ministerie van verkeer en waterstaat
rijkswaterstaat riza rijksinstituut voor integraal zoetwaterbeheer en afvalwaterbehandeling tel. 03200-70411, fax. 03200-49218 doorkiesnummer 427
Recente ontwikkelingen in de afvoerdebieten en de nutrienten belasting van beken in de westelijke Veluwezoom.
Werkdocument 94.107X auteur(s) datum
Diederik van der Molen juni 1994
wmmmmsm riza Inhoud werkdocument 1.
Aanleiding
3
2.
Schuitenbeek, Hierdense beek en Puttenerbeek - wat is er precies gebeurd?
3
3.
Bevindingen elders
4
4.
Mogelijke verklaringen Verandering in de landbouwpraktijk Vermindering van de overige bronnen in het landelijk gebied Verdroging Lage chemische desorptie snelheden
4 4 5 5 6
5.
Discussie en conclusies
6
6.
Verder onderzoek
8
7.
Literatuur
9
4.1 4.2 4.3 4.4
Figuur 1
Figuur 2 Figuur 3
Figuur 4
Figuur 5
Figuur 6 Figuur 7
De externe belasting van de randmeren Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Nuldernauw met water (boven) en fosfor (onder), exclusief de aanvoer via Roggebotsluis en Nijkerkersluis; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994). De jaargemiddelde debieten van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994). De gewogen gemiddelde fosfor (boven) en stikstof (onder) concentraties van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994). De jaargemiddelde fosfor- (boven) en stikstof (onder) vrachten van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994). Grondwaterstand (cm NAP, voortschreidend gemiddelde) in het stroomgebied van de Hierdense beek (boven, coordinaten 169.4-482.6), bij de scheiding Wolderwijd-Nuldernauw (midden, 168.8-481.2) en in het stroomgebied van de Schuitenbeek (onder, coordinaten 165.7-473.9). Verband tussen de jaargemiddelde fosfor concentratie en de grondwaterstand. Verband tussen de gewogen gemiddelde fosfor- en stikstof concentraties voor de belangrijkste beken.
10 11
12
13
14 15 16
W8ffl*%%W*W; riza
1.
Aanleiding
Ten oosten van de randmeren ligt een gebied met deels natuur en deels (intensieve) landbouw, dat wordt doorsneden door een groot aantal beken. De afvoer van de beken levert een aanzienlijke bijdrage aan de belasting van de randmeren met water en nutrienten. Mede hierdoor hebben de randmeren te lijden onder de negatieve gevolgen van eutrofiering. Uit diverse studies komt naar voren dat in de komende jaren de beekvracht aan stikstof en met name fosfor in de komende jaren zal toenemen. Uit metingen blijkt echter het tegenovergestelde: de debieten en de concentraties in het beekwater zijn de afgelopen jaren afgenomen. Gezien de belangen vanuit milieukwaliteitsdoelstellingen en daardoor de druk op de landbouwsector is het van belang om meer van dit aspect te weten te komen. In dit document wordt aangegeven wat er precies is gebeurd (hoofdstuk 2) en wat er in de rest van Nederland heeft plaatsgevonden (hoofdstuk 3). Vervolgens worden diverse mogelijke verklaringen aangedragen (hoofdstuk 4) en bediscussieerd (hoofdstuk 5). Er kan niet een duidelijke oorzaak worden aangeven, maar wel wordt ingegaan op de inspanningen die de komende tijd door het RIZA zullen worden gedaan om meer te weten te komen (hoofdstuk 6).
2.
Schuitenbeek, Hierdense beek en Puttenerbeek - wat is er precies gebeurd?
De beken vormen momenteel de belangrijkste belasting (water en nutrienten) van de randmeren, wanneer geen rekening wordt gehouden met de doorspoeling door het gemaal Lovink (Figuur 1). De fosfor aanvoer door de beken is relatief belangrijker geworden door defosfatering op de zuiveringsinstallaties. Voor stikstof geldt iets dergelijks. De Schuitenbeek is de belangrijkste beek voor de meren Wolderwijd-Nuldernauw. Het debiet is meestal groter dan de som van de overige beekjes (PER, 1982). Er komen 19 beken uit in het Veluwemeer, waarvan de Hierdense beek de belangrijkste is. Het Drontermeer ontvangt water van de Puttenerbeek (PER, 1986). In deze drie beken worden regelmatig de afvoer (Figuur 2) en de nutrienten concentraties gemeten (Figuur 3). In Figuur 4 is het verloop in de tijd van de nutrienten belasting van deze beken weergegeven. De overige beken worden minder frequent gemeten of helemaal niet en de debieten en vrachten worden daarom met behulp van regressievergelijkingen afgeleid van de bekende beken. Hoewel de meetperiodes van de beken niet geheel gelijk zijn, liggen de debieten van de beken in de zelfde orde van grootte. De concentraties zijn voor de Puttenerbeek lager dan de overige 2 beken, met name voor stikstof. Vanaf ongeveer 1987 is er een daling in de debieten en de concentraties. De debieten, en dus ook de vrachten, zijn vooral laag in 1989. Van recente jaren zijn nog niet alle gegevens gecontroleerd en verwerkt, maar er lijkt de laatste jaren tot 1993 sprake van een afname van debieten, concentraties en vrachten. De fosfor vracht van de Schuitenbeek ligt in 1993 hoger dan de voorgaande jaren. Omdat de overige beken die uitmonden op de randmeren een vergelijkbaar karakter hebben dan de hier genoemde beken, mag verwacht worden dat het verloop van de debieten en de concentraties in deze kleinere beekjes ook vergelijkbaar is.
nza
3.
Bevindingen elders
Er is veel informatie beschikbaar van de Hupselse beek, een neerslag-beek met een stroomgebied van 650 ha in Oost-Gelderland. Het verloop van de nutrienten concentraties is vanaf 1989 grilliger geworden, maar er zijn nog geen aanwijzingen van een daling van de jaarvrachten (P. Warmerdam, Landbouwuniversiteit Wageningen, mondelinge mededeling). Het verschil tussen de zomer- en winter concentraties is groter geworden, met name als gevolg van hogere waarden in het najaar. Van de overige waterlopen in dit gebied is onvoldoende informatie beschikbaar om een uitspraak te doen. Als onderdeel van een modelstudie naar de fosforhuishouding in het Mark-Vliet systeem (West-Brabant) is een inventarisatie gemaakt van de belasting vanuit een aantal kleinere beekjes en vanuit polders (Gerrits e.a., 1993). In de periode 1987-1992 vond er veelal een afname van de fosfor concentratie plaats, met name in de jaren 1989-1990. De afname wordt toegeschreven aan de lagere effluent concentraties van de zuiveringsinstallaties (van 6 - 17 gP m-3 in 1986 tot < 1 - 4 gP m-3 in 1991 voor 8 installaties). De concentratie afname vond geleidelijk plaats en wordt veroorzaakt door een meer gerichte zuivering voor fosfor, maar met name door het gebruik van fosfaat-vrije wasmiddelen. Hoewel de belasting vanuit de landbouw volgens de berekeningen tot 1991 oploopt en daarna iets afneemt, is het effect hiervan gering ten opzichte van de lagere effluent concentraties. In de provincie Friesland wordt routinematig op een groot aantal meetpunten de kwaliteit van het polderwater gevolgd. De fosfor concentratie is van 1984 tot en met 1993 aanzienlijk afgenomen. De meest opvallende daling van 1988 op 1989 (Maasdam, 1994), wat mede een gevolg is van extreem hoge metingen in 1988. In het jaar 1993 was de gemiddelde concentratie ongeveer de helft van de concentratie halverwege de jaren '80. Voor stikstof was een dergelijke trent niet vast te stellen. Het doorzicht in het boezemwater was in mei/juni in de jaren 1993 en 1994 aanmerkelijk beter dan voorgaande jaren (D. van der Molen, RIZA, eigen waarneming).
4.
Mogelijke verklaringen
4.1
Verandering in de landbouwpraktijk
De eerste fase van de aanpak van de mestoverschottenproblematiek (1987-1990) was gericht op stabilisatie van de problematiek. In het kader van der Meststoffenwet is vanaf 1987 een plafond gesteld aan de fosfor produktie en zijn regels ingesteld om uitbreiding te voorkomen. Op basis van de Wet Bodembescherming zijn generieke normen gesteld voor het gebruik van dierlijke mest (Tweede Kamer. 1993). De tweede fase (1991-1994) is gericht op een geleidelijke vermindering van het gebruik van dierlijke mest door het aanscherpen van de gebruiksnormen. Op grasland mag nog 200 kg P 2 0 5 dierlijke mest worden toegediend, op bouwland 125 kg. Op maisland loopt de hoeveelheid terug van 250 kg in 1991 naar 125 kg in 1995. De derde fase (1995-2000) is gericht op verdere aanscherping om te komen tot "evenwichtsbemesting": de mineralengift is gelijk aan de gewasonttrekking met inachtneming van acceptabele verliezen. Schattingen van de werkelijke bemesting op basis van meetgegevens van fosfor in de bodem van het stroomgebied van de Schuitenbeek geven aan dat voor 1990 zowel voor
riza
grasland als voor maisland veel meer mest is toegediend dan de gebruiksnormen die vanaf 1991 gelden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990). Er bestaat echter twijfel over de realisering van de lagere bemesting als gevolg van de regelgeving in het gebied. Een ander aspect van de veranderde landbouwpraktijk zijn de uitrij-regels. Nagenoeg het gehele stroomgebied van de Schuitenbeek, het stroomgebied van de overige beken die uitmonden in het Wolderwijd-Nuldernauw en het bovenstroomse deel van de beken die uitmonden in het Veluwemeer-Drontermeer zijn aangewezen gebieden voor de uitrijregels. Dit houdt in dat vanaf 1991 er een uitrij-verbod op grasland is van oktober tot en met januari en dat er van februari tot half juni alleen "emissie-arm" mag worden bemest. Voor mais is er een uitrij-verbod van September tot en met januari. 4.2
Vermindering van de overige bronnen in het landelijk gebied
Door een strengere controle en mogelijk betere opslag- en afvoer mogelijkheden van mest kan de bijdrage van illegale lozingen sterk zijn teruggebracht. Dit zal aan het einde van de jaren '80 een rol hebben kunnen spelen. Uunk (1986) heeft op 26 meetpunten (16 in het stroomgebied van de Schuitenbeek) in het stroomgebied van het Wolderwijd-Nuldernauw de waterkwaliteit gevolgd in de periode november 1980 tot mei 1981. Uit het lage BZV en de hoge CZV/BZV verhouding en zuurstof concentraties wordt geconcludeerd dat de bijdrage van illegale gierlozingen aan de totale belasting vermoedelijk gering is geweest. Op basis van de soms zeer hoge concentraties voor chloride en stikstof concluded! Van der Sluis (1994) dat er in de periode 1984 - 1988 clandestiene gierlozingen hebben plaatsgevonden. Kwantificering van deze bron was echter onmogelijk. Aansluiting van verspreide bebouwing op riolering kan ook een bijdrage hebben geleverd aan de verminderde belasting (K. van de Langemheen, Waterschap Noord Veluwe, Elburg). Uunk (1986) schat de bijdrage van huishoudelijk afvalwater in de nutrienten vracht van de Schuitenbeek in de winter 1980/1981 op 2.74 ton P en 10.95 ton N per jaar. In die tijd was dat rond 10% van de totale vracht. De bijdrage van huishoudelijke lozingen aan de fosfor afvoer van de Hierdense beek voor de periode 1984 - 1988 is geschat op 1.33 tonP per jaar (Van der Sluis, 1994). Dit is ongeveer 15% van de totale belasting. Voor stikstof is de bijdrage ongeveer 2% (2.96 ton N per jaar). Vermoedelijk is de fosfor bijdrage van huishoudelijke lozingen in de laatste jaren nog overschat, omdat geen rekening is gehouden met de introductie van fosfaat-vrije wasmiddelen. De bijdrage van de landbouw via af- en uitspoeling wordt geschat op gemiddeld 60-70% voor fosfor en 65-70% voor stikstof. Het resterende deel wordt voornamelijk toegeschreven aan natuurlijke uitspoeling. 4.3
Verdroging
Er bestaat een relatie tussen de grondwaterstand en de mate van uitspoeling van fosfaat. Bij een hoge grondwaterstand is het bergend vermogen van de bodem gering, omdat een groot deel van de bodem anaeroob is. Als de grondwaterstand echter daalt, neemt het bergend vermogen toe. Verdroging is een verschijnsel dat de afgelopen jaren op veel plaatsen een probleem vormt. Het hangt samen met de meteorologie en met onttrekkingen. De jaren 1989 en 1991 waren zeer droog en de neerslag van 1992 viel vooral in het voorjaar, bij een hoge verdamping en een groot bergend vermogen (Van der Sluis, 1994). In de droge zomers is
nza er waarschijnlijk op grote schaal grondwater onttrokken voor beregening. In welke mate deze aspecten hebben bijgedragen is niet bekend, feit is dat de grondwaterstand in het gebied ten oosten van de randmeren aanzienlijk is gedaald (Figuur 5). De daling voltrok zich tussen 1988 en 1991 en bedraagt op sommige plaatsen een halve meter. Vanaf 1991 1992 is er weer een stijging te zien. Andere meetpunten in het gebied vertonen een overeenkomstig beeld. Bij een controle van de representativiteit van in het verleden vastgestelde grondwatertrappen, blijkt in veel gevallen de actuele grondwaterstand lager uit te vallen dan de waarden die voor de grondwatertrap gelden (A. Breeuwsma, Staring Centrum Wageningen, mondelinge mededeling). 4.4
Lage chemische desorptie snelheden
In 1992 en 1993 is er gewerkt aan een experimentele verificatie van de voorspellingen van een zeer langdurige fosfaat nalevering uit verzadige gronden (Van Riemsdijk e.a., 1993). Met een verbeterde techniek bleek er minder fosfaat te desorberen dan met de oorspronkelijk gehanteerde methode. Verder blijkt de desorptiesnelheid in de tijd sterk af te nemen en resulteert dit in lage concentraties in het bodemvocht. Hoewel er wordt aangenomen dat er geen fosfaat voorgoed kan verdwijnen middels fixatie, zal het fosfaat-front zich mogelijk minder snel door de bodem verplaatsen dan aanvankelijk werd verondersteld. In het onderzoek van Van Riemsdijk e.a. (1993) zijn bodemmonsters uit het stroomgebied van de Schuitenbeek geanalyseerd die zeer sterk oververzadigd zijn met fosfor (Pw van 60 tot meer dan 300). Dergelijke resultaten werden ook eerder al gevonden bij een inventarisatie van gegevens uit het gebied (Breeuwsma e.a., 1989). Wanneer het grondwater de verzadigde laag bereikt, zullen in deze gronden zeer hoge concentraties optreden. Aangezien de ondiepe, snelle afvoer een belangrijke component is van het watertransport, mag verwacht worden dat er een grote fosfor belasting zal plaatsvinden.
5.
Discussie en conclusies
Vanaf 1989 zijn de debieten en de nutrienten concentraties en -vrachten van de beken die uitmonden op de randmeren duidelijk lager dan in de voorgaande periode. Op gebiedsniveau worden elders ook lagere afvoeren van met name fosfor gerapporteerd. In WestBrabant wordt de afname grotendeels toegeschreven aan verminderde vrachten uit zuiveringsinstallaties (Gerrits e.a., 1993), in Friesland lijkt het een gevolg te zijn van de verandering in landbouwpraktijk en/of huishoudelijke lozingen. De bevindingen ondersteunen de stelling dat "er wat gaande is", maar geven geen uitsluitsel over de oorzaken. De verandering van de landbouwpraktijk zal ongetwijfeld invloed hebben op de nutrienten vrachten van de beken. Het is alleen de vraag of dat nu al merkbaar is, gezien de te verwachten trage respons van de landbouwpraktijk op een aantal maatregelen en vooral gezien de (door modellen en laboratorium-experimenten voorspelde) trage respons van de af- en uitspoeling op veranderingen in het bemestingsniveau. Hoewel er in de Hupselse beek aanwijzingen zijn dat de concentraties reageren op de gewijzigde uitrijperioden, wordt verwacht dat het effect van een verandering van de landbouwpraktijk (nog) niet merkbaar is in de jaarvrachten.
riza S M M M M M M M
Illegale lozingen en huishoudelijk afvalwater vormen een deel van de afvoer van nutrienten. Vermoedelijk is de bijdrage van illegale lozingen vanaf ongeveer 1990 te verwaarlozen. Op basis van de gegevens die in dit rapport zijn bestudeerd, kan de bijdrage van huishoudelijk afvalwater in de tijd worden geschat (Tabel 1). Hieruit blijkt dat huishoudelijk afvalwater ongeveer voor 10 - 20% van de fosfor vracht van de Schuitenbeek verantwoordelijk is. Voor stikstof is het percentage lager. De resultaten van 1980 zijn afgeleid van gegevens van Uunk (1986), de waarde voor 1984 is afgeleid van gegevens van Van der Sluis (1994) en de waarde van 1990 is geschat met inachtneming van het gebruik van fosfaat-vrije wasmiddelen (P) en uitbreiding van de riolering (P en N). Voor de tussenliggende perioden kan d.m.v. lineaire interpolatie een waarde worden gevonden. Hoewel de vermindering significant is, heeft deze geleidelijk plaats gevonden en is de afname onvoldoende om de reductie in de afvoer van nutrienten via de beken te verklaren. Tabel 1
Bijdrage van huishoudelijk afvalwater aan de fosfor- en stikstof afvoer (in kg ha-1 j-1) van beken die uitmonden in de Veluwe-randmeren.
1980 (en daarvoor) 1984 1990 (en daarna)
fosfor P 0.331 0.266 0.1
stikstof N 1.325 0.591 0.4
Een aantal droge jaren zijn verantwoordelijk geweest voor lage beek afvoeren. Het natte 1993 had echter een lagere afvoer dan verwacht mocht worden op basis van de neerslag gegevens. Dit is mogelijk een gevolg van een groot bergend vermogen door de lagere grondwaterstanden. Er lijkt een verband te zijn tussen de verdroging (door de geringe neerslag en toegenomen onttrekkingen) en de af- en uitspoeling van fosfaat. Er is een verband tussen de grondwaterstand en de gemiddelde fosfor concentratie (Figuur 6): bij een grondwaterstand van 2.2 m boven NAP of lager liggen duidelijk lagere concentraties. Bij een lage grondwaterstand is er relatief weinig fosfaat uitspoeling als gevolg van de mime bindings mogelijkheden. Voor de jaren tot 1981 lijken de concentraties sterker toe te nemen met een hogere grondwaterstand, dan voor de jaren vanaf 1981. Verrassend is dat er een positief verband blijkt te bestaan tussen de jaargemiddelde fosfor- en stikstof concentraties (Figuur 7). Het verband is verschillend voor de afzonderlijke beken en het minst duidelijk voor de Schuitenbeek. In deze beek is er een grotere range in de fosfor concentraties, bij een vergelijkbare range in de stikstof concentraties. In theorie wordt een lage nitraat uitspoeling verwacht bij een hoge grondwaterstand en andersom. Bij een hoge grondwaterstand zijn de voorwaarden voor denitrificatie (omzetting naar het vluchtige N2) gunstig. Kennelijk is de positieve correlatie tussen fosfor en stikstof, als gevolg van bemestingsniveau en/of andere diffuse bronnen, sterker dan het negatieve verband dat op basis van de processen wordt verwacht. Daarnaast kan het zijn dat de denitrificatie de laatste jaren is toegenomen als gevolg van de langere verblijftijden van het water, door de grotere berging in de bodem. Nieuwe inzichten in het verloop van de fosfaat desorptie, met name van de fosfaat verzadigde gronden, zijn van belang voor het voorspellen van de lange termijn respons van de uitspoeling van fosfaat op vermindering van de bemesting. Hoewel een verdere toetsing nog dient plaats te vinden, wordt niet verwacht dat dit de afname van de
nza
nutrienten belasting in de afgelopen jaren verklaard. Illustratief is hierbij ook dat zowel de stikstof- en de fosfor concentraties zijn afgenomen. De voorlopige conclusie is dat de nutrienten belasting van beken structured verlaagd is door verminderde lozing van huishoudelijk afvalwater van verspreide bebouwing. Deze reductie is echter geringer dan de afname van de waargenomen vrachten. Op grond van de beschikbare gegevens is de hypothese dat de lage vrachten van de laatste jaren vooral veroorzaakt worden door de lage grondwaterstanden. Aangezien de grondwaterstanden aan het begin van 1994 weer op het niveau lijken van begin jaren '80, zal de uitspoeling van nutrienten aan het einde van 1993 en in 1994 (bij een gemiddelde of natte meteorologie) aanzienlijk toenemen ten opzichte van voorgaande jaren.
6.
Verder onderzoek
Dit jaar wordt het experimentele veld-onderzoek in het stroomgebied van de Schuitenbeek afgerond. Het betreft onderzoek op percelen gericht op stikstof processen en onderzoek op percelen naar de effecten van verschillende maatregelen op de fosfaat uitspoeling. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar stikstof- en fosfor balansen op een klein gebied en op het niveau van het gehele stroomgebied. Hoewel het onderzoek alleen in de recente jaren heeft plaatsgevonden, wordt verwacht dat er een grote hoeveelheid informatie beschikbaar komt om waargenomen verschijnselen aan de monding van de beek te verklaren. De bovengenoemde onderzoeken worden tezamen met eerder uitgevoerde studies gei'ntegreerd in een toepassing van een model dat de hydrologie in het gebied beschrijft in combinatie met het model ANIMO. Dit model berekent de af- en uitspoeling van nutrienten als functie van bodemtype, landgebruik, mestgiften en meteorologie. Met deze model toepassing kan de invloed van veranderingen in de landbouwpraktijk, wijzigingen in de hydrologie en aanpassing van de fosfaat desorptie kinetiek worden onderzocht. De toepassing is een vervolg op eerdere exercities (Kroes e.a., 1990; Vermulst, 1993; Van der Molen & Fainberg, 1994). Bij vergelijking van de modelberekeningen met meetwaarden is tot nu toe geen rekening gehouden met een belasting vanuit huishoudens. Uit dit rapport blijkt dat dit wel nodig is.
8
riza
7.
Literatuur
Breeuwsma, A., J.G.A. Reijerink, O.F. Schoumans, D.J. Bruns & H. Van het Loo, 1989. Fosfaatbelasting van bodem, grond- en oppervlaktewater in het stroomgebied van de Schuitenbeek. Rapport 10, Staring Centrum, Wageningen. Gerrits, H.J., E.F.W. Ruijgh, J.G.C. Smits & C J . Sprengers, 1993. Modellering fosfaathuishouding in het Mark-Vliet watersysteem. T929, Waterloopkundig Laboratorium. Kroes, J.G., C.W.J. Roest, P.E. Rijtema & L. Locht, 1990. De invloed van enige bemestingsscenario's op de afvoer van stikstof en fosfor naar het oppervlaktewater in Nederland. Rapport 55, Staring Centrum, Wageningen. Maasdam, R., 1994. Technisch document polderwater 1984-1993. Verslag van resultaten totaalfosfaat en totaalstikstof in polderwater 1984-1993. Intern verslag 1994-1, Waterschap Friesland. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990. Beleidsanalyse Af- en uitspoeling meststoffen. Basisrapport derde Nota Waterhuishouding. Water voor nu en later. Nota 90.050, RIZA, Lelystad. PER, 1982. Eutrofieringsonderzoek Wolderwijd-Nuldernauw. Projectgroep Eutrofieringsonderzoek randmeren, Lelystad. PER, 1986. Bestrijding van de eutrofiering van het Veluwemeer-Drontermeer. Projectgroep Eutrofieringsonderzoek randmeren, Lelystad. Tweede Kamer, 1993. Mest- ammoniakbeleid derde fase. Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 19 882, nr. 34. Van Ballegooijen, L. & D.T. Van der Molen, 1994. Water- en nutrientenbalansen voor de randmeren van de Roggebotsluis tot de Nijkerkersluis over de periode 1976-1992. Werkdocument 94.082X, RIZA, Lelystad. Uunk, E.J.B., 1986. De beken in het stroomgebied van het Wolderwijd-Nuldernauw: afvoer en waterkwaliteit in natte winterperioden. Concept, niet officieel gepubliceerd. Van der Molen, D.T. & Z. Fainberg, 1994. Vergelijking van af- en uitspoelingsmodellen voor nutrienten na toepassing in het stroomgebied van de Schuitenbeek. Werkdocument 94.025X, RIZA, Lelystad. Van Riemsdijk, W.H., S.E.A.T.M. Van der Zee, M.C. Del Campillo & D. Freese, 1994. Experimenteel onderzoek P af- en uitspoeling verzadigde gronden. Vakgroep Bodemkunde en Plantevoeding, Landbouwuniversiteit Wageningen. Van der Sluis, R., 1994. Een eutrofieringsonderzoek in de Hierdensebeek. Herziene versie van rapport W. Oosterloo & G. Willemsen, 1991. ICIM. Vermulst, J.A.P.H., 1993. Toetsing van de waterkwaliteitsmodellen NITSOL en PHOSOL op stikstof- en fosfaatvrachten in de Schuitenbeek. Nota 93.002, RIZA, Lelystad.
riza
Figuur 1
De externe belasting van de randmeren Drontermeer, Veluwemeer, Wolderwijd en Nuldernauw met water (boven) en fosfor (onder), exclusief de aanvoer via Roggebotsluis en Nijkerkersluis; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994).
500
400
300
1 CD LU
200
100
1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 depositie ED kwel I polder _": beken 7 rwzi
Lovink
125
100 75 c o
50
25
• ••i 1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 depositie G kwel u polder
beken
rwzi E3 Lovink
10
nza
Figuur 2
De jaargemiddelde debieten van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994).
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
Schuitenbeek Hierdense beek Puttenerbeek
11
1992
nza
Figuur 3
De gewogen gemiddelde fosfor (boven) en stikstof (onder) concentraties van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994).
1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 Schuitenbeek Hierdense beek Puttenerbeek
CO
E z CT
1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 Schuitenbeek Hierdense beek Puttenerbeek 12
riza
Figuur 4
De jaargemiddelde fosfor- (boven) en stikstof (onder) vrachten van de belangrijkste beken; gegevens afkomstig van Van Ballegooijen & Van der Molen (1994).
1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 Schuitenbeek Hierdense beek Puttenerbeek 200
1976 1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 Schuitenbeek Hierdense beek Puttenerbeek
13
riza
Figuur 5
Grondwaterstand (cm NAP, voortschreidend gemiddelde) in het stroomgebied van de Hierdense beek (boven, coordinaten 169.4-482.6), bij de scheiding Wolderwijd-Nuldernauw (midden, 168.8-481.2) en in het stroomgebied van de Schuitenbeek (onder, coordinaten 165.7-473.9).
260 250
698$
240 230 -j 220 210
14
1986
riza
Figuur 6
CO
E CT
Verband tussen de jaargemiddelde fosfor concentratie en de grondwaterstand.
1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4
i 76 - •
n *5 -
u.o
17
79 •
87 •
86
8?8
•
81
77 84
" 8§2
•
•
86 a
85 90 91 •
•
a i
19 a
i
i
•
92 i
i
i
23 21 sdm NAP seek Schuiten
15
25
27
riza
Figuur 7
Verband tussen de gewogen gemiddelde fosfor- en stikstof concentraties voor de belangrijkste beken.
CO
Ei
Z CT
+ Schuitenbeek, 3H'praense beek o Puttenerbeek
16