Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu
RWS ONGECLASSIFICEERD
beschikking 20 APR 2015
Datum Nummer Onderwerp
RWS-2015/16293 I/M Watervergunning en Maatwerkbesluit Odfjell Terminals Rotterdam B.V. Zaaknummer 028.0957.A.wtw16781
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
1.
Aanhef Besluit Voorschriften watervergunning Voorschriften maatwerkbesluit Aanvraag Watervergunning Samenhang met overige wet- en regelgeving Toetsing aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer Toelichting op de voorschriften Toetsing maatwerk Afvalstoffeninrichting Veiligheid Tijdelijkheid van de vergunning Procedure Conclusie Ondertekening Mededelingen Bijlagen
Aanhef
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 30 december 2013 een aanvraag ontvangen van Odfjell Terminals Rotterdam B.V.(hierna Odfjell) om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. De aanvraag betreft: het brengen van stoffen, afkomstig van Odfjell Terminals Rotterdam B.V. gelegen aan de Oude Maasweg 5 en 6 in Rotterdam in de 3e Petroleumhaven, de Geulhaven en de Oude Maas; het onttrekken van water uit de 3e Petroleumhaven en de Geulhaven. -
-
De aanvraag is geregistreerd onder nummer 028.0957.A.wtw16781. RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 1 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
De aanvrager is bij brief RWS-2014/5422, d.d. 4 februari 2014 schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog onvoldoende gegevens of bescheiden bevat om deze in behandeling te kunnen nemen en is in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens of bescheiden voor 26 maart 2014 aan de aanvraag toe te voegen.
Nummer Rws-2015/16293 I/M
De ontbrekende gegevens zijn op 9 januari 2014, 15 januari 2014, 21 januari 2014, 24januari 2014, 31januari 2014, 10 maart 2014, 15 april 2014 en 22 december 2014 ontvangen en geregistreerd onder dossiernummer 028.0957.A.wtwl67Sl. Daarmee is de procedure opgeschort met 69 dagen. Tegelijkertijd met het indienen van de aanvraag om vergunning heeft Odfjell op 30 december 2013 een aanvraag voor maatwerkvoorschriften ingediend op grond van artikel 3.6, vierde lid en artikel 2.1 vierde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. 1.1 Coördinatie en ontkoppeling Tegelijkertijd met het indienen van deze aanvraag heeft Odfjell een aanvraag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ingediend. De DCMR Milieudienst Rijnmond en de minister van Infrastructuur en Milieu hebben, overeenkomstig paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en paragraaf 4 van hoofdstuk 6 van de Waterwet, de beslissing op de beide aanvragen gecoördineerd voorbereid. Lopende het vergunningtraject is duidelijk geworden dat voor het verlenen van de Omgevingsvergunning aanzienlijk meer tijd benodigd is dan voor de Watervergunning. DCMR Milieudienst Rijnmond heeft bij brief van 10 juni 2014, kenmerknummer 21779750/265600 besloten de gecoördineerde procedure te ontkoppelen. Inhoudelijke afstemming tussen de beide aanvragen heeft plaatsgevonden (zie paragraaf 13.3). 1.2 Leeswijzer De afvalwaterstromen die vrijkomen bij Odfjell vallen onder verschillende procedures, wat tot gevolg heeft dat in dit document zowel vergunningplichtige afvalwaterstromen beschreven worden, maatwerkplichtige afvalwaterstromen en meldingsplichtige afvalwaterstromen die onder het activiteitenbesluit vallen.
RWS ONGECLASSXFICEERD
Pagina 2 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Het onderstaande overzicht geeft aan welke afvalwaterstroom wordt afgehandeld met welke procedures: Procedure Aanvraag watervergunning Melding Activiteitenbesluit
Maatwerkbesluit
2.
Activiteit • Lozen van eifluent van de AWZI • Innemen van oppervlaktewater • Het lozen van schoon hemelwater afkomstig van steigers • Het lozen van schoon hemelwater afkomstig van het terrein . Schoon test/zetwater van tanks • Het lozen van ketelspuiwater • Het lozen van oppervlaktewater dat gebruikt is bij het testen en op druk houden van het bluswatersysteem • Het lozen van oppervlaktewater via de reliefvalve in het bluswatersysteem • Het verwerken van huishoudelijk afvalwater op de AWZI • Het lozen van bronneringswater • Het lozen van water afkomstig van bodemsaneringen • Lozen van koelwater van de PID-installatie en het toevoegen van additieven aan het koelwater • Het toevoegen van additieven aan het ketelspuiwater
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Overwegingen §7.1 §7.3 §6
§6 §6 §6 §6
§6
§ 6.1 § 6.1 § 6.1 §9.2
§9.3
Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt: T.
Besluit Watervergunning
1. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 en 6.5, onder a van de Waterwet aan Odfjell Terminals Rotterdam B.V. te Rotterdam te verlenen voor het brengen van stoffen in de 3e Petroleumhaven, en het onttrekken van water uit de 3e Petroleumhaven, en de Geulhaven. 2. De Watervergunning van Odfjell Terminals Rotterdam B.V., bij besluit van 5 augustus 2004, met kenmerk AWE/2004.8395 1, inclusief de wijzigingen in te trekken. 3. De vergunning te verlenen voor een periode van 10 jaar, gerekend vanaf het moment dat de vergunning in werking treedt. RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 3 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
4. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
Voorschriften Watervergunni ng
3.
Voorschrift 1 Soorten Afvalwaterstromen 1.
In de
3e
Petroleumhaven mogen de hieronder genoemde afvalwaterstromen
worden gebracht: Lozingspunt
Meetpunt
7
21
Soort afvalwaterstroom. Het eifluent van de AWZI waarin alleen de volgende afvalwaterstromen mogen worden behandeld: .
Afvalwater afkomstig van het ontwateren en
.
Tank- en leidingwaswater van het reinigen van
spoelen van de PID-installatie; tanks en leidingen, pompen en slangen; .
Afvalwater afkomstig van derden;
.
Tankdrainwater afkomstig van de tanks waar
.
Stoomcondensaat;
producten zijn opgeslagen; .
Waswater van de containerwasplaats;
.
Waswater van de mobiele scrubbers;
.
Laboratoriumafvalwater van de AWZI en van
de PID; .
Hemelwater afkomstig van bodembeschermde voorzieningen.
01 03
6 ,9 ,10
,
02,
Schoon hemelwater afkomstig van tankputten.
Spui LDG 01,
Spui van de bluswaterleiding en schoon
02, 03,
bluswater afkomstig van testen van het
04
bluswatersysteem.
2.
De locatie van de lozingspunten en meetpunten zijn aangegeven in bijlage
4
van deze vergunning.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 4 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 2 Lozingseisen
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
1. De in voorschrift 1, lid 1, gemengde samengestelde afvalwaterstromen mogen alleen in het oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt of lozingspunt niet worden overschreden. Hierbij is per parameter aangegeven of het om een steekmonster, dan wel een representatief monster gaat: a: meetpunt 21 Parameter
Steekmonster
Eenheid
CZV ZS BTEX
125 30 0.1
mg/l mg/l mg/l
De in de tabel opgenomen lozingseisen zijn theoretische lozingseisen. 2. De waarden van de in het tweede lid genoemde parameters dienen te worden bepaald volgens de in bijlage 2 genoemde analysevoorschriften. Voorschrift 3 Acceptatie- en verwerkingsprocedure afvalwater 1. Vergunninghouder moet te allen tijde handelen conform het goedgekeurde acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV) en de administratieve Organisatie en interne controle (AO/IC). 2. De in het eerste lid bedoelde procedures moeten gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 3. Wijzigingen in het vastgestelde AV/AOIC, ten aanzien van aspecten die betrekking hebben op de verwerking van afvalwater behoeven vooraf de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. Bij de wijziging wordt ten minste vermeld: a) de reden tot wijziging; b) de aard van de wijziging; c) de mogelijke gevolgen.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 5 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 4 Actualisatie AV-beleid en AOIC
Nummer RWS-2015/16293 I/M
1. Uiterlijk 6 maanden na het inwerkingtreden van deze vergunning moet de vergunninghouder met betrekking tot het watergerelateerde deel het AV-AOIC hebben geactualiseerd op het volgende punt: De taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de acceptatie en verwerking van afvalwater op de AWZI dienen aangepast te worden aan de nieuwe organisatiestructuur van Odfjell. 2. De in het eerste lid bedoelde actualisatie moet in overleg met de waterbeheerder worden opgesteld en behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. Voorschrift 5 Verwerking van tank en Ieidingwaswater van nieuwe producten op de AWZI 1. Nieuwe producten die mogelijk in het afvalwater terechtkomen, moeten door de vergunninghouder volgens de systematiek van de verwerkingsmatrix worden beoordeeld. 2. De vergunninghouder mag de volgende afvalwaterstromen zonder toestemming van de waterbeheerder in de AWZI verwerken: • het voor en hoofdwaswater van nieuwe producten die volgens de verwerkingsmatrix op A ingedeeld zijn, • het hoofdwaswater van nieuwe producten die volgens de verwerkingsmatrix op B ingedeeld zijn. 3. Het resultaat van de beoordeling van een nieuw product conform de verwerkingsmatrix dient vervolgens in een overzicht geregistreerd te worden. Voorschrift 6 Onderzoek gebruik Henri,’ Coëfficiënt 1. Uiterlijk 9 maanden na het inwerkingtreden van deze vergunning moet de vergunninghouder bij de waterbeheerder een onderzoeksvoorstel gericht op de mogelijkheden om de Henry coëfficiënt te gebruiken voor het bepalen van de verwijdering van stoffen in de flocculatie/flotatie zuiveringsstap. 2. Het in het eerste lid bedoelde onderzoeksvoorstel moet in overleg met de waterbeheerder worden opgesteld en behoeft v66r uitvoering van het onderzoek de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder.. 3. Uiterlijk 6 maanden na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel door de waterbeheerder moet het onderzoek zijn uitgevoerd en de uitkomsten van het onderzoek (het onderzoeksrapport) bij de waterbeheerder zijn ingediend. 4. Het in het derde lid genoemde onderzoeksrapport behoeft de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 6 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 7 Onderzoek afkoppelen van schoon hemelwater
Nummer RWS-2015/16293 I/M
1. Uiterlijk 12 maanden na het inwerkingtreden van deze vergunning moet de vergunninghouder bij de waterbeheerder een onderzoeksvoorstel gericht op de mogelijkheden om de hoeveelheid hemelwater die naar de AWZI gevoerd wordt te reduceren indienen. 2. Het in het eerste lid bedoelde onderzoeksvoorstel moet in overleg met de waterbeheerder worden opgesteld en behoeft v66r uitvoering van het onderzoek de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. 3. Uiterlijk 6 maanden na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel door de waterbeheerder moet begonnen zijn met de implementatfe van het project. 4. Uiterlijk 3 maanden na oplevering van afzonderlijke afgekoppelde terreinonderdelen dient Odfjell een bijgewerkte rioleringstekening in te dienen bij de waterbeheerder. Voorschrift 8 Meten en registreren 1. Het afvalwater afkomstig van de AWZI moet te allen tijde kunnen worden onderworpen aan continue debietmeting (met registratie en integratie) en bemonstering ter verzameling van steekmonsters. Het afvalwater moet veilig kunnen worden bemonsterd. 2. De vergunninghouder moet de kwaliteit en kwantiteit van het afvalwater (en ingenomen oppervlaktewater) conform het in de aanvraag opgenomen beheersplan bewaken. 3. Wijzigingen in het beheersplan zoals bijvoorbeeld het ontwerp, constructie, plaats van de meet- en bemonsteringsvoorzieningen en het wijzigen van de bemonsteringfrequentie behoeven voor uitvoering de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. Voorschrift 9 Onttrekken van water 1. Het te onttrekken oppervlaktewater uit de 3e Petroleumhaven en Geulhaven mag uitsluitend gebruikt worden voor: a. het op druk houden van het interne bluswaternet; b. koelwater van de PID-installatie; c. het spoelen van tanks, leidingen, pompen en slangen; d. het uitvoeren van testen met opslagtanks en leidingen; e. het testen van blussystemen. 2. De hoeveelheid in te nemen oppervlaktewater zoals bedoeld in lid 1, mag niet meer bedragen dan 4100 m3/uur uit de 3e Petroleumhaven en 1270 m3/uur uit de Geulhaven. 3. De locatie van de innamepunten is aangegeven in bijlage 4 van deze vergunning. Het water mag uitsluitend via deze punten worden onttrokken.
RWS ONGECLASSIFECEERD
Pagina 7 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 10 Bescherming van vissen en andere waterorganismen
Nummer Rws2015/16293 VN
De snelheid van het te onttrekken oppervlaktewater mag ter plaatse van de innamepunten niet meet bedragen dan 0.3 meter per seconde. Voorschrift 11 Doelmatig beheer van zuivering technische voorzieningen De zuivering technische voorzieningen, innamepunten van oppervlaktewater en de meet- en controlevoorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend. Voorschrift 12 Voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden 1. Bij voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden, niet zijnde een ongewoon voorval, die gevolgen kunnen hebben op de kwaliteit van het te lozen afvalwater moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken. 2. Van een dergelijke voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheid moet de vergunninghouder de waterbeheerder vooraf in kennis stellen. 3. De vergunninghouder verstrekt de waterbeheerder gegevens met betrekking tot: de betreffende situatie, de aanvang en de tijdsduur van de uitvoering; de gevolgen van de situatie op de kwaliteit van het vrijkomende afvalwater; de voorzorgsmaatregelen die worden genomen om nadelige gevolgen van de lozing voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel te beperken; de uitvoeringsalternatieven die overwogen zijn om nadelige gevolgen van de lozing voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel te beperken; de gevolgen op de kwaliteit van het te lozen afvalwater. 4. De in het derde lid genoemde maatregelen behoeven voor aanvang van de uitvoering de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder.. -
-
-
-
-
Voorschrift 13 Maatregelen bij een ongewoon vooival binnen de inrichting 1. Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft de vergunninghouder, onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen van dat ongewoon voorval voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. 2. Degene die een inrichting drijft, waarin zich een voorval, als hiervoor bedoeld, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan de waterbeheerder.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 8 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
3. Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; 4. Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de vergunninghouder in overleg met de waterbeheerder gegevens over de maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Voorschrift 14 Contactpersoon 1. De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd. 2. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de contactgegevens zijn (naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. 3. Wijzigingen hierin moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 9 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
II.
Maatwerkbesluit
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Gelet op de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Waterwet en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt: Op grond van artikel 3.6, eerste en vierde lid en artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden de volgende maatwerkvoorschriften gesteld aan de lozing van koelwater en ketelwater afkomstig van Odfjell Terminals Rotterdam B.V. te Rotterdam op de 3 Petroleumhaven. De volgende voorschriften gelden naast de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voorschriften maatwerkbesluit
4.
Voorschrift 1 Koelwater 1. Het koelwater mag slechts in het oppervlaktewater worden gebracht als de navolgende grenswaarden niet worden overschreden:
Lozingspunt
Warmtevracht (MW) Maximaal
Innamepunt
24
Onttrekking Koelwater PID 01 & 02
1
De vermelde warmtevracht wordt berekend aan de hand van de volgende formule: P(MWth)=Qx1Txcp=Qx1Tx4.187 waarin: P = Warmtelast (MWth) Q = Koelwaterdebiet (m3/ s) =
cp
=
Temperatuurverschil over het koelsysteem (K) Soortelijke warmte (4187 J / kg / K)
2. De temperatuur van het geloosde koelwater moet worden bepaald op het meetpunt 1. 3. De locatie van het meetpunt voor koelwater en het innamepunt van het koelwater zijn aangegeven in bijlage 1. 4. Aan het koelwater dat wordt geloosd via meetpunt 1 mogen additieven worden toegevoegd indien deze in bijlage 3 zijn benoemd voor deze toepassing.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 10 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
5. Het gehalte aan Vrij beschikbaar chloor mag op het meetpunt 1 in een steekmonster niet meet bedragen dan 0.2 mg/l. Dit is een theoretische lozingseis.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Voorschrift 2 Additieven ketelwaterspui Aan het ketelwater dat wordt geloosd via lozingspunt 2 mogen additieven worden toegevoegd indien deze in bijlage 3 zijn benoemd voor deze toepassing. 5.
Aanvraag om vergunning
5.1 Aanleiding Odfjell heeft bij besluit van 5 augustus 2004 een watervergunning, met kenmerk AWE/2004.8395 1, gekregen tot uiterlijk 17 augustus 2014 voor het in een oppervlaktewater brengen van stoffen in de 3e Petroleumhaven, de Geulhaven en de Oude Maas en het onttrekken van water aan de 3e Petroleumhaven. Op 31 december 2013 heeft Odfjell een aanvraag ingediend voor een nieuwe watervergunning, omdat de huidige vergunning op 17 augustus 2014 zou komen te vervallen. Met de wijziging van 28 juli 2014 is de vergunning omgezet naar een vergunning voor onbepaalde tijd. Omwille van actualisatie van de vergunning is besloten een nieuwe vergunning te verlenen. 5.2 Bedrijfssituatie Op twee bedrijfsterreinen aan de Oude Maasweg 5 en 6 is Odfjell Terminals Rotterdam B.V. gevestigd. In het verleden hadden deze bedrijfsterreinen ieder hun eigen watervergunning. Momenteel vallen deze bedrijfsterreinen beide onder Odfjell Terminals Rotterdam B.V. Odfjell slaat diverse soorten vloeistoffen (organische chemicaliën, minerale olieproducten en (gevaarlijke) afvalstoffen) op en over in tanks. De vloeistoffen worden aan- en afgevoerd met binnenvaart- en zeeschepen en transport met treinwagons, vrachtwagens (ketelwagens, tanktrucks en tankcontainers) en Ieidingwerk. Op het terrein is een uitgebreid leidingwerk aanwezig, waarmee de tanks en laad- en losfaciliteiten met elkaar zijn verbonden. De inrichting heeft een totale opslagcapaciteit van 1,7 miljoen m3.
Op het terrein aan de Oude Maasweg 6 worden de volgende activiteiten uitgevoerd; in werking hebben van steigers ten behoeve van op- en overslagactiviteiten met schepen; opslag van stoffen, afkomstig van het laboratorium en monstername, in een PGS- 15-voorziening; bewerking van vloeistofstromen door destillatie op de PID-installatie; het zuiveren van afvalwater dat ontstaat als gevolg van bedrijfsprocessen; het leveren van utilities aan schepen. -
-
-
-
-
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 11 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Op het terrein aan de Oude Maasweg 5 worden de volgende activiteiten uitgevoerd: in werking hebben van steigers ten behoeve van op- en overslagactiviteiten met schepen; opslag van stoffen, afkomstig van het laboratorium en monstername, in een PGS- 15-voorziening; het leveren van utilities aan schepen.
Nummer
Rws-2o15/162g3 1/M
-
-
-
De hoofdactiviteiten op het terrein van Odfjell is het op- en overslaan van chemicaliën, en het bewerken van vloeistoffen door middel van destillatie in de PID-installatie. Deze installatie is bestemd voor het scheiden van bulkvloeistoffen (veelal aatdoliefracties) en het bewerken van (van derden ingenomen) afvalstoffen door middel van destillatieprocessen. Op het terrein van Odfjell is verder een aantal ondersteunende faciliteiten aanwezig zoals kantoorgebouwen, stook- en stoomketels, dampverwerkingsystemen, intern leidingwerk voor transport van onder andere stoom, olie, bluswater en riolering en een afvalwaterzuivering. De afvalwaterzuivering wordt tevens gebruikt voor het verwerken van afvalwater van derden. Op het terrein van Odfjell is tevens een contractorpark aanwezig. De inrichting is volgens categorie la van bijlage 1 onderdeel B van het Besluit omgevingsrecht (afgekort: Bor) aangewezen als vergunningsplichtige inrichting, aangezien het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is. De inrichting valt daarnaast onder categorie 1.3, onder a van bijlage 1 onderdeel C van het Bor door totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van 15 MW1 of meet, en categorie 1.3 onder b voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer. De inrichting is onder andere bestemd voor: de opslag van aardolie en koolwaterstoffen zoals bedoeld in categorie 5.3 van bijlage 1 onderdeel C van het Bot; voor het behandelen en reinigen van afvalwater zoals bedoeld in categorie 27.1 van bijlage 1 onderdeel C van het Bot; daarnaast is categorie 28.4 van bijlage 1 onderdeel C van het Bor van toepassing voor: o het opslaan van afvalstoffen, die buiten de inrichting afkomstig zijn (categorie 28.4, lid a onder 5); o het overslaan van afvalstoffen, die buiten de inrichting afkomstig zijn (categorie 28.4 lid b onder 2); o het verwerken of vernietigen van, buiten de inrichting afkomstige, gevaarlijke afvalstoffen (categorie 28.4 lid c onder 2).
-
-
-
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 12 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
5.3 Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd Odfjell vraagt vergunning aan voor het brengen van stoffen in de oppervlaktewaterlichamen 3e Petroleumhaven, Geulhaven en Oude Maas en voor het onttrekken van water aan de 3e Petroleumhaven en Geulhaven.
Nummer RwS2015/16293 I/M
5.4
Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de handelingen plaatsvinden De activiteiten vinden plaats in de 3 Petroleumhaven en de Geulhaven. Deze oppervlaktewateren maken deel uit van het oppervlaktewaterlichamen Nieuwe Waterweg. Tevens loost Odfjell Terminals Rotterdam B.V. schoon hemelwater op de Oude Maas (benedenstrooms het Hartelkanaal), onderdeel uitmakend van het oppervlaktewaterlichaam Nieuwe Maas. Omdat er uitsluitend schoon hemelwater wordt geloosd op de Oude Maas wordt dit oppervlaktewaterlichaam niet beschreven in deze Watervergunning. Het KRW-waterlichaam Nieuwe Waterweg behoort tot de overgangswateren, categorie 02, (estuarium met matig getijdenverschil) en wordt aangemerkt als kunstmatig waterlichaam. Dat wil zeggen een waterlichaam dat door menselijk toedoen tot stand is gekomen. Voor de sterk veranderde en kunstmatig aangelegde wateren wordt geaccepteerd dat er menselijk beïnvloeding plaatsvindt en dat daardoor de Goed Ecologische Toestand (GET) niet meer te bereiken is. Volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) is het doel voor deze wateren de ecologische toestand die maximaal kan worden bereikt met gelijkblijvende (menselijke verstoring van de) hydromorfologie. Deze toestand wordt omschreven als het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). Functies van het watersysteem Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2009-2015 (BPRW). Een groot deel van het beheer is gericht op de instandhouding van de basisfuncties en de bijbehorende infrastructuur. Uitgangspunt is daarbij te voldoen aan de wettelijk vastgestelde eisen en doelstellingen. Als de basisfuncties op orde zijn, ontstaan ook gunstige condities voor de gebruiksfuncties. Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater is bijvoorbeeld een voorwaarde voor de winning van drinkwater en voor zwemmen. De aanwezigheid van voldoende water is belangrijk voor de scheepvaart en de natuur.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 13 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voor het waterlichaam Nieuwe Waterweg zijn in het BPRW, naast de functies die mogelijk vallen onder de beschermde gebieden, de navolgende gebruiksfuncties beschreven: • Koelwater. • Energie. • Watersport, oeverrecreatie en pleziervaar.t • Beroeps- en sportvisserij. • Oppervlaktedelfstoffen. • Archeologie, cultuurhistorie en landschap. • Landbouw.
Nummer RwS-2015/16293 I/M
Beschermde gebieden: Voor de gebruiksfuncties drinkwater, zwemwater, vis- en scheipdierwater en natuur gelden aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. Deze functies vallen onder beschermde gebieden. Binnen het waterlichaam Nieuwe Waterweg zijn geen zwemwaterlocaties. Verder is de Nieuwe Waterweg niet aangewezen als Natura 2000 gebied of als scheipdierwater en liggen er geen innamepunten voor drinkwater. Voor dit waterlichaam zijn de strengere doelen voor beschermde gebieden dan ook niet van toepassing. De doelen (en maatregelen) op basis van het generieke beleid zijn dusdanig dat er geen sprake is van achteruitgang van de toestand van het waterlichaam. De kwaliteit van het waterlichaam zal voor alle parameters/kwaliteitselementen minimaal gelijk blijven. Chemische toestand: In de Nieuwe Waterweg (meetpunt Maassluis; toetsingspunt voor dit waterlichaam) vindt geen normoverschrijding plaats van prioritaire stoffen in water. Van de overige relevante stoffen voldoen koper, kobalt, zink en som PCB’s in zwevend stof niet aan de norm. Kobalt overschrijdt de MAC waarde. Voor de locatie Maassluis zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om correctie op achtergrondgehalte en biobeschikbaarheid uit te voeren. De metalen koper, kobalt en zink worden daardoor aangemerkt als aandachtsstof. Dit geldt ook voor uranium en boor. PCB’s zijn afkomstig van historische verontreiniging. De productie en het gebruik van PCB’s is (inter)nationaal niet meer toegestaan. Deze verbodsbepalingen zullen, in combinatie met de sanering van waterbodems, leiden tot een aanzienlijke reductie in emissies van PCB’s.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 14 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Ecologische toestand: De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de situatie van de biologische kwaliteitselementen en de hiervoor beschreven hydromorfologische en chemische kwaliteit voor overige relevante stoffen en fysisch-chemische parameters. Voor het waterlichaam Nieuwe Waterweg zijn de volgende ecologische kwaliteitselementen relevant: • fytoplankton • macrofauna en • vissen.
Nummer Rws-2o15/;6293 I/M
De huidige situatie per kwaliteitselement, ten opzichte van de natuurlijke referentie, is weergegeven in de onderstaande tabel Kwaliteitselement Fytoplankton Macroalgen en Fytobenthos Macrofauna Vissen
2006 t/m 2008 0,69
Doelen
-
-
0,34 0,52
0.35 0.53
0.60
=
GEP
Beoordeling Goed Matig Matig
In de situatie van 2009 voldoet fytoplankton al wel aan de goede ecologische toestand (GET) van de natuurlijke referentie. Macrofauna en vissen scoren lager. Maatregelenpakket Er zijn voor het waterlichaam Nieuwe Waterweg geen specifieke maatregelen voor verbetering van de chemie en nutriëntenbelasting opgenomen die van invloed zijn op dit besluit. 5.5 Overzicht afvalwaterstromen De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van de volgende vergunningplichtige afvalwaterstromen: • • • • • • • • •
Afvalwater afkomstig van het ontwateren en spoelen van de PID-installatie; Tank- en leidingwaswater van het reinigen van tanks en leidingen, pompen en slangen; Afvalwater afkomstig van derden; Tankdrainwater afkomstig van de tanks waar producten zijn opgeslagen; Stoomcondensaat; Waswater van de containerwasplaats; Waswater van de mobiele scrubbers; Laboratoriumafvalwater van de AWZI en van de PID; Hemelwater afkomstig van bodembeschermde voorzieningen.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 15 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Afvalwater afkomstig van de PID -installatie In de PID-installatie komt procesafvalwater vrij. Naast deze afvalwaterstroom komt spoelwater vrij uit de PID-installatie. Bij het spoelen van de procesapparatuur komt geconcentreerd voorspoelwater vrij en minder geconcentreerd hoofdspoelwater. Het voorwaswater wordt afgevoerd naar een externe verwerker. Het hoofdspoelwater wordt samen met het procesafvalwater apart opgeslagen en geanalyseerd. Afhankelijk van de kwaliteit wordt het afvalwater naar de AWZI of naar een externe verwerker getransporteerd. Indien het afvalwater in de AWZI verwerkt kan worden, volgens de verwerkingsmatrix, wordt het voorwaswater op de awzi geloosd. De totale lozing van de PID-installatie op de awzi bedraagt maximaal 20 m3 per dag.
Nummer
Rws-2015/16293 IJM
Tank- en leidingwaswater Bij het wassen van tanks, leidingen, slangen en pompen komt waswater vrij. Dit waswater wordt naar de awzi getransporteerd of wordt naar een externe verwerker gebracht conform de verwerkingsmatrix. Transport naar de AWZI gebeurt door middel van leidingwerk. Het debiet bedraagt gemiddeld 550 m3/dag. Odfjell voert momenteel een pilot uit om waswater met vacuümwagens naar de AWZI af te voeren in plaats van via de riolering. De verwerking vindt dan op dezelfde wijze plaats (via de AWZI), maar het intern transport is gewijzigd. Tankdrainagewater Bij het drainen van tanks komt drainwatervrij. Het drainen van tanks wordt uitgevoerd om de opslagtank te ontdoen van de resten water dat uit het product is gezakt. Afhankelijk van de soort en aard van de opgeslagen stoffen wordt het vrijkomende drainwater naar de AWZI of een externe verwerker getransporteerd conform de verwerkingsmatrix. Dit betreft met maximaal 10 m3 per dag een kleine stroom. Afvalwater van derden (continu en batchgewijs) Afvalwater van derden wordt per persleiding (twee persleidingen) aangevoerd. Het totale debiet bedraagt maximaal 20 m3/uur. De stromen van Vopak UR en Vopak Chemiehaven zijn stromen van een gelijksoortig karakter als de afvalwaterstromen van de Odijeil terminal, en worden verwerkt op de AWZI. De aanvoer van afvalwater kan per leiding, as, trein of schip plaatsvinden. Dit afvalwater bestaat uit afvalwater afkomstig van diverse bedrijven. De acceptatie en verwerking van dit afvalwater vindt plaats aan de hand van de verwerkingsmatrix. Stoomcondensaat Tanks en leidingen voor specifieke stoffen kunnen verwarmd worden met stoom. Hierbij komt stoomcondensaat vrij. Via het rioolsysteem wordt 200 liter per dag stoomcondensaat afgevoerd naar de AWZI waar het verwerkt wordt.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 16 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Waswater afkomstig van de containerwasplaats Met behulp van warm water worden mobiele voorpompbakken, containers, slangen, apparatuur en appendages inwendig gereinigd. Het vrijkomende afvalwater, maximaal 1 m3 per dag, wordt aan de hand van de verwerkingsmatrix beoordeeld en op de AWZI verwerkt, of naar een externe verwerker afgevoerd.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Waswater afkomstig van mobiele scrubbers Voor het schoonmaken van tanks en leidingen wordt een vacuümwagen ingezet. Vanuit deze vacuümwagen komen dampen vrij, die worden afgevoerd naar een mobiele scrubber. en scrubber wordt ingezet voor specifieke stoffen en maakt meestal gebruik van water, gasolie, natronloog of een andere stof, afhankelijk van de aard van de af te vangen dampen. Indien een scrubber verzadigd is wordt aan de hand van de verwerkingsmatrix de verwerkingsroute voor het afvalwater bepaald. Indien de afvalwaterstroom geschikt is voor verwerking op de AWZI, wordt het afvalwater afgevoerd naar de AWZI nadat monstername is uitgevoerd. Water afkomstig van het bluswatersysteem Het bluswatersysteem wordt op verschillende momenten getest op de goede werking door het opstarten van de bluswaterpompen en het testen van de aanwezige voorzieningen. Ook wordt het bluswatersysteem op druk gehouden door de aanwezige jockeypompen zodat bij een eventuele brand het blussysteem op druk is en snel te gebruiken is. Bij het testen van het blussysteem wordt opgepompt oppervlaktewater via monitoren op de kades direct in het oppervlaktewater geloosd of via een aanwezige spuileiding van het bluswatersysteem in het oppervlaktewater geloosd. Laboratoriumafvalwater afkomstig van de PID-installatie en de A WZI Odijell beschikt over twee laboratoria: één laboratorium voor werkzaamheden ten behoeve van de PID-installatie en het andere laboratorium voor de AWZI. Het afvalwater, afkomstig uit het laboratorium van de PID-fnstallatie, bestaat voornamelijk uit schoonmaakwater. Dit schoonmaakwater komt vrij bij de schoonmaakwerkzaamheden van het laboratorium en het glaswerk en wordt verwerkt op naar de AWZI. Het laboratoriumafvalwater, dat vrijkomt in het laboratorium van de AWZI, wordt ook naar de AWZI afgevoerd. In dit laboratorium wordt afvalwater geanalyseerd. Uit dit laboratorium komen geen oplosmiddelen of chemicaliën vrij. Hemelwater afkomstig van bodembeschermende of vloeistofkerende voorzieningen Op verschillende locaties op het terrein van Odfjell zijn bodembeschermende of vloeistofkerende voorzieningen aangebracht. Hemelwater dat op deze voorzieningen valt is mogelijk verontreinigd door de bedrijfsvoering en wordt na een visuele beoordeling via de pompen afgevoerd naar de AWZI.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 17 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
5.6 Zuiveringstechnische voorzieningen (AWZI) Het afvalwater afkomstig van de verschillende activiteiten op het bedrijfsterrein wordt, voordat het in een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht, door een zuiveringstechnische voorziening (AWZI) geleid. Deze AWZI bestaat achtereenvolgens uit de navolgende voorzieningen:
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Olieafscheider en bezinktank Het aangevoerde afvalwater wordt via het verdeelwerk naar de olieafscheider en bezinktank getransporteerd. In deze stap worden niet en slecht oplosbare stoffen afgescheiden. De drijflagen op het water worden verwijderd en apart afgevoerd. Chemische zuivering Vervolgens komt het water in de egalisatietanks terecht. In deze tanks wordt het extern aangevoerde afvalwater en het water van OTR gemengd. Dit mengen heeft als voordeel dat de aanvoer van dezelfde kwaliteit afvalwater constanter is. Hierdoor kan de chemicaliëndosering worden ingesteld op een gemiddelde waarde. In de flocculatie/flotatietanks (FFU-unit) wordt de in het afvalwater aanwezige geëmulgeerde olie vervolgens door middel van flocculatie en flotatie verwijderd. Als flocculant wordt polyelectroliet (PE) toegevoegd. Voor de vlokvorming wordt polymeer toegevoegd. De gevormde vlokken stijgen met behulp van fijne luchtbelletjes naar de wateroppervlakte. De hierbij gevormde drijfiaag wordt afgeschoven en het afgescheiden materiaal wordt naar een aparte tank afgevoerd en vervolgens naar een externe verwerker gebracht. In de selector wordt het afvalwater vervolgens weer in contact gebracht met retourslib. De selector is belucht om een goed bezinkbaar slib te verkrijgen. Door de hoge vlokbelading wordt de groei van draadvormige organismen bestreden. Biologische zuivering De biologische zuivering bestaat uit een zogenoemde carrousel, een nabezinktank en een slibindikker. In de carrousel wordt het afvalwater gezuiverd met behulp van bacteriën. Deze bacteriën zorgen voor een biologische afbraak van de stoffen. Het slib wordt in suspensie gehouden door de puntbeluchters, die ook zorgen voor de inbreng van zuurstof voor de bacteriën. Het slib wordt continu afgevoerd naar de nabezinktank. In de nabezinktank zakt het slib naar de bodem, terwijl het afvalwater over de rand in een goot van de tank stroomt. Dit water wordt vervolgens naar de zandfilters getransporteerd om het eventueel meegevoerd zwevend stof af te vangen. Het slib wordt voor een deel teruggevoerd via de selector naar de biologische zuivering. In en op het zandbed is een biologische laag ontstaan waardoor nazuivering plaatsvindt. Het gezuiverde afvalwater wordt vervolgens op het oppervlaktewater geloosd. Het slib, dat wordt afgescheiden uit de nabezinktank, wordt voor een deel weer teruggevoerd naar de bioloog en het overige slib (het zogenoemde surplusslib) wordt naar de secundair slibindikker getransporteerd. In deze indikker wordt het surplusslib, dat nog zeer waterig van samenstelling is, ontwaterd tot een slibgehalte met een droog stofgehalte tussen 2 % en 4 %.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 18 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Vervolgens wordt dit slib getransporteerd naar de slibdroogbedden. Slib wordt nooit rechtstreeks vanuit de slibindikker naar een externe verwerker afgevoerd. In deze droogbedden wordt het slib onder natuurlijke omstandigheden verder ontwaterd. Het gedroogde slib wordt afgevoerd naar een externe verwerker.
Nummer RwS20;5/16293 I/M
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de AWZI, alsmede voor een toelichting op de werking ervan, wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.8 van de aanvraag. 6.
Samenhang met overige wet- en regelgeving
Activiteitenbesluit milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de watervergunning worden opgenomen. In bijlage 1, onderdelen B en C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt aangegeven of voor de inrichting een vergunningplicht geldt. Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan sindsdien ook op inrichtingen met een IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C-inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type C-inrichting. Binnen Odfjell vinden activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel) activiteiten moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit het Activiteitenbesluit: 1. Paragraaf 3.1.1: Lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering; 2. Paragraaf 3.1.2: Lozen van grondwater bij ontwatering; 3. Paragraaf 3.1.3: Lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van bodembeschermende voorzieningen; 4. Paragraaf 3.1.4: Behandelen(lozen)van huishoudelijk afvalwater op locatie. -
-
6.1 Gemengde samengestelde lozingen Een aantal van de onder de werking van het activiteitenbesluft vallende afvalwaterstromen op het terrein van Odfjell worden naar de AWZI geleid. In de AWZI worden deze samen met de vergunningplichtige stromen behandeld. De lozing van de AWZI moet dan ook gezien worden als een samengestelde lozing.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 19 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Lozen van grondwater afkomstig van bodemsanerin gen De lozing van grondwater afkomstig van bodemsaneringen valt volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en daarom niet vergunningplichting. Het lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering is geregeld in artikel 3.1 van het Activiteitenbesluit. Het opgepompte en voorgezuiverde grondwater wordt als een gemengde samengestelde lozing via de AWZI geloosd op oppervlaktewater.
Nummer RwS2015/16293 I/M
In voorschrift 2 zijn lozingseisen opgenomen waarbij rekening is gehouden met de samengestelde lozing als gevolg van het uitvoeren van de bodemsaneringen. Ten aanzien van de stoffen ETEX en onopgeloste stoffen worden in voorschrift 2 van de watervergunning tevens eisen gesteld. Aangezien deze stoffen tevens voortkomen uit de procesvoering van Odfjell, is op het lozingspunt niet te achterhalen of eventueel aangetroffen stoffen afkomstig zijn van een bodemsanering dan wel het productieproces. Lozen van grondwater afkomstig van bronneringen De lozing van grondwater afkomstig van bronneringen valt volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en daarom niet vergunningplichting. Het lozen van grondwater afkomstig van bronneringen is geregeld in artikel 3.2 van het Activiteitenbesluit. Indien het opgepompte grondwater geen verontreinigingen bevat die het gevolg zijn van bodemverontreinigingen, kan dit, mits het voldoet aan de eisen die in artikel 3.2 van het Activiteitenbesluit zijn gesteld geloosd worden op het oppervlaktewater. Een van de methoden waarop invulling gegeven kan worden aan de zorgplicht, is door de kwaliteit van het bronneringswater te monitoren, en indien noodzakelijk ervoor te kiezen om dit water te behandelen in een zuiveringsinstallatie. Indien gekozen wordt om bronneringswater op de AWZI te brengen, is er sprake van een gemengde samengestelde lozing. Lozen van huishoudelijk afvalwater Huishoudelijk afvalwater dat op de locatie geproduceerd wordt tevens verwerkt op de AWZI. In voorschrift 2 van de watervergunning zijn lozingseisen opgenomen waarbij rekening is gehouden met de samengestelde lozing als gevolg van het verwerken van huishoudelijk afvalwater op de locatie. Ten aanzien van de onopgeloste stoffen en het chemisch zuurstofverbruik worden in voorschrift 2 van de watervergunning tevens eisen gesteld aan steekmonsters. Deze eisen zijn strenger dan de eisen die in het Activiteitenbesluit gesteld worden. Ten aanzien van het biologisch zuurstofverbruik worden in het Activiteitenbesluit eisen gesteld, in de watervergunning worden hier geen eisen aan gesteld. Aangezien het biologisch zuurstofverbruik ook beïnvloed wordt door de overige procesvoering van Odfjell, is op het lozingspunt niet te achterhalen of het aangetroffen biologisch zuurstofverbruik afkomstig is van het verwerken van huishoudelijk afvalwater.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 20 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
De relatie tussen biologisch- en chemisch zuurstofverbruik is bij Odfjell zodanig dat indien voldaan wordt aan de eis die in de vergunning gesteld is voor chemisch zuurstofverbruik, het naleven van de eis ten aanzien van biologisch zuurstofverbruik uit het Activiteitenbesluit geen additionele inspanning vereist.
Nummer RwS2015/16293 I/M
6.2 Aanvraag maatwerkbesluit Een aantal van de afvalwaterstromen die voorkomen bij Odfjell vallen onder het Activiteitenbesluit. Er zijn echter een aantal activiteiten waarbij het noodzakelijk is middels een maatwerkbesluit een aantal specifieke onderdelen te reguleren. 6.3 Reden maatwerkbesluit Koelwater Het betreft een aanvraag om op grond van artikel 3.6, lid 4, van het Activiteitenbesluit, een maatwerkvoorschrift te verlenen voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van 24MW via lozingspunt 1. Daarnaast vraagt Odfjell op grond van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit een maatwerkvoorschrift voor het toepassen van additieven om het ketelwater te conditioneren. 6.4 Koelwater Bij het productieproces van Odfjell komt koelwater vrij. Het koelwater heeft een totale warmtevracht van 24 MW. Het debiet is circa 48000 m3/dag. Odfjell loost de stroom via lozingspunt 1 op de 3e Petroleumhaven. Het lozen van koelwater is geregeld in § 3.1.5 van het Activiteitenbesluit. In artikel 3.6, tweede lid, wordt onder andere voorgeschreven dat het lozen van koelwater is toegestaan indien de warmtevracht niet meer bedraagt dan 1000 Kilojoule per seconde (1 MW), indien het een aangewezen oppervlaktewaterlichaam betreft. De 3e Petroleumhaven maakt onderdeel uit van het waterlichaam Nieuwe Waterweg en is een aangewezen oppervlaktewater. De waterbeheerder kan echter, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, bij maatwerkvoorschrift het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht (zijnde 1 MW) dan bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, toestaan. In het geval van Odfjell wordt er in totaal 24 MW warmte geloosd via lozingspunt 1. Omdat de warmtevracht van de lozing groter is dan 1 MW en kleiner dan 50 MW en aan het koelwater additieven worden toegevoegd past deze lozing binnen de reikwijdte van het maatwerk. 6.5 Koelwater additieven Het is een bekend gegeven dat in koelsystemen, met oppervlaktewater als koelmedium, aangroei kan optreden. Aangroei leidt tot verminderde warmteoverdracht van het systeem en kan zelfs zorgen voor een volledige verstopping van het systeem. Om aangroei te voorkomen in het koel- en ketelwater voegt Odfjell een additief toe aan het ingenomen oppervlaktewater. De beoordeling van deze stoffen vindt plaats zoals beschreven in paragraaf 7.2. Een overzicht van de stoffen is weergegeven in bijlage 3. RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 21 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
De stoffen, die worden gebruikt zijn noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het koelsysteem. Alternatieve middelen met aan ABM indeling C zijn op dit moment niet voorhanden voor de installatie van Odfjell. Odfjell gebruikt zo weinig mogelijk van de bovengenoemde producten. Op basis van bovenstaande argumenten is in voldoende mate voldaan aan de inspanningsverplichting om het lozen van de stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
Nummer RWS2015/16293 I/M
6.6 Beleid ten aanzien van warmtelozingen Sinds 21 juni 2005 is het CIW rapport “beoordelingssystematiek warmtelozingen” vastgesteld. Dit rapport beoordeelt thermische lozingen op basis van de emissie-immissieaanpak. Belangrijke uitgangspunten zijn minimalisatie van de ecologische gevolgen van de opwarming van het oppervlaktewater en van de inname van oppervlaktewater voor koeldoeleinden. In het rapport wordt geconcludeerd dat minimalisatie van het debiet grotere voordelen voor het aquatische milieu lijkt op te leveren dan strikte limitering van de lozingstemperatuur. Door minimalisatie van het debiet worden minder organismen ingezogen, wordt het gebruik van chemicaliën gereduceerd en wordt er minder energie verbruikt. In dit rapport wordt een aantal berekeningsmethodes aangedragen om de lozing van warmte te beoordelen. Binnen Rijkswaterstaat is afgesproken dat als eerste beoordeling van de koelwaterlozing de sneltoets gebruikt zal worden (bijlage 3 en 4 van het CIW-rapport). De sneltoets bestaat uit een mengzone- en een opwarmingstoets. De mengzonetoets vergelijkt, op basis van een worstcasebenadering, de grootte van de warmtepluim met de grootte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Volgens deze toets mag de natte dwarsdoorsnede (T> 30°C) van de pluim niet meer zijn dan ¼ van de natte dwarsdoorsnede van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Indien de lozing lager scoort dan ¼ voldoet de lozing, zelfs onder de slechtste omstandigheden, aan het beoordelingskader uit het CIW-rapport. Als de lozing hoger scoort dan ¼ kan het zijn dat de lozing niet voldoet. De waterbeheerder kan in dat geval aanvullende eisen aan de lozing stellen zoals het koppelen van de omvang van de warmtelozing aan de actuele afvoer en de temperatuur van het oppervlaktewater. De opwarmingstoets brengt de opwarming van het oppervlaktewater na volledige menging in kaart. Er wordt rekening gehouden met de andere warmtelozingen die plaatsvinden op hetzelfde watersysteem. Het oppervlaktewater mag per lozer niet meer dan 3°C worden opgewarmd. Bij de opwarmingstoets wordt uitgegaan van een maximale temperatuur van 28°C (water aangewezen voor karperachtigen), welke 98% van de tijd niet mag worden overschreden. De achtergrondtemperatuur wordt per stroomgebied aangewezen. Indien de lozing hoger scoort dan 3 graden opwarming of als de opwarming van de achtergrondtemperatuur leidt tot een overschrijding van de maximale temperatuur (28°C voor water aangewezen voor karperachtigen) voldoet de lozing niet. De waterbeheerder kan in dat geval aanvullende eisen aan de lozing stellen.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 22 van 49
RWS ONGECLASSEFICEERD Datum
De warmtevracht wordt betekend met de formule: P
=
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Q xtJ x p x cp
waarin: P = Warmtelast (Wth) Q = Koelwaterdebiet (m3/ s) = Temperatuurverschil over het koelsysteem (K) p = Soortelijke massa water (1000 kg / m3) cp = Soortelijke warmte (4187 ] / kg / K) Doorgaans wordt de warmtevracht uitgedrukt in MWth en dan wordt de formule: P (MWth) = Q x & x 4.187 6.7 Beleid ten aanzien van stoffen en preparaten Voor het beleid dat ten grondslag ligt verwijs ik naar paragraaf 7.2 van deze vergunning. 6.8 Reden maatwerk additieven Ketelspuiwater Voor bepaalde in het activiteitenbesluit benoemde activiteiten kunnen aanvullende maatwerkvoorschiften worden vastgesteld. Hiervan is gebruik gemaakt met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.1, vierde lid (zorgplicht) van het Activiteitenbesluit. Omdat aan ketelwater additieven worden toegevoegd om ervoor te zorgen dat installatie in goede staat blijft verkeren, kan het ketelspuiwater deze additieven ook bevatten. Om deze reden verzoekt Odfjell om maatwerk om de volgende stoffen aan het ketelwater toe te mogen voegen. De beoordeling van deze stoffen vindt plaats zoals beschreven in paragraaf 7.2 van deze vergunning. Een overzicht van de stoffen is weergegeven in bijlage 3. 7.
Toetsing van de aanvraag watervergunning aan de doelstellingen van het waterbeheer
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het waterbeheer: a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaa rste; b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen. RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 23 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4 van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is gehouden.
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. De effecten op het voorkomen van overstromingen, wateroverlast, waterschaarste of de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem zijn niet significant en spelen geen rol bij dit besluit. 7.1
Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaa m
Landelijk beleid ten aanzien van emïssies Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBI) en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’ houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit: meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering. Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). -
RWS ONGECLASSIFICEERD
-
Pagina 24 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de ‘beste beschikbare technieken gegeven: ‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld’. —
Nummer RWS-2015/16293 I/M
—
In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBT-documenten). Deze zijn weergegeven in de bijlage bij de Mor. De in de bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening. De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste beschikbare technieken. Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen. Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EU-richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor. De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT). De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en benedenstrooms. In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden gehouden bij de vergunningverlening (artikel 6.la Waterbesluit). Verder verwijst de Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (artikel 6.21 in combinatie met artikel 2.1 en 2.10 van de Waterwet en artikel 4 van de Krw).
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 25 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Bij vergunningverlening wordt daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het Handboek Immissietoets is aangegeven. De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen. Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot het voldoen aan de criteria uit de Immissietoets, volgt een analyse van de voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de situatie worden toegestaan. 7.2 Beleid ten aanzien van stoffen en preparaten Rapport ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid water’ Voor een goede uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mate waarin de in het oppervlaktewater te brengen grond en hulpstoffen, tussen- en eindproducten een potentieel gevaar vormen voor het aquatisch milieu. In mei 2000 is hiervoor door de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten (hierna ABM) vastgesteld. De ABM hanteert de parameters en criteria uit de geldende Europese stoffen en preparaten regelgeving die worden geïmplementeerd in de Wet Milieugevaarlijke stoffen. De ABM deelt voor alle bedrijfstakken op een transparante en eenduidige wijze de in het oppervlaktewater te brengen stoffen en preparaten (hierna stof te noemen) in op grond van de eigenschappen. Daarbij geeft de methodiek aan welke saneringsinspanning (emissiebeperkende maatregel) bij een bepaalde stof, gezien de eigenschappen, wenselijk is. Uit de ABM volgt een aanduiding van de waterbezwaarlijkheid en een suggestie voor de saneringsinspanning (651, of waterkwaliteitsaanpak). De ABM is een hulpmiddel bij het vaststellen van de gewenste saneringsinspanning en gaat niet in op het wel of niet gebruiken van een stof, of het beoordelen van de restlozing. De ABM is beschreven in het CIW-rapport “Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid van water”. Zij sluit aan bij de Europese regelgeving inzake het indelen, verpakken en kenmerken van stoffen en preparaten.
RWS ONGECLASSEFICEERD
Pagina 26 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Toetsing huipstoffen Beoordeling hulpstoffen (indien geen aanvullende maatregelen noodzakelijk is) In de aanvraag zijn de resultaten van de ABM-toets beschreven. Uit de aanvraag blijkt dat de lozing van Drewcor 2170 en Ureum niet in overeenstemming zijn met de saneringsaanpak. Aan de hand van de aangeleverde gegevens over deze stoffen is ter verificatie de ABM-toets opnieuw uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de maatregelen ter beperking van de lozing van de aangevraagde stoffen voldoen aan de gewenste saneringsinspanning. Het gebruik van de genoemde hulpstoffen in de aangegeven hoeveelheden wordt daarom vergund. Een overzicht van de huipstoffen wordt weergegeven in bijlage 3.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Regelgeving en beleid voor wat betreft het brengen in of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rij kswateren 2009-20 15. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de waterbeheerder onder gewone omstandigheden. 7.3
Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, watertekort, droogte en verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen. Het onttrekken en/of in een oppervlaktewaterlichaam brengen van water door Odfjell uit de 2e Petroleumhaven en de Geulhaven staat vanuit waterkwantiteitsoogpunt de doelstellingen van het waterbeheer niet in de weg. 7.4 IPPC-installatïe Regelgeving met betrekking tot beste beschikbare technieken voor IPPC-installaties In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan bepalingen die voortvloeien uit de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE, 2010175/EU). Beste Beschikbare Technieken Een hoog niveau van bescherming van het milieu moet worden gerealiseerd door aan deze vergunning voorschriften te verbinden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 27 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken worden toegepast.
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
In de bijlage van de Regeling omgevingsrecht zijn door de minister van Infrastructuur en Milieu documenten aangewezen die gebruikt moeten worden bij het bepalen van de voor de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) en monitoringseisen. In artikel 9.2 van de regeling is bepaald dat rekening moet worden gehouden met de in de bijlage opgenomen relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over BBT. Dit zijn onder andere de zogenaamde bedrijfstakstudierapporten van de Commissie Integraal Waterbeheer en het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water.
Europese informatiedocumenten Tot medio 2012 werden de beste beschikbare technieken weergegeven in zogenoemde ‘BAT reference documents’, kortweg Bref’s. Met de implementatie van de RIE per 1 januari 2013 worden de Bref’s vervangen door zogenaamde ‘BBT-conclusions’. De eerste BBT-conclusies zijn medio 2012 verschenen. De implementatie van de BBT-conclusie zal geleidelijk plaatsvinden zodat er tijdelijk twee typen documenten gehanteerd zullen worden voor het vaststellen van de beste beschikbare technieken. In de Bref’s of BBT-conlusies worden voor een IPPC-installaties per bedrijfstak of per activiteit de beste beschikbare technieken weergegeven. De documenten zijn beschikbaar voor elke industriële activiteit die genoemd wordt in Bijlage 1 van de RI E. Daarnaast zijn er de zogenaamde horizontale Bref’s of BBT-conclusies, waarin de Beste Beschikbare technieken voor een bepaalde activiteit zijn vastgesteld die van toepassing kan zijn voor meerdere industrieën. In Bijlage T van de RIE is aangegeven welke categorieën van industriële activiteiten onder de werkingssfeer van de Richtlijn vallen. In deze bijlage zijn de installaties en activiteiten benoemd. Odfjell Terminals Rotterdam B.V. valt onder categorie 1.1, 5.lb, 5.lj en 5.5. De BREF’s of BBT-conclusies uit de onderstaande tabel zijn van toepassing. Verticale BREF Horizontale BREF
BREF BREF BREF BREF BREF
Op- en overslag Afvalbehandeling Afgas- en afvalwaterbehandeling Koelsystemen Monitoring
Voor het beoordelen van de emissie van BTEX is daarnaast gebruik gemaakt van de BREF Raffinaderijen omdat deze stof in bovenstaande BREF documenten niet beschreven wordt.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 28 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
7.5 Toetsing aan de beste beschikbare technieken (EET) Bij de bepaling van de beste beschikbare technieken voor de onderhavige lozingssituatie, zijn de in artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht vermelde punten en de verplichtingen zoals die in de artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 van het Besluit omgevingsrecht zijn verwoord speciaal in aanmerking genomen. Daarbij is rekening gehouden met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Onderdeel van de aanvraag is een toetsing aan de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling, de BREF Koelsystemen en de BREF Op- en Overslag. In deze toetsingen wordt punt voor punt aangegeven op welke wijze OdIjeIl invulling geeft aan specifieke onderdelen van deze BREF documenten. Met betrekking tot de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling zijn de volgende technieken als BBT aangemerkt • Het gebruik van egalisatietanks om waterzuiveringen gelijkrnatiger te belasten. • Het gebruik van een olie-afscheider en bezinktank om stoffen op basis van fysische eigenschappen te zuiveren. • Het gebruik van een actief slibproces, om biologisch afbreekbare componenten uit het afvalwater te zuiveren. • Het gebruik van fiocculatie en flotatie om stoffen te verwijderen die na toevoeging van een additief andere fysische eigenschappen bevatten. Met betrekking tot de BREF Afvalbehandeling zijn de volgende technieken als BBT aangemerkt: • Het analyseren van nieuwe afvalwaterstromen, voordat deze op een zuiveringsinstallatie geaccepteerd worden. • Het op basis van de analyses selecteren van de juiste zuiveringstechniek voor een afvalwaterstroom. • Het gebruik van een biologische waterzuivering voor het afbreken van biologisch afbreekbare koolwaterstoffen. • Het gebruik van zandfilters als laatste zuiveringsstap om de kwaliteit van het eifluent te waarborgen. Met betrekking tot de BREF Raffinaderijen zijn de volgende technieken als BBT aangemerkt voor het verwijderen van oliën en BTEX. • Het gebruik van meerdere, geschakelde waterzuiveringstechnieken bestaande uit een oliewaterafscheider, een flocculatie-/flotatie-eenheid, en een biologische waterzuivering. • Het gebruik van een biologische waterzuivering met een aeroob en anaerobe corn po fl e nt. • Het gebruik van egalisatietanks om te voorkomen dat verstoringen in procesvoering de werking van de waterzuivering beïnvloeden. Zoals beschreven in paragraaf 5.6 past Odfjell de hierboven beschreven technieken toe in de waterzuivering. De waterzuivering van Odfjell kan dan ook gezien worden als BBT voor de afvalwaterstromen die deze zuivering verwerkt.
RWS ONGECLASSZFICEERD
Pagina 2 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
7.6 Immissietoets Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restiozing leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de beste beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren. Daarnaast geldt voor nieuwe lozingen dat de immissietoets gebruikt moet worden om te beoordelen of de lozing niet onverenigbaar is met de doelstellingen en belangen zoals genoemd artikel 6.21 van de Waterwet. Bij bestaande lozingen kunnen aanvullende eisen bovenop BBT alleen op grond van de immissietoets worden voorgeschreven als de voor de relevante stoffen in het waterlichaam geldende doelstellingen (hetzij de doelstelling op jaargemiddeldebasis (]G-MKN), hetzij het MTR indien nog geen doelstelling op jaargemiddeldebasis is afgeleid) worden overschreden. Het beheerplan moet dan aanleiding geven de bestaande lozingen opnieuw te bezien. De onderhavige lozing is als zodanig in het beheerplan niet genoemd.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Er is vastgesteld dat de Nieuwe Waterweg voor een aantal stoffen nog niet voldoet aan de daarvoor geldende doelstelling. Het betreft met name de volgende stoffen: a) koper b) zink c) winter DIN d) kobalt Uit de immissietoets blijkt dat de onderhavige lozing geen significante effecten heeft op het bereiken van de doelstelling voor de bovengenoemde stoffen. Ook leidt de lozing naar verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of in het sediment levende organismen binnen de mengzone. Daarom worden er op grond van de immissietoets geen nadere eisen gesteld aan de onderhavige lozing. Naast de lozing voor de bovengenoemde stoffen heeft Odfjell een emissie-immissietoets uitgevoerd voor de stoffen benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen en MTBE. Uit deze analyse blijkt dat ook voor deze stoffen de restlozing geen significante effecten zal hebben op het ontvangende oppervlaktewater. 77 Lozingseisen Type lozingseis Het is voor Rijkswaterstaat zelf, voor de vergunninghouder en voor eventuele derde-belanghebbenden van belang dat precies duidelijk is wat de lozingseisen in deze vergunning betekenen en op welke wijze bepaald wordt dat er sprake is van een overschrijding van lozingseisen. De bepaling hangt af van het type lozingseis: een empirische lozingseis of een theoretische lozingseis. In de vergunningvoorschriften is aangegeven of de daar genoemde lozingseisen empirisch of theoretisch zijn.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 30 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Empirische lozingseisen worden in het proces van vergunningverlening vastgesteld met een statistische methodiek op basis van historische meetwaarden van het lozende bedrijf. Een empirische lozingseis wordt, kort samengevat, bepaald door een aantal maal de standaardafwijking van de historische meetwaarden op te tellen bij het gemiddelde van deze waarden. Er wordt bij het empirisch afleiden van een lozingseis gebruik gemaakt van meetgegevens die representatief zijn voor de gebruikelijke beheerste procesvoering. Bij een overschrijding van een empirische lozingseis is het in hoge mate zeker dat er sprake is van een overtreding. De meetonzekerheid van de meetwaarden is hierbij niet van belang, omdat er gebruik is gemaakt van historische meetwaarden voor het vaststellen van de eis. Daarmee is vanzelf ook de meetonzekerheid verdisconteerd in de lozingseis. Dat geldt ook voor een eventuele aanvullende onzekerheid door de bemonstering.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Theoretische lozingseisen zijn niet gebaseerd op een statistische analyse van een historische meetreeks. Theoretische eisen staan onder andere in de referentiedocumenten voor de beste beschikbare technieken (BREF). Theoretische lozingseisen hangen samen met toepassing van een bepaalde stand der techniek bij een bedrijf. Het zijn een soort ervaringscijfers per bedrijfstak of per behandelingstechniek, waarbij de achterliggende meetgegevens van de afzonderlijke bedrijven niet direct meet te herleiden zijn. Anders dan bij empirische lozingseisen, wordt bij de toetsing van meetwaarden aan een theoretische lozingseis wel rekening gehouden met de meetonzekerheid. De meetonzekerheid is immers niet verdisconteerd in de lozingseis zelf. Voor verdere toelichting op de toetsing van overschrijdingen van lozingseisen wordt verwezen naar de notitie “Op uniforme wijze toetsen van overschrijdingen van lozingseisen” d.d. 15-05-2014, te vinden op httos://zoek.officielebekendmakingen. nl/stcrt-2014-1713 1.html. 8.
Toelichting op de voorschriften
Voorschrift 1, Afvalwaterstromen In dit voorschrift zijn de vergunningplichtige afvalwaterstromen opgenomen. Voorschrift 2, Lozingseïsen De aanvullingen op de aanvraag om vergunning van 3 april 2014 bevatten onder andere een notitie over de samenstelling van het effluent. In deze notitie verzoekt Odfjell om aanscherping van de lozingseisen, ten opzichte van de vigerende waterverg u n n ing.
RWS ONGECLASSIFXCEERD
Pagina 31 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
czv Odfjell verzoekt om een lozingsnorm van 200 mg/l CZV in een steekmonster. In de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling (februari 2003) wordt aangegeven dat het eifluent van een biologische waterzuivering jaargemiddeld tussen de 30 en 250 mg/l moet liggen. In de Draft BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling (juli 2011) wordt een jaargemiddelde tussen de 10 en 125 mg/l CZV aangehouden. Uit de bijlage van de aanvraag “8025 Notitie Eifluent Samenstelling” blijkt dat bij Odfjell de jaargemiddelde concentratie voor CZV in etmaalmonsters varieert tussen 32 en 40 mg/l. Dit is in lijn met de meetgegevens van Rijkswaterstaat. Geconcludeerd kan worden dat Odfjell voldoet aan de eisen die de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling stelt aan CZV emissie.
Nummer RWS-2015/16293 fIN
Gezien de prestaties die de AWZI levert, acht ik de aangevraagde norm van 200 mg/l CZV in een steekmonster te ruim. Om deze reden wordt aan de lozing van het eifluent van de AWZI een lozingseis van maximaal van 125 mg/l in een steekmonster opgenomen. Bij de bepaling van deze lozingseis is rekening gehouden met het feit dat de AWZI in de toekomst zwaarder belast kan worden, door een toename van de opslagtanks die wederom in gebruik genomen worden en een grootschalige bodemsanering. Het betreft hier een theoretische lozingseis zoals benoemd in de beleidsregel “Op uniforme wijze toetsen van overschrijdingen van lozingseisen ‘
]aarvracht CZV: Naast een concentratienorm verzoekt OdijelI ook om een norm op te nemen voor de maximale jaarvracht CZV die door het bedrijf geloosd wordt. De aangevraagde maximale jaarvracht bedraagt 100.000 kg/jr. Tussen 2007 en 2011 fluctueerde de jaarvracht tussen de 18.000 en 54.000 kg/jr. Gezien de prestaties van de waterzuivering, het voldoen aan de eisen die in de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling gesteld worden en het streven van het kabinet om de lasten voor het bedrijfsleven te verminderen, acht ik het niet noodzakelijk een limiet te verbinden aan de maximale jaarvracht CZV die door Odijeli geloosd wordt. Onopgeloste bestanddelen Odfjell verzoekt om een limiet te stellen aan de concentratie onopgeloste bestanddelen in het eifluent van de AWZI van 30 mg/l. Uit bijlage B025 Notitie Eifluent Samenstelling blijkt dat de jaargemiddelde concentratie onopgeloste bestanddelen in het eifluent van de AWZI fluctueert tussen de 7.6 en 10.9 mg/l. Dit is in lijn met de meetgegevens die Rijkswaterstaat heeft verzameld tijdens reguliere inspecties. In de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling (2003) wordt een range tussen de 10- en 20 mg/l als BBT beschouwd.
RWS ONGECLASSXFICEERD
Pagina 32 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
In de Draft BREF Afgas- en Afvalwaterzuivering (2011) wordt een jaargemiddelde emissie tussen 2 en 20 mg/l onopgeloste bestanddelen als BBT beschouwd. Geconcludeerd kan worden dat Odfjell voldoet aan deze eisen.
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
Om deze reden wordt aan de lozing van onopgeloste bestanddelen via meetpunt 21 een lozingseis verbonden van maximaal 30 mg/l onopgeloste bestanddelen in een steekmonster. Bij de bepaling van deze lozingseis is rekening gehouden met het feit dat de AWZI in de toekomst zwaarder belast kan worden, door een toename van de opslagtanks die wederom in gebruik genomen worden. Het betreft hier een theoretische lozingseis zoals bedoeld in de beleidsregel “Op uniforme wijze toetsen van overschrijdingen van lozingseisen ‘
Benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen (BTEX) Het afvalwater dat op de AWZI van Odfjell verwerkt wordt kan BTEX bevatten, afkomstig uit producten die op het terrein worden opgeslagen. Odfjell verzoekt om een norm van 0,04 mg/l voor de stoffen benzeen, tolueen, ethylbenzeen, en een norm van 0.01 mg/l voor xyleen. Benzeen is wegens zijn carcinogene en mutagene eigenschappen aangemerkt als zeer zorgwekkende stof. BREF toetsing BTEX: Zowel de BREF Afgas- en Afvalwaterverwerking, de BREF Afvalverwerking en de BREF Op- en Overslag geven geen richtwaarden voor de emissie van BTEX, aangezien het voorkomen van deze stoffen bij een beperkt aantal industrieën plaatsvindt. In de BREF Aardolie- en aardgasraffinaderijen wordt voor de emissie van benzeen een range tussen <0.001 en 0.1 mg/l als BBT beschouwd. In de Draft BREF Aardolie- en aardgasraffinaderijen( 2013) wordt voor de emissie van benzeen een range tussen 0.00 1 en 0.050 mg/l als BBT beschouwd. Voor tolueen, ethylbenzeen en xyleen is geen BAT-AEL gedefinieerd.
De producten die bij Odfjell worden opgeslagen hebben tot gevolg dat de verontreinigingen die in het afvalwater terecht komen vergelijkbaar zijn met de verontreinigingen die aangetroffen worden in het afvalwater van raffinaderijen. Ook de zuiveringstechnieken die Odfjell toepast om het afvalwater te zuiveren zijn vergelijkbaar met de technieken die bij raffinaderijen gebruikt worden om het afvalwater te behandelen. De lozingsnorm voor benzeen die Odfjell aanvraagt past binnen de range die in de BREF Aardolie- en aardgasraffinaderijen als BBT beschouwd wordt. Hoewel voor tolueen, ethylbenzeen en xyleen geen BAT-AEL is vastgelegd, hebben deze stoffen vergelijkbare verwijderingseigenschappen in de waterzuivering.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 33 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Wegens de vergelijkbare stofeigenschappen, en het voorkomen van al deze stoffen op de terminal van Odfjell, acht ik het wensell)k om, in afwijking van het verzoek van het bedrijf, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen als somparameter te reguleren.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Om deze redenen wordt aan de lozing van BTEX via meetpunt 21 een lozingseis verbonden van maximaal 0,10 mg/l BIEX in een steekmonster. Het betreft hier een theoretische lozingseis zoals bedoeld in de beleidsregel “Op uniforme wijze toetsen van overschrijdingen van !ozingseisen’ Voorschrift 3, AV-AOIC Dit voorschrift wordt opgenomen op grond van het gestelde in paragraaf 10. Voorschrift 4, Actualisatie AV-beleid en AOIC Bij Odfjell loopt er momenteel een reorganisatie bij het bedrijf. Een van de gevolgen van deze reorganisatie is dat bepaalde functies die een rol hebben in het AV/AOIC komen te vervallen. Gezien het feit dat interne beheersingsmaatregelen zoals een AV/AOIC alleen effectief kunnen zijn bij een adequate functiescheiding acht ik het noodzakelijk dat Odfjell na afronding van de reorganisatie een vernieuwd AV/AOIC indient. Om deze redenen moet volgens voorschrift 4 de vergunninghouder binnen 6 maanden nadat de vergunning in werking is getreden het geactualiseerde AV/AOIC indienen. De actualisatie van de instructie moet in overleg met de waterbeheerder plaatsvinden, en dient rekening te houden met de aanbevelingen uit het rapport “De verwerking verantwoord’ Voorschrift 5, Verwerking van tank en Ieidingwaswater van nieuwe producten op de AWZI Voor het verwerken van nieuwe producten op de AWZI heeft Odfjell een verwerkingsmatrix opgesteld. Aan de hand van deze verwerkingsmatrix wordt de juiste verwerkingsroute van afvalwaterstromen vastgesteld. Omdat Odfjell zowel in- als externe afvalwaterstromen verwerkt, maakt deze matrix ook onderdeel uit van het AV/AOIC. De resultaten van de stofbeoordelingen dienen door Odfjell systematisch vastgelegd te worden. Voor deze werkwijze is gekozen omdat Odfjell in de toekomst weer een grote verscheidenheid aan producten op de terminal zal hebben. Odfjell geeft aan periodiek een overzicht van de beoordeelde en op de AWZI te accepteren stoffen aan Rijkswaterstaat toe te sturen. Dit overzicht maakt geen onderdeel uit van de watervergunning. Voorschrift 6, Onderzoek Henry Coëfficiënt Gedurende het vergunningverleningsproces is duidelijk geworden dat voor het bepalen van de verwijdering van een stof in de FFU het gebruik van de LogP0 mogelijk niet beste weergave geeft van de verwijdering in deze zuiveringsstap. Het is goed mogelijk dat de Henry coëfficiënt een betere indicatie geeft van dit proces. Het bleek niet mogelijk om gedurende het vergunningverleningsproces na te gaan of dit inderdaad het geval was. Omdat het hebben van een goed beeld van het verwijderingsrendement van de verschillende onderdelen van de AWZI zeer belangrijk is, wordt dit voorschrift opgenomen.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 34 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 7, Onderzoek afkoppelen schoon hemelwater Hemelwater dat in de tankputten van OdijelI valt is in principe schoon, maar omdat het potentieel verontreinigd kan zijn als gevolg van contact met delen van de installaties wordt momenteel al het hemelwater via het rioleringsstelsel naar de AWZI gevoerd. Deze werkwijze heeft tot gevolg dat de AWZI relatief veel niet verontreinigd hemelwater verwerkt. Het behandelen van niet verontreinigd hemelwater op een AWZI kan vanuit de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling niet beschouwd worden als BBT. Het aanpassen van het bestaande rioleringsstelsel op het terrein is echter een zeer ingrijpende aanpassing in de structuur van het terrein. Om de omvang van deze aanpassing in beeld te krijgen is in voorschrift 7 vastgelegd dat Odijeli een onderzoek moet doen naar het afkoppelen van het potentieel niet verontreinigde hemelwater. In dit onderzoek dient tevens aandacht besteed te worden aan de wijze waarop de kwaliteit van het hemetwater gemonitord kan worden, en de mogelijkheden om de afvoer in geval van calamiteiten af te sluiten.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
De verwachting is dat dit onderzoek ertoe leidt dat gefaseerd het schoonhemelwater van terreinonderdelen van de AWZI wordt afgekoppeld. Om deze afkoppeling te realiseren zijn aanpassingen aan het rioleringssysteem noodzakelijk. Als gevolg van deze aanpassingen zal de rioleringstekening die volgens artikel 6.21 lid f van de Waterregeling is ingediend bij de aanvraag geen representatieve weergave meer geven van de dan actuele bed rijfssituatie. Daarom wordt voorgeschreven dat 3 maanden na oplevering van afgekoppelde terreindelen een bijgewerkte rioleringstekening wordt ingediend bij het bevoegd gezag. Voorschrift 10, Bescherming van vis en andere waterorganismen Odfjell neemt oppervlaktewater in voor diverse toepassingen zoals koelwater, bluswater, spoelwater, voor het testen van tanks en leidingen. De onttrekkingssnelheid voldoet aan de huidige eis dat de onttrekkingssnelheid kleiner moet zijn dan 0,3 m/s, en voldoet als zodanig aan BBT. Dit ter bescherming van vis en andere waterorganismen die negatief beïnvloed kunnen worden door de onttrekking van oppervlaktewater. Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuwe beoordelingsmethodiek voor visintrek. Nadat deze methodiek definitief is vastgesteld dient Odfjell na te gaan of de installaties ook binnen het nieuwe beoordelingskader BBT zijn. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat installaties aangepast moeten worden, en de vergunning gewijzigd wordt. Voorschrift 11, Doelmatig beheer van zuiveringstechnische voorzieningen Het gaat bij de reikwijdte van het ‘doelmatig beheer van de zuiveringstechnische voorzieningen’ om de gehele organisatie van inzameling, verwerking en behandeling van het afvalwater. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de noodzakelijke bescherming van het milieu tegen verontreiniging door afvalwater.
RWS ONGECLASSIFECEERD
Pagina 35 van 49
RWS ONGECCASSIFICEERD Datum
Op welke wijze het beheer van de zuiveringstechnische voorzieningen het meest doelmatig kan zijn, is onder andere afhankelijk van de volgende factoren: 1. De bedrijfsvoering van de zuiveringstechnische werken blijven binnen de ontwerpgrondslagen en acceptatiecriteria. 2. Het optimaal bedrijven van de zuiveringstechnische werken, waarbij onder meet rekening wordt gehouden met de (hydraulische) belasting. 3. De monitoring van het zuiveringsproces. Hierbij valt te denken aan influent- en eifluentmonitoring door middel van visuele controles, (on-line) meetapparatuur, bemonstering, analyses en het vastleggen van de data. 4. Het in kaart brengen van en het acteren op afwijkingen die buiten de normale bedrijfsvoering vallen en een mogelijk risico vormen voor het doelmatig beheer en bedrijven van zuiveringstechnische voorzieningen danwel voor het ontvangende oppervlaktewater. 5. Het onderhouden van de lozingswerken, de zuiveringstechnische voorzieningen en de meet- en controlevoorzieningen. Deze opsomming is niet limitatief. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vergunninghouder de handelingen zodanig te verrichten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen dan wel (zoveel mogelijk) beperkt.
Nummer Rw52015/16293 I/M
Gezien de grote diversiteit aan afvalproducten die op de AWZI van Odfjell worden verwerkt, is het noodzakelijk dat de medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het operationeel beheer van de AWZI voldoende kennis bezitten over het zuiveringsproces om ervoor te zorgen dat dit proces goed verloopt. Om te borgen dat de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Odfjell op een doelmatige wijze bedreven wordt is dit voorschrift opgenomen. Voorschrift 12, Voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden In de praktijk kan het voorkomen dat de vergunninghouder bijzondere voorzienbare activiteiten, in afwijking van de reguliere bedrijfsvoering, gaat uitvoeren die gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het te lozen afvalwater. Hieronder wordt verstaan onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, storingen (niet zijnde een ongewoon voorval), korte stilleggingen en het opstarten of het (definitief) buiten bedrijf stellen van een proces- of afvalwaterzuiveringsinstallatie of onderdelen hiervan. Voor een dergelijke situatie moet het bedrijf voorzorgsmaatregelen nemen om de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken. In de vergunning is een voorschrift opgenomen dat voorziet in het reguleren van deze bedrijfsomstandigheden. In dit voorschrift is opgenomen dat vooraf een melding moet worden gedaan van de betreffende situatie en de te treffen maatregelen. De waterbeheerder heeft een redelijke termijn nodig om de melding vooraf te kunnen beoordelen. Met het voorschrift wordt invulling gegeven aan het gestelde in artikel 5.7 van het Besluit omgevingsrecht, waarin wordt gesteld dat er expliciet in de vergunning aandacht moet worden geschonken aan het voorkomen en beperken van nadelige gevolgen voor het milieu die kunnen worden veroorzaakt door bovengenoemde voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 36 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Voorschrift 13, Ongewone voorvallen Dit voorschrift geeft aan hoe gehandeld moet worden bij een ongewoon voorval binnen de inrichting zoals bedoeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer (ongewoon voorval). 9.
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
Toetsing Maatwerk
9.1 Toetsing aan beste beschikbare technieken (BBT) De warmtelozing van Odfjell op de 3e Petroleumhaven is beoordeeld aan de hand van de sneltoets als bedoeld in de CIW Nota Beoordelingssystematiek warmtelozingen. Uit de sneltoets blijkt dat de warmtelozing van Odfjell op de 3e Petroleumhaven toelaatbaar is en daarmee aan de beste beschikbare technieken voldoet. 9.2 Lozingseisen koelwaterlozing In het maatwerkbesluit wordt de warmtevracht van de koelwaterlozing opgenomen. Het toevoegen van additieven aan het koelwater van de PID-installatie is tevens reden tot het verlenen van een maatwerkbesluit.
Ten aanzien van het toevoegen van hypochloriet aan het koelwater van de PID wordt een maximale concentratie van 0,2 mg/l opgenomen. Dit is in lijn met de normering die in de BREF Koelsystemen als BEl wordt beschouwd. 9.3 Ketelspuiwater lozing Voor het lozen van ketelspuiwater van middelgrote stookinstallaties (thermisch vermogen < 50 MW) waaraan geen chemicaliën zijn toegevoegd gelden algemene regels. Zie daarvoor hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Het toevoegen van chemicaliën aan het spuiwater wordt geregeld met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.1 lid 4 (zorgplicht).
Odfjell gebruikt stoom voor het verwarmen van producten. Voor de productie van stoom beschikt het bedrijf over 2 stoomketel(s), ketels 11 en 12. Om corrosie en systeemvervuiling te voorkomen wordt het ketelwater met additieven behandeld. Om indikking van zouten in het systeem te voorkomen, wordt een deel van het ketelwater gespuid. Als gevolg hiervan kunnen de gebruikte additieven in het oppervlaktewater terecht komen. Het ketelspuiwater wordt via lozingspunt 2 op de 3e Petroleumhaven geloosd. De additieven die worden toegevoegd aan het ketelwater zijn beoordeeld aan de hand van het beleid voor het beoordelen van stoffen en preparaten zoals beschreven in paragraaf 7.2. Momenteel is Odfjell bezig om de stoomketels 11 en 12 te vervangen door nieuwe stoomketels, ketels 13 en 14. De nieuwe stoomketels zullen het ketelspuiwater op de AWZI gaan lozen. Dit is dan ook een nieuwe samengestelde gemengde lozing.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 37 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
10. Afvalstoffeninrichting AV-bele,d en AO/IC In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve Organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvinden. In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risicos binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Toetsing aan beleid Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC gevoegd. Het ingediende AV/AOIC verschilt met het AV/AOIC dat door Rijkswaterstaat is goedgekeurd. Onder meet blijkt de toenmalige procedure voor de vooracceptatie van de afvalstoffen niet meer deel uit te maken van het AV/AOIC. Bovendien zijn er tegenstrijdigheden met dat wat in de aanvraag is aangegeven en is een deel van de verwijzingen naar bijlagen, vergunningen en documenten niet juist. Odfjell heeft in 2012 in overleg met de DCMR (Wabo bevoegd gezag) het goedgekeurde AV/AOIC gewijzigd en heeft voor de nieuwe versie van het AV/AOIC goedkeuring van de DCMR gekregen. In het kader van de vergunningsprocedure is gebleken dat dit AV/AOIC op enkele water gerelateerde onderdelen nog niet voldeed. Op 4 februari 2014 is een brief met het verzoek om aanvullingen op de aanvraag en het AV/AOIC aan Odfjell gestuurd en heeft er overleg met Odfjell plaatsgevonden. Op 17 april 2014 heeft Odfjell aanvullingen op de aanvraag en het AV/AOIC ingediend. Odfjell geeft aan dat er een nieuw managementsysteem zal worden ingericht, en dat het bedrijf aan het reorganiseren is. In dit verband wordt ook het AV/AOIC herzien en zullen de procedures en acceptatiecriteria mogelijk worden aangepast en geactualiseerd. Gelet op de bovenstaande punten kan voor het ingediende AV/AOIC geen volledige goedkeuring worden afgegeven. Omdat het voor het opstellen van een nieuw AV/AOIC noodzakelijk is dat de inrichting van de nieuwe bedrijfsorganisatie duidelijk is, is besloten de procedure voort te zetten, maar wel een voorschrift op te nemen ten aanzien van de actualisatie van dit document. Daarom is in voorschrift 3, lid 3 vastgelegd dat Odfjell 6 maanden nadat de vergunning van kracht is een nieuw AV/AOIC bij de waterbeheerder moet worden ingediend.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 38 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Het beschreven AV-beleid en de AD/IC moet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven, voldoen. Er moet worden aangegeven op welke wijze vooracceptatie, acceptatie en verwerking van de afvalstoffen (batches en continu afvalwaterstromen) zullen plaatsvinden. Als er naar procedures, documenten en vergunningen, etc. in het AV/AOIC wordt verwezen, moeten deze verwijzingen juist en actueel zijn. Wijzigingen in het vastgestelde AV/AOIC behoeven altijd de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
11. Veiligheid Risico’s van onvoorziene lozingen De waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam kan ernstig verstoord taken als gevolg van industriële onvoorziene lozingen. Ten einde onvoorziene lozingen te voorkomen dan wel te minimaliseren, heeft de CIW het rapport “Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen” opgesteld. Het rapport is in principe van toepassing op alle situaties die een risico voor het oppervlaktewaterlichaam kunnen vormen. Het beleidskader kan zodoende worden toegepast in het kader van de watetwet- en omgevingsvergunningverlening en trajecten in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99). Het BRZO is de wettelijke implementatie van de Europese Seveso II Richtlijn, die tot doel heeft de risico’s van grote ongevallen met gevaarlijke stoffen in de industrie, voor zowel mens als milieu, zo klein mogelijk te maken. In het kader van de Waterwet betekent dit dat analoog aan de aanpak van reguliere lozingen van afvalwater de emissie-aanpak ook geldt voor onvoorziene lozingen. Primair moet voldaan worden aan de “stand der veiligheidstechniek”. Dit beperkt de kans en/of de omvang van de negatieve effecten van onvoorziene lozingen. Vervolgens zullen de resterende risico’s in kaart gebracht moeten worden volgens de selectiemethodiek voor stoffen en activiteiten verwoord in bijlage 2 van het CIW-rapport. Deze selectie-methodiek is uitgebreid beschreven in het Riza-rappoft “Beschrijving van de methode voor de selectie van activiteiten binnen inrichtingen ten behoeve van het uitvoeren van studie naar de risico’s van onvoorziene lozingen”. Bij dit selectiesysteem worden verschillende activiteiten en lozingssituaties onderscheiden en gekwantificeerd naar effecten op het oppervlaktewaterlichaam. Een overzicht hiervan is hieronder weergegeven:
Directe lozing/afstroming in het oppervlaktewaterlichaam: 1. toxische effecten; 2. sterfte van aquatische organismen als gevolg van zuurstofdepletie; 3. de vorming van drijflagen. Directe lozing/afstroming op een zuiveringsinstallatie: 1. negatieve beïnvloeding van de werking van zuiveringsinstallaties; 2. overbelasting van de installatie. De kansen en de effecten van onvoorziene lozingen worden ingeschat met behulp van het computerprogramma “Proteus III” (website: htt : //www. helideskwater. nI/emissiebeheer/ict hulmiddelen/roteus/)
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 39 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Toetsing aan het beleid Als onderdeel van de aanvraag heeft Odfjell een Milieu Risico Analyse (MRA) ingediend, gericht op onder andere het beheersen van de risico’s voor het oppervlaktewater. Deze MRA is in het kader van de toets op ontvankelijkheid van de aanvraag beoordeeld en volledig bevonden De beoordeling van de MRA op de aspecten gedocumenteerd, geschikt en geïmplementeerd, waaruit de juistheid van de MRA en de acceptatie van de risico’s blijkt, vindt plaats gedurende het BRZO-inspectietraject. Dit traject vindt onafhankelijk van het vergunningverleningstraject plaats.
Nummer RWS-2015/16293 I/M
12. Tijdelijkheid van de vergunning Beleid gevaarlijke stoffen De richtlijn 2006/11/EG (voorheen 76/464/EEG) heeft betrekking op de verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het oppervlaktewater en aquatisch milieu van de Europese Unie geloosd worden. De Richtlijn prioritaire stoffen (richtlijn 2008/105/EG) vervangt deze richtlijn in zijn geheel in 2013. De stoffenlijsten van richtlijn 2006/11/EG zijn nu al vervangen door de aparte stoffenbijlage bij de Richtlijn prioritaire stoffen (richtlijn 2013/39/EU). In deze bijlage worden 45 stoffen aangemerkt als prioritair. De richtlijnen beogen een einde te maken, dan wel beperkingen op te leggen, aan de waterverontreiniging door deze gevaarlijke stoffen. Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn prioritaire stoffen een vereiste van geleidelijk verminderen van emissies van prioritaire stoffen en een stopzetting of geleidelijk beëindigen van emissies van prioritair gevaarlijke stoffen. Op dit moment is er echter nog geen reductiebeleid vastgesteld. Nieuwe lozingen waarbij prioritaire of prioritaire gevaarlijke stoffen worden geloosd zullen terughoudend benaderd worden en zullen getoetst worden conform het toetsingskader waterkwaliteit aan de voor de prioritaire stoffen geldende normen. Op grond van richtlijn 2006/11/EG geldt daarnaast nog steeds een reductiebeleid voor de stoffen van lijst 1 en II, die in de inmiddels vervallen bijlagen bij deze richtlijn voorkwamen. De dochterrichtlijnen met daarin 18 stoffen blijven van kracht. Stoffen daarvan die expliciet genoemd zijn in de KRW als prioritair (gevaarlijke) stof worden als zodanig behandeld. Omdat de KRW de lidstaten ertoe verplicht zijn ten minste het huidige beschermingsniveau van het milieu te handhaven, wordt in Nederland het reductiebeleid ongewijzigd voortgezet. Dit betekent dat voor alle stoffen genoemd in lijst 1 en II van richtlijn 2006/11/EG geldt, dat passende maatregelen moeten worden genomen ter vermindering of beëindiging van de verontreiniging door deze stoffen. Daarbij zijn alle 132 kandidaat lijst 1 stoffen aangewezen als zogenaamde ‘zwarte lijststoffen’. Daarnaast mogen op grond van de Waterregeling voor de stoffen van lijst 1 waarvoor emissiegrenswaarden gelden alleen tijdelijke lozingsvergunningen worden verleend.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 40 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Het eifluent van de AWZI bevat benzeen, een gevaarlijke stof die voorkomt op lijst 1 van richtlijn 2006/11/EG waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld ingevolge artikel 6 van die richtlijn. Op grond van artikel 6.1 van de Waterregeling mag de vergunning slechts worden verleend voor een beperkte duur. In verband hiermee is deze vergunning aan een termijn, ten hoogste tien jaar, gebonden. De termijn is gesteld op tien jaar, gerekend vanaf het moment dat de vergunning in werking treedt. 13.
Nummer
RwS-2015/162g3 I/M
Procedure
13.1 Procedure aanvraag watervergunning De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of het zich ontdoen van stoffen de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Een dergelijke uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd. 13.2 Procedure maatwerkbesluit In deze procedure worden zowel de aanvraag voor een watervergunning en de aanvraag voor een maatwerkbesluit behandeld. Hierbij wordt voor beide procedures de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. De beslistermijn van de aanvraag om maatwerk wordt gelijkgesteld met die van de aanvraag om een watervergunning. 13.3 Gecoördineerde voorbereiding met vergunning voor het oprichten of wijzigen van een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) De DCMR Milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid hebben met brieven van 10 juni 2014 en 24 februari 2014 conform het gestelde in artikel 3.19 Wabo, en artikel 6.27, lid 4 Wtw adviezen aan elkaar uitgebracht over de inhoudelijke samenhang tussen de Wabo en de Waterwet-aanvragen van Odfje II. In beide adviezen is aangegeven dat bij de beoordeling van de aanvragen voor de omgevings- en watervergunning rekening gehouden moet worden met de interactie tussen: • het accepteren van stoffen voor verwerking op de PID; • de afvalwaterstromen die daarbij vrij kunnen komen; • de afvalwaterstromen die ontstaan als gevolg van het wassen van tanks en leidingen; • de verwerking van deze afvalwaterstromen op de AWZI.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 41 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
13.4 Behandeling van zienswijzen De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunning hebben van 19 februari 2015 tot en met 1 april 2015 voor het naar voren brengen van zienswijzen ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de ontwerpvergunning zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Hierdoor wordt de vergunning ongewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. 14.
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
Conclusie
14.1 Conclusie aanvraag watervergunning De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. 14.2 Conclusie maatwerk De in het maatwerk opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van het maatwerkvoorschrift. 15.
Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, hoofd Vergunningverlening Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
mevrouw A.H. Bos-Massop
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 42 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
16.
Mededelingen
Nummer
RWS-2015/16293 I/M
Bent u het niet eens met dit besluit? Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de bestuurstechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel belanghebbende bij het besluit zijn. De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van een beroepschrift: Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent? Welk doel wilt u met uw beroep bereiken? Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht eenvoudigere wijze bereiken? -
-
-
Hoe dient u beroep in? Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een beroepschrift indient dan kunt u het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de Organisatie S ingeschreven. In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan: uw naam en adres; een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt (bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en zo mogelijk een kopie van het besluit; de reden waarom u beroep instelt; de datum en uw handtekening. Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in rekening gebracht. -
-
-
-
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de Organisatie S ingeschreven. De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 43 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum Nummer
Goedkeuringsbesluft Indien de vergunninghouder op grond van dit besluit verbonden voorschriften een of meerdere onderzoeken ter goedkeuring moet overleggen, zal de waterbeheerder deze onderzoeken beoordelen en vervolgens al dan niet goedkeuren. Tegen dit schriftelijk besluit kunnen belanghebbenden bezwaar respectievelijk beroep aantekenen. 17.
Bijlagen Bijlage 1, Bijlage 2, Bijlage 3, Bijlage 4,
RwS2015/16293 I/M
Begripsbepalingen Analysevoorschriften Overzicht van additieven Tekeningen
RWS ONGECCASSIFICEERD
Pagina 44 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Behorende bij de beschikking van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2015/16293 I/M In deze beschikking wordt verstaan onder: 1. ‘Aanvraag’: de aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 30 december 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat en geregistreerd onder nummer 028.0957.A.wtw16781 aangevuld bij brieven d.d. 9 januari 2014, 15 januari 2014, 21 januari 2014, 24 januari 2014, 31 januari 2014, 10 maart 2014 en 15 april 2014. 2. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. 3. ‘AWZI’: De afvalwaterzuiveringsinstallatie van Odfjell, bestaande uit een olieafscheider en bezinktank, egalisatietanks, flocculatie/flotatietanks, een biologische zuivering, nabezinktanks en zandfilters. 4. ‘AV/AOIC’: Acceptatie- en verwerkingsbeleid, administratieve Organisatie en interne controle, zoals bedoeld in het Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021. 5. ‘Beheersplan’: het afvalwaterbeheersingssysteem zoals vastgelegd in hoofdstuk B028 van de aanvraag. 6. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren 2009-2015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden van www. rijkswaterstaat. nI). 7. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of jig/l. 8. ‘Eifluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan; 9. ‘Het gehalte aan vrij beschikbaar chloor’: het gehalte aan vrij beschikbaar chloor is de som van de gehalten aan opgelost hypochlorig zuur, hypochlorietion en chloorgas uigedrukt in mg/l actief chloor. 10. ‘Henry Coëfficiënt’: deze coëfficiënt stelt dat de oplosbaarheid van een gas in een vloeistof recht evenredig is met de druk van het gas boven de vloeistof. 11. ‘Inlaattemperatuur’: de temperatuur van het onttrokken oppervlaktewater bepaald op het innamepunt. 12. ‘IPPC-installatie’: Installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage 1 van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies. 13. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. 14. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meet, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater. RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 45 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
15. ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam Nummer RWS-2015/16293 wordt geloosd/gebracht. 16. ‘Meetpunt’: een intern controlepunt. 17. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. 18. ‘Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam. 19. ‘Product’: een samenstelling van stoffen met meerdere CAS-nummers. 20. ‘PID’: Petrochemische Industriële Destillatie eenheid. 21. ‘Samengestelde lozing’: Eindstroom bestaande uit een of meer vergunningplichtige afvalwaterstromen en een of meer afvalwaterstromen die geregeld zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer. 22. ‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater. 23. ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen verricht. 24. ‘Stof’: een component met een individueel CAS-nummer. 25. ‘Verwerkingsmatrix’: het hulpmiddel dat Odfjell gebruikt om de verwerkingsroute te bepalen voor een stof of product. 26. ‘Voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden’: andere dan de reguliere bedrijfsomstandigheden, niet zijnde een ongewoon voorval, zoals onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, storingen, korte stilleggingen en het opstarten of het definitief buiten bedrijf stellen van een proces- of afvalwaterzuiveringsinstallatie of onderdelen hiervan. 27. ‘Warmtevracht’ (bij een uurmeting): De warmtevracht is gebaseerd op het momentane debiet en de lozingstemperatuur ter plaatse van de monsterput gecorrigeerd voor de innametemperatuur. Het temperatuurverschil tussen de innametemperatuur en het geloosde koelwater moet bepaald worden binnen een tijdspanne van 1 uur. 28. ‘Waterbeheerder’: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid namens de minister van Infrastructuur en Milieu (p.a. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, Boompjes 200, 3O11XD, Rotterdam). 29. ‘AV/AOIC’: zorgsysteem voor het beheersen van risico’s voor de doelmatige werking van de afvalwaterzuivering (AWZI) en het ontvangend oppervlaktewater bij het verwerken van afvalwater van de verschillende toeleveranciers op een afva Iwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). 30. ‘Empirische lozingseis’: lozingseis die is bepaald op basis van een historische meetreeks van de concentraties stoffen in de lozing. 31. ‘Theoretische lozingseis’: andere lozingseis dan een empirische lozingseis.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 46 van 49
I/M
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Bijlage 2, Ana lysevoorschriften
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Behorende bij de beschikking van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2015/16293 I/M De in deze vergunning en maatwerkbesluit genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de ‘methoden voor de analyse voor afvalwater van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI): De monstername ten behoeve van de emissie-eisen voor het conservering van het monster monster wordt niet gefiltreerd in de analyse. Stof/parameter: CZV BIEX ZS Vrij chloor
van de emissiemetingen ter controle van de naleving lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-6600-1 en de wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het en de onopgeloste stoffen worden wel meegenomen
NEN-nummer: NEN 6633 NEN-EN-ISO 15680 NEN-EN 872 NEN-EN-ISO 7393-1
Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een andere, gelijkwaardige methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 47 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Bijlage 3, Overzicht van additieven:
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Behorende bij de beschikking van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2015/16293 I/M
ABM categorie van het preparaat
Toepassing
Merkor 70 Drewcor 2710 Drewcor 2710 Drewcor 2710 Advantage 114 NovoCide 50
ABM Categorie van de werkzame stof 11B 11B 9B 11B 11B 7B
11B 9B 9B 9B 11B 9B
Ketelwater Ketelwater Ketelwater Ketelwater Ketelwater Koelwater
13 10-58-3 1310-58-3
NovoCor 246 NovorTraqua 271
11B 11B
11B 11B
Koelwater Koelwater
Fosforzuur
7664-38-2
11B
11B
Waterzuivering
Natronloog Ureum
1310-73-2 57-13-6
Ortho-fosforzuur 85% PA-ACS-ISO Natriumhydroxide Ureum
1 1B 11E
1 1B 11E
Waterzuivering Waterzuivering
Werkzame stof
CASnummer
Productnaam
Butanonoxime Butanonoxime Cyclohexylamine Morfoline Kaliumhydroxide Natrium hypochioriet Kaliumhydroxide Kaliumhydroxide
96-29-7 96-29-7 108-91-8 110-91-8 1310-58-3 7681-52-9
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 48 van 49
RWS ONGECLASSIFICEERD Datum
Bijlage 4, Tekeningen
Nummer RWS-2015/16293 I/M
Behorende bij de beschikking van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2015/16293 I/M
RWS ONGECLASSIFICEERD
Pagina 49 van 49