Interventie
Risicomonitor - Veiligheidsmanagementsysteem voor kinderopvang en primair onderwijs
Samenvatting Doelgroep De Risicomonitor is bedoeld voor medewerkers in de kinderopvang en het primair onderwijs. In de kinderopvang zijn dat de pedagogisch medewerkers en het ondersteunend personeel en op scholen de schooldirecteur, leerkrachten en het ondersteunend personeel. Doel Het hoofddoel van de Risicomonitor is het voorkomen van het aantal lichamelijke letsels ten gevolge van ongevallen bij kinderen in de kinderopvang en het primair onderwijs. Aanpak De Risicomonitor is een webbased instrument, waarmee de volgende stappen worden doorlopen: - het inventariseren van de risicovolle situaties om het bewustzijn van het personeel ten aanzien van deze situaties en de mogelijke gevolgen te vergroten; - het inventariseren van (bijna)-ongevallen om het bewustzijn van het personeel ten aanzien van deze situaties en de mogelijke gevolgen te vergroten; - het vergroten van de kennis voor passende maatregelen bij risicovolle situaties door middel van bovenstaande inventarisaties; - het opstellen en uitvoeren van een actieplan om de passende maatregelen organisatiebreed te implementeren. Doordat de stappen jaarlijks worden herhaald, wordt structureel aandacht besteed aan veiligheid in de organisatie. Materiaal - website: www.risico-monitor.nl - ter ondersteuning: handleidingen, trainingen en advies op maat Onderbouwing Omdat kinderen zelf lang niet altijd in staat zijn om te begrijpen hoe ze zich veilig kunnen gedragen, moeten interventies gericht op het voorkomen van ongevallen in de kinderopvang en scholen zich richten op de volwassenen in deze organisaties en niet op de kinderen zelf. In de literatuur wordt benadrukt dat risicobewustzijn en een goed begrip van wat er in bepaalde situaties mis gaat/kan gaan bij het personeel cruciaal is bij het voorkomen van ongevallen met kinderen en dat het personeel handvatten moet worden geboden om de organisatie veilig te maken, zodat ongevallen worden voorkomen. De Risicomonitor is gebaseerd op de Stage Theory of Organizational Change, waarbij de organisatie een aantal specifieke stappen moet doorlopen om veranderingen te kunnen realiseren. De eerste stap bestaat uit het inventariseren van het probleem om het bewustzijn te vergroten (awareness
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 1 / 17
stage). Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de gedragsveranderingstechnieken: vergroten van het risicobewustzijn (Prochaska et al., 2008) en verpersoonlijken van het risico (Champion and Skinner, 2008) door een jaarlijkse risico-inventarisatie en een continue registratie van (bijna-)ongevallen. De betrokken medewerkers beslissen vervolgens zelf of risico's bewust worden geaccepteerd en welke risico's met maatregelen die het beste passen bij de organisatie worden aangepakt (adoption stage). De Risicomonitor toont ter ondersteuning automatisch risico-verkleinende maatregelen (zodat de kennis van medewerkers over mogelijke maatregelen wordt vergroot), maar de organisatie kan ook eigen maatregelen kiezen. De Risicomonitor genereert met de gekozen maatregelen automatisch een actieplan. Vervolgens leggen betrokken medewerkers vast wie welke maatregelen wanneer uitvoert (implementation stage). Het advies is om het actieplan regelmatig terug te laten komen op gezamenlijke overleggen. Daarnaast is het advies om de risico-inventarisatie jaarlijks te herhalen (institutionalization stage). Onderzoek Geen informatie beschikbaar. Erkenning Erkend door Deelcommissie jeugdgezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering d.d 13-02-2014 Oordeel: Goed onderbouwd De referentie naar dit document is: Hedy Goossens (september 2013). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Risicomonitor Veiligheidsmanagementsysteem voor kinderopvang en primair onderwijs'.Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies 1. Probleemomschrijving 1.1 Probleem De Risicomonitor is ontwikkeld om het ongevallen met lichamelijke letsels tot gevolg bij kinderen in de kinderopvang en het primair onderwijs te voorkomen. Ongeveer 13% van de ongevallen met kinderen, waarvoor een behandeling op de Spoedeisende Hulp noodzakelijk is, vindt plaats in de kinderopvang of in het primair onderwijs. Organisaties in de kinderopvang en scholen voor primair onderwijs zijn wettelijk verplicht een veilige en gezonde omgeving te bieden (kinderopvangorganisaties vanuit de Wet Kinderopvang en basisscholen vanuit de Wet Primair Onderwijs). VeiligheidNL voorziet met de Risicomonitor in de behoefte aan ondersteuning bij het uitvoeren van deze wettelijke taak. 1.2 Spreiding Uit cijfers afkomstig uit het Letsel Informatiesysteem van VeiligheidNL blijkt dat ongevallen met: - kinderen van 0 t/m 4 jaar die gebruik maken van een vorm van kinderopvang (kinderdagverblijf, peuterspeelzaal), - kinderen van 4 t/m 12 jaar als ze verblijven op school, - kinderen van 4 t/m 12 jaar die gebruik maken van buitenschoolse opvang (BSO, (voor-, tussen- en naschoolse opvang), regelmatig voorkomen. Hieronder wordt een aantal cijfers gepresenteerd. Deze cijfers worden uitgebreider beschreven in twee aparte factsheets: factsheet Kinderopvang - 0 t/m 12 jaar ongevalscijfers en factsheet School ongevalscijfers van VeiligheidNL. Kinderopvang Jaarlijks worden 2.100 kinderen op een SEH-afdeling behandeld voor lichamelijk letsel veroorzaakt door een ongeval in de kinderopvang (kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of buitenschoolse opvang (BSO)). Het gaat om 1.400 kinderen van 0 tot 4 jaar op een kinderdagverblijf, waarbij meer jongens (58%, 800) dan meisjes (42%, 580) lichamelijk letsel oplopen. De kans op lichamelijk letsel is bij jongens het grootst voor 3-jarigen (250 per 100.000 kinderen) en bij meisjes voor 2-jarigen (210 per 100.000 kinderen). Jaarlijks worden gemiddeld 210 kinderen van 2 tot 4 jaar op een SEH-afdeling behandeld vanwege lichamelijk letsel dat is opgelopen in een peuterspeelzaal. De meeste slachtoffers zijn 3 jaar (43%, 90), dit is niet opvallend, Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 2 / 17
aangezien de meeste kinderen die een peuterspeelzaal bezoeken 3 jaar oud zijn. Twee derde van de slachtoffers zijn jongens (63%, 130). Jaarlijks worden naar schatting 510 slachtoffers in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar op een SEH-afdeling behandeld na een ongeval in de buitenschoolse opvang (BSO). Meer jongens (58%, 300) dan meisjes (42%, 210) lopen lichamelijk letsel op in de BSO, dit verschilt per leeftijd. Zeven op de tien slachtoffers is in de leeftijd van 5 tot en met 8 jaar (70%, 360). Negen procent van de kinderen die na een ongeval in de kinderopvang op een SEH-afdeling zijn behandeld wordt daarna opgenomen in het ziekenhuis (180). Ter vergelijking: het aandeel opnamen bij 0 tot en met 12 jarigen na een ongeval in of om huis in deze leeftijdsgroep is 10%. In de leeftijdsgroep 0-4 jaar gaat het om 13% opnamen na een ongeval in of om huis. Primair onderwijs In 2011 zijn 20.000 kinderen van 4 tot en met 12 jaar behandeld op de Spoedeisende Hulp-afdeling (SEHafdeling), nadat ze lichamelijk letsel hadden opgelopen als gevolg van een ongeval of geweld op school of tijdens bewegingsonderwijs. Het aantal SEH-behandelingen in verband met een ongeval in het primair onderwijs in de periode 2007-2011 niet significant toegenomen. Jongens zijn iets vaker het slachtoffer van een ongeval op school dan meisjes. Een derde van de SEH-behandelingen vindt plaats bij 10 tot en met 12-jarigen (32%, 1.700). Daarna volgen 6-9 jarigen (22%, 7.200). Van de slachtoffers die op een SEH-afdeling zijn behandeld als gevolg van een ongeval op school is vijf procent in 2011 opgenomen in het ziekenhuis. Dit komt neer op 1.000 leerlingen. Meer jongens dan meisjes zijn opgenomen in het ziekenhuis: 66% van de slachtoffers is een jongen (900). Dit is meer dan het aandeel jongens dat op de SEH-afdeling komt na een ongeval op school (57%). Jongens lijken ernstiger lichamelijk letsel (denk daarbij aan hoofdletsels, fracturen) op te lopen op school dan meisjes. Bijna vier op de tien kinderen die in 2011 zijn opgenomen in het ziekenhuis is in de leeftijd van 6 tot en met 9 jaar (39%, 520), een kwart valt in de leeftijdsgroep 10-12 jaar (23%, 300). De hierboven beschreven ongevalscijfers kunnen ontstaan door een onveilige omgeving (bijvoorbeeld verkeerde ondergrond bij speeltoestellen, obstakels in de loopruimtes) en onveilige producten (bijvoorbeeld door slecht onderhoud van speeltoestellen of het laten slingeren van producten, die niet voor kinderen zijn bedoeld). Maar ook onveilig gebruik van producten en/of gedrag is een belangrijke oorzaak van ongevallen (bijvoorbeeld met meerdere kinderen tegelijkertijd van een glijbaan afgaan, rennen van oudere kinderen in een ruimte waar ook baby's rondkruipen). Uit onderzoek van Alkon et al. (1994) blijkt dat 43% van de ongevallen bij kinderen kan worden toegeschreven aan een combinatie van gedrags- en omgevingsfactoren, in 56% van de ongevallen speelde alleen het gedrag van kinderen een rol. Kinderen ontwikkelen zich snel, zijn nieuwsgierig en willen de wereld om zich heen ontdekken. Daarbij zien ze geen gevaar (Towner et al., 2001 en Strauman-Raymond et al., 1993). Bovendien onderschatten kinderen vaak hun eigen fysieke mogelijkheden (Plumert, 1995). Daardoor kunnen kinderen de omgeving of producten gebruiken voor iets waar deze niet voor bedoeld zijn of zorgen ze door hun gedrag zelf voor onveilige situaties (bijvoorbeeld oudere kinderen die rond rennen in een ruimte waar ook jongere kinderen over de grond kruipen, waardoor het gevaar op botsingen ontstaat) (Towner et al., 2001 en Strauman-Raymond et al., 1993). Omdat kinderen veel tijd doorbrengen in de kinderopvang en/of op school en omdat kinderen zelf lang niet altijd in staat zijn om te begrijpen hoe ze zich veilig kunnen gedragen, moeten interventies gericht op het voorkomen van ongevallen in de kinderopvang en scholen zich richten op het personeel in de kinderopvangorganisaties en scholen en niet op de kinderen zelf (Rivara et al., 1994). Het personeel moet ervoor zorgen dat de omgeving van kinderen veilig is door deze regelmatig te controleren en indien nodig aan te passen en dat gedrag van henzelf en de kinderen niet leidt tot risicovolle situaties door het opstellen en handhaven van gedragsregels. Het is daarbij belangrijk dat het personeel zich bewust is van deze eigen verantwoordelijkheid, inzicht heeft in risicovolle situaties en passende maatregelen om onveilige situaties en risicovol gedrag te voorkomen. Uit onderzoek van de Weerd en Dekker (2010) blijkt echter dat het risicobewustzijn van het personeel laag is. De meeste ondervraagden schatten de kans dat kinderen daadwerkelijk lichamelijk letsel oplopen- in organisaties in het algemeen, maar vooral in de eigen organisatie - in als klein tot zeer klein en de ernst van de gevolgen als beperkt. De gevolgen van een ongeval worden ernstiger ingeschat voor kinderopvangorganisaties in het algemeen dan voor de eigen organisatie.
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 3 / 17
1.3 Gevolgen Kinderen 0 t/m 12 jaar en betrokken organisaties Voor kinderen van 0 t/m 12 jaar en hun ouders/verzorgers, kinderopvangorganisaties en scholen in primair onderwijs hebben lichamelijke letsels geen directe materiële gevolgen, omdat de kosten die met de behandelingen van letsels gemoeid zijn worden betaald door de zorgverzekering. Indirect kunnen letsels wel grote gevolgen hebben, omdat kinderen afhankelijk van de ernst van het letsel belemmerd kunnen worden in hun dagelijks functioneren. Voor de ouders/verzorgers kan het leiden tot (arbeids)verzuim vanwege behandelingen die noodzakelijk zijn. Ook voor kinderopvangorganisaties en scholen kunnen letsels inzet van personeel kosten, omdat zij een kind moeten begeleiden naar de huisarts en/of het ziekenhuis. Bovendien kunnen letsels leiden tot kritische vragen van GGD inspecteurs en imago schade van de kinderopvangorganisatie of school bij ouders. Kosten en gevolgen van lichamelijk letsel in maatschappelijk zin De gemiddelde directe medische kosten van een ongeval in een kinderdagverblijf waarna een SEHbehandeling of ziekenhuisopname volgt, bedragen naar schatting € 780. Een ongeval op een peuterspeelzaal kost naar schatting € 820. Dit is minder dan na een ongeval in en om huis bij 0-4 jarigen (€ 870). Een ongeval in de BSO kost naar schatting € 840. Dit is meer dan een ongeval in het algemeen bij 0-12 jarigen (€800). De gemiddelde directe medische kosten van een ongeval in het primair onderwijs in 2011 waarvoor het slachtoffer is behandeld op een Spoedeisende Hulpafdeling of opgenomen is geweest zijn € 780. De kosten van een ongeval in het primair onderwijs zijn iets lager dan die van een ongeval in het algemeen voor 4-12 jarigen (€ 800), en vrijwel gelijk aan die van een sportblessure in deze leeftijdsgroep (€ 770). Bron: factsheet Kinderopvang - 0t/m 12 jaar ongevalscijfers en factsheet School - ongevalscijfers, VeiligheidNL 2. Beschrijving interventie 2.1 Doelgroep Uiteindelijke doelgroep De doelgroep van de Risicomonitor zijn de medewerkers in de kinderopvang en het primair onderwijs, omdat risicovolle situaties voortdurend kunnen ontstaan door een onveilige omgeving of onveilig gedrag van medewerkers en/of kinderen. In de kinderopvang zijn dat de pedagogisch medewerkers en het ondersteunend personeel en op scholen de schooldirecteur, leerkrachten en het ondersteunend personeel. Aanbevolen wordt om een veiligheidscoördinator aan te stellen, zodat de uitvoering van de Risicomonitor efficiënter en centraal verloopt . In praktijk is dit vaak een medewerker, die verantwoordelijk is voor de risico-inventarisatie ten aanzien van veiligheid (vaak in combinatie met gezondheid). Dit is veelal de locatiemanager van een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of BSO of de directeur/ preventiemedewerker binnen het primair onderwijs. In 2013 zijn er in totaal 3193 kinderopvangorganisaties in Nederland; 2479 kinderopvangorganisaties met dagopvang en buitenschoolse opvang en 714 gastouderbureaus. In totaal gaat het om 12.902 kinderopvanglocaties (6196 dagopvang en 6606 buitenschoolse opvang). In 2013 waren 89.000 werknemers werkzaam in de kinderopvang (Brancheorganisatie Kinderopvang, 2013). In 2012 waren er 7.360 scholen voor primair onderwijs. In 2012 waren er 169.900 leerkrachten werkzaam in het primair onderwijs (CAOP, 2012). De profijtgroep van de Risicomonitor zijn de kinderen in de kinderopvang en het primair onderwijs. Het voorkomen van ongevallen en daarmee gepaard gaande lichamelijk letsels staat centraal in de Risicomonitor. Als het gaat om kinderopvang gaat het om de volgende opvangvormen: dagopvang (kinderdagverblijven), buitenschoolse opvang (voor-, tussen- en naschoolse opvang), peuterspeelzaal en gastouderopvang. In 2011 maakte 851.000 kinderen gebruik van kinderopvang (Brancheorganisatie Kinderopvang, 2013). Het gebruik van kinderopvang neemt voor alle opvangsoorten de laatste jaren af. Na een jarenlange toename laat de periode 2009-2011 een daling zien in het gebruik van formele kinderopvang (kinderdagverblijf, buitenschools opvang en gastouders). Deze ontwikkeling loopt parallel aan de beperking in de kinderopvangtoeslag in 2009-2011 (SCP, 2012). In totaal maakt 533.000 huishoudens gebruik van kinderopvang (Brancheorganisatie Kinderopvang, 2012). In Nederland volgen ongeveer 1.600.000 leerlingen Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 4 / 17
primair onderwijs (CBS, 2012). Intermediaire doelgroep De Risicomonitor richt zich niet op een intermediaire doelgroep. Selectie van doelgroepen De Risicomonitor kan worden ingezet door alle kinderopvangorganisaties en scholen voor primair onderwijs. Er zijn geen selectiecriteria. Ook zijn er geen contra-indicaties. 2.2 Doel Hoofddoel Het hoofddoel van de Risicomonitor is het voorkomen van het aantal lichamelijke letsels ten gevolge van ongevallen bij kinderen in de kinderopvang en het primair onderwijs. Subdoelen Het aantal lichamelijke letsels door ongevallen bij kinderen in de Kinderopvang en in het primair onderwijs wordt verminderd door het creëren van een veilige omgeving enerzijds door de omgeving aanpassen en anderzijds door gedrag van kinderen en medewerkers te veranderen, waardoor risicovolle situaties worden vermeden. Om dit op een goede manier te kunnen doen moeten: - Medewerkers (vooral de veiligheidscoördinator en de medewerkers die de risico-inventarisatie uitvoeren) risicovolle situaties goed kunnen inschatten (risicobewustzijn); - Medewerkers de kans dat een risicovolle situatie plaatsvindt goed kunnen inschatten (risicobewustzijn , kennis); - Medewerkers inzicht hebben in de (ernst van de) gevolgen die een risicovolle situatie met zich meebrengt (risicobewustzijn, kennis); - Medewerkers inzicht hebben in het aantal (bijna-)ongevallen in de organisatie (kennis); - Medewerkers continu gevaarlijke situaties en (bijna-)ongevallen melden en registreren (risicobewustzijn, kennis); - Medewerkers kennis hebben van mogelijke maatregelen (aanpassingen in omgeving of opstellen gedragsregels) om risicovolle situaties met (ernstige) gevolgen te voorkomen (kennis); - Medewerkers bij nieuwe risicovolle situaties met (ernstige) gevolgen passende maatregelen (aanpassingen in omgeving of opstellen gedragsregels) nemen en uitvoeren (gedrag); Wanneer een kinderopvangorganisatie of een school voor primair onderwijs minimaal één keer per jaar een risico-inventarisatie uitvoert in alle ruimtes, gedurende een jaar alle (bijna-)ongevallen registreert en de resultaten hiervan omzet in een actieplan en deze acties uitvoert geldt dat: - Een kinderopvangorganisatie voldoet aan de Wet Kinderopvang; - Een kinderopvangorganisatie of school voor primair onderwijs een gedegen en systematisch veiligheidsbeleid heeft opgesteld; - Een kinderopvangorganisatie of school voor primair onderwijs een actueel veiligheidsplan heeft. 2.3 Aanpak Opzet van de interventie De Risicomonitor is een webbased instrument (www.risico-monitor.nl), waarmee onder regie van de veiligheidscoördinator van een kinderopvangorganisatie of een school voor primair onderwijs een cyclisch veiligheidsbeleid wordt opgezet en uitgevoerd. Vaak heeft een kinderopvangorganisatie of een school voor primair onderwijs al een medewerker die verantwoordelijk is voor de risico-inventarisatie veiligheid en/of het veiligheidsbeleid. Indien dit niet het geval is, adviseert de Risicomonitor om iemand aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de Risicomonitor. In de Risicomonitor wordt een stappenplan doorlopen met de volgende onderdelen:
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 5 / 17
- het opzetten en uitvoeren van een inventarisatie van de risico's van alle ruimtes in de organisatie; - het opzetten, registreren en analyseren van (bijna)-ongevallen; - het opstellen en uitvoeren van een actieplan; - Het genereren van een rapportage (t.b.v. communicatie naar interne en externe stakeholders). Doordat de stappen jaarlijks worden herhaald, wordt structureel aandacht besteedt aan veiligheid in de organisatie. De algemene kenmerken, soorten ruimtes en daarbij behorende kenmerken, opvangvormen (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderopvang, peuterspeelzalen, primair onderwijs) en leeftijden die op de locatie worden opgevangen kunnen in het systeem worden ingevoerd, zodat de Risicomonitor zo wordt ingericht dat hij aansluit bij de kenmerken van die specifieke organisatie. Aan de hand van deze gegevens wordt de Risicomonitor geheel op maat gemaakt. Het eerste jaar kost het de veiligheidscoördinator ongeveer 30 tot 40 uur om de Risicomonitor geheel in te richten naar de omstandigheden van de locatie, de risico-inventarisatie voor het eerst uit te voeren, een (bijna)-ongevallenregistratie op te zetten en te implementeren en een actieplan te doorlopen. Daarbij geldt ook: hoe groter de te inspecteren locatie, hoe meer tijd het zal kosten de stappen in de Risicomonitor uit te voeren. Na het eerste jaar werken met de Risicomonitor zal het proces sneller gaan. Gegevens staan al in het systeem en antwoorden uit de risico-inventarisatie van het voorgaande jaar kunnen worden gekopieerd. Zo hoeft alleen nog gecontroleerd te worden of situaties zijn gewijzigd sinds het afgelopen jaar en welke maatregelen (opnieuw) genomen moeten worden. Organisaties kunnen tegen kostprijs een aantal trainingen volgen (niet verplicht): - Introductiebijeenkomst Starten met de monitor; tijdens deze bijeenkomst worden plenair alle functionaliteiten van de monitor doorlopen en wordt het belang van het doen van risico-inventarisaties, wettelijke eisen en mogelijkheden om een structureel veiligheidsbeleid op te zetten toegelicht. Duur: 5 uur. - Verder aan de slag met de Risicomonitor; verdiepingstraining waarin deelnemers aan de slag gaan binnen hun eigen account en daar gerichte vragen over kunnen stellen. Duur: 2,5 uur Daarnaast is het mogelijk een incompany training of op maat advies en begeleiding aan te vragen. Onze ervaring is dat momenteel ongeveer 25% van de organisaties die gebruik maakt van de Risicomonitor één of meerdere trainingen aanvraagt. VeiligheidNL is momenteel bezig met de ontwikkeling van een e-learning module voor de Risicomonitor. Het is de bedoeling dat deze module gratis aangeboden gaat worden aan organisaties. Locatie en uitvoerders De Risicomonitor wordt gebruikt op locaties van kinderopvangorganisaties (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en gastouderopvang) en scholen voor primair onderwijs. De diverse stappen van de Risicomonitor worden uitgevoerd onder regie van de veiligheidscoördinator. Vaak is dit de medewerker, die al verantwoordelijk is voor de risico-inventarisatie van veiligheid. In de kinderopvang is dit vaak de locatiemanager en in het primair onderwijs de directeur. Ook de overige medewerkers worden betrokken bij het uitvoeren van de diverse stappen van de Risicomonitor. Inhoud van de interventie Via de website www.risico-monitor.nl vraagt een organisatie een inlogcode aan. Vervolgens bepaalt de organisatie welke werknemer(s) met de Risicomonitor gaan werken. Aanbevolen wordt om een veiligheidscoördinator aan te stellen zodat de uitvoering van de Risicomonitor efficiënter en centraal verloopt. De volgende stappen worden doorlopen: Stap 1: Opzetten van een risico-inventarisatie Met de risico-inventarisatie wordt de veiligheid van het gebouw en omgeving (de fysieke veiligheid) in kaart gebracht. Alle ruimtes waar kinderen zich kunnen bevinden worden beoordeeld op veiligheid en mogelijke risico's worden in kaart gebracht. Bij ruimtes in de kinderopvang gaat het om: binnenbergruimte, buitenbergruimte, entree/gang, gymzaal, kantoor, keuken, leefruimte, leefruimte met keuken(blok), sanitaire ruimte, slaapkamer en optie om eigen ruimte(s) toe te voegen. Bij ruimtes in het primair onderwijs gaat het om: entree/gang, lokaal, schoolplein, gymzaal/speellokaal, lerarenkamer/kantoor, sanitaire ruimte,
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 6 / 17
binnenbergruimte. Dit gebeurt met de verschillende checklisten, die in de Risicomonitor zijn opgenomen. Afhankelijk van het soort ruimte worden een bepaalde checklist gekozen. Veel voorkomende risico's zijn opgenomen in deze checklist, daarnaast is het mogelijk om eigen risico's toe te voegen. De risicoinventarisatie vraagt niet zozeer om technisch inzicht, maar vooral om ervaring met het doen en laten van kinderen in een ruimte. Vandaar dat aanbevolen wordt om de risico-inventarisatie in tweetallen uit te voeren, omdat twee meer weten en zien dan een. Bij voorkeur dus door de veiligheidscoördinator samen met een (pedagogisch) medewerker, die regelmatig aanwezig is in de betreffende ruimte als er ook kinderen zijn. De veiligheidscoördinator beslist in overleg met de andere medewerker(s) of risico's onaanvaardbaar zijn en of er dus maatregelen moet worden genomen om een risico te verkleinen of dat er genoeg maatregelen zijn genomen om het risico te minimaliseren. Ook kan beslist worden om een risico bewust te accepteren met een onderbouwing waarom een risico bewust wordt aanvaard. Doordat andere (pedagogisch) medewerkers worden betrokken bij de risico-inventarisatie, krijgen zij inzicht in risicovolle situaties. Een risicovolle situatie kan bijvoorbeeld zijn dat een kind bekneld raakt tussen de spijlen van de balustrade van een trap of een open treden trap of een kind dat valt terwijl hij speelt op een fietsenrek. Bij de aanmaak van een risico-inventarisatie moet worden aangegeven voor welke werkvorm, leeftijd en ruimtes de inventarisatie wordt uitgevoerd. Per ruimte kan worden aangegeven wie verantwoordelijk is voor de uitvoer van de risico-inventarisatie. Bij de risico-inventarisatie voor primair onderwijs worden niet alleen ruimtes meegenomen, maar ook andere veiligheidsonderwerpen (zoals huisregels, bewegingsonderwijs, uitstapjes, aansprakelijkheid en verkeersveiligheid). Stap 2: Registreren van ongevallen Elke dag kunnen zich risico's voordoen waar een organisatie nog niet eerder bij heeft stilgestaan. Daarvoor is in de Risicomonitor een registratieformulier beschikbaar. Met dit formulier kunnen organisaties ongevallen registreren en gevaarlijke situaties of bijna-ongevallen beschrijven. De veiligheidscoördinator implementeert het registratieformulier en roept iedereen in de organisatie op incidenten te melden/registreren. Zo worden risico's of gevaarlijke situaties aan het licht gebracht die tijdens de risico-inventarisatie nog niet duidelijk waren of nog geen probleem leken. De veiligheidscoördinator onderneemt bij een melding indien nodig meteen passende maatregelen en informeert de gehele organisatie hierover zodat iedereen kan leren van deze ervaring en op de hoogte is van de getroffen maatregel. Eventueel kan het risico als eigen scenario worden toegevoegd aan de risico-inventarisatie. Stap 3: Opstellen actieplan De Risicomonitor toont tijdens de risico-inventarisatie automatisch risico-verkleinende maatregelen. Denk aan het gebruik van een ander product of een bouwkundige wijziging, ander gedrag of aangepast beleid. Risico's kunnen ook worden verkleind door afspraken te maken over het gebruik van de ruimte of de omgang met kinderen. Wat is de beste oplossing? Soms is dat alleen een productoplossing of een gedragsoplossing, soms een combinatie van beide. De veiligheidscoördinator beslist samen met de andere (pedagogisch) medewerkers welke maatregelen worden ingezet om de risico's te verkleinen, waardoor de kans op acceptatie van deze maatregelen wordt vergroot en tevens makkelijker worden uitgedragen aan de medewerkers, die niet betrokken zijn bij het uitvoeren van de risico-inventarisatie. Bij het in stap 1 genoemde risico bij beknelling tussen de spijlen van de balustrade van een trap of een open treden trap kan bijvoorbeeld gekozen worden voor de volgende maatregelen: extra latjes maken aan de achterkant van de trap, zodat de openingen kleiner worden, een balustrade met een spijlafstand groter dan 9 cm afschermen met een plaat, een open trap vervangen voor een dichte trap, een gedragsregel afspreken met de kinderen, namelijk niet spelen op de trap. Ten aanzien van het kind dat valt terwijl het speelt op een fietsenrek kan gekozen worden voor de volgende maatregelen: ervoor zorgen dat de fietsenrekken stabiel staan en aan de muur/grond vastzitten, ervoor zorgen dat er geen uitstekende of scherpe delen aan het fietsenrek zitten, bijvoorbeeld op ooghoogte van kinderen, afspraken maken met kinderen dat zij niet mogen spelen in de fietsenstalling en bij fietsenrekken. De Risicomonitor genereert na uitvoering van de risico-inventarisatie automatisch van alle maatregelen waarvan is besloten dat deze moeten worden genomen een actielijst. De veiligheidscoördinator maakt van de actielijst vervolgens een echt actieplan door voor elke te nemen actie aan te geven welke medewerker verantwoordelijk is voor de uitvoering van de actie. Een gedragsregel wordt vaak door een teamleider opgepakt omdat het hele team ervan af moet weten, het zij om hun eigen gedrag te verbeteren, het zij om het met de kinderen af te spreken. Denk aan een maatregel voor kinderen als 'Niet spelen op de trap' en voor personeel dat los speelmateriaal in de buurt van speeltoestellen direct wordt opgeruimd. Een Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 7 / 17
technische maatregel als bijvoorbeeld een mankement aan een speeltoestel kan door de conciërge of huismeester worden gerepareerd. Aan elke actie wordt een deadline gekoppeld en wordt aangegeven welke prioriteit de actie heeft om te verwezenlijken. De veiligheidscoördinator kan de lijst exporteren naar Word of Excel, om de gegevens verder geheel naar eigen wens aan te passen of aan te vullen. Bijvoorbeeld met het beschikbare budget in tijd en geld dat voor een te nemen maatregel beschikbaar is. Stap 4: Uitvoeren van acties Mensen die in stap 3 zijn aangewezen als verantwoordelijke voor het uitvoeren van een maatregel kunnen na inloggen snel teruglezen welke acties ze moeten uitvoeren en indien het een eenmalige actie betreft voor wanneer. Is een eenmalige actie uitgevoerd dan wijzigt de verantwoordelijke de status van de actie in de actielijst (Hij zet de actie op 'uitgevoerd' en verdwijnt zo uit de lijst 'niet uitgevoerd' en is terug te vinden in de lijst 'uitgevoerd'). Zo is de veiligheidscoördinator op de hoogte van de uitvoer van het actieplan. Door deze stappen jaarlijks te doorlopen wordt een cyclisch veiligheidsbeleid gegenereerd, waar medewerkers in betrokken worden. Dit bevordert tevens het bewustzijnsniveau van de medewerkers op de locatie over het nut van het uitvoeren van de risico-inventarisaties en het nemen van bepaalde maatregelen voorzien van de reden waarom om ongevallen met ernstig lichamelijk letsel tot gevolg te voorkomen. 2.4 Ontwikkelgeschiedenis Betrokkenheid doelgroep Vanuit de Wet Kinderopvang in 2005 zijn kinderopvangorganisatie zelf verantwoordelijk voor een gezonde en veilige omgeving en zijn ze verplicht om jaarlijks een risico-inventarisatie uit te voeren. Inspecteurs van de GGD controleren of een kinderopvangorganisatie dit ook daadwerkelijk doet. Ervaringen van GGD inspecteurs laten zien dat kinderopvangorganisaties deze risico-inventarisatie wel plichtmatig (vaak vlak voor het aangekondigde inspectiebezoek) uitvoeren, maar door deze aanpak niet structureel en planmatig werken aan het veiligheidsbeleid. Scholen voor primair onderwijs zijn wettelijk verplicht een veiligheidsplan op te stellen. Hoe zij dit precies invullen, is aan de individuele school en de handhaving hierop is minimaal. Om kinderopvangorganisaties en scholen een handvat te bieden dit op een gedegen, maar tegelijkertijd zo efficiënt mogelijke manier te laten doen, waarbij zij niet zelf het wiel hoeven uit te vinden, is de Risicomonitor ontwikkeld. De Risicomonitor is een digitaal instrument gebaseerd op een aantal papieren voorlopers. In 2000 heeft VeiligheidNL een papieren interventie 'Veiligheidsmanagement voor het primair onderwijs' ontwikkeld. In 2004 heeft VeiligheidNL in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en GGD Nederland instrumenten voor veiligheidsmanagement in de kinderopvang ontwikkeld ('Veiligheidsmanagent: methode voor de kinderdagverblijven', 'Veiligheidsmanagement: methode voor de buitenschoolse opvang'; 'Veiligheidsmanagement: methode voor peuterspeelzalen' 'Veiligheidsmanagement: methode voor de gastouderopvang'). Uit evaluaties van deze instrumenten kwam naar voren dat deze instrumenten veel gebruikt worden en door gebruikers en toezichthouders/inspecteurs van de GGD goed werden gewaardeerd (Adriaensens et al., 2008; Baayens et al., 2007; Pronk & Kloet, 2005). Uit de evaluaties bleek dat gebruikers behoefte hadden aan een digitale versie. De bestaande instrumenten zijn daarom in 2010 vervangen door een digitale versie. Waarbij kinderopvang en primair onderwijs zijn samengevoegd, omdat kinderopvanglocaties en scholen regelmatig op één locatie gehuisvest zijn en daarbij gezamenlijk gebruik maken van diverse ruimtes. Daarnaast zijn ook de risico-inventarisatie Gezondheid van het LCHV en de digitale RIE Arbo van FCB aan de Risicomonitor toegevoegd, omdat ook voor de deelgebieden gezondheid en Arbo jaarlijkse verplichte risico-inventarisaties moeten worden uitgevoerd. De digitale Risicomonitor moet zorgen voor meer efficiëntie (tijd, kosten, administratieve last) en meer gebruikersvriendelijkheid. De Risicomonitor is ontwikkeld samen met toekomstige gebruikers en aan de hand van uitkomsten uit eerder genoemde evaluatieonderzoeken (voor een uitwerking hiervan verwijzen wij naar onderdeel 5). De checklisten voor de risico-inventarisaties van de afzonderlijke organisaties zijn in de Risicomonitor verfijnd en op elkaar en op de praktijk afgestemd. De pilotversie van de Risicomonitor is getest door zowel kinderopvanglocaties (met startbijeenkomst en 2 testdagen) en 2 scholen voor primair onderwijs. De Risicomonitor wordt voortdurend doorontwikkeld met gebruikers door input afkomstig uit onder meer trainingen. De Risicomonitor biedt vele interactieve mogelijkheden die met papieren en afzonderlijke
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 8 / 17
methodes niet mogelijk zijn, zoals het genereren van actieplannen en rapportages, informatie uitwisseling via het forum en bibliotheek, automatisch invullen van vragen die in meerdere risico-inventarisaties terugkomen (Arbo - Veiligheid). Hierdoor sluit de Risicomonitor goed aan bij de behoeften van de gebruikers en de praktijk. Bij de opzet van de Risicomonitor, het onderhoud van de Risicomonitor en communicatie over de Risicomonitor wordt met meerdere partijen samengewerkt, namelijk: LCHV (Landelijk Centrum voor Hygiëne), FCB Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken, Brancheorga Buitenlandse interventie Niet van toepassing, de Risicomonitor is in Nederland ontwikkeld. 2.5 Vergelijkbare interventies In Nederland uitgevoerd Op het gebied van veiligheidsmanagement zijn er geen vergelijkbare interventies, die landelijk beschikbaar zijn. Er zijn wel kinderopvangorganisaties die zelf een instrument hebben ontwikkeld om een risicoinventarisatie uit te voeren, maar die worden niet landelijk verspreid en gebruikt. Voor scholen voor primair onderwijs is er de Arbomeester (www.arbomeester.nl), die een vergelijkbare aanpak hanteert, maar zich richt op arbeidsomstandigheden en daarbij horende risico's van personeel én niet op de leerlingen. Het Vervangingsfonds (eigenaar Arbomeester) en VeiligheidNL hebben in samenwerking en afstemming beide interventies ontwikkeld. Voor zover bekend is de Arbomeester niet opgenomen in één van de databanken. Overeenkomsten en verschillen De Arbomeester hanteert een vergelijkbare aanpak en stappenplan. De Arbomeester is bedoeld voor arborisico's en is gericht op de arbeidsomstandigheden van medewerkers in het primair onderwijs en niet specifiek op de veiligheid van de kinderen/leerlingen. Toegevoegde waarde Zie onderdeel 'overeenkomsten en verschillen' 3. Onderbouwing 3.1 Oorzaken Een lichamelijk letsel door een ongeval in een kinderopvangorganisatie of een school voor primair onderwijs ontstaat door een onveilige omgeving (bijvoorbeeld door een trap met een balustrade met teveel ruimte tussen de spijlen) of onveilig gedrag van personeel (bijvoorbeeld materialen die worden gebruikt door kinderen voor andere doeleinden dan bedoeld, omdat het personeel ze niet goed heeft opgeborgen) of kinderen (bijvoorbeeld met meerdere kinderen tegelijkertijd van een glijbaan). Omdat kinderen geen gevaar zien en zelf lang niet altijd in staat zijn om te begrijpen hoe ze zich veilig moeten gedragen, moeten interventies zich richten op personeel in een kinderopvangorganisatie of een school voor primair onderwijs. Het is daarbij essentieel dat het personeel zich voortdurend bewust is (van het ontstaan) van deze risicovolle situaties en de mogelijke gevolgen die onveilige situaties kunnen hebben. Daarnaast moeten zij voldoende kennis hebben om de juiste maatregelen te kunnen treffen om deze risicovolle situaties te voorkomen. Tot slot moeten zij de maatregelen (voortdurend) uitvoeren. Wanneer een balustrade met teveel ruimte tussen de spijlen wordt vervangen door een veilige balustrade, wordt voorzien van een afschermende plaat of wanneer kinderen telkens worden aangesproken om niet te spelen op de trap, zullen er daadwerkelijk minder kinderen van de trap vallen en daardoor minder letsels op lopen. Ook in de literatuur over veiligheid in de kinderopvang en scholen wordt benadrukt dat deze aspecten cruciaal zijn bij het voorkomen van ongevallen met kinderen. Het gaat in de eerste plaats om risicobewustzijn en een goed begrip van wat er in bepaalde situaties mis gaat/kan gaan en in de tweede plaats dat personeel handvatten moet worden geboden om de organisatie veilig te maken, zodat ongevallen worden voorkomen (Rivara et al., 1994 en Strauman-Raymond et al., 1993).
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 9 / 17
Uit de nulmeting risico-inventarisatie kinderopvang (de Weerd en Dekker, 2010) blijkt dat het bewustzijn van het personeel van kinderopvangorganisaties in Nederland nog verbetering behoeft. De kans dat kinderen daadwerkelijk lichamelijk letsel oplopen, is volgens de meeste respondenten (n=283) - in organisaties in het algemeen, maar vooral in de eigen organisatie - klein tot zeer klein. De ernst van de gevolgen van ongevallen voor kinderen in kinderopvangorganisaties is volgens de meeste respondenten beperkt. De gevolgen van een ongeval worden ernstiger ingeschat voor kinderopvangorganisaties in het algemeen dan voor de eigen organisatie. Dit toont aan dat het risicobewustzijn van medewerkers nog moet worden verbeterd en het inzicht in passende maatregelen moet worden vergroot om het aantal lichamelijke letsels door ongevallen daadwerkelijk te kunnen verminderen. 3.2 Aan te pakken factoren - Vergroten van het risicobewustzijn van medewerkers werkzaam in de kinderopvang en het primair onderwijs door beter inzicht in de kans dat een risicovolle situatie voorkomt en welke gevolgen die situatie kan hebben en beter inzicht in het aantal (bijna-)ongevallen in de organisatie; - Vergroten van de kennis van medewerkers werkzaam in de kinderopvang en het primair onderwijs voor passende maatregelen om risicovolle situaties te voorkomen; - Voorkomen van risicovolle situaties door het (voortdurend) nemen van passende maatregelen (aanpassingen omgeving en/of afspraken rondom gedrag) door medewerkers in de kinderopvang en het primair onderwijs; - Minder risicovolle situaties leidt tot minder lichamelijke letsels als gevolg van ongevallen. 3.3 Verantwoording De Risicomonitor is gebaseerd op de Stage Theory of Organizational Change (Butterfoss, Kegler & Francisco, 2008), waarbij de organisatie een aantal specifieke stappen moet doorlopen om veranderingen te kunnen realiseren. Deze stappen worden weergegeven in tabel 1 in de bijlage en vervolgens toegelicht in de tekst. De eerste stap bestaat uit het inventariseren van het probleem om het bewustzijn te vergroten (awareness stage); welke risicovolle situaties zijn er in onze organisatie, hoe vaak komen die voor, wat kunnen de gevolgen zijn en hoe ernstig zijn die. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de gedragsveranderingstechnieken: vergroten van het risicobewustzijn (Prochaska et al., 2008) en verpersoonlijken van het risico (Champion and Skinner, 2008). Om het probleem te inventariseren maakt de Risicomonitor gebruik van een jaarlijkse risicoinventarisatie (verplicht voor kinderopvangorganisaties in verband met Wet Kinderopvang) en een continue registratie van (bijna-)ongevallen. Alleen inzicht in risicovolle situaties is onvoldoende om een veilige omgeving te creëren, er moeten ook maatregelen worden getroffen om risicovolle situaties te voorkomen. Daarom toont de Risicomonitor toont tijdens de inventarisatie automatische risico-verkleinende maatregelen, maar de organisatie kan ook eigen maatregelen kiezen. De betrokken medewerkers beslissen zelf of risico's bewust geaccepteerd worden en welke risico's met maatregelen die het beste passen bij de organisatie worden aangepakt (adoption stage). De Risicomonitor genereert met de gekozen maatregelen automatisch een actieplan. Vervolgens leggen betrokken medewerkers vast wie welke maatregelen wanneer uitvoert (implementation stage). Het advies is om het actieplan regelmatig terug te laten komen op gezamenlijke overleggen. Daarnaast is het advies om de risico-inventarisatie jaarlijks te herhalen (institutionalization stage). Scholen zijn verplicht om een veiligheidsplan op te stellen, dat wordt getoetst door de Onderwijsinspectie. Het actieplan uit de Risicomonitor kan daarbij dienen als basis, maar dient uitgebreid te worden met een aantal beleidsmatige aspecten. In het onderzoek van de Weerd en Dekker (2010) onderschrijven respondenten dat toepassing van de interventie bijdraagt aan de bewustwording van veiligheidsrisico's; gebruikers zeggen dat toepassing van de interventie ongevallen bij kinderen helpt voorkomen. Ongeveer 15% van de respondenten heeft via de interventie kennis genomen van nieuwe veiligheidsrisico's en maatregelen daar tegen. Betrokkenheid is één van de technieken die ingezet kan worden als effectieve methoden voor gedragsverandering (Oldenburg & Glanz, 2008). Betrokkenheid van meerdere medewerkers in de organisatie speelt een belangrijke rol in de Risicomonitor, zowel bij de ontwikkeling als bij de uitvoering van de Risicomonitor, en is een belangrijke voorwaarde om de Risicomonitor succesvol te laten zijn. Bij het ontwikkelen van de risico-inventarisatie heeft VeiligheidNL gebruikt gemaakt van de informatie over lichamelijk letsels (achtergrondkenmerken persoon, soort letsel, locatie ongeval, betrokken producten etc.) uit
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 10 / 17
het Letsel Informatie Systeem en internationale literatuur aangevuld met ervaringen van gebruikers naar hun ervaringen met risicovolle situaties en gekozen maatregelen. Ook bij de uitvoering van de risico-inventarisatie spelen medewerkers (pedagogisch medewerkers in kinderopvang en leerkrachten in het primair onderwijs) een rol. Zij kennen de eigen organisatie, de specifieke omgeving waarin zij werken met de kinderen en de risicovolle situaties die in deze omgeving kunnen ontstaan het beste. De Risicomonitor beveelt daarom aan om de risico-inventarisatie uit te laten voeren door medewerkers op de werkvloer, het liefst in tweetallen, omdat twee meer zien dan een. Uit het gebruikersonderzoek naar de papieren methode Veiligheidsmanagement voor de buitenschoolse opvang (Adriaensens et al., 2008) blijkt dat 74% van de respondenten de risico-inventarisatie samen met collega's uitvoert. Deze actieve betrokkenheid leidt ertoe dat de genomen maatregelen sneller worden geaccepteerd en uitgevoerd. 3.4 Werkzame elementen - Vergroten van het risicobewustzijn door risico-inventarisatie en registratiesysteem (3. Onderbouwing); - vergroten van het inzicht in mogelijke oplossingen door automatisch tonen van passende maatregelen (3. Onderbouwing); - items van de risico-inventarisatie en passende maatregelen sluiten aan bij de organisaties, omdat ze gebaseerd zijn op ongevalscijfers, internationale literatuur en ervaringen van medewerkers uit de organisaties (3. Onderbouwing en 2.4 Ontwikkelgeschiedenis); - digitalisatie zorgt voor op maat interventie, die aansluit bij kenmerken van die specifieke organisatie en maakt bundeling van informatie eenvoudig en maakt het automatisch genereren van een actieplan en/of rapportage mogelijk, wat leidt tot tijdswinst en efficiencyslag (5. Onderzoek naar praktijkervaringen); - risico-inventarisatie en registratie (bijna)-ongevallen door medewerkers zelf uitgevoerd, zorgt voor betrokkenheid en (snellere) acceptatie en uitvoering van de genomen maatregelen (3. Onderbouwing). 4. Uitvoering 4.1 Materialen Op de homepage van de Risicomonitor kunnen via de button 'help' diverse handleidingen - afhankelijk van de organisatie (kinderopvang met 1 locatie, kinderopvang met meerdere locaties, gastouderopvang, basisonderwijs met 1 locatie, basisonderwijs met meerdere locaties) gratis worden gedownload, en is er toegang tot de veel gestelde vragen. Via de button 'info' is de bibliotheek van Risicomonitor toegankelijk. Hier kan zonder inlogcode ondersteund materiaal worden gedownload, zoals: - achtergrondinformatie over diverse veiligheidsthema's; - formulier om huisregels te definiëren; - voorbeeld huisregels; - leskaarten van huisregels om met kinderen te bespreken; - voorbeeld protocol leerlingen vervoer; - handreiking voor onderwijspersoneel over buitenschoolse activiteiten van de AVS; - voorbeeld formulieren voor het opstellen van een ontruimingsplan en evaluatie van een ontruiming. De Risicomonitor biedt daarnaast ter ondersteuning de volgende mogelijkheden: - contact met andere gebruikers van de Risicomonitor via het forum; - veel gestelde vragen. 4.2 Type organisatie De Risicomonitor kan worden uitgevoerd op locaties van kinderopvangorganisaties (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en gastouderopvang) en scholen voor primair onderwijs. 4.3 Opleidingen en competenties Er gelden geen specifieke eisen ten aanzien van de uitvoering en begeleiding van de uitvoerders. Zij kunnen de Risicomonitor vrijwillig en naar eigen wens gebruiken. De Risicomonitor is intuïtief opgezet. Het advies is wel om een training te volgen waarin de veiligheidscoördinator en/of andere medewerkers de Risicomonitor wordt uitgelegd en het belang van het doen van risico-inventarisaties, wettelijke eisen en mogelijkheden om een structureel veiligheidsbeleid op te zetten worden toegelicht. Deze trainingen zijn tegen
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 11 / 17
betaling. 4.4 Kwaliteitsbewaking Organisaties kunnen een inlogcode aanvragen om met de Risicomonitor aan de slag te gaan. Alvorens een inlogcode wordt toegewezen wordt gecheckt of de kinderopvangorganisatie/-locatie school geregistreerd staat in respectievelijk het landelijk register kinderopvang en bij OC&W. De organisatie gaat vervolgens in een afgeschermde omgeving zelf aan de slag met de Risicomonitor. VeiligheidNL "controleert" niet of een organisatie de Risicomonitor gebruikt zoals bedoeld. Wel wordt periodiek (om de paar jaar) een gebruikersonderzoek uitgevoerd om te kijken hoe de Risicomonitor wordt gebruikt en gewaardeerd en hoe deze nog kan worden verbeterd. Overigens worden kinderopvangorganisaties wel jaarlijks gecontroleerd door een GGD inspecteur. Wanneer een kinderopvangorganisatie de Risicomonitor op de juiste manier gebruikt, is de kans op een slechte beoordeling tijdens deze inspectie klein. Scholen in het primair onderwijs worden niet gecontroleerd op veiligheid door de onderwijsinspectie. Om organisaties te ondersteunen bij het goed uitvoeren van de Risicomonitor zijn handleidingen ontwikkeld. Daarnaast worden diverse soorten trainingen (tegen betaling) georganiseerd, ongeveer 25% van de gebruikers maakt hier gebruik van. Om nog meer organisaties te kunnen ondersteunen bij het goed uitvoeren van de Risicomonitor, ontwikkelt VeiligheidNL momenteel een interactieve demo met filmpjes over de basiselementen van de Risicomonitor in de vorm van e-learning. Deze demo wordt gratis aangeboden. De verwachting is dat met deze vorm van ondersteuning meer gebruikers worden bereikt, omdat deze ondersteuning gratis is en gevolgd kan worden op een moment dat de gebruiker het beste past. Laatst genoemd voordelen worden door diverse gebruikers benoemd als redenen om niet deel te nemen aan een fysieke training. Organisaties die vragen hebben over de Risicomonitor, kunnen deze mailen naar VeiligheidNL. 4.5 Randvoorwaarden - Draagvlak voor adoptie van de Risicomonitor bij management/directie van een organisatie; - Draagvlak voor het uitvoeren van de Risicomonitor en de daaruit voortvloeiende maatregelen van het personeel van de organisatie; - Voldoende tijd voor een veiligheidscoördinator om de Risicomonitor uit te kunnen voeren en voldoende geld om voorgenomen maatregelen te treffen (bijvoorbeeld bij aanpassingen in de omgeving). - Voldoende budget om het abonnement van de Risicomonitor jaarlijks te kunnen betalen. 4.6 Implementatie Adoptie van de Risicomonitor De Risicomonitor wordt momenteel vooral gebruikt door organisaties, die eerder met de papieren versies van het Veiligheidsmanagement systeem werkten. Bij de introductie van de Risicomonitor liepen deze organisaties tegen veel technische problemen aan, waardoor de Risicomonitor de afgelopen jaren niet breed gepromoot is. Nu de Risicomonitor een aantal jaren draait, de technische problemen grotendeels opgelost zijn en het instrument goed werkt, wordt sinds begin januari 2013 gewerkt aan de promotie vooral bij kinderopvangorganisaties. Dit gebeurt tijdens diverse beurzen en congressen, waar de doelgroep vertegenwoordigd is met een folder en gadgets. Er worden informatiebijeenkomsten georganiseerd voor geïnteresseerde organisaties, zij worden benaderd via een open mailing en artikelen geplaatst in vaktijdschriften. Ook via diverse sociale media (twitter, FaceBook, LinkedIn) wordt bekendheid gegeven aan de Risicomonitor. De algemene kenmerken, soorten ruimtes en daarbij behorende kenmerken, opvangvormen (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderopvang, peuterspeelzalen, primair onderwijs) en leeftijden die op de locatie worden opgevangen kunnen in het systeem worden ingevoerd, zodat de Risicomonitor zo wordt ingericht dat hij aansluit bij de kenmerken van die specifieke organisatie. Aan de hand van deze gegevens wordt de Risicomonitor geheel op maat gemaakt. De Risicomonitor heeft daarmee een duidelijk voordeel voor de gebruiker; hij hoeft geen situaties te beoordelen die niet voor hem van toepassing zijn én er worden automatisch risico-verkleinende maatregelen getoond. Dit levert tijdswinst op en vergroot de kans op adoptie van de Risicomonitor (Oldenburg & Glanz, 2008). Andere kenmerken van innovaties die de Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 12 / 17
kans op adoptie vergroten zijn ook terug te vinden in de Risicomonitor: - de inpasbaarheid van de Risicomonitor is relatief gemakkelijk, omdat kinderopvangorganisaties verplicht zijn om jaarlijks een risico-inventarisatie uit te voeren en scholen verplicht zijn een veiligheidsplan op te stellen; - het digitale systeem vergemakkelijkt het uitvoeren van de Risicomonitor. Implementatie van de Risicomonitor VeiligheidNL "controleert" niet of een organisatie de Risicomonitor implementeert zoals bedoeld. Wel wordt periodiek (om de paar jaren) een gebruikersonderzoek uitgevoerd om te kijken hoe de Risicomonitor wordt gebruikt en gewaardeerd en hoe deze nog kan worden verbeterd. De resultaten van deze onderzoeken worden tevens gebruikt om het ondersteuningsaanbod (in de vorm van advies-op-maat, trainingen, elearning) beter te laten aansluiten bij de doelgroep en daarmee indirect ook de implementatie te verbeteren. 4.7 Kosten Materiële kosten Gebruik Risicomonitor Voor het gebruik van de Risicomonitor is VeiligheidNL genoodzaakt een financiële bijdrage te vragen. Met de bijdrage onderhoudt VeiligheidNL de Risicomonitor (hosting, licentie en functioneel beheer) en voert gewenste verbeteringen door. De hoogte van de financiële bijdrage wordt bepaald door: (1) een vast bedrag voor elk in de Risicomonitor aangemaakt organisatie account. Dit bedrag bedraagt in 2013 € 100,- exclusief BTW. (2) een variabel bedrag voor het aantal locatie accounts dat in de Risicomonitor is aangemaakt. Dit bedrag wordt vastgesteld op basis van het staffeltarief. VeiligheidNL hanteert in 2013 staffels zie de bijlage Tabel 2 Trainingen - Introductiebijeenkomst Kinderopvang en peuterspeelzalen (duur: 5 uur) € 195,- Training Risicomonitor Gastouderopvang (duur: 4 uur) €145,- Training 'Verder aan de slag met de Risicomonitor' (duur: 2,5 uur) €110,- In company training op aanvraag - Advies en begeleiding op aanvraag Personele kosten Het eerste jaar kost het ongeveer 30 tot 40 uur om de Risicomonitor geheel in te richten naar de omstandigheden van de locatie en de risico-inventarisatie voor het eerst uit te voeren en het actieplan te maken. Daarbij geldt ook: hoe groter de te inspecteren locatie, hoe meer tijd het zal kosten de Risicomonitor uit te voeren. Na het eerste jaar werken met de Risicomonitor zal het proces sneller gaan. Gegevens staan al in het systeem en antwoorden uit de risico-inventarisatie van het voorgaande jaar kan worden gekopieerd. Zo hoeft alleen nog gecontroleerd te worden of situaties zijn gewijzigd sinds het afgelopen jaar en welke maatregelen (opnieuw) genomen moeten worden. 5. Onderzoek naar praktijkervaringen Zoals beschreven in 2.4 ontwikkelgeschiedenis is de Risicomonitor in 2010 ontwikkeld. In 2011 is een gebruikersonderzoek uitgevoerd, waarbij de focus lag op het gebruik en de waardering van de Risicomonitor. Bij dit ontwikkelproces zijn de ervaringen (blijkend uit onderzoek en praktijk) opgedaan met de papieren voorlopers van deze interventie meegenomen. De gehanteerde methodiek (het doorlopen van een stappenplan) is nagenoeg hetzelfde. De resultaten van de onderzoeken, die werden uitgevoerd met de papieren versies bieden dan ook waardevolle informatie voor de Risicomonitor en worden daarom eveneens in deze paragraaf vermeld. Gebruikers Risicomonitor op 1 juni 2013, continue monitor Op 1 juni 2013 maakten 896 organisaties met 5056 locaties gebruik van de Risicomonitor. Ongeveer een kwart van deze organisaties heeft één of meerdere trainingen van VeiligheidNL gevolgd.
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 13 / 17
Diverse testsessies met diverse gebruikers - februari 2012 - april 2012 Tijdens deze sessies werden diverse scenario's getest met gebruikers en gebruikers testten tevens gegevens van hun eigen organisatie. Gebruikersonderzoek risicomonitor Branche Kinderopvang - Veronica Jocker (FCB), Hedy Goossens en Marlotte Fabrie (VeiligheidNL), juli 2011 Tijdens de ontwikkeling van de Risicomonitor is in 2011 een gebruikersonderzoek uitgevoerd bij gebruikers uit de Kinderopvang. Het onderzoek bestond uit een kwantitatief deel (online vragenlijst) en een kwalitatief deel (focusgroepsgesprekken). Respons: Aan 851 gebruikers van de Risicomonitor is een vragenlijst toegestuurd, 272 gebruikers hebben de vragenlijst geheel of gedeeltelijk ingevuld; respons 32%. Twaalf gebruikers namen deel aan in totaal drie focusgroepsgesprekken. Belangrijkste resultaten: 69% (n=192) van de respondenten maakt gebruik van de Risicomonitor. Belangrijkste reden om gebruik te maken van de Risicomonitor zijn: uitvoeren van een risico-inventarisatie (95%), mogelijkheid om rapportages te genereren (49%), totale kwaliteitsbewaking (37%). 31% (n=86) van de respondenten maakt (nog) geen gebruik van de Risicomonitor, de meest genoemde redenen zijn: gebruiksonvriendelijkheid van de applicatie (53%) en gebruik kost veel tijd (41%). Gebruikers zijn ervan overtuigd dat de Risicomonitor potentie heeft om door te ontwikkelen tot een overzichtelijk en gebruiksvriendelijk instrument voor risico-inventarisaties en kwaliteitsbewaking. Maar de voordelen die de Risicomonitor ten opzichte van andere (voorgaande) instrumenten zou moeten bieden, te weten: tijdwinst, hulpmiddel bij uitvoeren beleidscyclus, gebruiksgemak en overzicht, zijn op dit moment nog niet (voldoende) zichtbaar. Aanpassingen in de applicatie (technisch) en ondersteuning zijn nodig om gebruikers de voordelen van de Risicomonitor te laten ervaren en de waardering te verhogen. Ondernomen acties: De opmerkingen en suggesties die uit dit gebruikersonderzoek naar voren kwamen zijn verwerkt in een nieuwe versie van de Risicomonitor. Zo is de navigatie duidelijker geworden, het actieplan logischer opgebouwd, zijn er meer kopieerfuncties toegevoegd en de performance (snelheid) is sterk verbeterd. Nulmeting risico-inventarisatie kinderopvang - Marga de Weerd en Helga Dekker, Regioplan, april 2010 Voorafgaand aan de ontwikkeling en lancering van de Risicomonitor is in de branche kinderopvang een nulmeting uitgevoerd. Van elke organisatie werd de manager aangeschreven en de vraag gesteld om ook een vragenlijst in te laten vullen door de persoon die belast is met het uitvoeren van de risico-inventarisatie en een pedagogisch medewerker die dit niet is. In de vragenlijst is het belang dat managers en RIverantwoordelijken hechten aan het uitvoeren van een risico-inventarisatie, het gebruik van de huidige instrumenten, en het bewustzijn ten aanzien van de veiligheids-, gezondheids- en arbeidsrisico's bevraagd. Respons: Onder 2000 kinderopvangorganisaties en peuterspeelzalen is een vragenlijst uitgezet. Door 283 organisaties is minimaal één vragenlijst ingevuld, een respons van 14%. Belangrijkste resultaten: Houding: - Volgens een meerderheid van de respondenten vindt het management in hun organisatie de uitvoering van de risico-inventarisatie belangrijk. De meeste krijgen dan ook voldoende tijd om deze uit te voeren. - Bij het overgrote deel van de organisaties maakt de risico-inventarisatie deel uit van de beleidscyclus en wordt zij jaarlijks uitgevoerd. Toch maakt de risico-inventarisatie bij iets meer dan de helft geen deel uit van een algemeen kwaliteitsbeleid, dat betreft relatief vaak kinderdagverblijven. - In bijna 90% van de organisaties worden ongevallen (bijna) altijd geregistreerd. Gebruik: - Alle gebruikers, die het veiligheidsmanagementsysteem van VeiligheidNL gebruiken, gebruiken het instrument voor de risico-inventarisatie. Ruim 80% gebruikt het instrument voor het maken van een actieplan, voor de registratie van ongevallen en gevaarlijke situaties, bijna driekwart voor het maken van een veiligheidsverslag, en twee derde voor het opstellen van huisregels. - De inventarisatie van veiligheidsrisico's, het maken van een actieplan en het opstellen van een ontruimingsplan en EHBO-protocol vragen gemiddeld zo'n drie uur van de gebruikers. - De administratieve las wordt gemiddeld gezien als 'neutraal' beoordeeld. De meningen hierover zijn echter verdeeld. Alhoewel de meeste gebruikers de administratieve last als neutraal of (heel) aanvaardbaar beoordelen, is ongeveer een derde van de gebruikers van mening dat de administratieve last te groot is. De administratieve last van de risico-inventarisatie wordt door bijna 40% als onaanvaardbaar beoordeeld. Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 14 / 17
- De meeste respondenten beoordelen het instrument als redelijk gebruiksvriendelijk. Ruim een kwart van de gebruikers vindt het moeilijk om de risico-inventarisatie uit te voeren. Bewustzijn: - De meeste respondenten zeggen op de hoogte te zijn van het aantal ongevallen per jaar in hun organisatie, maar weten dat niet voor alle kinderopvangorganisaties in Nederland. Er is wel een beeld van de verschillende soorten lichamelijk letsels die kinderen kunnen oplopen, zowel in de eigen organisaties als landelijk gezien. - De kans dat kinderen daadwerkelijk lichamelijk letsel oplopen, is volgends de meeste respondenten, in organisaties in het algemeen, maar vooral in de eigen organisatie klein tot zeer klein. - De ernst van de gevolgen van ongevallen voor kinderen in kinderopvangorganisaties is volgens de meeste respondenten beperkt. De gevolgen worden van ongeval worden ernstiger ingeschat voor kinderopvangorganisaties in het algemeen dan voor de eigen organisatie. - Toepassing van de methodiek draagt bij aan de bewustwording van veiligheidsrisico's; gebruikers zeggen dat toepassing van de methodiek ongevallen bij kinderen helpt voorkomen. Ongeveer 15% van de gebruikers heeft via de methodiek kennis genomen van nieuwe veiligheidsrisico's en maatregelen daartegen. Veiligheidsmanagement, methode voor kinderdagverblijven - evaluatie van het instrument, Baayens C, van Marle A, van Eck S, Zuidema V (2007). Consument en Veiligheid, Amsterdam Veiligheidsmanagement, methode voor de buitenschoolse opvang - evaluatie van het instrument, Adriaensens L, Bruijnen C en Goossens H (2008). Consument en Veiligheid, Amsterdam Consument en Veiligheid heeft twee gebruikersonderzoeken uitgevoerd naar de methode een onder kinderdagverblijven en een onder de buitenschoolse opvang. Deze gebruikersonderzoeken bestonden uit een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. Bij het kwantitatieve deel zijn ongeveer 600 kinderdagverblijven en 800 buitenschoolse opvangorganisaties benaderd om een vragenlijst over de methode in te vullen. Respons: De respons in het kwantitatieve deel bedroeg respectievelijk 44% (n=264) en 25% (n=200). In het kwalitatieve deel zijn groepsgesprekken gehouden; één respectievelijk twee met medewerkers van de betreffende kinderopvangvorm en één met toezichthouders van GGD'en. De deelnemers aan de groepsgesprekken voor kinderopvangorganisaties zijn geworven door aan het einde van de vragenlijst te vragen of zij deel wilden nemen aan een groepsgesprek. De toezichthouders van GGD'en zijn geworven met een oproep via GGD Nederland. Belangrijkste resultaten: Van de respondenten in het kwantitatieve deel gaf ruim 90% aan de methoden te gebruiken. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat de mogelijkheid bestaat dat vooral de kinderopvangorganisaties die enthousiast zijn over de methoden en de methoden gebruiken hebben gerespondeerd. Toch lijkt een gebruikerspercentage van 90% redelijk betrouwbaar te zijn. Aangezien ook de toezichthouders van GGD'en in het kwalitatieve deel aangeven dat het gebruik onder kinderopvangorganisaties hoog is; tijdens hun inspecties blijkt dat de meeste kinderopvangorganisaties gebruik maken van de methoden. Uit de gebruikersonderzoeken komt naar voren dat gebruikers zelf aangeven dat hun risicoperceptie is verbeterd. Gebruikers vinden de interventie een goed en bruikbaar middel om te werken aan veiligheidsmanagement. Bovendien geven gebruikers aan zich meer bewust te zijn van risicovolle situaties. Doordat de methode jaarlijks herhaald wordt, worden zij er ook telkens weer aan herinnerd. Daarnaast geven gebruikers aan dat zij goede handvatten hebben gekregen om veiligheidsbeleid op te zetten en te continueren. Bovendien geven zij aan dat er binnen de organisatie meer gediscussieerd wordt over veiligheid. Veiligheidsmanagement in de kinderopvang en peuterspeelzalen - eindverslag pilot veiligheidsmanagement Gemeentelijke Gezondheidsdienst, GGD Gemeente Eindhoven, 2005 In 2004 heeft de GGD van de gemeente Eindhoven in samenwerking met VeiligheidNL een pilot onderzoek uitgevoerd naar de methode Veiligheidsmanagement. Deelnemende organisaties hebben concepten van de methode binnen hun eigen organisatie uitgetest. Vervolgens hebben toezichthouders van de GGD de kinderopvangorganisaties met een inspectie bezocht. Na afloop heeft VeiligheidNL alle deelnemers geïnterviewd. Respons: Negentien kinderopvangorganisaties hebben deelgenomen aan de pilot. Belangrijkste resultaten: Uit het onderzoek bleek dat de deelnemers tevreden zijn over de methode zelf, de duidelijkheid en het nut ervan. Een groot voordeel van de methode is dat er structureel aandacht wordt besteed aan de belangrijkste ingrediënten van een veilige omgeving. Deelnemers vinden het erg praktisch dat de stappen gebundeld zijn. Als deelnemer heb je snel een overzicht van de stand van zaken binnen de eigen
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 15 / 17
kinderopvangorganisatie en zicht op welke stappen nog genomen moeten worden. De deelnemers van de pilot erkennen dat zij wat veiligheid betreft niet overal van op de hoogte zijn. Zij zijn van mening dat de methode een positieve bijdrage levert aan de veiligheid binnen de kinderopvangorganisatie. De helft van de gebruikers is zich bewuster van risico's die er kunnen spelen, waar ze voorheen geen rekening mee hielden. Daarnaast is volgens de deelnemers aan de pilot het aantal veiligheidsbevorderende acties op de kinderopvangorganisaties een beetje gestegen. 6. Onderzoek naar effectiviteit 6.1 Onderzoek in Nederland Er is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit, omdat financiering hiervoor niet voorhanden is. 6.2 Onderzoek naar vergelijkbare interventies Omdat er geen vergelijkbare interventies in het buitenland zijn ontwikkeld is hier geen informatie over bekend. 7. Overige informatie 7.1 Ontwikkeld door Hedy Goossens 7.2 Websites www.risicomonitor.nl 8. Aangehaalde literatuur Adriaensens, L., Bruijnen, C., Goossens, H., Veiligheidsmanagement, methode voor de buitenschoolse opvang - evaluatie van het instrument, Consument en Veiligheid, Amsterdam, 2008. Alkon, A., Genevro, J.L., Kaiser, P.J., Tschann, J.M., Chesney, M., Boyce, W.T. Injuries in child-care centers : rates, severity, and etiology. Pediatrics 94 (1994) 6 suppl.(December). Baayens, C., van Marle, A., van Eck, S., Zuidema, V., Veiligheidsmanagement, methode voor kinderdagverblijven - evaluatie van het instrument, Consument en Veiligheid, Amsterdam, 2007. Brancheorganisatie Kinderopvang, Factsheet Kinderopvang 2013, Brancheorganisatie Kinderopvang, Utrecht, juli 2013. Butterfoss, F.D., Kegler, M.C., Francisco, V.T. (2008). Mobilizing organisations for health promotion: Theories of organization change. In K. Glanze, B.K. Rimer, Viswanath K. (eds.), Health behaviour and health education: Theory, research, and practice (4th ed., pp 335-362). San Francisco: Jossey-Bass. Centraal Bureau voor de Statistiek, Bevolkingsstatistiek 2007-2010, Den Haag. GGD gemeente Eindhoven, Veiligheidsmanagement in de kinderopvang en peuterspeelzalen - eindverslag pilot veiligheidsmanagement Gemeentelijke Gezondheidsdienst, Eindhoven 2005. Jocker V., Goossens H., Fabrie M., Gebruikersonderzoek Risicomonitor - Branche Kinderopvang, Consument en Veiligheid, Amsterdam en FCB, Dienstverlenen in arbeidsvraagstukken, Utrecht, juli 2011. Lustria, M.L., Cortese, J., Noar, S.M., Glueckauf, R.L. (2009). Computer-tailored health interventions delivered over the Web: Review and analysis of key components. Patient Education and Counseling, 74, 156173. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerstukken II, 2012/13, 31 322 nr. 192 Oldenburg, B., Glanz, K. (2008). Diffusion of innovations. In K. Glanze, B.K. Rimer, Viswanath K. (eds.), Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 16 / 17
Health behaviour and health education: Theory, research, and practice (4th ed., pp 313-333). San Francisco: Jossey-Bass. Plumert, J.M. Relations Between Children's Overestimation of Their Physical Abilities and Accident Proneness. Developmental Psychology 1995, vol. 31 no. 5, 866-876. Pronk, M.C.M., Kloet, S.J., Veiligheid op de basisschool: werken aan een school zonder ongelukken Eindrapportage onderzoek, Consument en Veiligheid, Amsterdam, oktober 2005. Rivara, F.P., Sacks, J.J. Preventing injuries and improving the environment: injuries in child day care: an overview. Pediatrics 94 (1994) 6 suppl.(December). Sociaal en Cultureel Planbureau (2012), Emancipatiemonitor 2012, Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2012. Statistieken ArbeidsMarkt OnderwijsSectoren, CAOP Research, Den Haag, geraadpleegd juli 2013 Statline, Centraal Bureau voor de Statistiek, geraadpleegd najaar 2012 Strauman-Raymond, K., Lie, L., Kempf-Berkseth, J. Creating a Safe Environment for Children in Daycare. Journal of School Health, 1993, Vol. 63, No. 6. Towner, E., Towner, J. The prevention of childhood unintentional injury. Current Paediatrics, 2001, 403-408. VeiligheidNL (2013), factsheet Kinderopvang - 0t/m 12 jaar ongevalscijfers, VeiligheidNL, Amsterdam, februari 2013 VeiligheidNL (2013), factsheet School - ongevalscijfers, VeiligheidNL, Amsterdam, maart 2013 de Weerd M., Dekker H. (2010), Nulmeting risico-inventarisatie kinderopvang, Regioplan, Amsterdam, april 2010.
Gedownload op woensdag 11 juni 2014 10:35:41 van www.nji.nl (Nederlands Jeugdinstituut)
Page 17 / 17