SZW
Regeling vermogenswaardering Ioaz 13 december 2000/BZ/ACT/00/82170 Directie Bijstandszaken De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op artikel 8, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
komst van levensverzekering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Artikel 2 De waarde van het vermogen bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld onmiddellijk nadat het bedrijf of beroep is beëindigd.
Besluit: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; b. lijfrente: een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vierde lid, van de Invorderingswet 1990. Onder een lijfrente wordt mede verstaan de aanspraak op winstuitkeringen voorzover die uitkeringen verband houden met een lijfrente; c. pensioenregeling: 1. een pensioenregeling overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting; 2. een pensioenregeling waaraan deelneming verplicht is op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, de Wet tot invoering van de leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds, de Wet op de kansspelen of de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling; 3. een regeling van een andere mogendheid, die volgens de belastingwetten van dat land, welke naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse loonbelasting of de inkomstenbelasting, als een pensioenregeling wordt beschouwd. d. levensverzekering: een overeen-
Artikel 3 1. Vermogen is de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. 2. Bezittingen zijn: a. onroerende zaken; b. rechten, die direct of indirect op onroerende zaken betrekking hebben; c. roerende zaken die door de gewezen zelfstandige en personen die behoren tot zijn huishouden niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt alsmede roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt doch hoofdzakelijk als belegging dienen; d. rechten op roerende zaken; e. rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld en f. overige vermogensrechten, met waarde in het economisch verkeer; g. goodwill. 3. Schulden zijn: a. verplichtingen met waarde in het economisch verkeer; b. verplichtingen die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen. Artikel 4 1. Tot de bezittingen behoren niet: a. rechten die berusten op een pensioenregeling; b. rechten op uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval toekomende aan de gewezen zelfstandige of zijn echtgenoot; c. bossen, natuurterreinen en onroerende zaken die deel uitmaken van een ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, met uitzondering van de op deze landgoederen voorkomende gebouwde eigendommen.
Uit: Staatscourant 15 december 2000, nr. 244 / pag. 7
Artikel 5 1. Mits niet deel uitmakend van het vermogen van een onderneming behoren niet tot de bezittingen: a. rechten op lijfrenten in het geval dat deze rechten niet zijn verkregen door middel van het voldoen van een koopsom of indien de premiebetaling niet is aangevangen binnen 3 jaar voor het indienen van de aanvraag in het kader van de wet, tenzij deze rechten zijn verkregen door de omzetting van de fiscale oudedagsreserve in een lijfrente en de opbouw van deze reserve voor de eerder genoemde periode is aangevangen; b. rechten op ingegane lijfrenten, verkregen krachtens overeenkomst onder bezwarende titel en toekomende aan de gewezen zelfstandige, zijn echtgenoot of minderjarige kinderen, ingeval van invaliditeit; c. polissen van levensverzekering, mits ter zake van de verzekering geen koopsom is voldaan en deze polissen niet dienen als basis voor de financiering van de eigen woning. 2. Tot de schulden behoren niet premies en bijdragen ter zake van rechten welke ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b en artikel 5, eerste lid, onderdeel a, b en c niet tot de bezittingen behoren. Artikel 6 1. Bezittingen belast met vruchtgebruik of recht van gebruik worden aangemerkt als bezittingen van de blote eigenaar tenzij het een door een of beide ouders van de gewezen zelfstandige bewoonde woning betreft. In dat geval wordt deze woning aangemerkt als bezit van de vruchtgebruiker. 2. Schulden die behoren tot met vruchtgebruik belast vermogen worden aangemerkt als schulden van de blote eigenaar, tenzij het schulden betreft die behoren tot een door een of beide ouders van de gewezen zelfstandige bewoonde woning. Artikel 7 1. Tot de schulden wordt mede gerekend de inkomstenbelasting die de gewezen zelfstandige na het begin van
1
het kalenderjaar verschuldigd kan worden ter zake van: a. termijnen van in het vermogen begrepen, niet tot het vermogen van een onderneming behorende rechten die ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen opleveren (stamrechten); b. in het vermogen begrepen aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid en koopopties als bedoeld in artikel 4.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die ingevolge die wet tot een aanmerkelijk belang behoren. 2. De in het eerste lid bedoelde belasting wordt gesteld op: a. 30% van de waarde van de stamrechten; b. 6,25% van de waarde van de aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid en koopopties voorzover deze de verkrijgingsprijs daarvan in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 overtreft. Artikel 8 1. Bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen voor de waarde in het economisch verkeer. 2. Bezittingen en schulden die, al dan niet tezamen, in het economisch verkeer als een eenheid plegen te worden beschouwd, worden als eenheid in aanmerking genomen. 3. Bezittingen belast met vruchtgebruik of recht van gebruik worden in aanmerking genomen voor 80% van de waarde bedoeld in het eerste lid indien de bezitting onbezwaard zou zijn. Schulden behorende tot het met vruchtgebruik belast vermogen worden in aanmerking genomen voor 80% van de in de het eerste lid bedoelde waarde. 4. De eigen woning waarvan de gewezen zelfstandige eigenaar is en die tot zijn hoofdverblijf dient wordt gewaardeerd naar 60% van de waarde in het economisch verkeer, indien de woning in volle eigendom en onbezwaard (vrij) wordt opgeleverd. Hetzelfde geldt voor de eigen woning direct gekocht na verkoop van de bedrijfswoning. 5. Voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs te Amsterdam wordt voor de toepassing van het eerste lid, de waarde in het economisch verkeer gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, uit-
gegeven door de AEX-Data Services, die geldt naar het tijdstip waarnaar de waarde moet worden bepaald. 6. De veldinventaris wordt gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, waaronder begrepen arbeidskosten. Artikel 9 1. Land- en tuinbouwgrond kan bij overdracht van ouders aan kinderen en bij uittreding uit een samenwerkingsverband of rechtspersoon, bij voortzetting van het bedrijf als volwaardig bedrijf, worden gewaardeerd naar de waarde in verpachte staat. Artikel 10 1. Bij het in aanmerking nemen van bezittingen en schulden wordt geen rekening gehouden met: a. wettelijk vruchtgenot, alsmede rechten op en verplichtingen tot periodieke uitkeringen en verstrekkingen rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiend, dan wel door ouders aan hun minderjarige kinderen toegekend; b. lopende termijnen van inkomsten en verplichtingen, alsmede termijnen van inkomsten waarvan de grootte na de aanvang van het kalenderjaar door de schuldenaar wordt vastgesteld, mits zij niet behoren tot de onderneming van de gewezen zelfstandige. Artikel 11 Indien bezittingen in het zicht van de beëindiging van het bedrijf of beroep zijn verkocht of overgedragen en dit, gelet op de aard en strekking van de wet, tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, stellen burgemeester en wethouders de waarde van deze bezittingen vast op basis van de waarde in het economisch verkeer bij verkoop zonder bezwaring. Artikel 12 Burgemeester en wethouders kunnen artikel 8, derde lid, buiten toepassing laten, indien toepassing van die waardering zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Artikel 13 Het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 1987, houdende nadere regels voor de vaststelling van de waarde van het eigen vermogen bij beëindiging van het
Uit: Staatscourant 15 december 2000, nr. 244 / pag. 7
bedrijf of beroep (Stcrt. 122) wordt ingetrokken. Artikel 14 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Artikel 15 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vermogenswaardering Ioaz. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. ‘s-Gravenhage, 13 december 2000. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W.A. Vermeend. Toelichting Algemeen In het kader van de belastingherziening 2001 wordt de Wet op de vermogensbelasting 1964 per 1 januari 2001 ingetrokken. Dit noopt tot intrekking van het besluit nadere regels voor de vaststelling van de waarde van het eigen vermogen bij beëindiging van het bedrijf of beroep, (hierna: de Vermogensbeschikking IOAZ) die in belangrijke mate verwees naar de Wet op de vermogensbelasting 1964 en het maken van een nieuwe regeling vermogenswaardering Ioaz. Waar in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is gekozen voor een andere benadering van het vermogen beoogt de Regeling vermogenswaardering Ioaz (hierna: de regeling) geen rigoureuze inhoudelijke wijziging ten opzichte van de Vermogensbeschikking IOAZ. De uitgangspunten van de Vermogensbeschikking IOAZ zijn overeind gebleven. De vermogenswaardering in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) kan plaatsvinden aan de hand van deze regeling. Na beëindiging van het zelfstandig bedrijf of beroep verliest het eigen vermogen de functie van voor het eigen bedrijf of beroep bestemd vermogen dat onder meer dient als basis voor het opvangen van de aan de bedrijfsuitoefening verbonden financiële risico’s. Aangezien de vrijkomende middelen aanzienlijk kunnen
2
zijn is het verantwoord in de Ioaz, die geheel uit de algemene middelen wordt gefinancierd, rekening te houden met het inkomen uit aanzienlijk vermogen. De regeling geeft nadere regels voor de waardering van het vermogen zoals bedoeld in artikel 8, zesde lid, Ioaz. Deze waardering is noodzakelijk omdat artikel 8, tweede lid, Ioaz bepaalt dat bij een vermogen hoger dan ¤ 102 554 (f 226 000) (jaar 2001) het inkomen uit het meerdere vermogen wordt aangemerkt als inkomen in de zin van de Ioaz. Het inkomen uit vermogen is forfaitair vastgesteld op 4% per jaar. De waarde van het vermogen, dit is de waarde van de bezittingen minus de waarde van de schulden, wordt vastgesteld op het moment dat de zelfstandige zijn bedrijf of beroep beëindigt. Beëindiging wil zeggen: het liquideren van het bedrijf of beroep, maar ook uittreden uit een samenwerkingsverband of een rechtspersoon. Het vermogen wordt gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer. Dit wil in het algemeen zeggen de prijs die de meest biedende bereid is te betalen bij verkoop onder normale omstandigheden. Op grond van de regeling worden alle vermogensbestanddelen van de gewezen zelfstandige en zijn echtgenoot, voor zover niet uitgesloten, gewaardeerd. Als het bedrijf is geliquideerd of verkocht is het meestal eenvoudig de waarde van het vermogen vast te stellen. Het voorheen aanwezige vermogen in de onderneming heeft meestal de vorm van liquide middelen of van vorderingen, waarmee de waarde, mits het gaat om reële transacties, een gegeven is. Dit geldt ook voor schulden. Niet te gelde gemaakte vermogensbestanddelen worden overgebracht naar het privé-vermogen en gewaardeerd. Het is ook mogelijk dat (een deel) van het vermogen belegd blijft in de woning waarvan de gewezen zelfstandige eigenaar is en die voor hem als hoofdverblijf dient, of is belegd in bijvoorbeeld lijfrentepolissen. Voor de waardering daarvan is deze regeling van toepassing. In geval het vermogen bij de beëindiging van bedrijf of beroep (nog) niet is vast te stellen, omdat bijvoorbeeld nog bezittingen moeten worden verkocht, kan het nodig zijn het vermogen voorlopig te waarderen. Dit
geldt bijvoorbeeld ook bij uittreding uit een samenwerkingsverband of rechtspersoon omdat het aandeel van degene die uittreedt uit een samenwerkingsverband of rechtspersoon moet worden vastgesteld. Dit speelt met name in het geval het vermogen naar verwachting meer bedraagt dan de in artikel 8 genoemde grens. Als de werkelijke opbrengst van de beëindiging van het bedrijf bekend is, wordt het vermogen op grond van deze regeling nader vastgesteld. Bij geruisloze overdracht vindt de overdracht plaats tegen de waarde zoals die voorkomt op de fiscale balans. Dit vermogen moet worden geherwaardeerd. Uitgangspunt in deze regeling is immers de waarde in het economisch verkeer. Indien sprake is van een overdracht tegen een lagere dan de reële waarde dient eveneens gewaardeerd te worden naar de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt ook indien in vergelijkbare situaties grond is verpacht binnen drie jaar voor het indienen van de aanvraag ingevolge de Ioaz. Voor gevallen waar waardering van met (vrucht)gebruik belast vermogen tot een kennelijke hardheid leidt is een hardheidsclausule opgenomen. Artikelsgewijs
Het staken van de bedrijfsactiviteiten alleen is niet hetzelfde als bedrijfsbeëindiging in de zin van de Ioaz, omdat er sprake moet zijn van verkoop of liquidatie en/of uittreding uit een samenwerkingsverband. Het kan echter in de praktijk zo zijn dat er nog activa moeten worden verkocht als het bedrijf is beëindigd. Hieruit blijkt dat het begrip bedrijfsbeëindiging in de zin van de Ioaz niet samenvalt met de begrippen liquidatie of overdracht in fiscale zin. Ter illustratie het volgende voorbeeld. De slager die zijn slagerij, inclusief toonbank en voorraden als geheel aan een derde heeft verhuurd heeft zijn bedrijf niet beëindigd in de zin van de Ioaz. Er vindt geen liquidatie plaats omdat het bedrijf in zijn geheel in stand blijft: het wordt ook niet overgedragen omdat de oorspronkelijke ondernemer de eigendom van het bedrijf behoudt. De slager die echter zijn voorraad, gereedschap, inventaris e.d. verkoopt en het pand vervolgens leeg verhuurt, heeft zijn bedrijf wèl beëindigd. De bedrijfsuitoefening werd immers door hem gestaakt, de onderlinge functionele band van de bedrijfsactiva is verbroken en de activa zijn hetzij verkocht, hetzij overgegaan naar het privé-vermogen van de zelfstandige. Het is aanvaardbaar dat bepaalde vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld grond of gebouwen, in bezit van de gewezen zelfstandige blijven, voor bijvoorbeeld verhuur of verpachting. Deze bestanddelen dienen gewaardeerd te worden naar de waarde in het economisch verkeer.
Artikel 1 Dit artikel geeft een overzicht van de in de regeling gehanteerde definities. De definities onder b, c en d stemmen overeen met de Wet IB 2001. Bij een pensioenregeling overeenkomstig de wettelijke bepalingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan, ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, Artikel 3 wezenpensioen en een arbeidsongeIn beginsel worden alle onroerende en schiktheidspensioen. roerende zaken aangemerkt als bezittingen. Roerende zaken worden alleen Artikel 2 als vermogen aangemerkt indien die Het vermogen wordt gewaardeerd op roerende zaken niet door de gewezen het moment van bedrijfsbeëindiging. zelfstandige of door personen die tot Er kan pas van bedrijfsbeëindiging zijn huishouden behoren, voor perworden gesproken als de bedrijfsvoe- soonlijke doeleinden worden ge- of ring door de zelfstandige is gestaakt. verbruikt. Indien de gewezen zelfstanUit concrete feiten en omstandighedige in het bezit is van een aantal den moet blijken dat het bedrijf voorwerpen van kunst of wetenschap wordt of zal worden overgedragen, dient beoordeeld te worden of sprake geliquideerd of dat de zelfstandige is van een belegging. Bij de beoordeuittreedt. Het moet voor de onderne- ling kan een rol spelen of het voormer niet meer mogelijk zijn het werp deel uitmaakt van een collectie bedrijf ‘morgen’ al dan niet in afgeof verzameling en of het voorwerp slankte vorm voort te zetten, bedrijfs- wordt gebruikt of enkel in een kluis is activa dienen te zijn verkocht of over- opgeborgen. Voorts kan bij de beoorgebracht naar het privé-vermogen. deling de waarde van de collectie of
Uit: Staatscourant 15 december 2000, nr. 244 / pag. 7
3
verzameling een rol spelen. Heeft de verzameling of collectie een zekere waarde dan kan sprake zijn van een belegging. Voorkomen dient te worden dat bezittingen met het zicht op de bedrijfsbeëindiging aan de vermogenswaardering worden onttrokken door onderdelen van het bezit te beleggen in voorwerpen van kunst en wetenschap. Onder schulden wordt verstaan verplichtingen met waarde in het economisch verkeer. Er dient rekening te worden gehouden met over gerealiseerde boekwinst verschuldigde belasting: deze wordt derhalve tot de schulden gerekend. Artikel 4 Tot de bezittingen behoren niet rechten die berusten op een pensioenregeling. Evenmin worden, in aansluiting op de wet IB 2001, tot de bezittingen gerekend, bossen, natuurterreinen en onroerende zaken ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed. De op de landgoederen voorkomende gebouwde eigendommen worden wel als bezit aangemerkt. Artikel 5 Indien zij geen deel uitmaken van het vermogen van een onderneming worden niet tot het vermogen gerekend, een (niet) ingegane lijfrente die niet voortvloeit uit een koopsom en een lijfrente waarvoor de premiebetaling is aangevangen meer dan drie jaar voor de aanvraag ingevolge de Ioaz. De waarde van (niet) ingegane lijfrenten kan worden opgevraagd bij de verzekeringsmaatschappij. Bij bedrijfsbeëindiging heeft de gewezen zelfstandige de keuze om de in het bedrijf of beroep opgebouwde fiscale oudedagsreserve (FOR) om te zetten in een lijfrente of af te rekenen met de fiscus. Wordt de FOR omgezet in een lijfrente dan blijft deze voor de vermogenswaardering buiten beschouwing. Kiest de gewezen zelfstandige voor afrekening met de fiscus dan wordt, rekening houdend met de fiscale verplichtingen, het uit de FOR voortvloeiende vermogen tot het vermogen gerekend. Mits niet deel uitmakend van het vermogen van de onderneming behoren niet tot de bezittingen polissen van levensverzekering indien daarvoor geen koopsom is voldaan en deze polissen niet dienen als basis
voor de woning waar de gewezen zelfstandige eigenaar van is en die hem als hoofdverblijf dient. Aangezien pensioen niet als deel uitmakend van het vermogen wordt aangemerkt worden premies en bijdragen ter zake van rechten die rusten op een pensioenregeling of rechten op uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval die toekomen aan de gewezen zelfstandige of zijn echtgenoot, niet tot de schulden gerekend. Artikel 6 Bezittingen die zijn belast met vruchtgebruik of gebruik worden, alleen in het geval het een door een of beide ouders of schoonouders van de gewezen zelfstandige bewoonde woning betreft, aangemerkt als bezit van de (vrucht)gebruiker. In alle andere gevallen worden deze bezittingen aangemerkt als bezittingen van de blote eigenaar. Eveneens worden schulden behorende tot met vruchtgebruik belast vermogen als schulden van de blote eigenaar aangemerkt. Deze bezittingen worden ingevolge artikel 8 gewaardeerd op 80% van de waarde in het economisch verkeer. Artikel 7 Bij de bedrijfsbeëindiging komen de fiscale consequenties van de opgebouwde reserves, zoals de oudedagsreserve vast te staan. In deze regeling wordt rekening gehouden met over stamrechten, waaronder lijfrente, verschuldigde inkomstenbelasting. Omdat stamrechten pas bij de uitbetaling ervan door de fiscus worden belast dient daarmee bij het vaststellen van het vermogen rekening te worden gehouden. Eveneens wordt rekening gehouden met over aandelen, winstbewijzen en dergelijke, die tot een aanmerkelijk belang behoren, verschuldigde inkomstenbelasting. De percentages genoemd in het tweede lid hebben een forfaitair karakter.
Daarbij dient het te gaan om een woning met een waarde die niet aanzienlijk hoger is dan de verkochte bedrijfswoning. De waarde van de woning in het economisch verkeer is bepalend, niet de waarde vastgesteld in het kader van de Wet onroerend zaakbelasting (WOZ). In deze regeling geldt de waarde in het economisch verkeer aangezien de regeling voorschrijft dat de waarde van het vermogen wordt vastgesteld onmiddellijk nadat het bedrijf of beroep is beëindigd. De waardevaststelling in het kader van de WOZ vindt maar een maal per vijf jaar plaats en voldoet daarmee niet aan het vereiste dat de vermogenswaardering plaatsvindt onmiddellijk na beëindiging van het bedrijf of beroep. In lid 5 is bepaald dat voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs te Amsterdam, de waarde in het economisch verkeer wordt gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant uitgegeven door AEX-Dataservices die geldt naar het tijdstip waarnaar de waarde moet worden bepaald d.w.z. de datum van bedrijfsbeëindiging. De noteringen van de AEX-dataservices zijn voor een breed publiek kenbaar omdat ze onder meer worden gepubliceerd in de landelijke dagbladen. De veldinventaris wordt gewaardeerd op basis van gemaakte kosten. Tot deze kosten behoren ook de arbeidskosten van de (gewezen) zelfstandige.
Artikel 9 Met voortzetting van het volwaardig bedrijf wordt bedoeld dat het bedrijf moet dienen als bestaansvoorziening voor degene die het bedrijf overneemt. Als het bedrijf wordt voortgezet als nevenactiviteit is er geen sprake van voortzetting van het bedrijf zoals in deze regeling bedoeld. Heeft de gewezen zelfstandige de Artikel 8 keuze bij beëindiging van het bedrijf De eigen woning waarvan de gewezen de grond te verpachten dan wel te zelfstandige eigenaar is en die tot zijn verkopen, dan dient gewaardeerd te hoofdverblijf dient wordt gewaarworden naar de verkoopwaarde in deerd op 60% van de waarde in het het economisch verkeer. Dit geldt economisch verkeer, indien de woning eveneens voor grond die binnen drie vrij en onbezwaard wordt opgeleverd. jaar voorafgaand aan het indienen Deze waardering geldt ook voor de in van de aanvraag is verpacht. waarde vergelijkbare woning die de gewezen zelfstandige koopt direct na Artikel 11 verkoop van de bedrijfswoning. Op grond van dit artikel kunnen bur-
Uit: Staatscourant 15 december 2000, nr. 244 / pag. 7
4
gemeester en wethouders de vermogensbestanddelen waarderen die in het zicht van de bedrijfsbeëindiging zodanig zijn overgedragen of verkocht, dat daarmee de inkomenstoets geheel of gedeeltelijk wordt ontweken. Dit kan het geval zijn indien de eigendom is overgedragen, waarbij het vruchtgebruik is voorbehouden. Het vermogen wordt dan nader vastgesteld naar de waarde in het economisch verkeer bij overdracht zonder bezwaring. Voorts kan correctie nodig zijn indien vermogensbestanddelen zijn verkocht voor een niet reële prijs. Artikel 12 Dit artikel is opgenomen met het oog op die gevallen waarin de waardering van de vermogensbestanddelen belast met vrucht(gebruik) op basis van de vermogensgrondslag van art. 8, derde lid, voor de gewezen zelfstandige kennelijk onbillijk zou zijn. In dergelijke gevallen kan de waardering van deze vermogensbestanddelen lager worden vastgesteld danwel, indien hiertoe in bijzondere gevallen aanleiding bestaat, achterwege blijven. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W.A. Vermeend.
Uit: Staatscourant 15 december 2000, nr. 244 / pag. 7
5