuw type ideale stad, de perfecte bunker, de utopie van een radicaal geïsoleerde en gepantserde stedelijke beschaving, die zich overal in de wereld heeft genesteld, van Johannesburg
Afscheid van de ideale stad
tot Medellín, van Singapore tot Beijing en van Kabul tot Nairobi. Laat ik duidelijk zijn: het probleem is niet de schaal of de omvang van de hedendaagse steden. Dat we schrikken van steden met meer dan twintig miljoen inwoners, is niet meer dan een Europese reflex. De grootste stad, Tokyo, had als conurbaan gebied samen met Yokohama, volgens de Metropolitan World Atlas (Van Susteren, 2007) in 2000 33 miljoen bewoners, maar voldoet noch aan het beeld van de slum city noch aan dat van de verbunkerde stedelijkheid van Dubai of Johannesburg. Met Londen (14 miljoen inwoners in 2001) en New York (ruim 21 miljoen inwoners in 2003) vormde Tokyo het trio global cities in de studie met dezelfde naam van Saskia Sassen (1991), waarin zij de opkomst beschreef en analyseerde van een nieuw type stad, dat qua dynamiek vooral wordt aangestuurd door het mondiale netwerk van geldhandel, dienstverlening en informatie-uitwisseling. Deze gigantische wereldsteden zijn het succesvolle gecombineerde product van een lange traditie van industriële ontwikkeling onder de hoede van de natiestaat en de daaropvolgende geleidelijke opkomst van een nieuwe transnationale of neoliberale wereldeconomie. Hun huidige conditie en hun status als knooppunten van handel en informatie-uitwisseling zijn een combinatie van de succesvolle, keynesiaanse politiek van naoorlogse natiestaten èn van de daaropvolgende fase van deregulering, privatisering en gedeeltelijke afbouw van nationale welvaartstaten onder het neoliberale regime van een transnationale economie. Dit maakt het moeilijk zichtbaar te maken hoezeer ook deze steden de laatste drie decennia radicaal veranderd zijn. Toch is het mogelijk om te laten zien dat ook deze global cities steeds meer trekken beginnen te vertonen van de poststedelijke conditie van de slum cities en de al even poststedelijke configuratie van de ‘evil paradises’ van de neoliberale wereldeconomie.
P. 332
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
Lost in Urbanisation, Tokyo (foto’s: Martijn Ubink)
P. 333
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Vanzelfsprekend bevinden de meeste ‘slum cities’ zich in de zogeheten ‘weak states’, die weinig weerstand kunnen bieden tegen de allesverslindende impact van de neoliberale wereldeconomie. De ‘evil paradises’ zijn doorgaans eilandjes in diezelfde zwakke staten – en soms bevinden zij zich in dezelfde stedelijke regio als de slums, wat een bijzonder licht werpt op hun maakbaarheid. Waar slums spontaan ontstaan, bij gebrek aan beter, daar worden de neoliberale stedelijke paradijzen als het ware twee of drie keer gebouwd – ze worden allereerst aangekondigd in spectaculaire advertentiecampagnes, waarin particuliere en publieke inbreng doorgaans niet van elkaar zijn te onderscheiden, waarna diverse geïnteresseerde partijen intekenen, en tenslotte het terrein bouwrijp wordt gemaakt. Hier lijkt de ideale stad altijd nog maakbaar. Maar eigenlijk kennen we deze aanpak van veel dichterbij. Ontwerp en realisatie van onze eigen nieuwste stedelijke uitbreidingen lijken verdacht veel op die van Dubai. Nijmeegse stadsbussen reden een half jaar lang rond met grote advertenties voor veilig, exclusief en groen wonen in een nieuw te bouwen stadswijk, en een haast middeleeuwse burchtwijk in De Bilt werd onlangs paginagroot aangekondigd in landelijke dagbladen. Varianten of althans beloftes van de ideale, maakbare stad nemen met andere woorden steeds meer de vorm aan van exclusieve resorts, van wat in de VS gated communities heten. Tien jaar geleden werd je weggelachen wanneer je opperde dat ook in Europese steden de eerste voorbeelden van een dergelijke besloten, defensieve vorm van stedelijkheid opdoken. Je heette dan een doemdenker of cultuurpessimist. Dat kreeg ook ik te horen toen ik in mijn proefschrift in 1998 de term capsulaire beschaving muntte om aan te geven waar zulke gated communities op uit zouden kunnen lopen (Boomkens, 1998). Op een stedelijke samenleving opgebouwd uit capsules en gebaseerd op segregatie langs lijnen van inkomen, etniciteit en sociale status, een stedelijke samenleving
Afscheid van de ideale stad
die ik toen als ‘eigenlijk antistedelijk’ typeerde. Op die term ‘antistedelijk’ kom ik nog terug. De term ‘capsulaire beschaving’ zelf werd enkele jaren later overgenomen door de Vlaamse cultuurfilosoof Lieven de Cauter, als titel van een boek over de stad in wat hij het tijdperk van het transcendentaal kapitalisme noemde (De Cauter, 2004). Met ‘transcendentaal kapitalisme’ wilde De Cauter de nieuwe wereldorde van de globalisering typeren – en wel als een orde zonder alternatief. Alomvattend. De Cauter’s werkwijze is gebaseerd op het afwisselend in- en uitzoomen van het focus: grootschalige processen worden met grove penseelstreken neergezet en vervolgens aannemelijk gemaakt door het uitvergroten van enkele spectaculaire details. Op die manier wordt Guantanamo Bay al te makkelijk neergezet als exemplarisch voorbeeld van de alomtegenwoordigheid van het neoliberale en neoconservatieve imperium. Maar wie de overdrijving die aan elk doemscenario kleeft (iets wat De Cauter zelf ruiterlijk toegeeft) incalculeert, ontdekt al snel dat het niet moeilijk is om met minder extreme voorbeelden tot vergelijkbare conclusies te komen. Die conclusies zijn meer dan voldoende om het al aangekondigde afscheid van de ideale stad wat meer gewicht te geven.
Atlas Shrugged in de praktijk Het probleem van het discours van de ideale stad is altijd geweest dat het sociale problemen met behulp van ruimtelijke ingrepen dacht te kunnen oplossen. Ook Len de Klerk wijst hier in Op zoek naar de ideale stad regelmatig op. Je zou het een ongemakkelijk huwelijk tussen sociaal functionalisme en ruimtelijke ordening kunnen noemen. Toch ontleende het discours juist aan dat huwelijk zijn blijvende aantrekkingskracht – de droom van een perfecte of in ieder geval goede samenleving die zich liet aflezen aan de ordening van het stratenpatroon, de perfecte symmetrie van de architectuur of de esthetiek van een stadsplein. En
P. 334
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
wie droomt uiteindelijk niet weg in Tony Garnier’s Une Cité Industrielle – ook al of juist omdat het slechts een prachtig plaatjesboek is gebleven. Wie wordt niet vrolijk van Fourier’s Phalanstères of van Howard’s Garden Cities? Een deel van de charme van al die ideale steden bestaat nu juist in hun idealiteit, hun utopische karakter, kortom: in hun onrealiseerbaarheid, hun onmaakbaarheid. Maar die charme heeft een keerzijde: zij is namelijk gestoeld op een ahistorisch functionalisme, op de voorstelling van de maatschappij als een gesloten systeem dat zich zonder problemen uiteen laat leggen in een aantal transparante en makkelijk te controleren functies. Wie rekening houdt met het reductionisme dat een dergelijke voorstelling met zich meebrengt, kan ongetwijfeld interessante nieuwe inzichten over de werking van het maatschappelijk leven leveren – en dat hebben het sociologisch functionalisme en de systeemtheorie zeker ook gedaan. Wie datzelfde functionalisme echter al te letterlijk neemt en het bovendien probeert te vertalen naar de ruimtelijke ordening van de samenleving, zoals veel moderne stedenbouwers van CIAM en hun navolgers deden, verwart de analytische waarde van een theorie met de praktische werking van een techniek of technologische ingreep. Ook in 2010 zijn we nog druk bezig te herstellen van de vele vergissingen van de modernistische stedenbouw en stadsplanning. Het is misschien erger: ook nu hebben we nog te lijden van de afgezwakte restanten van dit modernisme, dat in wezen een vorm van ruimtelijk determinisme was en dat in verwaterde vorm doorklinkt in het vinex-ideaal en in de sociale geneeskracht die wordt toegeschreven aan sociale menging in probleemwijken of juist aan spreiding of scheiding van probleemgroepen. Wie echter meent dat dit misplaatste functionalisme of ruimtelijk determinisme ons grootste probleem is en dat het nu echt tijd wordt om ermee te breken, vergist zich danig. Er valt heel goed te leven met de gemiddelde vinexwijk,
P. 335
of met mislukte of half gelukte projecten van sociaal-economische menging in probleemwijken, zo lang we maar beseffen dat het allemaal niet zo heel veel verschil maakt. Wat wel verschil maakt, is het feit dat in weerwil van een eeuw lang streven naar de maakbare samenleving en de ideale stad net die ene utopie werkelijkheid is geworden die niet op de agenda van de maakbare samenleving stond. We hadden het wellicht kunnen weten, als we Robert Venturi’s Learning from Las Vegas uit 1971 of Rem Koolhaas’ Delirious New York uit 1978 beter of anders gelezen hadden (Venturi e.a., 1971; Koolhaas, 1994 [1978]). Koolhaas’ haast speelse liefdesverklaring aan Manhattan lijkt in het verlengde te liggen van op achttiende en negentiende-eeuwse voorbeelden gestoelde verbeeldingen van een ideaaltypische stedelijkheid, waarin vooral het publieke leven de hoofdrol speelt. Koolhaas roemt New York als de stad van de voetganger, de drukte en de congestie, en lijkt zo te breken met het kille functionalisme van Le Corbusier’s City of Tomorrow. Net als architectuurcriticus Charles Jencks lijkt Koolhaas bovendien afscheid te nemen van het puritanisme van de moderne avant-gardes, vooral als hij het pretpark van Coney Island beschrijft als model of voorbeeld voor de inrichting van Manhattan. Niet het al te zuivere intellectualisme van de modernisten, maar de speelse popular culture stond aan de wieg van de stad van de wolkenkrabbers. Niet functionalisme, maar spel en anarchie hebben New York de hoofdstad van de twintigste eeuw gemaakt. Dat was een aantrekkelijke gedachte eind jaren zeventig, en de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik ook eind jaren negentig geneigd was met die gedachte mee te gaan. Ze lijkt me overigens ook nu nog juist. Maar waar ik, samen met vele anderen, toentertijd overheen las, was de subtekst van Delirious New York. Die subtekst werd twintig jaar eerder geschreven door de in Europa vrijwel onbekende Amerikaanse
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
filosofe Ayn Rand, in haar roman Atlas Shrugged (1957). De Nederlandse filosoof Hans Achterhuis (2010) komt de eer toe als eerste Europeaan aandacht te hebben gevraagd voor deze curieuze roman, die in de traditie van utopische vertellingen en verbeeldingen van idealen steden en samenlevingen staat, maar die daar op één cruciaal punt van afwijkt. We hebben hier namelijk te maken met de eerste en wellicht enige anti-maatschappelijke utopie, anders gezegd: een utopische evocatie van de ideale samenleving die juist geen samenleving is. Atlas Shrugged wordt in de VS als het belangrijkste boek van de vorige eeuw beschouwd. Het vertelt het verhaal van een kleine elite van libertaire utopisten die de bestaande samenleving vernietigt
Afscheid van de ideale stad
om vervolgens een nieuwe wereld op te bouwen, die van het ultrakapitalisme – een wereld zonder overheid, ofwel de ideale marktmaatschappij van het neoliberalisme. Manhattan, zo laat Koolhaas zien, is de ruimtelijke neerslag van het radicale individualisme dat de basis van die ideale marktmaatschappij van Ayn Rand vormt, gedragen door de neutraliteit van het grid, dat niets vastlegt, geen enkele richting suggereert, alleen mogelijkheden openlegt. Het intellectuele programma dat het grid representeert is bijna antiplanologisch en behelst niets anders dan een claim op onbelemmerde individuele maakbaarheid. Maar Manhattan werd pas het symbool van twintigste-eeuwse stedelijkheid door zijn wolkenkrabbers, die de voor dat type
Delirious New York, voorbeeld van een generic city volgens Rem Koolhaas (foto: Marije Koudstaal)
P. 336
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
P. 337
Sandton square, shopping mall Johannesburg (foto: Gordon de Munck)
stedelijkheid kenmerkende cultuur van congestie, van opeenhoping van stedelijk leven mogelijk maakten. Koolhaas wijst erop dat de wolkenkrabber een betekenisverandering van de toren in het stedelijk landschap vertegenwoordigde: van oriëntatiepunt en symbool van de eenheid van een stedelijke gemeenschap groeit de toren nu uit tot een zelfstandig nieuw universum, ‘a self-contained universe’. Op die wijze kon Manhattan uitgroeien tot een gigantische
opeenhoping van zeer verschillende stedelijke programma’s naast en boven elkaar – een sublieme botsing van hoge en lage cultuur, van spontaniteit, eclecticisme, hedonisme en onverschrokken wansmaak, van spel en toekomstdroom, maar ook van nostalgie naar allerlei, vooral Europese verledens tegelijk. Hoogtepunt van Manhattan is het Rockefeller Center, een stad onder één dak, een centrum dat tegelijk cultureel en commercieel verzamelpunt is,
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
“the maximum of congestion with the maximum of light and space (...) as beautiful as possible consistent with the maximum of income that should be developed” – ja, “from now on Manhattan is perfect” (Koolhaas, 1994 [1978], p. 207). Wie goed leest, kan onder het heroïsche modernisme dat de toon zet van Delirious New York en dat in het verlengde lijkt te liggen van het discours dat moderne stedelijkheid identificeert met een druk, onvoorspelbaar en open publiek leven, de subtekst van het ultrakapitalisme van Ayn Rand onderscheiden. Die subtekst werd echter pas werkelijk manifest en dominant in de publicaties van Koolhaas en de aan zijn architectenbureau OMA gelieerde denktank AMO. Allereerst was er S,M,L,XL (1995) waarin Koolhaas zijn conceptie van de generic city lanceerde, een aan de Zuidoost-Aziatische boomtowns ontleende opvatting van de stad als een Hollywood studio lot, een stad die elke maandagochtend een nieuwe identiteit kan aannemen, die kan groeien en krimpen al naar gelang de eisen van de markt, een stad als een gigantische landingsstrook van een vliegveld, en precies de luchthaven mag volgens Koolhaas gelden als model voor deze nieuwe stedelijke of poststedelijke werkelijkheid (Koolhaas & Mau, 1995). Hotels zullen de meest gangbare accommodaties in de generic city worden; uitgebreid met shopping malls zijn hotels “the closest we have to urban existence, 21th-Century style” (Koolhaas & Mau, 1995, p. 1260). In die stad is het publieke domein verdwenen, als een al te veeleisend restant van de klassiek-moderne stad. De generic city heeft ook geen achterland meer, het is niet meer dan een hevige urbane explosie van tijdelijke aard in een verder betekenisloze omgeving. De enige collectieve activiteit in de generic city is winkelen, de activiteit waaraan een latere publicatie van Koolhaas is gewijd. Maar de ultrakapitalistische, neoliberale subtekst van Delirious New York kwam dit jaar compleet aan de oppervlakte
Afscheid van de ideale stad
in Koolhaas’ jongste boekwerk, Al Manakh Gulf Cont’d 2 (AMO e.a., 2010). Dit boek werd exclusief gesponsord door de Abu Dhabi Urban Planning Council en laat zich lezen als een warm pleidooi voor de generic city Dubai als een plek waar de islam en de Arabische wereld hun versie van moderniteit op de proef stellen. Het is nog te vroeg om een definitief oordeel te vormen over de betekenis van dit boek, maar het neemt nu al een zeer curieuze en tegelijk betekenisvolle plek in in de reeks van manifesten en utopische geschriften over de ideale stad. Was Delirious New York al opvallend, omdat de auteur het presenteerde als een ‘retroactief manifest’ – een soort utopieachteraf van de stad die het beschreef, Al Manakh 2 laat zich simpelweg lezen als een reclamefolder, maar dan met de omvang van minstens twee Wehkampcatalogi. Een reclamefolder voor de ultieme antistad. Wie meende dat Koolhaas’ generic city niet bestond of zelfs onbestaanbaar was, weet nu beter: de generic city is Dubai, het ‘evil paradise’ van Mike Davis, de stad met het hoogste gebouw ter wereld, de grootste shopping mall, met een replica van de hangende tuinen van Babylon, een gebouw dat eruit ziet als een traditioneel geklede Arabier, een overdekte skipiste met echte sneeuw en een serie kunstmatige eilanden in de vorm van palmbomen. Dubai is ook de meest ondemocratische stadsstaat ter wereld, die gebouwd wordt door onderbetaalde en rechteloze bouwvakkers uit India en Pakistan en draaiend wordt gehouden door even onderbetaalde dienstmeisjes uit Indonesië en de Filippijnen. Maar ook de vele welgestelde buitenlanders die de stad bewonen, zijn onderworpen aan een politiek systeem dat vereist dat alle bedrijven voor de meerderheid in handen van autochtone Dubaïanen zijn, en krijgen zelf slechts een visum voor drie jaar. En negentig procent van de bewoners van Dubai bestaat uit buitenlanders. Hier zien we inderdaad een nieuw type stedelijkheid ontstaan, een stedelijke maatschappij die dat niet langer is – een stad met een
P. 338
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
ongebreidelde markteconomie, op afstand bestierd door een autoritair regime en met een bevolking die bestaat uit asociale buitenstaanders en rechteloze slaven. Mij gaat het hier niet om Dubai, maar om wat dit type stedelijkheid te betekenen heeft voor onze steden, voor de lange traditie van stedelijke cultuur in Nederland en Europa.
Na de ideale stad Met Al Manakh 2 is het discours van de ideale, maakbare stad aan zijn laten we zeggen natuurlijke einde gekomen – het einde van de utopische vertelling in de vorm van een platte reclameboodschap. De utopist laat zich betalen door de zittende machthebber. Precies die kongsi tussen de macht en de creatieve denkkracht toont ons de zwakke plek van de neoliberale en ultrakapitalistische utopie: zij kan niet bestaan zonder staatsmacht, en het liefst een behoorlijk autoritaire en dirigistische staatsmacht. Koolhaas werkt niet voor niets vooral voor totalitaire en autoritaire regimes als die van de Volksrepubliek China of Dubai. Interessanter is echter de vraag wat dit alles te betekenen heeft voor onze eigen stedelijke cultuur, voor onze Nederlandse en Europese steden. Hoe reëel is het scenario van de generic city dat Rem Koolhaas heeft geschetst? Ik sprak eerder over antistedelijkheid, zonder die term nader te duiden. Het is een begrip dat alle nadruk legt op het gegeven dat spreken over de stad en over een stedelijke cultuur of samenleving geen neutraal en feitelijk discours over ruimtelijke condities, maar een in essentie normatief geladen, ethisch en esthetisch discours is. Een politiek discours ook, dat gaat over macht en onmacht, en over rechten en rechteloosheid. De begrippen stedelijkheid en antistedelijkheid horen bij een discours dat de stad en de stedelijke cultuur beschouwt als kenmerk en voorwaarde van een democratische, open en pluralistische samenleving. Daar moet nog een ander begrip aan worden toegevoegd: het begrip ‘modern’. Die term verwijst vooral naar
P. 339
technologische vooruitgang en accumulatie van kennis en deskundigheid. En dan lijken we ineens weer helemaal thuis te zijn – wij zijn immers democratisch, pluralistisch en modern. Maar het zou heel goed kunnen zijn dat we ons op dit punt vergissen, of dat we niet helemaal meer up to date zijn. Met behulp van het begrip ‘stedelijkheid’ zouden we dat kunnen controleren. Hoe stedelijk zijn onze steden eigenlijk, hoe stedelijk is onze cultuur, is onze samenleving? Die vraag werd traditioneel altijd beantwoord met een verwijzing naar de aard en kwaliteit van het publieke leven en het publieke domein. Hoe levendiger, gevarieerder en opener het publieke domein van een stad, hoe stedelijker die stad was. Stedelijkheid vereist de concentratie en gelijktijdige aanwezigheid van meerdere, verschillend geaarde activiteiten en van minimaal vier verschillende groepen, bewoners, gebruikers, reguliere en eenmalige bezoekers. Hieruit ontstond de kenmerkende ‘culture of congestion’ waarover Koolhaas naar aanleiding van Manhattan schreef. Waaraan doorgaans minder aandacht werd en wordt besteed is aan het gegeven dat het wankele evenwicht van dit soort stedelijkheid in de twintigste eeuw mede werd gedragen door de dominante aanwezigheid van een nationale cultuur. Twintigste-eeuwse metropolen waren altijd nadrukkelijk nationale steden. Dat hieraan relatief weinig aandacht werd besteed is onder andere te verklaren uit het kosmopolitisme dat het discours van de stedelijkheid en de stedelijke openbaarheid altijd aankleefde. De kampioenen van de moderne stedelijkheid, auteurs als Georg Simmel, Walter Benjamin, Hannah Arendt, Jürgen Habermas of Richard Sennett, waren en zijn om uiteenlopende redenen verklaarde antinationalisten. Moderne steden waren voor hen per definitie wereldsteden, knooppunten van wereldhandel en van een mondiaal publiek leven. Dat publieke leven werd door hen
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
Dubai, voorbeeld van een neoliberale en ultrakapitalistische stad, die alleen tot stand komt door een autoritair regime (foto: basf)
ook nogal intellectualistisch ingekleurd, in het verlengde van de beschaafde, burgerlijke saloncultuur uit de achttiende en negentiende eeuw, met zijn nadruk op geletterdheid en het geleerde debat. Wat hierdoor grotendeels onzichtbaar bleef is dat de continuïteit en dominantie van de nationale cultuur als het cement van de stedelijke openbaarheid in de laatste drie decennia van de vorige eeuw verloren is gegaan, ze is vervangen door een mondiale of transnationale populaire cultuur die vóór alles in het teken van conspicious consumption staat. Nu is er op zich niets tegen consumptie en zelfs niet tegen een cultuur die consumptie als belangrijk doel of waarde ziet. Maar een cultuur waarin commodificering alle terreinen van het maatschappelijk leven beslaat, reduceert het publieke leven tot een aaneenschakeling van markttransacties en de burger en stedeling tot een klant. In dit licht staan de ‘evil paradises’ van Mike Davis ineens minder ver van onze Europese stedelijkheid dan we dachten en is ook zijn ‘planet of slums’ een stuk minder exotisch.
Het belangrijkste verschil tussen Dubai en Amsterdam is het autoritaire regime dat het Golfstaatje controleert. De vele buitenlanders die in Dubai leven, aldus Bernard Hulsman in een bespreking van een recente publicatie over deze stad, verkeren in een staat van permanente impermanentie; ze zijn er zeker van dat ze Dubai vroeg of laat weer zullen verlaten, en genieten voor zo lang het duurt van het luxe leven dat ze er kunnen leiden. Dat geldt ook voor de middenklasse van veelal uit India afkomstige winkeliers. Zij beseffen dat ze in Dubai kansen hebben gekregen die ze in hun eigen land wegens het kastensysteem nooit zouden hebben gehad. Maar “het gevolg van de ‘blijvende tijdelijkheid’ is dat niemand zich bemoeit met politiek of het maatschappelijke leven in Dubai. Iedereen is een wortelloze buitenstaander, zelfs de kleine minderheid van oorspronkelijke bewoners” (Hulsman, 2010). Dubai is zo een extreem voorbeeld van een antistedelijke stedelijkheid gedomineerd door asociale buitenstaanders, die heel ongemerkt ook een steeds nadrukkelijker stempel op onze Europese steden drukt.
P. 340
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Afscheid van de ideale stad
P. 341
Dubai (foto: Daphne Rigter)
Het afscheid van de ideale stad ligt daarom al achter ons. We moeten zeker niet nog eens op zoek gaan naar die ideale stad. Onze taak is minder spectaculair en hoogdravend. We moeten erachter zien te komen hoe de stedeling en de burger de transnationale stad van de eenentwintigste eeuw bewoonbaar kan houden zonder zijn burgerschap op te hoeven geven, zonder te worden gereduceerd tot een asociale buitenstaander of als kansarme lokaalpatriot achter te blijven in de Vogelaar- en vinexwijken van de toekomst. Wie het risico van de capsulaire beschaving wil verkleinen, moet niet op zoek gaan naar de ideale stad, maar naar het wel en wee van de modale stedeling. Zijn verhaal laat zich steeds lastiger vertellen.
AMO, Archis, Pink Tank, NAi (red.) (2010) Al Manakh 2: Gulf Cont’d, Volume, nr. 23 Boomkens, R. (1998) Een drempelwereld: moderne ervaring
en stedelijke openbaarheid, NAi Uitgevers, Rotterdam Cauter, L. de (2004) De capsulaire beschaving: over de stad in
het tijdperk van de angst, NAi Uitgevers, Rotterdam Davis, M. (2006) Planet of Slums, Verso, London/New York Davis, M. & D.B. Monk (red.) (2007) Evil paradises: dreamworlds of neoliberalism, The New Press, New York/ London Hulsman, B. (2010) ‘Vastgoed, brood en spelen: hoe de nieuwe maatschappij ontstaat in de Golfregio’, NRC Handelsblad, Boeken, 18 juni 2010, p. 1-2 Klerk, L. de (1980) Op zoek naar de ideale stad, Van Loghum Slaterus, Deventer Koolhaas, R. (1994 [1978]) Delirious New York: a retroactive
manifesto for Manhattan, 010 Publishers, Rotterdam Koolhaas, R. & B. Mau (1995) S,M,L,XL , 010 Publishers, Rotterdam
René Boomkens (
[email protected]) is hoogleraar in
Rand, A. (1957) Atlas Shrugged, New York, Penguin Group
de sociale en cultuurfilosofie aan de Faculteit Wijsbegeerte,
Sassen, S. (1991) The global city : New York, London, Tokyo,
Rijksuniversiteit Groningen.
Princeton University Press, Princeton, NJ
Literatuur
Publishers, Rotterdam
Achterhuis, H. (2010) De utopie van de vrije markt ,
Venturi, R., D. Scott Brown & S. Izenour (1971) Learning from
Lemniscaat, Rotterdam
Las Vegas, MIT Press, Cambridge, MA
Susteren, A. van (2007) Metropolitan World Atlas, 010
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 342
InBeeld Peter Root
No sign of the 164 foot monster A shining monochrome mega-construction defies immediate identification of scale. Vulnerable, not to a rampaging Godzilla, but to the looming threats of a micro-apocalyptic light breeze or a ballistic projectile fired from the sole of a shoe of an unwitting passer-by. A potato sprawl festers under the occupation of the microscopic civilisation of bacteria that has been resident since its construction. Restricted by an isometric scaffolding, shapes and colours converge to create puzzle-like structures; conjuring associations with the colourful complexity of a world within a computer game awaiting to be conquered by the heroic character.
The art works featured in the following pages are all fictional landscapes that have been created through an exploration of techniques often associated with the presentation of architectural concepts. Scale models, digital image manipulation and technical drawing have all been used to create art work that is complex, spontaneous, colourful, repetitious, living, decaying and ephemeral.
Cover image EPHEMICROPOLIS 2010 100,000 Staples
Rooilijn
Untitled 2009 Pencil on paper 25 X 25cm
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 343
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Level 00001 (Save the Princess) 2009 Pencil on watercolour paper
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 344
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 345
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
EPHEMICROPOLIS 2010 100,000 Staples Approximate floor area 600 x 300 cm Stacks of staples were broken into varying sizes from full stacks about 12 cm high down to single staples. The stacks were then stood up and arranged over a period of 40 hours.
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 346
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 347
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
WASTELAND 2009 Potatoes Plinth dimensions 150 x 300cm Potatoes are good for building free standing structures as the starchy moisture acts as a type of glue helping to stick the units together. As the potatoes dry the units begin to bond together. Over time the potatoes harden and develop mould adding an unpredictable element of life to the work; the structures continue to evolve, changing shape and colour.
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 348
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 349
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 350
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
All photographs were taken by the artist. To see more of Peter Root’s work including stop-motion footage of the making of Ephemicropolis go to his online portfolio at www.peterroot.com.
Peter Root (
[email protected]) graduated from University College Falmouth in 2000 and is currently based in Guernsey in the Channel Islands.
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 351
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
P. 352
Transformaties Amsterdam Maurits de Hoog
Zuidas, Amsterdam (foto: Mig de Jong)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
P. 353
Vanaf 1975 vormt een nieuwe ronde in de regionalisering en internationalisering van de Amsterdam de drijvende kracht achter vier grote fysieke transformaties: de kwaliteitsverbetering van de bestaande stad, de herstructurering van de waterstad, de ontwikkeling van de airport city en de opkomst van nieuwe metropolitane interactiemilieus. Deze vier veranderingen en de opgaven die daar voor de toekomst uit voortvloeien, vragen opnieuw een scherp debat over het programma van de metropool.
Tegen de achtergrond van grote maatschappelijke veranderingen heeft Amsterdam sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw ingrijpende fysieke transformaties ondergaan en het laat zich aanzien dat dit proces de komende decennia versneld voort zal gaan. Len de Klerk heeft vergelijkbare ingrijpende transformaties van de Nederlandse steden beschreven en geïnterpreteerd in zijn monumentale werkstuk De modernisering van de stad 1850-1914 (De Klerk, 2008). Het werk van G.J. de Jongh – de directeur Gemeentewerken van Rotterdam – staat in één van zijn andere boeken terecht model voor het karakter en de kwaliteit van deze modernisering. Het is nu nog te vroeg om de recente transformaties van Amsterdam op een vergelijkbare, afgewogen manier te duiden. Desondanks treden een paar ontwikkelingen nadrukkelijk op de voorgrond.
Regionalisering en internationalisering Al in de zeventiende eeuw steunde de economie van de stad op gespecialiseerde productiesectoren in het ommeland, zoals de verbouw van graan in de droogmakerijen, de turfproductie in de veenderijen
of de zeep-, olie- en houtindustrie van de Zaanstreek. Een netwerk van trekvaarten verbond de stad met het ommeland. De handel in de stad heeft bovendien vanaf het verlenen van de allereerste stapelrechten een internationaal karakter gehad. Regionalisering en internationalisering zijn dus geen nieuwe fenomenen. Ook de modernisering van de stad in de tweede helft van de negentiende eeuw en de uitbouw van de haven- en industriefuncties in de twintigste eeuw gingen gepaard met een radicale verbouwing van het ommeland: inpoldering van het IJ, de Haarlemmermeer en grote delen van het IJsselmeer, aanleg van het Noordzeekanaal en het buitensluiten van de zee-invloed. Op deze nieuwe ‘onderlegger’ groeiden de stad en de agglomeratie spectaculair; aanvankelijk betrekkelijk wild en ongecontroleerd, later conform het veel geroemde lobbenstadmodel. Daarnaast werden nieuwe haven- en industriegebieden en een omvangrijk spoor- en autowegennet gerealiseerd. In het Gooi en de binnenduinrand verrezen luxe woongebieden. Dit alles dankzij de centrale positie van Amsterdam in een koloniaal rijk.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Kenmerkend voor de recente fase van regionalisering is allereerst de spreiding van de snel groeiende bevolking. Had Amsterdam op het hoogtepunt van de industriële ontwikkeling in 1965 865.000 inwoners in een regio met 1,5 miljoen inwoners, nu telt de stad 750.000 inwoners (na een historisch dieptepunt van 675.000 inwoners in 1985), maar huisvest de regio bijna 3 miljoen inwoners. Zij wonen in een bonte verzameling van dorpen als De Kwakel en Oostzaan, sterk gegroeide historische kernen als Haarlem en Amersfoort en compleet nieuwe steden zoals Hoofddorp en Almere. Ook de haven is sterk uitgebreid. Het meest opvallend is de ontwikkeling van het luchthavenareaal met daar omheen uitgestrekte kantoor- en bedrijventerreinen en een omvangrijk en zeer gespecialiseerd tuinbouwcomplex. De luchthaven en het lijnennet van de KLM vormen ook de dragers van de nieuwe internationale positie van de stad na het uiteenvallen van het koloniale rijk en het nagenoeg verdwijnen van de rederijen en de zware industrie in de jaren zeventig. Op de golven van de globaliserende economie kon Amsterdam in de jaren negentig het complex van hoofdkantoren, financiële instellingen en advanced producer services sterk uitbouwen. Het Open Skies-verdrag, het Schengen-akkoord en de opkomst van prijsvechters als Ryan Air en Easyjet maakten de stad bovendien tot een eenvoudig te bereiken bestemming voor zakelijk en toeristisch bezoek. Het aantal internationale bezoekers verdriedubbelde in de afgelopen decennia. Het meerdaagse binnenlandse bezoek volgde die trend. De bevolking van de stad veranderde in deze periode radicaal. ‘Echte’ Amsterdammers vormen tegenwoordig een minderheid in de stad en wonen vooral in groeikernen als Purmerend, Hoorn en Almere. Hun plaats is ingenomen door een bont gezelschap van allochtonen, nieuwe stedelingen en moderne stads-
Transformaties Amsterdam
gezinnen. Niet-westerse allochtonen vormen ongeveer een derde deel van de stadsbevolking. Naast Indonesiërs en een omvangrijke groep Surinamers en Antilianen uit de voormalige koloniën zijn dit vooral Amsterdammers van Marokkaanse en Turkse komaf. ‘Nieuwe stedelingen’ is een verzamelbegrip voor jongeren, die vanaf de jaren zeventig de stad ontdekten als een aantrekkelijke en relatief goedkope plek om te studeren en een maatschappelijke carrière te beginnen. Waren dat in de jaren zeventig en tachtig vooral studenten, vanaf de jaren negentig werden het ook afgestudeerden uit andere Nederlandse universiteitssteden en uit andere Westerse landen. Inmiddels bestaat bijna vijftien procent van de stadsbevolking uit Westerse allochtonen, uit landen als de VS, Engeland, België en Duitsland. Een deel van de nieuwe stedelingen blijft in de stad en vormt de sterk groeiende groep van hoogopgeleide en relatief welvarende moderne stadsgezinnen.
Omslagpunt: 1975 In het proces van regionalisering en internationalisering is 1975 een belangrijk jaar. Het jaar markeert de start van de bouw van Almere in de net drooggelegde polder Zuidelijk Flevoland. Sindsdien heeft Almere zich ontwikkeld tot een stad met maar liefst 190.000 inwoners. Een groot deel van hen is afkomstig uit Amsterdam. In 1975 werd ook Suriname onafhankelijk. Mede onder invloed van het onzekere economisch perspectief verhuisden 40.000 Surinamers naar Nederland; velen naar Amsterdam. 1975 is bovendien het jaar van Amsterdam 700 (het 700 jarig bestaan van de stad). In de loop van het jaar werd onder de leus ‘wonen–werken–spelen’ een reeks succesvolle nieuwe evenementen gelanceerd, zoals Sail, het AmsterdamTournament en de Marathon. Nieuwe attracties als het Rembrandthuis en het Amsterdams Historisch Museum openden hun deuren. Steeds grotere aantallen bezoekers vonden vanaf dat moment hun
P. 354
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
weg naar de stad. Als we spreken over de bevolking van de stad, volstaat het dan ook niet langer om alleen over bewoners te spreken. Amsterdam is een regionale en een internationale stad en als men bewoners en bezoekers optelt, zijn er minstens acht miljoen Amsterdammers! 1975 markeert ook een belangrijke omslag in de stadspolitiek. Op straat, in de gemeenteraad en in het college van b&w werd in dat jaar een harde strijd uitgevochten over de toekomst van de stad en met name van de binnenstad en de negentiende-eeuwse wijken. De generatie die met veel elan een welvaartsstaat op wilde bouwen en daarvoor desnoods de bestaande stad af wilde breken, maakte uiteindelijk plaats voor een generatie die vooral behoud en herstel van de stad en uitbouw van haar kwaliteiten nastreefde. Vaak wordt een tegenstelling gesuggereerd tussen de strakke modernisten uit de CIAM-school en de aanhangers van Jane Jacobs, die kleinschaligheid en complexiteit koesterden. Deze tegenstelling is slechts deels adequaat. Het gemeentebestuur koos immers niet voor niets voor het thema ‘wonen–werken–spelen’ voor Amsterdam 700. De Homo Ludens van Huizinga en Constant Nieuwenhuis leek in de jaren zeventig binnen bereik. Zelfs in de verguisde Bijlmer moesten de hoven en de drooglopen op het eerste niveau allerlei aanleidingen bieden voor ontmoeting en initiatieven van bewoners. Na de geslaagde wederopbouw van de jaren vijftig en de spectaculaire welvaartsgroei van de jaren zestig stond nu alles juist in het teken van het welzijn van de stadsbewoners.
P. 355
‘city’ met ‘kwartieren’ voor speciaalzaken, een bestuurscentrum, een universiteit, uitgaanscentra en een zakencentrum met kantoren en allerlei ondersteunende bedrijvigheid vormt hierin de top van de programmatische piramide van de stad. De Nota Binnenstad uit 1968 ademde deze benadering. Wonen paste daar niet in, ook niet in de geprojecteerde uitlopers van de city in de negentiende-eeuwse wijken. Deze stellingname leidde tot scherpe kritiek. Bij de vaststelling van de in 1974 verschenen delen A en B van het structuurplan werden de negentiendeeeuwse wijken dan ook aangewezen als woongebieden. Deel C uit 1981 stelde vervolgens voor nevencentra te ontwikkelen rond knooppunten van openbaar vervoer aan de rand van de stad – rond de stations Sloterdijk, Lelylaan, Zuid, Amstel en Bijlmer. In het structuurplan van 1985 werd de city – nu stadshart genoemd – verder verkleind.
Kwaliteitsverbetering
Dit maakte definitief de weg vrij voor een andere aanpak van het wonen in de binnenstad en de negentiende-eeuwse wijken. Grootschalige sloop en nieuwbouw zoals op Kattenburg en delen van de Kinkerbuurt en de Staatsliedenbuurt maakte begin jaren tachtig plaats voor een meer gedifferentieerde benadering, variërend van kleine beurten voor panden die nog vijftien jaar mee konden tot aanvullende woningbouw op terreinen die vrijkwamen door het vertrek van industriële bedrijvigheid. Het verval werd zo in een periode van vijftien jaar gekeerd. Naast gemeentelijke diensten speelden woningcorporaties in deze operatie een centrale rol. Vrijwel alle nieuwbouw en renovatie werd ook gerealiseerd in de sociale sector.
De echte tegenstelling zit veel meer in een uiteenlopende benadering van het programma van de stad. Voor hardboiled functionalisten was functiescheiding en ontwikkeling van gespecialiseerde milieus een centraal uitgangspunt. Een
Vanaf 1990 verschoof het perspectief in de vernieuwing van de bestaande stad. Nieuwe opgaven dienden zich aan in de gordel twintig-veertig en in naoorlogse wijken zoals de Westelijke Tuinsteden
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
Grootschalige sloop en nieuwbouw op Kattenburg
en de Bijlmermeer. Tegelijkertijd werden woningbouwsubsidies afgebouwd en kwam een sterker accent te liggen op de realisering van koopwoningen. Naast de verzelfstandigde woningcorporaties gingen projectontwikkelaars een belangrijke rol spelen in de uitvoering. De rol van de overheid moest opnieuw gedefinieerd worden. Mede onder invloed van studies en discussies in het kader van 75 jaar PlanZuid in 1990 wordt bij de vernieuwing van woningcomplexen in de gordel twintig-veertig niet alleen vrijwel overal gekozen voor renovatie, maar wordt ook
meer expliciet aandacht besteed aan de inrichting van straten en pleinen, de samenhang van architectuur en openbare ruimte en het programma van plinten. Een interessant voorbeeld is de aanpak van bebouwing en openbare ruimte op en rond het Mercatorplein. Discussies over de kwaliteit van de openbare ruimte leiden ook in de oudere delen van de stad tot forse ingrepen, vaak gekoppeld aan het terugdringen van de dominantie van auto’s in de openbare ruimte en het nieuwe beheerconcept ‘schoon, heel en veilig’. De herinrichting van Damrak en Nieuwmarkt in 1992 en het
P. 356
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
P. 357
Stadsvernieuwing in de Nieuwmarktbuurt
Museumplein in 1995 zijn voorbeelden in het toeristencircuit. Verspreid over de stad is echter een hele reeks pleinen aangepakt, zoals het Olympiaplein, Kastanjeplein en Balboaplein, de Van der Helststraat, het Javaplantsoen en het Van Limburg Stirumplein. Een echte kwaliteitssprong werd mogelijk door de koppeling met de invoering van betaald parkeren en het vervangen van parkeerplaatsen in de openbare ruimte door gebouwde parkeervoorzieningen. Het in 1998 ingevoerde Standaard Grachtenprofiel in de binnenstad – en de gestage uitvoering daarvan – zorgt voor een strak, overzichtelijk en aangenaam straatbeeld. Een vergelijkbaar effect sorteerde de
herinrichting van winkelstraten zoals de Haarlemmerstraat en de Linnaeusstraat. De Negen Straatjes ontwikkelden zich tot de slenterstad bij uitstek. De vernieuwing van de Bijlmer en de Westelijke Tuinsteden staat in een heel ander perspectief. Een opeenstapeling van problemen maakte het nodig om de Bijlmer radicaal te herstructureren. Stapsgewijs is besloten om bijna 8000 hoogbouwflats te vervangen door een mix van eengezinswoningen en appartementen, om alle hooggelegen dreven te verlagen tot lanen met bomen en voordeuren op het maaiveld en om een grootschalig
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
programma uit te voeren gericht op scholing en werk. 25 jaar na de bouw wordt de Bijlmer opnieuw uitgevonden en naar het zich laat aanzien dit keer met succes. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de aanpak niet voor alle Bijlmerbewoners effectief is. Diegenen die de stap naar de nieuwbouw niet kunnen maken, verhuisden naar relatief goedkope buurten, zoals Venserpolder en Holendrecht. Hoewel de omvang van de problemen daar minder groot is, dient zich ook hier een brede vernieuwingsopgave aan. Over de vraag hoe breed de vernieuwingsopgave is in de naoorlogse wijken in Noord en de Westelijke Tuinsteden, lopen de meningen uiteen. Geconstateerd kan worden dat er nog geen werkbare formule is gevonden die recht doet aan de onmiskenbare architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten, die resulteert in intensivering van het grondgebruik en een aantrekkelijk woningaanbod en tegelijkertijd ook een nieuw sociaaleconomisch perspectief voor de zittende bevolking creëert. Dat dringt te meer nu de vernieuwing al flink op stoom is gekomen en in de verschillende projecten sterk uiteenlopende paden bewandeld worden. Fragmentatie dreigt.
Transformatie van de waterstad Door de bouw van het Centraal Station in het Open Havenfront werd het IJ in de negentiende eeuw afgesneden van de binnenstad. Door de lay-out en het eenzijdige programma van de haven- en industrieterreinen die vervolgens rondom tot stand kwamen, werd het IJ bovendien ontoegankelijk en in feite onzichtbaar vanuit de stad. De opening van het Scheepvaartmuseum op Kattenburg in 1973 en de manifestatie Amsterdam Sail in 1975 markeren de herontdekking van de historische waterstad, maar ook het afscheid van de moderne
Transformaties Amsterdam
waterstad. De illustere Stoomvaart Maatschappij Nederland was immers na de fusie in 1970 met vroegere concurrenten als de Rotterdamsche Lloyd en de KJCPL op dat moment al uit Amsterdam verdwenen. In 1981 nam de nieuwgevormde Nedlloyd ook de Amsterdamse KNSM over. De scheepsbouw verging het niet veel beter. Na een sterke groei in de jaren zestig sloot de ADM in 1978 de poorten en fuseerde het bedrijf met de NDSM. De nieuwgevormde combinatie werd in 1985 failliet verklaard. Alleen de scheepsreparatieactiviteiten werden voortgezet onder de naam Shipdock. Enorme terreinen kwamen zo vrij voor herbestemming. Tijdens Sail maakte de bonte stoet windjammers, sleepboten, platbodems, salonschepen, sloepen en Jordaankruisers een onuitwisbare indruk op de honderdduizenden bezoekers. Sail gaf zo de stoot tot de inrichting van een haven voor de bruine vloot en een hele reeks experimenten met restauratie en herbouw van historische schepen. Bovendien zette het aan tot het uitschrijven van de Oosterdok-prijsvraag in 1983: hoe zou het centrale deel van de IJ-oever zich het beste kunnen ontwikkelen? Een team rond de landschapsarchitect Alle Hosper won met een plan waarin de recreatieve kwaliteiten van het Oosterdok en het IJ centraal stonden. De bouw van het wetenschapsmuseum Nemo bovenop de monding van de IJtunnel was de eerste stap om deze ambitie handen en voeten te geven. Het duurde echter tot 1997 voor het zover was. Op een vergelijkbare manier als in de aanloop naar de stadsvernieuwing moest eerst de hobbel van discussie over programma en aanpak genomen worden. Het Rijk stelde als voorwaarde voor medefinanciering van grote projecten zoals de IJ-oever dat gemeenten een publiek-private samenwerking aan zouden gaan met (consortia van) marktpartijen. De gemeente Amsterdam koos voor een samenwerking met het net gevormde ING-vastgoed in de AWF, de Amsterdam
P. 358
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
Waterfront Financieringsmaatschappij. Rem Koolhaas kreeg de opdracht om een masterplan te ontwerpen. Het aanvankelijk enthousiast ontvangen plan sneuvelde echter in 1993 op de grote risico’s, die met de herontwikkeling gepaard zouden gaan. Onderhuids speelde de vestigingsvoorkeur van de in 1991 gevormde ABN Amro-bank een cruciale rol. Het AWF stelde voor om het nieuwe hoofdkantoor van de bank op
Transformatie van de waterstad: de passagiersterminal
P. 359
de IJ-oever te situeren. In het kielzog van ABN Amro zouden ongetwijfeld veel bedrijven uit de financiële sector volgen. ABN Amro zelf had echter een voorkeur voor een locatie bij Station Zuid in de nabijheid van Schiphol en de auto- en spoorinfrastructuur van de Randstad. In 1994 werd aldus besloten. Aanleg van een Noord-Zuidmetrolijn werd vervolgens ingezet om het oude en het nieuwe cen-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
Het ‘nieuwe’ Oosterdokseiland met de Openbare Bibliotheek Amsterdam als publiekstrekker
P. 360
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
P. 361
Appartementen langs de Silodam, wonen in het havengebied
trum van de stad te verbinden. Het besluit maakte ruimte voor een meer ontspannen, sterk gefaseerde aanpak van de IJ-oever, die aansloot op de eerste experimenten in het Oostelijk Havengebied. De gemeente ging zelf opnieuw een centrale rol spelen door middel van bestemmingsplannen en een actief grondbeleid. Per eiland werd een plan gemaakt met één of meer marktpartijen. Vanaf het begin van de jaren negentig is zo een hele reeks haven- en bedrijventerreinen in en rond het IJ herontwikkeld: de eilanden in het Oostelijk Havengebied, het Oosterdokseiland en het Centraal Station, het Haven- en Steigereiland op IJburg, Funen, de Silodam en het Westerdokseiland, het Shellterrein, NDSM en Buiksloterham. De Houthavens en het Hamerstraatgebied volgen. De plannen voorzien in de bouw van alleen al zo’n 40.000 woningen. Het nietwoningbouwprogramma omvat kantoren, horeca, hotels en bedrijvigheid, vooral op de centrale delen van de IJ-oevers.
Hier investeert de overheid bovendien in grootstedelijke voorzieningen zoals de Passagiersterminal, de Openbare Bibliotheek, het Muziekgebouw/Bimhuis, Pakhuis De Zwijger, het Conservatorium, het Gerechtshof, de Tolhuistuin, het Filmmuseum en een complete make-over van de overstapmachine van het Centraal Station. De kades en het busplatform aan de IJ-zijde van het station bieden straks een spectaculair zicht over het nieuwe centrale waterplein van de stad.
Airport city De koerswijziging in de aanpak van de IJ-oevers plaatste de veranderde oriëntatie van de stad opnieuw op de agenda. Dat debat startte al in de jaren vijftig van de negentiende eeuw na de realisering van het Weesperpoortstation en de bouw van nieuwe stedelijke iconen als het Paleis voor Volksvlijt en het Amstelhotel in de directe nabijheid. Beide gebouwen zijn onderdeel van het plan dat Samuel Sarphati in 1852 lanceerde voor een zuidelijke stadsuitleg
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
met een prominente plek voor een nieuw Centraal Station. Het station kwam er niet, maar het idee keerde steevast terug in alle grote uitbreidingsplannen: het plan van stadsingenieur Van Niftrik uit 1867, in de plannen voor Amsterdam-Zuid uit 1904 en 1915 van Berlage, in de ontwikkelingsschema’s voor de stad van Bos en van Keppler uit de jaren twintig en in het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934 van Van Eesteren en Van Lohuizen. Het duurde echter tot 1978 voor station Zuid geopend werd als onderdeel van de verbinding van de stad met Schiphol. Vanaf dat moment volgde een supersnelle ontwikkeling met de aanleg van de Zuidtak, de Utrechtboog, de verdubbeling van station Zuid en de voorbereidingen voor de aanleg van het eindpunt van de HSL-Zuid. Verwacht wordt dat Station Zuid zich zal ontwikkelen tot het tweede vervoersknooppunt in Amsterdam. Het aantal reizigers is gegroeid van 5.000 per etmaal in 1998 tot 36.000 in 2007. Als het lukt om de grootschalige infrastructuur van de Ringweg A10 en op termijn mogelijk van het spoor ondergronds te brengen, kan rondom het station het vloeroppervlak verdubbelen van twee naar meer dan vier miljoen vierkante meter. Verwacht wordt dat het aantal reizigers dan verder zal toenemen tot 230.000 in 2030. De nabijheid van de luchthaven Schiphol is een belangrijke succesfactor voor de ontwikkeling van de Zuidas. Schiphol afficheert zichzelf graag als AirportCity, maar in feite ontwikkelt de hele zone van Hoofddorp, via Schiphol en Zuid tot in Amsterdam-Zuidoost, zich tot zo’n airport city. Naast de Waterstad in en rond het IJ, ontwikkelt zich zo ook een Luchtstad op de zuidflank van de stad. Wel is het gebouwde programma van de Zuidas in de afgelopen jaren fors bijgesteld. Van een eenzijdig zakencentrum in de plannen uit 1998 is het in 2007 een gemengd stedelijk milieu geworden met een gelijk aandeel
Transformaties Amsterdam
kantoren, woningen en voorzieningen. Tot deze laatste categorie behoren de plinten, maar vooral grootschalige voorzieningen zoals het Olympisch Stadion, VU en RAI. Proof of the pudding wordt de integratie van deze gespecialiseerde clusters in het nieuwe stedelijk weefsel.
Metropolitane interactiemilieus De ambitie om van de Zuidas het Central Business District van de stad en in feite van Nederland te maken, sloot aan op de theorievorming over global cities in de jaren negentig. Een concentratie van financiële instellingen en ondersteunende diensten (banken, advocatuur, accountancy, reclame) werd daarin gezien als een belangrijke vestigingsconditie voor hoofdkantoren van internationaal opererende ondernemingen. Hoe meer van dergelijke hoofdkantoren in een stad te vinden zijn en hoe hoger deze staan in de rankings, hoe sterker haar internationale positie. De bankencrisis relativeert het belang van het complex van financiële instellingen voor de ontwikkeling van de economie en kan de weg vrij maken voor een meer ontspannen manier van kijken naar vestigingscondities van ondernemingen en instellingen. Interessant in dit kader is dat de enige sector waarin Amsterdam internationaal werkelijk excelleert – de reclamewereld –, vooral geïnteresseerd is in vestiging in de grachtengordel of in off-Zuidaslocaties zoals het voormalige bedrijventerrein Schinkelhaven. Daar zitten nu internationaal opererende reclamebureaus als Strawberry Frog, Wieden+Kennedy en 180, Ogilvy, TBWA/BEC, Steam en Mach 1. Sterke merken in de opkomende games-sector als Guerrilla, Woedend! en Mediamatic zijn gevestigd in de binnenstad; IJsfontein op de Westergasfabriek. Ook TomTom was gevestigd in de binnenstad – nota bene op het Rembrandtplein – en verhuisde na de snelle groei naar de nieuwbouw op het Oosterdokseiland.
P. 362
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
P. 363
NDSM-terrein in Amsterdam-Noord
MTV, IDTV, VNU-media en Hema vestigden hun kantoren op het relatief slecht bereikbare NDSM-terrein. Waar recent voor het ingenieursbureau Arcadis de snelle verbinding met Schiphol nog bepalend was om het hoofdkantoor naar de Amsterdamse Zuidas te verplaatsen, gaf voor MTV de creatieve sfeer en de aanleg van een skate-route langs het IJ van NDSM naar het pontplein bij CS uiteindelijk de doorslag. In de recente Amsterdamse structuurvisie (uit 2009) wordt het gemengde en kleinschalige interactiemilieu van de historische binnenstad en de negentiende-eeuwse wijken aangewezen als de belangrijkste succesfactor voor de attractiviteit van de stad en de dynamiek van de stadseconomie. ‘Uitrol van de binnenstad’ wordt beschouwd als een goed middel om dit
succes te continueren. Langs kenmerkende stadsstraten, zoals de Jan van Galenstraat, Beethovenstraat, Rijnstraat en Linnaeusstraat kan het gemengde milieu verder uitgebouwd worden in de richting van de Westelijke Tuinsteden, de Zuidas en Buitenveldert, de ontwikkelingslocatie Overamstel respectievelijk de Transvaalbuurt en de Watergraafsmeer. Dit concept mag bruikbaar zijn als het gaat om de attractiviteit van de stad als leefmilieu te vergroten, het is echter maar de vraag of het concept bruikbaar is als middel om aantrekkelijke vestigingsmilieus te bieden. Locaties die een sterke aantrekkingskracht bleken te hebben op nieuwe bedrijvigheid, zoals het NDSM-terrein, de Westergasfabriek en Schinkelhaven, passen immers niet in het
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
Impressie Amsterdam 2040 (bron: Gemeente Amsterdam / INDG.com)
concept van de uitrol van de binnenstad via stadsstraten. In plaats van te zoeken naar één formule is het dan ook verstandiger juist de rijkdom aan uiteenlopende interactiemilieus in de stad te benadrukken. Naast traditionele interactiemilieus als stadsstraten en uitgaanspleinen kent Amsterdam een top-congrescentrum (de RAI), bijzondere metropolitane parken (Vondelpark en Westerpark), een hele reeks campussen, drie grote cultuurclusters, een bonte verzameling ‘experimenteerzones’ en maar liefst vier stadsstranden. Juist de veelheid en kwaliteit van deze interactiemilieus is bepalend voor de attractiviteit van de stad als leefmilieu voor liefhebbers van de metropool én als vestigingsplaats voor bedrijven in specifieke sectoren.
thema’s zijn het oplossen van congestie en de uitbouw van het openbaarvervoernetwerk, vooral op de as HaarlemmermeerSchiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad.
Scherpe keuzes
Tegen de achtergrond van de noodzaak om tot 2040 minstens 150.000 en mogelijk zelfs 250.000 nieuwe woningen in de regio Amsterdam te bouwen, lijkt het op het eerste gezicht inderdaad onvermijdelijk om Almere sterk te laten groeien. Daar liggen nog mogelijkheden. Teun Koolhaas schetste daarvoor in 2005 het perspectief van een dubbelstad, van Amsterdam met 700.000 en Almere met 400.000 inwoners. Een monumentale brug over het IJmeer verbindt beide steden en vormt een icoon voor de samenwerking. Een alternatieve en niet eens zo heel veel duurdere strategie is de verbindende metrolijn in een tunnel te leggen à la San Francisco en Oakland onder the Bay. Dat spaart de kwaliteit van het open landschap.
Het manifest Metropoolregio Amsterdam – Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 uit 2007 plaatste een samenhangend perspectief voor de ontwikkeling van stad en regio nadrukkelijk op de agenda. Centrale
Maar levert dit de beslissende impuls voor de ontwikkeling van de metropool? Het is eerder de weg van de minste weerstand, waarin de polders het gemakkelijke
P. 364
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Transformaties Amsterdam
expansievat zijn van de regio. Is het niet veel passender en uitdagender om eerst het kerngebied van de metropool op orde te brengen en vervolgens in de verschillende windrichtingen naar mogelijkheden te zoeken voor uitbouw van het openbaarvervoernetwerk en intensivering van het grondgebruik? Dat zou moeten beginnen met een gericht beleid voor de ontwikkeling van interactiemilieus, zoals operatie ‘1012’ in het Wallengebied, integratie van de VU-campus en de RAI in het Zuidasproject, ontwikkeling van het cultuurcluster Oosterdok of het vrijspelen van een paar nieuwe experimenteerzones. Hoewel kostbaar gaat het hierbij niet om mega-investeringen. Met nieuwe infrastructuur is wel veel geld gemoeid. Het eerste grote infrastructuurproject na de Noord-Zuidlijn zou in mijn ogen het sluiten van de Amsterdamse metroring moeten zijn. De bestaande, maar gemankeerde Ringlijn kan gesloten worden door de lijn vanaf Station Sloterdijk te verlengen naar Noord en via de Noordelijke IJ-oever en het Zeeburgereiland aan te laten sluiten op het bestaande metrotracé bij Diemen. Een dergelijke Ringlijn ontsluit en verbindt de ontwikkelingslocaties in de Waterstad en de Luchtstad, bij elkaar goed voor 65.000 woningen en 50.000 arbeidsplaatsen in de periode tot 2040.
P. 365
huidige Oostlijn van de metro verlengd worden naar Krommenie. De Zaanstreek en de Zaanoever worden zo sterker onderdeel van het kerngebied van de metropool. De Koekfabriek en de verhuizing van modeketen Vanilia naar het monumentale pand van Zeepziederij De Adelaar in Wormerveer laten zien dat nu zelfs de Zaanstreek een gewilde vestigingslocatie is geworden in de metropool. Dat biedt kansen. Intensivering en gedeeltelijke verplaatsing van havenactiviteiten kan op langere termijn ook in het gebied tussen Amsterdam en Zaanstad ruimte maken voor een gemengde stedelijke ontwikkeling. Het Westelijk Havengebied associëren we nu nog met oliedrums en kolenbergen. Op een termijn van twintig jaar zal de hele energievoorziening in Noordwest-Europa er echter totaal anders uit zien. Dat biedt mogelijkheden om de haven op een nieuwe manier in te richten. Voor een succesvolle volgende ronde in de ontwikkeling van de stad en de regio is dus opnieuw een discussie nodig over het programma. Die discussie zal wat mij betreft vooral moeten draaien om nieuwe perspectieven voor leegstaande kantoren én om een duurzame toekomst van de haven. Maurits de Hoog (
[email protected]) is hoogleraar
Pas daarna is mijns inziens aan de orde welke radiale vervoersassen verbeterd en beter benut kunnen worden. Dat kan de as Haarlemmermeer-Flevoland zijn, maar een goed alternatief is de as Alkmaar-Utrecht. In Amsterdam-Zuidoost liggen uitgelezen kansen om de omgeving van stations en metrohaltes veel intensiever te benutten. Rond top-infrastructuur staan nu talloze verouderde kantoren leeg. Een strategie van menging en intensivering kan hier in allerlei opzichten een gunstig effect sorteren.
Stedenbouwkundig Ontwerpen Stad en Regio aan de Technische Universiteit Delft.
Literatuur Klerk, L. de (2008) De modernisering van de stad 1850 1914. De
opkomst van de planmatige stadsontwikkeling in Nederland, NAi uitgevers, Rotterdam Dienst Ruimtelijke Ordening (2010) Ontwerp-Structuurvisie
Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam, Dienst Ruimtelijke Ordening, Amsterdam Metropoolregio Amsterdam (2008) Metropoolregio Amsterdam
– Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040, Metropoolregio Amsterdam, Amsterdam/Haarlem
In Zaanstad is een volgende ronde mogelijk in de ontwikkeling van de Waterstad. Parallel aan de spoorverbinding kan de
Moscoviter, H., P. van Laar & L. de Klerk (2008) G.J. de Jongh,
Havenbouwer en stadsontwikkelaar in Rotterdam, Thoth, Bussum
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 366
Naar een cultureelinstitutionele vernieuwing van de stad Willem Salet
Noordelijke IJ-oevers (foto: Antoin Buissink)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 367
Soms lijkt het debat over de ontwikkeling van de stad ons weer terug te voeren naar het ideaal van de compacte stad begin jaren zeventig. Alsof dat de enige invulling van het motief van duurzaamheid zou zijn. Zo wordt het paard achter de wagen gespannen. De sociologische en ruimtelijke realiteit is inmiddels radicaal veranderd. Het wordt tijd om de regionalisering van stedelijkheid serieus te nemen en kwaliteiten van duurzaamheid op dit niveau na te streven. De culturele normen over stedelijkheid zijn echter nog niet op zo’n omslag van de betekenis van het begrip stad ingesteld, noch bij de bewoners noch bij de bestuurders. De transformatie van de stad grijpt feitelijk hard om zich heen – ongepolijst en ongecoördineerd – maar de vernieuwing van culturele instituties lijkt meer tijd nodig te hebben om adequaat respons mogelijk te maken. Dit artikel bespreekt de verandering van het begrip stad en verkent de mogelijkheden voor acceleratie.
Toen Len de Klerk veertig jaar geleden met zijn loopbaan begon, waren er in de internationale planologie twee woordvoerders die er met kop en schouders bovenuit staken. De ene was Jane Jacobs, de ander Melvin Webber. Jane Jacobs kwam precies op het juiste moment, zij zette de toon voor een actieve vernieuwing van steden, vooral in ruimtelijk geconcentreerde en sociaal gevarieerde stadsbuurten (Jacobs, 1961). Melvin Webber had niet onmiddellijk grote invloed in de praktijk, hij was zijn tijd vooruit. Webber definieerde stedelijkheid niet in termen van fysieke dichtheid en nabijheid maar liet zien dat communicatie op afstand
steeds belangrijker wordt om de betekenis van stedelijke activiteiten te kunnen doorgronden. Hij verklaarde daarmee ook de verschillen in stedelijke ervaring van mensen die wel naast elkaar wonen maar in zeer verschillende externe netwerken actief zijn. Webber was geïnteresseerd in de dichtheid van sociale interacties in plaats van de fysieke dichtheid en gaf zo het startsein voor plaatsoverstijgende studies van stedelijkheid nog voordat het tijdperk van telecommunicatie was aangebroken (Webber, 1964). Jane Jacobs woonde in Greenwich Village (Manhattan) en later in het Lawrence Quarter in Toronto. Dat waren compacte en gevarieerde stads-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Stedelijkheid à la Jordaan (boven) versus de Bijlmer (onder)
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 368
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
buurten die haar idealen over stedelijkheid belichaamden. Ze heeft actief geijverd om de dreigende sanering ervan te voorkomen. De denkbeelden van Jane Jacobs hebben inmiddels verschillende generaties van stadsplanners geïnspireerd. Toch zou je tegenwoordig zelfs op haar geliefde Manhattan de territoriaal geïntegreerde, sociale diversiteit van haar ideaalmodel niet meer eenvoudig kunnen vinden. Welke buurt in Amsterdam zou nog aan Jane’s maatstaven voldoen? Ik denk dat ze met meer dan gemiddelde interesse zou kijken naar de Bijlmer en de Westelijke Tuinsteden maar Amsterdam binnen de ring is inmiddels behoorlijk exclusief geworden. De economie heeft er zich uitgeselecteerd in culturele specialisaties en een bezoekerseconomie, de woonmilieus zijn hier moeilijk toegankelijk geworden voor de gewone Amsterdammer. De economische successen van de stad in de jaren negentig en de bijbehorende gentrification heeft het stedelijk hart met zijn vroeger zo kenmerkende sociale diversiteit tot een ruimtelijk specifiek en tamelijk exclusief stedelijk milieu gemaakt. En dan is Amsterdam internationaal nog een gunstig voorbeeld omdat hier de aanwezigheid van een sterke sociale huursector het proces van uitsortering heeft afgezwakt. Internationaal verloopt die selectie vaak nog veel grimmiger. Voor internationale waarnemers is het verschijnsel gentrification inmiddels identiek geworden aan sociale uitsluiting (Madanipur, 2010). De specifieke verandering van het gebruik van binnensteden is maar een onderdeel van de transformatie die steden momenteel doormaken: de stedelijke gebruiksfuncties worden op regionaal niveau herschikt in direct contact met externe relatiesystemen (Salet & Janssen-Jansen 2009). Het wijde
P. 369
omringende gebied dat vroeger als periferie werd aangeduid, is tegenwoordig elementair bestanddeel van het begrip stad geworden. Dit geldt niet alleen voor woningmarkten, maar voor allerlei soorten gespecialiseerde stedelijke activiteit. We moeten ons dus eerst afvragen wat het begrip stad tegenwoordig betekent. In deze bijdrage zal ik eerst een aantal veranderingen in het eigentijdse begrip stad in hoofdlijnen samenvatten. Vervolgens komt de boeiende vraag aan de orde hoe ruimtelijke planning op die dynamiek kan inspelen. Men moet de rol van ruimtelijke planning niet overschatten: economische en sociale veranderingen hebben hun eigen doorwerking in de ontwikkeling van een stad. De stedelijke transformatie wordt dan ook niet planmatig gecoördineerd, zij verloopt rafelig en schoksgewijs, maar ruimtelijke planning die actief anticipeert en inspeelt op veranderende condities, kan wel degelijk verschil maken. Ik zal bij de vraag naar planning een cultureelinstitutionele invalshoek nemen. Dat doe ik omdat de patronen van sociale en culturele normen die in de mentale kaarten van de burgers, de bedrijvigheid en de politiek zijn genesteld, een grote invloed hebben op het mogelijke effect van de symbolen en de interventies die via planning worden ingebracht. In tijden van verandering doet zich het probleem voor dat zulke gevestigde instituties juist een conservatieve invloed kunnen hebben op verandering in plaats van actief op de nieuwe vraagstukken en mogelijkheden in te spelen. Dit risico blijkt in de aanpassing van onze grote steden niet denkbeeldig te zijn maar er zijn ook steeds aanknopingspunten voor institutionele vernieuwing. Aan het eind van mijn bijdrage ga ik hiernaar op zoek.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
De transformatie van de stad In de stedelijke literatuur wordt zeer veel studie verricht en empirisch onderbouwd naar de economische en sociale recombinatie van het stedelijk dna. Schematisch gezien komen de volgende economisch ruimtelijke trends naar voren, met als belangrijkste de vergroting van schaal en scope van de stedelijke economie. Er is sprake van toenemende interconnectiviteit van interregionale en internationale economische netwerken. Dit gaat gepaard met een herschaling van economische netwerken en het ontstaan van nieuwe hiërarchische verhoudingen. Terwijl er krimpgebieden ontstaan, groeien de succesvol gepositioneerde regionale systemen juist door op een ruimer regionaal schaalniveau. Binnen regionale systemen vindt een decentrale hergroepering van gespecialiseerde economische activiteiten plaats. De behoefte aan externe bereikbaarheid ondersteunt decentralisatie van gespecialiseerde activiteiten nabij luchthavens, op snijpunten van snelwegen of bij haltes van hogesnelheidslijnen. De ruimtelijke selectie van gespecialiseerde economische activiteiten betreft zowel de economische productie als consumptie en handel. Daarbij zien we bijvoorbeeld de culturele economie in de oude stad, front-office dienstverlening in nieuwe kantorencentra, back-offices in de regio gespreid en logistieke en distributie activiteiten bij locaties met optimale externe bereikbaarheid. Aan de consumptieve zijde zijn diverse specialisaties van winkelcentra en sociale dienstverlening, entertainment en creatie ontstaan terwijl de handel zich specialiseert in bijvoorbeeld kantorenlocaties en veilingen. De dynamiek van sociale veranderingen doordringt de ruimtelijke orde van steden
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
minstens zo intensief. De toename van sociale mobiliteit maakt de bevolking vlottender (migratie, verandering van werk, verandering gezinsrelaties, verandering van woning). Individualisering van zowel tijd–ruimtetrajecten door de toename van verschillende trajecten verspreid over regio per lid van een huishoud, alsmede van communicatiepatronen resulteert in een toenemende ‘juxtapositie’ van ruimtelijke ervaringen. Er ontstaan nieuwe sociale havens van homogeniteit (sociale veiligheid), zoals de groei van gated communities waarin groepen met homogene kenmerken zich afschermen tegenover de onbekende omgeving. Dit heeft als gevolg de regionalisering en uitsortering van stedelijke woon- en leefmilieus, homogeen op lokaal niveau maar heterogeen op regionaal niveau, met het risico van sociale polarisatie vanwege gearticuleerde concentraties van lokale homogeniteit. Er is sprake van een regionaal mozaïek. Er is een lossere identificatie met de beweeglijke en ijle stad en mede hierdoor minder organisatievermogen van sociaal kapitaal. Het niveau van de regionale stad kenmerkt zich door gebrekkig burgerinitiatief en weinig politieke articulatie. Deze processen van economische en sociale verandering worden al geruime tijd waargenomen in verschillende landen van Europa (Sieverts e.a., 2005; Ascher, 1995; Amin, 2004). De Fransman François Ascher vatte de sociale en economische dynamiek als volgt samen in het begrip ‘métapolis’, waarvan de aanduiding nog altijd treffend is (Ascher, 1995, p. 268): “Les métapoles forment en effet des zones discontinues, hétérogènes, dont les fonctions se transforment, dont les centres se recomposent, dont les espaces sont
P. 370
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
parcourus en tous sens, à toutes heures, pour des motifs de plus en plus variés.” (Metapolen vormen feitelijk heterogene, discontinue ruimten, waarvan de functies transformeren, waarvan de centra opnieuw worden samengesteld, waarvan de ruimten via alle zintuigen beleefd worden, op elk moment, om redenen die meer en meer gevarieerd zijn.) Ascher’s typering is niet van dramatiek ontbloot maar hij raakt de structuurverandering van de eigentijdse stad in de kern. De economische en sociale veranderingen slaan ruimtelijk neer in een nieuwe stedelijke configuratie, niet alleen op ruimere regionale schaal maar ook anders gestructureerd omdat het monocentrische ruimtelijke patroon van de stadsregio plaats maakt voor een meer gedecentraliseerde samenstelling. Dit zijn structurele maar ook geleidelijke overgangsprocessen die nog niet zijn uitgekristalliseerd en allerminst probleemloos verlopen. De economische en sociale dynamiek dringt direct door in de ruimtelijke patronen van stedelijke regio’s. Het gaat niet opnieuw om een ronde uitbreiding van de grote stad. Het vertrouwde principe van ruimtelijke centraliteit van de stad wordt door de nieuwe ontwikkelingen ernstig aangetast. Voor het eerst raken stedelijke leefmilieus en gespecialiseerde stedelijke activiteiten zeer verspreid over de wijdere regio en zijn zij op hun eigen manier met de buitenwereld verbonden. De stad verandert in een discontinue en complexe ruimte.
De institutionele paradox De vraag is hoe ruimtelijke planning inspeelt op zulke veranderlijke condities en de problemen die ermee gepaard gaan. Hoe wordt de vernieuwing van de stad gesym-
P. 371
boliseerd en welke ruimtelijke interventies worden er op ingezet? De planningopgave is zeer gecompliceerd, gegeven de autonome kracht van de sociale en economische verandering en de vooralsnog losse samenhang van nieuwe stedelijke verbanden. Er zijn veel partijen bij betrokken, hoewel het in de praktijk van het beleid nog voornamelijk om organisaties in de publieke sector gaat die vanuit alle schaalniveaus met de regionalisering van de stad bezig zijn. Burgerinitiatieven, maatschappelijke organisaties en de marktsector zijn vooralsnog beduidend minder ingesteld op participatie in plaatsoverschrijdende beleidsprocessen van stedelijkheid. De transactiekosten van het regionaal beleid zijn hoog (er is veel overleg nodig en conflictbeheersing is een belangrijke conditie). In het begin van de jaren negentig bestond nog veel argwaan tussen de – sociologisch zeer verschillende – gemeenten in stedelijke regio’s. Sinds de regionale agenda veranderde van sociale herverdeling naar gemeenschappelijke ontwikkeling van een regionale concurrentiepositie, groeide het onderling vertrouwen en zijn er nieuwe stappen naar regionalisering van de stad gezet. Mijn persoonlijke taxatie is echter dat de initiatieven voor stadsregionale ruimtelijke en stedelijke planning tot dusverre nog weinig proactief hebben ingespeeld op de radicale verandering van de stad. De beleidsinitiatieven voor stedelijke regionalisering worden in hoofdzaak nog gepercipieerd als initiatieven voor ‘uitbreiding van de centrumstad’. De symbolen van regionalisering en de beleidsinterventies ter stimulering van regionalisering worden gedragen door gevestigde culturele instituties. In de mindset van de bevolking en haar bestuurders is een begrip van stedelijkheid
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
ingeburgerd dat nog altijd bepalend is voor de manier waarop regionalisering van de stad wordt gestimuleerd. Het zijn de culturele instituties die maar geleidelijk veranderen. Hier manifesteert zich de bekende paradox van institutionele analyses. Symbolisering van beleidsinitiatieven kan pas echt effectief worden als het de ingeburgerde normen weerspiegelt. Maar als die institutionele kracht zo groot is, heb je institutionele vernieuwing nodig om beleidsvernieuwingen effectief te kunnen symboliseren. Het is het probleem van de Baron van Münchhausen die zich aan zijn eigen haren uit het moeras moest optrekken: zonder instituties kan vernieuwing niet effectief worden maar de instituties die gevestigd zijn, houden vernieuwing tegen… In werkelijkheid is die cirkel echter niet zo vicieus. Culturele instituties zijn nooit helemaal gefixeerd, zij krijgen hun betekenis door interpretaties van veel mensen die er elkaar op aanspreken. Slechts als iedereen er dezelfde interpretatie aan zou geven, zijn culturele instituties gefixeerd. In tijden van vernieuwing veranderen dominante interpretaties van wat kennelijk als norm moet worden beschouwd. Ze zijn niet meer vanzelfsprekend, er ontstaat discussie. In de planningtheorie bestaat veel aandacht voor de manier waarop institutionele vernieuwing bevorderd kan worden (Dembski & Salet, 2010). Interessant zijn voorbeelden van actieve regionalisering in Duitsland en Frankrijk waarin expliciet wordt gekozen voor ‘softe’ strategieën, zoals het herkenbaar maken van nieuwe regionale betekenissen en het markeren van verschillen tussen steden via benutting van historisch erfgoed, culturele landschappen, artistieke creaties, sportmanifestaties, entertainment of city branding (figuren 1
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 372
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 373
Figuur 1 (boven) : Cultureel festival Estuaire Nantes < > Saint-Nazaire langs de oevers van de Loire monding (bron: Animaproduction, www.estuaire.info) Figuur 2 (onder): Emscher Landschapspark in het Duitse Ruhrgebied (bron: Regionalverband Ruhr)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
Vinex-woonomgeving: Vijfhuizen
en 2). Daarmee wordt juist de interpretatie van nieuwe betekenissen gestimuleerd (Sieverts, 2003; Stein, 2005; Löw, 2008; Ascher, 1995; Bourdin, 2000). Dat kan een nieuwe inbedding creëren voor de typische hardware van regionaal beleid: de ontwikkeling van woon- en werkgebieden en de bepaling van infrastructuur.
Regionale planning in de Randstad In Nederland werd het stedelijk-regionaal beleid in eerste instantie nog sterk ingegeven door gevestigde normen van stedelijkheid. Deze normen kwamen niet alleen tot uitdrukking in het beleid van de steden zelf maar werden ook weerspiegeld in het beleid van de regionale verbanden en dat van het Rijk. Dit werd vooral zichtbaar in het vinexbeleid dat nu bijna geheel is vol-
tooid. Pas recent ontstaan hierin barsten, die als voorteken van vernieuwing kunnen worden beschouwd. Het vinexbeleid was in essentie gericht op expansie van de centrumstad. Met het oog op duurzaamheid werden nieuwe bouwlocaties zo dicht mogelijk binnen de centrumgemeente of in directe aansluiting daarop in de stedelijke agglomeratie gepland. In evaluaties van het vinexbeleid is vastgesteld dat de taakstellingen voor de ontwikkeling van grote bouwvolumes op de aangewezen locaties met succes zijn uitgevoerd – veel succesvoller dan de groeikernen van de Tweede Nota. Toch kan men er vraagtekens bij plaatsen, zeker met het oog op de duurzaamheid van de stedelijke transformatie. Opvallend is dat de vinexlocaties bovenal als grote woongebieden zijn ingericht waardoor vrijwel steeds een
P. 374
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 375
Utrechtboog
mobiliteitgenererende scheiding tussen woon- en werkgebieden is doorgevoerd. Voorts bleven de nieuwe woongebieden eenzijdig afhankelijk van de centrumstad. Pogingen om in voorstedelijke locaties, zoals Leidscheveen bij Den Haag, Capelle aan de IJssel bij Rotterdam, of Diemen bij Amsterdam centrumaspiraties te realiseren (winkelcentra, mega-bioscopen, etc.) zijn consequent afgehouden. Ook het openbaar vervoer werd in de meeste gevallen eenzijdig opgehangen aan het vervoerssysteem van de centrumstad. In feite zijn de meeste vinexlocaties dan ook uitgevoerd als woonlobben van de centrale stad, eenzijdig aangetakt met tram of metroverbinding naar het centraal station. De focus op de schaal van de agglomeratie was wel terecht in de periode waarin
het vinexbeleid werd geconstrueerd. De grootste intensiteit van de arbeids-, woning- en vervoersmarkt deed zich voor op dit schaalniveau. Dat is nu nog het geval maar inmiddels worden vooral langs de zijden van de Randstad ook al veel meer bewegingen tussen de agglomeraties waargenomen, zoals tussen Den Haag en Zoetermeer/Delft/Rotterdam; tussen Leiden, Amsterdam en Den Haag; en tussen Utrecht, Leidsche Rijn/Maarssen en Amsterdam. Hierdoor is de sprong van agglomeratieniveau naar het niveau van de conurbatie (de netwerkstad op de Zuidvleugel en de Noordvleugel) bijzonder relevant geworden. De Vijfde Nota preludeerde op de ontwikkeling van stedelijke netwerken, zij het nog weinig operationeel, maar in de Nota Ruimte werd dit niet verder uitgewerkt en werd de primaire
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
Figuur 3: Het eivormige ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 (bron: Dienst Ruimtelijke Ordening, Gemeente Amsterdam)
verantwoordelijkheid voor het verstedelijkingsbeleid gedecentraliseerd. Recentelijk zijn er enige opvallende doorbraken op weg naar de netwerkstad in spé, en wel op het gebied van openbaar vervoer. Een belangrijk voorbeeld is Randstadrail waarvoor de metro van Rotterdam is doorgetrokken naar Den Haag en de tram van Den Haag naar Zoetermeer (beide in plaats van onderbenut nationaal spoor). Ook een nieuwe vrije busbaan tussen Zoetermeer en Rotterdam valt hieronder
(Giezen e.a., 2010). De komst van de Rijn-Gouwelijn tussen Gouda, Leiden en Katwijk en de vooralsnog onderbenutte Utrechtboog (de nieuwe spoorverbinding tussen Schiphol, Zuidas en Utrecht) zijn andere voorbeelden. Alle tussenliggende stations bieden op deze wijze meerzijdige verbindingen (tenminste in de richting van twee steden) en bij spoorkruisingen en verbindingen met doorgaande wegen nog veel spectaculairder vormen van meerzijdige bereikbaarheid. Opvallend is echter dat de vermenigvuldiging van bereikbaarheid van
P. 376
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
stationlocaties in het voorstedelijk gebied in de drie bovengenoemde voorbeelden vooralsnog geen match heeft gekregen in hierop aansluitend ruimtelijk beleid. De ruimtelijke plannen van de agglomeraties van Amsterdam en Utrecht kijken nog naar hun eigen centrum, de ruimtelijke structuur van de tussenliggende stations die door Randstadrail worden verbonden, kenmerkt zich door het bovenomschreven vinexmodel; ook de Rijn-Gouwelijn voert vooralsnog door extensief stedelijk milieu. De voorgaande beschouwing levert een fascinerend beeld op. In het eerste stadium werden de voortekenen van de policentrische stad zichtbaar – rafelig en ongecoördineerd – als gevolg van autonome bewegingen van sociale en economische gedragingen van ruimtegebruikers. Het stadsregionale beleid (vinex) dat vervolgens in antwoord hierop werd doorgevoerd – honkvast in de gevestigde culturele instituties van stedelijk beleid met een duidelijk contrastbeeld tussen stad en periferie – heeft de kansen van deze aankomende policentrische structuur met alle kracht ontkend en proberen tegen te werken in plaats van er actief op in te spelen. De conservatieve beleidsmacht van de centrale stad (conservatief in de zin van gebrekkige respons op de feitelijke sociale en economische dynamiek) werd gereproduceerd niet alleen binnen de eigen agglomeratie, in de voortuin van de centrumsteden, maar ook in het nationale vinexbeleid. In het huidige stadium, ten slotte, ontstaan mede vanwege de aanhoudende ontwikkelingen in de markt van het ruimtegebruik, de eerste voorzichtige beleidsdoorbraken op weg naar de policentrische netwerkstad. Jammer genoeg blijven deze vooralsnog geïsoleerd binnen
P. 377
de vervoerssector (die mede om deze reden voor exploitatietekorten moet vrezen vanwege de gebrekkige afstemming met de ruimtelijke structuur). Kortom, de eerste doorbraken op weg naar de netwerkstad zijn gesignaleerd maar nog lang niet alle geesten zijn rijp voor een echte sprong.
Culturele aangrijpingspunten Hoe komt het toch dat zo weinig reëel beleidsperspectief is ontwikkeld voor de regionale netwerkstad die nu – voornamelijk door de markt aangestuurd – op punt van doorbreken staat? In het noorden van de Randstad houden de beleidswereld van Amsterdam en Almere elkaar binnen de agglomeratie eenzijdig omklemd in een hechte stedenband maar een gemeenschappelijk beleidsperspectief op het niveau van de netwerkstad waarin Utrecht, Amersfoort, het Gooi en het hele tussengebied meerzijdig op Amsterdam, Leiden en Almere betrokken worden, ontbreekt nog steeds. Ondertussen heeft de markt die relaties wel ontdekt, in deze dynamische wereld is het gebied tussen Amsterdam en Utrecht dan ook veel heter dan de relatie tussen Amsterdam en Almere. De beleidsperspectieven zijn in de conceptie van de stedelijke agglomeratie blijven hangen. De stadsagglomeratie van Amsterdam mag zich dan wel tot metropool hebben uitgeroepen, maar dit kan toch niet verhullen dat haar befaamde eivormige kaartbeelden met de rug staan naar alle omliggende agglomeraties (figuur 3). Wonderlijk genoeg gaat het Rijk tot dusverre mee met deze introverte benadering van de toekomstige stad. In het zuiden van de Randstad hebben de agglomeraties van Rotterdam en Den Haag elkaar wat beter gevonden maar men balanceert hier wel met lichte tred over de broze laagjes van samenwerking.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
De sprong naar de netwerkstad wordt wel gekoesterd door ontwerpers, planners en andere geïnteresseerden (zoals tot voor kort in het atelier van de Zuidvleugel) maar het reële pad daarheen is nog niet overmatig gevuld met concrete beleidsinitiatieven. In deze bijdrage heb ik betoogd dat het achterblijven van beleid samenhangt met de kracht van gevestigde culturele denkpatronen. Burgers maar ook politici hebben een duidelijk beeld van de centrumstad en inmiddels ook in toenemende mate van de direct omringende agglomeratie (Grünfeld, 2010). Het beeld van de toekomstige netwerkstad is echter nog niet als een realistisch perspectief gevestigd, niet bij de stedeling uit de centrumstad maar ook niet bij de bewoners in het tussengebied die dit gebied niet als deel van een stedelijk systeem herkennen, ook al nemen de stedelijke activiteiten en de kriskrasverplaatsingen binnen deze configuratie van stedelijkheid als maar toe. Het gebrek aan herkenbaarheid is typerend voor de transformatiegebieden die zich aan de periferie van de gevestigde stadsgewesten uitstrekken. In de eerder genoemde internationale literatuur wordt dan ook veel gesproken over het gefragmenteerde, rommelige en soms zelfs gepolariseerde karakter van zulke tussengebieden. Zachte beleidsstrategieën kunnen de herkenbaarheid van en de identificatie met zulke tussengebieden aanzienlijk verbeteren. De kenmerkende veelvormigheid van zulke gebieden kan als uitgangspunt dienen om nieuwe stedelijke cultuurlandschappen zichtbaar en toegankelijk te maken. Deze benadering is niet identiek aan het traditionele landschapsbeleid dat is gericht op de inrichting van ‘groene buffergebieden’ tegen de expansie van de stad, het in cultuur brengen van
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
‘natuurlandschappen’ (zoals Waterland en de meeste andere landschappen die in de Randstadnota als metropolitane parken werden aangewezen), het aan elkaar rijgen van groene en blauwe gebieden tot het ‘Groene Hart’ of de ‘ecologische hoofdstructuur’ als contramal van verstedelijkte gebieden. Hier gaat het juist om gevarieerde en grotendeels onbenoemde gebieden in de invloedssfeer van stedelijke ontwikkeling met een zeer gedifferentieerd karakter. De Randstad heeft zeer interessante voorbeelden van zulke overgangsgebieden die tot dusverre echter weinig zijn benut in hun potentieel om als stedelijke cultuurlandschappen nieuwe identiteitsdragers te worden van de netwerkstad in spé. Men kan denken aan de uitgestrekte havengebieden die zich vanuit Amsterdam en Rotterdam uitstrekken naar de zee. Rond het Noordzeekanaal wisselen historische industriegebieden, landgoederen, nieuwe havengebieden en dorpen elkaar in grote variëteit af. Er is wel veel lokale herkenning en vernieuwing, maar die lokale acupunctuur werkt pas echt bij een goede verbinding met het hele gebied. Modellen om het gebied juist in zijn variëteit als nieuwe identiteitsdrager te ontwikkelen, zijn opgesteld door ontwerpers en anderen (zoals het Vergezicht 2040 door Urhahn Urban Design), maar zijn vooralsnog niet echt uitgemond in beleid. In het Rotterdamse is het uitgestrekte havengebied voornamelijk in functionele zin ontwikkeld, maar ook hier bestaan interessante mogelijkheden om de spectaculaire havenarchitectuur met stedelijke ervaring en stedelijk ruimtegebruik te verbinden en ook met landschappelijke kwaliteiten te verrijken. Maar het gebied is nog niet optimaal bereikbaar en toegankelijk voor de stedeling. Ook hier
P. 378
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
P. 379
Figuur 4: Illustratieschets toekomstig havengebied Amsterdam (bron: Urhahn Urban Design)
hebben de pogingen om het gebied in cultuurlandschappelijke zin als drager voor de nieuwe stad te ontwikkelen tot dusverre voornamelijk een plaatselijk karakter en is het succes van de uitkomsten nog wisselend (Dembski, te verschijnen). Er ligt ontegenzeglijk een enorm potentieel voor vernieuwende symbolisering en gebruik van de nieuwe stad. Een ander fascinerend voorbeeld dat – in alle stilte – wel degelijk wordt doorgezet, betreft de grootschalige zandsuppletie langs de kust van Hoek van Holland tot Kijkduin (voortvloeiend uit het plan Waterman). De schrale kustlijn wordt door het nieuwe strand en duingebied niet alleen aanzienlijk verrijkt en
tegen de zee beveiligd maar wordt tevens een interessant nieuw stedelijk aantrekkingsgebied tussen twee grote stedelijke agglomeraties. Ten slotte wil ik het enorme symboliserings- en gebruikspotentieel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet onvermeld laten. Deze reusachtige vrije groenstrook die zich vanaf het IJsselmeer tussen Muiden en Weesp langs Utrecht over een breedte van 5 kilometer over 85 kilometer naar de Biesbosch beweegt, herbergt honderden – vaak verborgen en ontoegankelijke – historische fortificaties en andere herinneringen aan de vroegere militaire verdedigingslinie. De landschappelijke kwaliteiten van deze zone zijn
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
Fort Voordorp (foto: Paul Ket, via Wikimedia)
beschermd. Tegelijkertijd is het cultuurlandschap zeer gevarieerd omdat de linie zich tussen Muiden en Utrecht dwars door het meest geürbaniseerde gebied van Nederland slingert. De Hollandse Waterlinie is inmiddels benoemd tot één van de grootste omgevingsprojecten in Nederland. De meeste aandacht gaat tot dusverre (onder de stimulerende invloed van het Belvedèreprogramma) naar de restauratie van het erfgoed waarvoor vanwege achterstallig onderhoud een grote inspanning nodig is. Hier ligt opnieuw een mooie kans om de kwaliteiten van erfgoed, landschap en culturele ervaring van stedelijkheid met elkaar te verbinden.
Verleidelijke toekomstbeelden De stad van de toekomst is al onder constructie. Zij krijgt vorm, veelal onbedoeld en ongecoördineerd, als direct voortvloeisel van de sociale en economische activiteiten van de stedelijke ruimtegebruikers. Maatschappelijke en ruimtelijke planning dienen hierop te anticiperen en actief in te spelen, niet vanuit de ambitie om de complete stedelijke transformatie te coördineren maar wel om betere voorwaarden te scheppen voor een kwalitatief goede ruimtelijke omgeving, om problemen met betrekking tot sociale en ruimtelijke omgevingskwaliteit te voorkomen en
P. 380
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Naar een cultureel-institutionele vernieuwing van de stad
om de fragmentarische bestanddelen van de stad herkenbaar te maken. Deze actieve rol is niet vanzelfsprekend. In deze bijdrage heb ik gewezen op de noodzaak om de conserverende werking van de culturele en politieke instituties van de bestaande stad om te buigen naar processen van institutionele vernieuwing. Investeren in de cultuurlandschappen van de nieuwe netwerkstad kan hieraan een cruciale bijdrage leveren.
P. 381
Willem Salet (
[email protected]) is hoogleraar stedelijke en regionale planning aan de Faculteit Maatschappijen Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.
Literatuur
Omdat veel institutionele barrières overwonnen moeten worden, is het van belang om verleidelijke toekomstbeelden te ontwikkelen, niet via grootse plannen maar juist via acupunctuurgewijze aanpak die plaatselijk aanpassingen aanbrengt, maar deze wel tot een groter geheel weet te combineren. Uit internationale experimenten in Duitsland en Frankrijk komt naar voren dat vooral de zachte infrastructuur (landschappen, historische betekenissen van gebouwde omgeving, cultuur, recreatie, etc.) een belangrijke rol kan spelen in de geleidelijke ombuiging van normen en waardering naar nieuwe regionaal-stedelijke herkenningspatronen. Zulke normatieve ombuigingsprocessen kunnen niet uitsluitend en zelfs niet in de eerste plaats vanuit de overheid geregisseerd worden, het gaat in de eerste plaats om maatschappelijk initiatief. Maar de centrale overheid, in bijzonder het ministerie van VROM, zou hierop wel actief kunnen inspelen met stimuleringsbeleid, zoals regionale prijsvragen, vernieuwende organisatorische arrangementen en instrumenten voor conflictoplossing. Er hebben wel diverse bottom-up initiatieven plaats gevonden (zoals diverse initiatieven rondom het Noordzeekanaalgebied, het Atelier Zuidvleugel en in wezen ook de aanwijzing van Midden Delfland als nieuw experiment voor de ontwikkeling van stedelijk cultuurlandschap) maar het blijft tot dusverre in goede bedoelingen steken.
Amin, A. (2004) ‘Regions unbound: towards a new politics of place’, Geografisker Annaler, jg. 86 B, nr. 1, p. 33-44 Ascher, F. (1995) Métapolis: ou l’avenir des villes, Odile Jacob, Paris Bourdin, A. (2000) La question locale, Presse Universitaire de France, Paris Dembski, S. (te verschijnen) In search of symbolic markers: transforming the regional landscape in Rotterdam, working paper, Universiteit van Amsterdam Dembski, S. & W. Salet (2010) ‘The transformative potential of institutions: how symbolic markers can institute new social meaning in changing cities’, Environment and Planning A, jg. 42, nr. 3, p. 611-625 Giezen, M., L. Bertolini & W. Salet (2010) Country Synthesis
Report: Netherlands, VREF CoE OMEGA, London Grünfeld, J. (2010) De polycentrische stedeling centraal,
proefschrift, Universiteit van Amsterdam Jacobs, J. (1961) The death and life of great American cities, Random House, New York Löw, M. (2008) Soziologie der Städte, Suhrkamp, Frankfurt/M. Madanipour, A. (red.) (2010) Whose public space?
International case studies in design and development, Routledge, London Salet, W. & L.B. Janssen-Jansen (red.) (2009) Synergie in
stedelijke netwerken, Sdu, Den Haag Sieverts, T. (2003) Cities without cities: an interpretation of the
Zwischenstadt, Routledge, London Sieverts, T., M. Koch, U. Stein & M. Steinbusch (2005)
Zwischenstadt – Inzwischen Stadt? Entdecken, Begreifen, Verändern, Müller + Busmann, Wuppertal Stein, U. (2005) ‘Planning with all your senses – learning to cooperate on a regional scale’, disP, nr. 162, p. 62-69 Webber, M.M. (1964) ‘The urban place and the nonplace urban realm’, M.M. Webber, J.W Dyckmann, D.L. Foley, A.Z. Guttenberg, W.L.C. Wheaton & C. Bauer Wurster, Explorations
into urban structure, University of Pennsylvania Press, Philadelphia, PA, p. 79-153
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Column: Krokodillentranen om de verrommeling
P. 382
Column Adriaan Geuze
D
Krokodillentranen om de verrommeling
Dat het Nederlandse landschap zo verramsjt, lijkt voor velen een natuurverschijnsel. Dat is beslist niet zo. Welbeschouwd was het één generatie die bewust de planning heeft afgeschaft. Terwijl juist Nederland een eeuwenlange planningstraditie kent. Deze generatie besloot de inrichting van het land voortaan te baseren op de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze wet werd bewust gecreëerd om het land voortaan te behoeden voor grootschalige en schoksgewijze ontwikkeling. Feitelijk maakt deze wet door middel van complexe procedures, grote werken en kordaat handelen onmogelijk. Merkwaardig dat het land dat van ‘landmaken’ en plannen een traditie maakte, een traditie die culmineerde in de wederopbouwperiode, zozeer haar eigen recept is kwijtgeraakt.
Als hierop wordt gewezen herhaalt men de eeuwige mantra’s van betere procedures, meer transparantie, decentralisatie, meer onderzoek en meer marktwerking. Het laissez faire van één generatie heeft een zondvloed uitgelokt, groter dan alle watersnoodrampen bij elkaar. Het vernuft van minstens drie toekomstige generaties zal nodig zijn om dit gebrek aan perspectief en schoonheid te compenseren.
De besluitvorming werd toebedeeld aan ‘Thorbecke land’. Een land waarin niemand centraal bevoegd is en waar gedeputeerden en wethouders geheel volgens eigen kortetermijnambitie de keuzes bepalen. Deze wet organiseert een impasse en vormt geen tegenwicht aan marktpartijen, ontwikkelaars, grondbezitters en speculanten. Natuurlijk ervaart iedereen deze tekortkomingen van de ruimtelijke ordening sindsdien.
De Hollandse planningstraditie, die stamt uit de dertiende eeuw, biedt alle recepten voor een hernieuwde glorie. De polders smeken om nieuwe Leeghwaters, die het lef hebben te geloven in nieuwe technologie, het ‘landmaken’ innoveren en dit tegelijkertijd als culturele daad durven te vieren: Leeghwaters die letterlijk het hoofd zullen bieden aan de heftige waterproblemen als gevolg van de klimaatwijzigingen. De polders fluisteren over een
Vanaf 2007 begonnen de ongeveer één miljoen zelfgenoegzame en volvette babyboomers zich collectief in een vervroegd pensioen te wentelen. Zij hebben de polders inmiddels de rug toegekeerd en verkneukelen zich in hun tweede huizen elders, ver genoeg weg van de dichtbewolkte delta met haar lelijke verveelde suburbaniteit en goedkope horizon van hallen en dozen, weg van de overvolle wegen en akelige stedelijke sfeer. Ze hebben geen rekenschap afgelegd voor dit zelfgecreëerde miezerland dat zij altijd als gidsland hadden geafficheerd. Ze hebben ook geen fondsen achtergelaten voor bescherming van erfgoed, voor vernieuwing of uitbouw. Hun erfenis omvat geen nieuw land, geen belofte. No pride, no shame, zo zal de geschiedenis hen typeren.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
Column: Krokodillentranen om de verrommeling
nieuwe Lely, die niet zal rusten voor hij het overbevolkte land kwadratisch zal hebben vergroot met nieuwe polders en nieuwe kusten, waar pragmatisme als kunstvorm zal gelden en de mens zal beschikken over eb en vloed. De polders smachten naar een Stevin, die haar de blauwdruk schetst voor een ideaalstad zonder suburbaan cynisme. De polders hunkeren naar het talent van Berlage, die het vak beheerste verschillende klassen in één leefwereld te verzoenen. Een leefwereld van schone en humane architectuur, boulevards en parken. De polders krijsen om de inspiratie van Mansholt, die het land kan leiden naar een duurzame omvorming van de landbouw zodat de vlakte weer zal bloeien en trotse boeren de bleke stedeling zullen voeden met smaak en gezondheid. De polders zullen huilen als een nieuwe Marsman, die het volk verhaalde over geknotte torens, hen opnieuw de betekenis van ‘traag en oneindig’ zal leren. De polders glimlachen om een nieuwe Jac. P. Thijsse, die met enkele vrienden grootschalige en onstuimige natuur van de delta en rivieren zal verwerven, groter dan Yellow Stone, opdat de vervreemde televisiekinderen zich kunnen oriënteren in de schepping en het ritme der seizoenen. De polders zullen bidden om de kordaatheid van Willem I, die het land zal trakteren op nieuwe infrastructuur van snelle treinen, metro’s en geëiste schone fluisterwegen en die niet zal nalaten centra voor innovatieve bedrijvigheid en uitzonderlijke ondernemingszin en creativiteit aan te wijzen; zijn volk zal rijk zijn. De polders weten dat de nieuwe Ruysdael en de nieuwe Oorthuys hun horizon zullen schilderen in een ode aan de lage lucht.
P. 383
Het is belangrijk bij het afscheid van Len de Klerk als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, die zoveel betekende voor het begrip van stedelijkheid in het historische perspectief, eens stil te staan bij de simpele constatering dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening een absurde breuk is met onze eigen traditie. De ruimtelijke ordening werd een industrie met meer dan 100.000 arbeidsplaatsen, die een permanent circus opvoert van beleid en procedures. In dit spel hebben niet-democratisch gekozen organisaties enorme invloed en creëert de overheid ook nog eens een serie tussenlagen, waardoor het de burger onmogelijk is gemaakt te doorgronden hoe de hazen lopen. Zelfs juristen of onderzoeksjournalisten kunnen niet meer duiden wat de ruimtelijke ordening stuurt. De ruimtelijke ordening zou de schaarse ruimte optimaal moeten verdelen en het waardevolle landschap en de stad waarin wij leven op kwaliteit moeten houden. Dit alles ten dienste van de samenleving. Dat is dus niet het geval. Onze planningstraditie die wortelde in landmaken, en die altijd pragmatiek en terugverdienkracht als basis voor de besluitvorming nam, levert géén bijdrage aan onze samenleving. Zij zal ook niet bijdragen aan de urgente opgaven als klimaatbestendigheid, waterbeheersing, leefklimaat in de grote steden, vestigingsklimaat voor een hoogwaardige economie, duurzame landbouw en verbeterde mobiliteit. Deze ruimtelijke ordening biedt geen nieuwe visies en zal initiatieven uit de samenleving vermalen. Weg met de Wet op de Ruimtelijke Ordening, terug naar de Nederlandse planningstraditie! Laten we hopen dat éminence grise Len de Klerk de tijd heeft hierover zijn gezag nog eens te demonstreren. Help ons Len!
Adriaan Geuze (
[email protected]) is directeur van West 8 urban design & landscape architecture bv en visiting professor landscape architecture aan de Harvard University.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 5 / 2010
InBeeld: No sign of the 164 foot monster
P. 384