Relaties tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
Marie-Therèse Geerts Studentnummer
9847952
Doctoraalscriptie geschiedenis Specialisatie: Latijns-Amerika studies Begeleider: Oktober 2004
Dr. R.E.M. Van Vuurde
Inhoud Voorwoord ................................................................................................................................ 2 1. Inleiding ........................................................................................................................... 3 2. Historische achtergrond van Venezuela ....................................................................... 6 3. Nederlandse steunpunten in de Cariben....................................................................... 9 4. Cipriano Castro, de eerste jaren.................................................................................. 17 5. Blokkade van 1902 – 1903 ............................................................................................ 22 6. El Restaurador .............................................................................................................. 28 7. Nederlandse relaties met Venezuela onder Castro .................................................... 33 8. Eerste halfjaar 1908...................................................................................................... 39 9. De uitwijzing van de minister-resident en de gevolgen ............................................. 52 10. Maritieme demonstratie ............................................................................................... 59 11. Nasleep ........................................................................................................................... 64 12. Conclusie........................................................................................................................ 71 Bibliografie.............................................................................................................................. 77 Archiefbronnen in Venezuela................................................................................................ 77 Uitgegeven bronnen................................................................................................................ 77 Dagbladen en andere periodieken ........................................................................................ 79 Literatuur................................................................................................................................ 79 Gebruikte acronymen ............................................................................................................ 82 Annex 1 Tekst van het protocol 1894 ................................................................................... 83 Annex 2 Export 1905 - 1909 .................................................................................................. 85 Annex 3 Verantwoording illustraties.................................................................................... 86
Illustraties Figuur 1 Kapers voor de Venezolaanse kust.............................................................................. 6 Figuur 2 Detail uit Caraccas and Guiana, Thomson's New General Atlas, 1816................... 10 Figuur 3 Guzmán Blanco en Cipriano Castro .......................................................................... 16 Figuur 4 Landen die het Castro moeilijk maken ...................................................................... 29 Figuur 5 Nederland brengt Venezolaanse oorlogsbodems op.................................................. 60 Figuur 6 Enkele internationale artikelen The Dutch war and Venezuela................................. 66 Figuur 7 Export 1905 - 1909 naar 7 landen in duizenden Bolívares........................................ 85
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
1
Voorwoord De primaire aanleiding tot dit onderzoek is de inhoud van een documentenverzamelingetje dat ik vond in de bibliotheek van de Universidad Central de Venezuela [UCV] in Caracas. Het betrof een gedrukte versie van de correspondentie van april 1908 tot augustus 1908 tussen Doctor J. de J. Paúl, minister van Buitenlandse Zaken [B.Z.] van de Verenigde Staten van Venezuela en J.H. de Reús, minister Resident van het Koninkrijk der Nederlanden in Caracas en van augustus 1908 tot oktober 1908 tussen R. de Marees van Swinderen, minister van B.Z. van Nederland en Paúl.1 Achteraf bleken er heel wat van dit soort bundels te bestaan. Toch werd door deze mijn belangstelling gewekt voor een wellicht klein incident tussen Venezuela en Nederland waar echter kennelijk nogal verschillend over wordt gedacht. Om meer zicht te krijgen op de Venezolaanse kant bezocht ik in Caracas diverse archieven. Weer thuis in Nederland heb ik diverse boeken bestudeerd over Venezuela in die periode, vooral geschreven door ‘westerse’ auteurs. Mijn begeleider heeft mij gewezen op de dikke boeken met diplomatieke, buitenlandse correspondentie die in feite gedrukte primaire bronnen zijn. Via diverse artikelen heb ik geprobeerd het beeld te complementeren. Tenslotte wil ik Ramón Aizpurua bedanken die mij heeft geïntroduceerd bij diverse archieven en onderzoeksinstituten in Venezuela, daar een essentiële voorwaarde, Rob van Vuurde voor zijn vele kritische opmerkingen, kanttekeningen en nuttige suggesties, alsmede mijn echtgenoot Kees Ampt die heeft gepoogd in de huid van mijn begeleider te kruipen bij het doorlezen van deze studie en het blijven stellen van vragen.
1
Documentos relativos a la cuestión Venezolano-Holandesa, edición oficial (Caracas, 1908).
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
2
1. Inleiding Sinds verscheidene eeuwen zijn er contacten tussen Nederland en Venezuela. Die waren niet altijd van vreedzame aard. In een tijdsbestek van minder dan 100 jaar, tussen 1830 en 1910, is er tot drie keer toe een grote crisis uitgebroken. De crisis in 1908 tussen Venezuela en Nederland die heeft geleid tot Nederlands marine optreden is eerder beschreven vanuit diverse invalshoeken. Corporaal heeft al in 1920 de internationaal-rechtelijke betrekkingen tussen Nederland en Venezuela behandeld in de periode 1816 - 1920.2 Hij gaat vooral in op de juridische aspecten maar wijst daarbij regelmatig op effecten van eerdere problemen of ervaringen die een verder handelen hebben beïnvloed. Corporaal heeft veel aandacht besteed aan de relatie tussen Nederland en Venezuela in 1908. Sullivan beschreef in 1974 de rol die president Cipriano Castro van Venezuela heeft gespeeld.3 Hij probeert Castro’s achtergrond en beweegredenen te schetsen en komt tot een tamelijk negatief oordeel over Castro. McBeth geeft een genuanceerder beeld over de hoofdrolspelers in wat algemeen wordt aangeduid als de Gunboat Diplomacy en verschaft meer inzicht in verbanden en historische achtergronden.4 De aanloop tot het Venezolaans-Nederlands conflict en de verdere gebeurtenissen heeft McBeth uitgebreid beschreven. Van der Peet bekijkt de Gunboat Diplomacy vooral als onderdeel van het optreden rond negentienhonderd van de Nederlandse marine in de gehele wereld.5 Van Vuurde benadrukt de rol die de Monroe doctrine had in de Nederlandse verhoudingen met Latijns-Amerika. Venezuela komt hierbij uitgebreid aan de orde.6 Ewell beschrijft primair de relatie tussen Venezuela en de Verenigde Staten van Amerika [V.S.] in ruwweg de periode 1790 – 1990.7 Ten behoeve van haar lezers gebruikt ze voornamelijk Engelstalige bronnen en publicaties. Ze geeft een kritisch inzicht in het handelen van de V.S. en haar burgers in relatie tot Venezuela. Deze en andere te behandelen publicaties of artikelen voor zover ze het conflict in 1908 beschrijven, al dan niet met de voorgeschiedenis, doen dit vooral vanuit een Europees of Noord-Amerikaans standpunt, dat wil zeggen dat in verhouding betrekkelijk weinig aandacht 2
Karel Hendrik Corporaal, De internationaalrechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en Venezuela. 1816 – 1920 (Leiden, 1920). 3 William M. Sullivan, The rise of despotism in Venezuela; Cipriano Castro, 1899 –1908 (Albuquerque, 1974, facsimile: Ann Arbor, 1986). 4 Brian S. McBeth, Gunboats, corruption, and claims. Foreign Intervention in Venezuela, 1899 – 1908, Contributions in Latin American Studies, Number 20 (Westport en Londen, 2001). 5 Anselm J. van der Peet, Belangen en prestige. Nederlandse gunboat diplomacy omstreeks 1900 (Amsterdam, 1999). 6 Robert Eduard Maarten van Vuurde, Engeland, Nederland en de Monroeleer, 1895-1914. Europese belangenbehartiging in de Amerikaanse invloedssfeer (Amsterdam, 1998). 7 Judith Ewell, Venezuela and the United States: From Monroe’s Hemisphere to Petroleum’s Empire (Athens en Londen, 1996) Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
3
is besteed aan de Venezolaanse visie. Aizpurua stelt daar tegenover dat er té weinig aandacht is voor het koloniale verleden van Venezuela, de rol die dat heeft gehad op de demografische ontwikkeling en de sociale stratificatie.8 Alleen vanuit deze achtergrond zou een juist inzicht kunnen worden gekregen in de Venezolaanse visie op de gebeurtenissen en het handelen in 1908. In dit werk wil ik mij vooral richten op de volgende vraag. Welke tegengestelde belangen speelden er, wat waren de doelstellingen van de beide landen ten opzichte van elkaar en speelden de wederzijdse eerdere ervaringen een rol bij de gebeurtenissen in 1908? Om deze vraag te beantwoorden is het nodig inzicht te krijgen in de achtergrond en de houding van de toenmalige Venezolaanse president Cipriano Castro. Hebben afkomst en ervaringen van de Venezolaanse president Cipriano Castro zijn optreden tegenover het buitenland in het algemeen en Nederland in het bijzonder beïnvloed? Een eerdere blokkade in 1902 – waaraan Nederland niet had deelgenomen – en de Monroe doctrine hebben mogelijk effect gehad bij de conflicten in 1908. Daarbij rijst de vraag hoe het kwam dat Nederland tot maritiem machtsvertoon over ging en hoe het regime in Venezuela daarop reageerde. Teneinde de hoofdvraag te kunnen onderzoeken begin ik met de geografische, historische context na te gaan, eerst van Venezuela en later van Nederland in relatie tot Venezuela. Het Venezolaanse standpunt ontleen ik in belangrijke mate aan de Diccionario (Interactivo) de Historia de Venezuela.9 Daarnaast zijn diverse andere bronnen geraadpleegd. Ik probeer de politieke, economische en sociale constellatie van die tijd helder te krijgen en duidelijk te maken wat de basis was van waaruit dit probleem ontstaan is en waarom het zo’n dramatische wending kon krijgen. Belangrijk lijkt hierbij om het Venezolaanse perspectief verder uit te werken en vervolgens naar voren te brengen. De nevenvraag hierbij is of het Venezolaanse standpunt werkelijk afwijkt van het westerse. Een andere mogelijkheid is dat tegenstrijdige economische belangen een hoofdrol hebben gespeeld. Enkele auteurs wijzen ook op nationale eer. Ik wil daarom nagaan wat dat in zou houden en welke rol dit heeft gehad. Om het conflict in 1908 in een breder perspectief te plaatsen zal ik verder ingaan op het effect van de Monroe doctrine en het conflict tussen Venezuela en enkele Europese landen in 1902 toen die de peaceful blockade instelden.
8 9
Ramón Aizpurua, UCV, college La Venezuela Colonial (2002). Diccionario (Interactivo) de Historia de Venezuela (Caracas, 2000). Uitgegeven in boekvorm, 3 delen en als Cd-rom. Van deze laatste is hier steeds gebruik gemaakt, tenzij expliciet anders aangegeven.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
4
De speciale rol van Nederland komt vooral voort uit het koloniaal bezit, de Nederlandse Antillen, en het belang dat de handel met Venezuela voor deze eilanden speelde. Voor Venezuela was vooral Curaçao vaak een smokkelaarnest dat bovendien opstandelingen onderdak of zelfs een basis voor hun uitvallen verleende. Dit aspect lijkt in veel westerse publicaties te zijn onderbelicht. Daarnaast wordt de rol en handelswijze van López, de Venezolaanse consul op Curaçao, door de diverse geschiedschrijvers vaak slechts zijdelings genoemd. De meeste auteurs hebben gebruik gemaakt van westerse bronnen. Sullivan gebruikt ook wel enkele bronnen van vooral het Venezolaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. McBeth maakt een zeer ruim gebruik van het Archivo Histórico de Miraflores, Secretaría General de la Presidencia, Correspondencia Presidencial. Zelf heb ik onder andere nog onderzoek verricht bij het Venezolaanse ministerie van B.Z., dat van Marine en ook in het presidentieel paleis Miraflores.10 Van belang is na te gaan of, en wat, deze toevoegen aan de bekende feiten. Tot slot wil ik in het kort de gevolgen van de kwestie in 1908 toelichten.
10
Een nadeel hierbij was, dat het archief van Miraflores in zodanige slechte staat is, dat er nauwelijks toegang tot grote delen van de collectie wordt verleend. Wel zijn bepaalde documenten als gedrukte bron uitgegeven via het Boletín del archivo histórico de Miraflores.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
5
2. Historische achtergrond van Venezuela Venezuela ligt in het noorden van Zuid-Amerika, begrensd door de Caribische Zee [noord], Colombia [west], Brazilië [zuid] en Brits Guyana [oost]. Ook vele eilandjes voor de kust behoren tot het Venezolaanse grondgebied. Er waren nederzettingen van indianen in de kuststrook toen Columbus op 5 augustus 1498 er voet aan vaste wal zette.11 Begin zestiende eeuw kwam er vanuit de Nederlanden een grote vraag naar zout voor de conservering van haring. De Nederlanders haalden, illegaal, hun zout vanuit Araya. Hier waren zoutpannen op het vaste land van Latijns-Amerika. Vanaf 1598 waren die een bron van schermutselingen tussen de Spaanse machthebbers en piraten, voornamelijk Engelsen en Hollanders.12
Figuur 1 Kapers voor de Venezolaanse kust
De economie van het land was vooral gebaseerd op plantages van cacao in het gebied tussen het huidige Caracas en Barcelona. Er ontstond een bovenlaag van Spanjaarden en creolen. Creolen zijn in Latijns-Amerika geboren rechtstreekse afstammelingen van de Spanjaarden, die grote delen van het in cultuur gebrachte land in bezit hadden.13 De plantage economie was erg arbeidsintensief, waardoor er een grote vraag naar werkkrachten ontstond. De indianen bleken niet geschikt en konden door de wetten van Burgos [uit 1512] niet als slaaf worden gedwongen tot die zware arbeid. Daarom werden negerslaven vanuit Afrika ingezet. In eerste instantie was de slavenhandel alleen voor de Spanjaarden bedoeld, maar er was veel sluikhandel door de Engelse, Franse en Hollandse slavenschepen. Deze handel leek erg lucratief, daarom was er veel belangstelling voor. In 1634 werd Curaçao ingenomen door de Nederlanders. Zij hadden nu een uitvalsbasis en hierdoor nam de smokkel enorm toe. Pas in de achttiende eeuw met de ontwikkeling van koffie- en katoenplantages kwam er in Venezuela een sterkere economie op, beheerst door creolen. Zij bezaten het grootste deel 11
Dicc. HV [Colón, Christóbal]. Luis H. Daal en Ted Schouten, Antilliaans verhaal. Geschiedenis van Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, St. Eustatius en St. Maarten (Amsterdam en Zutphen, 1988) 33; Dicc. HV [Araya, Península de; Piratería] 13 James Ferguson, Venezuela, mensen, politiek, economie, cultuur (Amsterdam, 1994) 13; Hans Vogel, Geschiedenis van Latijns Amerika (6e verbeterde druk, Utrecht, 2002), 100-101. 12
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
6
van het ontgonnen land en domineerden de handel. De sociale en raciale verdeeldheid van het land was groot. Uit Spanje afkomstige bewindvoerders en hun compagnons stonden in aanzien boven aan de ladder. Daaronder stond de van Europeanen afkomstige, maar in het continent geboren, creool. Voor hoge functies binnen het bestuurlijk en kerkelijk apparaat kwamen de creolen niet in aanmerking. Belangrijk was de kleur van de huid: hoe lichter, hoe hoger men in aanzien stond. Daarnaast was er veel vermenging van rassen. Afstammelingen van Spanjaarden en indianen, mestizos, waren er in grote getale. Ook hier gold weer de kleur van de huid als voornaamste criterium. Zelfs nu is dat nog een belangrijke oorzaak van problemen tussen de Venezolaanse bevolkingsgroepen. Lager op de maatschappelijke ladder stonden de indianen, gevolgd door de negers, vooral als zij nog als slaaf in dienst waren. De bovenlaag, de creolen zetten zich sterk af tegen de Spanjaarden.14 De creolen hadden een door en door Europese opvoeding genoten. Zij gingen zelfs vaak in Europa naar universiteiten of verbleven daar enige tijd. Daardoor drongen ook hier de ideeën door van de Verlichting, vrijheid en revolutie. Een van de Venezolaanse creolen die onder de indruk van deze nieuwe gedachten raakte was de uit Caracas afkomstige Francisco de Miranda. Na een verblijf in Europa organiseerde hij in 1806 een veldtocht, via Aruba, om de republiek in Venezuela uit te roepen. Dit mislukte, maar hij kreeg toch medestanders, met name Simón Bolívar. Deze nam de leiding over van Miranda en begon een onafhankelijkheidsstrijd van geheel Latijns-Amerika. De eerste republiek in Latijns-Amerika werd in Caracas uitgeroepen op 5 juli 1811. Andere delen van het land voelden zich niet gebonden aan de vrije republiek Caracas.15 Bolívar kwam tot de conclusie, dat de revolutie moest worden gedragen door de gehele bevolking. Dit was in Venezuela niet het geval, het was een revolutie van de creolen. Zij wilden de macht overnemen van de Spanjaarden, maar hadden niet de intentie de machtsverhoudingen te veranderen. Zij voelden zich de eigenaars en bezitters van het land. Alleen de kuststrook was tot ontwikkeling gebracht. Het achterland, voor zover dat al was ontwikkeld, was in handen van enkele families, de grootgrondbezitters. Zij hadden eigen legers met aan het hoofd een caudillo, vaak een familielid van de grondbezitter, die de macht in zijn gebied strak in handen had. Het gevolg was, dat het platteland erg leed onder al die veldslagen en de economie keer op keer zware slagen te verwerken kreeg. De lokale bevolking had keus uit deelnemen in het legertje van de caudillo of vluchten.16 De plantages werden vernietigd en de
14
Vogel, Geschiedenis LA, 100 – 120; Aizpurua, college La Venezuela Colonial. Dicc. HV [Acta de la Independencia]; Vogel, Geschiedenis LA, 117, 130. 16 Sullivan, Rise CC, 1 – 5. 15
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
7
slaven vrijgelaten. Vanaf 1810 werd de slavernij stapsgewijs in heel Venezuela afgeschaft. Het land was arm en de infrastructuur slecht ontwikkeld. De Venezolaanse maatschappij was gewelddadig. De bewoners van de uitgestrekte vlakten, de Llanos, alsmede de bevolking uit de Andes, de Andinos, zijn berucht om hun vechtlust. Tijdens de vrijheidsstrijd met zijn vele veldslagen kwamen vele caudillos tijdelijk aan de macht, veelal alleen in hun eigen streek en soms gedurende enige tijd ook in Caracas, waar het centrale gezag meestal was gezeteld. De oligarchie van Caracas was de meest spraakmakende, daarom lijkt het alsof de geschiedenis van Caracas de geschiedenis van Venezuela is. Dat centrale gezag stelde niet veel voor. Logischerwijze waren de machthebbers dictators, hoewel soms wel verkiezingen werden gehouden, zoals in 1854 in de staat Falcón. Het gevolg van deze problemen was, dat het land ook veel vluchtelingen had. Curaçao en Aruba waren zo dichtbij dat die met kleine bootjes te bereiken waren en die eilanden werden daarom een toevluchtsoord voor deze vluchtelingen. Deze instabiele toestand had voor Curaçao wel een voordeel. Het centraal gezag van Caracas had te veel moeilijkheden zich te handhaven en tegen opstandelingen teweer te stellen om de smokkel van vooral wapens met succes te bestrijden. Venezuela had een kleine marine, in 1830 bestond die uit 11 boten en was niet opgewassen tegen alle smokkelpraktijken. Van een echt buitenlands beleid was geen sprake. Investeringen vanuit Europa kwamen pas in de negentiende eeuw op gang. De Brit Robert Stephenson bestudeerde in 1824 in opdracht van de Columbian Mines Association de mogelijkheden van een spoorwegaansluiting van Caracas naar La Guaira. Pas in 1879 werd er een serieuze poging ondernomen die uiteindelijk met Brits en V.S. kapitaal in 1883 tot de opening van de duurste spoorweg in Venezuela zou leiden, gemeten naar de prijs per kilometer. Wel waren er vanuit Europa in de twintigers jaren van de 19e eeuw aan Gran Colombia en na 1850 aan Venezolaanse regeringen leningen verstrekt. In 1883 investeerden vooral bedrijven uit de V.S. in de aanleg van telefoonnetten. In 1912 werd de exploitatie van olie serieus ter hand genomen en vanaf die tijd veranderde het land van een zeer arm – landbouwgebied – in een potentieel rijk (olie)land.17
17
Dicc. HV [Ferrocarriles; Teléfono, Petróleo crudo] ; Ewell, Venezuela U.S., 72 – 73; M.J. van den Blink, Olie, 4.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
8
3. Nederlandse steunpunten in de Cariben Voor de kust van Venezuela liggen kleine eilanden. Het succes van de kolonie die de Spanjaarden op de eilanden probeerden te stichten was niet erg groot. Vanuit het Spaanse bestuurscentrum Santo Domingo kregen die daarom in 1513 het stempel: Islas inútiles. De oorspronkelijke bewoners van Tierra Firme, zoals het vasteland wordt genoemd en de Nederlandse Antillen hadden dezelfde etnische kenmerken.18 De Nederlanders richtten in 1612 de West-Indische Compagnie, WIC, op. De interesse ging vooral uit naar de zout- en de slavenhandel. Onder andere op Bonaire bevonden zich zoutpannen. De Nederlandse handelaren hadden steunpunten nodig, daarom probeerde de WIC eilandjes voor de kust in te nemen. In 1634 ging een expeditie van de WIC er op uit om Curaçao te veroveren. De meeste indianen en alle Spanjaarden van het eiland werden door de Hollanders naar het vaste land van Venezuela gedeporteerd.19 In 1636 werden ook Bonaire en Aruba in bezit genomen. De slaven die door de WIC in Curaçao aan land werden gebracht waren voorbestemd om te worden doorverkocht, vooral aan de Spanjaarden in Venezuela voor de cacaoplantages. Officieel was hier een Spaans monopolie, later vanaf 1517 verpacht als het asiento aan Italianen, Portugezen, Hollanders, Fransen en Engelsen. Omdat de vraag naar slaven erg groot was kon men niet aan de leveringsverplichtingen voldoen en werden de Nederlanders regelmatig als ‘onderaannemers’ gebruikt. Daarnaast was er steeds veel smokkelhandel tussen Venezuela en Curaçao. Na de vrede van Munster, in 1648, werd de handel minder gehinderd door het monopolie van Spanje en kon Curaçao zich ontwikkelen tot de grootste handelshaven voor de uitvoer van Venezolaanse cacao en import van ‘Europese’ producten. Dit was de motor voor de Venezolaanse economie.20 Er werden zowel legaal als illegaal slaven naar Venezuela verhandeld. Slaven die van Curaçao konden vluchten, kwamen vaak terecht in Paraguaná, het schiereiland ten noorden van Coro, waar ze zich – na 1751 – als vrije mensen konden vestigen. De verhoudingen tussen de beide gebieden waren zo goed, dat de Spaanse gezagvoerders in Venezuela vóór
18
Gesch. Antillen, 42; Daal, Ant. verhaal, 27; Jaap van Soest, De betrekkingen tussen Curaçao en Venezuela – een historische analyse –, Uitgave van de Universiteit van de Nederlandse Antillen, 11 (Willemstad, 1980), 4; Dicc. HV [Curazao]. 19 Gesch. Antillen, 45; Dicc. HV [Curazao] ; W.R. Menkman, De Nederlanders in het Caraïbische zeegebied waarin vervat de geschiedenis der Nederlandsche Antillen (Amsterdam, 1942) 44; Eleazar Cordova-Bello, Compañías holandesas de navegación, agentes de la colonización neerlandesa. Publicaciones de la escuela de estudios Hispano-Americanos de Sevilla No CXLIX (Sevilla, 1964), 103. 20 Van Soest, Betrekkingen CV, 6 – 7; P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam, 2000) 58; Ramón Aizpurua, Curazao y la costa de Caracas, introducción al estudio del contrabando en la provincia de Venezuela en tiempo de la compañía Guipuzcoana, Biblioteca de la academia nacional de la historia, 222 (Caracas, 1993) 28. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
9
1751 gevluchte en opgepakte slaven terugstuurden naar Curaçao. Tijdens het interim-bewind van de Engelsen begin negentiende eeuw kwam hierin verandering en kreeg de economie van Curaçao een geduchte klap, omdat de functie als vrijhaven verdween. Op Curaçao zelf waren nauwelijks plantages en dus was de vraag naar slaven daar niet zo groot. Voor de Nederlanders onder de vlag van de WIC, was deze handel legaal, voor Venezuela illegaal. In de praktijk was smokkel echter een algemeen fenomeen in de provincie Venezuela, dat vaak zelfs meer dan oogluikend werd toegestaan door lokale autoriteiten. Na 1780 hield de aanvoer en de handel in slaven op. Daarvoor werden slaven al vaak vrijgegeven. Willem I vaardigde in 1814 een Koninklijk Besluit uit waarmee de slavenhandel voor Nederlandse onderdanen werd verboden. Het heeft echter nog tot 1863 geduurd tot de slavernij in de koloniën werd afgeschaft. Economisch waren de eilanden in de Cariben niet sterk. Door de armoede was er in 1827 een grote uittocht van eilandbewoners naar Tierra Firme. Zij vestigden zich vooral in Maracaibo en Coro, maar ook in Caracas. Koning Willem I wilde de economie van Curaçao verbeteren en richtte bij koninklijk besluit van 10 juni 1826 een vrijhaven op. De industrie betrof vooral aloë, nopal, sisal, tabak en katoen. Bovendien werd er een marinehaven op Curaçao in stand gehouden.21
Figuur 2 Detail uit Caraccas and Guiana, Thomson's New General Atlas, 1816
Door de neutrale houding van de WIC en daarna Nederland in de Cariben was Curaçao een toevluchtsoord voor vluchtelingen van de diverse oorlogen in Tierra Firme. Dit was niet ongunstig voor de economische situatie van Curaçao. Zowel De Miranda als Simón Bolívar hebben nog enige tijd op Curaçao doorgebracht, toen de grond van Venezuela hen te heet onder de voeten werd. Ook enkele vooraanstaande inwoners van Curaçao, zoals Brión en Piar,
21
Van Soest, Betrekkingen CV, 6 – 8; Aizpurua, Curazao y Caracas, 52 – 62; Emmer, Nederlandse slavenhandel, 205; Gesch. Antillen, 69; Corporaal, Internat. betr. NV, 71.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
10
namen deel aan de Venezolaanse vrijheidsstrijd. Brión was zo belangrijk voor de Venezolanen dat zijn stoffelijke resten in het Pantheon te Caracas zijn bijgezet.22 Nadat de onafhankelijkheidsstrijd in 1830 was afgesloten en de doorvoerhandel nagenoeg stil was komen te liggen bleek de redelijke voorspoed op Curaçao verdwenen. Er heerste honger, waardoor velen het eiland verlieten en zich op de kuststrook in Venezuela vestigden, zowel in Caracas, Puerto Cabello, als Maracaibo. Ook joodse handelaren gingen vanuit Coro handel drijven. Rond 1850 bestond de joodse, van Curaçao afkomstige, gemeenschap in Coro uit ongeveer 160 personen. Inmiddels waren de joodse handelaren zo succesvol, de import van Coro kwam voor 99% vanuit Curaçao, dat ze zelfs kredieten konden verschaffen aan Venezolaanse caudillos zoals de latere president generaal Falcón. Zij joegen Venezolaanse handelaren tegen zich in het harnas omdat door het succes van de Nederlanders de handel voor de Venezolanen uit Coro nagenoeg verdween. Venezuela voelde zich bedreigd door de monopoliepositie die de joodse handelaren verworven hadden én het niet aanpassen van de joodse gemeenschap aan de gewoonten van de Venezolanen. De joodse handelaren gaven er de voorkeur aan Curaçao als tussenhaven te gebruiken. Ze kregen de schuld van de armoede in de streek. Mede hierdoor vond in 1855 een pogrom plaats in Coro. Daarom werden oorlogsboten gestuurd vanuit Curaçao. Deze namen uiteindelijk diverse families mee terug. De Nederlandse regering gaf geen hoge prioriteit aan de koloniën in de Cariben, maar op nadrukkelijk aanraden van de consul-generaal in Caracas deed men toch een verzoek om een onderzoek in te stellen. Dit werd gehonoreerd, maar er werden geen arrestaties verricht. De Nederlandse regering nam genoegen door middel van een conventie of traktaat van 5 augustus 1857, waarin de mogelijkheid tot handel van de Nederlanders werd erkend. Een feitelijke financiële vergoeding werd door nieuwe onlusten in Venezuela wel sterk vertraagd en afbetaling duurde tot 1863.23 Er werd overigens niet alleen handel gedreven via La Vela de Coro, maar ook via Puerto Caballo, Maracaibo en La Guaira. De nieuwe ontwikkelingen in de scheepvaart maakten dat de schepen groter werden. Curaçao ging steeds meer fungeren als overslaghaven omdat verschillende havens op de kuststrook niet berekend waren op die grotere schepen. Vanuit Curaçao was er niet alleen reguliere handel, maar ook werden als doorvoerhandel – al dan niet legaal –wapens voor zowel de formele machthebbers als opstandelingen geleverd.24
22
Dicc. HV [Curazao; Brión, Luis; Piar, Manuel]; Daal, Ant. verhaal, 83 – 87; Goslinga, Nederlanders in V, 22 – 39. 23 M.J. Bakkum, La comunidad judeo-curazoleña de Coro y el pogrom de 1855, Colección de Textos Históricos del Estado Falcón (Caracas, 2001) 15, 58 – 66, 97; Goslinga, Nederlanders in V, 4, 56; Dicc. HV [Religión]; Van Soest, Betrekkingen CV, 9; Corporaal, Internat. betr. NV, 170 – 186, 606 – 608. 24 Van Soest, Betrekkingen CV, 9 – 10. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
11
In 1863 waren er weer onlusten. Vanuit Caracas beschuldigden de machthebbers Curaçao van inmenging in de burgeroorlog, maar daar werd dat ontkend. Toch waren er enkele boten gesignaleerd met wapens, lood, kruit en kleding voor de federalisten. Een van de boten was eigendom van handelaar, Jesurun, die ook geld aan de regering in Caracas had geleend. De regering in Venezuela eiste de schepen van de gevluchte federalisten terug. De financiële nood van de Venezolaanse regering liep hoog op. Er werden overeenkomsten gesloten met diverse landen zoals Frankrijk, de Verenigde Staten, Spanje, Denemarken, waar geld was geleend. Bepaalde douane-inkomsten werden als vergoeding aangewezen. De natuurlijke grondstoffen uit de goudmijnen en de plantages konden niet goed worden geëxploiteerd en de schulden werden steeds groter. In 1864 waren bij grondwet de provincies tot Estados [(deel)staten] bevorderd, waardoor zij veel meer autonomie verkregen. Er was nog steeds grote rivaliteit tussen de ‘federalisten’ (ook wel ‘liberalen’ genoemd) en de ‘conservatieven’ (of ‘oligarchen’). De relatief rijke Nederlandse handelaren leenden geld aan de regering in Caracas. Dit leidde later voor vele problemen toen Venezuela zich niet kon houden aan de verplichtingen die hierbij aangegaan waren.25 Door de geringe belangstelling van Nederland voor de verwikkelingen in de Cariben was men niet op de hoogte van de juiste toestand. Hoewel het in Venezuela erg roerig was, vond de Nederlandse regering dat het er voldoende veilig was, zodat goede politieke betrekkingen moesten worden opgebouwd. Ze verbood bij verordening in 1870 daarom aan Curaçao nog vluchtelingen vanuit Venezuela op te nemen. De ‘liberalen’ hadden een regering opgezet in Maracaibo en verklaarden zich onafhankelijk van Caracas. De overige staten van Venezuela besloten zich met noch de een noch de ander te associëren. Ook nu vluchtten weer Venezolanen naar Curaçao. Daar werd door Nederland, op verzoek van de regering in Caracas, aangedrongen op het uitvoeren van de instructies zoals die na het tekenen van de conventie van 1862 waren uitgevaardigd. In artikel II van die conventie was bepaald dat de Nederlandse koning de handel onder Nederlandse vlag met opstandelingen van Venezuela in verboden voorwerpen veroordeelde. Dit hield volgens Venezuela in dat Venezolanen die van de hun verleende gastvrijheid misbruik hadden gemaakt van het eiland moesten worden verwijderd. Hierbij interpreteerde men dit nogal ruim, zowel wapenaankopen als ageren tegen de officiële regering zouden hier onder moeten vallen. Antonio Guzmán Blanco werd in 1829 geboren in Caracas. Zijn vader Antonio Leocardio Guzmán was oprichter van de Partido Liberal Amarillo. Zijn moeder Carlota
25
Corporaal, Internat. betr. NV, 206, 212, 219; Dicc. HV [Estados federales]; Goslinga, Nederlanders in V, 58 – 59.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
12
Blanco Jerez de Aristeguieta, was een nazaat van Simón Bolívar. Guzmán Blanco trad op als caudillo van de partij van zijn vader. Hij behoorde tot de groep revolutionairen die in augustus 1869 naar Curaçao vluchtte, waar hij in februari 1870 weer weg moest vluchten, vanwege de verordeningen van de Nederlandse Regering. Enkele maanden later werd deze caraqueño president van Venezuela en bleek zich tot een invloedrijk politicus te ontwikkelen die zijn behandeling op Curaçao niet zou vergeten. Guzmán Blanco had een duidelijk beeld voor ogen wat hij in de binnenlandse politiek wilde bereiken. Bovendien was hij een kundig administrateur.26 Het belangrijkste doel van Guzmán Blanco was de anarchie indammen. Hij voerde een nationalistische politiek en probeerde de twee groepen in het land die altijd tegenover elkaar stonden dichter bij elkaar te brengen. Door een grotere rust in het land te brengen zouden zowel de handelaren (de ‘conservatieven’), als de haciëndabezitters (de ‘liberalen’) hun voordeel kunnen doen. Hij was voor modernisering van het land en trok daartoe buitenlandse investeringen aan. Ook probeerde hij voortdurend onder de buitenlandse contracten uit te komen die zijn voorgangers hadden gesloten. Hij refereerde daarbij aan de Calvo doctrine. Dit is een doctrine die door de Argentijnse jurist Carlos Calvo in 1868 op schrift is gesteld. Die benadrukte de onaantastbaarheid van de nationale soevereiniteit en hield vast aan het principe van non-interventie: géén staat zou interveniëren in de zaken van een andere staat om welke reden dan ook. Volgens hem zou dit ook van toepassing zijn op individuele burgers (met vorderingen)27, dus geen diplomatieke bescherming voor vreemdelingen of hun belangen. Gedeeltelijk waren er ook contracten van Venezolanen die naast de Venezolaanse ook voor een andere nationaliteit hadden gekozen. Zakelijk leek dat aantrekkelijk, omdat ze dan als buitenlander aan de Venezolaanse staat geld geleend hadden en dus onder andere wetten dachten te vallen dan de Venezolanen. Corruptie nam echter een grote plaats in, zowel ten nadele als ten voordele van Venezuela. Het waren niet alleen Venezolaanse functionarissen of andere burgers die hier aan meededen. Buitenlanders en mensen met dubbele nationaliteit, zelfs buitenlandse diplomaten of consulaire medewerkers waren erbij betrokken. Dit betrof niet alleen een Brits diplomaat, maar diverse V.S. vertegenwoordigers. Zo was het vaak gewoonte, al dan niet via een stroman, met diplomatieke steun excessieve en niet altijd gefundeerde claims in te dienen waarbij dan een percentage moest worden betaald voor de geboden hulp. Vooral burgers uit de V.S. dienden ook flinke claims in als ze door de politie
26 27
Corporaal, Internat. betr. NV, 227, 230 – 231, 234, 613; Dicc. HV [Guzmán Blanco, Antonio]. Mark. T. Gilderhus, The second century. U.S.-Latin American relations since 1889 (Wilmington, 2000) 31: Vogel, Geschiedenis LA, 181 – 182; Corporaal, Internat. betr. NV, 541; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 284; Sullivan, Rise CC, 337.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
13
waren opgepakt. Dat gebeurde niet altijd op de juiste manier en met geldige redenen, maar soms werd het uitgelokt met de bedoeling te kunnen claimen. In 1866 was er een conventie getekend tussen Venezuela en de V.S. voor het behandelen van schadeclaims. De V.S. minister resident in Caracas trad op als vertegenwoordiger voor dat land. Zijn schoonbroer ontving 40 tot 60 % van de claims als honorarium voor juridische ondersteuning. Samen met de corrupte scheidsrechter verdeelden ze met hun drieën de buit. Het duurde nog jaren voordat het Congres van de V.S. de zaak opnieuw liet bekijken.28 Het gevolg van het beleid van Guzmán Blanco was dat hij met vele andere landen in conflict kwam: Engeland, Spanje, België, Italië, de Heilige Stoel, Frankrijk en de V.S. Uiteindelijk heeft Guzmán Blanco veel bereikt bij het moderniseren van het land. Doordat er rust in het land kwam, konden de grondstoffen en de plantages beter worden beheerd en dus ook geld opleveren, waardoor schulden konden worden afgelost. Caracas werd tot het centrum van de macht gemaakt en grote, prestigieuze monumenten opgericht. Hierbij liet hij zich vooral inspireren door de Griekse bouwkunst. Verder zorgde hij voor een nationale munt, de bolívar, die nog steeds de officiële munt is. Op het gebied van de communicatie is Guzmán Blanco voortvarend te werk gegaan. Zo is in de periode 1879-1884 de telegraaf ingevoerd alsmede de telefoon, door het Amerikaanse bedrijf Inter Continental Telephone Company. In dezelfde periode is er een spoorwegverbinding gekomen van Caracas naar La Guaira, de grootste haven van Venezuela, ook vele andere lijnen door heel Venezuela heen, onder andere van Valencia naar Caracas. Hiervoor was de grote geldschieter een Duits consortium. Andere landen zoals Frankrijk en Engeland hebben eveneens veel geïnvesteerd in de Venezolaanse spoorwegontwikkeling.29 In 1884 ontstond een economische crisis. De oorzaken hiervoor waren het dalen van de koffieprijzen op de wereldmarkt én een sprinkhanenplaag, waardoor de oogsten werden vernietigd. Het binnenlands beleid van Guzmán Blanco was positief voor de Venezolaanse samenleving. De buitenlandse politiek was echter minder succesvol. Doordat Guzmán Blanco zo’n nationalistische politiek voerde, waren de contacten en het nakomen van overeenkomsten met het buitenland problematisch. De hoogoplopende conflicten met Engeland zijn daar een voorbeeld van. Guzmán Blanco liet de havens van La Guaira en Puerto Cabello vergroten, zodat hier ook grotere schepen binnen konden lopen. Daarmee verdween de
28
Ewell, Venezuela U.S., 58 – 62, 76 – 80; Kelvin Singh, ‘Big Power Pressure on Venezuela during the Presidency of Cipriano Castro’, Revista/Review Interamericana, Vol. 29 (1999) 125 – 143, aldaar 129 – 130; Miriam Hood, Gunboat Diplomacy 1895 – 1905. Great Power Pressure in Venezuela (2nd edition, Londen, 1983) 148, speciaal voetnoot 1; R. Floyd Clarke, ‘A Permanent Tribunal of Arbitration: Its necessity and value’, The American Journal of International Law, Vol. 1, Nr. 2 (april 1907) 342 – 408, aldaar 361 – 362. 29 Dicc. HV [Guzmán Blanco, Antonio; Bolívar, unidad monetaria]; McBeth, Gunboats, 81. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
14
overslagfunctie die Curaçao tot dan toe in had kunnen nemen. Voor de overige havens, La Vela de Coro en Maracaibo, werd een verbod ingevoerd om schepen uit Curaçao binnen te laten komen. Ook waren in mei 1870 enkele schepen onder Nederlandse vlag in beslag genomen. De consul-generaal in Caracas, Rolandus, protesteerde krachtig hiertegen. Guzmán Blanco verklaarde dat Rolandus niet langer persona grata was. Deze zag zich genoodzaakt, zonder voorafgaand overleg met de Nederlandse regering, om zijn paspoort te vragen. Hij vertrok met een Nederlands oorlogsschip uit Venezuela en de diplomatieke betrekkingen waren verbroken. Twee jaar later, in 1872, werden die hersteld. Nog diverse malen stuurde Nederland oorlogsschepen naar Venezuela, eerst om onderdanen te beschermen, kort daarop om te eisen dat Rolandus weer terug zou kunnen komen en in 1875 om in beslaggenomen schepen terug te eisen. Ook onder het bewind van Guzmán Blanco gaven de Curaçaose bewindvoerders nog steeds toestemming aan Venezolaanse vluchtelingen, vaak revolutionairen, om op het eiland te verblijven en hun activiteiten uit te voeren. Dat de smokkelhandel de president zorgen baarde is duidelijk. De rivaliserende caudillos hadden geen behoefte aan een gecentraliseerd gezag en namen iedere gelegenheid te baat om zich te manifesteren. In 1874 namen de spanningen met Nederland toe en uiteindelijk verbrak Venezuela in 1875 de diplomatieke betrekkingen. Meer marineschepen werden naar de west gestuurd en Venezuela vergrootte de troepenmacht.30 In 1881 werden in Venezuela de Derechos Antillanos, de Antilliaanse rechten, ingevoerd en effectief vanaf mei 1882. Dit hield in dat er een surtax, extra belasting van 30%, gelegd werd op goederen die afkomstig waren uit de Antillen. Het betekende dat de Curaçaose functie van overslaghaven nagenoeg verdween. De haven La Guaira in Venezuela nam die handel over. In de praktijk waren het vooral Duitse handelshuizen die er voordeel van hadden door rechtstreekse invoer vanuit Hamburg. De douanerechten waren overigens nog steeds de belangrijkste inkomstenbron voor de Venezolaanse schatkist en bleven dat tot de jaren dertig van de 20e eeuw.31 Bij rechtstreekse invoer uit Europa zouden goederen zwaarder moeten worden verpakt dan bij overslag uit Curaçao of andere Antilliaanse havens zoals Trinidad. Bij een belasting naar gewicht zou het recht 15 – 20 % hoger zijn. De Antilliaanse rechten kwamen hier dus in verhouding maar matig boven. Toch zagen velen buiten Venezuela deze rechten als een vergeldingsmaatregel waartegen ze niet ophielden te ageren. 30
Dicc. HV [Guzmán Blanco, Antonio, gobiernos de]; Corporaal, Internat. betr. NV, 239 – 257, 277 – 280, 617 – 619; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 92 – 94; Thomas Russell, U.S. minister resident te Caracas aan het State department, No 127, 25 mrt 1876, FRUS 1876, Nr. 336, 608 – 610, aldaar 610. Van Vuurde vermeldt dat Guzmán Blanco 40000 man onder de wapenen riep; Russell gaf aan, naar aanleiding van de Mensaje presidencial, dat het leger 5494 manschappen telde, het dubbele van het wettelijk voorgeschreven aantal, maar nodig vanwege de dreigingen uit Curaçao. Ook enkele Venezolaanse forten waren versterkt met V.S. hulp.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
15
De Nederlandse regering nam de klachten van de Venezolaanse regering over smokkel en revolutionairen niet serieus, tot de Venezolanen lieten weten dat ze de handelsbetrekkingen helemaal zouden verbreken als hun klachten niet in behandeling werden genomen. Op dat moment kwamen de V.S. in verweer. De Amerikaanse Red D. Line had Curaçao nodig als overslaghaven om de verbindingen met Maracaibo veilig te stellen. In 1883 werden daarom de Derechos Antilles afgezwakt, door goederen die rechtstreeks overgeslagen werden in de haven van Curaçao en daar gekochte ‘lijfgoederen’ er niet onder te laten vallen. Hierdoor was de maatregel minder erg voor de winkeliers op Curaçao. Bovendien werd de wet niet altijd strikt toegepast. Pas op 20 augustus 1894 werd het protocol getekend waarin de landen spraken over een wederzijdse inschikkelijkheid en een herstel van de diplomatieke betrekkingen overeenkwamen. Nederland beloofde alles te doen om te verhinderen dat de publieke orde in Venezuela in gevaar zou worden gebracht. Venezuela interpreteerde dit als een verbod op wapensmokkel en maatregelen tegen revolutionairen op Curaçao. Er kwam weer een Nederlandse zaakgelastigde in Caracas.32 Hoewel het proces tot natievorming en het ontwikkelen van een nationaal gevoel onder het bewind van Guzmán Blanco zeker op gang is gekomen, heeft hij veel tegenwerking gehouden van de lokale caudillos. Enkele keren is hij dan ook van het toneel verdwenen, maar twee keer kwam hij terug en bleef president tot 1887. Daarna ging hij naar het buitenland, maar bleef zich – zeker op de achtergrond – vanuit Parijs actief bemoeien met de Venezolaanse politiek.33
Figuur 3 Guzmán Blanco en Cipriano Castro
31
Gesch. Antillen, 99;.Corporaal, 347 – 354; Dicc. HV [Aduana]. Corporaal, 352 – 364; Ewell, Venezuela U.S., 66, 71 - 75; Van der Peet, Belangen en prestige, 80. Zie Annex 1 Tekst van het protocol 1894 33 Ewell, Venezuela U.S. 66. 32
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
16
4. Cipriano Castro, de eerste jaren Ruim tien jaar na het laatste presidentschap van de caraqueño uit de hogere kringen, Guzmán Blanco, kwam er een geheel andere man aan de macht, Cipriano Castro.34 Hij werd in 1858 geboren in Capacho in de staat Táchira, een staat in het zuidwesten van het huidige Venezuela, grenzend aan Colombia. Op dat moment was Táchira min of meer een zelfstandige staat. De belangrijkste inkomstenbron voor Táchira vormden de koffieplantages. Hiervoor waren veel arbeiders nodig. Door de talrijke oorlogen waren mensen voortdurend op de vlucht. Er kwamen vooral veel arbeiders uit de Llanos, de streek ten oosten van Táchira. Daar was het klimaat heel onaangenaam, bijzonder warm. De bevolking staat (nog steeds) bekend om zijn wrede aard. Ook kwamen er veel mensen uit Colombia om hier werk te zoeken. Deze waren zeer gewenst, omdat zij hard werkten. De koffie industrie ontwikkelde zich snel. De plantages waren anders dan in de rest van Venezuela. In Táchira waren de grondeigenaren niet in het bezit van gigantische hoeveelheden land, maar ze hadden voldoende land om de plantages als familie te runnen. De Duitse handelshuizen functioneerden als tussenpersoon en groeiden mee bij de verhoging van de productie. De uitvoer geschiedde veelal via Colombia. De infrastructuur in Venezuela was zo slecht, met name doordat het Andesgebergte hier de twee delen scheidt, dat handel via Colombia een beter alternatief was. Ook reisde men gemakkelijker via Colombia naar Maracaibo en Caracas dan rechtstreeks.35 Castro behoorde tot een middenklasse familie. Hij was geschoold in Colombia. Zijn eerste baan was als employee van een Duitse handelsfirma. Koffie was een booming business. Hierdoor had de streek een grote toekomstverwachting. Dit vertaalde zich in een hoge graad van scholing voor de jeugd. Bij hen ontwikkelde zich het idee, dat ze niet door de clan van Caracas zouden moeten worden bestuurd. Castro raakte geïnteresseerd in de politiek en sloot zich aan bij een rebellerende groepering tegen Kolonel Espiritu Santo Morales, president van de Gran Estado de los Andes. De rebellen protesteerden tegen het oneigenlijke gebruik van macht. Castro ontmoette daardoor Juan Vicente Gómez en samen trokken zij op tegen Morales. Gómez kwam uit een van de rijkste families van Táchira en was militair hooggeschoold. Verschillende keren vond een gewelddadig treffen plaats, Castro werd belangrijker en hij vergrootte zijn macht. Aanhang kreeg hij vooral uit de kleine boerenfamilies. Hij werd in 1891 een afgevaardigde voor Táchira in het Nationaal Congres. In Venezuela was er in die tijd een machtsstrijd tussen Crespo en Guzmán Blanco. Er kwam veel oppositie. Zoals 34
Naast de specifiek aangegeven bronnen is ook uitgebreid gebruik gemaakt van de Diccionario de Historia de Venezuela, 740 – 742 betreffende Castro en 742 – 746 over de regering Cipriano Castro.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
17
gebruikelijk werd de oplossing gezocht in militair ingrijpen. Crespo bracht een legertje op de been en stelde zich teweer. Hij werd in 1892 opnieuw president, maar – enkele jaren later – in 1898 bij Mata Carmelera gedood.36 Ondertussen was er volop machtsstrijd in Táchira, die zich verder in het voordeel van Castro ontwikkelde. Een goede militair die hem steunde was Gómez. De rang van kolonel kreeg hij als blijk van waardering. De triomftocht werd voortgezet naar Mérida. Castro stelde zich op het standpunt dat er doorgemarcheerd moest worden naar Caracas. Er was daarover nogal onenigheid, maar voordat er een beslissing was genomen bleek dat Crespo, de president, had gewonnen. Hij gaf het gouverneurschap van Táchira over aan Morales, de tegenstander van Castro. Morales verving onmiddellijk alle Castro getrouwen. Castro moest vluchten naar Colombia en Gómez volgde hem. Dit gebeurde in 1892. Gedurende zeven jaar verbleven beiden in Colombia. Gómez verdiende veel geld met een koffieplantage en een veeboerderij. Hierdoor had hij in 1899 voldoende geld bij elkaar om het idee van Castro – Caracas bezetten – te financieren. Voordien probeerde Castro nog na de moord op Crespo het presidentschap van de deelstaat Los Andes op te eisen. Dit mislukte, waardoor hij wéér in ballingschap moest. Hij ging, zoals velen vóór hem, via Curaçao. In deze periode verbleven meerdere, veelal beter gesitueerde, politieke vluchtelingen uit de Andes daar. Mede met deze vluchtelingen vormde Castro een klein leger van revolutionairen en trok eerst op vanuit Colombia naar Táchira. Hij noemde zijn tocht: Revolución Liberal Restauradora. De bedoeling was de oude constitutie te herstellen en een sterke centrale regering te vormen. Castro had succes met zijn verdere opmars naar Caracas. De machthebbers in Caracas vormden geen eenheid en hoewel zij wel probeerden om Castro tot stoppen te dwingen, was er teveel onderlinge onenigheid om dit effectief te kunnen doen. Daar waren voortdurend dreigingen van machtsovername van rivaliserende groepen. Op 2 november 1899 nam Castro de macht in Caracas. Zijn voorganger, Andrade, ging in ballingschap.37 Castro was vooral geïnteresseerd in de Venezolaanse interne problemen. In 1899 was de wereldprijs voor koffie sterk gedaald zodat er een grote neergang in de levensomstandigheden van de Andesbevolking ontstond. Castro kreeg aanvankelijk veel aanhang onder de jongeren uit de middenklasse. Zij wensten een grotere inbreng in het landelijk bestuur om zodoende de levensomstandigheden in hun gebied te verbeteren. Ook in andere staten van
35
McBeth, Gunboats, 5; Dicc. HV [Táchira, estado]; Sullivan, Rise CC, 65 – 71; Ewell, Venezuela U.S., 98. McBeth, Gunboats, 6 – 14; Sullivan, Rise CC, 71 – 79, 84, 87 – 89; Hood, Gunboat Dipl., 171; Dicc. HV [Crespo, Joaquín]; Antonio Paredes, Cómo llegó Cipriano Castro al poder. Memorias contemporáneas o bosquejo histórico donde se vé cómo llegó Cipriano Castro al poder en Venezuela y cómo se ha sostenido en él. 1906 (2e druk, Caracas, 1954) 21 – 31. 37 Sullivan, Rise CC, 80 – 90, 105 – 133; McBeth, Gunboats, 8 –18, 21 –32; Paredes, Cómo llegó CC, 35 – 100. 36
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
18
Venezuela was behoefte aan een sterke macht, zodat het onderling uitvechten van vetes tussen de caudillos zou verminderen. Castro had in Caracas niet veel politieke steun, daarom verzekerde hij zich van een sterke militaire steun door een nationaal leger op te richten. Hij moderniseerde het leger en wilde een goede marine om de kust te controleren. Door de matige infrastructuur was transport over land moeilijk en dus waren schepen essentieel voor het verplaatsen van troepen en om de aanvoerlijnen af te snijden van revolutionairen op de eilanden. Hij kondigde de aankoop van ‘kruisers, kanonneerboten, transportschepen voor de marine en een kleine vloot van zeilschepen’ aan. Veel zou hiervan niet komen, wel richtte hij het Arsenal de la Marina op, waardoor een goede officiersopleiding ontstond en de marine goede carrièremogelijkheden bood. Hierdoor verminderde hij effectief de politieke macht van de lokale autoriteiten, de caudillos. Hij gebruikte geweld als een caudillo tegenstand bood.38 Castro droomde, in navolging van Simón Bolívar, opnieuw van een groot Colombia. De geruchten dat Castro daarvoor wapens in België had besteld waren voldoende om Colombia in een staat van paniek te brengen en de in Táchira werkzame onderdanen terug te roepen. Schepen met troepen werden achter de hand gehouden om de invasie te voorkomen. De V.S. boden Colombia aan te komen helpen. Colombia weigerde dit echter en versloeg Cipriano Castro. De diplomatieke betrekkingen tussen beide landen bekoelden tot 1909.39 Door voortdurende binnenlandse oorlogen was de landbouw verwoest. Daar kwam nog bovenop dat de internationale opbrengsten van de exportproducten als cacao, suiker en koffie tot een minimum waren gedaald. Hoewel de spoorwegmaatschappij in handen was van de staat, hadden diverse landen daar nog een zware claim op. Veder waren er veel claims als gevolg van de schades veroorzaakt door de interne strijd tussen de rivaliserende caudillos. Ook waren de eerder aangeschafte kanonneerboten belast met hypotheek. In Venezuela én in het buitenland realiseerde men zich dat er een ongebreideld systeem van corruptie heerste.40 Castro wilde in eigen land geld lenen. Toen de bankdirecteuren dit weigerden werden ze gevangen genomen. Een van hen was generaal Matos die behoorde tot de belangrijkste bankiers uit Caracas, bovendien familie van Guzmán Blanco. Inkomsten konden alleen worden gegenereerd door de importbelasting te verhogen of een buitenlandse lening te krijgen bijvoorbeeld in ruil voor een zoutmonopolie. Dit laatste mislukte, maar Castro bleef aandringen in België, de Verenigde Staten en Duitsland om geld te lenen. De eerste maatregel 38
McBeth, Gunboats, 32; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 273. En los albores del siglo XX, la Armada la integraban las siguientes unidades: Crucero Restaurador, Torpedero Bolívar, Transporte Zamora, Vapores Veintitrés de Mayo, Totumo, Mariscal Sucre, Cañoneros Miranda y General Crespo, Goleta Carabobo y otros. Bron: http://www.armada.mil.ve/nuestraarmada/historia/historia.html De V.S. marine sprak over de Restaurador als een war vessel, war ship of gunboat, FRUS 1902, sep 1902, 1072 – 1074. 39 Hood, Gunboat Dipl., 147, 159; McBeth, Gunboats, 33 – 35; Sullivan, Rise CC, 213 – 232. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
19
die Castro bij zijn aantreden nam was een dekreet uitvaardigen dat de reclamaties tegen de regering pas zouden worden onderzocht nadat er minstens zes maanden rust in het land was.41 Na een jaar aan de macht te zijn geweest nam Castro het besluit dat alleen vorderingen zouden worden onderzocht die ná 23 mei 1899, de datum dat hij aan het bewind kwam, waren ontstaan. Klachten konden slechts bij het Federale Hof ingediend worden. Daarmee weigerde hij in feite oude leningen terug te betalen en deed impliciet een beroep op de Calvo doctrine, zodat er geen diplomatiek ingrijpen kon plaatsvinden.42 Investeerders in de Venezolaanse economie zochten naar mogelijkheden om hun claims toch gehonoreerd te zien. In de negentiende eeuw was diverse malen gebruik gemaakt van de ‘vreedzame blokkade’ die meestal alleen gericht was tegen schepen van het land waarin de te blokkeren havens lagen en tegen schepen met oorlogstuig. Om dit te controleren moesten neutrale schepen wel eventueel worden aangehouden evenals toezicht op douaneopbrengsten. Volgens Sullivan kwam deze opvatting veelal voort uit een superioriteitsgevoel van de ‘blanke’ landen.43 Bij een eventuele oorlogsblokkade zou helemaal geen scheepvaartverkeer worden toegestaan, ook niet van ‘neutrale’ landen. Venezolaanse handelsschepen opbrengen was niet mogelijk, die waren er op dat moment niet. De enige kans die overbleef was het veroveren van de Venezolaanse marine en douaneposten om dan de douanerechten op te eisen, het bombarderen van forten en het laten landen van troepen. Met name die laatste stap zou in conflict (kunnen) zijn met de vigerende opvattingen over de Monroe doctrine. Deze doctrine had intussen al een lange geschiedenis achter de rug. In 1823 had president Monroe van de V.S. in zijn jaarlijkse State of the Union gesteld dat de Europese machten niet verder mochten koloniseren in het Amerikaanse continent. Deze Monroe doctrine bevatte aanvankelijk nog wel de beperking dat de V.S. zich ook niet met Europa zouden bemoeien. De koloniën die nog niet onafhankelijk waren konden onder het beheer van hun kolonisators blijven, maar die mochten onderling hun koloniën niet uitwisselen. De eerste decennia hierna verdween de Monroe doctrine in het vergeetboek. Omdat Europa de doctrine niet serieus nam deed het niet de moeite om officieel te reageren op deze uitspraak. In 1895 werd de Monroe doctrine ook toegepast op ZuidAmerika. In dat jaar kwam voor het eerst het grensgeschil tot uiting tussen Venezuela en Brits Guyana, waarbij Venezuela grote stukken gebied met mijnbouw claimde die volgens Engeland grondgebied van Guyana waren. De Verenigde Staten van Amerika intervenieerden 40
McBeth, Gunboats, 39; Hood, Gunboat Dipl., 148. Sullivan, Rise CC, 9, 167. De term ‘generaal’ was vrij algemeen in Venezuela. In 1889 waren er zo’n 300 generaals; in 1895 was dit al opgelopen tot 1500 waardoor er meer generaals dan sergeants waren; Emilio Pacheco, De Castro a López Contreras : proceso social de la Venezuela contemporánea: (contribución a su estudio en los años 1900-1941) (Caracas, 1984) 22; McBeth, Gunboats, 40; Van den Blink, Olie, 17. 42 McBeth, Gunboats, 81 – 82.; Sullivan, Rise CC, 317 – 318. 41
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
20
daarbij en dwongen af dat door middel van arbitrage een oplossing werd gevonden. De uitkomst leek voor Engeland gunstig. Dit land stemde hiermee in en erkende op deze manier stilzwijgend de Monroe doctrine. Het geschil is niet naar tevredenheid van Venezuela opgelost. Zij spreken derhalve nog steeds over: Zona en Reclamación.44 De Europese landen haastten zich te verzekeren dat ze niet uit waren op verovering van land, maar uitsluitend hun rechten wilden verdedigen en kracht bijzetten. Eind 1901 had Duitsland al voorzichtig via een promemoria de V.S. geïnformeerd over een eventuele blokkade van de belangrijkste Venezolaanse havens. Interessant is dat de nota begint met het vermelden van een claim van de Berliner Diskonto Gesellschaft. Buitenlandse bedrijven probeerden toch hun claims waar te maken en via lokale caudillos het gezag van Castro te ondermijnen. Het bekendste voorbeeld is de steun aan generaal Matos, eigenlijk bankier en duidelijk geen militair waardoor hij geen bedreiging was voor de vele ‘echte’ caudillos die eigenlijk tegen een sterk centraal gezag waren. Matos’ avonturen met het in 1901 uit buitenlandse bronnen gefinancierde schip de Ban Righ zijn door diverse auteurs uitgebreid beschreven.45
43
Sullivan, Rise CC, 317. Van Vuurde, Engeland, Nederland en de Monroeleer, 5, 13 – 14, 122 – 128; H.T. Colenbrander, ‘Oorsprong, praktijk en toekomst der leer van Monroe’, de Gids, No 6 (1910) Overdruk, 2 – 3; William L. Scruggs, ‘The Monroe doctrine – its origin and import’, North American Review, 176:2 (feb 1903) 185 – 199; Henry Cabot Lodge, ‘England, Venezuela, and the Monroe doctrine’, North American Review, 160 (jan/jun 1895) 651 – 658; Ishmael Odeen, The Trail Of Diplomacy. A Documentary History of the Guyana-Venezuela Border Issue (1998) Via: http://www.guyanaca.com/features/trail_diplomacy_pt1.html. 45 W.L. Penfield, ‘The Anglo-German intervention in Venezuela.’, North American Review, 177:1 (jul 1903) 86 – 96; aldaar 89 – 95; Brian S. McBeth, Gunboats, 41, 50, 63 – 77; 80 – 87; Keizerlijke Duitse ambassade aan het Department of State, 11 dec 1901, FRUS 1901, 192 – 194 of: Luis M. Drago, La República Argentina y el caso de Venezuela. Documentos, juicios y comentarios relacionados con la nota pasada al ministro argentino en Washington (Buenos Aires, 1903) 312 – 317; Van der Peet, Belangen en prestige, 79McBeth, Gunboats, 63 – 77; Van Vuurde, Engeland, Nederland en de Monroeleer, 273, 298 – 302; Sullivan, Rise CC, 247 – 258; Singh, ‘Big Power Pressure on Venezuela’, 132 – 133. 44
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
21
5. Blokkade van 1902 – 1903 In 1902 grepen de grootste schuldeisers in – Duitsland en Groot-Brittannië – en blokkeerden in eerste instantie de havens van La Guaira en Puerto Cabello. Al snel sloot ook Italië zich hierbij aan. Aanvankelijk geloofde Castro niet, dat de Europese landen de blokkade inderdaad door zouden zetten. De Europese machten verdeelden hun vloten. Zij blokkeerden nog meer havens, veroverden Venezolaanse kanonneerboten en brachten er enkele tot zinken. Toen echter enkele weken later een Duitse kanonneerboot beschutting voor een storm zocht in het meer van Maracaibo werd die beschoten door militairen op fort San Carlos. De kanonneerboot beantwoordde het vuur met een bombardement op het fort. Tevens bombardeerden de geallieerde schepen de forten van Puerto Cabello.46 Castro realiseerde zich dat het een serieus dreigement betrof. Een aanvankelijk wellicht nog als vredesblokkade bedoelde actie werd feitelijk omgezet in een oorlogsblokkade. De reactie van Castro was tegengesteld aan wat men verwacht had: hij deed een hartstochtelijke nationalistische oproep en liet de Duitse en Engelse inwoners van Venezuela oppakken. In Caracas waren dat overigens slechts 42 Duitsers en 10 Britten.47 Volgens Pacheco was Castro een slachtoffer van een complexe en risicovolle situatie die hem veranderde in la piedra en el zapato van potentiële imperialisten. Hij had er het karakter niet naar te accepteren dat buitenlandse bedrijven zo brutaal waren om tegen hem samen te zweren. Volgens Ewell schreef de Venezolaanse historicus Domingo Alberto Rangel in zijn Los andinos en el poder over Castro’s houding als: “petit bourgeois anti-imperialism, of the Latin against the Saxon, of Rome against Carthage, but strong enough to awaken the concience of the continent in the face of the Yankee danger.” Dit was voortgekomen uit de acties van de Britten in Guyana en de bezetting van Cuba door de V.S.48 Vrij algemeen hebben historici het uitgangspunt gehuldigd dat de problemen waaruit de blokkade voortkwam primair handelden over financiële claims die beleggers in Duitsland, Groot-Brittannië en Italië op de Staat Venezuela hadden. Van Vuurde vermeldt dat, volgens publicaties van de Britse historicus Platt, later gevolgd door verschillende andere historici, schadeclaims van particulieren én prestigeoverwegingen in wezen de hoofdaanleiding tot de blokkade waren. Wat betreft de Nederlandse problemen met de regering Castro noemt Goslinga eveneens als oorzaak voor de wrijvingen allerlei financiële vorderingen die ook
46
Pacheco, De Castro, 29; Paredes, Cómo llegó CC, 127 – 130; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 341; McBeth, Gunboats, 91.; Sullivan, Rise CC, 332 – 342. 47 Corporaal, Internat. betr. NV, 393; Sullivan, Rise CC, 334; Pacheco, De Castro, 29; Paredes, Cómo llegó CC, 127 – 130; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 341; Telegram Bowen Æ Hay, 10 dec 1902, FRUS 1903, 790 – 791. 48 Pacheco, De Castro, 31; Ewell, Venezuela U.S., 99. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
22
Nederlandse burgers in Venezuela op de staat hadden. Daarnaast speelde het aanhouden van schepen. Een zekere opdrijving door buitenlanders van de schade of nogal vage gronden voor claims waren echter ook in het spel. Zelfs de ijverige consul-generaal, tevens Nederlands zaakgelastigde Van Leyden, vond sommige claims onvoldoende onderbouwd.49 De Nederlandse regering had geleerd uit de ervaring in verband met Guzmán Blanco en trad Castro aanvankelijk welwillend tegemoet. Sinds het protocol van 1894 waren de betrekkingen met Venezuela iets verbeterd. Wel waren er voortdurend conflicten, omdat Curaçao nog steeds onderdak bleef verlenen aan Venezolaanse vluchtelingen. Bovendien ging de smokkel onverminderd voort, vooral van wapens voor de diverse strijdende groepen. Er waren geregeld scheepvaartincidenten: schepen onder Nederlandse vlag, zowel afkomstig uit Aruba als uit Curaçao werden aangehouden en opgebracht. Corporaal geeft een indrukwekkende opsomming van het aantal opgebrachte schepen en scheepjes in een relatief korte periode. Bovendien waren er veel klachten van Nederlandse onderdanen in Venezuela wegens vorderingen op de overheid en schade door gedragingen van revolutionairen.50 Toch is het nuttig een scheepvaartincident eens nader te bekijken. Er is veel geschreven over het incident met de Nueva Adelaide op 16 juli 1901. Beschieting en aanhouding van een schip varend onder Nederlandse vlag is zonder meer ongeoorloofd, was de eerste reactie. Toen de Venezolaanse minister van B.Z., Eduardo Blanco, fijntjes opmerkte dat het schip zich op dezelfde plaats bevond als een smokkelschip dat heimelijk van vlag verwisselde, werd de Nederlandse toon steeds bitser, schermend met het volkenrecht. Intern schreef de Nederlandse zaakgelastigde te Caracas, Van Leyden, het gehalte van Venezolaanse zeeofficieren niet erg hoog aan te slaan, maar dat hij niet had geprotesteerd over het andere schip omdat dit inderdaad smokkelde. De Venezolaanse minister van B.Z. stuurde in reactie een uitgebreid, juridisch doorspekt verhaal dat douanecontrole mogelijk moest zijn. Nederland liet het er niet bij zitten en de commandant van de kruiser Utrecht, kapitein ter zee A.G. Ellis zou wel contact hebben met de zaakgelastigde, die later dankte voor het sturen van het pantserdekschip Utrecht.51
49
Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 274 – 275; Goslinga, Nederlanders in V, 61 – 65; Vogel, Geschiedenis LA, 180; Sullivan, Rise CC, 331; De (Nederlandse) zaakgelastigde te Caracas Van Leyden aan de minister van B.Z. Melvil van der Lynden, No 668/144, 22 nov 1901, Nr. 466, RGP 100, 494. 50 Corporaal, Internat. betr. NV, 380 – 387; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 325. 51 Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 313 – 318; Corporaal, Internat. betr. NV, 382 – 385; De Zaakgelastigde te Caracas Van Leyden aan de Venezolaanse minister van B.Z. Blanco, No 461, 14 aug 1901, Nr. 440, RGP 100, 465; Van Leyden Æ Melvil van Lynden, No 489/109, 26 aug 1901, met bijlage 1, E. Blanco Æ Van Leyden, No 1095, 23 aug 1901 en bijlage 2, Van Leyden Æ Blanco, No 487/36, 28 aug 1901, Nr. 442, RGP 100, 467 – 469; Ibidem No 509/112, 4 sep 1901, met bijlage, Blanco Æ Van Leyden, 28 aug 1901, Nr. 445, RGP 100, 471 – 472; B.Z. NL Æ Van Leyden, No 1131/55, 3 okt 1901, Nr. 450, RGP 100, 476; Van Leyden Æ B.Z. NL, , No 619/123, 2 nov 1901, Nr. 459, RGP 100, 485. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
23
Intussen was er zowel in Venezuela als Nederland een nieuwe minister van B.Z. aangetreden en bleek er op het Nederlandse ministerie onenigheid te bestaan over deze zaak, belediging van de vlag of teveel opgeblazen omdat het waarschijnlijk inderdaad een smokkelschip betrof. Venezuela benadrukte nog eens dat smokkelschepen soms de Nederlandse vlag hezen als een middel om hun ongeoorloofde operatiën te vergemakkelijken. Uiteindelijk ging op 8 april 1902 de stationscommandant van de zeemacht in West-Indië, Ellis, op bezoek bij de Venezolaanse president – waarbij de zaakgelastigde zich ziek moest melden – zogenaamd om zijn opvolger voor te stellen en een mondeling excuus over de zaak met de Nueva Adelaide te verkrijgen. De president antwoordde iets in de geest van: dat zijn van die zaken die altijd kunnen gebeuren tussen naaste buren. Dwalen is menselijk… en vervolgens wat hartelijke woorden toevoegde jegens Nederland. Om dit ‘resultaat’ te bereiken was er druk overleg geweest tussen de ministeries van Marine, Koloniën en B.Z., waarbij dit laatste ministerie zijn zaakgelastigde voor het hoofd had gestoten.52 Van Leyden had al in november 1901 geschreven aan de minister van B.Z., Melvil van Lynden, onder andere over arrestaties van belangrijke personen die betrokken zouden zijn bij een conspiratie van ‘zekere’ Matos tegen Castro. Hij belichtte nog meer incidenten waardoor de straten van Caracas bijna geheel zouden zijn verlaten: weinig personen uit de betere stand , in hoofdzaak mulatten en negers. Van Leyden wilde niet onvermeld laten dat de nieuwe benoemde minister van Oorlog ook tot deze categorie behoorde. Duitsland leek een maritieme demonstratie te willen, het was niet zeker of dat een mededeling was of een verzoek tot samenwerking. Wel had Van Leyden geadviseerd actief aan zo’n actie mee te doen. De minister ging hier niet in mee en schreef na lang aarzelen hierover eind 1901 aan de minister van Koloniën, Van Asch van Wijk, dat hij in het algemeen deelnemen aan een maritieme demonstratie niet bevorderlijk achtte en er niet van overtuigd was dat zodanig optreden kans zou bieden de uitstaande rekening met Venezuela te vereffenen. Gedurende ruim een jaar zouden er nog een groot aantal nota’s heen en weer gaan tussen B.Z., Koloniën en Marine, alsmede Venezuela en Nederlandse buitenlandse vertegenwoordigers. De Nederlandse houding toonde aanvankelijk aarzeling om mee te doen met een maritieme demonstratie, hoewel voor- en tegenstanders elkaar bleven bestoken. In het voorjaar van 1902 hadden wel nog enkele Nederlandse marineschepen Venezuela bezocht, vanwege het beleefdheidsbezoek aan Castro en om tenslotte de Nederlandse zaakgelastigde op te halen. Daarna zakte de belangstelling wat weg en tenslotte liet Nederland zich verrassen door de Duits-Britse
52
RGP 100, Nr. 463, 15 nov 1901, 489 – 492; Nr. 476, 9 dec 1901, 507 – 509; Nr. 487, 23 dec 1901; Nrs. 525 – 527, 532 – 533, 536, 542, 547, 549 – 551, feb – mrt 1902, 561 – 562, 567 – 572, 584 – 586, 593 – 598; Nrs. 558, 561 – 562, 565, 568, mrt – apr 1902, 605, 607 – 612, 614 – 615, 616 – 617.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
24
blokkade. Anders dan de Italianen, die zich op 19 december via een vastberaden diplomatie alsnog konden aansluiten, wist Nederland geen aansluiting meer te vinden en kon alleen achteraf proberen ook nog claims in te dienen, die echter die van anderen in gevaar zouden kunnen brengen. Volgens Van Vuurde was Nederland te lang blijven aarzelen, mede door de onenigheid bij B.Z. – ging het om het Nederlandse (koloniale) prestige of het risico dat de verhoudingen met Venezuela zouden worden verstoord ten nadele van de Curaçaose handel – en had Nederland ook niet eerder bij het Foreign Office in Londen geïnformeerd.53 Het lijkt overigens niet zo vreemd dat er weinig contact met Londen over dit soort zaken was gezien de spanningen rond de Boeren in Zuid-Afrika waarin beide landen tegenover elkaar stonden. Ondanks de hoge dunk die Nederland altijd van de vloot had zagen de Duitsers dat wat genuanceerder. In de marge van een nota van de Duitse gezant in Den Haag, Von Pourtalès, aan de rijkskanselier, Von Bülow, over een mogelijke (politieke) aansluiting van Nederland bij Duitsland stond in de marge: Blech! Die Flotte ist Keine! Aber das Menschenmaterial könnten wir gut brauchen! Van der Peet geeft ook aan dat het belangrijk geachte Nederlandse nationale prestige uiteindelijk niet zwaar genoeg woog, het handelsbelang afschaffing van de 30% belasting niet een prioriteit van de andere landen was en Nederland mede de kosten van de operatie zou moeten betalen.54 Tijdens de blokkade werd er nog steeds strijd geleverd door diverse caudillos in Venezuela. Ciudad Bolívar was in handen van de rebellen. Uiteindelijk werd de V.S. ambassadeur, Herbert W. Bowen, verzocht namens de Venezolaanse regering een verzoek tot arbitrage in te dienen en de onderhandelingen te leiden. De vraag blijft natuurlijk van wie het werkelijke initiatief voor arbitrage is uitgegaan. De V.S. suggereerden de zaak voor het Tribunaal in Den Haag te brengen, maar Bowen vond dat dit te veel zou kosten en te lang zou duren. Hij hield daarom vast aan zijn voorstel de onderhandelingen in Washington te houden.55 Als reactie op het eerste arbitragevoorstel van december 1902 kwam de Argentijnse minister van B.Z. Luis M. Drago met de Drago doctrine, volgens Vogel een herformulering
53
Van Leyden Æ Melvil van Lynden, No 674/147, 26 nov 1901, Nr. 469, RGP 100, 495 – 498; Melvil van Lynden aan de minister van Koloniën, Van Asch van Wijk, No 14469, vertrouwelijk (B.Z. A 128), 30 dec 1901, Nr. 494, RGP 100, 529; RGP 100, 530 – 531, 550, 570 – 572, 642 – 648, 656 – 659, 666 – 667, 689 – 697, 700 – 720, 722, 725 – 727, enz.; Van der Peet, Belangen en prestige, 81 – 84; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 325 – 346; Sullivan, Rise CC, 339. 54 De Duitse gezant te ‘s-Gravenhage Von Pourtalès aan de rijkskanselier Von Bülow, A No 59, 13 aug. 1902, Nr. 49, RGP 128, 78 – 82; aldaar 80; Van der Peet, Belangen en prestige, 89 – 91; Nota van de S-G van het ministerie van B.Z. Hannema, vermoedelijk 15 dec 1902, Nr. 653, RGP 100, 702. 55 Pacheco, De Castro, 29; Penfield, ‘Anglo-German intervention’, 96,; . McBeth, Gunboats, 90 – 92; Herbert W. Bowen, ‘Roosevelt and Venezuela’, North American Review, 210 (juli/december 1919) 414 – 417; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 324, 349, 354 – 359; Sullivan, Rise CC, 339 – 341; Telegram van Hay, (U.S.) Secretary of State aan Bowen, 19 dec 1902, FRUS 1903, 799; Telegram Bowen Æ Hay, 20 dec 1902, FRUS 1903, 800. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
25
van de stelling van Calvo uit 1868. Sullivan lijkt ook deze mening te zijn toegedaan. Hij noemt expliciet het inroepen van de V.S. [Monroe doctrine] door Drago en dat in diens ogen het verlies van prestige voor de betrokken landen bij een militair ingrijpen zo groot zou zijn dat ingrijpen niet nodig was. Voor Van Vuurde is de essentie van de Drago doctrine het afwijzen van geweld voor het innen van schulden. Er is dus in de doctrines een verschuiving in de afwijzing van diplomatieke naar militaire geweldsmiddelen. Die laatste waren voor Drago de aanleiding om te reageren. Hij maakte een onderscheid tussen schades geleden door buitenlanders als gevolg van revoluties en oorlogen en de staatsschuld. Alleen die laatste behandelde hij in detail waarbij hij vooral opkwam voor de rechten van zwakkere staten.56 Intussen gingen de onderhandelingen in Washington verder en op 13 februari 1903 werden met Groot-Brittannië, Duitsland en Italië protocollen getekend. Die Europese landen hadden daarbij nog op de valreep geprobeerd het onderste uit de kan te halen. Naast de claims van de blokkadelanden waren er echter ook van bedrijven uit de V.S. Deze problemen speelden al langer. De V.S. sloten daarom snel ook een protocol tot arbitrage met Venezuela, enkele dagen na de blokkadelanden. Ondanks de ‘hulp’ van de V.S. bij het opstellen van de regels voor bilaterale arbitragecommissies per land met claims werd Venezuela veroordeeld tot het betalen van grote bedragen, die overigens een fractie waren van de ingediende claims. De gemengde commissies bestonden uit een lid benoemd door Venezuela en een door het andere land met eventueel een umpire benoemd door een derde, hooggeplaatst persoon.57 De vorderingen waren ingedeeld in verschillende rangen. Die van de eerste rang van de blokkadelanden zouden meteen worden betaald. Het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag – het Hague Tribunal – behandelde de vraag of de blokkadelanden voorrang bij de uitbetaling van de overige vorderingen zouden krijgen. Bowen, als vertegenwoordiger voor Venezuela, was hier overigens sterk op tegen. Venezuela ervoer de hele behandeling als erg vernederend en de soevereiniteit van het land leek weinig voor te stellen. Castro moest tenslotte de eisen van meer vreemde mogendheden inwilligen. Hierdoor bond Venezuela
56
Drago, Argentina y Venezuela, 2 – 10; Drago had zijn nota gericht aan de Argentijnse diplomatieke vertegenwoordiger in Washington die deze doorstuurde naar de minister van B.Z. Señor Luis M. Drago Minister of Foreign Relations of the Argentine Republic, to Señor Martin García Mérou, Minister of the Argentine Republic to the United States, 29 dec 1902, FRUS 1903, 1 – 5; ook in The American Journal of International Law, Vol. 1, Nr. 1, Supplement: Official Documents (jan 1907) 1 – 6; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 219; Vogel, Geschiedenis LA, 180 –181; Gilderhus, Second century, 31; Corporaal, Internat. betr. NV, 540, Sullivan, Rise CC, 337 – 338. 57 Corporaal, Internat. betr. NV, 405; McBeth, Gunboats, 92; Protocol of an Agreement between the Secretary of State of the U.S.A. and the Plenipotentiary of the Republic of Venezuela for submission to arbitration of all unsettled claims of citizens of the U.S.A. against the Republic of Venezuela, 17 feb 1903, FRUS 1903, 804 – 805; Vogel, Geschiedenis LA, 180 – 181; Sullivan, Rise CC, 345 – 351. De umpires konden voor de verschillende commissies worden aangewezen door de president van de U.S.A. [4x], de koningin van de Nederlanden [3x], de koning van Spanje [2x] en de president van Mexico [1x]. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
26
feitelijk in wat betreft het beroep op de Calvo doctrine, door internationale arbitrage toe te staan bij zaken die het als interne juridische problemen wilde beschouwen. Nederland heeft van deze mogelijkheid vooral gebruik gemaakt wat betreft de vorderingen in verband met de scheepvaartincidenten en minder voor de vorderingen van de in Venezuela woonachtige Nederlanders, in een poging de verhoudingen met Venezuela niet te verstoren. Aanvankelijk had Nederland willen aansturen op een algemeen arbitrageverdrag dat ook een regeling voor toekomstige geschillen zou inhouden. De hoge invoerrechten betrok men niet in de besprekingen rond zo’n arbitrageverdrag terwijl die toch een belangrijke reden voor de smokkel waren. De rivaal van Castro, generaal Matos, was naar Curaçao uitgeweken. Hem was aangezegd neutraal te blijven en hij was ook gedurende de periode van de arbitragebesprekingen volgens de lokale autoriteiten onder politiecontrole gehouden. Curaçao fungeerde als overslagstation tijdens de blokkade van de Venezolaanse havens. Castro wenste het voorgestelde verdrag van arbitrage niet te tekenen zolang de affaire Matos niet was opgelost. Ook de houding van de Nederlanders ten opzichte van de landen die de blokkade hadden ingesteld zette kwaad bloed. Dit betrof met name de in beslag genomen Venezolaanse oorlogsbodem El Restaurador die was getooid met de Duitse vlag. Daarom tekende Nederland ook een protocol in Washington zoals de andere schuldeisers.58
58
Herbert W. Bowen, Before the International Tribunal at The Hague, Germany, Great Britain & Italy against Venezuela Et Al., Answers on behalf of Venezuela to the briefs of Germany, Great Britain and Italy (z.p., z.j. 1903) 3 – 16; Protocollen werden in Washington getekend met Duitsland, Italië en Groot-Brittannië, 13-2; V.S., 17-2; Mexico, 25-2; Frankrijk, 27-2; Nederland, 28-2; België, 7-3; Zweden-Noorwegen, 10-3; Spanje, 2-41903; Corporaal, Internat. betr. NV, 394 – 398, 403 – 404; Goslinga, Nederlanders in V, 61 – 65; De gouverneur van Curaçao De Jong van Beek en Donk aan de minister van Koloniën Idenburg, No 4/3 geheim, 19 jan 1903, Nr. 692, RGP 100, 735 – 736; Dicc. HV [Matos, Manuel Antonio]; De tijdelijk zaakgelastigde te Caracas Van Citters aan de minister van B.Z. van Venezuela López Baralt, No 94, 20 feb 1903, Nr. 717, RGP 100, 764.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
27
6. El Restaurador Door de houding van de Europese landen tijdens de blokkade werden de gelederen in Venezuela weer enigszins gesloten. Ondanks overwinningen door de troepen onder leiding van generaal Gómez had het er slecht uitgezien voor Castro. Op 11 december 1902 had hij orders gegeven honderden gevangengenomen politieke tegenstanders en rebellen vrij te laten. Mocho Hernández en vele van zijn ‘mochistas’ steunden weer hun president. Het nationalisme, door Guzmán Blanco zo zorgvuldig in gang gezet, werd door de blokkade gestimuleerd en kreeg meer vorm. Manuel Matos zat echter nog op Curaçao en probeerde van daaruit gebruik van de blokkade te maken, doordat de Venezolaanse marineschepen waren opgepakt of tot zinken gebracht. Na verschillende gevechten nam Gómez medio 1903 Ciudad Bolívar in. De Revolución Libertadora van Castro’s tegenstanders – begonnen eind 1901 – was ten einde, wel ten koste van 12.000 doden en veel economische schade. Het Venezolaanse Congres verleende geen goedkeuring aan de Washington protocollen, maar zag zich gedwongen ze toch uit te laten voeren. Het Haagse Hof stond begin 1904 voorrang voor de blokkadelanden toe. Het werd Castro al met al wel erg moeilijk gemaakt. Corporaal wijst er nog wel op dat diverse particuliere vorderingen in 1905 zijn omgezet in diplomatieke, weer met douanerechten als onderpand. Met name enkele grote leningen vielen hieronder. Zoiets geeft mogelijk voeding aan de gedachte dat alles toch om beleggerbelangen draaide. Sullivan vermeldt dat er voor 170 miljoen bolívares claims waren ingediend en er 130 miljoen meteen werden afgewezen. De V.S., Groot-Brittannië, België, Duitsland en Italië kregen eind 1903, begin 1904 uiteindelijk de rest toegewezen. Veel claims werden overigens ingetrokken toen de gemengde commissies hun werk begonnen.Andere landen kwamen er minder gelukkig van af, waaronder Nederland. De claims van Frankrijk, ruim 60 miljoen, waren nog in behandeling. Castro had het geluk, dat de V.S. op dat moment andere prioriteiten hadden, dan te zorgen dat Venezuela zijn beloftes na zou komen. Hij kon dus op zijn weg voortgaan zonder de inmenging van de V.S. en zodoende zijn greep op het land verstevigen.59 Castro, toen El Restaurador genoemd, introduceerde in 1904 een nieuwe grondwet. Hierin werd het recht van de diverse staten om hun eigen leger te vormen afgeschaft. Het recht op militaire instellingen kwam aan de centrale regering. Ook introduceerde hij el Código de Minas, met flinke belastingen op de mijnbouw en alle geschillen konden exclusief door Venezolaanse tribunalen worden behandeld. Castro zorgde er vanaf 1905 voor dat allerlei
59
William M. Sullivan, Cipriano Castro en la caricatura mundial (Caracas, 1980) 228. Zie Figuur 4; Corporaal, Internat. betr. NV, 406 – 407, 423; Sullivan, Rise CC, 284 – 302, 348 – 349; Dicc. HV [Hernández, José Manuel; Revolución Libertadora]; Ewell, Venezuela U.S., 106, 109.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
28
monopolies voor delfstoffen, vervoersmiddelen, enz. in handen van de regering kwamen, in de praktijk hijzelf en bevriende machthebbers.
Figuur 4 Landen die het Castro moeilijk maken
Door de dictatuur van Castro en zijn onbetrouwbaarheid was het dagelijkse leven in Venezuela er een van grote onzekerheid en veel onrecht. In 1904 had zich de nierziekte van Castro geopenbaard. Dit beïnvloedde zijn manier van handelen. Zijn gedrag werd steeds minder voorspelbaar. Ook de achterdocht en paranoia – eigenschappen die velen hem toeschreven – zouden hiervan mede een gevolg zijn. Een zeker wantrouwen tussen Castro en Gómez speelde al van na de overwinning op de revolutionairen bij Ciudad Bolívar in 1903. Door de vele overwinningen was Gómez erg populair geworden. De alliantie die de Restaurador met de nationalisten was aangegaan verviel in 1905. Vice-president Gómez Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
29
speelde een dubbelrol, zowel loyaal aan Castro, als proberen zelf op een goede manier uit dit wespennest te komen. Castro probeerde in 1905 met diverse maatregelen het gezag van Gómez te ondermijnen, door hem in een slecht politiek en financieel daglicht te stellen. De ziekte van president Castro leek intussen zo erg, dat men zich in 1906 voorbereidde op zijn dood.60 Op 9 April 1906 deed Castro schijnbaar afstand van zijn functie als president en vertrok met de trein naar La Victoria, hemelsbreed 60 km van Caracas. De ‘Valencia doctors’ [’el círculo valenciano’], de groep Castrogetrouwen uit Valencia, vonden deze manoeuvre niet noodzakelijk en zelfs gevaarlijk doordat hij te veel macht gaf aan de vice-president. Daarom keerde Castro terug naar Caracas, waar hij merkte dat er geen politiebescherming geboden was aan zijn vrouw. Daardoor kwam hij tot de conclusie dat er inderdaad een antiCastro campagne in Caracas aan de gang was. Volgens McBeth zou Castro aan Gómez hebben willen tonen hoe moeilijk het regeren was. Dit lijkt minder waarschijnlijk want Gómez had al eerder waargenomen. Zowel Sullivan als de diccionario zien het als een list om Gómez uit te testen. Gómez overtuigde Castro van zijn goede bedoelingen en samen formeerden zij uiteindelijk een nieuw kabinet. Als teken van verzoening kreeg Matos, wel na betaling van 60.000 bolívares, zijn geconfisqueerde bezittingen weer terug en werden diverse rebellen uit de gevangenis ontslagen. De caudillos hielden zich even rustig, maar wachtten op een kans om het regime omver te werpen. Castro’s achterdocht en paranoia gingen echter steeds verder en hij trad steeds dictatorialer op. Hij schakelde iedereen uit waarvan hij tegenstand vermoedde, zoals Paredes die op 15 februari 1907 werd doodgeschoten. In reactie hierop probeerden velen te vluchten. Ze kozen daarvoor weer vooral Curaçao en Trinidad uit.61 Castro had een gevaarlijke operatie moeten ondergaan op 9 februari 1907 in zijn residentie in Macuto, aan de kust ten noorden van Caracas gelegen. Hij gaf opdracht aan militairen om daarbij aanwezig te zijn, omdat hij een aanslag op zijn leven vreesde. De militairen hadden het bevel gekregen in geval Castro tijdens de operatie of kort daarna zou overlijden, dat de artsen onmiddellijk moesten worden geëxecuteerd. Toen dan ook de operatie leek te mislukken werd hij afgebroken. Castro werd weer wakker en de artsen overtuigden hem ervan dat hij in het buitenland een operatie zou moeten ondergaan. Na dit voorval kwamen hem enkele verhalen over rebellieën ter ore en Castro ging steeds verder om
60
Dicc. HV , 744 – 745; McBeth, Gunboats, 152; Pablo Emilio Fernández, Rasgos biográficos del General Cipriano Castro (Madrid, 1952) 101; Sullivan, Rise CC, 535 – 540, 543 ; McBeth, Gunboats, 152. 61 McBeth, Gunboats, 153 – 162; Sullivan, Rise CC, 548 – 552, 596 – 597; Mariano Picón Salas, Los días de Cipriano Castro (Lima?, 1958) 304. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
30
zijn macht af te dwingen. Iedereen die hem niet de waarheid vertelde zou in de gevangenis worden geworpen, ook Gómez vreesde voor zijn leven. De rivaliteit tussen Castro en Gómez resulteerde in drie tegenover elkaar staande facties, ‘Castristas’, ‘Valencianos’ en ‘los Andinos’ (of ‘Gomistas’).62 Omdat de economische toestand van met name de westelijke staten heel slecht was doordat o.a. de koffieoogst mislukte en bovendien de wereldprijzen van koffie drastisch waren gedaald besloot Castro in 1908 dat alle goederen vanuit de staten Mérida, Trujillo en Táchira via de havens van Santa Bárbara, La Ceiba en Encontrados moesten worden verscheept, via El Gran Ferrocarril del Táchira, waarvan Castro de belangrijkste aandeelhouder was. Dit verslechterde de economische omstandigheden in de staten die al het meest te lijden hadden gehad van de maatregelen tegen de scheepvaart met Curaçao nog meer. Intussen bleven revolutionairen op Curaçao en Trinidad proberen om het gezag van Caracas te ondermijnen. De V.S. waren in 1907 langzamerhand beginnen in te zien dat ze beter zaken konden doen met Gómez dan met Castro. Ook handelaren en bankiers in Venezuela waren meer ten faveure van Gómez.63 Er kwam steeds meer oppositie in Venezuela zelf. De vluchtelingen, waaronder Rolando die via Bonaire naar Curaçao was gegaan en later naar Trinidad, bereidden vanuit het buitenland een coup voor. Het waren echter niet alleen deze rebellen, er waren ook Venezolaanse rebellen in de V.S., New York, gefinancierd door de Asphalt Trust en de New York and Bermudez Company. Gómez was zich daarvan wel bewust en dat ook híj bij een coup van revolutionairen zou kunnen worden uitgeschakeld. Hij was immers al zo lang medeverantwoordelijk aan de daden van Castro. Daar stond tegenover dat de tegenstanders van Castro de indruk hadden dat, in geval van een coup, Gómez zichzelf wel zou terugtrekken in Táchira. Een geluk voor Gómez was, dat de revolutionairen elkaar niet vertrouwden en zodoende geen sterk front vormden. Er was geen echte leider bij die door iedereen werd vertrouwd.64 In juni 1908 werd het ook voor Castro duidelijk dat er veel oppositie was, zowel in Venezuela als daarbuiten. Hij liet iedere mogelijke dissident arresteren en vergrootte het militair machtsvertoon. Vooral Curaçao werd een gevaarlijk uitgangspunt voor de revolutie geacht. Van dit standpunt uit bezien zijn de acties tegen de Nederlandse regering en haar vertegenwoordigers goed te verklaren.
62
Dicc. HV, 745; McBeth, Gunboats, 161 – 162; Sullivan, Rise CC, 594 – 595. Dicc. HV ; McBeth, Gunboats, 166 – 167, 171 – 172 64 Ministerie van B.Z. [Caracas] Æ De Reús, concept, 16 mei 1908, Boletín del archivo histórico de Miraflores, Nr. 43 – 45 (Caracas, 1966), 100, verzonden als No 619, 22 mei 1908, Documentos VH, 3 – 4, 43 – 44, ook: bijlage bij Nr. 253, RGP 106, 292. De klacht over Rolando en Petit is dus voorbereid in het paleis van Castro, zoals meerdere nota’s; Dicc. HV [New York & Bermudez Company]; McBeth, Gunboats 175 – 176, 201. 63
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
31
Doña Zoila Rosa Martínez de Castro, de vrouw van Castro, leek een van de weinigen waar de restaurador enig respect voor had. Ook Gómez was zich daar wel van bewust. Tijdens de kritieke periode van de gezondheid van Castro zocht Gómez hulp bij Zoila Castro om zijn positie te kunnen handhaven. Hij overtuigde haar om haar echtgenoot een operatie te laten ondergaan in Duitsland in de kliniek van Dr. Israël in Berlijn. Castro liet zich overhalen en vertrok op 24 november 1908 met de Guadaloupe vanuit La Guaira naar Europa, waar hij uiteindelijk via diverse omzwervingen op 14 december in Berlijn aankwam. Toch leek Castro er niet erg zeker van te zijn, dat zijn vertrek uit Venezuela voor korte tijd was. Op 23 november liet hij een boodschap publiceren aan het Venezolaanse volk, dat hij naar het buitenland vertrok. Hij gaf als reden op: “Speciale omstandigheden”.65 De buitenlandse pers bevatte wel heel wat roddelverhalen dat het niet alleen om de ziekte ging, maar dat Castro ook een diplomatieke missie in Europa wilde vervullen.66 De diplomaten hadden in de periode daarvoor al heel wat keren zijn dood verwacht. In het volgende hoofdstuk wil ik nader ingaan op de relatie van Nederland met het Venezuela van Castro.
65 66
Elías A. Pino Iturrieta, editor, Cipriano Castro y su época, (Caracas, 1991) 88;. McBeth, Gunboats, 163, 203. Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 412.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
32
7. Nederlandse relaties met Venezuela onder Castro De periode vóór de blokkade door Duitsland, Groot-Brittannië en Italië is hiervoor al beschreven. Na tekening van het arbitrageverdrag te Washington in 1903 leek alles weer te worden genormaliseerd. Natuurlijk waren er nog steeds de Venezolaanse klachten over Matos op Curaçao alsmede het feit dat het door de Duitsers buitgemaakte Venezolaanse marineschip el restaurador de Duitse vlag in top had en volledig was gepavoiseerd tijdens de viering van de verjaardag van de Duitse keizer in Willemstad. De tijdelijk zaakgelastigde te Caracas, Van Citters, schreef hierover aan de Venezolaanse minister van B.Z., López Baralt. Later zou hij zich beklagen over het feit dat de gouverneur hem onjuiste, rooskleurige, inlichtingen had gegeven.67 De hoge betalingsverplichtingen dwongen Castro tot nieuwe maatregelen. Al eind 1903 was de haven van La Vela de Coro weer gesloten verklaard voor schepen uit Curaçao. Ook de invoerrechten die de Curaçaose schepen moesten betalen waren zo hoog (30%) dat daardoor de handel nagenoeg stil kwam te liggen en daarmee verloor Curaçao het overgrote deel van de officiële inkomsten. Kleine schepen mochten vanuit Curaçao niet meer de Venezolaanse havens binnen. Hierdoor kwam weer de overslagfunctie van Curaçao te vervallen. Per 14 januari 1904 was J.H. de Reús benoemd als Nederlandse vertegenwoordiger, zaakgelastigde, niet alleen voor Venezuela maar ook voor Colombia en Panama, met standplaats Caracas. Hij kwam daar aan op 26 februari 1904.68 De Reús kwam ter vervanging van de (oud-)directeur van het postkantoor op Curaçao, J. Hamelberg, die waargenomen had na vertrek van Jhr. Mr. A.J. van Citters in maart 1903. Door de diverse Nederlandse vertegenwoordigers zijn er regelmatig nota’s gewisseld over de 30% surtax. In 1905 dacht men zelfs nog serieus aan directe acties tegen Venezuela, waarbij onder andere in Londen en Parijs werd geïnformeerd of er ook interesse was. GrootBrittannië zag echter vooralsnog geen aanleiding tot handelen over te gaan en ook Frankrijk wilde zich nog niet in avonturen storten. De ‘Franse kabel’, die telegraafverbindingen onderhield, had moeilijkheden met Castro omdat intussen duidelijk was dat dit bedrijf Matos had gesteund en Castro de maatschappij tot grote leningen aan de staat wilde dwingen.69
67
De tijdelijk zaakgelastigde te Caracas Van Citters aan de minister van B.Z. van Venezuela López Baralt, 20 en 21 feb 1903, Nrs. 717 & 718, RGP 100, 764 – 765. 68 RGP 102, IX; Archivo central del ministerio de relaciones exteriores. Índice General de Holanda Vol.6 Funcionarios diplomáticos en Venezuela. [ACMRE IGH 6 FDV] Expediente No 19, legajo No 1, 4 mrt 1904; Gaceta Oficial, No 9.099, woensdag 9 mrt 1904. 69 De minister van B.Z. Melvil van Lynden aan de gezant te Londen Gericke van Herwijnen, No 1201/55, 13 feb 1905, Nr. 265, RGP 102, 423 – 428; Gericke van Herwijnen Æ B.Z., No 109, 17 feb 1905, Nr. 371, RGP 102, 431 – 432; De minister van B.Z. a.i. Ellis aan de gezant te Parijs De Stuers, No 3623/102, 23 mrt 1905, Nr. 389, RGP 102, 448; De Stuers Æ B.Z., 25 mrt 1905, Nr. 393, RGP 102, 449; McBeth, Gunboats, 133 – 139. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
33
Bij dit alles doet zich de vraag voor hoe groot de officiële handel met Venezuela in die tijd was. In Annex 2 is een overzicht opgenomen met de export van Venezuela naar Duitsland, Spanje, de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk, Groot-Brittannië met koloniën, Nederland met koloniën en Italië. Uit de grafiek zien we dat Nederland in 1905 het derde exportland was. In 1908 was dat al behoorlijk lager. Uit de importcijfers blijkt dat Nederland in 1907-1908 een handelsoverschot had met Venezuela. Dit is dan vooral een gevolg van de sterk gedaalde export in die periode.70 De export van Venezuela naar Nederland en koloniën had een omvang van 3 tot 12 miljoen bolívares per jaar. Dit komt neer op minder dan een kwart in euro’s. Als we rekening houden met een bevolking van 2.450.000 inwoners in Venezuela eind 1905 dan is de eerste indruk dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Bovendien ging niet alles via Curaçao hoewel dit het voornaamste overslagpunt was voor zowel de import als export van Venezuela. Interessanter zijn wellicht de gegevens die Van Soest verschaft. Uitgezonderd het jaar 1873 kon de kolonie Curaçao zich in de periode 1816 – 1873 niet zelf bedruipen. Dit lukte wel van 1882 – 1894, maar vooral dankzij de fosfaatwinning op Aruba. De Nederlandse bijdrage bedroeg in 1899 al 28% van het overheidsbudget om op te lopen tot 35% in 1908 in welk jaar het budget het bedrag van één miljoen Nederlandse guldens overschreed. De handel met Venezuela had in 1882 wel een klap gekregen doordat op 3 mei de Antilliaanse rechten, na afloop van een handelsverdrag met Denemarken, in werking waren getreden. Al eerder is aangegeven dat die een jaar later weer werden verzacht voor overslag en lijfgoederen. Hierdoor leed de haven minder dan de handel in andere producten op het eiland. Ruwe producten vanuit Venezuela voor de V.S. en Europa werden aanvankelijk overgeladen in Curaçao. Van de goederen in omgekeerde richting kwam ongeveer de helft uit de V.S. – vandaar ook de druk van dat land om de rechten te verlagen – en slechts een vijfde uit Nederland.71 De Reús volgde aanvankelijk de lijn van zijn voorgangers die nog wel eens op Venezuela neerkeken. In de loop van 1905 leek hij een redelijke relatie met Castro te hebben opgebouwd, die zelfs eventueel Curaçao wilde bezoeken. In oktober van dat jaar hadden de Fransen toch een smaldeel kruisers bij Martinique die mogelijk tegen Venezuela zouden gaan ‘demonstreren’ waardoor er voorlopig wel niets van een bezoek zou komen. Eind juli 1906
70
Eduardo Arcila Farías, Las estadísticas de Castro: primera década del siglo XX, Biblioteca de la Academia Nacional de la Historia. Serie Economía y Finanzas de Venezuela, 9 (Caracas, 1984) 130 – 135., 112 – 113. Op blz. 112 staan totalen voor 1906 – 1909 die echter volgens de details op blz. 113 slaan op de (gebroken, fiscale) jaren 1902 –1909. 71 Jaap van Soest, Trustee of the Netherlands Antilles. A history of money, banking and the economy with special reference to the central Bank van de Nederlandse Antillen 1828 – 6 February – 1978 (Zutphen, 1978?), 168 – 169, 178 –180. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
34
vertrok De Reús voor lange tijd met verlof uit Venezuela.72 Op 25 juli had de Venezolaanse minister van B.Z., Dr. José de Jesús Paúl hem nog een nota gestuurd. Daarin ging deze in op de zaken die een gespannen verhouding veroorzaakten tussen de twee landen als gevolg van de gebeurtenissen op Curaçao tijdens de blokkade van de Venezolaanse kusten en gedurende het revolutionaire tijdperk dat toen in de Republiek heerste. Overigens wees Paúl nog eens op de smokkelarij vanuit de Nederlandse eilanden die harde maatregelen nodig maakten en de Venezolaanse schatkist raakten. Ondanks de aangeroerde zaken was de nota in een plezierige toon gesteld.73 Hoewel die ‘gebeurtenissen’ door Paúl niet met name werden genoemd wist men in Nederland zeker dat het ging over de houding tijdens de blokkade, toen Curaçao de operatiebasis van Duitsland was, een middelpunt van gezelligheid voor Venezuela’s en Castro’s vijanden, “waar de verjaardag van de Duitse keizer bijkans als een nationaal feest was gevierd.”74 Dit lijkt in lijn met de observaties van Britse militaire attaché, luitenantkolonel à Court, naar aanleiding van de discussies in de Tweede Kamer over de wet op de Landweer in 1901: “A Dutchman has also such an inveterate and confirmed belief in his superiority to the rest of the world, that he is not readily accessible to new ideas, nor will he go out of his way to absorb them; if he has certain theories, with which facts refuse to conform, nothing short of annihilation will make him see that the ideas themselves are at fault.”75 Even gemakkelijk kan men immers het verblijf van revolutionairen, in ieder geval tegenstanders van Castro, invullen voor de ‘gebeurtenissen’. Ondertussen nam baron Von Seckendorff, de Duitse diplomatieke vertegenwoordiger, de zaken waar. Op 27 april 1907 keerde De Reús terug. Dat jaar werd hij tot minister-resident benoemd. Corporaal, voor wie veel archieven nog waren gesloten, meent dat dit uit persoonlijke verdiensten was.76 Een zaakgelastigde was geaccrediteerd bij de minister van B.Z., een minister-resident bij het staatshoofd. Hierdoor zou De Reús ook officieel toegang tot Castro hebben. Nederland had typisch een laissez aller beleid ten toon gespreid ten aanzien van een Venezolaanse vertegenwoordiger op Curaçao. Er was wel een handelsagent, maar die had geen officiële status. Tijdens het ‘Duitse feestje’ begin 1903 had de handelsagent, Alfonso
72
De zaakgelastigde te Caracas De Reús aan de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan, telegram uit het cijfer, 22 sep 1905, Nr. 478, RGP 102, 517; Van Tets van Goudriaan Æ S-G van B.Z. Hannema, 21 okt 1905?, Nr. 507, RGP 102, 548 – 549; ACMRE IGH 6 FDV, jul 1906. 73 Ibidem, 25 jul 1906; De minister van B.Z. van Venezuela J. de J. Paúl aan de zaakgelastigde te Caracas De Reús, No 979, 12 september 1906, Nr. 672, RGP 102, 743 – 744. 74 Vervolgnota van de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan voor de ministerraad, Geheim, B.Z. A128ad, exh. 15333, 10 dec 1905, Nr. 527, RGP 102, 571 – 574; aldaar 573. 75 De (Britse) gezant te ’s-Gravenhage Howard aan de foreign secretary Lansdowne, No 36, confidential, 20 mrt 1901, bijlage hierbij: De militaire attaché à Court aan de gezant Howard, No 12, 16 mrt 1901, Nr. 121, RGP 128, 170 – 176, aldaar 171. 76 ACMRE IGH 6 FDV bevat een nota dat Koningin Wilhelmina de Reús per 21 augustus 1907 de rang van ministro residente had verleend; Gaceta Oficial No10.270, 30 dec 1907; Corporaal, Internat. betr. NV, 428; RGP 106, XI. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
35
Myerston, de vlaggen op Venezolaanse boten neergehaald. Consul waren de Venezolaanse handelsagenten niet. Een consul, die wel een diplomatieke status had, vertegenwoordigde toch ook vooral handelsbelangen. Kennelijk was de Nederlandse regering niet zo gesteld op buitenlandse consuls in de Koloniën, zeker niet zonder een consulaire conventie. Als gevolg van de hierop volgende notawisseling werd het eind 1903 aan Curaçaose ambtenaren verboden officieel contact met de Venezolaanse handelsvertegenwoordigers te hebben. De waarnemend zaakgelastigde te Caracas, Hamelberg, wees er wel op dat Venezuela mogelijk de handelsagent terug zou trekken en daarmee de Curaçaose handel nog meer zou bemoeilijken. Immers, zonder handtekening van een agent werden goederen niet toegelaten.77 Eind 1904 klaagde de gouverneur van Curaçao dat de Venezolaanse handelsagent, Carvajal, het wapenbord van zijn deur had weggehaald en geen schepen meer uitklaarde. In 1905 kwam daarom het voorstel tot de benoeming van een consul, in afwachting van een consulaire conventie. Nog even werd geprobeerd zolang de consul van Colombia die rol te laten invullen. Dat leek uiteindelijk eind 1905 te gaan werken, maar twee weken later was generaal Montilla, een tegenstander van Castro, met zijn troepen de Colombiaanse grens overgetrokken. De pas herstelde betrekkingen werden hierdoor weer verstoord en de penibele situatie voor de zeilschepen uit Curaçao bleef bestaan doordat ze nu ook niet via de Colombiaanse consul aan de juiste papieren konden komen.78 Er was Nederland echter veel aan gelegen om de handelsbelangen niet te schaden. De Reús schreef eerder hierover een uitgebreid memorandum.79 In 1906 verleende Castro de vertegenwoordiger van Venezuela in Curaçao die tot die tijd agente comercial werd genoemd, de officiële titel cónsul. De benoeming was daarom in feite een overwinning voor Castro. De consuls bleven niet lang op Curaçao. Het bleek gewoonte jaarlijks een andere aan te stellen, in 1908 zelfs twee. Castro benoemde per 14 april 1908 Roberto López tot consul op Curaçao. De ideeën die men in Nederland had over het bewind in Venezuela waren wat afhoudend. De minister van Marine schreef in 1907 aan de minister van Koloniën over de
77
De minister van B.Z. van Venezuela López Baralt aan de zaakgelastigde der V.S. te Caracas Russell [die optrad als waarnemer voor Nederland nadat Van Cittert was vertrokken], 6 mrt 1903, Nr. 728, RGP 100, 780; De minister van B.Z. Melvil van Lynden aan de waarnemend zaakgelastigde te Caracas Hamelberg, No 11366/25, 1 okt 1903, Nr. 82, RGP 102, 122; Hamelberg Æ Melvin van Lynden, No 275, 5 nov 1903, Nr. 92, RGP 102, 135 – 138. 78 De gouverneur van Curaçao De Jong van Beek en Donk aan de minister van Koloniën Idenburg, No 2851/380, 29 okt 1904, Nr. 255, RGP 102, 314 – 315; De S-G van het ministerie van B.Z. Hannema aan de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan, 19 okt 1905, Nr. 501, RGP 102, 544 – 545; De zaakgelastigde te Caracas De Reús aan de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan, No 1053/164, 22 dec 1905, Nr. 531, RGP 102, 578 – 580; ibidem, No 1077/173, 30 dec 1905, Nr. 538, RGP 102, 587 – 588; Corporaal, Internat. betr. NV, 439 – 441; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 375 – 378. 79 Memorandum van de Zaakgelastigde te Caracas De Reús, Ad No 904/155 geheim, 18 nov 1905, Nr. 518, RGP 102, 559 – 564. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
36
smokkelhandel en de eigenaardige politieke verhouding tussen Venezuela en Curaçao die voldoende grond was voor de veronderstelling, dat steeds nieuwe gezichtspunten ook op dit gebied zich zouden voordoen.80 In minder diplomatieke taal betekende dit dat nieuwe verrassingen niet uit zouden blijven. Dit was mede naar aanleiding van de brief van De Reús [november 1905] waarin een voorstel stond dat van president Castro zou komen, om Curaçao te kopen. Een en ander was aanleiding voor de minister van B.Z., Van Tets van Goudriaan, om de door De Reús aangedragen zaak ook in de ministerraad aanhangig te maken.81 Overigens had volgens Corporaal en Van Vuurde in 1876 het kamerlid Des Amorie van der Hoeven gewezen op de bewering door Van Bosse tijdens de discussie over afschaffing van de slavernij in West-Indië dat Curaçao toch maar een ‘dorre rots’ was die bijna niets opbracht. Daarom stelde hij voor als er geen smokkelhandel meer kon worden gedreven en geen voordeel meer zou opleveren, het eiland maar edelmoedig aan Venezuela af te staan. Dan was men ook voor goed van alle moeilijkheden met die republiek af. De Kamer ging toen niet akkoord, maar president Guzmán Blanco was er nog wel op teruggekomen.82 Daarom is het niet zo verwonderlijk dat ook Castro met deze gedachte zou spelen. Hij was niet de enige die een oogje op Curaçao had. In 1901 had de V.S. gezant, Bowen, in een gesprek met de Nederlandse zaakgelastigde, Van Leyden, gezegd over de Nederlandse Antillen: “Zijn deze eigenlijk geen lastig bezit ? en zou men niet bereid zijn die te verkoopen?” Van Leyden waarschuwde enkele maanden later nog eens dat voortzetting van het laisser aller beleid van de laatste 25 jaar tot ouvertures van V.S. zijde aanleiding kon zijn. Sullivan vermeldt dat er al in 1904 door J.P. of H.P. de Vries in Amsterdam op verzoek van Castro zou zijn onderzocht of er interesse zou zijn om Curaçao te verkopen in ruil voor een goed handelsverdrag. Volgens van Soest en Van Vuurde had het Tweede Kamerlid Henri van Kol uit interesse voor de kolonie eind 1900 al gezegd dat als er geen hulp vanuit de Kamer zou komen voor deze aangeslagen eilanden het beter zou zijn de moed te hebben ze op te geven en te verkopen aan de hoogste bieder. Hiermee hoopte hij enige reactie te ontlokken.83 Van Tets van Goudriaan stelde in zijn nota aan de ministerraad: “President Castro is te slim en te ervaren om te geloven, dat de Nederlandse regering zich niet bewust zou zijn geweest hoezeer het bezit van Curaçao voor Venezuela begeerlijk is en hoezeer het verkrijgen daarvan door President Castro
80
Biblioteca Nacional, Archivo Diplomático Holanda No1 [BN ADH 1], 2135, 4 okt 1907. o BN ADH 1, brief N 904/155 geheim, 18 nov 1905; Nr. 518, RGP 102, 559 – 564; Vervolgnota van de minister van B.Z. Van Test van Goudriaan voor de ministerraad, geheim (B.Z. A 128 ad, exh. 15333), 14 dec 1905. Nr. 527, RGP 102, 571 – 574. 82 Corporaal, Internat. betr. NV, 337, 344; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 97. 83 Van Leyden Æ B.Z. Melvil van Lynden, No 570, 7 okt 1901, Nr. 453, RGP 100, 477 – 479; aldaar 478; ibidem; No 707/101, 13 dec 1901, Nr. 480, RGP 100, 512 – 515; aldaar 513; Sullivan, Rise CC, 435 – 436, 465; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 97, 376 – 377; Van Soest, Trustee NA, 168. 81
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
37
begeerd wordt, die hierdoor zijne, door lang niet alledaagsche gaven en rücksichlose energie verkregen, positie voor goed zou bevestigen.” De minister kwam tot de conclusie dat Castro de Nederlandse regering had willen laten voelen hoe weinig ontzag zij hem inboezemde en hoe krachtig de positie van Venezuela was. Het marineschip de Kortenaer was al in Curaçao en de vraag was of dit voldoende zou zijn. Voorlopig zou er steeds een krachtig oorlogsschip in de onmiddellijke nabijheid van de kolonie zijn.84 Handelsbelangen en politiek machtsvertoon leken in de Nederlandse ogen voorop te staan. De voortdurende ergernis in Venezuela over het opnemen van vluchtelingen die zich rustig konden organiseren voor een volgende aanval op Tierra Firme werd niet serieus genomen. Dit ondanks de vele Venezolaanse protesten. Die werden afgedaan als te vaag. Dat men in Nederland al vroeger, in 1905, serieus rekening hield met mogelijke ideeën van Castro rond Curaçao bleek uit een eerdere nota van de minister van B.Z. voor de ministerraad over Venezolaanse aangelegenheden. Hierin stond bijvoorbeeld: “Zeer zeker kunnen de V.S. niet lijdelijk toezien, indien Castro mocht trachten Curaçao te bezetten iets waartoe hij misschien reeds thans de middelen heeft, althans die eerlang kan verkrijgen. Maar juist de noodzakelijkheid eener inmenging van de V.S. maakt het voor ons onafwijsbaar noodig te zorgen, dat wij in staat zijn zelf Curaçao voldoende te beschermen.” In 1913 zouden er overigens weer geruchten zijn dat de V.S. Curaçao en omliggende eilanden wilden kopen zowel met het oog op het Panamakanaal als ter beteugeling van ordeverstoringen in Venezuela.85
84 85
Nr. 527, RGP 102, 571 – 574; B.Z.Æ De Reús, No 158 53 geheim, 29 dec 1905, Nr. 536, RGP 102, 583. Nota van de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan voor de ministerraad, geheim (B.Z., A 128 ad exh. 12349, 28 sep 1905, Nr. 484, RGP 102, 522 – 531; aldaar 526; De gezant te Washington Loudon aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, No 1032/295, 13 aug 1913, Nr. 737, RGP 106, 845 – 846.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
38
8. Eerste halfjaar 1908 Nadat er in 1906 dan toch een Venezolaanse consul op Curaçao was gekomen waren er wel de ‘normale’ wederzijdse wrijvingen, maar in maart 1908 waren er nog geen grote problemen, in ieder geval niet voldoende belangrijk om erover uitgebreid naar Nederland te berichten. Wel waren kleinere scheepvaartincidenten bijna aan de orde van de dag.86 Overigens schreef De Reús in maart 1908 aan J. de J. Paúl, de minister van B.Z. van Venezuela een vriendelijke brief, waarin hij vermeldde, dat het koopvaardijschip Manzanares van Venezuela drie vissers uit een kano oppikte en op het eiland Curaçao aan land zette. De gezagvoerder Sr. C.A. Simmons werd een beloning toegezegd.87 Het was de periode waarin men van Nederlandse zijde alles deed om de handelsbelangen van Curaçao veilig te stellen. In 1908 brak er echter in La Guaira een builenpestepidemie uit. Er is enig verschil in de datum waarop de epidemie zou zijn uitgebroken volgens de bronnen.88 Deze plaag zou de aanleiding zijn tot vele problemen. Ook op Curaçao werden quarantainemaatregelen genomen. Op 9 mei verzocht De Reús aan Paúl alleen over te gaan op schone gezondheidspassen voor passagiers naar Nederlands WestIndië, als die in de laatste 10 dagen niet in besmette gebieden geweest waren.89 De voorzichtige houding veranderde snel. Op 10 mei maakte het ministerie van Marine er gewag van dat de stadsgeneesheer van Curaçao de opmerking deed in overweging te moeten geven of het niet raadzaam zou zijn de Gelderland in de wateren van Curaçao terug te roepen om de Nederlandse belangen op de kust te kunnen voorstaan.90 Het is niet geheel duidelijk waar dit op zou slaan, maar het lijkt aannemelijk dat men elkaar niet vertrouwde inzake quarantainemaatregelen en de mogelijke gevolgen voor de handel. De gouverneur van Curaçao beklaagde zich er over dat vanuit andere Venezolaanse havens geen schepen naar het besmet verklaarde La Guaira mochten varen, maar wel vanuit die haven vergunning was verleend voor een vaartuig naar Curaçao te vertrekken. De Venezolaanse consul zou publiekelijk hebben gezegd dat hij daarom zou voorstellen tegen Curaçao quarantainemaatregelen voor te schrijven. Intussen had Colombia quarantaine tegen Curaçao vastgesteld
86
Corporaal, Internat. betr. NV, 444 – 450; Brieven van gouverneur van Curaçao aan minister van Koloniën, 6 jan 1908 tot 5 augustus 1908, ORANJEBOEK, Nrs 1 – 17, 1 – 12. . 87 ACMRE IGH. Agentes Confidenciales de Venezuela y los Vice Cónsules. Vol. 31. Correspondencia Diplomática, 27 mrt 1908. [ACMRE IGH ACV 31 CD]. 88 Dicc. HV : half maart; McBeth, Gunboats, 182: eind februari; Corporaal, Internat. betr. NV, 451: april, de ziekte heerste reeds enige tijd toen op 18 april La Guaira voor gesloten werd verklaard; 601: maart, door arts bevestigd en door overheid ontkend, waarna op 23 maart officieel bevestigd dat er geen builenpest was, waarna op 18 april de quarantaine maatregel kwam. 89 o ACMRE IGH ACV 31 CD, N 26 , 9 mei 1908 of: Documentos relativos a la cuestión Venezolano-Holandesa, edición oficial (Caracas, 1908). 5 - 6, 46. De correspondentie is zowel in het Spaans als in het tweede deel in het Engels opgenomen. 90 BN ADH 1, 2135, 10 mei 1908. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
39
omdat daar nog Venezolaanse schepen waren toegelaten. Omdat men geen zekerheid had uit welke Venezolaanse haven schepen kwamen moest men wel quarantainemaatregelen op Curaçao nemen, aldus de gouverneur.91 Roberto López, de nieuwe consul op Curaçao, liet ook van zich horen. Hij had weliswaar zijn exequatur92 nog niet ontvangen, maar stuurde een protesttelegram aan Paúl over de weigering om de Venezolaanse schoener Carmelita toe te laten in de haven. Volgens De Reús was dit omdat de schipper van de schoener de transitolading niet wilde laten uitroken. Hij dacht dat López dit laatste feit niet had gemeld, wat ook klopt.93 Kennelijk reageerde Paúl naar de mening van López niet adequaat genoeg of wilde hij zichzelf profileren bij Castro, want hij ging voorbij aan diplomatieke gewoonten en stuurde ook rechtstreeks telegrammen naar Cipriano Castro waarin hij eerst zei dat de schoener Gloria was geweigerd en daarna, schoon natuurlijk, was teruggestuurd naar Caracas-Baai om in quarantaine te worden gesteld. López had dezelfde dagen ook brieven gericht aan de gouverneur op Curaçao maar kennelijk het antwoord niet afgewacht alvorens zijn telegrammen te versturen. Er bleek duidelijk een verschil van inzicht te zijn tussen de Venezolaanse autoriteiten en de Curaçaose. Formeel was de quarantaine uitsluitend voor schepen of passagiers afkomstig uit La Guaira, die daar in de laatste tien dagen waren geweest. Als men uit andere havens was vertrokken zouden er officieel geen maatregelen mogen worden genomen. Er waren echter ook passagiers die ‘uit de omgeving’ van La Guaira kwamen, een rekbaar begrip, of bijvoorbeeld naar de onbewoonde Roques-eilanden zeiden te gaan en dan van bestemming veranderden.94 De toestand escaleerde doordat Castro zich rechtstreeks met de problemen bemoeide. Hij nam de opmerkingen van López serieus en reageerde snel. Onmiddellijk vaardigde hij een decreet uit overwegende dat de Nederlandse Antillen schepen uit ‘schone’ havens in quarantaine stelden. Er moesten daarom maatregelen worden genomen, die onder meer inhielden dat artikelen voor import en export vanuit Maracaibo en andere westelijke havens en naar Nederlandse havens via de douane van Puerto Cabello werden overgescheept.95 De Nederlandse minister-resident, De Reús, reageerde snel en sprak per brief aan Paúl zijn verwondering uit over het decreet, omdat de daarin vermelde in quarantainestelling van
91
Gouverneur Curaçao aan minister-resident te Caracas, No 1607/25, 10 mei 1908, ORANJEBOEK, Nr. 22, 17. Goedkeuring van de aanstelling van een consul in een vreemd land door de regering aldaar. 93 o ACMRE IGH ACV 31 CD, 10 mei 1908; Minister-resident te Caracas aan gouverneur van Curaçao, N 471/35, 16 mei 1908, Nr. 25, bijlage IV, ORANJEBOEK, 20. 94 ACMRE IGH ACV 31 CD; 10 en 14 mei; Corporaal, Internat. betr. NV, 452 – 454; ORANJEBOEK, Nr. 24 en 25 XV, 18, 24 – 25. 95 Gaceta Oficial, No 10.384, 14 mei 1908; Bijlage bij de minister-resident te Caracas De Reús aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, No 514/102, 30 mei 1908, Nr. 252, RGP 106, 287 – 292; aldaar 288. 92
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
40
Venezolaanse schepen niet juist zou zijn. Hij verwees daarbij naar een besluit in de Curaçaosche Courant van 24 april j.l.96 Verder verklaarde hij dat Curaçao zelf het belangrijkste slachtoffer was. De vertegenwoordiger van de Koninklijke Antilliaanse Postdienst moest na terugkeer uit Venezuela in quarantaine. Dus waren de maatregelen op Curaçao volstrekt onpartijdig. De Venezolaanse autoriteiten hadden echter het stoomschip Willem II nog vóór de isolering de toegang tot Puerto Cabello geweigerd. Hij ging nog in op enkele andere maatregelen die zeer nadelig waren voor de belangen van beide landen.97 Paúl zou ook pas van het decreet hebben gehoord toen hij het las in de Gaceta Oficial. Het was typisch de impulsieve natuur van Castro zelf. De consul, Roberto López, had alleen oog voor zijn consulaatbetrekking en hield rekening met de gunst van het staatshoofd, aldus De Reús.98 Enkele weken later lichtte hij de Nederlandse minister van B.Z. in. De problemen op Curaçao weet de minister-resident aan maatregelen van de Venezolaanse regering en onnauwkeurige, onvolledige en tactloze inlichtingen van de [Venezolaanse] consulaire ambtenaar op Curaçao.99 Dat López nota’s of telegrammen bleef sturen over weigeringen van schepen is ook duidelijk uit de antwoorden van Paúl naar López: op 15 mei een bericht waarin hij de ontvangst bevestigde van van López’ mededeling over de Venezolaanse sloep Rosita alsmede de telegrammen aan Castro over het in quarantaine stellen van de Gloria en het ontschepen van de Venezolaan Angel Petit. Hieruit bleek nog eens expliciet dat López niet alleen de in quarantaine stelling van een schip had gemeld aan Castro, een feit dat al eerder bekend was100, maar óók een zeer netelige kwestie had aangeroerd, namelijk het opnemen van revolutionairen. Dit was alle dictators in Venezuela altijd een doorn in het oog geweest en zeker Castro. Het ging niet alleen om Petit, die onder een valse naam met de Merida uit Maracaibo was aangekomen. Enkele maanden daarvoor waren ook andere belangrijke revolutionairen gevlucht, waaronder de generaals Nicolás Rolando – met de Rosita – alsmede Alejandro Ducharme en Balthazar Valenilla Lanz. Zij hadden een belangrijke rol gespeeld in een complot tegen Castro.101 Formeel reageerde Castro met zijn decreet van 14 mei op de in Venezolaanse ogen onjuiste behandeling van ‘schone’, uit Venezuela afkomstige, schepen. Dat staat ook in het decreet vermeld. Door deze maatregel trof hij de Nederlanders waar dit het hardste aankwam, in de handel. De werkelijke reden lijkt echter te liggen bij de 96
Dit besluit was in kopie opgenomen bij het originele document. 31 CD, No 466/27, 15 mei 1908, ook: Documentos VH, 7 – 9, 48 – 49, of: Bijlage bij brief No 514/102, 30 mei 1908, Nr. 252, RGP 106, 287 – 292; aldaar 288 – 289. 98 BN ADH GAGC, Geheim Archief (Kabinet) Gouverneur van Curaçao, 1898 – 1918, 16 mei 1908. 99 No 514/102, 30 mei 1908, Nr. 252, RGP 106, 287 – 292; aldaar 287. 100 Corporaal, Internat. betr. NV, 453. 97
ACMRE IGH ACV
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
41
revolutionairen. Dit was al lang een lastig punt geweest in de relaties met de Nederlanders. Van Vuurde ziet, naast economische argumenten, in de politieke tegenstanders op Curaçao de hoofdoorzaak van het decreet. Corporaal legt daarnaast wat meer nadruk op de smokkel en de houding van Nederland tijdens de blokkade in 1902 – 1903. Van der Peet ziet de oorzaak vooral in het streven van Castro de doorvoerhandel lam te leggen, waarbij de gevluchte generaals slechts als katalysator dienst deden.102 Pas later reageerde Paúl op het telegram dat López hem op 10 mei had gestuurd over de goleta Carmelita die zonder passagiers, met vracht geladen, geweigerd was in Curaçao, komende vanuit Ciudad Bolívar.103 Paúl verzocht 22 mei aan De Reús om de gevluchte revolutionairen, waaronder Angel Petit, terug te sturen naar Venezuela zodat ze volgens Venezolaans recht konden worden veroordeeld. De westerse landen hadden daar weinig vertrouwen in. Gebeurtenissen zoals het doodschieten van Paredes, zonder vorm van proces in 1907, gaven daar wel aanleiding toe.104 Het antwoord van De Reús kwam onmiddellijk: helaas kon Nederland volgens het internationale recht niet zomaar mensen terugsturen. Uitwijzing van politieke vluchtelingenwas slechts mogelijk als er duidelijke aanwijzingen waren dat deze lieden onlusten of rellen in een bevriend land zouden aanstoken. Conform de overeenkomsten die in het verdrag van 20 augustus 1894 opgesteld waren, zou de overheid erop toezien dat de genoemde personen zich behoorlijk zouden gedragen, verzekerde De Reús. Formeel gezien was dit een juist argument. De Venezolaanse consul op Curaçao, López, had echter een bericht laten plaatsen in El Diario del Comercio dat schippers geen correspondentie meer mee mochten nemen die niet door de post in gesloten zakken werden verzonden. Deze maatregel was gericht tegen brieven door de revolutionairen op het eiland naar medestanders op Tierra Firme te versturen.105 Een dag eerder had De Reús al een verontwaardigde en uitgebreide brief aan Paúl gestuurd met het opschrift: URGENT, waarin hij zijn beklag deed over het gedrag van de Venezolaanse consul op Curaçao. De Reús verweet Roberto López ongemotiveerde tenlasteleggingen en door zijn overhaaste en onvolledige berichtgeving de directe aanleiding van den thans heerschenden toestand te zijn. Verder was hij door zijn tactloos optreden de oorzaak van grote financiële verliezen, zowel in
101
31 CD, 15 mei 1908; Dicc. HV ; McBeth, Gunboats, 175; ORANJEBOEK, Nr. 20, 15 – 16. Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 386 – 387; Corporaal, Internat. betr. NV, 460 – 461; Van der Peet, Belangen en prestige, 103 – 104. 103 ACMRE IGH ACV 31 CD, 10 mei 1908 [López] en 21 mei [Paúl]. 104 o ACMRE IGH Vol.82. Seguridad Publica 1890 – 1908, N 619, 22 mei 1908, ook: Documentos VH, 3, 43;, of: Bijlage 1 bij brief De Reús Æ B.Z. De Marees van Swinderen, No 515/103, 30 mei 1908, Nr. 253, RGP 106, 292 – 294; aldaar 293; Paredes, Cómo llegó CC, LXXXVII – LXXXVIII. 105 o o ACMRE IGH ACV 31 CD, N 31, 22 mei 1908, ook: Documentos VH, 4 – 5, 44 –45, of: Bijlage 2 bij brief N 515/103, 30 mei 1908, Nr. 253, RGP 106, 292 – 294; aldaar 293 – 294; Zie ook .Annex 1 Tekst van het protocol 1894; Waarschuwing, 4 mei 1908, ORANJEBOEK, bijlage bij Nr. 29, 28; Corporaal, Internat. betr. NV, 461. 102
ACMRE IGH ACV
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
42
de [Venezolaanse] Republiek als in de [Nederlandse] kolonie. Dit betrof quarantaine maatregelen en de vraag wat voor type schepen nog naar Venezolaanse havens mochten varen. Deze brief zou nog tot heel wat problemen aanleiding vormen. Hierop kom ik terug in het volgende hoofdstuk.106 In deze periode was er ook een geschil tussen López en Spinetti, Venezolaans viceconsul op Bonaire. Roberto López, als hoofdconsul, berichtte aan Americo Spinetti op 19 mei over de resolutie van generaal Cipriano Castro om voor onbepaalde tijd de handel tussen de Nederlandse Antillen en de havens van Venezuela op te schorten. Die dag schreef López eveneens dat hij een uitzondering had gemaakt voor de goleta Venezolano Neptuno die met vracht en passagiers mocht vertrekken naar Bonaire. Spinetti moest dan weer een vaarvergunning geven voor terugkeer naar Curaçao, maar het schip mocht geen Venezolaanse havens aandoen. Enkele dagen later reageerde Spinetti erg laconiek door te schrijven dat volgens hem de resolutie niet ging over verkeer tússen de Nederlandse eilanden.107 López was kennelijk nogal temperamentvol. Hij nam dit (juiste) antwoord niet en op 3 juni sloot hij het vice-consulaat op Bonaire. In het archief stond bij deze brief een NB. dat vermeldde: [vertaling] “Noteer, dat dit de eerste en enige correspondentie is van Spinetti aan López, die zich niet verwaardigde te antwoorden, niet tenminste in de functie die López hem had laten uitoefenen en die hij terugnam naar het consulaat op Curaçao.”108 Ook onderling verliep dus niet alles even soepel. Overigens, direct nadat op 12 december 1905 de afspraak was ingegaan dat de Colombiaanse Consul als vertegenwoordiger voor Venezuela zou gaan optreden had De Reús, als een echte Piggelmee, gevraagd of zoiets ook niet was te regelen voor Aruba en Bonaire. Natuurlijk was het voor de zeilschepen, mede door stroom en wind een omweg om eerst Curaçao te moeten bezoeken. Venezuela was hier echter niet op ingegaan en daar zag men het later als een gunst toch een vice-consul te benoemen terwijl Nederland het een hele tegemoetkoming had gevonden om een consul toe te laten zonder consulaire conventie. Deze toestand was nu weer beëindigd en dus werd de scheepvaart van de twee kleinere eilanden nog verder bemoeilijkt. Reeds eerder had Paúl overigens ook naar Spinetti geschreven dat López zijn orders rechtstreeks van de President kreeg, waarmee hij duidelijk aangaf dat de president in deze zaken rechtstreeks besliste.109 De hoofdagenten van het stoomschip Christiansted – dat door het koloniale gouvernement was gecharterd – hadden consul López gevraagd het te laten vertrekken, om de 106
31 CD, No 30, 21 mei 1908;, of: Documentos VH, 10 – 13, 51 – 54. 36 CC, Bonaire, No 7, 24 mei 1908. 36 CC, 26 mei 1908. 109 De zaakgelastigde te Caracas De Reús aan de minister van B.Z. Van Tets van Goudriaan, No 1053/164, 22 dec 1905 en No 1065/170, 27 dec 1905, Nrs 531 – 532, RGP 102, 578 – 581; ACMRE IGH ACV 36 CC, 29 mei 1908. ACMRE IGH ACV ACMRE IGH ACV 108 ACMRE IGH ACV 107
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
43
dienstregeling voor de gewone vaarten tussen de eilanden niet in gevaar te brengen. López had bij de gouverneur navraag gedaan of er inderdaad een belang was van het koloniaal bestuur bij de diensten van dit schip. Conform de opdracht van de president dat het verkeer tussen Venezuela en de Nederlandse eilanden voor kleine schepen verboden was had hij in afwachting van nadere berichten uit Venezuela de uitklaring geweigerd. Toen de agenten later nogmaals vroegen om een vergunning gaf López het lokaal bestuur een koekje van eigen deeg door te verklaren dat hij alleen kon reageren op een schriftelijk verzoek van een officieel persoon, zodat hij tegenover zijn eigen regering gedekt zou zijn. De gouvernementssecretaris voldeed hieraan. De gouverneur beklaagde zich tegenover De Reús dat hij de hoofdagenten van de scheepvaartmaatschappij officieel had aangewezen en López hier dus ‘zaken’ mee had kunnen doen. Daarbij ‘vergat’ hij even dat de vroegere handelsagenten ook officieel waren aangewezen door Venezuela maar toch geen contact met Curaçaose ambtenaren mochten hebben van de Nederlandse regering. Aanwijzing was dus één, maar erkenning twéé. Op 31 mei 1908 stuurde López een telegram aan zijn minister van B.Z., Paúl, waarin hij hem het dilemma voorlegde: hij had gehandeld volgens zijn instructies maar de gouverneur vroeg nogmaals de Christiansted uit te klaren. Wat moest hij doen? Paúl trok zich terug, of accepteerde dat Castro de zaak had overgenomen. Hij gaf als antwoord dat bij een volgende vraag van de gouverneur López zich dan telegrafisch maar meteen tot de President moest richten. Er was vooral discussie over de vraag of het Deense stoomschip Christiansted een groot of klein schip was en onder welke Venezolaanse maatregelen het zou vallen. Die waren niet erg precies. López dacht dat het een schip van 168 ton was en de autoriteiten op Curaçao 320 ton.110 Kennelijk kwamen er nauwelijks of geen acceptabele antwoorden op vragen van minister-resident De Reús over de quarantaines van de schepen, want zowel per brief op 6 juni als op 12 juni beklaagde hij zich daarover bij de Venezolaanse minister van B.Z., Paúl. De Reús eindigde zijn eerste brief met de opmerking dat de van kracht zijnde uitzonderingsmaatregelen tegen de handel en scheepvaart van een naburige Nederlandse kolonie op den duur vriendschappelijke verstandhoudingen onbestaanbaar zouden maken. In de tweede nota, die een kopie bevatte van een telegram uit Maracaibo dat de douane aldaar verbood om export naar Curaçao plaats te laten vinden zonder speciale toestemming van de federale overheid, voegde De Reús toe: “omdat op mijn verzoeken uit het verleden een stilte heerst, zal ik –
110
ORANJEBOEK, Nr. 25, Ad XIV, Hoofdagenten Christiansted Æ López alsmede antwoord, 20 mei 1908, 24; ibidem Nr. 26, Gouverneur Curaçao Æ De Reús, No 52, 30 mei 1908, 26; ACMRE IGH ACV 31 CD, López Æ Paúl, 31 mei 1908 en Paúl Æ López, 3 jun 1908; Corporaal, Internat. betr. NV, 456 – 457, 476.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
44
zoals duidelijk is – de toestand ter ore van mijn regering te brengen.”111 Dit kon van Venezolaanse kant gemakkelijk worden gezien als een verkapt dreigement om de betrekkingen te verbreken. Castro nam de zaak zeer hoog op, want nog dezelfde dag kwam er bij De Paúl een telegram vanuit La Victoria waarin hij zei te hebben vernomen van de klachten van De Reús, maar waarin hij, Castro, zich afvroeg waar de uitleg bleef over de schepen die vijanden van het Gouvernement clandestien naar dat eiland brachten en ook de uitlevering van Señor Angel Petit, vanuit Maracaibo ingescheept onder een gefingeerde naam. Dit geeft dus nogmaals duidelijk de reden van het geschil vanuit Venezolaans perspectief aan. Niet de quarantaine in verband met de besmettelijke ziekten was het belangrijke probleem, maar de revolutionairen op Curaçao.112 Een eerdere brief van De Réus aan de Venezolaanse minister van B.Z. bleek ook problemen te hebben opgeleverd Paúl. Waarschijnlijk stelde De Reús zijn brieven op in het Nederlands. Die werden dan vaak in het Frans – destijds dé diplomatieke taal – vertaald en verzonden. Op het Venezolaanse ministerie vertaalde men de Franse brief weer in het Spaans. Dat er wel eens iets mis kon gaan laat zich raden. Soms werden minder formele brieven ook wel in het Nederlands geschreven. Vele Venezolanen uit de ‘betere’ kringen hadden immers een deel van hun opleiding op Curaçao genoten. Aan het einde van zijn brief, gedateerd 21 mei 1908, had De Reús gesproken over een booze droom die de goede betrekkingen dreigde te verstoren. In het Frans werd dat un mauvais rêve, maar in de Spaanse vertaling kwam espíritu maligno te staan. De Engelse vertaling in de Documentos relativos a la cuestión Venezolano-Holandesa bevat malignant spirit. Zowel de Spaanse als Engelse term is daar cursief gedrukt. Hierop kwam natuurlijk een scherpe reactie van Venezolaanse zijde. Dat duurde even. Eerst kwam er een korte ontvangstbevestiging, minister Paúl zou de president op de inhoud attenderen. Intussen had De Reús al de voorgaand vermelde brief van 6 juni met klachten over de uitvoering van quarantainemaatregelen gestuurd. Waarschijnlijk is de daaropvolgende in scherpe bewoordingen gestelde nota van 12 juni de druppel geweest die de emmer deed overlopen.113
111
o
ACMRE IGH ACV 31 CD, N 34, 6 juni 1908, ook: Documentos VH, 14 –15, 55 – 56, of: Bijlage bij De Reús Æ o B.Z. N 543/107, 7 juni 1908, Nr. 259, RGP 106, 299 – 300, of: ORANJEBOEK, Nr. 26, bijlage De Reús Æ Paúl, o N 542/34, 6 juni 1908, 27; ACMRE IGH ACV 31 CD, No 36, 12 juni 1908, ook: De Reús Æ B.Z, NO 582/112, 20 jun 1908, met bijlage De Reús Æ Paúl, 12 juni 1908, ORANJEBOEK, Nr. 31, IV, 29 – 31. Deze bijlage is niet opgenomen in RGP 106. 112 ACMRE IGH ACV 31 CD, kopie van het telegram vanuit La Victoria, 12 jun 1908. 113 Bijlage bij brief No 514/102, 30 mei 1908, Nr. 252, RGP 106, 287 – 292; aldaar 292; ACMRE IGH ACV 31 CD,
No 466/27, 15 mei 1908; Documentos VH, 7 – 9, 48 – 49; McBeth, Gunboats, 192. McBeth schrijft over espirutu malodeto en in het Engels evil spirit of malignant inspiration; ACMRE IGH ACV 31 CD, No 633, 26 mei 1908, of: Documentos VH, 13 – 14, 54. Zie ook voetnoot 111.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
45
Paúl zag zich door de reactie van Castro genoodzaakt op 15 juni een brief aan De Reús te schrijven, waarin hij zei antwoord te geven op de onbeleefde en agressieve nota’s. Paúl begon zakelijk met de brief die De Reús op 6 juni had geschreven te bevestigen. Hij vervolgde dat een gepast antwoord zou zijn geweest te verklaren dat de minister-resident geen ‘persona grata’ meer was in Venezuela. De Reús had zijn forse nota’s waarschijnlijk geschreven vanuit dezelfde kwaadwillende geest als van de revolutionaire agenten op Curaçao in hun acties tegen de Venezolaanse regering. Zo was de toon van de gehele brief van Paúl. De Reús voelde zich hierdoor weer aangevallen en ging persoonlijk op bezoek bij Paúl. Daar bleek wat er achter deze woorden school. De zinsnede in de brief van 21 mei over de ‘kwaadwillende geest’ of espíritu maléfico, zoals De Reús het in zijn verklarend schrijven naar Nederland noemde, kon volgens de Venezolaanse autoriteiten uitsluitend op president Castro slaan. Dit was een grote belediging en Castro had daarom ook zelf het antwoord gedicteerd. De Reús vroeg onmiddellijk naar het dossier om de teksten te vergelijken. Daar bleek de bekende, hoewel op diverse manieren geciteerde, fout te zijn gemaakt – volgens De Reús – door de Venezolaanse kanselarij. Enerzijds was hierdoor de onhebbelijke toon van Castro te verklaren, anderzijds wilde De Reús een correctie. Paúl miste volgens de Nederlander de moed dit aan Castro voor te leggen. Hij was negatief over Castro in een brief aan de Nederlandse minister van B.Z., De Marees van Swinderen en gaf daarbij de volgens hem feitelijke onderlaag van de problemen aan, mede op grond van een gesprek dat hij met Paúl had gevoerd. Het ging ook volgens De Reús om de revolutio(n)nairen op Curaçao. Castro werd omschreven als een heftig man die zeer moeilijk iets terugman wat hij eens gedaan had. De onderlinge verhoudingen werden steeds slechter. Zo stuurde De Reús de volgende dag alweer een nota naar Paúl omdat er opnieuw een klacht was binnengekomen van de Nederlandse vice-consul in Puerto Cabello over het niet toelaten van de pakketboot De Prins der Nederlanden die vee op had willen halen. De Réus maakte de zaak nogmaals mondeling bij Paúl aanhangig en suggereerde uiteindelijk aan de Nederlandse minister van B.Z.
hem over te plaatsen naar Bogotá en een beroepsvice-consul naar Caracas te zenden.114 Hoe klein het diplomatieke wereldje in Caracas was blijkt wel uit een rapport van de
tijdelijk zaakgelastigde voor de V.S., Sluper aan zijn Secretary of State, Elihu Boot, te Washington. Op 19 juni ging hij al in op de scheepvaartproblemen, het verzoek politieke vluchtelingen aan Venezuela uit te leveren, de brief van 15 juni gericht aan De Reús, getekend 114
31 CD, Paúl Æ De Reús, No 698, 15 jun 1908, ook: Documentos VH, 16 –18, 56 – 59. Een ongeveer overeenkomende vertaling is opgenomen als bijlage bij Nr. 264, RGP 106, 315 – 317; De Reús Æ B.Z. De Marees van Swinderen, No 582/112, 20 jun 1908, Nr. 264, RGP 106, 313 –317; Ibidem, No 610/118, 27 jun 1908, Nr. 268, en No 628/125, 8 jul 1908, Nr. 275, RGP 106, 320 – 321, 326 – 327; ACMRE IGH ACV 31 CD, De Reús Æ Paúl, No 38, 16 jun 1908. ACMRE IGH ACV
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
46
door Paúl, maar indeed Castronian, alsmede dat de Nederlandse minister-resident de wederzijdse nota’s in zou willen (laten) trekken. De conclusie van Sluper over De Reús was wel – hoewel hij probeerde de Nederlandse belangen te verdedigen – dat zijn positie hoogst gênant was waardoor het moeilijk was in te zien hoe hij nog van verder nut kon zijn voor zijn regering, ongeacht de uitkomst.115 Sluper zag de naderende problemen dus al duidelijk voor zich. Paúl had namelijk in zijn nota aangegeven dat de regering van Hare Majesteit de Koningin nooit toegestaan zou hebben dat De Reús zijn onheuse en agressieve nota’s gestuurd zou hebben als ze er (van tevoren) kennis van had gekregen. Er werd dus duidelijk op de man gespeeld. Ook López stookte het vuurtje op en stuurde tendentieuze verhalen in de pers door naar Paúl. Waarschijnlijk wilde López een goede indruk maken bij Castro. Door de blokkade van de havens en boten van Curaçao was de handel helemaal stil komen te liggen. De toestand op het eiland werd uiterst precair. Dit had als consequentie dat gouverneur De Jong van Beek en Donk in juli een dringend bericht stuurde naar de minister van Koloniën over de kritieke toestand op Curaçao ten gevolge van de problemen met Venezuela, later nog eens telegrafisch herhaald.116 Er werd letterlijk honger geleden op Curaçao. Daardoor ontstonden allerlei rancuneuze gevoelens. Deze werden vooral verwoord in El Imparcial, een Colombiaanse krant op het eiland, maar volgens López ook in De Wekker en Amigoe de Curaçao. In andere bladen stonden eveneens artikelen die minder complimenteus waren voor de Venezolaanse regering. De Wekker had inderdaad een zeer negatief stukje over López: “De Leeuw moge zijn natuur getrouw grootmoedig zijn, maar moet zich niet, den andere dieren des wouds ten spot, door den plaagzieken aap laten kwellen” Alle krantenartikeltjes werden met de nodige klaagzangen naar minister Paúl gestuurd.117 López berichtte op 5 juli de ontvangst van een telegram van de gouverneur van Curaçao dat iedere boot uit Puerto Cabello nu ook 10 dagen in quarantaine moest. Diezelfde dag ging er een klacht van De Reús naar Paúl over de aanhouding en opbrengen door de Venezolaanse kustwachter Carmen Antonia van de Arubaanse bark Carmita en het zeilschip Marion in open zee op weg van Aruba naar Curaçao.118 Er waren dus beschuldigingen over en weer. Dan kwam plotseling het bericht op 8 juli, van De Reús aan Paúl, dat er een geval van gele koorts was geconstateerd op Curaçao en de persoon in kwestie uit Puerto Cabello kwam.
115
De tijdelijk zaakgelastigde te Caracas Sluper aan de Secretary of State Elihu Boot, No 332, 19 jun 1908, Nr. 237, RGP 128, 390 – 391. 116 Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 392; BN ADH GAGC, Om werkverschaffen, 3 aug 1908. 117 De Wekker, zaterdag 30 mei; ACMRE IGH ACV 36 CC, 1 juni 1908. 118 ACMRE IGH ACV 31 CD, 5 jul 1908. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
47
Duidelijk een andere ziekte, in La Guaira heerste de builenpest.119 Besmettelijke ziektes waren niet ongewoon in Venezuela. Sinds de zestiende eeuw hadden Europeanen er moeraskoorts, pest, tyfus, kinkhoest, difterie, mazelen, waterpokken, rabiës, pokken gebracht. Later kwamen er met de negerslaven ook ziektes als gele koorts, bilharziasis (dodelijke infectieziekte veroorzaakt door een parasiet, de bilharzia) en malaria. De builenpest in 1908 in La Guaira begonnen strekte zich uit tot Caracas en de staat Miranda, waar die tot 1919 heeft voortgeduurd.120 Op zaterdag 11 juli 1908 stond er een klacht in het weekblad Amigoe di Curaçao over het negeren van de Nederlandse consuls en de regering alsmede van de constante pesterijen door de Venezolaanse regering. Een week later werd in een ander blad, El Tiempo, een aankondiging gedaan over de (builen)pest: “Op 28 mei werd La Guayra vrij verklaard van pest, om op 4 juli de dag van de independencia te kunnen vieren.” De merkwaardige manier waarmee de Venezolaanse regering met de ziekte omging werd gehekeld. Dit was die regering een doorn in het oog. In het eigen land konden ze de pers aan banden leggen. De arts die in maart het bestaan van de ziekte in La Guaira had bevestigd was opgepakt vanwege het verspreiden van alarmerende en valse informatie.121 Ondertussen escaleerde de zaak. Er was bekend geworden dat De Reús op 9 april een brief naar Hou' en Trouw, vereniging van oud-leerlingen van de Openbare Handelsschool te Amsterdam had geschreven, die in het tijdschrift Hou’ en Trouw was gepubliceerd waarin hij ongezouten zijn ideeën prijsgaf over de handel en wandel in Venezuela. Hij sprak hierin over de president, Castro, die na negen jaar bijna dictatoriaal regeren zijn beleid waarschijnlijk niet zou veranderen. Het was niet de bedoeling geweest dat dit schrijven zou worden gepubliceerd. Loscher, de zwager van Rufino Blanco Fombona – voormalig consul in Amsterdam – had een kopie naar het Venezolaanse gouvernement gestuurd.122 Op 30 juli 1908 kwam er alsnog een groot stuk in El Constitucional, de Caraquenokrant die pro-Castro was. Hierin stond het door De Reús geschreven stuk groot afgedrukt, onder de kop: ”Diplomatico del Señor De Reús. Ministro de Holanda”, met commentaar van de redactie. Hiermee was de zaak helemaal publiek gemaakt. Het was overigens niet de eerste keer dat een Nederlands diplomaat in Caracas zich zo over Castro had uitgelaten. De zaakgelastigde, Van Leyden, had reeds in
119
31 CD, 8 jul 1908 . Dicc. HV [Epidemias]. 121 Sullivan, Rise CC, 601. 122 Jaargang 19, No 5 (mei 1908); Corporaal, Internat. betr. NV, 464; Sullivan, Rise CC, 606. Sullivan schrijft over the Dutch Commercial Association en a bad dream. Artikel in vertaling ook opgenomen in ACMRE IGH 1 ACV 31 CD, 9 apr 1908; Documentos VH, 19 –20, 60 – 61; voetnoot ) bij Nr. 282, RGP 106, 333 – 335; aldaar 334 – 335; McBeth, Gunboats, 192. McBeth heeft het over het aprilnummer van het tijdschrift. 120
ACMRE IGH ACV
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
48
1901 opgemerkt dat de president, niettegenstaande alle schoonschijnende vormen, niet anders was dan een militaire dictator, die heden blinkt en morgen verzinkt.123 Een antwoord uit Nederland op de brief van De Reús betreffende zijn mogelijke overplaatsing was niet meer nodig. Dat de hele situatie niet door de Venezolaanse Regering kon worden geaccepteerd was duidelijk en op 20 juli 1908 kwam de mededeling – op grond van het artikel in Hou’ en Trouw – dat generaal Cipriano Castro, constitutioneel president van de Republiek, opdracht had gegeven aan Paúl om De Reús zijn paspoort toe te sturen – wat bijgevoegd was – om het land te verlaten.124 Hiermee werd de minister-resident dus formeel uitgewezen. Overigens waren er diverse consuls in Venezuela voor Nederland, zoals in Caracas, La Guaira, Maracaibo, Coro en Ciudad Bolívar. Deze kregen nog niet het verzoek het land te verlaten, waarmee de indruk wordt versterkt, dat het een persoonlijke vete betrof tussen Castro en De Reús. Baron von Seckendorff, gevolmachtigd Duits minister, nam de zaken voor Nederland waar. López, de Venezolaanse consul op Curaçao, gaf nog steeds geen toestemming om de Christiansted te laten vertrekken. Hij lichtte B.Z. van Venezuela hierover nogmaals in.125 Dit feit gevoegd bij het bekend worden dat De Reús was uitgewezen bleven niet zonder gevolgen. Op 26 juli verdween López van Curaçao en werd er, buiten wat heen en weer geschrijf over meubelen, niets meer van hem vernomen. De voorlopig laatste mededeling over Roberto López was in de Curaçaose krant El Imparcial van 28 juli: “Ter kennis van het publiek wordt hierbij gebracht, dat de Duitse Gezant te Caracas zich, op verzoek van de Minister Resident der Nederlanden heeft belast met de behartiging van de balangen [sic] van Nederlandsche onderdanen in Venezuela. ondertekend door wd Gouvernements Secretaris: H. Statius-Muller. Ondanks dat het exequatur van López was aangehouden en hij eigenlijk in net zo’n informele positie had verkeerd als de vroegere handelsagenten heeft zijn optreden duidelijk bijgedragen aan het verslechteren van de betrekkingen tussen Venezuela en Nederland. Ter opheldering van de inmiddels ingetreden toestand schreef Paúl op 28 juli een lange brief aan de Nederlandse minister van B.Z. Hierin vermeldde hij, dat de Venezolaanse regering zich genoodzaakt voelde de incompetente De Reús weg te sturen. Hij legde er de nadruk op dat het om de persoon ging en niet geen afbreuk deed aan de goede verhoudingen met Nederland. Bovendien deed hij zijn beklag over de houding van de kruiser Gelderland die een bezoek bracht aan de haven van La Guaira om De Reús op te halen en niet de 123
De Zaakgelastigde te Caracas Van Leyden aan de minister van B.Z. de Beaufort, No 209/36, 19 apr 1901. Nr. 414, RGP 100, 438 – 440; aldaar 438. 124 o ACMRE IGH ACV 31 CD, N 830, 20 juli 1908; Documentos VH, 18, 61; Vertaling als Nr. 282, RGP 106, 333 – 335. 125 ACMRE IGH ACV 31 CD, 21 jul 1908. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
49
gebruikelijke verzoeken daartoe ingediend had. De autoriteiten waren zo coulant om toch de kruiser toe te laten. Vervolgens betrachtte de kruiser niet het vereiste saluut aan de Venezolaanse autoriteiten. Die begroette met zeven saluutschoten de Nederlandse consul in die haven en nam De Reús aan boord.126 In het tweede gedeelte van de brief werd uitgebreid melding gemaakt van de gebeurtenissen op Curaçao, waar het huis van de Venezolaanse consul [López] door een groep furieuze mensen was bekogeld met stenen en de ramen werden ingegooid. De consul voelde zich bedreigd en derhalve klaagde hij de autoriteiten aan, die hem onvoldoende bescherming boden. Hij voelde zich genoodzaakt zijn familie terug te sturen naar Venezuela om ze tegen nieuwe bedreigingen te beschermen. Om daartoe de nodige stappen te nemen ging hij naar het bureau van de scheepvaartonderneming en terwijl hij daar was werd hij geconfronteerd met opnieuw een groep demonstranten die leuzen riepen tegen hem, tegen Venezuela en tegen President Castro. De aanwezige politieagenten konden de menigte niet in bedwang houden. Onder bescherming van enkele militairen werd de consul teruggebracht naar zijn woning en ondertussen bekogeld. Dit was voor hem voldoende om te besluiten dat hij de papieren van het consulaat over zou dragen aan de Duitse consul en nog diezelfde dag met een Amerikaans stoomschip zou vertrekken. De demonstratie duurde voort en de toestand werd steeds bedreigender. Er werd besloten niet te wachten op de Amerikaanse stomer, maar onmiddellijk een boot te nemen die op dat moment al in het zicht van de haven was. Onder een regen van stenen ging de consul aan boord, de menigte bleef hem najouwen toen de stomer de haven weer verliet. Dit en het gedrag van de Gelderland waren voldoende reden om de diplomatieke betrekkingen voorlopig op te schorten tot er afdoende opheldering zou zijn gegeven over deze zaken. Aldus het schrijven van J. de J. Paúl, minister van B.Z. van de Verenigde Staten van Venezuela.127 Niet iedereen had dezelfde mening over de ware toedracht van zaken rond López. Corporaal gaat hier op in, mede gezien de gegevens in het Oranjeboek 1909 dat naar de Tweede Kamer was gestuurd. Ook de V.S. consul op Curaçao maakte een uitgebreid rapport over business conditions in Curaçao as affected by President Castro’s decrees. Als men de verhalen vergelijkt zijn er echter slechts nuanceverschillen. Die betreffen het al dan niet spontane karakter van de volksoploop, of de consul werd verrast, hoe hij naar het schip ging waarmee hij Curaçao verliet en wat er gebeurde met het wapenschild dat hij op zijn deur had
126
Archivo General de la Nación No 1427 De la guerra y marina 1908 [AGN 1427] bevat een bundel documenten Lo relativo a la llegado de la fragata de guerra holandesa “Gelderlander”. In Venezolaanse ogen had de kruiser waarschijnlijk geen groet gebracht door schuld van de Nederlandse consul in La Guaira, 25 juli 1908. 127 o ACMRE IGH ACV 31 CD, N 868, 28 jul 1908; Documentos VH, 22 – 26, 63 – 67; Bijlage bij De minister van o B.Z. De Marees van Swinderen aan Koningin Wilhelmina, N 18876 (B.Z. A 128), 27 aug 1908, Nr. 307, RGP 106, 356 – 360. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
50
bevestigd. Al met al toch voldoende redenen voor veel diplomatieke irritatie.128 In het op Curaçao verschijnende blad El Imparcial verscheen op 4 augustus 1908 onder het bijtende kopje Los Sucesos de Curazao y el Gobierno de Caracas de mededeling: Nota desgraciada de la chancillería Venezolana: Suspensión Definitiva de Relaciones.
128
Corporaal, Internat. betr. NV, 470, 478 – 479; ORANJEBOEK Nrs 51 met bijlagen, 52 – 54 en 57, 39 – 45; De consul te Curaçao Cheney aan de Assistant-secretary of State Adee, No 211, 31 jul 1908, Nr. 241, RGP 128, 394 – 397; Ibidem, No 213, 4 aug 1908, Nr. 243, RGP 128, 397 – 401; Sullivan, Rise CC, 606 – 607.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
51
9. De uitwijzing van de minister-resident en de gevolgen De brieven van De Reús van 6 en 12 juni 1908 hadden meer punten bevat dan de quarantainemaatregelen tegen Nederlandse schepen. Volgens De Reús had López wel Venezolaanse buques menores uitgeklaard, maar dit geweigerd voor dergelijke boten en voor grote zeilschepen onder Nederlandse vlag. Daarom zou het volgens De Reús ook voor de Venezolaanse minister van B.Z. duidelijk moeten zijn dat er een toestand tussen Venezuela en de Kolonie Curaçao was ingetreden, die in volle vredestijd onhoudbaar moest worden genoemd. De Reús had direct de toestand toegelicht in een brief van 7 juni aan de Nederlandse minister van B.Z. Op 19 juni 1908 stuurde hij nog een telegram naar de Nederlandse minister over zijn nota naar Paúl. In dat telegram gaf hij nog eens aan dat Castro hem beschuldigde onder de invloed van de [Venezolaanse] revolutionairen op Curaçao te staan. Dit was volgens De Reús de werkelijke reden voor de willekeurige maatregelen. In Nederland vond men dat deze opmerking voor rekening van De Reús kwam. Op 20 juni schreef de minister-resident hierover naar Nederland de ook al eerder besproken brief. Die kwam overigens pas 14 juli binnen bij het Nederlandse ministerie, hetgeen in die tijd normaal was.129 Intussen was er wel wat overleg geweest want er is een ‘optekening’ van De Marees van Swinderen dat hij overlegd had met de minister van Koloniën. Ze wilden de officiële, toegezegde documenten afwachten. Kennelijk had De Reús al wel meer cijfertelegrammen gestuurd. Als het inderdaad zo erg met beledigingen aan het adres van De Reús was geweest als uit die telegrammen moest worden opgemaakt, zou zijn te overwegen dat hij Caracas diende te verlaten. Er waren verschillende ideeën op het ministerie, de eerste afdeling wilde Castro op laten zoeken in La Victoria [het binnenland]. De S-G, Hannema, dacht er aan een speciale regeringscommissaris te sturen. Dat laatste kon in de ogen van de minister, De Marees van Swinderen, weer worden gezien als een daad van wantrouwen tegenover de gouverneur van Curaçao. De Gelderland kruiste al voor de kusten ter beveiliging van Nederlandse belangen en kon de Nederlandse vertegenwoordiger eventueel aan boord nemen. Een officiële uitreiking van de exequatur van de Venezolaanse consul op Curaçao, López, die zoveel ongunstige of onjuiste berichten had verspreid, moest ook maar even worden opgehouden, vond De Marees van Swinderen.130 Dit ondanks dat de erkenning al in de staatscourant had gestaan. Wat De reús van zo’n regeringscommissaris zou vinden was kennelijk niet zo belangrijk.
129
Zie voernoten 111 en 114; De Reús Æ B.Z. De Marees van Swinderen, cijfertelegram [in het Frans], 19 jun 1908, Nr. 263, RGP 106, 312 – 313, of: vertaling ORANJEBOEK, Nr. 30, 29. 130 Optekening van de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, A 128/B 208, Nr. 272, RGP 106, 323. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
52
De Reús eiste nog steeds rectificatie en excuses in verband met de ‘boze droom’. De vraag blijft natuurlijk of dit een bewuste of onbewuste vertaalfout was. Andersom was dit verschijnsel zeer waarschijnlijk ook al voorgekomen. Hier voor is het eerste incident met de Nueva Adelaide al behandeld. In mei van datzelfde jaar, 1902, was er opnieuw een incident met dit schip. Dat werd aangehouden door de Venezolaanse oorlogsbodem de Cisne. De commandant hiervan zou op de Nederlandse vlag hebben gewezen en hebben gezegd: “Bájese esa cosa!” Corporaal plaatst al enkele vraagtekens bij de juistheid van dit bericht. De minister van Koloniën, Van Asch van Wijk, lichtte de minister van B.Z., Melvil van Lynden in dat dit een belediging van de Nederlandse vlag was geweest. Dit zou dan een gevolg zijn van de vertaling “dat is een vreselijk iets.” Een kwaadwillende zou inderdaad aan die vertaling kunnen denken. Veel waarschijnlijker is – niet ten onrechte gezien de mening die ook de Nederlandse autoriteiten achteraf over het eerste incident hadden – dat de Venezolaanse commandant dacht met een smokkelschip van doen te hebben. Het was bekend dat die vaak een andere vlag hezen als ze controle vreesden. Het zou dan eerder eerbied voor de Nederlandse vlag zijn als de commandant tegen de smokkelaar had gezegd: “haalt u die zaak omlaag” of hooguit “weg met die [vlag].” Dat zou de normale vertaling zijn geweest en duidelijk maken dat de commandant geen misbruik van de vlag toestond. Toch was er in Nederland heel wat overleg over de belediging en moest tenslotte de zaakgelastigde te Caracas, Van Leyden, in september een officieel protest indienen waarin hij vroeg de commandant van de Cisne, dien ambtenaar, te berispen. Ook daarna werden er nog heel wat bitse nota’s tussen Nederland en Venezuela gewisseld waarbij niemand wilde toegeven. Vertaalfouten bestaan immers toch niet in de diplomatieke dienst? Van Leyden had zijn eerste protestbrief kennelijk in het Spaans geschreven waardoor de Venezolanen waarschijnlijk nog minder van het protest begrepen. Toch was die eer van de Nederlandse vlag een van de hoofdredenen om mee te willen doen met Duitsland en Engeland in 1902.131 Mogelijk had De Reús kunnen bevroeden dat er wat in de lucht hing. De V.S. hadden heel wat problemen met Castro gehad door claims van verschillende V.S. bedrijven, die niet allemaal even sterk waren. Waarschijnlijk had de regering van de V.S. zich in de nesten gewerkt door zich sterk te maken voor arbitrage, terwijl zelfs de publieke opinie zich tegen bepaalde speculanten richtte. Uiteindelijk berichtte de waarnemend zaakgelastigde, Jacob Sluper, op 20 juni 1908 dat zijn regering geen nut meer zag in een verdere tegenwoordigheid van een diplomatiek vertegenwoordiger in Caracas. In lijn met de paranoia, V.S. diplomaten
131
De minister van Koloniën Van Asch van aan de minister van B.Z., Melvil van Lynden, 30 jun 1902, Nr. 589, 100, 642; Corporaal, Internat. betr. NV, 382 – 383; De zaakgelastigde te Caracas Van Leyden aan de minister van B.Z. van Venezuela López Baralt, 24 sep 1902, Nr. 615, RGP 100, 669 – 671.
RGP
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
53
tot op de dag van vandaag eigen, wenste hij wel een ‘safe conduct’ totdat hij in Puerto Cabello aan boord van de U.S.S. Marietta zou kunnen gaan. Dezelfde dag kreeg Sluper een antwoord van Paúl, waarin die nog eens op alle zaken inging en aangaf dat er geen problemen met de persoon Sluper waren. Hij zou daarom natuurlijk zijn diplomatieke status behouden totdat hij het land had verlaten. Omdat er geen oorlog was met de V.S. was geen vrijgeleide nodig en de zaakgelastigde zou door geciviliseerde steden reizen. Sluper had De Reús kennelijk (een deel van) het Venezolaanse antwoord laten zien, want deze schreef erover naar Den Haag. Hij vond wel dat de reactie er nogal veel zaken bijhaalde en hij viel over het feit dat de zaakgelastigde zijn diplomatieke immuniteiten en prerogatieven mocht behouden tot zijn inscheping. Dat was overigens hetgeen Sluper had gevraagd. Naar aanleiding van deze zaak berichtte de Nederlandse tijdelijk zaakgelastigde te Washington dat de publieke opinie geen ingrijpen van de V.S. zou goedkeuren alsmede dat er weer vrees voor een omwenteling in Venezuela zou zijn, geleid door generaal Rolando.132 Juli 1908 werd een erg drukke maand voor ’de kwestie Venezuela’. Op 19 juli had de Nederlandse minister van B.Z. nog een telegram gestuurd aan de Reús waarin hij diens houding goedkeurde en er nogmaals op aandrong een persoonlijk onderhoud met de president aan te vragen om zich te verontschuldigen en de foutieve vertaling toe te lichten. De minister stond dus nog duidelijk achter zijn zaakgelastigde, van de Hou’ en Trouw affaire was hij blijkbaar nog niet op de hoogte. Dat zou zo lang niet meer duren. Gouverneur De Jong van Beek en Donk telegrafeerde op 23 juli dat hij van de vice-consul te Puerto Cabello een exemplaar van El Constitucional van 21 juli had ontvangen waarin een afschrift stond van het officieel schrijven van 20 juli dat Paúl aan De Reús had gericht, waarbij hij ook was uitgewezen..133 Deze keer leek het wel om de persoon te gaan. Via persbureau Reuter had men in Nederland iets vernomen en de kranten schreven er onmiddellijk over, gevolgd door vragen in de Kamer. Dus werd de gouverneur van Curaçao om nadere informatie gevraagd. Die telegrafeerde terug dat De Reús inderdaad inadecuado was verklaard om als vriendschappelijk tussenpersoon op te treden. Op 28 juli telegrafeerde De Reús zelf van Curaçao dat hij vanwege het artikel in Hou’ en Trouw zijn paspoort had gekregen, dat hij de Duitse gezant had gevraagd de belangen waar te nemen. dat het telegram uit Nederland van 132
McBeth, Gunboats, 139 – 147, 184 – 191; Chargé Sluper Æ VE minister B.Z., 20 jun 1908, FRUS 1908, 822; Paúl Æ Sluper, No 730, 20 jun 1908, FRUS 1908, 823; De Reús Æ NL B.Z., No 594/114, 23 jun 1908, o ORANJEBOEK, Nr. 68, 50; Tijdelijk zaakgelastigde te Washington Æ NL B.Z., N 343, 11 jul 1908, ORANJEBOEK, Nr. 69, 50.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
54
19 juli te laat was gekomen om er nog iets mee te doen en hij nu in quarantaine was. Vanwege het tijdsverschil kwam dit telegram pas de volgende dag bij het ministerie ter behandeling. Wel ging er dezelfde dag een bericht naar de Nederlandse zaakgelastigde in Washington om mondeling mee te delen dat Nederland in de Venezolaanse kwestie geen standpunt in zou nemen vóórdat De Reús in Den Haag zou zijn aangekomen. Intussen kwam begin augustus wel een telegram binnen van de gouverneur van Curaçao waaruit bleek dat op 29 juli het exequatur was ingetrokken van alle Nederlandse consuls, behalve die van consul Hellmund in Caracas. Was er toch meer aan de hand dan ongenoegen over De Reús?134 In eerste instantie wist men in Nederland niet goed wat te doen met de uitwijzing van De Reús en dacht men dat het vooral een persoonlijke zaak tussen Castro en De Reús was. Er werd dus overlegd over de te volgen koers en gewacht tot alle stukken binnen waren. Dat was pas op 13 augustus. Daarom kwam de officiële beantwoording van de Venezolaanse brief bijna een maand later. Minister van B.Z., De Marees van Swinderen, reageerde op 20 augustus, via de Duitse gezant in Caracas. De Reús had niet in Hou’ en Trouw zijn stuk mogen schrijven, maar Venezuela had de afhandeling aan Nederland over moeten laten. Vervolgens werd er ingegaan op het decreet van 14 mei dat de handel van Curaçao zoveel schade had toegebracht. De aanvankelijke toorn van de (Venezolaanse) president was te begrijpen door verkeerde vertalingen. Die fout was nu opgehelderd. Wel zou Venezuela door intrekking van het voor Curaçao nadelige decreet kunnen laten blijken dat het alleen om de persoon van de minister-resident ging. Dit werd dus als een ‘lakmoesproef’ gezien. Natuurlijk waren er nog wat klachten over aanhoudingen van schepen onder Nederlandse vlag. Een oud stokpaardje kwam zijdelings ook weer van stal, maar de beslissing over het sluiten van een definitief arbitrageverdrag evenals een consulaire en handelsconventie zou nog wat uitgesteld mogen worden. De brief eindigde met een kleine waarschuwing, door de decreten van 14 mei 1908 niet in te trekken zou Nederland eventueel de verplichtingen uit het protocol van 1894 niet langer nakomen. Dat protocol bedoelde samenspanning tegen de wettige Venezolaanse regering [vanaf de eilanden] te verhinderen. Met name Venezuela interpreteerde dit als het nemen van maatregelen tegen ‘revolutionairen’ op de eilanden en een wapenverbod voor deze groep.Eindelijk nam de Nederlandse regering dus stelling tegen Venezuela en steunde formeel
133
B.Z. De Marees van Swinderen Æ De Reús, telegram B.Z.., A 128, exh. 15276, Nr. 279, RGP 106, 329; De Gouverneur van Curaçao De Jong van Beek en Donk aan de minister van Koloniën Doesburg, telegram, 23 jul 1908, Nr. 265, RGP 106, 339. 134 Minister van Koloniën aan gouverneur van Curaçao, telegram, 23 jul en antwoord, 24 jul 1908, ORANJEBOEK, Nr. 35, 34; De Reús Æ B.Z. De Marees van Swinderen, telegram, 29 jun 1908, Nr. 287, RGP 106, 340.; B.Z. De Marees van Swinderen aan de Zaakgelastigde te Washington Royaards, A 128, exh. 16439, 28 jul 1908, Nr. 288, RGP 106, 340; gouverneur van Curaçao aan minister van Koloniën, telegrammen, 2 aug 1908, ORANJEBOEK, Nr. 42, 35.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
55
zijn – voormalige – vertegenwoordiger, De Reús, in zijn houding ten opzicht van de gerezen problemen.135 In Venezuela werd men ook op de hoogte gehouden van hetgeen er in Nederland speelde. De Venezolaanse consul in Amsterdam, M.F de Tovar, had al op 4 en 6 augustus aan Castro bericht over verhalen in de pers en kamervragen over de moeilijkheden met Venezuela, waarop de minister van B.Z. had geantwoord dat vanwege de grote belangen de regering verder moest kijken dan vandaag en zich rekenschap moest geven van de consequenties van haar daden, maar dat ook de nationale eer in het geding was die bij tegenstrijdige belangen voorrang zou moeten krijgen.136 Aanvankelijk zag Curaçao niets in fors optreden, om de handel niet (verder) in gevaar te brengen. Er kwam wat hulp voor de bevolking, maar het conflict begon een meer militair karakter te krijgen door de versterking van de marine in het gebied., volgens Van Vuurde een maatregel om de bevolking op Curaçao te tonen dat het de Nederlandse regering ernst was. Het Departement van Marine, bij monde van J. Wentholt, melde op 5 augustus dat Hr. Ms. Pantserschip Heemskerck zo spoedig mogelijk na 11 augustus naar West-Indië zou vertrekken. Op 8 augustus kwam dan de mededeling, dat De Reús op 6 augustus vertrokken was van Curaçao naar Trinidad. Vervolgens op 15 augustus dat alle consulaten nu echt door Venezuela waren gesloten, met uitzondering van dat van Caracas. Als reactie hierop was er dan het bericht van 19 augustus: Het pantserschip Friesland gaat zo spoedig mogelijk na 1 september richting Curaçao. Uiteindelijk kwam op 8 september de mededeling dat de Heemskerck inderdaad was vertrokken, zo ook de Friesland. De situatie werd steeds grimmiger. Dit bleek nog duidelijker in een brief van 3 september van het ministerie van B.Z. van Nederland aan hetzelfde ministerie van Venezuela. Deze brief volgde op de ontvangst van de brief van 28 juli 1908 waarin Venezuela de redenen van de uitwijzing had toegelicht. Een beslissing tot ingrijpen was echter nog niet genomen.137 De beleefde toon die nog sprak uit de brief van 20 augustus, als reactie op de brief van 20 juli met het Hou’ en Trouw verhaal binnengekomen op 13 augustus, was nu geheel verlaten. Na een onderzoek van het (Nederlandse) ministerie bleek, dat alle aantijgingen onwaar waren, daar volgde tevens een uitleg over. Met name werden de schepen genoemd waarover problemen waren gemeld. De
135
o
ACMRE IGH ACV 31 CD, N 17.530, 20 aug 1908, of: Documentos Venezolano-Holandesa, 27 – 29, 68 – 70; De minister van B.Z. De Marees van Swinderen aan de minister van B.Z. van Venezuela Paúl, No 17530 (B.Z. A 128), Nr. 303, RGP 106, 352 – 354. Zie ook Annex 1 Tekst van het protocol 1894; Van Vuurde, Eng.
NL Monroe, 390 – 395. Boletín Miraflores, 156 – 158. 137 o ACMRE IGH Vol. 63. Interrupción de relaciones diplomáticos, N 1908, 3 sep; Documentos VenezolanoHolandesa, 30 –38, 71 – 78, of: De minister van B.Z. De Marees van Swinderen aan de minister van B.Z. van Venezuela Paúl, No 19060 (B.Z. A 128), Nr. 309, RGP 106, 361 – 367. 136
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
56
brief van 3 september bevatte vervolgens een zeer onvriendelijk ultimatum: indien er vóór 1 november 1908 geen wijziging in het gedrag van de Venezolaanse regering te zien was, achtte de Nederlandse regering zich ontslagen van het protocol van 1894. Vanzelfsprekend moest ook het decreet van 14 mei worden ingetrokken. Intern was er heel wat overleg geweest en was ook koningin Wilhelmina bij diverse gelegenheden ingelicht. Er was contact met Frankrijk, Engeland, de V.S. en natuurlijk Duitsland, optredend als Nederlandse belangenbehartiger in Caracas. De V.S. hadden geen bezwaren tegen militair optreden, zolang er geen permanente bezetting zou zijn. Geen van de landen had veel zin om mee te doen. Er waren zelfs geruchten dat de drie eerst genoemde landen Venezuela opstookten tegen Nederland. Hier was waarschijnlijk een misverstand in het spel. In Duitsland bedoelde men de periode na de vorige actie waarin de gemengde commissies actief waren, in Nederland dacht men aan een meer recente periode. Daarom kon B.Z.
de Franse vertegenwoordiger die al langer was teruggetrokken niet plaatsen, evenmin als
die van de V.S. die, kort voor De Reús, Venezuela had verlaten.138 Ondertussen nam het ministerie van Marine vele maatregelen om een maritieme demonstratie op te zetten, maar in feite een (vredes)blokkade in te stellen van de Venezolaanse kustwateren. Begin november was de Gelderland teruggekeerd in Curaçao en op 5 december kwam het bericht: Het Pantserschip: De Ruyter zal na 15 december naar West-Indië vertrekken. Enkele dagen later kondigde het kabinet aan dat 5 december de Gelderland op Curaçao binnen was gelopen en 7 december de Heemskerck via Coro naar Maracaibo vertrok. Castro had de houding van Nederland in deze zaak nog steeds niet echt serieus genomen en ging er van uit dat er nog wel iets te regelen zou zijn. Daarom moest Paúl als antwoord een verzoek indienen, rechtstreeks aan de minister van B.Z. van Nederland om een agente confidencial te sturen met volledige bevoegdheid om de betrekkingen te vernieuwen. Deze brief kwam via de Duitse vertegenwoordiger pas op 7 november binnen, hoewel hij al op 12 oktober verstuurd was.139 Nadat het ultimatum van 1 november dus was verlopen, verscheen er op 7 november een extra nummer van De Curaçaosche Courant. Hierin stond: Het verbod van het bestuur van de kolonie op uitvoer van wapens, enz ten aanzien van Venezuela wordt voor onbepaalde tijd opgeschort. De Nederlandsche Regeering acht zich ontslagen van de verplichtingen van het protocol van 20 augustus 1894. Dat de discussie nog niet was gesloten over het soort 138
De minister van B.Z. De Marees van Swinderen aan de gezant te Berlijn Gevers, No 22291/1960, 26 okt 1908, Nr. 334, RGP 106, 396 – 397; Gevers Æ B.Z., No 7026/2320, 1 nov 1908, Nr. 339, RGP 106, 406 – 407. 139 o ACMRE IGH ACV 31 CD, N 1.908, 12 okt 1908; Documentos Venezolano-Holandesa, 39, 79 – 80; De minister van B.Z. van Venezuela Paúl aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, No 1098 (B.Z. A 128, ad exh. 23219), Nr. 327, RGP 106, 389 – 390. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
57
maatregel bleek uit een schrijven van de Luitenant ter Zee Surie op 14 november dat een blokkade niet zinvol was, daarentegen het in beslag nemen van kustwachters wel.140 Hieruit valt af te leiden dat niet iedereen dezelfde mening was toegedaan. Castro was er in wezen nog steeds zeker van dat het met een sisser af zou lopen en eigenlijk de hele affaire bluffen was. Curaçao was voor Nederland een grote last en kostte ook veel geld. Daarom was Castro ervan overtuigd, zoals al eerder vermeld, dat Nederland Curaçao op den duur wel af zou staan aan Venezuela. Minister Paúl daarentegen was daar niet zo zeker van. Hij dacht dat als Nederland Curaçao (en de andere eilanden) af zou staan, er de voorkeur aan zou geven dit aan de V.S. te doen.141
140 141
BN ADH GAGC,
15 nov 1908; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 409. McBeth, Gunboats, 200.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
58
10.
Maritieme demonstratie
De gouverneur op Curaçao telegrafeerde 25 november naar de minister van Koloniën waarin hij een bericht weergaf dat hij had ontvangen van de Duitse zaakgelastigde die Nederland vertegenwoordigde.: Op 24 november zal de [Venezolaanse] president naar Europa vertrekken. De gezant [Von Seckendorff] acht nu het juiste ogenblik voor de zeewacht om op te stoomen langs de kust van La Guaira en Puerto Cabello, zonder die havens binnen te komen. Hij acht het effect van zoodanige demonstratie groot.142 De volgende dag kwam er een cijfertelegram voor de gouverneur dat de tot het Venezolaanse gouvernement behorende vaartuigen bij wijze van represaille in open zee moeten worden genomen en tot nader order in bewaring gehouden worden te Willemstad op Curaçao. De Nederlandse schepen kruisten langs de kust maar moesten proberen om gevechten met Venezolaanse versterkingen te vermijden. Het voornemen om Venezolaanse schepen te nemen moest geheimgehouden worden.143 Natuurlijk had de minister van Koloniën ook de minister van B.Z. direct ingelicht. Twee dagen later stuurde hij die minister weer een bericht met daarbij een telegram van de gouverneur.144 Die meldde dat in het te Caracas verschijnende El Constitucional de tussen de twee landen gewisselde nota’s van de laatste tijd waren gepubliceerd. De minister van Koloniën had ook de koningin en de minister van Marine ingelicht. De gouverneur gaf in zijn telegram aan dat 30 november zou worden aangevangen met de uitvoering van het geheim telegram dat hij eerder had ontvangen. Als nieuwtje stond er nog bij dat Castro Martinique was gepasseerd. In Nederland was er voorafgaand een heftige discussie geweest. Ook werden er berichten gestuurd en gepubliceerd die Venezuela zand in de ogen moesten strooien. Van Vuurde beschrijft dit uitgebreid.145 De minister van Marine, Wentholt, had nog eens aan de commandant der scheepsmacht in de Caraibische Zee, J.B. Snethlage bevestigd wat de uitgangspunten waren, neergelegd in een cijfertelegram van de minister van Koloniën aan de gouverneur van Curaçao. Het nemen der vaartuigen van het Venezolaansche gouvernement diende uitsluitend als represaille te worden gezien en niet als oorlogshandeling.146
142
BN ADH GAGC, telegram van Curaçao naar Nederland, 25 nov 1908. Omdat het een cijfertelegram was is de decodering in Nederland niet helemaal identiek. Zie Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 412 voetnoot. 143 BN ADH GAGC, telegram van Nederland naar Curaçao, 27 nov 1908. 144 De minister van Koloniën aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, Kab. Litt. O 23, geheim, 28 nov 1908, Nr. 3569, RGP 106, 425 – 426. 145 Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 409 – 415. 146 De minister van Marine Wentholt aan de commandant der scheepsmacht in de Caraibische Zee J.B. Snethlage, Bureau S/B No 781 A, geheim, 28 nov 1908, Nr. 355, RGP 106, 424 – 425.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
59
Figuur 5 Nederland brengt Venezolaanse oorlogsbodems op
In het Venezolaanse kustgebied ontstond een paniekreactie op de manoeuvres van de Nederlandse Marine. Dit blijkt onder meer uit een grote verzameling korte, gedecodeerde cijfertelegrammen van schepen voor de kust van Venezuela, die melding maakten van een oorlogsbodem, type Gelderlander of oorlogsbodems in het algemeen [vapores holandesas]147 De telegrammen waren steeds waarnemingen betreffende de gedragingen van de Nederlandse schepen. Men wist duidelijk niet wat men met de situatie aan moest en bleef steeds maar vragen aan Caracas wat te doen. De commandant van de Restaurador telegrafeerde dat er alweer een Nederlandse kruiser manoeuvreerde nabij de haven Puerto Cabello op een
147
Telegrammen, Lo relativo a los vapores holandeses de guerra que han aparecido frente algunos puertos de la República, 2 – 22 dec 1908, Archivo General de la Nación No 1427 [AGN 1427] De la guerra y marina 1908.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
60
provocerende manier. Hij zag dit als een agressieve oorlogshandeling die de waardigheid van Venezuela vernederde en zijn vaderlandsliefde flink kwetste. Op de Venezolaanse marine kwam het niet over als slechts een maritieme demonstratie. Ook kwamen er berichten uit La Guaira dat een Nederlandse oorlogsbodem was gezien op 4 mijl, later slechts 2 mijl. Het Castillo San Carlos meldde op 13 december opnieuw een oorlogsbodem op 5550 meter van het fort en 22 december eindigde de reeks telegrammen met de opgeluchte boodschap dat de oorlogsbodem vertrok. Telegrammen uit Caráças met instructies zijn niet aangetroffen. Uit de toon van de telegrammen is maar één conclusie mogelijk. Er heerste bij de Venezolaanse marine duidelijke paniek, maar sturing vanuit het regeringscentrum vond kennelijk niet plaats. De Nederlandse marinetelegrammen waren soms ook redelijk kort maar bevatten ook mededelingen dan men opstoomde en dat soort zaken. In veel landen viel in die tijd de kustverdediging ook onder de marine. San Carlos had nog wel op de Duitse Panther geschoten tijdens de Duits-Britse actie, maar nu gebeurde er niets van Venezolaanse kant. De Venezolaanse minister van B.Z., J. de J. Paúl, had al op 11 december een nota gestuurd aan de Duitse vertegenwoordiger Baron von Seckendorff, die de Nederlandse belangen in Caracas vertegenwoordigde. Hierin deed hij verslag over de gebeurtenissen van enkele dagen daarvoor, mede gebaseerd op de marinetelegrammen. Hij benadrukte nog eens dat het flagrante schending was van het Venezolaanse territoir. Van La Guaira tot Maracaibo kruisten Nederlandse pantserschepen die bovendien de territoriale wateren binnenkwamen. In enkele kustplaatsen had men geconstateerd dat binnenkomende of voor anker liggende vrachtschepen doorzocht werden door de Nederlandse vloot, zoals de Carmen Josefa en de Victoria. verder had de vloot ook schietoefeningen op 5200 meter van het fort San Carlos gehouden. Hierdoor was de actie niet alleen tegen de Venezolaanse regering gericht – zoals de Nederlanders hadden gesuggereerd – maar in strijd met het internationale volkenrecht, want er was geen blokkade aangekondigd en was geen oorlogsverklaring afgegeven.148 De Nederlanders hadden echter uiteindelijk een besluit genomen waar ze aan vast hielden. Want ook nadat de Venezolanen op 11 december hun beklag gedaan hadden over de dreigingen die uitgingen van de Gelderland ging deze kruiser door met provocerende acties. Zo werd op 13 december voor Puerto Cabello de kustwachter Alix (of Alexis) in beslag genomen. De bemanning kreeg de keuze: óf aan land gezet worden óf mee naar Curaçao. Een van de officieren verklaarde – in lijn met de ontvangen orders – dat Hare Majesteit de Koningin bevolen had alle oorlogsschepen van de Venezolaanse marine in beslag te nemen.
148
ACMRE IGH ACV Vol. 63 Interrupción de relaciones diplomáticos, 11 dec 1908, of: Bijlage [in het Duits] bij De Duitse Gezant te Caracas Von Seckendorff aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, No 182, 12 dec 1908, Nr. 374, RGP 106, 450 – 451.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
61
Diezelfde dag volgde de in beslagneming van de 23 de mayo een andere kustwachter. Beiden werden naar Curaçao gebracht.149 De Verenigde Staten van Amerika zonden enkele oorlogsschepen met een vlagofficier naar Venezuela en Curaçao ter eventuele bescherming van de Amerikaanse belangen. Zij hadden opdracht de Nederlandse actie ongestoord te laten. In Nederland hoorde men daarvan pas toen de blokkade – door Nederland nog steeds eufemistisch maritieme demonstratie of represaille maatregel genoemd – was opgeheven.150 De volgende dag, echter, 24 december kwam het eerste marineschip uit de V.S. al aan in Willemstad. Hoewel de interesse van de buitenlandse mogendheden om Castro ten val te brengen groot was, bleef men vooralsnog afzijdig. Het ministerie van Koloniën schreef op 23 december aan de Gouverneur van Curaçao: maritieme demonstratie schorsen. Met Uwen wenk betreffende de consulaten zal worden gerekend.151 Corporaal noemt de actie een ‘represaille’, in lijn met het ORANJEBOEK waarin de Nederlandse minister van B.Z., R. de Marees van Swinderen, refereerde aan ‘het recht van represaille’. Van der Peet noemt het een ‘blokkade’, McBeth ‘action’, Van Vuurde hanteert begrippen als ‘maritiem machtvertoon’, ‘vlootdemonstratie’ en ‘dwangmaatregelen’. Sullivan besteedt nauwelijks aandacht aan de Nederlandse actie en geeft wel aan dat “Holland’s decision to use force against Venezuela accelerated the plans [van Gómez] for a peaceful coup’.152 Het is waarschijnlijk niet zo vreemd dat men in Nederland niet van een blokkade wilde spreken. Men had immers zelf op de zeerechtconferentie die in Londen aan de gang was, voorgesteld dat blokkade een oorlogshandeling was tegenover een vijandelijke kust. Toen dan ook enige weken later de te nemen maatregelen werden besproken kwam het lid van de Raad van State, Asser, als jurist tot de conclusie dat waar er geen oorlogstoestand bestond alleen van een represaille kon worden gesproken. Hij gaf wel aan dat intrekking van het decreet van 14 mei waardoor Curaçao was getroffen in feite de hoofdreden was. Om het geheel rechtmatig te maken zouden echter de scheepvaartincidenten naar voren moeten worden geschoven. Er was sinds het optreden in 1902/1903 tegen Venezuela heel wat discussie geweest over blokkades, hetgeen mede aanleiding was geweest voor de zeerechtconferentie. Drago had al geschreven over een bloqueo de guerra ten opzichte van Venezuela. Bowen en zijn medestanders vertaalden dit in de verdediging voor het tribunaal in Den Haag als war 149
Corporaal, Internat. betr. NV, 486 – 487; Van der Peet, Belangen en prestige, 119 – 120. McBeth, Gunboats, 225; Van der Peet, Belangen en prestige, 123 – 125. 151 BN ADH CAGC, 23 dec 1908. 152 Zie voetnoot 149; Inleiding door de minister van B.Z. W de Marees van Swinderen, 21 dec 1908, ORANJEBOEK, V – VI; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 412 – 417; Sullivan, Rise CC, 618. 150
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
62
blockade. In de officiële V.S. publicaties werd het woord war echter weggelaten! Mogelijk was het onder invloed van de publieke opinie dat de V.S. het beter vonden alleen maar over een blokkade te spreken, zonder enige toevoeging. De term vredesblokkade had echter voor velen ook al alle glans verloren. Kennelijk zag Asser daar eveneens geen heil meer in. Het opbrengen van Venezolaanse gouvernementsschepen – een belangrijk doel van de Nederlandse actie – blokkeerde natuurlijk wel de verplaatsing van troepen die veelal via de kustwateren plaatsvond.153
153
Drago, Argentina y Venezuela, 5; Wayne MacVeagh, Herbert W. Bowen, William L. Penfield, Before the International Tribunal at The Hague, Great Britain, Germany and Italy against Venezuela, Preliminary Examination of the Question on Behalf of Venezuela (z.p., z.j. 1905?) 35; FRUS 1903, 3. Zie ook noot 56; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 347 – 350.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
63
11.
Nasleep
Terwijl de dreiging vanuit Nederland grote vormen aan begon te nemen, was men in Venezuela ook nerveus geworden. Er heerste een zeer ongeruste stemming binnen Venezuela, maar ook daarbuiten ten opzichte van dit land. Tijdens de afwezigheid van Castro was Gómez, als vice-president, de aangewezen persoon om de macht uit te voeren. De toestand, zowel economisch als politiek, was chaotisch. Het wemelde van intriganten die zich wel of niet de macht wensten toe te eigenen, Gómez aan de macht wilden laten komen, of hem juist te bestrijden. Niemand vertrouwde de ander. Volgens de Venezolaanse historicus Picon Salas was Gómez van minuut tot minuut, als een gokkende krokodil, het uiteindelijke moment voor zijn eigen aanval aan het berekenen. Het volk van Caracas was onrustig en protesteerde. Op 13 december stuurde de Duitse gezant Von Seckendorff ter informatie een folder naar het Nederlandse ministerie van Koloniën. Het was een oproep aan de studenten van de Universidad Central de Venezuela om 13 december 4.00 uur p.m. op La Plaza Bolívar te protesteren tegen de gewelddadigheden die door Nederland werden begaan in de Venezolaanse wateren. Onduidelijk is, van wie of van welke bron deze oproep afkomstig was. De president was tot dan aangeduid als El Restaurador, maar werd nu El Tirano genoemd.154 Het kabinet ontbond zichzelf op 17 december om beter te kunnen manoeuvreren. Er was een pro-Castro groep waarin Cárdenas een belangrijke rol speelde, en een groep waartoe Gómez behoorde. De groep Cárdenas had contact met Castro en beweerde dat er een telegram van Castro gekomen was – nadat hij geïnformeerd was over de toestand in Venezuela – waarin hij opdracht gaf om Gómez te vermoorden. Dit was de aanleiding voor Gómez om in actie te komen. Hij stelde zijn troepen op strategische plaatsen in de stad op. In El Constitucional verscheen een kopie van het telegram dat luidde: La culebra se mata por la cabeza. De meerderheid in Caracas geloofde niet in de authenticiteit van dit telegram, bovendien zou het ook kunnen slaan op de leiders van de studentendemonstratie van 13 december. Gómez verklaarde dat het tegen hem gericht was en organiseerde daarom een staatsgreep. Het is moeilijk, ook achteraf, een direct verband aan te tonen tussen de Nederlandse acties en de staatsgreep van Gómez. Als we echter kijken naar de onrust die dit optreden in het land veroorzaakte, het absoluut niet reageren op de Nederlandse provocaties, waardoor veel Venezolanen zich in hun nationale trots gekrenkt voelden, de demonstraties die dit veroorzaakte, de haat die zich nu ook tegen Castro richtte en de onzekere situatie die was
154
Antonio Arellano Moreno, Guía de Historia de Venezuela (Caracas, 1977) 146 – 147; Fernández, Rasgos biográficos, 109; Antonio Arellano Moreno, Mirador de la historia política de Venezuela (Caracas, 1967) 207; Picón Salas, Días CC, 230.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
64
ontstaan, dan mogen we gerust stellen dat Gómez wel in een ideale positie kwam om zijn staatsgreep uit te voeren.155 De volgende dag waren er weer gewelddadige demonstraties. Zo werden bijvoorbeeld de persen van El Constitucional stilgezet en brand gesticht. Er is dan ook geen krant verschenen tussen 12-12-1908 en 02-01-1909.156 Ook werd op 14 december een apotheek van de Nederlander Thielen in brand gestoken. Hij was officieel een Nederlandse zakenman, maar getrouwd met een dochter van een van Castro’s trouwste aanhangers, Ramon Tello Mendoza. Het monopolie van de medicijnen was in handen van Castro. Met zijn relaties en familiebanden had Thielen zich kunnen verrijken en een groot fortuin had kunnen vergaren. Dit viel niet in goede aarde bij de Caraqueños. Een andere apotheek van Thielen werd nog net gered toen troepen de orde wisten te herstellen. In het Kabinet van de gouverneur van Curaçao was men er ook van op de hoogte dat deze problemen zich voordeden. Daar werd op 17 december vermeld dat de vice-president bij decreet van 13 december de natie in staat van verdediging verklaarde naar aanleiding van het optreden van de Nederlandse Marine en het nemen van de Alix. Bovendien meldde een particulier op 15 december de vernieling van de drukkerij El Constitucional en plundering van drie apotheken, alsmede de poging tot brandstichting in een woning van Castro.157 De onlusten kwamen Gómez goed uit. Deze demonstraties waren voor hem een mogelijkheid om militair in te grijpen. Zijn eigen onderdeel van het leger bezette op 18 december de strategische punten in de stad. Na de ongeregeldheden was op 16 december een verbod uitgevaardigd op samenzwering en manifestaties. De verwachte staatsgreep vond plaats op 19 december. Gómez voelde zich zo zeker van zijn overwinning, dat hij verklaarde tégen Castro te zijn. Hij riep enkele getrouwen op, waaronder de minister van B.Z., Paúl, en vormde een nieuwe regering. Onder de kop Ultima Hora verscheen op zaterdag 19 december het bericht van een decreet waarin Gómez zijn nieuwe ministers voorstelde. Gómez ging voortvarend te werk, al op 21 december hield hij de eerste buitengewone ministerraad. Dat het beleid totaal anders zou zijn dan dat van Castro bleek direct.158 Nu kwam nog diezelfde dag van de eerste nieuwe ministerraad een verzoek aan de Duitse gezant om de Nederlandse regering in te lichten dat de Venezolaanse regering het voornemen had de geschillen op een vreedzame wijze op te lossen, het dekreet van 14 mei 155
Arellano Moreno, Mirador de Venezuela, 207; Dicc. HV ; McBeth, Gunboats, 231; Picón Salas, Días CC, 231 – 235 156 Archief El Constitucional. 157 McBeth, Gunboats, 224 - 225; Goslinga, Nederlanders in V, 67; Corporaal, Internat. betr. NV, 487 – 488; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 417 – 418; BN ADH CAGC, Kabinet, 17 dec 1908.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
65
introk en hoopte dat de maritieme demonstraties zouden worden opgeschort. Ook de Duitse consul op Curaçao kreeg het bericht dat de handel op Venezuela en de overslag van goederen weer waren vrijgegeven. Een dag later, 22 december, werd Dr. J. de J. Paúl, de voormalige minister van B.Z., benoemd tot Agente confidencial de los Estados Unidos de Venezuela cerca de los Gobiernos de Francia y de Holanda. Hij werd buitengewoon gevolmachtigde om te onderhandelen in Den Haag. Paúl vertrok vrijwel onmiddellijk uit Venezuela. De affaire kreeg veel aandacht in de internationale pers. Zo noemt Sullivan o.a. Nation, Current Literature en The Independent.159
Figuur 6 Enkele internationale artikelen The Dutch war and Venezuela
De revolutie van Gómez ging de geschiedenis in als La Rehabilitación. Hij liet alle politieke gevangenen van Castro vrij en 30.000 Venezolanen keerden terug uit ballingschap. Hieruit blijkt overigens dat de vrees van Castro voor tegenstanders niet geheel uit de lucht gegrepen moet zijn. Gómez was er zich van bewust dat hij de internationale betrekkingen moest herstellen en de conflicten oplossen. Een oplossing lag voor de hand, de demonstraties van de Nederlandse oorlogsschepen opschorten. Een dag nadat Nederland de berichten van de coup ontving op 22 december, stuurde het ministerie van Koloniën aan de Gouverneur van Curaçao een bericht: Maritieme demonstratie schorsen. Vervolgens werd op 4 januari 1909 de Heemskerck teruggetrokken. Uiteraard werd de stabiliteit van Venezuela nog in twijfel
158
El Constitucional, No 1002, zaterdag 19 dec 1908; Dicc. HV ; McBeth, Gunboats, 233 – 234.; Corporaal, Internat. betr. NV, 490. 159 Archivo central del ministerio de relaciones exteriores. Funcionarios diplomáticos de Venezuela 1909 [ACMRE FDV 1909]. Vol. 4, Fol. 239, 22 dec 1908; Dicc. HV ; Corporaal, Internat. betr. NV, 490; McBeth, Gunboats, 229; William M. Sullivan, Bibliografía Comentada de la era de Cipriano Castro 1898 – 1908, Biblioteca de autores y temas tachirenses (Caracas, 1977), 222. Zie Figuur 6. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
66
getrokken, daarom bleven de De Ruyter, de Gelderland en de Friesland nog wel en werd de Utrecht paraat gehouden. De Duitse legatie schreef op 29 december aan de nieuwe minister van B.Z. Fransisco Gonzáles Guinán, dat de Nederlandse regering kennis had genomen van de vriendschappelijke gezindheid van Gómez. Het werd derhalve opportuun geacht alle gewelddadige in bezitnemingen van de West-Indische wateren door oorlogsschepen ten opzichte van Venezuela op te schorten. Dit was een formele bevestiging van een telegram aan de gouverneur van Curaçao op 23 december dat de maritieme demonstratie geschorst moest worden.160 Toch valt er nog iets meer te zeggen. Uit de diplomatieke bescheiden en de literatuur blijkt dat er veel geruchten waren om niet te zeggen dat er geroddeld werd en de meeste verhalen ook goed werden onderzocht. Zo was er een gerucht dat Venezuela zeemijnen wilde kopen. Op 9 december kwam er bij B.Z. een cijfertelegram binnen dat Gómez tegen Von Seckendorff, de Duitse zaakgelastigde die voor Nederland waarnam, had gezegd het decreet van 14 mei op te heffen. Om zijn goede wil te tonen was waren de restricties voor reizen naar Curaçao per 5 december opgeheven, maar Castro mocht er (nog) niets van weten. Nederland wilde hier meer van weten en vroeg de gezant in Berlijn, Gevers, via de diplomatieke kanalen bij Von Seckendorff nadere inlichtingen in te winnen. B.Z. wilde in dit geval graag de telegramkosten betalen. Normaal was men niet zo scheutig.161 Stel dat dit bericht waar is geweest en Nederland hier naar heeft gehandeld om Castro in diskrediet te brengen en Gómez aan de macht te helpen. De schietoefeningen door de Nederlandse marine vlak voor het fort San Carlos en het niet geven van orders aan de Venezolaanse marine zijn dan beter te verklaren. Ook met de V.S. zou Gómez al contact hebben gehad geheel blijkt dat dit land, in strijd met alle diplomatieke gewoonten al op 21 december dacht aan officiële erkenning van de nieuwe regering en enkele dagen later al marineschepen ter plaatse had.162 Nadat er al op 28 december binnen het Nederlandse kabinet over het uitwisselen van consuls was gesproken werd op 2 januari 1909 een besluit genomen waarin het intrekken van de exequatur van consuls opgeheven werd. Dit werd echter pas op 6 mei 1909 effectief met de benoeming van de nieuwe consul op Curaçao: Señor Salomón Senior, Jr.163
160
Arellano Moreno, Guía Historia Venezuela, 149; ACMRE IGH 63 IRD, 29 dec 1908; De minister van Koloniën Idenburg aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, 23 dec 1908, Nr. 390, RGP 106, 460. 161 Minister van Marine aan minister van B.Z., No 518, 19 aug 1908, Nr. 62, ORANJEBOEK, 47; B.Z. Æ tijdelijk zaakgelastigde te Washington, 20 aug 1908, Nr. 63, ORANJEBOEK, 47; De gezant te Berlijn Gevers aan de minister van B.Z. De Marees van Swinderen, telegram & No 7797/2621, 9 dec 1908, Nrs 370 – 371, RGP 106, 446 – 447; Van Vuurde, Eng. NL Monroe, 416; In BN ADH CAGC zitten ook veel informele notities. 162 The Secretary of State to special commissioner Buchanan, 21 dec 1908, FRUS 1909, 609 – 612. 163 ACMRE IGH 63 IRD, 6 mei 1908. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
67
Kleine toegevingen werden van beide kanten gedaan, terwijl Paúl in Nederland onderhandelingen aanging om de diplomatieke betrekkingen nieuw leven in te blazen. Na wat getouwtrek binnen het Comité voor vrede en overleg met Venezuela, werd al op 6 januari besloten Dr. J. de J. Paúl welkom te heten. Vanaf 21 januari begonnen de besprekingen en de minister van B.Z., De Marees van Swinderen, stelde een protocol op, waarin geconstateerd werd, dat de diplomatieke betrekkingen moesten worden hersteld. De eis tot afschaffing van de 30% surtax werd onmiddellijk van verschillende zijden als een mogelijk struikelblok gezien. De toevoeging dat de conventie binnen 8 maanden geratificeerd zou moeten worden zou later een belangrijk punt blijken te zijn. Al op 5 februari kwam er een mededeling van Paúl dat de afschaffing van de surtax toch wel een groot opstakel zou zijn, zijn instructies vanuit Venezuela lieten dit niet toe. Ook nadat Nederland als tegemoetkoming enkele andere eisen had afgezwakt, werd geen overeenkomst bereikt. Paúl moest met deze boodschap terug naar de regering van Venezuela. Vanuit zijn standplaats Parijs stuurde Paúl, op 16 april 1909 een telegram dat Venezuela akkoord ging met het protocol, zónder eerst een overeenkomst te sluiten over de 30% surtax. Ná de ondertekening zou er over nieuwe voorwaarden worden onderhandeld en nota’s gewisseld.164 De Nederlandse regering was onder de indruk van alle tegemoetkomingen die de regering Gómez gedaan had en ging akkoord, er werd een afspraak gemaakt om het protocol te ondertekenen op 19 april 1909. De avond daarvoor kwam nog een bevestiging. Twee exemplaren lagen klaar ter ondertekening om 11.30 uur op het ministerie van B.Z. Het protocol werd inderdaad getekend. De diplomatieke betrekkingen zouden dus worden hersteld en ook verbond de Nederlandse regering zich aan de uitoefening van de verplichtingen zoals die in het protocol van 1894 opgenomen waren. Op 23 april schreef Paúl aan de Venezolaanse minister van B.Z., F. González Guinán dat hij het protocol ondertekend had dat de diplomatieke betrekkingen met Nederland herstelde.165 Opeens kwam er een kink in de kabel toen Paúl op 17 mei vermeldde dat er problemen met het protocol waren, omdat de Venezolaanse regering weigerde te ratificeren, vanwege de 30% surtax. Venezuela stond op het standpunt, dat door de afschaffing van die belasting Nederland het meest bevoorrechte land zou worden. Nederland was het daar niet mee eens en vond (nog steeds) dat door de 30% belasting de smokkelhandel in de hand werd gewerkt.166 De taal die werd gebruikt was niet
164
ACMRE FDV 1909, brief van Paúl, 5 feb 1909; ibidem, telegram van Paúl, 16 apr 1909. ACMRE FDV 1909, brief van Paúl, 23 apr 1909. 166 o ACMRE FDV 1909, brief N 117 van Paúl, 17 mei 1909; De gezant van Venezuela Paúl aan de minister B.Z. De Marees van Swinderen, Nr. 442, RGP 106, 532 – 533; Corporaal, Internat. betr. NV, 509. 165
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
van
68
erg vriendelijk, er waren geen diplomatieke betrekkingen mogelijk zonder het ratificeren van het protocol. Op 6 juni kwam er een telegram van Guinán aan Paúl dat hij vasthield aan de overeengekomen tekst zonder het uitwisselen van nota’s over de surtax, éérst ratificeren! Op 25 juni 1909 werd Paúl officieel van zijn taak ontheven, zonder dat er uitzicht was op het opnieuw aangaan van de diplomatieke betrekkingen.167 De eerste presidentiële rede van generaal Juan Vicente Gómez was op 29 mei 1909 voor het Nationaal Congres. Hierin gaf hij een verslag en een verantwoording van de gebeurtenissen zoals die zich volgens hem voorgedaan hadden gedurende de machtsovername. Bij het deel over de buitenlandse betrekkingen kwamen de moeilijkheden met Nederland het eerst en als belangrijkste onderdeel aan bod. Hij vertelde dat Nederland, conform zijn verklaringen van vriendschap, alle onaangename onderwerpen spontaan uit de weg had geruimd. Alle middelen van vervoer tussen Curaçao, Nederland en Venezuela konden opnieuw, zoals volgens het protocol van 1894, plaatsvinden. Het enige dat de regering restte was het vernieuwen van het contact met Nederland en het aanstellen van een zaakgelastigde zoals overeengekomen was bij het protocol, dat 19 april was ondertekend door de agente confidencial. [Paúl] Deze uiterst positieve woorden sprak hij dus uit vóórdat de onderhandelingen werden afgebroken.168 Apotheker Thielen heeft nog geprobeerd Nederlandse diplomatieke steun te verkrijgen van de Nederlandse regering voor de schade door de vernielingen. Hij riep daarvoor zowel de hulp in van Paúl, toen die in Parijs verkeerde, als van De Réus, die op dat moment in Breda woonachtig was. Het heeft niet veel geholpen, ook toen hij later een beroep deed op de Venezolaanse regering vond hij daar geen gewillig oor. Door Venezuela werd dit met een beroep op de Calvo doctrine afgehouden.169 Ondanks diverse pogingen is het niet gelukt om toen de diplomatieke betrekkingen te herstellen. Op 4 augustus 1918 werd door de minister van B.Z. tot speciaal gezant bij het gouvernement van Venezuela W.B. Engelbrecht benoemd om te onderhandelen over het herstel van de diplomatieke betrekkingen. Het kwam tot een overeenkomst tussen de twee staten. De speciale delegatie heeft aan de regeringen het protocol voorgelegd ter ondertekening. Het zou echter nog tot 1921 duren voor er werkelijk opnieuw diplomatieke betrekkingen werden aangeknoopt.
167
1909, telegram van Guinán aan Paúl, 6 jun 1909. Corporaal geeft als datum 14 juni. Mensaje del General Juan Vicente Gómez, Presidente de la Republica al Congreso Nacional en 1909. Mensajes Presidenciales. Tomo III. Presidencia de la Republica 1891 – 1909 (Caracas, 1971) 395 – 414. 169 Corporaal, Internat. betr. NV, 517. 168
ACMRE FDV
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
69
Cipriano Castro heeft nog diverse pogingen ondernomen om de macht weer over te nemen. Mede door de tegenwerking van de buitenlandse mogendheden is hem dit niet gelukt. Hij is niet meer teruggekeerd naar Venezuela en verbleef op diverse plaatsen in Europa en de Cariben. Hij overleed op 4 december 1924 in Santuce op Puerto-Rico.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
70
12.
Conclusie
Voor een beschouwing over historische gebeurtenissen is het onmogelijk een goed inzicht te verkrijgen in de juiste context waarin een gebeurtenis plaatsvindt, zonder de geschiedenis van het betreffende gebied te kennen. Dit geldt zeker voor een Latijns-Amerikaans land als Venezuela, dat vanuit een andere cultuur wordt bestudeerd. De interesse van onderzoekers richt zich veelal vanuit hun eigen cultuurgebied op de relatie met het Latijns-Amerikaanse continent. Dit wordt geïllustreerd door de grote aanwezigheid van literatuur vanuit westers standpunt, waarbij soms (meewarig) wordt neergekeken op de Latijns-Amerikaanse maatschappij. In eerste instantie dachten de Spaanse bezetters, in 1502, dat het land rijk was aan goud, dat niet in die hoeveelheden aanwezig was om het gemakkelijk te winnen. In een beperkt deel van het gebied werd de grond geëxploiteerd, vaak door grootgrondbezitter binnen een sterk gelaagde maatschappij waar de huidskleur een belangrijke rol speelde. Dit resulteerde in een gewelddadige samenleving, zonder onderlinge verbondenheid. Er ontstond een levendige handel, al of niet illegaal, met het deel van het land dat een goede ligging ten opzichte van de Caribische zee had, soms gecombineerd met kaapvaart. In een behoefte aan steunpunten in het gebied dat de Spanjaarden als een exclusief bezit beschouwden, waren de eilanden die voor de kust van Venezuela liggen gedeeltelijk door andere mogendheden ingenomen. Deze eilandjes, zoals Curaçao, Aruba, Bonaire en Trinidad zijn in handen van de Europese, niet-Spaanse, bezetters gebleven. Toen de handel vrijer werd gebruikten de handelaren de diepere havens van de eilanden voor de kust als overslaghaven. In Venezuela kwam het nationalisme pas laat in de negentiende eeuw op gang. Door de gebrekkige infrastructuur waren er in het slechts gedeeltelijk tot ontwikkeling gebrachte land veel lokale machthebbers met een eigen legertje onder leiding van een caudillo. Slechts langzaam ontstond er natievorming. Hiervoor was in eerste instantie generaal Guzmán Blanco verantwoordelijk. Hij was, met enkele onderbrekingen, van 1870 tot 1887 president van Venezuela. Gedurende zijn bewind verliepen de betrekkingen met Curaçao, en daardoor met Nederland, moeizaam. De oorzaak hiervan lag vooral in de wijze van optreden van die eilanden ten aanzien van de politieke vluchtelingen vanuit Venezuela. Vanwege het ontbreken van goede landverbindingen waren schepen onmisbaar voor het vervoer van militairen en vaak zelfs voor de binnenlandse handel. Dit ondanks dat Guzmán Blanco spoorwegaanleg bevorderde. Curaçao was daardoor een ideale vluchtplaats en tevens aanvoerhaven van oorlogstuig voor de elkaar bestrijdende groepen. Het antwoord daarop van Venezolaanse zijde was voor de hand liggend: de bewindvoerders van Venezuela wilden Curaçao treffen in zijn levensvoorwaarde, de handel. Guzmán Blanco stelde in 1882 Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
71
hoge extra belastingen in voor goederen die via de Antillen gingen, waardoor de handel aanvankelijk nagenoeg stil kwam te liggen. Door druk vanuit de V.S. werden de maatregelen in 1883 iets afgezwakt. De reactie van de handelaren op deze surtax van 30% was een grootscheepse smokkel. Overigens wilde Guzmán Blanco ook de eigen Venezolaanse havens verder ontwikkelen om daarmee onafhankelijk van het buitenland te worden. Voortdurend waren er schermutselingen, met het boycotten en opbrengen van schepen, die de economische ontwikkelingen van beide partijen – Venezuela en Nederland, maar in feite de kolonie Curaçao – sterk beïnvloedden. Er kan eigenlijk niet van slechts twee partijen worden gesproken. Binnen Venezuela waren er steeds rivaliserende groepen, die geen gemeenschappelijke doelen hadden. Nederland had al diverse malen marineschepen ingezet ter bescherming van Nederlandse onderdanen en hun belangen, woonachtig in Venezuela. Daarnaast was het maritiem machtsvertoon als pressiemiddel bedoeld. Duidelijke voorbeelden van het Nederlandse optreden waren er in 1855 en 1875. Hierdoor was voor Nederland het inzetten van de marine niet ongewoon. In 1875 verbraken de twee landen de diplomatieke betrekkingen. Pas in 1894 werden die hersteld via een protocol waarin Nederland beloofde er op toe te zien dat de publieke orde in Venezuela niet in gevaar zou worden gebracht. Venezuela interpreteerde dit als een verbod op wapensmokkel en maatregelen tegen revolutionairen op Curaçao, hoewel er niets specifieks over deze onderwerpen in het protocol staat. Spoedig daarna vergat men dit protocol weer. In de V.S. ontstond na de vrijheidsstrijd een gevoel van onafhankelijkheid ten opzichte van Europa, dat ook moest worden uitgedragen. Daartoe werd de Monroe doctrine afgekondigd. Die hield in dat in het invloedsgebied van de V.S. geen interveniëren van anderen landen zou worden toegestaan. Een uitzondering werd gemaakt voor die gebieden waar al een Europese staat het gezag over voerde. Ook de Calvo doctrine richtte zich op de onaantastbaarheid van de nationale soevereiniteit van de landen in Latijns-Amerika. De Venezolaanse gezagsdragers gebruikten deze doctrines. Zij betaalden hun leningen die zij in veel landen hadden gesloten niet terug. Ondanks de Monroe doctrine leidde dit toch enkele malen tot marine blokkades en hebben westerse landen diverse keren maritiem ingegrepen toen zij vonden dat hun belangen werden geschaad. Daarbij hadden ze steeds vooraf de V.S. ingelicht en verzekerd dat geen permanente bezetting werd nagestreefd. In 1899, na een bloedige machtsstrijd, kwam een caudillo uit de westelijke staat Táchira aan de macht, Cipriano Castro. Hij werd ter zijde gestaan door Juan Vicente Gómez. Castro kwam uit een middenklasse gezin dat leefde in een streek, de Andes, die geïsoleerd lag ten opzichte van het bestuurscentrum Caracas. Van daaruit werd ook neergekeken op deze streek waar de grond meer onder de bevolking, de Andinos, was verdeeld dan in de andere Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
72
delen met zeer rijke grootgrondbezitters, die tot de lichtgekleurde criollos behoorden. Door de voortdurende strijd tegen dissidente groepen ontwikkelde Castro zich tot een dictator, die op dezelfde manier als zijn voorganger Guzmán Blanco gebruik probeerde te maken van de oude gewoonten: ageren tegen Curaçao vanwege de handelspositie, de smokkel en het opnemen van revolutionairen of politieke vluchtelingen uit Venezuela en het niet voldoen aan de eisen die de afgesloten (buitenlandse) leningen met zich meebrachten. Hij ging een stap verder in de ontwikkeling van een centraal geleide staat, door een nationaal leger te stichten. Castro wilde kennelijk worden opgenomen in de hogere kringen van Caracas. Hij raakte daardoor volop verwikkeld in grote corruptiepraktijken en verrijkte zichzelf en zijn ‘vrienden’ op grote schaal. Door het niet nakomen van (financiële) afspraken met het buitenland bracht hij zijn land in gevaar. Daardoor voerden de diverse ‘schuldeisers’ blokkades uit. Blokkades die internationaal de aandacht kregen waren die in 1902 door Duitsland en Engeland, met goedvinden van andere landen, maar ook de ‘maritieme demonstratie’ door Nederland in 1908. In het laatste geval was de aanleiding weer onenigheden over de hulp aan politieke vluchtelingen en de extra belastingen op handelswaar. Uit vooral de diplomatieke correspondentie blijkt dat persoonlijke sympathie en antipathie, alsmede de manier waarop de situatie werd weergegeven een belangrijke rol hebben gespeeld in de wederzijdse beeldvorming. Vanuit Nederland werd vooral gekeken naar de handelsbelangen van Curaçao. Voor de machthebbers in Caracas was de dreiging uitgaande van tegenstanders die waren gevlucht naar het nabije Curaçao een voortdurende bron van zorg. Daarnaast ontwikkelde zich een nationale trots die zich verzette tegen afhankelijkheid van het buitenland en inmenging door vreemde mogendheden. Westerse diplomaten schreven regelmatig met enig dédain over ‘Venezolaanse toestanden’ en waren soms nogal rechtlijnig in hun benadering van de vaak breedsprakige Venezolanen. Door de voortdurende binnenlandse strijd werden veel verwoestingen aangericht die leidden tot claims van buitenlandse ingezetenen en investeerders. Castro erkende claims niet van vóór de periode dat hij aan de macht kwam en wilde de behandeling van nieuwe claims pas in behandeling nemen zes maanden nadat de rust zou zijn weergekeerd. Duitsland en Engeland vonden uiteindelijk elkaar om tot een blokkade over te gaan teneinde hun eisen kracht bij te zetten. Nederland was aanvankelijk ook geïnteresseerd om hierdoor de surtax afgeschaft te krijgen. Omdat de andere landen hier minder belang in zagen, wilde Nederland vooral de handelsbelangen van Curaçao niet schaden. Door deelname zou Venezuela mogelijk extra maatregelen tegen de kolonie nemen. Omdat de Europese landen de eigen claims niet in gevaar wilden brengen en Nederland aarzelend optrad werd ze buiten de alliantie gehouden. Dit ondanks dat Nederland een hoge dunk van de eigen marine had. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
73
Hoewel de blokkade aanvankelijk was bedoeld als een vredesblokkade waarbij neutrale schepen niet in het conflict zouden worden betrokken werd het in de praktijk een oorlogsblokkade inclusief beschietingen van forten op de kust. Venezuela werd gedwongen tot internationale arbitrage die feitelijk de nationale soevereiniteit aantastte. De gelederen in Venezuela werden door deze buitenlandse inmenging (tijdelijk) gesloten. Curaçao had havenfaciliteiten op Curaçao aan de Duitse marine ter beschikking gesteld. Natuurlijk had Venezuela hiertegen geprotesteerd, vooral wegens het pavoiseren van een buitgemaakte Venezolaanse oorlogsbodem ter gelegenheid van de verjaardag van de Duitse keizer. Als later door Venezuela werd gewezen op ‘de gebeurtenissen op Curaçao’ dan dacht Nederland aan dit incident terwijl het niet onwaarschijnlijk is dat Castro dacht aan het opnemen en – in ieder geval passief – steunen van ‘revolutionairen’. Rond 1905 eigende Castro zich diverse monopolies toe. Hierdoor raakte hij steeds meer geïsoleerd en werd de oppositie, ook vanuit buitenlandse belangen steeds groter. Al in 1904 had zich zijn nierziekte geopenbaard die naast het temperamentvolle Andino karakter zijn beslissingen zou beïnvloeden. De angst voor ‘revolutionairen’ op Curaçao nam daardoor verder toe. Ondanks dat er nog steeds geen consulaire conventie was gesloten benoemde Castro in 1906, met aarzelend goedvinden van Nederland, een consul op Curaçao. Het jaar daarvoor had hij nog geprobeerd Curaçao te kopen. Dat was door Nederland zowel als een belediging als een bedreiging opgevat. Met die koop had Castro geprobeerd zowel de wijkplaats voor tegenstanders, de smokkel alsmede de buitenlandse afhankelijkheid voor bepaalde handelsstromen aan te pakken. Vanaf begin 1904 was De Reús de Nederlandse zaakgelastigde in Venezuela. Hij spande zich in om de handelsbelangen te verdedigen en goede relaties met het regime op te bouwen. In 1905 leek hij daarin geslaagd. Het opheffen van de surtax leek echter nog steeds niet goed te lukken. Er bleven onderlinge wrijvingen zonder grote explosies. Begin 1908 openbaarde zich een builenpest epidemie in La Guaira die aanleiding was tot quarantaine maartregelen. Daarnaast waren er veel beschuldigingen over en weer in verband met het aanhouden en opbrengen van schepen. De Réus stelde zich krachtig op in zijn protesten. De in 1908 op Curaçao benoemde consul, López, speelde een cruciale rol in de berichtgeving naar president Castro over de situatie op het eiland. López wordt in de literatuur genoemd. Uit het archief van het Venezolaanse ministerie van B.Z. is gebleken dat hij niet alleen over de maatregelen tegen schepen heeft bericht, maar ook dat er revolutionairen op Curaçao waren aangekomen. Dit was voor Castro zo belangrijk dat hij onmiddellijk op 14 mei 1908 een decreet uitvaardigde dat feitelijk de handel op Curaçao stillegde. Formeel werd de quarantaine van ‘schone’ schepen op Curaçao aangegrepen. Uit het feit dat zelfs de Venezolaanse minister Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
74
van B.Z., Paúl, niets van het decreet afwist mag worden geconcludeerd dat Castro inderdaad zelf het decreet had opgesteld en daardoor toch vooral zijn bijna panische angst voor de ‘revolutionairen’ de oorzaak van het besluit waren. De Reús stuurde steeds krachtiger nota’s, vooral toen antwoorden langer op zich lieten wachten. De bitse nota door de Reús op 12 juni 1908 verzonden is waarschijnlijk de laatste druppel voor de Venezolaanse autoriteiten is geweest. Doordat De Réus bitse nota’s bleef sturen – in opdracht van zijn regering of daardoor gesteund – is hij uiteindelijk op 20 juli uitgewezen. Hierbij speelden nog twee zaken, een nogal onheuse brief in een Nederland verenigingsblad Hou’ en Trouw en een vertaalfout van ‘een boze droom’ als een ‘kwaadwillende geest’. Dit incident heeft veel aandacht in de literatuur gekregen. Het heeft er echter alle schijn van dat het Nederlandse ‘onbegrip’ voor de Venezolaanse zorgen, de ‘revolutionairen’ op Curaçao de breuk heeft veroorzaakt. Hierbij verkeerde Nederland overigens wel in het dilemma te moeten kiezen tussen het asielrecht voor politieke vluchtelingen en de Venezolaanse interpretatie van de bepalingen uit het protocol van 1894. Doordat de Nederlandse houding vooral werd bepaald door de handelsbelangen en de nationale eer werd een ultimatum gesteld waardoor een weg terug niet meer mogelijk was toen bleek dat Castro zich niet door bluf liet intimideren en niet spoedig aan zijn ziekte zou overlijden. Doordat een, overigens afwijzend, Venezolaans antwoord na de fatale datum van 1 november 1908 binnenkwam bleef er geen andere mogelijkheid over dan maritiem machtsvertoon. Andere landen wilden zich, mede gebaseerd op de ervaringen uit 1902, niet in een nieuw avontuur storten. Door onderlinge geschillen tussen en binnen diverse ministeries in Nederland werd een beslissing steeds verder uitgesteld. Door de acties eind mei op Curaçao tegen de Venezolaanse consul López was nu echter aan beide zijden de nationale eer gekrenkt. Castro raakte nog verder geïsoleerd en kon steeds minder vertrouwen op zijn oude strijdmakker en vice-president Gómez. Via de vrouw van Castro wist die hem er van te overtuigen dat een operatie in Duitsland de enige oplossing voor zijn nierziekte was. Castro vertrok naar Europa op 24 november. Dit was voor de Duitse vertegenwoordiger, Von Seckendorff, die de Nederlandse belangen waarnam een reden om een maritieme demonstratie aan te bevelen. Begin december begon de Nederlandse actie. Uit bronnen in het Venezolaans nationaal archief blijkt dat de Venezolaanse marine toch wel in paniek was en waarschijnlijk geen hulp vanuit Caracas heeft gekregen. Anderzijds had Nederland ook geen duidelijk doel. Eerst zouden gouvernementsschepen worden opgebracht en als dat niet werkte tot een ‘blokkade’ – wat dat ook mocht betekenen – overgaan. Gómez maakte gebruik van Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
75
massademonstraties in Caracas tegen Castro én Nederland om een staatsgreep uit te voeren. Omdat de westerse mogendheden dachten beter zaken te kunnen doen met Gómez werd kort daarna de ‘demonstratie’ opgeschort. Nederland is teleurgesteld in de verwachtingen dat de extra belastingen snel zouden worden opgeheven. De besprekingen om tot een nieuw protocol te komen leken voorspoedig te verlopen. Uiteindelijk heeft het tot 1921 geduurd tot de betrekkingen feitelijk weer zijn hersteld. In de buitenlandse, westerse literatuur wordt veel meer aandacht besteed aan het conflict van 1902 dan dat van 1908. Sullivan besteedt aan het laatste conflict nauwelijks een bladzijde, McBeth behandelt beide conflicten op een tamelijk genuanceerde wijze. De Nederlandse literatuur heeft vanzelfsprekend meer aandacht voor 1908. Castro wordt meestal erg negatief afgeschilderd. Dit is niet geheel ten onrechte. Het beeld moet echter worden bijgesteld doordat er vanuit de ‘beschaafde’ wereld te weinig aandacht was voor de angsten van Castro, tegenstanders in een veilige positie bij zijn ‘voordeur’, er te gemakkelijk werd gedacht over smokkelhandel en nationale trots in Venezuela niet werd onderkend. Smokkel was in de westerse ogen een gevolg van de hoge heffingen en geen op zich te veroordelen daad, immers de Venezolaanse maatregelen werkten de smokkel nu eenmaal in de hand. Het verdedigen van eigen handelsbelangen was een normale zaak. Wie zich daar tegen verzette – bijvoorbeeld door niet alle claims voetstoots te accepteren of voor de handel van buitenlanders ongunstige maatregelen af te kondigen – krenkte haast vanzelf de nationale eer. Met deze studie hoop ik, naast enkele nieuwe feiten bij te hebben gedragen, vooral het beeld wat te kunnen hebben nuanceren. Hierbij blijkt kennis van en inzicht in de historische achtergronden van essentieel belang. Marie-Therèse Geerts
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
76
Bibliografie Archiefbronnen in Venezuela Archivo Central del Ministerio de Relaciones Exteriores Funcionarios diplomáticos de Venezuela 1909. Vol. 4. [ACMRE FDV 1909]. Índice General de Holanda. Agentes Confidenciales de Venezuela y los Vice Cónsules. Vol. 31. Correspondencia Diplomática. [ACMRE IGH ACV 31 CD]. Vol. 36. Correspondencia con los Cónsules de Venezuela. [ACMRE IGH ACV 36 CCV]. Vol. 6. Funcionarios diplomáticos en Venezuela. [ACMRE IGH 6 FDV]. Vol. 63. Interrupción de relaciones diplomáticos. [ACMRE IGH 63 IRD]. Vol. 72. Tratados y Convenios 1861 – 1909. [ACMRE IGH 72 TC]. Vol. 82. Seguridad Publica 1890 – 1908. Archivo General de la Nación No 1427 De la guerra y marina 1908 [AGN 1427]. Biblioteca Nacional Op microfiche: Archivo Diplomático Holanda No 1 [BN ADH]. Geheim Archief (Kabinet) Gouverneur van Curaçao, 1898 – 1918 [BN ADH GAGC].
Uitgegeven bronnen Bescheiden betreffende de moeilijkheden met Venezuela, Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1909. IIIde Hoofdstuk; No. 17; Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zitting 1908 – 1909. – 2. (’s-Gravenhage, 1909) [ORANJEBOEK].170 Boletín del archivo histórico de Miraflores, Nr. 43 – 45 (Caracas, 1966).
170
In meerder jaren is een oranjeboek uitgegeven. Hier wordt steeds dit specifieke deel bedoeld.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
77
Bowen, Herbert W., Before the International Tribunal at The Hague, Germany, Great Britain & Italy against Venezuela Et Al., Answers on behalf of Venezuela to the briefs of Germany, Great Britain and Italy (z.p., z.j. 1903). Documentos relativos a la cuestión Venezolano-Holandesa, edición oficial (Caracas 1908). De correspondentie is zowel in het Spaans als het Engels opgenomen. Drago, Luis M., La República Argentina y el caso de Venezuela. Documentos, juicios y comentarios relacionados con la nota pasada al ministro argentino en Washington (Buenos Aires, 1903). MacVeagh, Wayne, Herbert W. Bowen, William L. Penfield, Before the International Tribunal at The Hague, Great Britain, Germany and Italy against Venezuela, Preliminary Examination of the Question on Behalf of Venezuela (z.p., z.j. 1905?). Mensajes Presidenciales. Tomo III. Presidencia de la Republica 1891 – 1909 (Caracas, 1971) Papers relating to the foreign relations of the United States, 1876 (Washington, 1876). [FRUS 1876]. Papers relating to the foreign relations of the United States, 1901 (Washington, 1902). [FRUS 1901]. Papers relating to the foreign relations of the United States, 1902 (Washington, 1903). [FRUS 1902]. Papers relating to the foreign relations of the United States, 1903 (Washington, 1904). [FRUS 1903]. Papers relating to the foreign relations of the United States, 1908 (Washington, 1912). [FRUS 1908]. Papers relating to the foreign relations of the United States, 1909 (Washington, 1914). [FRUS 1909]. ‘Señor Luis M. Drago Minister of Foreign Relations of the Argentine Republic, to Señor Martin García Mérou, Minister of the Argentine Republic to the United States’, The American Journal of International Law, Vol. 1, Nr. 1, Supplement: Official Documents (jan 1907) 1 – 6. Smit, C., editor, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848 – 1919, derde periode 1899 – 1919. Eerste deel 1899 – 1903, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie 100. (’s-Gravenhage, 1957).
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
78
Smit, C., editor, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848 – 1919, derde periode 1899 – 1919. Tweede deel 1903 – 1907, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie 102. (’s-Gravenhage, 1958). Smit, C., editor, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848 – 1919, derde periode 1899 – 1919. Derde deel 1907 – 1914, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie 106. (’s-Gravenhage, 1961). Smit, C., editor, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848 – 1919, derde periode 1899 – 1919. Zesde deel Buitenlandse bronnen 1899 – 1914, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie 128. (’s-Gravenhage, 1968).
Dagbladen en andere periodieken In (primaire) bronnen vermelde exemplaren zijn op microfiche geraadpleegd, zonder onafhankelijk onderzoek van deze microfiches.
Curaçao Amigoe de Curaçao De Curaçaosche Courant De Wekker El Imparcial Venezuela El Constitucional Gaceta Oficial [staatsblad]
Literatuur Aizpurua, Ramón, Curazao y la costa de Caracas, introducción al estudio del contrabando en la provincia de Venezuela en tiempo de la compañía Guipuzcoana, Biblioteca de la academia nacional de la historia, 222 (Caracas, 1993). Aizpurua, Ramón, UCV, college La Venezuela Colonial (2002). Arcila Farías, Eduardo, Las estadísticas de Castro: primera década del siglo XX, Biblioteca de la Academia Nacional de la Historia. Serie Economía y Finanzas de Venezuela, 9 (Caracas, 1984). Arellano Moreno, Antonio, Guía Historia Venezuela (Caracas, 1977). Arellano Moreno, Antonio, Mirador de la historia política de Venezuela (Caracas, 1967).
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
79
Bakkum, M.J., La comunidad judeo-curazoleña de Coro y el pogrom de 1855, Colección de Textos Históricos del Estado Falcón (Caracas, 2001). Blink, M.J. van den, Olie op de golven. De betrekkingen tussen Nederland/Curaçao en Venezuela gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw (Amsterdam, 1989). Bowen, Herbert W., ‘Roosevelt and Venezuela’, North American Review, 210 (jul/dec 1919) 414 – 417. Cabot Lodge, Henry, ‘England, Venezuela, and the Monroe doctrine’, North American Review, 160 (jan/jun 1895) 651 – 658. Colenbrander, H.T., ‘Oorsprong, practijk en toekomst der leer van Monroe’, de Gids, No 6 (1910) Overdruk. Cordova-Bello, Eleazar, Compañías holandesas de navegación, agentes de la colonización neerlandesa. Publicaciones de la escuela de estudios Hispano-Americanos de Sevilla no CXLIX (Sevilla, 1964). Corporaal, Karel Hendrik, De internationaalrechtelijke betrekkingen tusschen Nederland en Venezuela. 1816 – 1920 (Leiden, 1920). Daal, Luis H. en Ted Schouten, Antilliaans verhaal. Geschiedenis van Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, St. Eustatius en St. Maarten (Amsterdam en Zutphen, 1988). Diccionario (Interactivo) de Historia de Venezuela (Caracas, 2000) Uitgegeven in boekvorm, 3 delen en als Cd-rom. Van deze laatste is hier steeds gebruik gemaakt, tenzij expliciet anders aangegeven. Emmer, P.C., De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam, 2000). Ewell, Judith, Venezuela and the United States: From Monroe’s Hemisphere to Petroleum’s Empire (Athens en Londen, 1996). Ferguson, James, Venezuela, mensen, politiek, economie, cultuur (Amsterdam, 1994). Floyd Clarke, R., ‘A Permanent Tribunal of Arbitration: Its necessity and value’, The American Journal of International Law, Vol. 1, Nr. 2 (april 1907) 342 – 408. Fernández, Pablo Emilio, Rasgos biográficos del General Cipriano Castro (Madrid, 1952). Ford, Worthington Chauncey, ‘John Quincey Adams and the Monroe doctrine’, The American Historical Review, Vol. 7, no 4 (jul 1902) 676 – 696. Geschiedenis van de Antillen (Zutphen, 1977). Gilderhus, Mark. T., The second century. U.S.-Latin American relations since 1889 (Wilmington, 2000). Goslinga, Cornelis Ch., De Nederlanders in Venezuela (Caracas ?, 1992). Bevat in één boek ook een Spaanse versie, Los holandeses en Venezuela. Tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld wordt steeds de Nederlandse tekst bedoeld. Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
80
Hood, Miriam, Gunboat Diplomacy 1895 – 1905. Great Power Pressure in Venezuela (2nd edition, Londen, 1983). López Contreras, Eleazar, El Presidente Cipriano Castro (Caracas, 1957). McBeth, Brian S., Gunboats, corruption, and claims. Foreign Intervention in Venezuela, 1899 – 1908, Contributions in Latin American Studies, Number 20 (Westport en Londen, 2001). McKay, John P., Bennett D. Hill, John Buckler, A History of Western Society, Volume B From the Renaissance to 1815 (6th edition, Boston en New York, 1999). Menkman, W.R., De Nederlanders in het Caraïbische zeegebied waarin vervat de geschiedenis der Nederlandsche Antillen (Amsterdam, 1942). Odeen, Ishmael, The Trail Of Diplomacy. A Documentary History of the Guyana-Venezuela Border Issue (1998) Via: http://www.guyanaca.com/features/trail_diplomacy_pt1.html. Pacheco, Emilio, De Castro a López Contreras : proceso social de la Venezuela contemporánea: (contribución a su estudio en los años 1900-1941) (Caracas, 1984). Paredes, Antonio, Cómo llegó Cipriano Castro al poder. Memorias contemporáneas o bosquejo histórico donde se vé cómo llegó Cipriano Castro al poder en Venezuela y cómo se ha sostenido en él. 1906 (2e druk, Caracas, 1954). Met uitgebreide inleiding door Ramón J. Velásquez. [1e druk Berlijn, 1909]. Peet, Anselm J. van der, Belangen en prestige. Nederlandse gunboat diplomacy omstreeks 1900 (Amsterdam, 1999). Penfield, W.L., ‘The Anglo-German intervention in Venezuela.’, North American Review, 177:1 (juli 1903) 86 – 96. Picón Salas, Mariano, Los días de Cipriano Castro (Lima?, 1958) Pino Iturrieta, Elías A., editor, Cipriano Castro y su época, (Caracas, 1991). Scruggs, William L., ‘The Monroe doctrine – its origin and import’, North American Review, 176:2 (feb 1903) 185 – 199. Singh, Kelvin, ‘Big Power Pressure on Venezuela during the Presidency of Cipriano Castro’, Revista/Review Interamericana, Vol. 29 (1999) 125 – 143. Soest, Jaap van, De betrekkingen tussen Curaçao en Venezuela – een historische analyse –, Uitgave van de Universiteit van de Nederlandse Antillen, 11 (Willemstad, 1980). Soest, Jaap van, Trustee of the Netherlands Antilles. A history of money, banking and the economy with special reference to the central Bank van de Nederlandse Antillen1828 – 6 February – 1978 (Zutphen, 1978?). Sullivan, William M., Bibliografía Comentada de la era de Cipriano Castro 1898 – 1908, Biblioteca de autores y temas tachirenses (Caracas, 1977). Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
81
Sullivan, William M., editor, Cipriano Castro en la caricatura mundial (Caracas, 1980). Sullivan, William M., The rise of despotism in Venezuela; Cipriano Castro, 1899 –1908 (Albuquerque, 1974, facsimile: Ann Arbor, 1986). Vogel, Hans, Geschiedenis van Latijns Amerika (6e verbeterde druk, Utrecht, 2002). Vuurde, Robert Eduard Maarten van, Engeland, Nederland en de Monroeleer, 1895-1914. Europese belangenbehartiging in de Amerikaanse invloedssfeer (Amsterdam, 1998).
Gebruikte acroniemen ACMRE
Archivo Central del Ministerio de Relaciones Exteriores [Archief van het Venezolaanse ministerie van B.Z., Casa Amarilla, Caracas]
ACV
Agentes Confidenciales de Venezuela y los Vice-Cónsules
AGN
Archivo General de la Nación [Caracas]
BN ADH
Biblioteca Nacional, Archivo Diplomático Holanda
B.Z.
Buitenlandse Zaken
CCV
Correspondencia con los Cónsules de Venezuela
CD
Correspondencia Diplomática
FDV
Funcionarios diplomáticos de Venezuela
FRUS
Foreign Relations of the United States [of America]
GAGC
Geheim Archief Gouverneur van Curaçao, 1898 – 1918
IGH
Índice General de Holanda
ORANJEBOEK
Bescheiden betreffende de moeilijkheden met Venezuela. Zie verder onder
uitgegeven bronnen RGP
Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie. Zie verder onder uitgegeven bronnen: Smit, C.
S- G
Secretaris-generaal
TC
Tratados y Convenios 1861 – 1909
U.S.A.
United States of America
V.S.
Verenigde Staten [van Amerika]
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
82
Annex 1 Tekst van het protocol 1894 Le Gouvernement des Etats Unis de Vénézuela et le Gouvernement de Sa Majesté la Reine des Pays-Bas, étant tous deux animés du sincère désir de rétablir les relations diplomatiques entre les deux Pays, sont convenus de ce qui suit : Les réclamations formulées de part et d’autre, en 1875, donnèrent lieu à cette époque à une discussion qui n’a malheureusement pu aboutir, et qui s'est terminée par la rupture des relations diplomatiques. Depuis hors, le Vénézuela et les Pays Bas étant entrés dans la voie des concessions mutuelles ont, de leur propre gré, supprimé toutes les causes de divergence entre les deux Pays. De son côté, le Gouvernement de la Reine constate qu’il est empressé de communiquer au Gouvernement Vénézuélien, dans sa dépêche du 6 juillet 1889, le résultat de l’enquête rigoureuse à laquelle il fut officiellement procédé à Curaçao relativement aux faits qui avaient provoqué les réclamations susmentionnées des Etats-Unis de Vénézuela. (Q)uant au Gouvernement Vénézuélien, sans admettre nullement que ses réclamations ne fussent pas fondées, et sans vouloir, par cela, établir un précédent qui pourrait être invoqué à l'ávenir, concède à ne plus insister sut les demandes antérieures. Or les motifs de désaccord n’existent donc plus actuellement et les deux Gouvernements étant animés du vif désir d’écarter tout ce qui serait de nature à entravez le rétablissement immédiat des relations diplomatiques, malheureusement interrompues à la suite d’événements éloignés dont le souvenir tend à s’effacer complètement sont convenus de claire définitivement la discussion et l’examen de toutes les anciennes questions en litige. En autre le Gouvernement Néerlandais, désirant donner au Gouvernement Vénézuélien une preuve de la vive satisfaction que lui cause la haute mission amicale de Monsieur le Général Francisco Tosta García, manifeste de nouveau son intention d’empêcher par tous les moyens en son pouvoir tout complot, atteinte ou autre acte contraire à l’ordre public au Vénézuela, dirigeant aux principes de la plus stricte neutralité envers le Gouvernement constitué du dit Pays, conformément aux règles établis par le droit des gens, et il renouvellera en ce sens aux autorités de ses Colonies de Curaçao, Bonaire, Aruba, St. Martin, St. Eustache et Saba les instructions formelles existant à cet effet. En conséquence les soussignés Monsieur le Général Fransisco Tosta Garcia, délégué spécial du Gouvernement des Etats-Unis de Vénézuela et le Jonkheer Jean de Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
83
Roëll. Ministre des Affaires Etrangères de Sa Majesté la Reine des Pays-Bas, dûment autorisés par le Gouvernement des Etats-Unis de Vénézuela et par Sa Majesté la ReineRegente du Royaume, ont opposé leurs signatures au présent protocole, lequel sera soumis à la ratification des pouvoirs compétents. Fait, en double, à La Haye le 20 août 1894.171
171
Archivo Central del ministerio de Relaciones Exteriores, Casa Amarilla, Índice General de Holanda. Vol. 72. Tratados y Convenios 1861 – 1909. Protocol van 20 augustus 1894 over het herstel van de diplomatieke betrekkingen.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
84
Annex 2 Export 1905 - 1909172 Exportaciones por países 40.000
35.000 E.E.U.U.
30.000
Miles de Bolivares
Alemania 25.000
España Francia
E.E.U.U.
20.000
Francia Inglaterra
15.000
Holanda
Holanda
Italia
10.000 Inglaterra 5.000 Alemania 0
España Italia 1905
1906
1907
1908
1909
Años
Figuur 7 Export 1905 - 1909 naar 7 landen in duizenden Bolívares
172
Eduardo Arcila Farías, Las estadísticas de Castro: primera década del siglo XX, Biblioteca de la Academia Nacional de la Historia. Serie Economía y Finanzas de Venezuela, 9 (Caracas, 1984) 130 – 135. De grafiek is samengesteld op basis van de aldaar verstrekte gegevens.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
85
Annex 3 Verantwoording illustraties Figuur 1 Kapers voor de Venezolaanse kust Naves piratas en el Caribe. Testimonios cincos siglos del libros en. Madrid: Asociación de Bibliotecas Nacionales de Iberoamérica, 1992. Uit: Diccionario HV. Figuur 2 Detail uit Caraccas and Guiana, Thomson's New General Atlas, 1816 Caraccas and Guiana. Alternate title Thomson's New General Atlas, 1816. Description Plate [70]. Engraved by J. Moffit. Scales differ from leagues to statue miles. Creator John Thomson & Co. Uit: Visual Collections, Uit: A State University System of Florida PALMM Project, via: http://image8.fcla.edu/cgi/i/image/imageidx?c=map;page=index;sid=e948f958e8acf0f9262813d75dedb55b Figuur 3 Guzmán Blanco en Cipriano Castro Guzmán Blanco via http://www.fpolar.org.ve/encarte/fasciculo12/fasc1201.html Cipriano Castro via http://www.fpolar.org.ve/encarte/fasciculo15/fasc1507.html Uit: Historia de Venezuela en Imágenes Fundación Polar y la C.A. Editora El Nacional. Figuur 4 Landen die het Castro moeilijk maken William M. Sullivan, Cipriano Castro en la caricatura mundial (Caracas, 1980) 228. Figuur 5 Nederland brengt Venezolaanse oorlogsbodems op William M. Sullivan, Cipriano Castro en la caricatura mundial (Caracas, 1980) 235. Figuur 6 Enkele internationale artikelen The Dutch war and Venezuela Sullivan, William M., Bibliografía Comentada de la era de Cipriano Castro 1898 – 1908, Biblioteca de autores y temas tachirenses (Caracas, 1977) 222. Figuur 7 Export 1905 - 1909 naar 7 landen in duizenden Bolívares Eduardo Arcila Farías, Las estadísticas de Castro: primera década del siglo XX, Biblioteca de la Academia Nacional de la Historia. Serie Economía y Finanzas de Venezuela, 9 (Caracas, 1984) 130 – 135. De grafiek is samengesteld op basis van de aldaar verstrekte gegevens.
Relatie tussen Venezuela onder Cipriano Castro en Nederland resulterend in de crisis van 1908
M.T. Geerts
86