Regeling scripties en aanvraag examen Master Informatiekunde
1
1. Inleiding In deze regeling wordt aangegeven welke voorwaarden van toepassing zijn op masterscripties binnen de opleiding Informatiekunde. In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de examencommissie in de geest van deze regeling.
1.1 Begrippen In de master Informatiekunde wordt ook wel gesproken over de thesis. In deze regeling zijn de begrippen thesis en scriptie synoniem. Onder scriptie wordt een voor de opleiding afsluitend examenonderdeel bedoeld zoals gedefinieerd in het OER deel A, artikel 2 Ma IK: Master Informatiekunde Ma IK HCM: Master Informatiekunde, programma Human Centered Multimedia Ma IK BIS: Master Informatiekunde, programma Business Information Systems OER: het onderwijs- en examenreglement van de opleiding, bestaande uit een algemeen deel voor de volledige faculteit FNWI (deel A) en een specifiek deel (deel B) voor de Ma IK Afstudeercommissie: de commissie waarvoor de student zijn/haar scriptie verdedigt op het examen. 2 Wat verstaan we onder een masterscriptie? Een masterscriptie dient aan het einde van de masteropleiding te worden geschreven over een door de mastercoördinator goedgekeurd onderwerp binnen de opleiding. Het onderwerp van de masterscriptie dient aan te sluiten bij een relevant vakgebied van het door de student gekozen studieprogramma, bij voorkeur bij een behaald mastervak. Indien het onderwerp van de masterscriptie niet aansluit bij een behaald mastervak, dient het kwalitatief ten minste aan te sluiten bij het niveau van mastervakken en relevant te zijn binnen het opleidingsprogramma. De masterscriptie is in principe een individueel werkstuk. Hiervan kan alleen worden afgeweken na schriftelijke toestemming van de examencommissie voorafgaande aan de aanvang van het scriptietraject.
Door de inter-disciplinaire aard van de opleiding Informatiekunde kan de aard van de masterscriptie verschillen. De meest gebruikelijke zijn: • • • • •
een empirisch onderzoek zoals gebruikelijk is in de sociale en economische wetenschappen een analyse van bestaande theorieën over een informatiekundig vraagstuk een ontwerp/prototype van een complex informatie-, kennis- of mediasysteem of nieuw algoritme daarvoor een rapportage waarin beleidsaanbevelingen aan een organisatie betreffende complexe problematiek worden gedaan die expliciet zijn gebaseerd op informatiekundige theorieën een experimentele evaluatie en/of specialisatie van een algoritme voor een specifiek applicatiedomein.
2.1 Aanvangseisen De student kan alleen beginnen met de masterscriptie als aan de volgende voorwaarden is voldaan. Het onderwerp waarop men wil afstuderen moet zijn vastgelegd in een door de begeleider goedgekeurde thesisopzet die voldoet aan de formele eisen zoals verwoord in appendix A en met een voorblad conform appendix C (BIS) of D (HCM). In de meeste gevallen zal deze thesisopzet zijn vervaardigd in het kader van het vak Thesisopzet en impliceert een voldoende voor dit vak de goedkeuring van de thesisopzet.
2
Door de formele eisen die aan deze thesisopzet worden gesteld, is er sprake van een heldere begeleidingsafspraak tussen begeleider en student. Specifieke voorwaarde voor het programma BIS: tenminste 30 ects aan vakken uit de master moet zijn afgerond waaronder de vakken RMCR en Thesisopzet. Specifieke eis voor het programma HCM: tenminste 24 ects aan vakken uit de master moet zijn afgerond waaronder het vak Onderzoeksmethoden
2.2 Inhoudelijk eisen Onder een masterscriptie wordt verstaan ‘een individuele schriftelijke vastlegging van een door de student verricht, oorspronkelijk onderzoek of ontwerp met een wetenschappelijk karakter’. Het moet gaan om een oorspronkelijk, zelfstandig werkstuk dat speciaal voor deze gelegenheid is vervaardigd en dat het creatieve gedachtegoed van de student zelf bevat. Dit wil zeggen dat de masterscriptie niet mag bestaan uit overgeschreven bronnen (internet, boeken, tijdschriften) en dat het niet elders (ander vak, andere studie, andere universiteit) reeds mag zijn ingeleverd met het doel hier studiepunten voor te ontvangen. Voor een masterscriptie geldt dat de student een eigen individuele bijdrage moet leveren, waarbij duidelijk is wat eigen inbreng is en wat ontleend is aan literatuur. Beweringen, hypothesen, beleidsaanbevelingen of ontwerpkeuzen moeten zijn onderbouwd met argumenten en/of literatuurverwijzingen. Eigen keuzes moeten op theoretische of empirische wijze zijn ondersteund. Verder gelden de algemene eisen voor de inhoud en de vormgeving van wetenschappelijke teksten zoals deze zijn te vinden in verschillende academische literatuurbronnen en appendix B.
2.3 Eisen aan omvang, taal en vormgeving De masterscriptie mag alleen in het Nederlands of het Engels worden geschreven. De voorkeur van de student bepaalt de taal. Indien student en begeleider bij aanvang van de scriptiebegeleiding een taal zijn overeengekomen, wordt hier niet van afgeweken. Combinaties van Nederlands en Engels zijn niet toegestaan (op korte citaten na). Nadere eisen aan de vormgeving staan vermeld in appendix B. Daarnaast worden specifieke eisen gesteld aan het voorblad. Het voorblad moet conform het voorbeeld uit appendix E of F zijn. Voor de Ma IK BIS geldt dat de gangbare omvang van een masterscriptie van 20 ects 45-60 pagina’s ofwel 13500-18000 woorden is, exclusief literatuurlijst en bijlagen. De thesisbegeleider kan toestaan dat van deze omvang wordt afgeweken, als hij/zij vindt dat de aard of de inhoud van de scriptie dat nodig maakt. Voor de Ma IK HCM is de omvang van de masterscriptie gesteld op 10 pagina’s conform de standaard gebruikt voor ACM en IEEE conferenties inclusief literatuurlijst, maar exclusief het voorblad, en eventueel dankwoord, of appendices.
3 Begeleiding De scriptiebegeleiding vangt niet aan zonder de aanwezigheid van een door de begeleider goedkeurde thesisopzet. Deze thesisopzet dient een eenduidige planning te bevatten. De periode in deze planning tussen de startdatum, waarop de student begint aan de scriptie en de einddatum waarop de scriptie wordt ingeleverd is niet langer dan 6 maanden voor studenten die staan ingeschreven als voltijd student en 9 maanden voor studenten die staan ingeschreven als deeltijd student. De startdatum en einddatum worden dus in de thesisopzet overeengekomen door 3
student en begeleider. De thesisopzet wordt hard copy en ingebonden ingeleverd bij de begeleider en ondertekend door begeleider en student op het voorblad (zie appendix C). Uiterlijk op de einddatum wordt de scriptie ingeleverd (eerder mag ook). Inlevering geschiedt onder vermelding van het woord eindversie op het voorblad. Na inlevering van de scriptie vervalt het recht op begeleiding. Vanaf dat moment vervult de begeleider de rol van eerste beoordelaar. 4 Beoordeling Masterscripties worden altijd beoordeeld door minstens twee docenten (de eerste en de tweede beoordelaar). Als de masterscriptie klaar is, wordt deze in tweevoud ingeleverd bij de eerste beoordelaar. De eerste beoordelaar zorgt dat ook de tweede beoordelaar de masterscriptie beoordeelt. In onderling overleg bepalen zij of de student toegang wordt verleend tot het examen, waarin de scriptie wordt verdedigd (zie verder onder verdediging). Gedurende het examen stelt de afstudeercommissie het cijfer vast, waarbij de verdediging wordt meegewogen in het oordeel. Als de masterscriptie evident onvoldoende is, wordt de student niet toegelaten tot de verdediging. De student wordt eenmalig de gelegenheid geboden de masterscriptie te verbeteren volgens de aanwijzingen van de eerste beoordelaar. De aanwijzingen van de eerste beoordelaar worden mondeling uiteengezet in een gesprek. De student maakt van dit gesprek een verslag en stuurt dit binnen een week naar de begeleider. Onderdeel van dit verslag is de expliciete vaststelling van de einddatum waarop de verbeterde versie uiterlijk moet zijn ingeleverd. De student heeft gedurende de periode waarin verbeteringen worden doorgevoerd geen recht op begeleiding. Te laat ingeleverde scripties worden als onvoldoende beschouwd (de inleverdatum wordt op het voorblad van de scriptie vermeld). De maximale periode die de student de tijd krijgt om een onvoldoende scriptie te verbeteren is: • 14 weken voor een student die staat ingeschreven als voltijd student • 21 weken voor een student die staat ingeschreven als deeltijd student Indien de verbeterde versie wederom onvoldoende is, moet de student in een nieuw onderwerp en onder begeleiding van een andere begeleider een nieuwe scriptie schrijven. Het gehele proces begint dan dus opnieuw, uiteraard onder de voorwaarden zoals verwoord in deze regeling. Als de beoordelaars besluiten tot toelating tot de verdediging, vervaardigt de student ten minste zeven ingebonden versie van de scriptie, waarvan er drie worden gedistribueerd naar de leden van de afstudeercommissie. Een van de ingebonden versie moet ondertekend worden ingeleverd bij het onderwijsbureau als bewijs dat de scriptie is afgerond en de student is toegelaten door de beoordelaars tot de verdediging. Beide beoordelaars moeten daartoe op de titelpagina van de masterscriptie hun handtekening plaatsen. Voor het beoordelen van masterscripties geldt een vaste termijn van officieel 28 dagen conform het Studentenstatuut van de UvA. Er wordt ook wel gesproken over 20 werkdagen als termijn, wat per saldo op hetzelfde neerkomt. De eerste beoordelaar moet de student binnen uiterlijk vier weken na ontvangst van de masterscriptie laten weten of deze is toegelaten tot het examen. In de maanden juli en augustus moet rekening gehouden worden met een langere termijn, vanwege de vakanties.
4.1 Examenbevoegdheid De eerste en tweede beoordelaar moeten aan de eenheid verbonden wetenschappelijk personeel zijn. Tenminste één van de beoordelaars moet examenbevoegd zijn wat betekent dat hij/zij deel moet uitmaken van de vaste wetenschappelijke staf van een afdeling die betrokken is bij de opleiding. De dagelijkse
4
begeleider kan intern, dan wel extern zijn en dient capabel te zijn om de student te begeleiden in het onderzoek.
4.2 Fraude Onder fraude verstaan we gedrag of nalatigheid zoals bedoeld in deel A van het OER onder artikel 21. Bij de scriptie ligt met name plagiaat als vorm van fraude op de loer, dat wil zeggen het overnemen van schriftelijke bronnen op een onjuiste manier (bijvoorbeeld: zonder bronvermelding, of te veel uit dezelfde bron, of letterlijk overgenomen zonder dat het een citaat is). Indien sprake is van plagiaat of andere vormen van fraude dan wordt de Examencommissie Informatiekunde ingeschakeld, zoals bedoeld in deel A van het OER, artikel 21. Deze bepaalt welke sanctie aan de student wordt opgelegd. Onder docenten Informatiekunde is het gebruik van systemen die digitaal nagaan of schriftelijke werkstukken van studenten overlap vertonen met documenten op het internet, in opkomst, zoals bijvoorbeeld Urkund (www.urkund.com). Met behulp van dergelijke systemen beoordeelt de docent of er sprake is van fraude en besluit hij/zij zo nodig tot verdere acties. Indien de scriptiebegeleider of examencommissie de student verzoekt om de scriptie digitaal aan te leveren in een gangbaar formaat, is de student verplicht aan dit verzoek gehoor te geven. 5 Verdediging en examen De student heeft toegang tot het examen als alle onderdelen van de studie zijn afgerond met een voldoende en de eerste en tweede beoordelaar de student hebben toegelaten tot de verdediging van zijn scriptie. De student draagt zorg voor het in gang zetten van de procedures rond het examen (zie www.student.uva.nl/ik). Het examen bestaat uit vier onderdelen die tezamen maximaal 60 minuten in beslag nemen: • Een presentatie van de student over de doelstelling, vraagstelling, belangrijkste resultaten en conclusies van de scriptie (max. 15 minuten). • Verdediging van de scriptie ten overstaan van de afstudeercommissie bestaande uit minimaal drie leden van de examencommissie. De begeleider/eerste beoordelaar neemt altijd zitting in deze commissie. In de regel zal ook de tweede beoordelaar deel uitmaken van deze commissie. De verdediging duurt 30 minuten. • Beraadslaging van de afstudeercommissie over het cijfer (5 minuten) • Uitreiking van het cijfer, korte verantwoording van het oordeel en indien de scriptie voldoende is: uitreiking van de bul voor de master opleiding en korte gelegenheid voor felicitaties (10 minuten). Het examen is openbaar en wordt in de regel bezocht door naaste familieleden, enkele vrienden, kennissen en studiegenoten. Indien de student meer dan 15 mensen verwacht wordt hem/haar verzocht dit door te geven aan het Onderwijsbureau zodat daar bij de bespreking van zalen rekening mee kan worden gehouden. Indien één van de leden van de afstudeercommissie van mening is dat de scriptie onvoldoende is, moet dat uiterlijk 5 werkdagen voor de afstudeerdatum gemeld worden aan de eerste beoordelaar en de examencommissie. 5 Regels voor het bewaren van masterscripties 5
Van iedere masterscriptie die wordt geschreven binnen de Informatiekunde wordt een exemplaar opgenomen in de bibliotheek. De masterscriptie is dus in principe openbaar.
5.1 Opschorting van de openbaarheid Als de student van mening is dat bepaalde gegevens die hij gebruikt in de masterscriptie vertrouwelijk dienen te blijven, moet hij een verzoek doen om opschorting van de openbaarheid bij de Examencommissie. De student kan opteren voor één van de volgende drie mogelijkheden: een beperkte vertrouwelijkheid (tot maximaal drie jaar) of een uitbreiding hiervan (tot maximaal zes jaar, echter slechts in uitzonderlijke gevallen), of een parallel versie van de scriptie, d.w.z. een scriptie waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn verwijderd of anderszins zijn geanonimiseerd. In alle gevallen geldt dat goedkeuring door de Examencommissie is vereist. Het verzoek moet schriftelijk en goed gemotiveerd worden gedaan en mede ondertekend zijn door de eerste beoordelaar. De student behoort het verzoek in te dienen zodra hem bekend is dat de te gebruiken gegevens vertrouwelijk zijn, doch uiterlijk 4 weken voor de verdediging van de scriptie. Als een masterscriptie (met verleende toestemming van de Examencommissie) vertrouwelijk is, dan wordt de masterscriptie opgeslagen in de bibliotheek, maar kan deze voor de overeengekomen termijn niet worden ingezien. De masterscriptie kan in dat geval alleen worden ingezien door de schrijver, de scriptiebeoordelaars of de voorzitter van de Examencommissie. Desgevraagd mogen de vertrouwelijke scripties ook worden ingezien door externe visitatiecommissies of accreditatieorganen, die landelijk de kwaliteit van het onderwijs beoordelen.
6. Bezwaar en beroep In geval van een conflict is het de student aan te raden eerst zelf door middel van een gesprek met de begeleider te proberen het probleem op te lossen voordat het formele traject wordt gevolgd. In tweede instantie kan de student zich wenden tot de voorzitter van de afdeling waar de docent werkzaam is; deze wordt geacht te bemiddelen. Als dit geen bevredigende oplossing biedt, kan de student terecht bij de Examencommissie van de opleiding door schriftelijk het probleem voor te leggen. Deze stuurt binnen uiterlijk vier weken een antwoord. In laatste instantie kan hij/zij zich wenden tot het College van Beroep voor de Examens (COBEX) van de UvA. Studenten kunnen ook altijd terecht bij de studieadviseur.
7. Verantwoording De terminologie in deze regeling sluit aan bij gangbare terminologie zoals deze is te vinden in standaardwerken op het gebied van scripties en onderzoek. De student wordt aangeraden deze standaardwerken te raadplegen gedurende de vervaardiging van de scriptie en aanwijzingen daaromtrent van de begeleider op te volgen. Hieronder treft u enkele van deze standaardwerken (maar er bestaan er zeker meer). Eco, U. (2002), Hoe schrijf ik een scriptie? Utrecht: Het Spectrum (Aula Pocket). Gerritsen, S. (1998), Schrijfgids voor economen, Bussum: Uitgeverij Coutinho Lamers, H.A.J.M (1994), Hoe schrijf ik een wetenschappelijke tekst? Een handleiding om scripties, onderzoeks-verslagen, dissertaties en literatuurrapporten te schrijven. Bussum: Coutinho 6
Mirande, M.J.A. en E. Wardenaar (1997), Scriptieproblemen. Groningen: Wolters-Noordhoff Renkema, J. (1995), Schrijfwijzer, Den Haag: SDU Uitgeverij Verschuren, P.J.M. and Doorewaard, H. (1998), Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Lemma.
7
Appendix A. Bestanddelen van de thesisopzet De thesisopzet bestaat (ten minste) uit: 1. Titelpagina (zie appendix C of D) 2. Een korte visie op het onderwerp. Dit vraagt om een overzicht van de belangrijkste literatuur. 3. Probleemstelling 3.1. doelstelling 3.2. vraagstelling 3.3. relevantie van het onderzoek 3.4. de aanleiding tot het onderzoek 3.5. definitie van de belangrijkste begrippen (afbakening) 4. Business case (optioneel, in geval van een onderzoek in opdracht van een bedrijf) 5. Type onderzoek. 6. Onderzoeksmodel. 7. Onderzoeksmethode. 8. Beoogd onderzoeksmateriaal. 9. Plan van aanpak. 10. Beoogde inhoudsopgave van het eindrapport (hoofdstukindeling en eventueel paragraafindeling). 11. Aansluiting bij vakken uit de studie 12. Beoogde samenstelling van de afstudeercommissie. Indien de aard van het afstudeeronderzoek daartoe aanleiding geeft, kan de begeleider de student aanwijzingen geven om van bovenstaande indeling af te wijken. Het is aan de student om dergelijke afwijkingen te beargumenteren in zijn thesisopzet.
8
Appendix B, Basale inhoudelijke eisen Het is niet mogelijk om in een beperkt aantal pagina's een volledig overzicht te geven van een problematiek waarover boekenplanken vol zijn geschreven. Wat nu volgt vormt derhalve een indicatie. Bovendien kunnen op basis van de aard van het afstudeerwerk andere of aanvullende eisen worden gesteld door de begeleider of kunnen accenten verschillend worden gelegd. Probleemstelling Duidelijk moet zijn wat het doel van de scriptie is: welk onderwerp behandeld wordt en waarom het de moeite waard is dit te behandelen. De probleemstelling moet duidelijk in verband staan met het doel van de scriptie en helder geformuleerd zijn. De probleemstelling vormt een nadere precisering van het onderwerp; zij geeft aan wat men vervolgens gaat behandelen. In het algemeen bestaat de probleemstelling uit een hoofdvraag en een reeks daarvan afgeleide subvragen. Deze vragen moeten zodanig zijn gesteld dat beantwoording in het kader van de scriptie mogelijk is. Speciale aandacht moet worden besteed aan enerzijds de afbakening van onderwerp en probleemstelling, anderzijds het ruimere kader waarin deze moeten worden geplaatst. Daartoe is het van belang zich goed te informeren over onderzoek dat al over het gekozen onderwerp (of een soortgelijk of aanverwant onderwerp) gedaan is, onder meer te vinden in de recente jaargangen van de belangrijkste wetenschappelijke tijdschriften en internationale conferenties. Uit de scriptie moet duidelijk worden hoe het eigen onderzoek zich verhoudt tot de resultaten van reeds verricht onderzoek. Het gebruik van theorie De auteur dient er blijk van te geven op de hoogte te zijn van de belangrijkste theorieën die op het onderwerp van de scriptie betrekking hebben. Theorieën kunnen worden gebruikt om: a) De probleemstelling te bepalen. b) De probleemstelling in een meer abstract kader te plaatsen. c) Een omschrijving van de centrale begrippen in hun onderlinge samenhang te geven. d) Het onderzoeksmateriaal te ordenen/selecteren. e) De resultaten van het onderzoek te interpreteren. f) Conclusies te trekken. In alle gevallen dienen theorieën helder en met inzicht te worden weergegeven en theoretische keuzen te worden verantwoord. De kwaliteit van het onderzoek De scriptie berust altijd op onderzoek in de ruime zin van het woord. In het geval van scripties met een sterk theoretisch/analytisch karakter is het onderzoek doorgaans beperkt tot literatuurstudie. Er worden in dat geval relatief hoge eisen gesteld aan de grondigheid en originaliteit van de studie en de zorgvuldigheid en creativiteit waarmee de literatuur is verwerkt tot nieuwe inzichten. Ook in dit geval is het van belang na te gaan op welke wijze de behandelde theorieën in empirisch onderzoek zijn gebruikt (ter toetsing of anderszins) of kunnen worden gebruikt. De meeste scripties berusten - mede - op eigen empirisch onderzoek, in de vorm van een case studie, vraaggesprekken, een enquête, observatie, ontwerp of experiment (of een combinatie 9
hiervan). In het empirisch gedeelte van het onderzoek wordt zorgvuldig aandacht besteed aan: • De vertaling van theoretische inzichten en begrippen in onderzoeksstappen (operationalisering van begrippen, problemen van validiteit en betrouwbaarheid). • De aard van het empirisch materiaal (definiëring en afbakening van de onderzoekspopulatie, selectie van cases, representativiteit van de gegevens, de karakteristieken van de dataverzameling). • De aard van de onderzoekstechnieken. Hierbij gemaakte keuzes dienen zo goed mogelijk te worden verantwoord. Conclusies Na weergave en analyse van de resultaten van het onderzoek volgen conclusies, waarin de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd worden door ze te betrekken op de probleemstelling en te verbinden met de gebruikte theorie. De in de probleemstelling gestelde vragen worden expliciet beantwoord. Indien hypothesen gesteld zijn, wordt aangegeven in hoeverre de onderzoeksresultaten deze bevestigen dan wel weerleggen en waarom. Tevens wordt ingegaan op de volgende vragen. • In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten generaliseerbaar naar andere gevallen dan de onderzochte? • Welk licht werpen de onderzoeksresultaten op de theorie? • Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot de bevindingen en conclusies van andere auteurs? Waarin stemmen de resultaten overeen, waarin verschillen zij, en hoe is dat te verklaren of te beargumenteren? • Wat heeft het eigen onderzoek toegevoegd aan de kennis over het betreffende onderwerp? Afhankelijk van de aard van de scriptie zal de conclusie ook vaak een antwoord op (een van de) volgende vragen: • Wat zegt het onderzoek over de adequaatheid van de gevolgde methoden en de keuze van het empirisch materiaal? Zijn hier methodologische aanbevelingen voor toekomstig onderzoek aan te ontlenen? Hoe zou men het in het vervolg beter (kunnen) doen? • Welke beleidsaanbevelingen kunnen op grond van het onderzoek worden gedaan? • Welke voorspellingen kunnen op grond van het onderzoek worden gedaan? Rapportage Wat betreft de eisen die aan de rapportage worden gesteld, kunnen de volgende aspecten worden onderscheiden: 1. opbouw van het betoog, 2. indeling van de scriptie, 3. stilistische kwaliteiten, 4. uiterlijke verzorging, en 5. omvang van de scriptie. Gestreefd dient te worden naar een systematisch opgebouwd betoog. Probleemstelling, theorie en empirische gegevens moeten duidelijk op elkaar aansluiten. De scriptie dient een heldere argumentatielijn te bevatten, met expliciete denkstappen en duidelijke overgangen van hoofdstuk naar hoofdstuk en paragraaf naar paragraaf. Conclusies dienen voort te vloeien uit het daaraan voorafgaande betoog. 10
De helderheid van het betoog wordt bevorderd door een goede indeling in hoofdstukken en paragrafen. Scripties binnen de Ma IK BIS bevatten in elk geval het volgende. • Een titelpagina • Een management samenvatting (2-3 pagina's) • Een opsomming van sleutelwoorden, zoals deze ook in de geraadpleegde literatuur worden gebruikt • Een inhoudsopgave. • Een inleiding met daarin het doel en onderwerp van de scriptie en de probleemstelling • Een weergave en verantwoording van de gevolgde werkwijze/ methode • Een weergave en verantwoording van de gehanteerde theorie(ën) en inkadering van het werk in bestaande inzichten. • Een weergave van de onderzoeksresultaten en de analyse daarvan. • Een conclusie waarin de onderzoeksresultaten worden samengevat en theoretisch geïnterpreteerd, de vragen van de probleemstelling worden beantwoord en (eventueel) aanbevelingen en/of voorspellingen worden gedaan. • Literatuur- en bronverwijzingen. • Optioneel: o dankwoord o bijlagen. Scripties binnen de Ma IK HCM bevatten in elk geval het volgende. • Een titelpagina • Een abstract (1/4 pagina) • Een inleiding met daarin het doel en onderwerp van de scriptie en de probleemstelling • Een weergave en verantwoording van de gevolgde werkwijze/ methode • Een weergave en verantwoording van de gehanteerde theorie(ën) en inkadering van het werk in bestaande inzichten. • Een weergave van de onderzoeksresultaten en de analyse daarvan. • Een conclusie waarin de onderzoeksresultaten worden samengevat en theoretisch geïnterpreteerd, de vragen van de probleemstelling worden beantwoord en (eventueel) aanbevelingen en/of voorspellingen worden gedaan. • Literatuur- en bronverwijzingen. • Optioneel: o dankwoord o bijlagen. De scriptie dient in goed Nederlands of Engels te zijn geschreven. De taal wordt door de student gekozen. Een goede alinea-indeling bevordert de leesbaarheid en overzichtelijkheid van het betoog. Zinnen moeten grammaticaal correct zijn en goed op elkaar aansluiten. Overbodige herhalingen en niet ter zake doende uitweidingen moeten worden vermeden. Vakjargon kan zinvol en zelfs noodzakelijk zijn, maar alleen als het ten dienste staat van de inhoud en als het wordt toegelicht in de scriptie. Streef er naar een zelfstandig betoog in een eigen stijl op te zetten. 11
Tot de vereisten van de uiterlijke verzorging behoren: • een goed leesbare, functionele èn consequente layout • paginanummering • consequente typografie met betrekking tot hoofdstuk- en paragraaftitels • het ontbreken van spel- en typefouten • een correcte interpunctie • functioneel gebruik van schema's, tabellen en grafieken waarnaar in de tekst wordt verwezen • functioneel gebruik van opsommingen. Verwijzing naar literatuur en het opstellen van referentielijsten bestaat in verschillende stijlen. Sluit aan bij de stijl die gangbaar gehanteerd wordt in het onderzoeksveld waar de scriptie betrekking op heeft. De meest eenvoudige en veel gebruikte manier van verwijzen is het tussen haakjes vermelden van de naam van de auteur(s) van het artikel of boek waaraan men iets ontleend heeft, gevolgd door het jaar van uitgave, eventueel gevolgd door een dubbele punt met de bijbehorende paginanummers. Bijvoorbeeld: (Worring 1997: 247-251). In de literatuurlijst is dan de volledige titelbeschrijving te vinden. Maakt men van meer publicaties van één auteur in hetzelfde jaar gebruik, dan moet men verwijzen door achter het jaartal nog een specificerende letter (a, b enz.) te zetten. In de literatuurlijst wordt dan dezelfde specificatie gebruikt. Bij meer dan twee auteurs kan men volstaan met het noemen van de eerste, gevolgd door 'e.a.'. Bijvoorbeeld (Huizing en de Vries 1989: 53-85). Verwijzen met vermelding van paginanummers is in elk geval geboden wanneer men een of meer zinnen letterlijk overneemt. Dit citeren wordt aangegeven door middel van het plaatsen van aanhalingstekens. Ook wanneer men niet letterlijk citeert, maar gedachten, inzichten of begrippen van een of meer auteurs overneemt, dient naar hen te worden verwezen. De literatuurlijst bevat de aangehaalde werken, alfabetisch gerangschikt volgens de achternaam van de (eerste) auteur. Voor de HCM wordt de standaard gebruikt zoals die voor ACM en IEEE proceedings gelden namelijk een nummer in blokhaken bijv [1]. De titelbeschrijving van een boek omvat: de naam of namen van de auteur(s) (titulatuur blijft achterwege), jaar van uitgave, de volledige titel (cursief), plaats van uitgave en de uitgever. Van tijdschriftartikelen vermeldt men de auteur(s), het jaar, de titel van het artikel, de naam van het tijdschrift ( cursief), de jaargang en de pagina's. Aangehaalde artikelen uit bundels en boeken onder redactie worden afzonderlijk in de literatuurlijst opgenomen, met vermelding van de auteur(s), het jaar van uitgave, de titel van het artikel, de redacteur(en) van de bundel, de titel van de bundel (cursief), de plaats van uitgave en de uitgever. Online publicaties: zoveel mogelijk verwijzing op dezelfde wijze als naar een hard copy (dus auteur, titel jaartal et cetera), met daarnaast het adres van de website en de laatst geraadpleegde datum. 12
13
Appendix C, standaard titelpagina/voorblad Thesisopzet Ma IK BIS
< Titel >
Thesisopzet Master Informatiekunde Programma Business Information Systems
Universiteit van Amsterdam Faculteit Natuurkunde, Wiskunde en Informatica en Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afdeling Business Studies Sectie Informatiemanagement
< inleverdatum > Begeleider: < naam begeleider >
< facultatief: ruimte om ‘op te leuken’>
Handtekening docent (voor akkoord planning en voldoende cijfer):
Handtekening student (voor akkoord planning en voor kennisname regeling scripties en aanvraag examen Master Informatiekunde): 14
Appendix D, standaard titelpagina/voorblad Thesisopzet Ma IK HCM
< Titel >
Thesisopzet Master Informatiekunde Programma Human Centered Multimedia
Universiteit van Amsterdam Faculteit Natuurkunde, Wiskunde en Informatica
< inleverdatum > Begeleider: < naam begeleider >
< facultatief: ruimte om ‘op te leuken’>
Handtekening docent (voor akkoord planning en voldoende cijfer):
Handtekening student (voor akkoord planning en voor kennisname regeling scripties en aanvraag examen Master Informatiekunde):
15
Appendix E, standaard titelpagina/voorblad Thesis Ma IK BIS
< Titel >
Thesis Master Informatiekunde Programma Business Information Systems
Universiteit van Amsterdam Faculteit Natuurkunde, Wiskunde en Informatica en Faculteit Economie en Bedrijfskunde
< facultatief: ruimte om ‘op te leuken’>
< inleverdatum > Begeleider: < naam begeleider >
< Naam begeleider/eerste beoordelaar >, handtekening: < Naam tweede beoordelaar >, handtekening: 16
Appendix F, standaard titelpagina/voorblad Thesis Ma IK HCM
< Titel >
Thesis Master Informatiekunde Programma Human Centered Multimedia
Universiteit van Amsterdam Faculteit Natuurkunde, Wiskunde en Informatica
< facultatief: ruimte om ‘op te leuken’>
< inleverdatum > Begeleider: < naam begeleider >
< Naam begeleider/eerste beoordelaar >, handtekening: < Naam tweede beoordelaar >, handtekening:
17