1
René Diekstra & Malou van Hintum
Opvoedingscanon samenvatting Ronald Doornekamp
ISBN: 9789035135147 | € 19.95 http://www.opvoedingscanon.nl/
Dit boek is een resultaat van 2 onderzoeken. Het eerste onderzoek was in het voorjaar van 2008 onder 1000 volwassenen, het tweede in de zomer van 2009 onder professionals die werken in de kinder- en jeugdzorg. U kunt beide rapporten downloaden en zelf ook de vragen beantwoorden op de site van opvoedingscanon.nl. In het boek worden kort de meest uiteenlopende onderwerpen (51) behandeld. De eerste hoofdstukken gaan over het kind. Het kind staat centraal. Daarom heen komen de invloeden op het kind als cirkels om het centrum heen. Eerst het gezin, dan onder andere het kinderdagverblijf of school en dan bij voorbeeld de buurt of de vereniging. Ook andere aspecten worden op die manier gerangschikt: eerst eten en drinken en later bij voorbeeld media en verslaving. Bij ieder hoofdstukje behoren 2 kadertjes waar een bepaald onderdeel extra wordt uitgediept. Ook staat bij elk hoofdstuk een vraag beschreven die je aan het denken zet en die eventueel een discussie los kan maken. Achterin staat een uitgebreide bronnenlijst. Wil je over het onderwerp nog verder lezen dan staan op het einde van het hoofdstuk daar mogelijkheden voor aangegeven. Het boekje heeft een aantrekkelijke lay-out en leest gemakkelijk. De informatie is heel erg praktisch van aard. Als voorbeeld het hoofdstukje over spelen en vervelen. Beschreven wordt hoe het spel zich ontwikkelt van baby tot puber. Waarom spelen zo belangrijk is en wat de rol is van vervelen. In de kadertjes wordt in gegaan op de voordelen van vrij en gestructureerd spel en op de voordelen van buiten spelen. René Diekstra is professor of psychology aan de Roosevelt Academy in Middelburg en lector Jeugd en Opvoeding aan De Haagse Hogeschool. Malou van Hintum is wetenschapsjournalist en werkt onder meer voor de Volkskrant en Vrij Nederland.
De Opvoedcanon is geschreven in opdracht van de gemeente Den Haag met medewerking van dr. Janneke Wubs, verbonden aan De Haagse Hogeschool, medewerkers van het Kenniscentrum Jeugd en Opvoeding van De Haagse Hogeschool, en een panel van deskundigen.
2
1 Ontwikkeling Het woord ontwikkeling betekent eigenlijk dat een aantal eigenschappen/mogelijkheden ‘tevoorschijn’ komt. Denk aan: leren praten, lopen, seksuele rijping of het vermogen mee te voelen met gevoelens van anderen (empathie). Vaak is er al een heel proces aan vooraf gegaan, voor een bepaalde vaardigheid bovenkomt. Denk bijvoorbeeld aan woordjes leren (latente processen). Aanleg en ontwikkeling verschillen per kind, maar vaak is er wel een bepaalde volgorde. Kinderen kunnen soms ook stappen overslaan (niet elk kind kruipt voor het gaat lopen) of later inhalen (empathie). Maar het resultaat is dan nooit zo goed als tijdens een ‘gevoelige periode’ (pianospelen, vreemde taal leren). Of een kind een bepaalde vaardigheid ontwikkelt (pianospelen) hangt af van zowel aanleg als omgeving. Jong aangeleerd gedrag (depressief, brutaal) zet zich vaak vast in de hersenverbindingen en vormt op latere leeftijd een aangeleerd patroon. Maar er zijn nog veel meer factoren van invloed (opvoeders, buurt, klas, enz), zodat het geen automatisch verband is.
2 Lichamelijke ontwikkeling De ontwikkeling van het lichaam tot dat van een volwassene – de groei – verloopt volgens een aantal vaste fasen. Wanneer de ene of andere ‘mijlpaal’ wordt bereikt, hangt aan de ene kant af van het genetisch materiaal, aan de andere kant van voeding, hygiëne en leefomstandigheden, en stimulatie door de omgeving. Per kind, geslacht, cultuur en levensomstandigheden kunnen de leeftijd nogal verschillen. Neem bijvoorbeeld zindelijk worden. Dat gebeurt tegenwoordig bij de meeste kinderen tussen 2 en 4 jaar. Maar vroeger (toen er nog katoenen luiers werden gebruikt, die vochtig blijven) al na 1 jaar. De motorische ontwikkeling verloopt gemiddeld als volgt.
Peutertijd 0-2 jaar: zitten zonder steun, staan met hulp, kruipen op handen en knieën, lopen met hulp, staan zonder hulp, zelfstandig lopen tussen 4 en 17 maanden, met een bandbreedte van 6 maanden. Kleutertijd 3-4 jaar: invloed op de omgeving groot, leren traplopen, klimmen, hinkelen, schaatsen, voetballen Midden-kindertijd 6-10 jaar: complexe taken als aankleden, balspel, zwemmen. Fijne motoriek: tekenen, muziekinstrument spelen. Puberteit: meisjes 11/12-16 jaar, jongens 13-17 jaar. Seksuele ontwikkeling. Adolescent 17-21 jaar: uitgroeien tot volwassenheid, vooral de hersenen.
3 De hersenen Hersenen bestaan uit ca. 125.000 zenuwcellen met onderlinge verbindingen. Na de geboorte neemt het netwerk van verbindingen spectaculair toe, daarna verdwijnt een groot aantal niet gebruikte verbindingen. Vergelijk het met vijf zandpaden van A naar B. Eén pad, dat vaak wordt gebruikt, raakt uitgesleten, de andere verdwijnen onder het zand. Kinderhersenen zijn minder gespecialiseerd (getraind) dan die van volwassenen (die kunnen bijvoorbeeld veel beter noten lezen en pianospelen). Aan de andere kant zijn ze wel veel flexibeler. Je kunt kinderen eindeloos veel basis-vaardigheden aanleren op het gebied van taal, sport, muziek, enz. Hieruit blijkt hoe belangrijk het is dat opvoeders het kind stimuleren/corrigeren. Niet alleen op cognitief gebied (prefrontale en pariëtale cortex), maar ook lichamelijk (cerebellum, kleine hersenen achterzijde) en sociaal-emotioneel (amygdala en hippocampus, denk aan gehechtheid en moreel besef).
3
De ontwikkeling van de verschillende hersengebieden verloopt niet regelmatig. Dat zie je bij het puberbrein, dat heftig reageert op prikkels en emoties (het pleziercentrum). De prefrontale cortex (beheersing, structurering) ontwikkelt zich pas later, tot een jaar of 25.
4 Eten en drinken (Leren) eten, slecht/niet eten en overgewicht staan in de top 3 van vragen over opvoeding. Het eetpatroon ontwikkelt zich al in de baarmoeder, als de baby het vruchtwater proeft, en later via de moedermelk. Tot 4-5 maanden is eten vloeibaar, daarna mogen kinderen beginnen aan halfvast voedsel. Tussen 6-8 maanden leren ze uit een beker te drinken en te kauwen. Tussen 1-2 jaar gaan ze mee-eten met het gezin. Een bekend verschijnsel is ‘neofobie’: het weigeren van onbekend eten. Dat is een evolutionair beschermingsmechanisme dat beschermt tegen vergiftiging (vandaar de afkeer van zuur en bitter, in de natuur is dit vaak giftig). Wil je je kind nieuwe dingen leren eten, dwing het dan niet af (negatieve associatie), maar biedt het zeker zo’n vijf tot tien keer aan, liefst samen met andere gerechten, zodat er wat keuze is. Omgeef het verder met een gezellige, relaxte sfeer.
5 Sociaal-emotionele ontwikkeling Hiermee bedoelen we hoe kinderen leren goed te functioneren tussen anderen. Daarbij horen empathie/sympathie (inleven in/meevoelen met anderen), communiceren over je eigen gevoelens, grenzen accepteren/behoeftebevrediging uitstellen (je eigen vierkante meter afbakenen), maar ook initiatief nemen. Vanaf 8 maanden hebben baby’s het verschil door tussen ‘ik’ en ‘de anderen’. Dan zijn ze ook voor het eerst aanhankelijk, verlegen en angstig. Vanaf 2 jaar leren ze omgaan met grenzen die anderen stellen en behoeftes uitstellen (één koekje is genoeg). Van 3-5 jaar groeit het empathisch vermogen (ze beseffen dat een vriendje dat valt, pijn heeft). Daar doorheen speelt de ‘koppige fase’, van 1,5-4 jaar. Peuters oefenen hun initiatief en onafhankelijkheid. ‘Vriendelijk dwingend’ grenzen stellen (liefde en leiding: kort uitleggen waarom, maar nee is nee) is extra belangrijk, net als contact met andere kinderen. Kinderen van 6-12 jaar doen zelfverzekerd, maar zijn nog erg afhankelijk van de affectie en leiding van de ouders. Van 12-18 jaar oefenen kinderen hun onafhankelijkheid. Ze richten zich meer op ‘belangrijke’ leeftijdsgenoten, gevoed door de media. Pubers hebben heftige stemmingswisselingen, voelen zich vaak onbegrepen en maken thuis knallende ruzies. Daarnaast denken ze diep na over zichzelf, anderen en de wereld.
6 Gehechtheid Gehechtheid is de neiging van jonge kinderen om contact te zoeken met iemand die hen beschermt, wanneer ze zich bang, verdrietig of gespannen voelen. Dat is niet altijd letterlijk tegen iemand aankruipen, een kind kan ook op een andere manier aandacht vragen. Gehechtheid is een evolutionaire eigenschap. Het vangnet dat zorgt dat kinderen de wereld durven verkennen en zich steeds beter staande houden. Veilige hechting ontstaat vanaf ca. 1 jaar, bij verdriet of spanning, door veelvuldig contact met dezelfde opvoeders, die stabiel reageren. Dat hoeven niet de ouders te zijn en zelfs niet diegene van wie ze voedsel ontvangen, zo blijkt ook uit een experiment met apen. Bij langdurige omgang kan ook veilige hechting ontstaan met een grootouder/broer of zus/crècheleidster. Daarom zijn snel wisselende opvoedingssituaties (moeder + oppas + crèche) niet goed.
4
Als opvoeders geen of negatieve aandacht besteden aan signalen, raakt een kind onveilig gehecht. Later zal zo’n persoon depressief of agressief reageren bij bv. werkloosheid of scheiding. Onveilige hechting bestaat in twee vormen: ambivalente gehechtheid (ca. 10% wereldwijd): overdreven bescherming zoeken, geblokkeerd raken in een nieuwe/onveilige omgeving. En vermijdende gehechtheid (ca. 25%): het kind is overstuur, maar laat niks aan de ouder blijken, omdat die daar negatief op reageert.
7 Huilende baby’s Huilen is een normale manier van communiceren. Het is evolutionair gegroeid en nuttig, omdat het ’t contact en de hechting met de ouders bevordert. Een baby huilt als hij honger heeft, een vuile luier, pijn of gewoon aandacht wil. e Huilen komt het meest voor in de 2 maand en wordt minder tot ca. 6 maanden. Huilen kan uit het niets, zonder reden, opkomen en weer stoppen. Zelfs oppakken, rondwandelen en voeden helpt dan niets. Het gebeurt het meest in de late middag en de avond.
Uit onderzoek blijkt dat je een baby niet kunt verwennen of belonen door hem te troosten. Aandacht geven is dus positief. Het vermindert stress (aanmaak van cortisol) en bevordert veilige hechting. Extreem lang of krijsend huilen komt bij ca. 5% van de baby’s voor, vaak bij vroeggeborenen of na een moeilijke bevalling. Een prikkelarme omgeving en inbakeren werken.
8 Boze peuters en kleuters Driftbuien horen tot de normale ontwikkeling, vooral tussen 2 en 4 jaar. Daarna incidenteel nog wel tot in de puberteit. Een driftbui is een overdreven reactie op een kleine gebeurtenis: slaan, krijsen en gooien met speelgoed. Kinderen van 1-4 jaar worden zich bewust van hun ‘ik’ en wat ze willen. Kinderen kunnen hun impulsen/behoeftes/emoties niet goed reguleren of uitstellen. Ineens krijgen ze zin in een snoepje, of willen ze niet meer met iets spelen. Daarnaast hebben kleine kinderen nog een beperkt woordenschat en kunnen ze niet goed aangeven wat ze wel of niet leuk vinden. Simpele woordjes als ‘nee’ zijn favoriet. Boosheid is een uiting van gefrustreerde wil. Er is geen pasklaar recept voor hoe je als ouder met zo’n driftbui moet omgaan. Praten als je kind hysterisch is, helpt niet. Op ramkoers gaan (autoritair schreeuwen, kind beetpakken), daar leert je kind ook niet van. Evenmin helpt toegeven, dan leert ’t dat je met drammen je zin kunt krijgen. Het beste is laten merken dat je niet geraakt bent door de driftbui en het kind even af te zonderen. Wel daarna praten, uitleggen dat dingen wel eens niet lopen zoals gewenst, en weer positief benaderen.
5
9 Pubers en conflicten Pubers van 11-14 jaar zijn bezig steeds onafhankelijker te worden ten opzichte van de ouders. Ze worden zich bewust van hun eigen karakter, voorkeuren, overtuigingen. Kortom, van hun eigen identiteit. Aan de ene kant is er de nog sterke behoefte aan geborgenheid en bevestiging van de ouders, aan de andere kant ontdekt een puber verschillen. Dat levert meningsverschillen en conflicten op. Dat is gezond. Door die verschillen oefent een puber de benodigde sociale vaardigheden: je mening verwoorden, je mening bijstellen, onderhandelen en compromissen sluiten. Discussies met ouders gaan meestal over alledaagse dingen. Vanaf 15/16 jaar gaat de puber zich meer op de wereld buiten het gezin richten en komen zaken aan de orde als seksualiteit, godsdienst en politiek. Als conflicten wel vaak en lang zijn, kunnen jongeren angstig, agressief of depressief worden en zich – in erge gevallen – overgeven aan drugs, of suïcidaal worden. Je herkent dat doordat ze zich stil terugtrekken of afstandelijk worden. Van groot belang is dat ouders ‘positieve probleemoplossing’ toepassen. Respecteer je kind, laat het uitpraten, zelf een oplossing formuleren, laat weten wat voor jou niet meer acceptabel is en sluit een compromis.
10 Conflicten tussen kinderen Ruzies tussen broertjes en zusjes gaan met name over 3 dingen: - conflicten over eigendommen (speelgoed) - aandacht van ouders/vriendjes/vriendinnetjes - bevechten van een eigen plekje, de rangorde in het gezin Ruzies zijn een normaal onderdeel van de ontwikkeling. Kinderen leren dat anderen eigen wensen en gevoelens hebben. Ze leren daar rekening mee te houden, hun emoties te reguleren en compromissen te sluiten. Ruzies kunnen ook negatief zijn voor de ontwikkeling, wanneer ze gepaard gaan met agressie, onder druk zetten, chanteren. Vaak is de oorzaak dat ouders niet goed omgaan met conflicten of één van de kinderen voortrekken. Ouders kunnen op drie manieren met ruziënde kinderen omgaan. Ze kunnen zich er niet mee bemoeien; hierdoor kan het uit de hand lopen. Ze kunnen tussenbeide komen (autoritair); hier leren kinderen niets van en het conflict blijft bestaan. Het beste is om coachend op te treden als een soort mediator. Laat ze wel zelf de oplossing formuleren. Hiermee leer je kinderen het probleem te verwoorden, het standpunt van de ander te respecteren en een compromis te sluiten.
11 Spelen en vervelen Al vanaf kort na de geboorte is spelen de voornaamste activiteit waarmee kinderen zich ontwikkelen. 1. Fysiek: iets grijpen, hand-oogcoördinatie, leren dat een bal rolt en dat je blokken kunt stapelen, oorzaak-gevolg (schudden van de rammelaar = geluid) 2. Sociaal (vanaf peuterleeftijd): iets blijft bestaan, ook als je het niet ziet, verstoppertje spelen, dingen delen, samenwerken, schoolgaande kinderen leren met spelregels omgaan 3. Cognitief: ervaren van oorzaak en gevolg, zaken ordenen en rangschikken, dingen herkennen en benoemen Bij baby’s draait spelen en ervaren om de zintuigen. Er is geen speelgoed bij nodig en vaak is het imiteren van papa en mama. Tussen 1-2 jaar (dreumes) proberen ze van alles uit buiten hun eigen
6
lichaam, bijvoorbeeld dingen verstoppen en weer tevoorschijn halen. Dingen krijgen ook betekenis: een kopje hoort bij een schoteltje. Tussen 2-4 jaar kunnen kinderen doen alsof. Situaties nabootsen en rollenspellen uitvoeren, winkeltje spelen (de banaan is een telefoon). Vanaf nu doen ze ook constructiespellen (tekenen, knutselen, bouwen). Schoolgaande kinderen beheersen het spel op het hoogste niveau: ze kunnen omgaan met regels. Verstoppertje spelen, een bordspel of sport. Nu speelt ook de fantasie een rol: doktertje of prinsesje spelen.
12 Goed en kwaad We worden allemaal als egoïsten geboren, maar we moeten toch rekening leren houden met anderen (altruïsme). Kinderen zijn met ca. 7 jaar in staat voor het belang van anderen te kiezen: iemand helpen, troosten of iets weggeven. In de morele ontwikkeling zijn drie fasen: 1. Preconventionele fase (2-7 jaar): Kinderen doen en laten dingen met het oog op de gevolgen (iets gaat kapot of je krijgt straf). Wie twee kopjes kapot gooit is stouter dan één. 2. Conventionele fase (7-ca.16 jaar): Hierbij hebben kinderen oog voor ouderen. Ze leren de bedoeling achter iets en de emotionele gevolgen zien (als je iemand pest, maak je die verdrietig). Ze snappen het nut van regels en afspraken (in een gezin, klas, op de sportclub). 3. Postconventionele fase (ca.17-18 jaar): Hierbij kunnen adolescenten regels relativeren, nuanceren. Ze kunnen normen en morele dilemma’s op abstract niveau bediscussiëren (politiek en maatschappelijk). Altruïstisch gedrag (iets doen voor anderen) is afhankelijk door voorbeeldgedrag van de ouders, ontwikkeling van het empathisch vermogen (aangeboren) en sociale ervaringen. Het is zeker belangrijk dat ouders regels en de gevolgen voor anderen met hun kind bespreken.
13 Pikken en jokken Ook volwassenen maken de waarheid mooier, kleiner, groter in het intermenselijk verkeer. Kleine leugentjes of overdrijvingen kunnen de humor, de veiligheid of gevoelens van anderen dienen. Ga er daarom niet van uit dat kinderen nooit mogen liegen. Tot 7 jaar hebben kinderen geen innerlijk besef van goed en kwaad (zie ook hst. 12). Ze reageren instrumenteel op de gevolgen (straf) en emoties van anderen. Tot 2 jaar is het voor opvoeders een kwestie van corrigeren en grenzen aangeven. Kinderen van 3 jaar hebben een beetje besef van eigen spullen en die van anderen. Ze kunnen een stuk speelgoed afpakken van een ander kind, gewoon omdat het ze fascineert, dat is geen stelen. Van 4-7 jaar leren kinderen zich aan regels houden: je mag niet zonder vragen speelgoed afpakken of een koekje nemen (zelfs niet als mama er niets is). Vanaf 7 jaar krijgen kinderen een geweten, zullen ze zelf een ongemakkelijk gevoel hebben als er iets gebeurt wat niet hoort (Papa, je mag niet door rood rijden!). Kinderen vanaf 7 jaar jokken ook wel, maar dan met een reden (vriendje niet verraden). Opvoeders moeten niet overdreven streng reageren op pikken en jokken, maar regels en de gevolgen toelichten en helpen keuzes te maken (ga het terugleggen en zeg ‘sorry’).
7
14 Leren denken, ontwikkeling van denken en taal Baby’s en kleine kinderen registreren en herkennen dingen, maar pas op 7-jarige leeftijd kunnen ze ‘mentale operaties’ verrichten. D.w.z.: ze reageren niet alleen op impulsen uit de zichtbare wereld, maar kunnen ook denken los van wat zich om hen afspeelt. Ze ontwikkelen gevoel voor logica, volgorde, verhoudingen. Zaken die deel uitmaken van hun logisch-taalkundig en ruimtelijkrekenkundig inzicht. Baby’s vanaf een paar uur oud (!) leren al zaken met elkaar in verband te brengen (afstandbediening pakken, knopje indrukken, geluid). Door reacties van de omgeving (papa begint te praten, noemt ’t woord tv, pakt ’t ding af) wordt er veel nieuwe informatie gekoppeld aan een actie of een voorwerp (de afstandsbediening). Veel van die informatie (m.n. woorden) snapt het kind nog niet, maar helpt hem wel nieuwe woorden en reacties te leren kennen. Dat cognitief ‘terrein veroveren’ noemt Vygotsky de zone van naaste ontwikkeling. Aanwijzen en benoemen van dingen helpt dit proces. Vanaf 3 jaar gaan kinderen waarom-vragen stellen en leren ze allerlei verbanden kennen (zon-warm, wolken-regen). Het gaat dan wel altijd om concrete dingen. Vanaf 11 jaar kunnen kinderen ook kennis interpreteren/toepassen, dus logisch redeneren, werken met abstracte concepten (democratie, golflengte, bruto nationaal product). Jongens presteren inderdaad beter op wiskundig gebied, maar dat berust vooral op vooroordelen van meisjes over zichzelf.
15 Creativiteit, fantasie en spel Al vanaf 18-24 maanden kunnen kinderen ‘doen alsof’ en fantasiespellen spelen. Het creëren van een eigen wereldje is een belangrijke manier om te oefenen. Het kind probeert uit hoe verschillende situaties en rollen ‘voelen’, leert voorstellingsvermogen, flexibiliteit, taal en creativiteit. Het doen-alsof spel begint met letterlijk imiteren. Later gaat het kind ook nieuwe, originele situaties bedenken (creativiteit). Het leert praktische of denkproblemen oplossen. Bij gebrek aan een echte telefoon neem je een banaan. Als je speelt dat je gaat logeren, moet je je koffers inpakken. Hierbij blijken kinderhersens vaak flexibeler dan die van volwassenen. Fantasiespel is aan de ene kant egocentrisch (het kind hoeft zich niet te laten beperken door praktische dingen), aan de andere kant ook sociaal, omdat bij allerlei rollen ook regels/conventies horen (een winkeljuffrouw is vriendelijk, een agent heeft een strenge houding, de boef stout). Samen spelen heeft meer effect op fantasie en creativiteit dan bijvoorbeeld puzzelen of op de computer spelen.
16 Spreken en lezen (taalontwikkeling en leesplezier) Al in het eerste jaar leren baby’s taal. Ze nemen klanken en intonaties waar en koppelen die aan situaties. Het herkennen van de betekenis van sommige klanken/woorden begint rond 12 maanden. Ze leren dat vooral doordat ouders alles benoemen. Tussen 9-18 maanden beginnen peuters stap voor stap zelf woordjes te spreken. Het moment kan dus per kind sterk verschillen. Tot 2 jaar volgen dan de zinnetjes van twee woorden. Driejarigen zijn voor ongeveer de helft verstaanbaar. Kinderen van 4 maken hele zinnen, zij het met vervoegingfouten. Kinderen van 5 maken goede zinnen. Om goed te leren lezen, moeten kinderen al kunnen spreken. Ze moeten zich kunnen concentreren en inleven, en begrijpen dat fascinerende letters symbolen zijn en geen vormen. Ze moeten ook begrijpen dat woorden en zinnen verwijzen naar een ding of situatie buiten het hier en nu. Met lezen
8
gaat een nieuwe fantasiewereld voor ze open. Lezen is een proces dat didactische sturing vraagt, het gaat niet spontaan.
17 Intellectuele ontwikkeling De aanleg van kinderen op intellectueel, sportief, kunstzinnig (enz.) gebied is grotendeels erfelijk bepaald. Een kind erft de helft van zijn genen van de vader, de andere helft van zijn moeder. Bij een bepaalde eigenschap zijn soms meerdere genen betrokken. Dus kinderen van dezelfde ouders kunnen verschillen in intelligentie en talent. Intelligentie duidt op een hele serie eigenschappen die met het denkvermogen (cognitie) te maken hebben: logisch redeneren, plannen, problemen oplossen, abstract denken, het mogen nieuwe dingen te leren en kennis te combineren. In IQ-tests meten we al die vaardigheden. Wie als een jong kind een hoog IQ heeft, heeft ook een hogere CITO-score en houdt tot op hoge leeftijd ook dat hoge IQ. Zulke mensen hebben gemiddeld beter werk, zijn gezonder en leven langer. Naast het erfelijk materiaal (60%) is ook het gezin en het milieu (40%) van belang. We weten echter niet precies welke factoren allemaal. Vooral het opleidingsniveau van de moeder is voorspellend. Echter: vanaf ca. 12 jaar neemt de invloed van het gezin af tot bijna nul. Het kind zoekt zelf zijn favoriete bezigheden en contacten op. Het kind creëert dan eigenlijk zijn eigen leeromgeving.
18 Seksuele ontwikkeling Kinderen vertonen al vanaf de babytijd seksueel gedrag, zoals het aanraken en onderzoeken van hun geslachtsdelen. Maar ze benoemen en ervaren dat niet zo, geen reden dus voor ouders om verontrust te zijn als kinderen bij elkaar doktertje spelen. Tussen 6 en 8 jaar ontstaat verliefdheid, dat kan op een vriendje zijn, maar ook een tante, leraar of tvster. We weten niet goed of het dezelfde gevoelswaarde heeft als bij volwassenen. Je kunt kinderen daar heel lastig over bevragen. Van 8-10 jaar ontstaat de behoefte van lichamelijke nabijheid van de persoon op wie het kind verliefd is. Ze worden zich bewust van hun geslachtsdelen, bekijken die bij elkaar en masturberen soms. Van 10-12 jaar komen de eerste uiterlijke geslachtskenmerken, kinderen beleven hun verliefdheden emotioneler. Ze krijgen interesse in seksualiteit (bv. in de media) en zijn zich ook bewust van hun eigen gerichtheid (hetero/homo). Tussen 12-16 jaar zoeken tieners steeds meer (intieme) contacten buiten het gezin. Van de eerste tongzoen tot geslachtsgemeenschap duurt bij jongens gemiddeld 5 jaar, bij meisjes 3,5 jaar. Hoe lager opgeleid, hoe sneller dat gaat. Ouders kunnen het beste seksuele belangstelling van kleine kinderen in banen leiden. Baken het af, bv. door te zeggen: ‘Het is oké, maar niet als er een vriendje bij is’. En houdt het open als een gespreksonderwerp.
9
19 Seksualiteit en adolescentie Vanaf 12 jaar hebben kinderen hun eerste verliefdheden en seksuele ervaringen. Hun lichaam verandert, ze experimenteren met zelfbevrediging en krijgen hun eerste verkering. Lichamelijk contact beperkt zich meestal tot zoenen en voelen/strelen onder de kleren. Van de 14-15 jarigen heeft een kwart ervaring met geslachtsgemeenschap, lager opgeleide en probleemjongeren veel vaker, havo’ers en vwo’ers maar ca. 8%. Tussen 15-17 jaar heeft ongeveer de helft voor het eerst geslachtsgemeenschap. Meisjes iets vaker dan jongens (vaak met oudere jongens). Hoewel kinderen zich op deze leeftijd onttrekken aan het gezin, is het belangrijk dat de ouders meedenken en -praten. Seks moet een fijne ervaring zijn. Ouders kunnen hun kind leren over dat het samengaat met gevoel en respect, dat je het pas moet doen als je zelf wilt en dat internet en MTV een eenzijdig, mechanisch beeld van seks tonen, dat je het veilig moet doen en oppassen moet voor SOA’s. Bespreek het geïnteresseerd en terloops, niet belerend. Ga er niet speciaal voor zitten.
20 Elk kind is anders: temperament Ieder mens wordt geboren met een aantal genetisch bepaalde karaktereigenschappen. Er zijn 7 ‘temperaments-kenmerken’, die de basis vormen van onze latere persoonlijkheid. De verdere persoonlijkheidsontwikkeling hangt af van opvoeding en levensgebeurtenissen (zie persoonlijkheidspsychologie). -
Biologische regelmaat (slaap- en hongerritme) Beweeglijkheid, activiteit Emotionaliteit: de neiging boos, angstig of blij te reageren Omgaan met nieuwe personen, gebeurtenissen, nieuwsgierigheid Concentratievermogen/snel afgeleid zijn Doorzettingsvermogen Humeur/grondstemming: vrolijk/positief of ingetogen/negatief
Een combinatie van deze ‘ingrediënten’ maakt globaal drie categorieën kleine kinderen: 1. Het makkelijke kind (ca. 40%): is positief, nieuwsgierig, slaapt en eet regelmatig, maakt makkelijk contact met anderen. 2. Het moeilijke kind (ca. 10%): heeft snel een verstoord ritme, negatieve stemmingen, is geremd en trekt zich terug bij nieuwe situaties. 3. Het langzaam startende kind (ca. 15%): heeft een enigszins negatieve grondstemming, is weinig actief, reageert traag op prikkels, maast zich uiteindelijk toch aan. De overige 35% van de kinderen is redelijk regelmatig, positief en open, maar raakt wel snel van slag in nieuwe situaties. Inzicht in het temperament van je kind is belangrijk. Het is iets erfelijks, je kunt er niks aan doen, maar er wel op anticiperen.
21 Chemie tussen kind en opvoeders: temperament van ouders De wisselwerking tussen het temperament van het kind en dat van de ouders bepaalt grotendeels hoe een kind zich voelt, ontwikkelt (persoonlijkheid) en presteert. Een actieve en snel reagerende ouder kan zich flink ergeren aan een langzaam startend kind. Als de ouder het kind toch in het snelle temperament probeert te dwingen, leidt dat wederzijds tot veel frustratie en verdriet. De opvoeding is dan gebaseerd op verkeerde verwachtingen.
10
Ouders moeten proberen inzicht te krijgen in hun eigen temperament en dat van hun kind. In plaats van het kind bij het aankleden en ontbijten op te jagen, kun je beter samen een half uur eerder opstaan. Dat voorkomt spanningen en conflicten. Kinderen met een moeilijk temperament hebben het grootste risico op gedrags- en sociale problemen. Maar als ouders daar met liefde, begrip en gestructureerd mee omgaan, profiteren zij juist ’t meest van de opvoeding. Vaak doen ze het sociaal en qua leerprestaties dan nog beter dan makkelijke kinderen. Echter: ook in negatief opzicht zijn ze gevoeliger voor opvoeding.
22 Jongens en meisjes: sekseverschillen Over verschillen tussen jongens en meisjes bestaan verschillende ideeën (opvoeding of aangeboren?). Hoewel persoonlijkheid en gedrag per jongen of meisje sterk uiteen kunnen lopen, is toch wel duidelijk dat er aantal genetisch bepaalde verschillen is. Er zijn dus eigenschappen die je relatief veel bij jongens ziet en andere bij meisjes. Door opvoeding kunnen die eigenschappen worden versterkt of gedempt. Genetisch gezien zijn jongens het zwakke geslacht. Zij hebben een XY-geslachtschromosoom, meisjes XX. Op het X-chromosoom zitten meer chronische aandoeningen in de genen, meisjes kunnen die compenseren met het andere X-chromosoom. Meisjes kijken al een paar uur na de geboorte liever naar gezichten, jongens naar voorwerpen. Meisjespeuters spelen liever met poppen en praten, jongens liever met autootjes en technische speelgoed (sociaal vs. exact). Meisjes kunnen zich langer concentreren op één taak (kleuren), jongetjes moeten zich fysiek uiten. Als je ze te lang op een stoeltje zet, of met klei of potloden laat werken, gaan ze klieren of smeren de boel onder. Ze moeten hun energie kwijt. Het is zinloos jongetjes daarom te bestraffen. In sociaal opzicht zijn jongens gericht op rangorde, ze doen ook aan fysieke competitie. Meisjes willen door iedereen lief gevonden worden. Bij probleemgedrag zijn jongens externaliserend (schreeuwen, vechten, vernielen), meisjes internaliserend (eetstoornissen, automutilatie). Omdat jongens actiever zijn en vaker grenzen verkennen en meisjes socialer en aanhankelijker, vinden ouders meisjes vaak gemakkelijker op te voeden. Hun hersengebieden voor taal en sociale vaardigheden ontwikkelen zich ook sneller. Maar dat komt ook doordat ouders typisch meisjesgedrag stimuleren/belonen.
23 Angst, depressie, autisme, ADHD 15 a 20% van de kinderen heeft problemen met de ontwikkeling. Dat kunnen sociale problemen zijn (bv. leren samenwerken), psychische (bv. zelfvertrouwen ontwikkelen) of emotionele gedragsproblemen (het leren omgaan met angst of verdriet). En dan is er nog een categorie aangeboren stoornissen (bv. ADHD). Dit soort problemen zie je in twee vormen: internaliserend (kind is lastig voor zichzelf: verlegenheid, angst, depressie, automutilatie) en externaliserend (lastig voor de omgeving: druk, impulsief, ongehoorzaam, alcohol- en drugsgebruik). Meisjes hebben vaker last van angst, jongens 4x vaker gedragsproblemen en 3x zo vaak ADHD. Mogelijk signaleren we het vaker bij jongens omdat die vaker externaliserend gedrag vertonen. Wanneer problemen weken lang bijna de hele dag duren, een continu karakter krijgen, spreken we van een psychische stoornis. Internaliserende stoornissen zijn depressie en sociale angststoornis, externaliserend ADHD of ODD.
11
Bij stoornissen spelen zowel erfelijke als omgevingsfactoren een rol. Heb je aanleg voor ADHD (onrustig worden in een drukke omgeving), maar zit je altijd in een rustige omgeving, komt de ADHD niet tevoorschijn. Omgekeerd kan een kind ook meerdere stoornissen hebben, of brengt het ene probleem het andere mee (angststoornis+ADHD, kind gaat XTC gebruiken om zich beter te voelen). Veel stoornissen zijn behandelbaar (bv. angststoornissen met cognitieve therapie). Herkenning bij opvoeders helpt voorkomen dat jongeren zich op latere leeftijd ongelukkig of onbegrepen voelen.
24 Pesten Pesten gebeurt systematisch en langdurig, dat is het verschil met plagen. Bij pesten is er een ongelijke machtsverdeling, een dader en een slachtoffer. Bij pesten is het doel iemand ‘klein’ te krijgen, te beschadigen. Gepesten kunnen hun leven lang geestelijke schade ondervinden. Ze gaan zichzelf de schuld geven, schamen zich ervoor en hebben weinig zelfrespect. Ook later kunnen ze moeilijk grenzen aangeven of nieuwe contacten aangaan. 12% van de tieners wordt gepest, in het echt of via de computer of mobiel. 15% zegt zelf wel eens pester geweest te zijn. Gepeste kinderen hebben ondersteuning nodig van ouders en school.
Laat ze via een logboek het probleem in kaart brengen. Laat ze een Kanjertraining volgen (= voor jezelf opkomen). Bespreek hoe ze het beste kunnen reageren naar pesters. Stimuleer ze vriendjes en hobby’s op te zoeken waarbij ze zich goed voelen.
Overigens is niet duidelijk of anti-pestprogramma’s op school helpen. In elk geval moet je het herhaaldelijk en niet eenmalig aan de orde stellen.
25 Verslaafd & alcohol Opvoeders maken zich vaak druk over drugsgebruik, maar het alcoholgebruik onder jongeren is veel alarmerender. Alcohol is namelijk veel meer ingeburgerd en overal te krijgen. Als er sprake is van lichamelijke en geestelijke klachten, spreken we van alcoholmisbruik of verslaving. Alcohol is lichamelijk schadelijk bij meer dan 21 eenheden per week (mannen of 14 (vrouwen). Bij pubers, van wie de hersenen nog in ontwikkeling, schaadt alcohol het leervermogen en de concentratie. Bovendien leidt het tot roekeloos gedrag (dronken achter het stuur, geweld) en kan het in combinatie met drugs (bv. xtc) leiden tot stoornissen en de lever-, nier- en hartfuncties. Soms drinken jongeren meer dan ze willen, of kunnen ze niet meer uit zichzelf minderen. Dan is er sprake van verslaving. Nederlandse jongeren drinken vroeg en veel. Op 12 jarige leeftijd heeft tweederde al eens alcohol gedronken. Van de 16-jarige jongens drinkt een kwart vaker dan 10x per maand, of in één weekend 21 glazen of meer (bij meisjes 10%). Als ouder kun je het beste alcohol verbieden onder de 16 (net als de overheid) Samen met de ouders drinken stimuleert juist drinkgedrag. Best mogelijk dat je kind bij vrienden wat drinkt, maar als je er streng aan vasthoudt, is er weinig kans op problematisch drankgebruik.
12
26 Depressie en zelfdoding Naar schatting 3-5% van de kinderen tussen 6 en 12 is depressief, en 10% van de tieners tussen 12 en 18. De hormonale en psychosociale toestand van pubers verandert snel (losmaken van het gezin). Ze proberen dingen uit (riskant gedrag, verliefdheden), maken alles voor de eerste keer mee, en lopen ook teleurstellingen op (correcties, frustraties). Pubers kennen het gevoel nog niet dat een sombere situatie of gevoel ook weer voorbijgaat. Een kwart van de kinderen van 14-16 denkt wel eens aan zelfdoding. Uiteindelijk doen ca. 35 jongeren een geslaagde poging. Zelfdoding is – na verkeersongevallen – doodsoorzaak nummer 2 onder jongeren. Uiteindelijk is er maar zelden sprake van een echte doodswens. Redenen zijn onder meer: wraak nemen op anderen (schuldgevoel bezorgen); anderen laten weten hoe wanhopig je bent; iemand anders beïnvloeden/van mening laten veranderen; ontsnappen uit een ondraaglijk gevoel (schuld, verdriet). Ouders/leraren moeten alert zijn op symptomen van de depressie: (1) minstens 2 weken constant droevig; (2) niet meer genieten , geen zin in dingen hebben. Nevensymptomen : geen energie, slaapproblemen, eetproblemen, prikkelbaar, concentratieproblemen en een negatief beeld van zichzelf/de toekomst. Ouders en leraren kunnen kinderen helpen met hun depressieve gevoelens om te gaan. Tips:
Ga sporten. Trek je niet terug, maar zoek sociale activiteiten juist op. Verzorg jezelf goed Zoek informatie over depressie en zoek hulp bij een psycholoog of psychiater.
27 Riskant gedrag (blowen, drinken enz.) Tijdens de adolescentie (vooral tussen 12-14) vertonen veel kinderen risicogedrag: experimenteren met seks en genotmiddelen, stunten in het verkeer e.d. Adolescenten moeten een eigen identiteit vinden: ontdekken welk uiterlijk, gedrag en vrienden bij hen horen. De invloed van de ouders neemt af en die van vrienden toe. Door te experimenteren, bepalen ze hun eigen grenzen en voorkeuren. Pubers zien vooral de uitdaging en niet de risico’s. Dat komt doordat het beloningscentrum in de hersenen overactief is, en de prefrontale cortex (controle, zaken overzien) zich veel langzamer ontwikkelt. Adolescenten worden vanzelf wijzer. Experimenteren met drugs en roken leidt tot minder dan de helft van de jongeren tot voortgezet gebruik. Wel is het zaak het gedrag in goede banen te leiden:
Alleen voorlichten helpt niet. Stel duidelijke regels, bv géén alcohol onder de 16, niet blowen onder de 18. Leg uit waarom je een regel stelt, en houd je strikt aan sancties (een week niet naar je vrienden) Regels werken het beste als je kind nog niet gebruikt, stel ze dus bv als het kind 11 is en nog niet rookt?drinkt. Kom je er later pas achter, maak dan afspraken over gebruik (niet drinken vóór een schooldag, max. 1 per avond) Stimuleer andere activiteiten waar ze waar ze hun energie in kwijt kunnen: sporten, muziek.
13
28 Liefde en leiding: vier opvoedingsstijlen Het gedrag van ouders tegenover hun kinderen vertoont vaak een vast patroon. Pedagogen noemen dit opvoedingsstijl.
Sommige ouders sturen hun kinderen aan door talloze ge- en verboden, zonder nadere uitleg (autoritaire stijl). Kinderen dunnen later angstig en volgzaam door worden, of juist tegendraads en agressief. Andere ouders verwaarlozen hun kinderen. Weinig regels en correctie maar, ook weinig aanmoediging en betrokkenheid. Zulke kinderen leren niet wat verstandig is, of eerlijk, of goed, en voelen zich vaak in de steek gelaten. Type 3 is de toegeeflijke opvoedingsstijl: ouders nemen hun kind wel serieus, maar hun eigen regels niet. Deze kinderen leren niet rekening te houden met grenzen en gevoelens van anderen: ze zijn verwend, voelen zich later vaak verdrietig of impulsief Het vierde type ouder stelt regels en toont interesse voor de behoeftes en meningen van zijn kind, een combinatie van bijsturen/controleren en aanmoedigen . Wanneer een kind uit de bocht vliegt, wordt gestraft maar óók besproken wat anders of beter kan. Dit heet de autoritatieve stijl.
Elk kind heeft een eigen mix van liefde en leiding nodig. Daarbij spelen ook het temperament van ouder en kind, en de leefomgeving een rol. Een lastig kind in een onveilige buurt heeft meer baat bij autoriteit (in een gehorige flat maak je geen lawaai…). In een veilige omgeving, met voldoende speelruimte en sociale controle werkt een autoritatieve stijl het beste. Zulke kinderen zijn opgewekt, zelfbewust en leren uit zichzelf rekening te houden met anderen.
29 Vaardigheden en opvoeders Pedagogen noemen 5 vaardigheden van gelang voor opvoeders: niet alleen ouders maar ook leraren.
Structureren: d.w.z. zorgen voor regels, routines en rituelen. Bij regels (niet schelden) functioneren ouders als grensbewakers. Wil je dat ze begrijpen, moet je wel steeds blijven uitleggen waarom je ze stelt. Routines (vaste eet- en slaaptijden) zorgen voor rust en voorspelbaarheid. Rituelen (kerst vieren) zijn nodig om verbondenheid en identiteit te ervaren. Stimuleren: je kind aanmoedigen om te leren. Vergeet vooral niet met cadeautjes en complimentjes aandacht te geven aan wat goed gaat. Geef je alleen negatieve aandacht, gaat het kind ook verkeerde dingen doen om aandacht te vragen. Negeren: is zinvol bij mild ongewenst gedrag. Als een kind onhandelbaar wordt, geef dan een time-out. Bespreek daarna wat beter kan en ga over tot de orde van de dag. Communiceren: oprecht luisteren en belangstelling tonden is het smeermiddel in de ouder-kind relatie. Zorg voor zowel 1-op-1 aandacht als gezinsgesprekken (bv. aan tafel). Organiseren: de verschillende opvoeders (ook leraren, sporttrainers) moeten hun activiteiten op elkaar afstemmen. Zeker als het kind problemen ondervindt.
30 Verwennen Belonen is op zich niet verkeerd, maar als het kind te vaak wat krijgt zonder prestatie, of als te veel lastige ‘klusjes’ uit handen worden genomen, raakt het kind gewend aan ontvangen, en leert het niet om te geven, of ruimte over te laten voor anderen. Het gebeurt op drie manieren:
Te veel verzorgen: altijd de kleren klaarleggen, met 6 jaar nog afdrogen na het zwemmen; het kind leert dan niet zelf verantwoordelijkheid te nemen en te kiezen. Veel geven: spullen, uitjes, complimentjes, aandacht. Het kind leert dan nooit om te gaan met een beperkte hoeveelheid geld of tijd, leert niet dat de beloning soms later komt of niet. Zulke kinderen hebben later weinig discipline en kunnen niet met tegenslag omgaan.
14
Veel toegeven: bij kleine kinderen moet je soms wel 3-15 keer per uur ingrijpen (niet met speelgoed gooien!). Het is verleidelijk om je regel maar door de vingers te zien en niet steeds je kind boos of verdrietig te maken. Maar op lange termijn is het toch belangrijk dat je kind met grenzen om leert gaan, en ze duidelijk maakt dat ze ook wel eens iets moeten slikken.
Je kind is verwend als:
… voor hem wordt gedaan wat het eigenlijk zelf hoort te doen op een bepaalde leeftijd; ook minder leuke taken. … je kind nooit hulp vraagt omdat jij alles voor hem regelt. … anderen benadeelt omdat het zelf iets wil hebben. … je merkt dat je bang bent je kind boos of verdrietig te maken.
31 Straf Straf is een beperkt opvoedingsmiddel met negatieve kanten. Er zijn vier vormen:
standje/correctie: een milde straf voor een mild vergrijp. Werkt alleen als je uitlegt wat je afkeurt en waarom. time-out: een poosje uit de situatie halen en alleen zetten. iets afnemen/onthouden: komt veel voor, bij zwaardere vergrijpen. lichamelijke straf: heeft altijd negatieve gevolgen. Kinderen leren ervan dat slaan normaal is en volwassenen iemand pijn mogen doen.
Bedenk bij het geven van straf:
Altijd uitleggen waarom je straf geeft, anders legt het kind geen verband tussen ongewenst handelen en straf. Daarbij benoem je het gedrag (gymspullen vergeten), niet een eigenschap van het kind (je bent een sloddervos). Sluit de straf ook weer af, zodat het kind leert dat boosheid en boetes weer voorbijgaan. Kinderen tot 4 jaar zijn onnadenkend en egoïstisch en pubers doen vak roekeloos. Het hoort bij hun ontwikkeling. Geef daarom extra duidelijk en consequent je grenzen aan. Gewenst gedrag bereik je niet met straf, alleen door het goede voorbeeld te geven, warm en belangstellend te zijn.
32 Vaders Traditioneel wordt over de moeder gedacht dat zij er vooral is voor het directe contact (intimiteit, knuffelen) en dat de vader een beetje op de achtergrond blijft als een figuur die grenzen stelt en discipline oplegt. Slechts 5-10 % van de vaders gaat minder werken om meer bij het gezin te kunnen zijn. Onderzoek leert echter dat een ‘rolverdeling’ tussen vader en moeder niet nuttig is. Veel meer van invloed is de kwaliteit van hun relatie: of ze respect voor elkaar hebben en dat ze met plezier hun werk doen. Wat dat betreft zijn ze echt een voorbeeld voor hun kinderen. Voor vaders ligt er een extra voorbeeldfunctie t.a.v. jongens. Om te laten zien dat zorg en emoties ook belangrijk zijn voor mannen en dat mannelijk niet hetzelfde is als autoritair, laat staan gewelddadig. Dat je je met stoeien moet beheersen en dat je respectvol met vrouwen moet omgaan. De (negatieve) invloed van vaders op zoons blijkt extra groter dan die van de moeder als het gaat om gewelddadig en crimineel gedrag. Moeders hebben een groter aandeel bij het doorgeven van psychische problemen.
15
33 Ouderschap Ouderschap is een grote taak en verantwoordelijkheid. Er zijn omstandigheden die het lastig maken om een goede ouder te zijn. Je kunt zelf een belast verleden hebben, een hulpbehoevende partner of ouders hebben, geen goed oudervoorbeeld, een veeleisende baan. Logisch dat ouders wel eens twijfelen. Dat is goed, dan zijn ze bewust met de opvoeding bezig. Opvoeding is een privé-aangelegenheid, maar het gebeurt niet op een eiland. Er is een taakverdeling tussen ouders, crècheleidsters en leraren. De maatschappij stelt hoge eisen aan mensen, daarom moeten ouders kunnen rekenen op goede gezondheidszorg, onderwijs en kinderopvang. Samengevat: randvoorwaarden voor goed ouderschap:
vermogen na te denken over de opvoeding en vragen durven stellen goede ‘ouder-ervaringen’ goede taakverdeling tussen de opvoeders solidaire gemeenschap
Wanneer het op één van deze vlakken vastloopt (b.v. door een sterfgeval), kan een andere partij(b.v. buren) bijspringen. Als de ouders zelf tekortschieten, kan ouderbegeleiding een noodzakelijke aanwijzing zijn.
34 Ouders met psychische problemen Jaarlijks lijden bijna 900.000 ouders (met samen 1.6 miljoen kinderen) aan een psychische stoornis. Dat kan variëren van verslavingsproblematiek tot schizofrenie. Op drie manieren wordt dit doorgegeven aan de kinderen:
erfelijke stoornissen (bv. manische depressiviteit, ADHD) via de opvoeding; verwaarlozing: het kind mist stabiliteit en veiligheid via zwangerschap (b.v. alcoholmisbruik)
Hoe groot de kans op doorgeven is, hangt af van de ernst van de problematiek. Depressieve ouders kunnen hun kinderen best warm en veilig opvoeden. In het algemeen geldt: hoe ernstiger het probleem, hoe groter de kans op doorgeven. Verder zijn kinderen tot 5 jaar extra gevoelig, omdat zij geen verschil kunnen maken tussen gedrag en persoon (papa is boos i.p.v. papa heeft een depressie). Tijdens de adolescentie, tussen 10-20 jaar, bestaat het risico dat kinderen zich wegcijferen en een zorgrol voor ouders aannemen. In plaats van zich los te maken van de ouders, ontstaat dan een ongezonde vorm van binding. Ouders met psychische klachten moeten proberen deze aan te pakken en ook uitleg geven aan hun kinderen. Jongeren vinden het vaak moeilijk erover te praten. Zij kunnen terecht op de site www.survivalkid.nl.
35 Hoeksteen in soorten en maten: eenouder- en samengestelde gezinnen Van de 2,5 miljoen Nederlandse gezinnen met kinderen hebben 2 miljoen twee ouders en 0,5 miljoen één ouder. Alternatief samengestelde gezinnen zijn:
eenoudergezinnen, toenemend door het stijgende aantal echtscheidingen samengestelde gezinnen: één van de ouders krijgt een nieuwe relatie en neemt kinderen mee uit de vorige gezin waarbij één of beide ouders niet de biologische ouders zijn (door adoptie, zaaddonorschap of draagmoederschap)
16
Kinderen uit eenoudergezinnen komen vaker in aanraking met hulpverleners. Vaak is er een negatieve wisselwerking tussen de stress van er-alleen-voor-staan, geldproblemen, verwerkingsproblemen e.a. Maar soms is een echtscheiding juist een ‘bevrijding’ en past het daarna beter met ouder en kind. In Nederland moeten ouders een ouderschapsplan maken als ze gaan scheiden. Regelmatig wordt dan gekozen voor co-ouderschap, een 50-50 verdeling van de zorgtaken. Kinderen in samengestelde gezinnen zijn in eerste instantie trouw aan hun biologische ouders. Dat kan nog wel eens conflicten veroorzaken tussen stiefouder en stiefkind. Belangrijk is dat de nieuwe partners tijd nemen zonder de kinderen, om hun eigen relatie te laten groeien; en dat de stiefouder de opvoeding in het begin wat meer overlaat aan de biologische ouder. Als de kinderen nog jong zijn gaat het gemakkelijker, als de nieuwe partner geen eigen kinderen meebrengt ook. Bij kinderen uit adoptiegezinnen is het belangrijk ze van de adoptie te vertellen voor ze het van een ander horen. En ze ook de kans geven op zoek te gaan naar hun biologische ouders.
36 Verlies en rouw Jaarlijks verliezen ca. 7.000 kinderen een ouder of broer/zus. Afhankelijk van hun temperament duurt een rouwproces 1 tot 5 jaar. Kinderen die dat proces niet goed doorlopen krijgen later vaak alsnog verwerkingsproblemen, zoals verlatingsangst. Kinderen tot 3 jaar hebben geen doodsbesef. Ze zien geen verschil tussen dode en levende dingen. Tot 5-6 jaar beschouwen ze de dood als iets tijdelijks waaruit je kunt terugkeren (Papa is er toch altijd op mijn verjaardag?). Ze beseffen nog niet dat de dood iets is wat iedereen treft. Kinderen tussen 8-12 jaar zien de dood als een soort straf, iets naars wat je overkomt omdat je misschien iets gedaan hebt. Ze zijn vaak opstandig of angstig als er iemand is overleden. Pubers kunnen veel met de dood en zingevingvragen bezig zijn. De dood heeft op hen soms aantrekkingskracht, als een andere wereld dan deze niet-ideale wereld. In alle gevallen is praten en delen belangrijk. Veel kinderen zullen extra lief voor de overblijvende ouder zijn, zodat ze niet goed toekomen aan hun eigen verdriet. Een rouwproces na een shock verloopt meestal als volgt:
van ontkennen naar de realiteit onder ogen zien de pijn en het verlies ervaren opnieuw je leven inrichten zonder de overledene; extra moeilijk vanwege het gebrek aan veiligheid en zekerheid
37 Een belast gezin Elk gezin is een balans tussen draagkracht (opvoedingsvaardigheden, materiële middelen en sociale steun) en draaglast (huishouden, opvoedingstaken). Elk gezin maakt ook wel eens een stressvolle periode door. Maar als een gezinslid een chronische ziekte heeft, een psychische aandoening of een leer- of gedragsstoornis, kan de draaglast onevenredig groot worden. Dat geldt ook voor ingrijpende gebeurtenissen als ontslag of echtscheiding. Bij langdurige stress hebben alle gezinsleden een verhoogd risico op psychosociale problemen. Kinderen gaan soms meezorgen en meer doen dan ze aankunnen. Of ze worden erg stil en lief. Of pubers komen niet genoeg los van het gezin. Als er onbalans is, moet de draagkracht worden vergroot. Suggesties:
Alle gezinsleden kunnen hun kennis over (bv.) de ziekte vergroten en delen in lotgenotengroepen. Dat helpt de normale en positieve kanten van het gezin benadrukken. Organiseer praktische hulp, b.v. van familie of buren.
17
Gezonde gezinsleden moeten ook nog goed voor zichzelf zorgen, b.v. door een avondje sporten of een logeerpartijtje.
38 Uit elkaar: echtscheiding In alle gevallen heeft een echtscheiding negatieve gevolgen voor kinderen. Ze ervaren stress, angst en depressieve gevoelens. Ze ontwikkelen vaker riskante gewoontes (drinken, blowen) en presteren slechte r op school. Het gaat dan wel om gemiddelden. In sommige gevallen wordt het leven na een scheiding rustiger. Een scheidingsproces duurt ca. 2 jaar, daarna ervaren kinderen meer stabiliteit in de nieuwe situatie. Op de lange termijn echter hebben ze een veel grotere kans op emotionele en relatieproblemen. Indien mogelijk is het dus beter om niet te scheiden. Effectief, maar in Nederland nog niet erg bekend, is (verplichte) oudervoorlichting bij echtscheiding. Voor kinderen zijn er drie programma’s: KIES, JES en Zandkastelen. Opvallend genoeg ervaren kinderen méér problemen sinds ouders wettelijk (sinds 1998) samen voor de kinderen moeten zorgen na een scheiding. Voor omgangsregelingen geldt: kleine kinderen kunnen beter vaak maar kort naar de uitwonende ouder, oudere kinderen minder vaak maar langer.
39 Omgaan met geld Zo’n 10-15% van de jongeren heeft geldproblemen/schulden. Hoe tieners met geld omgaan, hangt grotendeels af van hun sociale omgeving: ouders, vrienden en reclame via internet/mobieltje. Extra risico op schulden hebben kinderen die voor geld gamen (bv. pokeren), gevoelig zijn voor leeftijdsgenoten en reclame, meisjes en lager opgeleide en allochtone jongeren. Financiële kennis en vaardigheid hoort bij de opvoeding. Ouders moeten kinderen leren keuzes maken en uitstellen/sparen. Wees dus niet vrijgevig naar je kinderen. Leer ze dat kopen op afbetaling veel duurder is. Geef ze (beperkt) zakgeld en laat ze hun eigen financiën bijhouden en verdelen. En pas niet bij als ze een keer aan het eind van de maand tekort komen.
40 Mishandeling en geweld Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) registreerde in 2008 53.000 gevallen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Vijftig kinderen zijn overleden. 90% van de daders is man. Mishandeling kan bestaan uit seksueel misbruik, fysiek geweld, maar ook psychische mishandeling als vernederen, schelden, vrijheid beperken, controleren en intimideren. Behalve lichamelijk letsel bij fysiek geweld (baby’s en peuters zijn het kwetsbaarst), hebben slachtoffers last van angst en depressie, slaapproblemen, in zichzelf gekeerd zijn (m.n. meisjes) of agressie (m.n. jongens). Peuters vertellen vaak rechtstreeks wat er gebeurd is. Basisschoolkinderen trekken zich terug, hebben weinig contact met leeftijdsgenoten of gaan zichzelf snijden. Pubers schamen zich vaak, ze ontkennen of verzwijgen het en kampen met een gebrek aan eigenwaarde. Huiselijk geweld gaat zelden vanzelf over. De sociale omgeving mag het nooit negeren of accepteren. Schakel het AMK in of de politie. Bied slachtoffers een veilige, gezellige omgeving. Voor kinderen van 7-11 jaar zijn er hulpprogramma’s (‘let op de kleintjes’, ‘En nu ik’). Voor jongeren bestaat de site www.stukyoutoo.com.
18
41 Samen opvoeden: verbondenheid Kinderen worden niet alleen beïnvloed door hun directe opvoeders (familie, leerkrachten, trainers), maar door alles en iedereen die hun gedrag bijstuurt. Dat kan dus ook in het verkeer zijn, in de vriendenkring en op tv. Structureel opvoeden kan alleen als kinderen en opvoeders elkaar kennen en regelmatig zien. Het kind kan in zo’n netwerk experimenteren met gedrag en krijgt aanmoediging of correctie. De laatste jaren is het netwerk van opvoeders minder hecht geworden. Ouders werken beiden, ‘de buurt’, de vereniging en ‘de kerk’ spelen een minder grote rol dan vroeger. Er wordt minder uitgewisseld tussen opvoeders. Terwijl veel opvoedingsproblemen vroeger zichzelf oplosten doordat moeder en de juf samen wat afspraken, moeten ouders, crècheleidsters en onderwijzers het nu meer zelf uitzoeken. Voor de lastigere problemen zijn allerlei specialisten, zoals de schoolmaatschappelijk werker of de ambulant begeleider. Het nadeel is dat ouders en kinderen hier meer leren dat problemen bij het leven horen. Het zou goed zijn als beleidsmakers en hulpverleners zich niet alleen op het kind focussen, maar op zijn hele netwerk.
42 Grootouders Grootouders spelen een belangrijke rol in de opvoeding van kinderen. Zeker bij allochtone gezinnen, waar 30% van de kinderen hun grootouders elke dag ziet. Grootouders zijn vaak de verbindende schakel met de rest van de familie. Door grootouders (en ooms/tantes, neven/nichten) krijgen kinderen een beeld waar ze vandaan komen en bij wie ze horen. Verder springen grootouders in praktische zin bij, door op te passen of geld te geven. Als er spanningen en conflicten zijn, zijn ze vaak bemiddelaar of opvangadres. Tenslotte nemen ouders vaak opvattingen en methodes van hun eigen ouders over, soms onbewust. Wel zijn er vaak verschillende ideeën tussen ouders en grootouders over gehoorzaamheid en verwennen en is de antenne voor gevoelens en emoties van grootouders iets minder.
43 School Op school leren kinderen kennis/vaardigheden die ze nodig hebben in de maatschappij. Denk ook aan sociale vaardigheden (luisteren, samenwerken) en regels, gewoontes en normen. Wat helpt om kinderen te laten leren:
een docent die de leerlingen prikkelt, nieuwsgierig maakt de lesstof in de praktijk toepassen en een docent die hoge verwachtingen heeft en hoge eisen stelt (Ik weet zeker dat je deze som kan!) en kinderen aanmoedigt om te oefenen ouders en docenten die contact hebben en samen oplossingen bedenken (bv. extra oefenmateriaal voor thuis of opvoedingsregels) docenten die de leerling zoveel mogelijk persoonlijke aandacht geven en een band opbouwen; dat gaat het makkelijkst in kleine groepen met probleemleerlingen (en ouders) in gesprek blijven; bouw ‘reservetijd’ in (regelmatige positieve contactmomenten)
19
44 Diversiteit en school School is een maatschappij in het klein. Er zijn verschillen in talent, nationaliteit, achtergrond, geloof, kleur en geaardheid. Die zien kinderen in de klas terug. Onder het motto ‘Het zou pas gek zijn als iedereen hetzelfde was’ kunnen we kinderen verschillen leren zien zonder er een oordeel over te hebben. Omgaan met verschillen moeten kinderen leren. Houd klassengesprekken, geef opdrachten om in het ‘echt’ te doen, bv. een enquête houden in het winkelcentrum. De prestaties op ‘witte scholen’ zijn weliswaar hoger, maar op gemengde scholen presteren alle leerlingen beter wanneer meer de helft van de kinderen taalvaardig is en hoogopgeleide ouders heeft. De Stichting Kleurrijke Scholen pleit daarvoor.
45 Kinderopvang Sinds moeders niet meer hun baan opzeggen om voor de kinderen te zorgen, is kinderopvang breed ingeburgerd. Ook vinden ouders het belangrijk dat hun kind leert spelen met leeftijdsgenootjes. Als je kijkt naar hoeveel aandacht wordt besteed aan relaties tussen kinderen en het aanbod van activiteiten, is de (pedagogische) kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang matig. Participerende ouders (een instrument komen bespelen, pannenkoeken helpen bakken) helpen om een rijkere leeromgeving te creëren. Kinderdagverblijven moeten de veiligheid van kinderen waarborgen, maar ze wel fysiek prikkelen. Een pleister op de knie hoort erbij. Verder leren kinderen in de opvang met elkaar om te gaan, elkaar te respecteren en te helpen. In de kinderopvang leren kinderen informeel. De allerkleinsten moeten nog worden verzorgd, maar kinderen van 4 jaar kunnen zichzelf al redelijk verzorgen. Oudere kinderen leren tijdens het spelen en imiteren motorische vaardigheden, ruimtelijk inzicht en doen kennis op: over woorden, kleuren, seizoenen. Al spelend is er ruimte voor creativiteit en fantasie.
46 Leeftijdsgenoten Behalve van ouders, broers/zussen en professionele opvoeders leren kinderen ook heel veel van zichzelf en van leeftijdsgenoten. Vooral in de puberteit, hoewel een ‘beste vriend(in)’ al op 4-jarige leeftijd kan voorkomen. Van vrienden leren ze sociale vaardigheden en het gevoel geaccepteerd te worden maakt kinderen beter gemotiveerd. Sociaal isolement kan mensen blijvend beschadigen. In de puberteit moeten jongeren nieuwe vaardigheden aanleren, zoals het beheersen van emoties en impulsen, jezelf motiveren, plannen. Correctie krijgen ze vanzelf van vrienden, maar ook emotionele steun. Een vriendengroep is ook belangrijk om te experimenteren met emoties en meningen/smaken (verliefd, mode, normen en waarden). Desondanks blijven ouders belangrijk, als ‘voorbeeld van vriendschap’, sparring partner en bij de beroepskeuze.
20
47 De buurt De invloed van de buurt op de opvoeding wordt vaak onderschat. De buurt is een voorbeeldmaatschappij voor kinderen. Kinderen leren nieuwe contacten maken, mensen vertrouwen. Op plekken waar met elkaar groet, helpt, op elkaars spullen past en leuke dingen organiseert, is minder onveiligheid en overlast. Men is daar sneller geneigd met elkaar oplossingen te bedenken. Kinderen leren zich socialer te gedragen. Daarnaast kunnen kinderen in de buurt spelen, zodat ze zich lichamelijk en sociaal ontwikkelen. In dit hoofdstuk staan 11 omgangsregels van buren en een voorbeeld van een succesvol buurtproject, de Haagse Sporttuin.
48 Sport Sporten draagt bij aan de lichamelijke ontwikkeling en de gezondheid. Het beïnvloedt positief de conditie, de coördinatie en het helpt overgewicht en allerlei ziektes op latere leeftijd voorkomen. Verder is sporten een leuke, uitdagende vrijetijdsbesteding, waarbij je ook vrienden maakt. Uit onderzoeken blijkt dat het effect van sporten op de cognitieve ontwikkeling nihil is. Kinderen gaan er niet beter van onthouden, leren en krijgen geen hoger IQ. Wanneer de trainer niet de nadruk legt op winnen, maar op ‘fair play’, dan kan sporten ook de morele ontwikkeling ondersteunen (respecteren van grenzen, regels, anderen).
49 Media De hoeveelheid media, de snelheid en diversiteit zijn de afgelopen jaren enorm toegenomen. Denk aan tv, films, games, sociale netwerksites. Ook zijn kinderen doelwit van massale en gerichte reclame. De bedoelde effecten van media op kinderen zijn vaak aangetoond. Reclame heeft effect op koopgedrag, netwerksites stimuleren sociale contacten en educatieve programma’s/games hebben een leereffect. Daarnaast zijn er echter ook onbedoelde effecten. Kinderen die veel reclame zien, zijn materialistischer. Sociale netwerksites kunnen leiden tot pesten of seksueel grensoverschrijdend gedrag. En bepaalde programma’s of games met veel geweld maken kinderen ruwer, onrustig en ongeconcentreerd. Die negatieve effecten gelden voor kinderen onder de 6. Ze kunnen geen verschil maken tussen fantasie en werkelijkheid en bijvoorbeeld angst krijgen voor monsters (in dat geval: niet ontkennen, maar samen verjagen). Houd als regel aan: maximaal 2 uur scherm-tijd per dag (tv en computer). Zo blijft genoeg tijd over voor spelen/bewegen, huiswerk en ‘live’ vriendschappen. Zet verder de computer op een centrale, zichtbare plaats, zodat je zicht houdt op het gebruik. En kijk mee, bespreek de onrealistische aard van bepaalde programma’s, de keerzijde van geweld en de dubbele bodem van reclames.
21
50 Mediawijsheid Het aantal uur per dag dat kinderen gamen, bellen en internetten (de grens daartussen vervaagt) neemt elk jaar toe. Door de opkomst van mobiel internet zullen alle kinderen over een paar jaar altijd online zijn. Hoewel kinderen technisch vaardig zijn met de apparaten, zijn ze lang niet altijd media-wijs. Ze kunnen niet alle informatie goed begrijpen of inschatten. Daarmee neemt ook het gevaar toe van media-misbruik, zoals gameverslaving, digitaal pesten, seksualisering en overgevoeligheid voor reclame. Kinderen verbieden met bepaalde media heeft geen zin, ze komen dan in een sociaal isolement te staan. Beter is dat ouders zich in de nieuwe media verdiepen en hun kind begeleiden, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven.
51 Steun voor ouders Opvoeden gaat gepaard met stress, een hoop regelwerk en soms zorgen. Die nemen soms nog toe door andere factoren: werk, geld, misschien de zorg voor een ander familielid. En, kinderen laten zich niet altijd even makkelijk opvoeden. Een goed inkomen, een veilige woonomgeving en een netwerk van familie en buren helpen de draagkracht van ouders te vergroten. Daarnaast helpt het als de maatschappij opvoeders goed opvang: werkgevers, evt. hulpverleners, leraren. Gezin, buurt en maatschappij vormen drie steeds wijdere kringen om het kind. Ouders hoeven niet gelijk onzeker te worden, maar moeten ook niet te lang aarzelen om buren, opvoedingondersteuners e.d. in te schakelen. Ook het internet is een belangrijke bron van sociale ondersteuning.
22