Maatregelenverordening IOAW / IOAZ Het Algemeen Bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI); gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 30 september 2010, inzake het Maatregelenbeleid van het ISWI; gelet op artikel 20 en artikel 35, lid 1 sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), en artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); Besluit: de maatregelenverordening IOAW / IOAZ vast te stellen. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijving In deze verordening wordt verstaan onder: 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb); 2. het DB; het Dagelijks Bestuur van het ISWI 3. het AB; het Algemeen Bestuur van het ISWI; 4. de wet; de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en/of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); 5. grondslag; de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de wet 6. uitkering; het verschil tussen de grondslag en het inkomen; 7. maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 van de wet; Artikel 2. Het opleggen van een maatregel 1. Indien belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, naar het oordeel van het DB een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet, artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of een op grond van hoofdstuk 3 van de wet aan de uitkering verbonden verplichting niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
1
Artikel 3. Berekeningsgrondslag De maatregel wordt toegepast op de grondslag. Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het DB ziet af van het opleggen van een maatregel indien: o
Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt
o
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het DB heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend.
o
Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
2. Het DB kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het DB afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien er sprake is van een maatregel ingevolge artikel 9 van de verordening in combinatie met een herziening of intrekking van het recht op uitkering, of voorzover de uitkering nog niet is uitbetaald. 3. Indien sprake is van het opleggen van een maatregel maar deze in verband met het beëindigen van de uitkering niet (geheel) kan worden geeffectueerd, blijft deze (het restant) staan gedurende een periode van één jaar, te rekenen vanaf het moment van beëindiging van de uitkering. 4. Bij hervatting van de uitkering binnen de in lid 3 genoemde periode beoordeelt het DB of de (restant) maatregel alsnog wordt geeffectueerd. Van een (gedeeltelijk) afzien wordt mededeling gedaan onder vermelding van de reden.
2
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 7. Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van hoofdstuk 3 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1.Eerste categorie: 1. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie door cliënten door het ISWI gecategoriseerd in categorie 1 of 2. Bij categorie 3 en 4 cliënten kan een maatregel worden opgelegd; 2. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 3. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. 2.Tweede categorie: 1. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren; 2. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het DB aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e van de wet; waaronder begrepen sociale activering; 3.Derde categorie: 1. beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; 2. beëindiging van een dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; 3. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; Artikel 8. De hoogte en duur van de maatregel 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op: 1. twintig procent van de grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie; 2. vijftig procent van de grondslag gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie; 3. honderd procent van de grondslag gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie; 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit
3
waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht Artikel 9. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: 1. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de grondslag gedurende één maand; 2. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de grondslag gedurende één maand; 3. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de grondslag gedurende één maand; 4. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: 60% van de grondslag gedurende één maand; 5. bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- tot € 10.000,-: 100% van de grondslag gedurende één maand; 6. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 10.000,-: 100% van de grondslag gedurende twee maanden. 3. Benadelingsbedrag: de netto uitkering die als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering. Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, tien procent van de grondslag gedurende één maand. 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan op grond van omstandigheden als omschreven in artikel 2, lid 2, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.
4
Artikel 11. Recidive De duur van de maatregel wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen Artikel 12. Het handhavingsbeleid Het DB biedt jaarlijks een beleidsplan aan het AB aan met daarin onder meer het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan het AB. Artikel 13. De inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010. Artikel 14. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW / IOAZ.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van het ISWI van 30 september 2010.
de secretaris,
de voorzitter,
J. Mulders
H.J. Rijks
5
Algemene toelichting De Wet bundeling van uikeringen inkomensvoorziening aan gemeenten is met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden. Met deze nieuwe wet worden de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, alsmede de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gebundeld met het inkomensdeel voor de Wet werk en bijstand (WWB). Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgt de gemeente één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ en (gedeeltelijk) het Bbz. De financieringssystematiek van de IOAW, de IOAZ en het Bbz is eveneens gewijzigd. De IOAW, de IOAZ en het Bbz kenden tot 1 januari 2010 een financieringssystematiek van 75% declaratie en 25% eigen budget. Het gecombineerde declaratie- en budgetsysteem voor deze uitkeringen is vervangen door een systeem van volledige budgetfinanciering, zoals al eerder ingevoerd voor het WWB-inkomensdeel. Bij het systeem van volledige budgetfinanciering past dat administratieve eisen worden afgeschaft en verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden. Ook de verplichting om in het kader van de IOAW en de IOAZ bij bepaalde overtredingen met toepassing van het (rijks) Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ een maatregel op te leggen is omgezet in een bevoegdheid en de bestuurlijke boete in de IOAW en de IOAZ is komen te vervallen. Wel is in artikel 35, met inachtneming van het bepaalde in artikel 20 van zowel de IOAW als de IOAZ, de verplichting opgenomen voor de gemeenteraad (Algemeen Bestuur) om bij verordening regels te stellen met betrekking tot maatregelen. Wat betreft de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling voorziet de Reïntegtratieverordening Wet Werk en Bijstand ISWI.
Artikelgewijze toelichting Artikel 1. Begripsomschrijving De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Artikel 2. Het opleggen van een maatregel Eerste lid De IOAW / IOAZ verbindt aan het recht op een uitkering de volgende verplichtingen: - naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; - als werkzoekende geregistreerd staan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; - algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; - nalaten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert; - gebruik maken van een door het college (Dagelijks Bestuur) aangeboden voorziening,
6
waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De informatieplicht (artikel 13, lid 1). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college (Dagelijks Bestuur) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededelingen te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De medewerkingsplicht (artikel 13, lid 2). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college (Dagelijks Bestuur) de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals het toestaan van een huisbezoek of het meewerken aan een psychologisch onderzoek. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (Dagelijks Bestuur) (artikel 30c, lid 2 en lid 3 Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering. Tweede lid In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de grondslag. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college (Dagelijks Bestuur) dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college (Dagelijks Bestuur) bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college (Dagelijks Bestuur) bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: •
Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.
•
Stap 2: vaststellen van de (mate van) verwijtbaarheid.
•
Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: •
bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;
7
•
sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;
•
bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3. De berekeningsgrondslag Eerste lid In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de grondslag. Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel Eerste lid Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder lid 1 geregeld dat door het college (Dagelijks Bestuur) geen maatregel wordt opgelegd voor een gedraging die langer dan één jaar vóór de constatering heeft plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar is verdedigbaar gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen. Tweede lid Hierin wordt geregeld dat het college (Dagelijks Bestuur) kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Derde lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college (Dagelijks Bestuur) afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak Tweede en derde lid Er is in principe voor gekozen geen maatregel op te leggen met terugwerkende kracht. Bij het niet (volledig) kunnen effectueren van de maatregel omdat de uitkeringverstrekking is beëindigd, blijft de maatregel echter staan gedurende een periode van één jaar, te rekenen vanaf het moment van beëindiging van de bijstand. Hierdoor kan de eerder opgelegde maatregel een preventief effect hebben op hernieuwde instroom.
8
Een maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd indien sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht met gevolgen voor de uitkering (artikel 9 van de verordening). Indien in deze situatie het recht op uitkering wordt herzien of ingetrokken wordt tevens de maatregel geeffectueerd. Daarnaast kan een maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd wanneer de uitkering nog niet (volledig) aan belanghebbende is uitbetaald. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien bij de inzet van een uitkering, na afronding van het ambtelijk onderzoek, komt vast te staan dat de afhankelijkheid van de uitkering is te wijten aan eigen gedrag. Uiteraard moet rekening gehouden worden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarbij met name voldaan moet zijn aan het kenbaarheidsvereiste. Het moet een belanghebbende vooraf voldoende kenbaar zijn dat zijn gedrag tot een maatregel lijdt. Vierde lid Bij hervatting van de bijstand beoordeelt het college (Dagelijks Bestuur) of de nog openstaande (restant) maatregel alsnog geheel of gedeeltelijk wordt geeffectueerd. Bij deze marginele beoordeling kan onder meer worden betrokken; de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, de (eventuele) aanwezigheid van een dringende reden en de vraag of betrokkene nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Zo zal het alsnog effectueren van een maatregel voor het niet ingeschreven staan als werkzoekend bij hervatting van de uitkering na 3 maanden, in de regel, niet effectief meer zijn. Een nog openstaande maatregel van drie maanden wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid kàn gelet op het doel van deze maatregel nog wel effectief zijn. Opgemerkt wordt dat er sprake moet zijn van een nieuw besluit, waartegen de belanghebbende bezwaar kan aantekenen. Artikel 7. Indeling in categorieën De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De eerste categorie, onderdeel 1, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te doen blijven. Deze verplichting geldt in ieder geval voor klanten door het ISWI ingedeeld in categorie 1 en 2. Zij hebben redelijk tot goede kansen voor directe toegang tot de arbeidsmarkt. Voor categorie 3 en 4 klanten is de directe toetreding minder snel aan de orde. Hier volstaat de mogelijkheid voor niet inschrijving / verlenging een maatregel op te leggen. Bepalend is de categorie waarin de klant door het ISWI is ingedeeld. Daarnaast is in deze categorie specifiek de verplichting opgenomen mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling. Hieronder valt bijvoorbeeld het voldoen aan een oproep te verschijnen. In de tweede categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingenten ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. De derde categorie betreft het niet aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
9
Artikel 8. De hoogte en duur van de maatregel Eerste lid Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De hoogte van de percentages is vastgesteld aan de hand van de uitgangspunten dat het opleggen van de maatregel effectief moet zijn (de maatregel moet de beoogde gedragsverandering bewerkstelligen) en de maatregel, gelet op de gedraging, voldoet aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid. Tweede lid Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest voor een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene. Artikel 9. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering In artikel 13 lid 1 is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. Onverwijld betekent bij het ISWI dat belanghebbende binnen 5 werkdagen nadat zich een wijziging voordoet, hiervan melding doet middels het inleveren van een mutatieformulier. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag; de netto ten onrechte verleende uitkering. De hoogte van het benadelingsbedrag bepaalt vervolgens de hoogte van de maatregel. De hoogste kortingscategorie bedraagt 100% gedurende twee maanden. Dit is het geval bij een benadelingsbedrag van tenminste € 10.000,-. In principe moet in deze situatie aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Wordt door het Openbaar Ministerie niet tot strafrechtelijke vervolging overgegaan of wordt geen aangifte gedaan, dan bedraagt de maatregel voor deze gedraging 100% gedurende 2 maanden (de aangiftegrens is per 1 januari 2009 vastgesteld op € 10.000,-; Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude, Stcrt.2008, 249, p.5). Het ISWI heeft besloten bij een benadelingsbedrag grotere dan € 10.000,-- geen aangifte te doen (besluit staf van 3 november 2008). Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeeld van een nulfraude is het niet melden van vrijwilligerswerk.
10
Artikel 11. Recidive De duur van de opgelegde maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw verwijtbaar schuldig maakt aan het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Artikel 12. Het handhavingsbeleid Als uitvoering van artikel 35, lid 1 sub c biedt het Dagelijks Bestuur jaarlijks aan het Algemeen Bestuur een beleidsplan aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW / IOAZ en de te verwachten resultaten. Het Dagelijks Bestuur rapporteert over de resultaten jaarlijks aan het Algemeen Bestuur. Artikel 13. De inwerkingtreding De verordening treedt in werking per 1 juli 2010. Dit is de dag van inwerkingtreding van het (nieuwe) artikel 35. Dit artikel vormt de grondslag voor de maatregelenverordening.
27052010/fk
11