Recht in de roos Werken rond kinderrechten in de derde graad van het lager onderwijs
Deel 1: kinderrechten en kinderrechteneducatie
COLOFON Auteur Gerrit Maris
Werkten hieraan mee Vrijwilligers, onder wie Benny, Hendrine, Leen, Lieselot, Lotte, Maarten, Monik, Olivier,… Stagiairs: Katie, Lobke, Lynn, Stien,...
Coördinatie Wim Taelman
Verantwoordelijke uitgever vormen vzw – expertisecentrum mensenrechten- en kinderrechteneducatie Vlaanderen Patriottenstraat 27 2600 Antwerpen Tel. 03 293 82 15 – fax 02 611 75 18 E-mail
[email protected] www.vormen.org
ISBN 90-77058-40-4 D/2008/9259/19 2008, VORMEN vzw
Met de steun van de provincie Vlaams-Brabant
INHOUD Deel 1 Kinderrechten: een inhoud, een opdracht _________________________________________________4 1
Waarom mensenrechten? Waarom kinderrechten? Waarom ‘Recht-in-de-roos’? _________________4
2
Kinderrechteneducatie: een overzicht ____________________________________________________5
3
Kinderrechteneducatie op school: een praktijkvisie _________________________________________6
3.1
Onze praktijkvisie: ‘vijf sporen’, ‘ik-jij-wij’ en ‘alle kinderrechten’ ______________________________6
3.1.1
‘Vijf sporen’ _______________________________________________________________________________ 6
3.1.2
De ‘ik-jij-wij’ benadering van kinderrechten _____________________________________________________ 6
3.1.3
‘Alle kinderrechten’ komen aan bod ___________________________________________________________ 6
3.2
‘Vijf sporen’, verder uitgelegd ___________________________________________________________7
3.3
De ‘ik/jij/wij’ benadering, verder uitgelegd ________________________________________________8
3.4
‘Alle kinderrechten’, verder uitgelegd ____________________________________________________8
3.5
Kinderrechten en kinderrechtenhoudingen ________________________________________________8
4
Waar komen mensenrechten vandaan? Waar komen kinderrechten vandaan? ___________________9
5
Welke kinderrechten zijn er? _________________________________________________________ 10
6
Kinderrechten: drie soorten rechten, vier basisprincipes, vier soorten verplichtingen ____________ 12
7
Kinderrechten, een simpele boodschap? ________________________________________________ 13
8
De kinderrechten op school toepassen, wat betekent dat? _________________________________ 14
9
Een kinderrechtenklimaat in onze school ________________________________________________ 15
10
Een kinderrechtenklimaat in mijn klas. _________________________________________________ 18
Bijlage 1: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ---------------------------------------------------------------------- 20 Bijlage 2: Toelichting bij het kinderrechtenverdrag ----------------------------------------------------------------------------------------- 36 Bijlage 3: Kinderrechten op school (uitgebreide tekst) ------------------------------------------------------------------------------------- 46 Bijlage 4: Mensenrechten en kinderrechten -------------------------------------------------------------------------------------------------- 53
Recht in de roos (deel 1) | 3
Deel 1 1
Kinderrechten: een inhoud, een opdracht Waarom mensenrechten? Waarom kinderrechten? Waarom ‘Recht-in-de-roos’?
Mensenrechten zijn in het leven geroepen om iedereen ter wereld een leven in menselijke waardigheid te bezorgen. Voor mensen onder de 18 jaar zijn daar bovenop de kinderrechten van toepassing. Zij geven meer duidelijkheid over de rechten die voor hen moeten gerealiseerd worden en over de speciale bescherming die zij moeten genieten. Met betrekking tot mensenrechten en kinderrechten heeft het onderwijs een meervoudige opdracht. Het moet deze rechten zelf toepassen en het moet de rechten mee helpen realiseren. Een belangrijk aspect van dit laatste is dat kinderen en jongeren ook over kinderrechten en mensenrechten moeten leren en dat ze tevens moeten leren bij te dragen tot een samenleving waar hun rechten en die van anderen gerespecteerd en gerealiseerd worden. de
de
Recht-in-de-roos wil daartoe aan leerkrachten van het 5 en het 6 leerjaar van het lager onderwijs (10 à 12-jarigen) de nodige inzichten en werkwijzen aanbieden. Deel 1 van deze handleiding geeft daartoe aan de leerkracht achtergrondinformatie over kinderrechten en kinderrechteneducatie. Deel 2 bevat een brede waaier aan werkvormen die in de klas en op school te gebruiken zijn. Deel 3 bevat enkele materialen die bij meerdere werkvormen kunnen gebruikt worden.
Recht in de roos (deel 1) | 4
2
Kinderrechteneducatie: een overzicht
Waarover gaat kinderrechteneducatie (KRE)? Over kinderrechten (KR)
het geheel van kinderrechten: kinderrechten zijn ondeelbaar, alle kinderrechten zijn belangrijk afzonderlijke kinderrechten: het recht op onderwijs, het recht op een privé-leven... Over kinderrechtenhoudingen Basis: respect voor menselijke waardigheid van iedereen, zichzelf inbegrepen. respect voor ieder
respect voor verschillen eigen verantwoordelijkheid gelijkheid respect natuur en hulpbronnen solidariteit
Wiens kinderrechten?(kinderrechten zijn universeel!)
van zichzelf van anderen (dichtbij en ver; onsympathiek of sympathiek) van huidige én toekomstige generaties Waar?
nabije omgeving (klas, gezin...) veraf (andere landen en volken, het Zuiden) Hoe?
speciale lesactiviteiten inspelen op wat zich voordoet in de klas bij andere inhouden en projecten aandacht gaande houden mensenrechtenklimaat op school en in de klas
Doel? Kennis/inzicht
kinderrechten: betekenis; oorsprong; toepassingen; schendingen; ... organisaties + instanties Vaardigheden
om op te komen voor KR van zichzelf en van anderen om zelf KR en KR-houdingen toe te passen Houdingen
opkomen voor KR van zichzelf en van anderen KR en KR-houdingen zelf toepassen Recht in de roos (deel 1) | 5
3
Kinderrechteneducatie op school: een praktijkvisie
3.1
Onze praktijkvisie: ‘vijf sporen’, ‘ik-jij-wij’ en ‘alle kinderrechten’
Kinderrechteneducatie voor kinderen van 10 à 12 jaar is meer dan enkele lesjes geven over bijvoorbeeld kinderarbeid. Het is een totaalaanpak waarvoor we hier enkele belangrijke componenten willen aangeven. In de volgende bladzijden leggen we ze dan verder uit.
3.1.1 ‘Vijf sporen’ Aan kinderrechteneducatie werk ik best op een geïntegreerde manier, waarbij ik de volgende vijf sporen bewandel:
Lessen over kinderrechten. Ik laat mijn leerlingen via leeractiviteiten die daar uitdrukkelijk op gericht zijn kennismaken met kinderrechten als geheel, en met de kinderrechten die zij kunnen bevatten.
Inspelen op wat zich voordoet. Ik speel in op wat zich in mijn klas/groep of daarbuiten voordoet op het vlak van kinderrechten en kinderrechtenhoudingen.
Integreren in andere inhouden en vakken. Bij vakken en activiteiten met uiteenlopende inhouden en bij het werken rond thema’s leg ik waar mogelijk het verband met kinderrechten en geef ik aandacht aan kinderrechten en kinderrechtenhoudingen.
Aandacht gaande houden. Ik zorg ervoor dat de aandacht voor kinderrechten gaande gehouden wordt, doordat ik een rode draad inbouw en/of door gelegenheden zoals de jaarlijkse dag van de kinderrechten uitdrukkelijk in de kijker te plaatsen.
Mijn eigen houding. In mijn eigen houding en lespraktijk laat ik hen de kinderrechten en de kinderrechtenhoudingen beleven: ik zorg voor een kinderrechtenvriendelijk klasklimaat.
3.1.2 De ‘ik-jij-wij’ benadering van kinderrechten Bij het aan bod brengen van kinderrechten komen de volgende aspecten in voldoende mate en op een evenwichtige manier aan bod: Ik (het kind) heb het recht op...
Jij hebt het recht op... (jij: andere kinderen, hier en elders in de wereld) Wij kunnen iets doen aan het recht op... 3.1.3 ‘Alle kinderrechten’ komen aan bod Doorheen elk schooljaar komen op voldoende wijze alle kinderrechten aan bod die voor mijn leerlingen geschikt zijn. Daardoor vermijd ik dat de beeldvorming over kinderrechten verengd wordt tot één of twee thema’s, of tot een probleem van sommige arme landen (een ver-van-mijn-bed show).
Recht in de roos (deel 1) | 6
3.2
‘Vijf sporen’, verder uitgelegd
Spoor 1: Lessen over kinderrechten Je laat de kinderen kennismaken met de kinderrechten. Daarvoor kan je werken met tekeningen die kinderrechten voorstellen, met pictogrammen en met eenvoudige omschrijvingen van de kinderrechten, zoals ‘elk kind heeft recht op spel en vrije tijd’. Afhankelijk van de ontwikkeling van de kinderen kan je hen diepgaander met de betekenis laten kennismaken. Als hulpmiddel hiervoor kan je gebruik maken van de werkvormen uit dit pakket, van de teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ en van de tekeningen. Ook vind je enkele teksten over kinderrechten die voor jezelf als achtergrondinformatie nuttig kunnen zijn.
Spoor 2: Inspelen op wat zich voordoet Dag in dag uit doen zich in de klas, op school en in de samenleving dingen voor waar we als leerkracht kunnen op inspelen. Een leerling die gepest wordt, een bericht over een vermist kind, een familie afgewezen asielzoekers die het land wordt uitgezet, een nieuwe aanpassing voor kinderen met een beperking (zoals een hellend vlak voor een kind in een rolstoel) die in gebruik wordt genomen. In het ene geval gaat het om kinderrechten die met de voeten worden getreden - of juist worden toegepast -, in het andere geval om een houding die al dan niet met kinderrechtenwaarden te rijmen is. Bij zulke gebeurtenissen kunnen we voor de kinderen het verband leggen met kinderrechten en bij hen aan kinderrechtenhoudingen werken. We maken zo van kinderrechten iets tastbaar, eerder dan een abstract begrip.
Spoor 3: Integreren in andere inhouden Kinderrechten hebben met heel veel verschillende aspecten van het dagelijks leven en met de wereld te maken. Dat geeft veel mogelijkheden om bij diverse soorten lessen, leerinhouden en activiteiten verbanden te leggen met kinderrechten. Rekenoefeningen kunnen gaan over de hoeveelheid voedsel en water dat kinderen wereldwijd ter beschikking hebben, en zo met hun recht op voedsel. In de les godsdienst of zedenleer komen godsdienst en levensovertuiging ter sprake en kan het verband gelegd worden met het recht op een eigen geloof en cultuur. Bij het werken rond thema’s hebben we nog meer mogelijkheden om aandacht te schenken aan kinderrechten. Al is het werken rond een thema ‘kinderrechten’ niet uit te sluiten, zeker niet in de 3e graad van het lager onderwijs. Toch willen we er voor pleiten om daarnaast aandacht aan kinderrechten te integreren in het werken rond een thema of bij een project, waarbij ook tal van andere facetten van het thema aan bod kunnen komen. Met andere woorden, we stellen voor om het werken rond een thema te ‘verrijken’ met de invalshoek kinderrechten.
Spoor 4: De aandacht gaande houden Sommige gelegenheden doen zich gewoon voor. Zo kan je ter gelegenheid van de jaarlijkse Kinderrechtendag op 20 november in de klas of in heel de school feestelijk aandacht geven aan de kinderrechten. Of je kan kinderrechten mee in de kijker plaatsen op de open klasdag, een grootouderdag, een open deurdag, een schoolfeest... Maar er zijn ook andere manieren denkbaar. Op een kinderrechtenmuur brengen kinderen regelmatig krantenknipsels of zelf geschreven opmerkingen of gedachten aan. En een ‘schattendoos vol kinderrechten’ is een andere werkvorm die daarvoor kan gebuikt worden: hij schept een rode draad doorheen het schooljaar waaraan je andere activiteiten rond kinderrechten kan ophangen.
Spoor 5: Mijn eigen houding en klaspraktijk Kinderen leren niet enkel kinderrechten kennen en waarderen en volgens kinderrechtenhoudingen te leven door erover te leren. Het is zeer belangrijk dat zij opgroeien in een ‘kinderrechtencultuur’, waarin zij de kinderrechten zelf ondervinden. Zo leert een kind dat respect hebben voor een verschillend geloof en cultuur belangrijk is door dit zelf te ondervinden vanwege de leerkracht.
Recht in de roos (deel 1) | 7
3.3
De ‘ik/jij/wij’ benadering, verder uitgelegd
Het kinderrechtenverdrag is er gekomen om aan te geven dat kinderen rechten hebben. Kinderen mogen zich daarvan bewust zijn. ‘Ik heb rechten’ is de eerste fundamentele boodschap die we aan de kinderen mogen en moeten geven. Daarbij is het zo dat kinderrechten aan alle kinderen toebehoren, wie die kinderen ook zijn en waar ze ook leven. Want kinderrechten zijn universeel. ‘Jij hebt rechten’ is een tweede aspect van een evenwichtige benadering. En omdat kinderrechten universeel zijn en we in een geglobaliseerde wereld leven komt het erop aan dat wij kinderrechten leren zien als rechten van alle kinderen en jongeren. Van kinderen en jongeren in de nabije omgeving én van zij die verder van ons af wonen en/of in welvaart of leefwijze sterk van ons verschillen. Het ‘wij’ aspect vult dit nog aan: ‘Wij kunnen er iets aan doen’. Wij, kinderen en volwassenen, kunnen -ieder voor zich- de rechten van de anderen respecteren. Als de rechten van anderen niet geëerbiedigd worden kunnen wij laten weten dat wij het daarmee niet eens zijn en dat wij het liever anders zouden hebben. We kunnen ook samen iets doen: opkomen voor andere kinderen opdat zij naar school kunnen gaan, opkomen voor kinderen die slecht behandeld worden, enz.
3.4
‘Alle kinderrechten’, verder uitgelegd
Alle kinderrechten zijn belangrijk. Het is dus ook belangrijk dat kinderen alle kinderrechten leren kennen. Sommige kinderrechten zijn echter abstracter dan andere. Afhankelijk van leeftijd en ontwikkeling zullen kinderen geleidelijk met meer kinderrechten kunnen kennismaken. En van de rechten waarmee ze kennismaken zullen ze geleidelijk meer kunnen begrijpen. Om dit enigszins hanteerbaar te maken hebben we alle kinderrechten samengevat in een aantal titels. Samen dekken ze zo ongeveer de hele inhoud van het kinderrechtenverdrag.
3.5
Kinderrechten en kinderrechtenhoudingen
Met kinderrechteneducatie willen we ook even verder gaan dan de rechten in hun juridische betekenis. Aan deze rechten liggen immers een aantal waarden ten grondslag die in het dagelijks leven via diverse houdingen tot uiting komen. En aan die houdingen willen we ook werken. Grondhouding: respect voor de menselijke waardigheid van eenieder, zichzelf inbegrepen.
Respect voor eenieder: het leven, de fysische en psychische integriteit, de vrijheid, de eigendom, de privacy van zichzelf en de ander...
Respect voor verschillen: in etnisch, religieus, cultureel opzicht, in opinie, geaardheid... Opnemen van de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving. Gelijke behandeling van iedereen, van man en vrouw... Vrijwaring van de rechten van de volgende generaties: voorzichtigheid in de omgang met de natuur en met de natuurlijke hulpbronnen.
Verbondenheid/solidariteit: zodat eenieder met een minimale levensstandaard en zonder vrees en verdrukking kan leven.
Recht in de roos (deel 1) | 8
4
Waar komen mensenrechten vandaan? Waar komen kinderrechten vandaan?
Er wordt wel eens gezegd dat mensenrechten nergens vandaan komen. Dat van zodra er mensen waren ook mensenrechten bestonden. Daarmee bedoelt men dat de mens enkel om het feit dat hij/zij een mens is, meteen ook rechten in verband met dat ‘mens-zijn’ heeft. De twee zijn onverbrekelijk met elkander verbonden. Mensenrechten en geloof De idee van mensenrechten is al zeer oud. Zonder dat de term zelf gebruikt werd komen ze voor in geschriften uit oude beschavingen, zoals de Babylonische, maar ook uit de latere Romeinse en Griekse beschavingen. Voorlopers van de huidige mensenrechten zijn terug te vinden in de verscheidene geloofsbelijdenissen zoals het Boeddhisme, Christendom, Hindoeïsme, Jodendom en de Islam. In die tijd waren het veeleer ‘morele rechten’, geen juridische. Deze ‘morele’ rechten kwamen de mensen toe omdat ze door dat specifieke geloof - en vaak onder bepaalde voorwaarden onder dat geloof - in het leven werden geroepen.
Lokale rechten Reeds in de 12e eeuw (Magna Charta), maar voornamelijk in de 18e eeuw vond er op het Europese continent een filosofische revolutie plaats. Die hield in dat mensenrechten uit de sfeer van het geloof werden gehaald en in de juridische wereld, waar men werkelijk van afdwingbare ‘rechten’ kan spreken, geïntroduceerd werden. Dit gebeurde door het opmaken van documenten die de mens als het ware met een beschermend pantser van rechten bekleedde, in de eerste plaats als bescherming tegen de eigen overheid. Inderdaad, de mensenrechtendocumenten die tijdens de Franse en Amerikaanse revolutie het licht zagen, waren voornamelijk een bescherming tegen onrechtmatig gedrag van de eigen nationale overheid (zoals koningen die burgers zomaar opsloten, of martelden, of geld in beslag namen) zodat men toen nog kon spreken van ‘lokale’ mensenrechten. Internationale mensenrechten De idee van ‘internationale’ mensenrechten is er gekomen nadat de wereld de gruwelen van het Nazi-Duitsland meegemaakt had. De internationale gemeenschap begreep dat enkel internationale samenwerking inzake de bescherming van mensenrechten een herhaling van de gruwelen van de tweede wereldoorlog kon afwenden. De geallieerden hervormden de Volkenbond (in 1919 opgericht) tot de Verenigde Naties. Hoofddoel: de vrede in de wereld bewaken en de mensenrechten effectief beschermen. Binnen de VN maakte men een document op, de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, die het basisdocument betreffende mensenrechten is geworden, al is ze strikt gezien niet juridisch afdwingbaar. Ze somt een hele reeks rechten op die aan ieder toebehoren en waarop door niemand inbreuk mag worden gepleegd: het recht op leven, het recht om vrij te zijn van foltering, het recht op gelijkheid voor de wet, etc... Kinderrechten Vanaf de jaren 1960 begon men te beseffen dat kinderen recht hebben op een speciale bescherming aangezien ze bijzonder kwetsbaar zijn, maar anderzijds ook dienen deel te nemen aan de samenleving en wiens mening moet gehoord worden. Om hen een betere bescherming te geven, werd in 1989 door de Verenigde Naties het ‘Verdrag inzake de Rechten van het Kind’ aangenomen. Het is de bevestiging van een evolutie waarbij het kind meer en meer als een volwaardige maatschappelijke actor beschouwd wordt. Naast het recht op bijzondere zorg en bescherming kent het verdrag aan het kind ook het recht op zelfbeschikking of participatie toe. Op 26 januari 1990 ondertekende België het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Recht in de roos (deel 1) | 9
5
Welke kinderrechten zijn er?
De kinderrechten staan opgesomd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, soms als IVRK afgekort. De eerste 41 artikelen ervan geven de eigenlijke rechten weer. Onderstaande opsomming is de samenvatting ervan die VORMEN voor educatieve doeleinden maakte. Meer uitleg vind je in de tekst van het verdrag zelf en in de tekst ‘Toelichting bij het kinderrechtenverdrag’.
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft recht op een privé-leven. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie.
In de tabel hieronder vind je in welke artikelen van het kinderrechtenverdrag deze rechten vooral staan beschreven. Kinderrecht
Artikelen verdrag
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak.
12, 13, 14
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur.
14, 17, 30
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak.
26, 27
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen.
15
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming.
6(1), 19, 20, 22, 25, 33, 34, 35, 36
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie.
5, 6(2), 17, 18, 28, 29, 40
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd.
31
Elk kind heeft recht op zorg.
3, 18, 19, 24, 26, 27
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit.
7, 8
Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling.
2
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn.
5, 9, 10
Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap.
2, 3, 4, 23
Recht in de roos (deel 1) | 10
Elk kind heeft recht op een privé-leven.
16
Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting.
32, 36
Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting.
11, 37, 40
Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog.
38, 39
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie.
21
Recht in de roos (deel 1) | 11
6
Kinderrechten: drie soorten rechten, vier basisprincipes, vier soorten verplichtingen
Drie soorten rechten Dikwijls worden de kinderrechten in 3 categorieën ingedeeld, dikwijls ‘de 3 P’s’ genoemd (naar de Engelse termen protection, provision en participation). De beschermingsrechten Hiermee worden alle rechten bedoeld die kinderen beschermen. Kinderen moeten beschermd worden tegen uitbuiting, mishandeling, verwaarlozing. Kinderen met een handicap moeten beschermd worden. De voorzieningsrechten Deze rechten verwijzen naar zaken, diensten en voorzieningen die kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Zoals onderwijs, informatie, hulpverlening, voedsel, gezondheidszorg, huisvesting, enz. De participatierechten Het zijn rechten waarmee kinderen voor zichzelf kunnen opkomen. Ze zorgen ervoor dat ze over dingen die zij belangrijk vinden moeten kunnen meepraten en beslissen. Het gaat hier over het recht op inspraak, het recht om zich te verenigen, het recht om zijn eigen geloof te belijden, enz.
Vier basisprincipes Vier artikelen uit het verdrag zijn zo belangrijk dat ze doorheen alle andere artikelen als principes gelden.
Het verbod op discriminatie (art. 2). Iedereen is gelijk voor de wet. Het belang van het kind (art. 3). Bij alle beslissingen die een overheid neemt moeten de belangen van kinderen verzekerd zijn. Het recht op leven, overleven en ontwikkeling van het kind (art. 6). Alle landen moeten streven naar een zo goed mogelijk leven van kinderen. Het recht op participatie (art. 12). Elke minderjarige moet zijn mening kunnen uiten over dingen die hem aanbelangen en met die mening moet men ook rekening houden.
Vier soorten verplichtingen Voor een staat schept het kinderrechtenverdrag vier verschillende soorten verplichtingen.
De kinderrechten eerbiedigen. De staat mag bepaalde handelingen niet stellen: niet folteren, de vrije meningsuiting niet verbieden, enz.
De kinderrechten realiseren. De staat moet wetten maken en andere maatregelen nemen zodat er degelijk onderwijs is, zodat er water en voedsel is, zodat gezondheidszorg beschikbaar is, enz.
De kinderrechten beschermen. De staat moet wettelijke en andere maatregelen nemen opdat kinderen door niemand worden mishandeld, opdat kinderen beschermd worden tegen drugs, enz.
De kinderrechten promoten. De staat moet maatregelen nemen opdat de kinderrechten gekend en begrepen worden door ieder die er op de een of andere manier mee te maken heeft. Het onderwijs moet er aandacht aan besteden, medisch personeel moet de kinderrechten kennen om ze correct te kunnen toepassen, enz.
Recht in de roos (deel 1) | 12
7
Kinderrechten, een simpele boodschap?
Kinderrechten zijn soms zeer duidelijk. Kinderrechten zeggen soms ondubbelzinnig wat moet of niet mag. Een kind mag niet gefolterd worden, kinderen mogen onder geen beding al dan niet voor seks worden verhandeld, en zo meer.
Kinderrechten geven niet op alle vragen een helder antwoord. Kinderen mogen niet in de gevangenis, behalve als ‘uiterste maatregel’. Er moet ‘passend’ belang gehecht worden aan de mening van een kind. De privacy van een kind moet gerespecteerd worden, en dus mogen zijn/haar brieven of emails niet ongevraagd worden gelezen, behalve wanneer dat ‘rechtmatig’ gebeurt, bijvoorbeeld in het belang van het kind (zoals om het te beschermen tegen seksueel misbruik door volwassenen).
Kinderrechten staan soms in conflict met elkaar. Bij het ongevraagd openen van een brief:
Het recht op een privé-leven. Het recht op bescherming tegen seksueel misbruik. Bij kinderen in het Zuiden die bewust willen werken en bijdragen aan een minimale levensstandaard van hun gezin:
Het recht op participatie. De bescherming tegen kinderarbeid. Zo zijn er nog tal van andere voorbeelden te geven waarbij het ene recht in conflict staat met het andere, of het recht van het ene kind met hetzelfde recht van een ander kind.
Kinderrechten: ja, maar er is geen echte stok achter de deur. Staten moeten om de zes jaar verslag uitbrengen over de implementatie van de kinderrechten in hun land. Het Comité voor de Rechten van het Kind bespreekt dit verslag en formuleert conclusies en aanbevelingen. Het verslag moet publiek verkrijgbaar zijn, de conclusies en aanbevelingen zijn publiek. Niet-gouvernementele organisaties mogen hun eigen rapport indienen bij het Comité voor de Rechten van het Kind. Echte sancties zijn er niet.
Rijke landen moeten arme landen helpen. Het kinderrechtenverdrag in de praktijk omzetten is voor de armste landen gewoon niet mogelijk: zij hebben daar de economische mogelijkheden niet toe. Toch rusten ook op hen de verplichtingen van het kinderrechtenverdrag. Op enkele terreinen, zoals gezondheidszorg en onderwijs, maakt het kinderrechtenverdrag duidelijk dat ‘internationale samenwerking’ moet helpen hierbij. Ook andere mensenrechtenverdragen, zoals het VN verdrag voor economische en sociale rechten, maken van de noodzaak tot internationale samenwerking duidelijk gewag. Nergens wordt echter duidelijk gemaakt tot waar die verplichting gaat, of –anders gezegd- wanneer een land wel/niet voldoende deed in dit verband.
Recht in de roos (deel 1) | 13
8
De kinderrechten op school toepassen, wat betekent dat?
Het kinderrechtenverdrag houdt niet enkel verplichtingen in voor de staten die het verdrag ondertekenden, het houdt ook een hele opdracht in voor de school. Naast de tekst van het verdrag zelf is er een toelichtende tekst ‘General Comment 1’ van het VN Comité voor de Kinderrechten. Hieronder hebben we de belangrijkste punten voor de school bijeengezet, met vermelding van het artikel nummer uit het verdrag. Een uitgebreider beschrijving vind je in de tekst ‘Kinderrechten op school – uitgebreide tekst’. De officieel geldende teksten vind je uiteraard in het kinderrechtenverdrag zelf.
We discrimineren geen enkele leerling op basis van ras, huidskleur, godsdienst, bezit, geslacht... (art. 2). Iedere leerling mag zijn cultuur, taal of religie (art. 30) uitoefenen en denken wat hij of zij wil (art. 14). Wij staan open voor leerlingen die hun land zijn ontvlucht (art. 22) en trachten hen geschikt onderwijs te geven. Voor zover dat mogelijk is zijn gehandicapte leerlingen welkom om volwaardig onderwijs te krijgen (art. 23). Leerlingen krijgen inspraak in de zaken die hen aanbelangen (art. 12). Onze leerlingen krijgen toegang tot de beschikbare informatiekanalen die zij nodig hebben (art. 17). De leerlingen mogen zich - binnen redelijke mate - organiseren of gezamenlijke standpunten innemen (art. 15). Onze school brengt de leerlingen respect bij voor de mensenrechten (art. 29). Onze school brengt de leerlingen respect bij voor verschillen in mening en overtuiging, voor andere culturen en volken, en voor de natuurlijke omgeving (art. 29).
Wij ontwikkelen de volledige persoonlijkheid van de leerlingen (art. 29). Wij bereiden hen voor op het dragen van verantwoordelijkheid in een vrije samenleving (art. 29). Naast de tijd die leerlingen aan school moeten besteden geven wij hen de kans om te rusten en te ontspannen (art. 31).
Wij schenken aandacht aan de gezondheid en gezondheidsopvoeding van onze leerlingen (art. 24). Leerlingen die slachtoffer waren van (seksueel) geweld, uitbuiting of verwaarlozing geven wij steun (art. 39). Als school beschermen wij onze leerlingen tegen geweld, zowel fysiek als mentaal (art. 19). Onze school maakt werk van de bescherming van onze leerlingen tegen drugs (art. 33). Wij kijken op onze school toe op de naleving van de mensenrechten (art. 42).
Recht in de roos (deel 1) | 14
9
Een kinderrechtenklimaat in onze school
In de school doe je niet enkel aan kinderrechteneducatie door het in lesactiviteiten en projecten over kinderrechten te hebben. Het klimaat in de school en in de klas maakt wezenlijk deel uit van de opvoeding tot mensenrechten en burgerschap, en kan die zowel positief als negatief beïnvloeden. Een kinderrechtenklimaat is een belangrijke voorwaarde voor kinderrechteneducatie en voor kwaliteitsvol onderwijs. Wat een kinderrechtenklimaat dan wel betekent wordt in diverse documenten van de Verenigde Naties en van andere instanties gespecificeerd. In deze tekst gaat het enkel over het kinderrechtenklimaat op het niveau van de school als geheel, en niet over dat op niveau van de klas: dat vind je hierna. De tekst kan je school helpen om na te denken over hoe je school dit in werkelijkheid omzet, en om dan binnen je school te werken aan de verbeterpunten die ze belangrijkst vindt. Een zelftest op basis van onderstaande tekst kan je vinden op www.vormen.org/downloads.
Onderwijs in onze school is meer dan kennisoverdracht alleen, want…
Onderwijs verstrekken betekent voor ons veel meer dan leren lezen, rekenen en schrijven, maar ook de jongeren wapenen met levensvaardigheden;
onze school bekommert zich zowel om de sociale en emotionele als om de verstandelijke ontwikkeling; we stimuleren de jongeren om hun persoonlijkheid, talenten en fysieke bekwaamheden ten volle te ontwikkelen; we bereiden jongeren voor op een verantwoordelijk leven in de samenleving; wij voeden echt op tot vrede, tolerantie, gelijkheid van de seksen, openheid en tot verbondenheid met mensen van verschillende etnische achtergrond, nationaliteit of godsdienst;
wij hanteren onderwijsmethodes die de inbreng, het initiatief en het inzicht van de leerlingen ernstig nemen. In onze school leren kinderen en jongeren over kinderrechten en mensenrechten, want …
We brengen onze leerlingen besef van en respect voor de mensenrechten bij; we besteden daarbij aandacht aan hun eigen rechten én aan de rechten van anderen, ook wereldwijd;
wij maken onze leerlingen bewust van de nood aan universele mensenrechten en van de noodzaak om ze te beschermen;
wij bevorderen bij hen houdingen (respect, solidariteit, verantwoordelijkheid...) die overeenkomen met de mensenrechten;
wij doen aan mensenrechteneducatie voor leerlingen van alle leeftijden, op een manier die aangepast is aan hun leeftijd en eigenheid.
Onze school zorgt voor structuur op een kinderrechtenvriendelijke manier, want…
Niemand wordt vernederend behandeld of bestraft; als er dan toch gestraft wordt zijn de straffen niet irrelevant of oneerlijk en gebeurt het straffen op een onpartijdige manier;
conflicten lossen wij op een niet-gewelddadige manier op; er wordt van de leerlingen niet verwacht dat ze de regels blind naleven, maar dat ze de regels begrijpen en het nut ervan inzien;
bij het bestraffen van ongepast gedrag trachten wij ook te remediëren en niet louter repressief op te treden.
Recht in de roos (deel 1) | 15
Inspraak en democratische besluitvorming zijn voor onze school geen taboe, want…
Iedere betrokken partij wordt gehoord en iedereen heeft de kans om deel te nemen aan democratische besluitvormingsprocessen; dat geldt ook voor de leerlingen, minstens voor alle zaken die hen aanbelangen;
iedereen kan uitkomen voor zijn of haar overtuigingen en ideeën; door de schoolleiding wordt naar leerkrachten en andere medewerkers geluisterd; samenwerking en onderlinge uitwisseling van ervaringen tussen leerkrachten wordt aangemoedigd; ouders voelen zich niet buitengesloten en worden actief bij het schoolgebeuren betrokken; ouderparticipatie wordt aangemoedigd; er wordt geluisterd naar de meningen en suggesties van de leerlingen; leerlingenparticipatie wordt aangemoedigd door middel van schoolraden en/of door andere werkvormen; leerlingen kunnen hun inbreng doen in het vastleggen van het schoolreglement.
In onze school is iedereen gelijk, want…
In onze school wordt niemand gediscrimineerd op basis van sociale achtergrond, kledij, manier van leven of op een andere basis, en worden ook de leerlingen gestimuleerd om niet te discrimineren;
wij zorgen ervoor dat iedere leerling aan de schoolactiviteiten kan deelnemen en van alle voorzieningen gebruik kan maken;
aan geen enkele leerling wordt de toegang tot de school geweigerd op basis van zijn of haar ras, religieuze, etnische of sociale afkomst.
Wij zien diversiteit als een rijkdom voor onze school, want…
Wij maken onze leerlingen en leerkrachten bewust van diversiteit binnen de samenleving, zoals verschillen op het vlak van seksualiteit, godsdienst, gender, taal, ras en sociale achtergrond;
wij bevorderen het respect ten opzichte van deze verschillen; wij trachten de integratie te bevorderen door zo inclusief mogelijk aan leerlingen met een fysische, mentale of sociale beperking onderwijs aan te bieden en onze werkwijzen aan te passen zodat zij volwaardig kunnen deelnemen;
wij tonen respect voor de cultuur, taal en afkomst van de leerlingen en hun familie; wij houden rekening met leerlingen die omwille van fysische, psychische, sociale, culturele of andere factoren minder kansen hebben gehad om zich te ontwikkelen.
Wij dragen zorg voor de leefomstandigheden van de volgende generaties, want…
We brengen respect voor de natuurlijke omgeving bij; als school handelen we zelf waar mogelijk volgens de principes van duurzaamheid, door gebruik te maken van duurzame materialen en door op een milieuvriendelijke manier met materialen, energie en de natuur om te gaan;
de school houdt bij haar aankopen rekening met het ideeëngoed van eerlijke handel t.o.v. het Zuiden; de leerlingen worden milieubewust gemaakt en aangemoedigd om zich in te zetten voor het leefmilieu.
Kinderrechten zijn expliciet in het schoolbeleid verankerd, want…
Mensenrechten en kinderrechten worden expliciet opgenomen in beleidsverklaringen zoals het pedagogisch project en de teksten over visie en missie van de school, en zijn in het schoolwerkplan geconcretiseerd;
wij voeren een kinderrechtenvriendelijk beleid inzake drugs; wij hebben een gedragscode die de privacy respecteert en die geweld, seksueel misbruik, pestgedrag en lijfstraffen duidelijk afwijst; Recht in de roos (deel 1) | 16
wij voeren een beleid van non-discriminatie voor iedereen in de school; onze regels voorzien in het recht op verdediging bij bestraffing; er is duidelijkheid over de verschillende opdrachten en verantwoordelijkheden van leerlingen en leerkrachten; de school moedigt leerkrachten en andere medewerkers aan om zich bij te scholen in mensenrechteneducatie en kinderrechteneducatie en ondersteunt hen ook in het concreet toepassen ervan, onder andere door te zorgen voor de nodige materialen en middelen.
Voor onze school zijn mensenrechten en kinderrechten niet alleen woorden maar ook daden door…
er zorg voor te dragen de principes en waarden effectief toe te passen binnen de school; op te treden tegen schendingen van deze principes en waarden binnen de school; aandacht te hebben voor de toepassing ervan in de bredere samenleving, rondom de school en daarbuiten; zich waar mogelijk voor de mensenrechten in te zetten.
Recht in de roos (deel 1) | 17
10
Een kinderrechtenklimaat in mijn klas.
Een kinderrechtenklimaat is niet enkel een opdracht voor de school als geheel, maar ook voor de klas en de leerkracht. De onderstaande tekst wil dit overzichtelijk weergeven. Hij is een hulpmiddel om na te denken over hoe het er in jouw klas aan toe gaat en voor jezelf verbeterpunten aan te duiden waar je dan werk van maakt. Een zelftest op basis van onderstaande tekst kan je vinden op www.vormen.org/downloads.
Ik zorg voor structuur en orde, maar op een kindvriendelijke manier.
Ik verneder leerlingen niet; ik gebruik het evaluatiesysteem niet om discipline op te leggen; ik zorg ervoor dat de regels door eenieder gekend en begrepen zijn; ik streef ernaar dat de leerlingen het nut van de regels inzien; de leerlingen mogen over de regels hun opinie geven en suggesties doen voor aanpassing.
Als leerkracht ben ik een rolmodel voor de leerlingen en geef ik hen het goede voorbeeld.
Als leerkracht straal ik respect uit voor ieders menselijke waardigheid; ik behandel alle leerlingen gelijk en heb respect voor verschillen; ik heb respect voor de privacy van de leerlingen en hun ouders; ik voel mee met wat mijn leerlingen en andere mensen overkomt, waar ook ter wereld; ik draag zorg voor de natuur en de natuurlijke hulpbronnen; Ik treed op indien een leerling door een andere onrechtvaardig behandeld wordt of hier melding van maakt.
In mijn klas is diversiteit geen hindernis maar een rijkdom.
Ik accepteer dat sommige kinderen meer moeilijkheden hebben om de leerstof onder de knie te krijgen, en ik geef hen de nodige ondersteuning;
leerlingen met een andere afkomst worden evenwaardig behandeld; in de klas is er ruimte voor andere invalshoeken, meningen en zienswijzen; ik laat de leerlingen bewust kennis maken met andere culturen, religies, etnische achtergronden, seksualiteit, overtuigingen,… ;
ik tracht mijn leerlingen respect bij te brengen voor deze diversiteiten; in de klas gaat er voldoende aandacht naar alle leerlingen, er worden geen leerlingen uitgesloten van aandacht.
Ook mijn leerlingen komen aan het woord.
Mijn leerlingen kunnen actief deelnemen aan het lesgebeuren; ik betrek mijn leerlingen bij alle beslissingen die hen aanbelangen; hun ervaringen en inzichten worden ernstig genomen en komen in de lessen ruim aan bod; ook over de methodes die ik gebruik mogen de leerlingen hun zeg doen; ik stimuleer hun creativiteit in denken en handelen; ik laat mijn leerlingen toe fouten te maken; over taken en examens kan worden gediscussieerd; leerlingen hoeven niet bang te zijn om hun mening te geven, ook niet wanneer die indruist tegen de mijne; conflicten worden in een geest van dialoog aangepakt. Recht in de roos (deel 1) | 18
In de klas tracht ik niet alleen kennis over te dragen, maar ook kinderrechtenhoudingen.
Ik moedig de leerlingen aan om na te denken over problemen van onze wereld in verband met rechtvaardigheid, milieu, armoede, vrede, mensenrechten;
ik moedig mijn leerlingen aan om alle mensen als gelijkwaardig te zien, van welke sociale of etnische afkomst ze ook zijn en waar ze ook wonen, inbegrepen de volgende generaties;
ik moedig mijn leerlingen aan om een leven in menselijke waardigheid voor alle mensen na te streven; in de klas is er ruimte voor discussie over mensenrechten, verantwoordelijkheden, leefmilieu, gelijke kansen…
Recht in de roos (deel 1) | 19
Bijlage 1: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Preambule De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, Overwegende dat, in overeenstemming met de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de waardigheid inherent aan, alsmede van de gelijke en onvervreemdbare rechten van, alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld, Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de waardigheid en de waarde van de mens opnieuw hebben bevestigd en hebben besloten sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in groter vrijheid te bevorderen, Erkennende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens hebben verkondigd en zijn overeengekomen dat een ieder recht heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden beschreven, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status, Eraan herinnerende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben verkondigd dat kinderen recht hebben op bijzondere zorg en bijstand, Ervan overtuigd dat aan het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder, de nodige bescherming en bijstand dient te worden verleend opdat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen, Erkennende dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip, Overwegende dat het kind volledig dient te worden voorbereid op het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de geest van vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, Indachtig dat de noodzaak van het verlenen van bijzondere zorg aan het kind is vermeld in de Verklaring van Genève inzake de Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten van het Kind, aangenomen door de Algemene Vergadering op 20 november 1959 en is erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (met name in de artikelen 23 en 24), in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (met name in artikel 10) en in de statuten en desbetreffende akten van gespecialiseerde organisaties en internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn van kinderen, Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten van het Kind, het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte'', Herinnerende aan de bepalingen van de Verklaring inzake Sociale en Juridische Beginselen betreffende de Bescherming en het Welzijn van Kinderen, in het bijzonder met betrekking tot Plaatsing in een Pleeggezin en Adoptie, zowel Nationaal als Internationaal; de Standaard Minimumregels van de Verenigde Naties voor de Toepassing van het Recht op Jongeren (de Beijingregels); en de Verklaring inzake de Bescherming van Vrouwen en Kinderen in Noodsituaties en Gewapende Conflicten, Erkennende dat er, in alle landen van de wereld, kinderen zijn die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, en dat deze kinderen bijzondere aandacht behoeven, Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarde die ieder volk hecht aan de bescherming en de harmonische ontwikkeling van het kind, Het belang erkennende van internationale samenwerking ter verbetering van de levensomstandigheden van kinderen in ieder land, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden,
Zijn het volgende overeengekomen: Deel I Recht in de roos (deel 1) | 20
Artikel 1 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Artikel 2 1 De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd. 2 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind. Artikel 3 1 Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen. 3 De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht. Artikel 4 De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten nemen de Staten die Partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking. Artikel 5 De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
Recht in de roos (deel 1) | 21
Artikel 6 1 De Staten die partij zijn, erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft. 2 De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 7 1 Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. 2 De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn. Artikel 8 1 De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder onrechtmatige inmenging. 2 Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, teneinde zijn identiteit snel te herstellen. Artikel 9 1 De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind. 2 In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen. 3 De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind. 4 Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van een ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n). Artikel 10 1 In overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, worden aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijke aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor de aanvragers en hun familieleden. 2 Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, tweede lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, Recht in de roos (deel 1) | 22
met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten. Artikel 11 1 De Staten die partij zijn, nemen maatregelen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland. 2 Hiertoe bevorderen de Staten die partij zijn het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het toetreden tot bestaande overeenkomsten. Artikel 12 1 De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. 2 Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht. Artikel 13 1 Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. 2 De uitoefening van dit recht kan aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn: a. voor de eerbiediging van de rechten of de goede naam van anderen; of b. ter bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden. Artikel 14 1 De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. 2 De Staten die partij zijn, eerbiedigen de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, van de wettige voogden, om het kind te leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. 3 De vrijheid van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.
Recht in de roos (deel 1) | 23
Artikel 15 1 De Staten die partij zijn, erkennen de rechten van het kind op vrijheid van vereniging en vrijheid van vreedzame vergadering. 2 De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke in overeenstemming met de wet worden opgelegd en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Artikel 16 1 Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam. 2 Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting. Artikel 17 De Staten die partij zijn, erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hiertoe dienen de Staten die partij zijn: a. de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verspreiden die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming zijn met de strekking van artikel 29; b. internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen; c. de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aan te moedigen; d. de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort; e. de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn, indachtig de bepalingen van de artikelen 13 en 18. Artikel 18 1 De Staten die partij zijn, doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. 2 Om de toepassing van de in dit Verdrag genoemde rechten te waarborgen en te bevorderen, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand aan ouders en wettige voogden bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen, en waarborgen zij de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg. 3 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat kinderen van werkende ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten en voorzieningen voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen.
Recht in de roos (deel 1) | 24
Artikel 19 1 De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van sexueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. 2 Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma's om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties. Artikel 20 1 Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege. 2 De Staten die partij zijn, waarborgen, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor dat kind. 3 Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal. Artikel 21 De Staten die partij zijn en die de methode van adoptie erkennen en/of toestaan, waarborgen dat het belang van het kind daarbij de voornaamste overweging is, en: a. waarborgen dat de adoptie van een kind slechts wordt toegestaan mits daartoe bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten en procedures en op grond van alle van belang zijnde en betrouwbare gegevens, bepalen dat de adoptie kan worden toegestaan gelet op de verhoudingen van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettige voogden, en mits, indien vereist, de betrokkenen, na volledig te zijn ingelicht, op grond van de adviezen die noodzakelijk worden geacht, daarmee hebben ingestemd; b. erkennen dat interlandelijke adoptie kan worden overwogen als andere oplossing voor de zorg voor het kind, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst; c. verzekeren dat voor het kind dat bij een interlandelijke adoptie is betrokken waarborgen en normen gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke bestaan bij adoptie in het eigen land; d. nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat, in het geval van interlandelijke adoptie, de plaatsing niet leidt tot ongepast geldelijk voordeel voor de betrokkenen; e. bevorderen, wanneer passend, de verwezenlijking van de doeleinden van dit artikel door het aangaan van bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten, en spannen zich in om, in het kader daarvan, te waarborgen dat de plaatsing van het kind in een ander land wordt uitgevoerd door bevoegde autoriteiten of instellingen.
Recht in de roos (deel 1) | 25
Artikel 22 1 De Staten die partij zijn, nemen passende maatregelen om te waarborgen dat een kind dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn. 2 Hiertoe verlenen de Staten die partij zijn, naar zij passend achten, hun medewerking aan alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere bevoegde intergouvernementele organisaties of niet-gouvernementele organisaties die met de Verenigde Naties samenwerken, om dat kind te beschermen en bij te staan en de ouders of andere gezinsleden op te sporen van een kind dat vluchteling is, teneinde de nodige inlichtingen te verkrijgen voor hereniging van het kind met het gezin waartoe het behoort. In gevallen waarin geen ouders of andere familieleden kunnen worden gevonden, wordt aan het kind dezelfde bescherming verleend als aan ieder ander kind dat om welke reden ook, blijvend of tijdelijk het leven in een gezin moet ontberen, zoals beschreven in dit Verdrag. Artikel 23 1 De Staten die partij zijn, erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven dient te hebben, in omstandigheden die de waardigheid van het kind verzekeren, zijn zelfstandigheid bevorderen en zijn actieve deelneming aan het gemeenschapsleven vergemakkelijken. 2 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het gehandicapte kind op bijzondere zorg, en stimuleren en waarborgen dat aan het daarvoor in aanmerking komende kind en degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar verzorging, afhankelijk van de beschikbare middelen, de bijstand wordt verleend die is aangevraagd en die passend is gezien de gesteldheid van het kind en de omstandigheden van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. 3 Onder erkenning van de bijzondere behoeften van het gehandicapte kind, dient de in overeenstemming met het tweede lid geboden bijstand, wanneer mogelijk, gratis te worden verleend, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. Deze bijstand dient erop gericht te zijn te waarborgen dat het gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft tot onderwijs, opleiding, voorzieningen voor gezondheidszorg en revalidatie, voorbereiding voor een beroep, en recreatiemogelijkheden, op een wijze die ertoe bijdraagt dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling. 4 De Staten die partij zijn, bevorderen, in de geest van internationale samenwerking, de uitwisseling van passende informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische en psychologische behandeling van, en behandeling van functionele stoornissen bij, gehandicapte kinderen, met inbegrip van de verspreiding van en de toegang tot informatie betreffende revalidatiemethoden, onderwijs en beroepsopleidingen, met als doel de Staten die partij zijn, in staat te stellen hun vermogens en vaardigheden te verbeteren en hun ervaring op deze gebieden te verruimen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 24 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden.
Recht in de roos (deel 1) | 26
2 De Staten die partij zijn, streven de volledige verwezenlijking van dit recht na en nemen passende maatregelen, met name: a. om baby- en kindersterfte te verminderen; b. om de verlening van de nodige medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen te waarborgen, met nadruk op de ontwikkeling van de eerstelijnsgezondheidszorg; c. om ziekte, ondervoeding en slechte voeding te bestrijden, mede binnen het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg, door onder andere het toepassen van gemakkelijk beschikbare technologie en door het voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater, de gevaren en risico's van milieuverontreiniging in aanmerking nemend; d. om passende pre- en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen; e. om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs over, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid van en de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen; f. om preventieve gezondheidszorg, begeleiding voor ouders, en voorzieningen voor en voorlichting over gezinsplanning te ontwikkelen. 3. De Staten die partij zijn, nemen alle doeltreffende en passende maatregelen teneinde traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen. 4. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe internationale samenwerking te bevorderen en aan te moedigen teneinde geleidelijk de algehele verwezenlijking van het in dit artikel erkende recht te bewerkstelligen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 25 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van een kind dat door de bevoegde autoriteiten uit huis is geplaatst ter verzorging, bescherming of behandeling in verband met zijn of haar lichamelijke of geestelijke gezondheid, op een periodieke evaluatie van de behandeling die het kind krijgt en van alle andere omstandigheden die verband houden met zijn of haar plaatsing. Artikel 26 1 De Staten die partij zijn, erkennen voor ieder kind het recht de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, en nemen de nodige maatregelen om de algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in overeenstemming met hun nationale recht. 2 De voordelen dienen, indien van toepassing, te worden verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend. Artikel 27 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2 De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. 3 De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. 4 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen.
Recht in de roos (deel 1) | 27
Artikel 28 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er met name toe: a. primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te stellen; b. de ontwikkeling van verschillende vormen van voortgezet onderwijs aan te moedigen, met inbegrip van algemeen onderwijs en beroepsonderwijs, deze vormen voor ieder kind beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken, en passende maatregelen te nemen zoals de invoering van gratis onderwijs en het bieden van financiële bijstand indien noodzakelijk; c. met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een ieder naar gelang zijn capaciteiten; d. informatie over en begeleiding bij onderwijs- en beroepskeuze voor alle kinderen beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken; e. maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het aantal kinderen dat de school vroegtijdig verlaat, te verminderen. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met dit Verdrag.
De Staten die partij zijn, bevorderen en stimuleren internationale samenwerking in aangelegenheden die verband houden met onderwijs, met name teneinde bij te dragen tot de uitbanning van onwetendheid en analfabetisme in de gehele wereld, en de toegankelijkheid van wetenschappelijke en technische kennis en moderne onderwijsmethoden te vergroten. In dit opzicht wordt met name rekening gehouden met de behoeften van de ontwikkelingslanden.
Artikel 29 1 De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op: a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind; b. het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen; c. het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare; d. de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking; e. het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving. Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimumnormen.
Artikel 30 In die Staten waarin etnische of godsdienstige minderheden, taalminderheden of personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking voorkomen, wordt het kind dat daartoe behoort niet het recht ontzegd tesamen met andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar eigen godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te bedienen. Artikel 31 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. Recht in de roos (deel 1) | 28
2 De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht, en stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding. Artikel 32 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2 De Staten die partij zijn, nemen wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein om de toepassing van dit artikel te waarborgen. Hiertoe, en de desbetreffende bepalingen van andere internationale akten in acht nemend, verbinden de Staten die partij zijn zich er in het bijzonder toe: a. een minimum leeftijd of minimumleeftijden voor toelating tot betaald werk voor te schrijven; b. voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden; c. passende straffen of andere maatregelen voor te schrijven ter waarborging van de daadwerkelijke uitvoering van dit artikel. Artikel 33 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen, met inbegrip van wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein, om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals omschreven in de desbetreffende internationale verdragen, en om inschakeling van kinderen bij de illegale productie van en de sluikhandel in deze middelen en stoffen te voorkomen. Artikel 34 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe nemen de Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat: a. een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten; b. kinderen worden geëxploiteerd in de prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken; c. kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal.
Recht in de roos (deel 1) | 29
Artikel 35 De Staten die partij zijn, nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen ter voorkoming van de ontvoering of de verkoop van of van de handel in kinderen voor welk doel ook of in welke vorm ook. Artikel 36 De Staten die partij zijn, beschermen het kind tegen alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind. Artikel 37 De Staten die partij zijn, waarborgen dat: a. geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar; b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur; c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden; d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep. Artikel 38 1 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe eerbied te hebben voor en de eerbiediging te waarborgen van tijdens gewapende conflicten op hen van toepassing zijnde regels van internationaal humanitair recht die betrekking hebben op kinderen. 2 De Staten die partij zijn, nemen alle uitvoerbare maatregelen om te waarborgen dat personen jonger dan vijftien jaar niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden. 3 De Staten die partij zijn, onthouden zich ervan personen jonger dan vijftien jaar in hun strijdkrachten op te nemen of in te lijven. Bij het opnemen of inlijven van personen die de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt, maar niet de leeftijd van achttien jaar, streven de Staten die partij zijn ernaar voorrang te geven aan diegenen die het oudste zijn. 4 In overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het internationale humanitaire recht om de burgerbevolking te beschermen in gewapende conflicten, nemen de Staten die partij zijn alle uitvoerbare maatregelen ter waarborging van de bescherming en de verzorging van kinderen die worden getroffen door een gewapend conflict. Artikel 39 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen ter bevordering van het lichamelijk en geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij van een kind dat het slachtoffer is van: welke vorm ook van verwaarlozing, exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. Dit herstel en deze herintegratie vinden plaats in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind. Artikel 40 1 De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd Recht in de roos (deel 1) | 30
van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. 2 Hiertoe, en met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale akten, waarborgen de Staten die partij zijn met name dat: a. geen enkel kind wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit op grond van enig handelen of nalaten dat niet volgens het nationale of internationale recht verboden was op het tijdstip van handelen of nalaten; b. ieder kind dat wordt verdacht van of vervolgd wegens het begaan van een strafbaar feit, ten minste de volgende garanties heeft: (i) dat het voor onschuldig wordt gehouden tot zijn of haar schuld volgens de wet is bewezen; (ii) dat het onverwijld en rechtstreeks in kennis wordt gesteld van de tegen hem of haar ingebrachte beschuldigingen, indien van toepassing door tussenkomst van zijn of haar ouders of wettige voogd, en dat het juridische of andere passende bijstand krijgt in de voorbereiding en het voeren van zijn of haar verdediging; (iii) dat de aangelegenheid zonder vertraging wordt beslist door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie in een eerlijke behandeling overeenkomstig de wet, in aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman of -vrouw, en, tenzij dit wordt geacht niet in het belang van het kind te zijn, met name gezien zijn of haar leeftijd of omstandigheden, in aanwezigheid van zijn of haar ouders of wettige voogden; (iv) dat het er niet toe wordt gedwongen een getuigenis af te leggen of schuld te bekennen; dat het getuigen à charge kan ondervragen of doen ondervragen en dat het de deelneming en ondervraging van getuigen à décharge op gelijke voorwaarden kan doen geschieden; (v) indien het schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit, dat dit oordeel en iedere maatregel die dientengevolge wordt opgelegd, opnieuw wordt beoordeeld door een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet; (vi) dat het kind kosteloze bijstand krijgt van een tolk indien het de gebruikte taal niet verstaat of spreekt; (vii) dat zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces. De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder: a. de vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan; b. de invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd. Een verscheidenheid van regelingen, zoals rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht; adviezen; jeugdreclassering; pleegzorg; programma's voor onderwijs en beroepsopleiding en andere alternatieven voor institutionele zorg dient beschikbaar te zijn om te verzekeren dat de handelwijze ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit.
Recht in de roos (deel 1) | 31
Artikel 41 Geen enkele bepaling van dit Verdrag tast bepalingen aan die meer bijdragen tot de verwezenlijking van de rechten van het kind en die zijn vervat in: a. het recht van een Staat die partij is; of b. het in die Staat geldende internationale recht.
Deel II Artikel 42 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de beginselen en de bepalingen van dit Verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend te maken, zowel aan volwassenen als aan kinderen. Artikel 43 1 Ter beoordeling van de voortgang die de Staten die partij zijn, boeken bij het nakomen van de in dit Verdrag aangegane verplichtingen, wordt een Comité voor de Rechten van het Kind ingesteld, dat de hieronder te noemen functies uitoefent. 2 Het Comité bestaat uit tien deskundigen van hoog zedelijk aanzien en met erkende bekwaamheid op het gebied dat dit Verdrag bestrijkt. De leden van het Comité worden door de Staten die partij zijn, gekozen uit hun onderdanen, en treden op in hun persoonlijke hoedanigheid, waarbij aandacht wordt geschonken aan een evenredige geografische verdeling, alsmede aan de vertegenwoordiging van de voornaamste rechtsstelsels. 3 De leden van het Comité worden bij geheime stemming gekozen van een lijst van personen die zijn voorgedragen door de Staten die partij zijn. Iedere Staat die partij is, mag een persoon voordragen, die onderdaan van die Staat is. 4 De eerste verkiezing van het Comité wordt niet later gehouden dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag, en daarna iedere twee jaar. Ten minste vier maanden vóór de datum waarop een verkiezing plaatsvindt, richt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Staten die partij zijn een schriftelijk verzoek hun voordrachten binnen twee maanden in te dienen. De Secretaris-Generaal stelt vervolgens een alfabetische lijst op van alle aldus voorgedragen personen, onder aanduiding van de Staten die partij zijn die hen hebben voorgedragen, en legt deze voor aan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag. 5 De verkiezingen worden gehouden tijdens vergaderingen van de Staten die partij zijn, belegd door de SecretarisGeneraal, ten hoofdkantore van de Verenigde Naties. Tijdens die vergaderingen, waarvoor twee derde van de Staten die partij zijn het quorum vormen, zijn degenen die in het Comité worden gekozen die voorgedragen personen die het grootste aantal stemmen op zich verenigen alsmede een absolute meerderheid van stemmen van de aanwezige vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen. 6 De leden van het Comité worden gekozen voor een ambtstermijn van vier jaar. Zij zijn herkiesbaar indien zij opnieuw worden voorgedragen. De ambtstermijn van vijf van de leden die bij de eerste verkiezing zijn gekozen, loopt na twee jaar af; onmiddellijk na de eerste verkiezing worden deze vijf leden bij loting aangewezen door de Voorzitter van de vergadering. 7 Indien een lid van het Comité overlijdt of aftreedt of verklaart om welke andere reden ook niet langer de taken van het Comité te kunnen vervullen, benoemt de Staat die partij is die het lid heeft voorgedragen een andere deskundige die onderdaan van die Staat is om de taken te vervullen gedurende het resterende gedeelte van de ambtstermijn, onder voorbehoud van de goedkeuring van het Comité. 8 Het Comité stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast. 9 Het Comité kiest zijn functionarissen voor een ambtstermijn van twee jaar. 10 De vergaderingen van het Comité worden in de regel gehouden ten hoofdkantore van de Verenigde Naties of op iedere andere geschikte plaats, te bepalen door het Comité. Het Comité komt in de regel eens per jaar bijeen. De duur van de vergaderingen van het Comité wordt vastgesteld en, indien noodzakelijk, herzien door een vergadering van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Algemene Vergadering. 11 De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties stelt de nodige medewerkers en faciliteiten beschikbaar voor de doeltreffende uitoefening van de functies van het Comité krachtens dit Verdrag.
Recht in de roos (deel 1) | 32
12 Met de goedkeuring van de Algemene Vergadering ontvangen de leden van het krachtens dit Verdrag ingesteld Comité emolumenten uit de middelen van de Verenigde Naties op door de Algemene Vergadering vast te stellen voorwaarden. Artikel 44 1 De Staten die partij zijn, nemen de verplichting op zich aan het Comité, door tussenkomst van de SecretarisGeneraal van de Verenigde Naties, verslag uit te brengen over de door hen genomen maatregelen die uitvoering geven aan de in dit Verdrag erkende rechten, alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het genot van die rechten: a. binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staat die partij is; b. vervolgens iedere vijf jaar. In de krachtens dit artikel opgestelde rapporten dienen de factoren en eventuele moeilijkheden te worden aangegeven die van invloed zijn op de nakoming van de verplichtingen krachtens dit Verdrag. De rapporten bevatten ook voldoende gegevens om het Comité een goed inzicht te verschaffen in de toepassing van het Verdrag in het desbetreffende land.
Een Staat die partij is die een uitvoerig eerste rapport aan het Comité heeft overgelegd, behoeft in de volgende rapporten die deze Staat in overeenstemming met het eerste lid, letter b, overlegt, basisgegevens die eerder zijn verstrekt, niet te herhalen.
Het Comité kan Staten die partij zijn verzoeken om nadere gegevens die verband houden met de toepassing van het Verdrag.
Het Comité legt aan de Algemene Vergadering, door tussenkomst van de Economische en Sociale Raad, iedere twee jaar rapporten over aangaande zijn werkzaamheden.
De Staten die partij zijn, dragen er zorg voor dat hun rapporten algemeen beschikbaar zijn in hun land.
Artikel 45 Teneinde de daadwerkelijke toepassing van het Verdrag te bevorderen en internationale samenwerking op het gebied dat het Verdrag bestrijkt, aan te moedigen: a. hebben de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties het recht vertegenwoordigd te zijn bij het overleg over de toepassing van die bepalingen van dit Verdrag welke binnen de werkingssfeer van hun mandaat vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen die zij passend acht, uitnodigen deskundig advies te geven over de toepassing van het Verdrag op gebieden die binnen de werkingssfeer van hun onderscheiden mandaat vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties uitnodigen rapporten over te leggen over de toepassing van het Verdrag op gebieden waarop zij werkzaam zijn; b. doet het Comité, naar hij passend acht, aan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen, alle rapporten van Staten die partij zijn, toekomen die een verzoek bevatten om, of waaruit een behoefte blijkt aan, technisch advies of technische ondersteuning, vergezeld van eventuele opmerkingen en suggesties van het Comité aangaande deze verzoeken of deze gebleken behoefte; c. kan het Comité aan de Algemene Vergadering aanbevelen de Secretaris-Generaal te verzoeken namens het Comité onderzoeken te doen naar specifieke thema's die verband houden met de rechten van het kind; d. kan het Comité suggesties en algemene aanbevelingen doen gebaseerd op de ingevolge de artikel 44 en 45 van dit Verdrag ontvangen gegevens. Deze suggesties en algemene aanbevelingen worden aan iedere betrokken Staat die partij is, toegezonden, en medegedeeld aan de Algemene Vergadering, vergezeld van eventuele commentaren van de Staten die partij zijn.
Deel III Artikel 46 Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Staten. Artikel 47 Recht in de roos (deel 1) | 33
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Artikel 48 Dit Verdrag blijft open voor toetreding door iedere Staat. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Artikel 49 1 Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag die volgt op de datum van nederlegging bij de SecretarisGeneraal van de Verenigde Naties van de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding. 2 Voor iedere Staat die dit Verdrag bekrachtigd of ertoe toetreedt na de nederlegging van de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging door die Staat van zijn akte van bekrachtiging of toetreding. Artikel 50 1 Iedere Staat die partij is, kan een wijziging voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal deelt de voorgestelde wijziging vervolgens mede aan de Staten die partij zijn, met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie van Staten die partij zijn, verlangen teneinde de voorstellen te bestuderen en in stemming te brengen. Indien, binnen vier maanden na de datum van deze mededeling, ten minste een derde van de Staten die partij zijn een dergelijke conferentie verlangt, roept de Secretaris-Generaal de vergadering onder auspiciën van de Verenigde Naties bijeen. Iedere wijziging die door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen, wordt aangenomen, wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering. 2 Een wijziging die in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel wordt aangenomen, treedt in werking wanneer zij is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en is aanvaard door een meerderheid van twee derde van de Staten die partij zijn. 3 Wanneer een wijziging in werking treedt, is zij bindend voor de Staten die partij zijn die haar hebben aanvaard, terwijl de andere Staten die partij zijn gebonden zullen blijven door de bepalingen van dit Verdrag en door iedere voorgaande wijziging die zij hebben aanvaard. Artikel 51 1 De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ontvangt de teksten van de voorbehouden die de Staten op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding maken, en stuurt deze rond aan alle Staten. 2 Een voorbehoud dat niet verenigbaar is met doel en strekking van dit Verdrag is niet toegestaan. 3 Een voorbehoud kan te allen tijde worden ingetrokken door een daartoe strekkende mededeling gericht aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die vervolgens alle Staten hiervan in kennis stelt. Deze mededeling wordt van kracht op de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal. Artikel 52 Een Staat die partij is, kan dit Verdrag opzeggen door een schriftelijke mededeling aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de mededeling door de Secretaris-Generaal. Artikel 53 De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt aangewezen als de depositaris van dit Verdrag. Artikel 54 Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Recht in de roos (deel 1) | 34
TEN BLIJKE WAARVAN de ondertekenende gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
Recht in de roos (deel 1) | 35
Bijlage 2: Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Aantal artikels Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind omvat in totaal 54 artikels. Artikel 1 tot en met 41 omschrijven de rechten die kinderen hebben en de verplichtingen van de staten die het verdrag ratificeerden. Artikel 42 tot en met 45 regelen het toezicht op de naleving van het verdrag. Artikel 46 tot en met 54 gaan over de inwerkingtreding van het verdrag. De 54 artikels worden vooraf gegaan door een soort inleiding. Dit noemt men de préambule. Hierin staan de achterliggende beschouwingen en doelstellingen van het verdrag beschreven. Om didactische redenen werken wij met een andere indeling van de kinderrechten, die bondiger en overzichtelijker is, een indeling in 17 rechten:
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft recht op een privé-leven. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie.
De definitie van het kind Een kind is, volgens artikel 1 van het Verdrag, een mens die jonger is dan achttien jaar, tenzij volgens het recht dat op het kind van toepassing is, de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.
Drie soorten rechten Vaak worden de rechten uit het verdrag onderverdeeld in drie verschillende soorten:
Protectierechten; provisierechten; participatierechten. Protectierechten Protectie is een ander woord voor bescherming. Hiermee worden alle rechten bedoeld die kinderen beschermen. Bijvoorbeeld bescherming tegen uitbuiting, mishandeling, verwaarlozing, bescherming van kinderen met een handicap, enz.
Recht in de roos (deel 1) | 36
Provisierechten Provisie verwijst naar zaken, diensten en voorzieningen die kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen, zoals onderwijs, jeugdwerk, media, hulpverlening, voedsel, gezondheidszorg, huisvesting, enz. De provisierechten moeten ervoor zorgen dat elk kind daarover kan beschikken. Participatierechten Participatie is een ander woord voor deelname (aan het maatschappelijk leven). De participatierechten zijn rechten waarmee een kind voor zichzelf kan opkomen en waarmee het over dingen die het belangrijk vindt, mee moet kunnen praten en beslissen. Het recht op inspraak, het recht om je te verenigen, het recht om je eigen geloof te belijden, zijn voorbeelden van participatierechten.
Vier basisprincipes Alle rechten zijn even belangrijk en hangen ook van elkaar af. Toch zijn er vier artikelen uit het Verdrag die zo belangrijk zijn dat ze doorheen alle andere artikelen moeten gelden als hoofdprincipes.
Het verbod op discriminatie (art. 2). Iedereen is gelijk voor de wet. Het belang van het kind (art. 3). Bij alle beslissingen die een overheid neemt moeten de belangen van kinderen verzekerd zijn.
Het recht op leven, overleven en ontwikkeling van het kind (art. 6). Alle landen moeten streven naar een zo goed mogelijk leven van kinderen.
Het recht van het kind op participatie (art. 12). Elke minderjarige moet zijn mening kunnen uiten over dingen die hem aanbelangen en met die mening moet men ook rekening houden.
Bespreking per recht Recht 1:
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak (art. 12, 13, 14).
Elk kind – dat in staat is om zijn of haar eigen mening te vormen - heeft het recht om zijn mening te zeggen over alles dat zijn of haar leven beïnvloedt. Volwassenen moeten ook rekening houden met die mening. Om in staat te zijn om een mening te vormen moet het kind over de nodige informatie beschikken en over een zekere rijpheid. Kinderen moeten daarom ook het recht hebben om informatie te zoeken en te verkrijgen die nodig is om zich een mening te vormen over iets. Gezien de capaciteiten om dit recht uit te oefenen evolueren met de leeftijd en individueel verschillen, verschilt ook de mate waarin er belang kan gehecht worden aan een mening. Door aangepaste methoden van inspraak en participatie te gebruiken kunnen ook zeer jonge kinderen en gehandicapten in staat gesteld worden om dit recht uit te oefenen. Het recht op inspraak en een eigen mening moet toegepast worden in alle levensdomeinen die een invloed uitoefenen op het kind zoals bijvoorbeeld: gezin, familie, school, hulpverlening, overheidsbeleid, asielprocedures... Het recht op vrije meningsuiting en het recht om informatie te verzamelen is niet absoluut. Het kan beperkt worden door de wet als het de rechten of de goede naam van anderen schaadt of als het slecht is voor de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.
Recht in de roos (deel 1) | 37
Recht 2:
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur (art. 14, 17, 30).
De vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van het kind is onbeperkt. Wel hebben ouders rechten en plichten inzake het begeleiden van het kind bij de uitoefening van dit recht. Deze begeleiding mag geen psychisch of mentaal geweld inhouden. De vrijheid van geweten kan bijvoorbeeld gaan over de wens van de minderjarige om vegetarisch te eten, om bepaalde milieuonvriendelijke producten of diensten niet te gebruiken of om niet ingelijfd te worden in het leger. Het recht van het kind om zijn godsdienst uit te oefenen kan enkel beperkt worden door de wet als dat nodig is om de openbare orde, de nationale veiligheid, de goede zeden, de volksgezondheid of de rechten van anderen te beschermen. Elk kind moet ook toegang hebben tot informatie uit de massamedia en in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn sociale, psychische en morele welzijn en zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het kind moet ook beschermd worden tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. Alle kinderen – ook kinderen die behoren tot minderheden - hebben het recht om mensen te ontmoeten met dezelfde cultuur of godsdienst. Elk kind mag zijn eigen culturele gewoontes hebben, zijn eigen taal spreken en zijn eigen godsdienst beleven.
Recht 3:
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak (art. 26, 27).
Ieder kind heeft recht op een levensstandaard die toereikend is voor zijn of haar lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele en maatschappelijke ontwikkeling. De algemene ontwikkeling van het kind moet dus gewaarborgd worden. In eerste instantie zijn de ouders verantwoordelijk voor het waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de algemene ontwikkeling van het kind. Uiteraard kunnen zij hier maar verantwoordelijk voor zijn in de mate dat ze over de nodige vaardigheden en financiële middelen beschikken. De staat moet in de mate van het mogelijke ouders en de anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, helpen in het verwezenlijken van dit recht door te zorgen voor materiële bijstand en ondersteuning voor wat betreft voeding, kleding en huisvesting. De staat moet er ook voor zorgen dat kinderen van een sociale zekerheid en sociale verzekering kunnen genieten. Bij de verdeling van de voordelen die hieruit voortvloeien moet er rekening gehouden worden met de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud. De staat moet er voor zorgen dat uitkeringen die de ouders ontvangen voor het kind ook effectief worden gebruikt in het belang van het kind. Er moeten ook procedures voorzien worden waarbij afwezige ouders, ook ouders in het buitenland, kunnen gedwongen worden om een uitkering te betalen voor het onderhoud van het kind. Zo worden zij op hun ouderlijke verantwoordelijkheid gewezen.
Recht 4:
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen (art. 15).
Alle kinderen hebben het recht om elkaar te ontmoeten, om bij elkaar te zijn, om te vergaderen, zich bij een vereniging aan te sluiten of om er één op te richten. Dit recht geldt voor kinderen van alle leeftijden, in alle levensdomeinen en dus ook op school. Dit recht kan enkel beperkt worden door de wet als dat nodig is om de openbare orde, de nationale veiligheid, de goede zeden, de volksgezondheid of de rechten van anderen te beschermen.
Recht in de roos (deel 1) | 38
Recht 5:
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming (art. 6.1, 19, 20, 22, 25, 33, 34, 35, 36).
Het kind moet beschermd worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing, gebruik van illegale drugs en inschakeling in het verhandelen van drugs, mishandeling of uitbuiting met inbegrip van seksueel misbruik. Seksuele uitbuiting en misbruik omvatten zowel gedwongen deelname aan onwettige seksuele praktijken, uitbuiting in prostitutie en uitbuiting via de voorstelling in pornografisch materiaal. Lijfstraffen in het gezin, de school, instellingen of elders zijn verboden. Ook andere vernederende disciplinemaatregelen zoals eenzame opsluiting, verplichte diëten, verbale agressie of het dreigen met geweld moeten bij wet verboden worden. De staat moet ook maatregelen nemen om pesten te voorkomen. De staat moet maatregelen nemen om kindermishandeling te voorkomen en om gevallen van kindermishandeling op te sporen, te melden, te verwijzen, te onderzoeken en te behandelen. De staat moet de nodige maatregelen nemen om de ontvoering, verkoop en handel in kinderen (voor seksuele uitbuiting, organenhandel, kinderarbeid, gedwongen inlijving in het leger, enz.) te voorkomen. De staat moet kinderen beschermen die geen gezin meer hebben of die er (tijdelijk) niet meer kunnen verblijven. Deze kinderen moeten een andere vorm van opvang en zorg krijgen zoals bv. het verblijf in een pleeggezin, adoptie of het verblijf in een instelling voor kinderzorg. Bij het zoeken naar een geschikte oplossing voor opvang moet er rekening gehouden worden met het soort opvoeding dat het kind voorheen kreeg en met zijn afkomst, godsdienst, taal en cultuur zodat de overgang naar het nieuwe verblijf vlot verloopt. Kinderen die hun land ontvlucht zijn, moeten door de staat begeleid, beschermd en bijgestaan worden. De staat moet ook samenwerken met internationale organisaties om ouders of andere gezinsleden op te sporen en om het gezin te herenigen. Indien dit niet lukt moet de staat zorgen voor een vervangende opvang en zorg voor het kind via een pleeggezin, adoptie of het verblijf in een instelling.
Recht 6:
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie (art. 5, 6.2, 17, 18, 28, 29, 40).
De staat verdedigt de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of van de anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de opvoeding van het kind. De ouders hebben geen absolute rechten over hun kinderen, zij mogen enkel rechten uitoefenen als deze in het belang van het kind zijn. Ouders en kinderen moeten voor elkaar respect hebben. De staat moet waarborgen dat elk kind het recht op leven heeft en de mogelijkheid tot ontwikkeling krijgt. Gezien er niet vastgesteld wordt vanaf wanneer men mag spreken van een kind wil dit niet zeggen dat abortus verboden is. Wel wordt abortus als manier van gezinsplanning afgewezen. Verder dient de overheid te wijzen op de gezondheidsrisico’s voor zowel moeder als kind in het geval van zeer jong moederschap (15-18 jarigen). Het recht op leven waarborgen wil ook zeggen dat er geen doodstraf mag bestaan en uitgevoerd worden op –18 jarigen en zwangere vrouwen. Verder moet de staat ook het recht op leven van kinderen waarborgen door alle nodige maatregelen te nemen om oorlog, moord, geweld, verdwijningen, kindermoord op meisjes en ook zelfmoord en verkeersongevallen te vermijden. Elk kind moet ook toegang hebben tot informatie uit de massamedia en in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn opvoeding. Het kind moet ook beschermd worden tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. Elk kind heeft recht op gratis en verplicht basisonderwijs. De staat moet verder alle vormen van secundair onderwijs stimuleren, toegankelijk maken voor ieder kind en zonodig financiële bijstand bieden. Hoger onderwijs moet toegankelijk gemaakt worden naar gelang de capaciteiten. De staat moet ook zorgen voor informatie over studie- en beroepskeuze. De staat moet maatregelen nemen om het regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het vroegtijdig Recht in de roos (deel 1) | 39
stoppen met school te verminderen. Het handhaven van de discipline op school mag de rechten van het kind niet in het gedrang brengen. Het onderwijs van het kind moet gericht zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. Verder moet het onderwijs gericht zijn op het bijbrengen van respect voor de mensenrechten en voor de principes van het Handvest van de VN, respect voor de ouders en voor de eigen culturele identiteit, taal en waarden én voor de nationale waarden van het eigen land en andere landen. Het onderwijs moet kinderen voorbereiden op het leven in een vrije samenleving in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, vriendschap tussen alle volken en culturele groepen. Het onderwijs moet eerbied bijbrengen voor de natuurlijke omgeving. De staat moet garanderen dat elk kind dat verdacht wordt van of vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit, recht heeft op een menswaardige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van herintegratie. Elk kind heeft ook recht op alle rechtsgaranties.
Recht 7:
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd (art. 31).
Elk kind heeft recht op rust en vrije tijd en moet kunnen spelen en deelnemen aan recreatieve, culturele en artistieke activiteiten die passen bij zijn of haar leeftijd. Het recht op rust betekent dat kinderen voldoende moeten kunnen slapen of soms ook gewoon niets doen. Vooral voor werkende kinderen is het recht op rust zeer belangrijk. Het recht op vrije tijd en spel duidt erop dat kinderen naast werk en onderwijs, ook de tijd moeten hebben om plezier te maken in activiteiten die niet gecontroleerd worden door volwassenen. Spelen is belangrijk voor de fysieke en psychische gezondheid van het kind en voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden.
Recht 8:
Elk kind heeft recht op zorg (art. 3, 18, 19, 24, 26, 27).
Bij alle maatregelen van de overheid betreffende kinderen moet het belang van het kind voorop staan. De staat moet zorgen voor de bescherming en de zorg van het kind. Daarbij moeten ze wel de verantwoordelijkheid en de rechten en de plichten van de ouders of andere wettelijk verantwoordelijken voor de opvoeding erkennen en erkennen dat de beide ouders een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen. De staat moet ook zorgen voor ondersteuning van de ouders door de ontwikkeling van instellingen en diensten voor kinderzorg en kinderopvang. Het recht op zorg hangt samen met het recht op veiligheid en bescherming. Het kind heeft recht op gezondheid en op gezondheidszorg. De staat moet maatregelen nemen om kindersterfte te verminderen en moet ziekte, ondervoeding en slechte voeding bestrijden. De staat moet zorgen voor gezonde voeding en drinkbaar water en moet daarbij rekening houden met de gevaren en risico’s van milieuvervuiling. De staat moet ook zorgen voor gezondheidszorg voor moeders, voor en na de zwangerschap. De staat moet zorgen voor de voorlichting van ouders en kinderen over gezinsplanning, gezondheid en voeding van kinderen, hygiëne en ongevallenpreventie.
Recht 9:
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit (art. 7, 8).
Elk kind heeft vanaf de geboorte recht op een naam en een nationaliteit en moet dus onmiddellijk na de geboorte worden ingeschreven. De staat moet er ook voor zorgen dat het kind zijn naam, nationaliteit en woonplaats kan behouden. De registratiegegevens (naam, geslacht, geboortedatum en –plaats, namen en adressen van ouders, nationaliteit van ouders) zijn belangrijk omwille van verscheidene redenen.
Geboorteregistratie is een instrument voor beleidsplanning door de overheid. Zonder de juiste gegevens over het aantal kinderen kan men geen goed beleid voeren.
Geboorteregistratie is de basis voor de erkenning van het individu. Recht in de roos (deel 1) | 40
Geboorteregistratie is belangrijk om andere rechten van het kind te beschermen. Zo is de registratie vaak een voorwaarde voor de toelating tot het onderwijs, voor gezondheidszorg en gratis inentingen. Bovendien kan men enkel door registratie aanspraak maken op leeftijdsgebonden beschermingen (bv. met betrekking tot arbeid, inlijving in het leger of m.b.t. een aangepast rechtsstelsel voor minderjarigen). Ook de toekenning van een nationaliteit is belangrijk omdat ook nationaliteit vaak een voorwaarde vormt voor vele andere rechten.
Geboorteregistratie is belangrijk om kinderontvoeringen, kinderhandel en kindermoord te voorkomen of tenminste te verminderen. Elk kind heeft ook het recht om zijn ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. Uitzonderingen zijn mogelijk op het recht om zijn ouders te kennen: in het geval van adoptie en kunstmatige bevruchting, indien de moeder niet zeker weet wie de vader is of in het geval van verkrachting of incest.
Recht 10:
Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling (art. 2).
Dit recht omvat het principe van de non-discriminatie. Dat wil zeggen dat iedereen gelijk is voor de wet. De rechten uit het verdrag gelden voor alle minderjarigen, zonder onderscheid naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn ouders of wettelijke voogd. Er mag dus geen onderscheid gemaakt worden tussen mensen, er mag geen uitsluiting of beperking of bevoordeling plaatsgrijpen op basis van deze criteria en met de bedoeling bepaalde rechten aan bepaalde mensen te ontzeggen. Positieve actie en positieve discriminatie ten voordele van zwakkere of kwetsbare groepen en bedoeld om de oorzaken van voortdurende discriminatie grondig aan te pakken kunnen dus wel.
Recht in de roos (deel 1) | 41
Recht 11:
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn (art. 5, 9, 10).
De staat moet de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of van de anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de opvoeding van het kind, verdedigen. De ouders of andere wettelijk verantwoordelijken moeten zorgen voor een passende begeleiding, rekening houdend met de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind. De staat waarborgt dat kinderen niet tegen hun wil worden gescheiden van hun ouders, tenzij de bevoegde autoriteiten beslissen dat dit in het belang van het kind is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij misbruik of verwaarlozing of wanneer de ouders gescheiden leven en er een verblijfplaats voor het kind moet gekozen worden. Bij deze beslissingen moeten zowel ouders als kinderen hun standpunten kunnen toelichten. In het geval van scheiding mag het kind regelmatig persoonlijk en rechtstreeks contact hebben met beide ouders, tenzij dit ingaat tegen het belang van het kind. Indien de scheiding tussen (één van de) ouders en het kind het gevolg is van een maatregel van de staat (zoals deportatie, inhechtenisneming, gevangenneming) dan moet de staat de overblijvende ouder en kinderen inlichten over waar de afwezige zich bevindt, tenzij dit het welzijn van het kind kan schaden. Staten moeten aanvragen van ouders of kinderen om een staat binnen te gaan of te verlaten met het oog op gezinshereniging, met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandelen. Een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven heeft het recht om regelmatig persoonlijke en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Dit recht kan enkel beperkt worden in uitzonderlijke omstandigheden, door de wet voorzien, ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid, de goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen.
Recht 12:
Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap (art. 2, 3, 4, 23).
Alle kinderrechten gelden voor alle kinderen. De staten moeten dus de rechten van ieder kind eerbiedigen en waarborgen zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of handicap. Staten moeten het kind verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en nemen hiertoe alle nodige maatregelen. Staten erkennen dat geestelijk of lichamelijk gehandicapte kinderen een volwaardig en behoorlijk leven moeten kunnen leiden, in omstandigheden die waardigheid verzekeren en zelfredzaamheid bevorderen en de actieve deelname aan het maatschappelijk leven mogelijk maken. Staten erkennen het recht van gehandicapte kinderen op bijzondere zorg en stimuleren en waarborgen dat ze de bijstand krijgen die ze vragen en die gepast is (rekening houdend met de beschikbare middelen zoals artikel 4 bepaalt), rekening houdend met de toestand van het kind en zijn verzorgers. De nadruk wordt wel gelegd op het feit dat de ondersteuning die gehandicapte kinderen nodig hebben, zoveel mogelijk moet gebeuren in de normale onderwijs, opvoedings-, gezondheids-, werkgelegenheids- en sociale structuren waar ook niet-gehandicapte kinderen van gebruik maken. Een handicap moet niet enkel medisch bekeken worden, als een gebrek van het kind, maar eveneens sociaal, als een mate van onaangepastheid van omgeving en maatschappij. De geboden bijstand moet gratis worden verleend indien mogelijk, rekening houdend met de financiële middelen van de verzorgers van het kind. De bijstand moet er voor zorgen dat het gehandicapte kind toegang heeft tot onderwijs, opleiding, voorzieningen voor gezondheidszorg en revalidatie, voorbereiding op een beroep en recreatiemogelijkheden op een zodanige manier dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling. De staten promoten de uitwisseling van informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische en psychologische behandeling van en functionele stoornissen bij gehandicapte kinderen. Dit omhelst ook de verspreiding van informatie over revalidatiemethoden en onderwijs en beroepsopleidingen met als doel om de vermogens en vaardigheden van de staten op dit gebied te verbeteren en hun ervaring te verruimen. Er moet op dit vlak in het bijzonder rekening worden gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Recht in de roos (deel 1) | 42
Recht 13:
Elk kind heeft recht op een privé-leven (art. 16).
Elk kind heeft het recht om bepaalde dingen voor zichzelf te houden. Anderen mogen zich niet zomaar, zonder wettelijke basis of willekeurig bemoeien met het privé-leven of het gezinsleven van het kind, zij mogen de briefwisseling niet zomaar openen of de leefruimte van het kind betreden. Elk kind moet ook beschermd worden tegen roddels (de aantasting van zijn eer en goede naam). Het recht op privacy geldt in alle levensdomeinen: gezin, school, instellingen, gevangenissen, enz. In instellingen en gevangenissen mag de fysieke bewegingsruimte niet beperkend werken voor de privacy. Allerlei gegevens over het kind (in functie van administratie voor de overheid, gevangenissen, welzijnsinstellingen, onderwijs of andere) moeten beveiligd zijn. Het kind moet weten dat er informatie over hem bewaard wordt, door wie en waarom deze informatie bewaard wordt en moet toegang hebben tot de informatie. Er moet ook voor opgelet worden dat het doorgeven van informatie niet stigmatiserend werkt voor het kind. Het kind moet ook in het bijzonder beschermd worden tegen roddels en/of beledigingen die via de media verspreid worden. Ook advertenties over het kind die in functie van adoptie verspreid worden, kunnen de privacy van het kind schenden. Het briefgeheim kan enkel geschonden worden in bepaalde gevallen, door de wet bepaald. Het recht op privacy geldt ook voor andere media zoals telefoon, fax, e-mail, sms, enz.
Recht 14:
Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting (art. 32, 36).
Kinderen moeten beschermd worden tegen economische uitbuiting en tegen het verrichten van werk dat:
gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid is; de opvoeding kan hinderen; de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele of maatschappelijke ontwikkeling van het kind kan hinderen. De staat moet daarom minimumleeftijden vastleggen voor de toelating tot betaald werk, aangepaste werktijden en arbeidsvoorwaarden voorzien voor kinderen en passende straffen voorzien bij niet-naleving van de uitvoering van dit artikel. De staat moet het kind beschermen tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor het welzijn van het kind. Hierbij wordt gedacht aan kinderen met bijzondere talenten in sport of kunst, die vaak door hun ouders of door anderen gedwongen worden deze talenten te ontwikkelen, ten koste van de algemene fysieke en mentale ontwikkeling. Ook uitbuiting van kinderen door de media (door bekendmaking van de identiteit van slachtoffers of daders) of uitbuiting van kinderen in bepaalde vormen van onderzoek en experimenten, vallen onder deze bescherming.
Recht 15:
Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting (art. 11, 37, 40).
Staten moeten er voor zorgen dat kinderen niet onwettig naar het buitenland worden gebracht of niet verhinderd worden terug te keren uit het buitenland. Zij moeten hiervoor samenwerken met andere staten. Geen enkel kind mag gefolterd worden of een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf krijgen. Personen jonger dan 18 mogen geen doodstraf of levenslange gevangenisstraf krijgen voor strafbare feiten die ze pleegden. Geen enkel kind mag op onwettige of willekeurige wijze van zijn vrijheid worden beroofd. Het aanhouden, in hechtenis nemen of gevangen nemen van een kind mag slechts als uiterste maatregel gehanteerd worden en voor de Recht in de roos (deel 1) | 43
kortst mogelijke duur. Kinderen die gevangen genomen werden, moeten worden behandeld met menselijkheid, met eerbied voor hun waardigheid en er moet rekening gehouden worden met hun specifieke behoeften. Kinderen mogen niet in dezelfde vertrekken vastgehouden worden als volwassenen tenzij dit in het belang van het kind is. Ieder kind heeft het recht om contact te onderhouden met zijn familie door correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. Ieder kind dat gevangen genomen werd, moet over juridische en andere bijstand kunnen beschikken en moet de beslissing van zijn gevangenneming kunnen betwisten.
Recht 16:
Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog (art. 38, 39).
Staten moeten er voor zorgen dat de regels uit het internationaal humanitair recht (dat geldt tijdens gewapende conflicten) die betrekking hebben op kinderen, worden nageleefd. Staten moeten tevens alle maatregelen nemen die nodig zijn om er voor te zorgen dat kinderen jonger dan 15 niet rechtstreeks betrokken zijn in vijandelijkheden. Staten mogen evenmin kinderen inlijven in hun leger die jonger zijn dan 15. Dit wordt door het Internationaal Strafhof overigens beschouwd als een oorlogsmisdrijf. De gedwongen inlijving van kinderen wordt door de Internationale Arbeidsorganisatie gerekend tot één van de ergste vormen van gedwongen arbeid. Bij het rekruteren van kinderen tussen 15 en 18, moet voorrang gegeven worden aan de oudsten. Staten moeten er ook alles aan doen om kinderen die het slachtoffer zijn van een gewapend conflict te beschermen en te verzorgen. De rechten van het kind mogen onder geen enkel beding worden opgeschort of verminderd tijdens een gewapend conflict. Er moet in het bijzonder aandacht besteed worden aan de familieomgeving, zorg en opvoeding, gezondheid, voedsel, verbod op foltering, voorkomen van verwaarlozing en misbruik, het behouden van de culturele omgeving van het kind, bescherming in het geval van vrijheidsberoving en het verzekeren van humanitaire bijstand aan en toegang tot kinderen. In mei 2000 werd een optioneel protocol goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de VN dat in het belang van het kind de regels strenger maakte. In dit protocol wordt gesteld dat kinderen jonger dan 18:
niet rechtstreeks mogen betrokken worden in gewapende conflicten; niet gedwongen gerekruteerd mogen worden door de staat; bij voorkeur niet mogen worden ingelijfd door de staat; staten moeten de minimumleeftijd voor vrijwillige rekrutering ook verhogen;
in geen enkel geval mogen gerekruteerd worden door andere gewapende groeperingen. Dit protocol is nog bij lange niet door alle landen geratificeerd. Staten moeten zorgen voor het lichamelijk en geestelijk herstel en de sociale reïntegratie van kinderen die het slachtoffer waren van oorlog, verwaarlozing, uitbuiting en misbruik, foltering of elke andere vorm van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straf. Dit herstelproces moet plaatsgrijpen in een omgeving die de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind bevordert.
Recht 17:
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie (art. 21).
Staten die adoptie erkennen of toestaan, moeten ervoor zorgen dat het belang van het kind daarbij altijd de belangrijkste overweging is. Geen enkel ander belang (economisch, politiek, staatsveiligheid of het belang van diegenen die het kind willen adopteren) kan het belang van het kind overtreffen. Ook het belang van andere kinderen in het gezin van de kandidaat adoptieouders moet in overweging genomen worden. Bij het vaststellen van het belang van het kind is het volgens het verdrag niet verplicht om de mening van het kind te vragen, maar wel raadzaam om er het passend belang aan te besteden zoals artikel 12 voorziet. Staten moeten waarborgen dat adoptie van een kind enkel wordt toegestaan als de bevoegde autoriteiten, conform de wet en op grond van alle van belang zijnde betrouwbare gegevens, dit toestaan. Daarbij moet ook gelet worden op Recht in de roos (deel 1) | 44
de verhouding van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettelijke voogden en moeten de betrokkenen hebben ingestemd, indien dit vereist is, na volledig te zijn ingelicht. Een adoptie kan enkel indien de natuurlijke ouders de zorg voor het kind niet willen opnemen of indien ze bij wet ongeschikt worden bevonden voor de opvoeding van het kind. Aan elke adoptie moet een uitgebreid onderzoek voorafgaan. Interlandelijke adoptie kan (enkel) worden overwogen als alternatieve zorg, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van herkomst. De staat moet in het geval van een interlandelijke adoptie verzekeren dat er voor het kind gelijkwaardige waarborgen en normen gelden als die die gelden bij adoptie in eigen land. Vaak worden interlandelijke adopties immers gebruikt als een dekmantel voor kinderhandel met het oog op gedwongen kinderarbeid of seksuele uitbuiting, wat uiteraard moet voorkomen worden. De staat moet ook alle maatregelen nemen die nodig zijn om te voorkomen dat de betrokkenen bij een interlandelijke adoptie ongepaste financiële voordelen genieten. Een systeem waarbij voor het adoptiekind een prijs betaald wordt, heeft immers de neiging om criminaliteit, corruptie en uitbuiting aan te sporen. Daarom mogen enkel reële kosten en redelijke onkosten voor de betrokkenen worden aangerekend. De staat tracht verder de correcte toepassing van het adoptierecht na te streven door bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten aan te gaan.
BRONNEN
UNICEF, Implementation handbook for the Convention on the Rights of the Child, Fully Revised Edition, Geneva, June 2002.
KINDERRECHTENCOMMISSARIAAT, Vaak gestelde vragen over het Kinderrechtenverdrag, http://www.kinderrechten.be/subsites/jongeren/default.asp?pageAction=detail&pagId=50465
Recht in de roos (deel 1) | 45
Bijlage 3: Kinderrechten op school (uitgebreide tekst) Inleiding Het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind (het kinderrechtenverdrag) ging van kracht op 2 september 1990, nadat 20 VN-lidstaten het geratificeerd hadden. Op dit ogenblik hebben bijna alle landen het verdrag geratificeerd. Alleen de Verenigde Staten en Somalië blijven nog achter. België ondertekende en ratificeerde het verdrag in 1991 en het verdrag trad hier in werking op 15 januari 1992. Het verdrag bestaat uit 54 artikels en is opgedeeld in drie delen. In de eerste 40 artikels worden de rechten van het kind uiteengezet. De volgende twee delen betreffen de procedures en voorwaarden van het in werking treden van het verdrag. Deze tekst gaat vooral over het eerste deel van het verdrag: de kinderrechten zelf (art. 1-40). In artikel 4 van het verdrag wordt gewaarborgd dat de verklaring geen dode letter blijft. Het stipuleert dat de rechten uit het verdrag ook in werkelijkheid moeten omgezet worden. De staat moet zorgen voor een wettelijk apparaat dat de uitvoering van de rechten van het kind mogelijk maakt. Met betrekking tot het onderwijs betekent dit dat de staten die het verdrag ondertekenen zich ertoe verbinden te voorzien in wetten, procedures en instituten die verenigbaar zijn met het verdrag en die de bepalingen in het verdrag ook actief bevorderen. In de preambule wordt een definitie van het kind gegeven: een kind is elk wezen dat de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, tenzij de volwassenheid eerder is bereikt, volgens de wet die op het kind van toepassing is. Een eerste belangrijke opmerking in verband met het kinderrechtenverdrag is dat de artikels niet los van elkaar kunnen gezien worden. De artikels ondersteunen, versterken en beperken elkaar. Eigenlijk kan men dus geen onderscheid maken tussen de artikels die wel en niet relevant zijn voor het onderwijs. Alle artikels zijn relevant. Sommige artikels verwijzen wel meer expliciet naar de rol van het onderwijs en de school. De kinderrechten komen op verschillende manieren aan bod op school. In de eerste plaats is het recht op onderwijs één van de verdragsrechten, geformuleerd in art. 28. Ten tweede moeten, in de organisatie van het onderwijs door de overheid en in de organisatie van de school zelf, de kinderrechten gerespecteerd worden. Bovendien zijn andere rechten voorwaarde voor de mogelijkheid van het recht op onderwijs. Omgekeerd is het recht op onderwijs, of onderwijs op zich, een voorwaarde voor de realisatie van andere rechten. Dan zijn er een aantal rechten in het verdrag die verband houden met onderwijs. Bijvoorbeeld bepalingen in verband met oudereducatie of de taak van de school wanneer leerlingen slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Dat het recht op onderwijs een belangrijke plaats inneemt in het verdrag inzake de rechten van het kind mag niet verwonderen. Men gelooft immers terecht dat onderwijs een voorwaarde is voor het succes van kinderrechten en mensenrechten in het algemeen, en voor de mogelijkheid van democratie. Omgekeerd zijn de mensenrechten ook voorwaarde voor de mogelijkheid van (kwaliteitsvol) onderwijs. Er is dus een wisselwerking tussen beide.
Recht in de roos (deel 1) | 46
Recht OP onderwijs In de eerste plaats: recht op onderwijs In artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt het recht op onderwijs gestipuleerd. Elk kind heeft recht op onderwijs. Elk kind, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, geloof of overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, enzovoort. Men wil gelijke kansen voor iedereen. Dit geldt ook voor de andere artikels van het verdrag. Alle in het verdrag beschreven rechten zijn voor elk kind geldig. Van de 100 miljoen kinderen op de wereld die geen basiseducatie genieten, maken meisjes het grootste deel uit. Vaak moeten meisjes school combineren met huishoudelijke taken, wat resulteert in slechtere schoolresultaten of het vroegtijdig verlaten van de school. Ook kinderen van rurale regio’s zijn vaak het slachtoffer van een tekort aan basiseducatie, omwille van een combinatie van factoren. Hetzelfde geldt voor kinderen van minderheidsgroepen en kinderen van vluchtelingen. Erkenning van hun recht op onderwijs en respect voor dergelijke kwetsbare groepen verhoogt de motivatie van deze leerlingen. De staten die het verdrag ondertekenen verbinden zich ertoe primair onderwijs verplicht te maken en het gratis ter beschikking te stellen van iedereen. De verschillende vormen van voortgezet onderwijs moet men aanmoedigen en beschikbaar maken voor iedereen. Dat kan door voortgezet onderwijs gratis te maken en/of door financiële bijstand te voorzien indien noodzakelijk. Informatie en begeleiding bij onderwijs- en beroepskeuze moeten beschikbaar en toegankelijk zijn voor alle kinderen. Dit geldt ook voor het hoger onderwijs. Het is de taak van de staat om, in samenwerking met de scholen, maatregelen te nemen die regelmatig schoolbezoek bevorderen. Er moeten eveneens maatregelen genomen worden die het aantal kinderen die de school vroegtijdig verlaten doen verminderen. In artikel 28 is ook een luik voorzien in verband met internationale samenwerking. Staten die het verdrag ondertekenen, beloven de internationale samenwerking rond onderwijs te bevorderen en te stimuleren. Op die manier kan men bijdragen tot het uitbannen van onwetendheid en analfabetisme in heel de wereld. Men vergroot zo de toegankelijkheid van wetenschappelijke en technische kennis en van moderne onderwijsmethoden. Men heeft daarbij speciale aandacht voor ontwikkelingslanden. Speciale aandacht is er ook voor kindvluchtelingen die al dan niet begeleid zijn. Zij moeten bescherming en humanitaire begeleiding krijgen bij het gebruik maken van hun rechten als vluchteling. Kindvluchtelingen moeten geschikt onderwijs krijgen, en toegang hebben tot gezondheids- en sociale diensten. Sociale integratie moet daarvan deel uitmaken. Dit impliceert de mogelijkheid dat kinderen ingeschreven worden in ‘gewone’ scholen, en indien nodig therapie krijgen voor de verwerking van hun traumatische ervaringen.
Recht op kwaliteitsvol onderwijs In het verdrag wordt niet enkel het recht op onderwijs op zich benadrukt. Het wil ook een invulling geven van doelstellingen die het onderwijs wil bereiken en bepaalde waarden die men wil overbrengen. Dit artikel (art. 29) is gebaseerd op een internationale consensus over de streefdoelen van educatie. Er is geen sprake van in detail uitgewerkte methoden, wel van basisdoelen die de betrachting moeten zijn van elke school: het kind voorzien van vaardigheden waardoor het beter in staat is gebruik te maken van zijn rechten en het promoten van een cultuur die doordrongen is van de waarden van de mensenrechten. Onderwijs moet het kind toelaten zijn geestelijke en lichamelijke mogelijkheden zo goed mogelijk te ontwikkelen met het oog op emancipatie. Het kind moet leren om respect te hebben voor de rechten en fundamentele vrijheden van de mens. Het moet respect voor zijn ouders worden bijgebracht en voor zijn afkomst (zijn culturele identiteit, taal en waarden, nationale waarden van het land waar hij is geboren, van het land waar het woont). Tenslotte moet het kind leren respect hebben voor de andere beschavingen dan de zijne of de hare. Daarnaast moet het onderwijs het kind voorbereiden op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking. Tenslotte moet men kinderen ook respect bijbrengen voor de natuurlijke omgeving. De waarden die men wil overbrengen zijn de waarden die de verdragen in verband met mensenrechten achterliggen. Recht in de roos (deel 1) | 47
Op het vlak van beleid benadrukt men dat in alle maatregelen met betrekking tot kinderen, de belangen van het kind centraal moeten zijn. Dat betekent dat in de organisatie van het onderwijs het belang van het kind centraal moet staan. De onderwijsinstellingen moeten voldoen aan de door wet vastgelegde normen in verband met veiligheid, gezondheid, geschiktheid van en aantal personeelsleden. Onderwijs moet gelijke kansen voor alle kinderen nastreven. Participatie en non-discriminatie zijn daarbij centrale waarden. Kinderen van vluchtelingen, gehandicapte kinderen en kinderen van nationale minderheden hebben ook recht op onderwijs als voorwaarde om later te kunnen deelnemen aan het publieke leven. Gehandicapte kinderen hebben recht op een aangepast curriculum. Ze hebben recht op bijstand om te garanderen dat ze toegang hebben tot het onderwijs. Wanneer het kind betrokken is in een gerechtelijke of bestuurlijke procedure, die ook in verband met onderwijs (vb. in geval van een schorsing als sanctie), heeft het kind het recht om gehoord te worden. Enkel op die manier kan men rekening houden met de mening van het kind.
Kinderarbeid Kinderen hebben het recht beschermd te worden tegen economische uitbuiting, tegen het verrichten van werk dat de opleiding van het kind belemmert, of dat schadelijk kan zijn voor de fysieke, mentale, spirituele, morele of sociale ontwikkeling. Daarom wordt een minimumleeftijd ingesteld, gepaste regelingen getroffen voor werkuren en voorwaarden en sancties ingesteld om een effectieve toepassing te garanderen. Het recht op bescherming tegen economische exploitatie staat in relatie met het recht op educatie. Kinderen die werken gaan niet naar school. Staten moeten maatregelen nemen die regelmatig schoolgaan bevorderen, en die het afvallen (vroegtijdig schoolverlaten) van leerlingen vermijden. Het aan banden leggen van kinderarbeid is een hierbij een voorwaarde.
Rechten IN onderwijs Onderwijs is een recht. Maar dit is niet de enige manier waarop het Verdrag inzake de Rechten van het Kind van belang is voor het onderwijs. Binnen de school en binnen de organisatie van het onderwijs in het algemeen, moet ook aan de kinderrechten voldaan zijn. De kinderrechten vervallen niet bij het binnenstappen van de school. De school als veilige plaats Het verdrag stelt dat de school een veilige plaats moet zijn. Het kind moet er beschermd zijn tegen gevaren en tegen geweld. In het bijzonder moet de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar zijn met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming zijn met het verdrag. Alle vormen van lijfstraffen zijn verboden. Ze worden beschouwd als onverenigbaar met het kinderrechtenverdrag. Elke andere handeling die wreed, onmenselijk of onterend is, zoals pesterijen en verbale agressie zijn eveneens een schending van de rechten van het kind. In verband met straffen stelt men dat de aard van de sanctie passend moet zijn voor de overtreding. Lichamelijk geweld of lijfstraffen kunnen niet. Vernederende straffen, het gebruik van afzondering, straffen die uitermate streng of buiten verhouding zijn, en onrechtvaardige sancties zijn eveneens schendingen van de kinderrechten. Het kind moet ook de kans krijgen zich te verdedigen wanneer het beschuldigd wordt en alvorens het bestraft wordt. Men moet het kind ook inspraak geven bij het opstellen van regels en afspraken. Het is verboden kinderen als straf op te sluiten. Kinderen mogen niet onwettig of op arbitraire gronden van hun vrijheid worden beroofd. Als men kinderen opsluit, moet dit in overeenstemming met de wet zijn. Het mag enkel als laatste redmiddel. Op school zal men nooit kinderen straffen door opsluiting. Als kinderen worden opgesloten als straf moet dit immers beslist worden door een rechtbank. Recht in de roos (deel 1) | 48
De school moet in de eerste plaats zelf de persoonlijke en fysieke integriteit van het kind bewaken. Wanneer er een vermoeden is van misbruik (door leerkrachten, andere leerlingen maar ook bijvoorbeeld binnen het gezin), moet dit gemeld worden aan de bevoegde instanties. Een misbruikt kind wordt als bijzonder kwetsbaar beschouwd, en de school moet zich hiervan bewust zijn en het kind op passende wijze steunen. De school moet ook een veilige plaats zijn voor de kinderen. Kinderen moeten beschermd worden tegen het pestgedrag van andere kinderen. Scholen moeten bijgevolg het nodige doen om pestgedrag te voorkomen, en waar het toch voorvalt moet het nodige gedaan worden om het te doen ophouden. In alle maatregelen wordt de fysieke en persoonlijke integriteit van zowel de gepeste als de pester geëerbiedigd.
Rust en vrije tijd Het recht op vrije tijd, spel en cultuur wordt expliciet vermeld in artikel 31 van het verdrag. De staten die het verdrag ondertekenen erkennen het recht van kinderen op rust en ontspanning, op spel en op het deelnemen aan recreatieve activiteiten (aangepast aan de leeftijd van het kind) en het recht op het vrij deelnemen aan het culturele leven en kunst. Spelen is een essentieel deel van de ontwikkeling van een kind, en kinderen die niet de kans krijgen om te spelen, lopen het risico belangrijke sociale en persoonlijke vaardigheden te missen. Ook in de realisatie van dit recht kan door de school en de leerkrachten een rol gespeeld worden. De leerkrachten laten voldoende tijd voor rust en ontspanning. Er worden voldoende pauzes ingelast en de schooldagen mogen niet te lang zijn. Leerkrachten mogen geen te grote opgaven of opdrachten opleggen en maat houden wat betreft huiswerk. Ze kunnen kinderen proberen te motiveren om deel te nemen aan bepaalde culturele activiteiten. Ze kunnen informatie geven over interessante boeken, films, theaterstukken en kunnen proberen om die te betrekken in de lessen. De school kan zelf buitenschoolse activiteiten organiseren.
Non-discriminatie Alle vormen van discriminatie moeten uit het onderwijs verbannen worden. In het verdrag inzake de rechten van het kind wordt een gelijke kansenbeleid aangemoedigd. Speciale aandacht gaat naar groepen die bijzonder kwetsbaar zijn: meisjes, kinderen van nationale en etnische minderheden, kinderen van vluchtelingen, kinderen van een andere nationale of etnische origine. Genderstereotypen dienen volgens het verdrag uit de leerstof geweerd te worden. Scholen en leerkrachten mogen zelf niet discrimineren. Scholen mogen bijvoorbeeld geen kinderen weigeren omdat ze tot een bepaalde etnische groep behoren. Leerkrachten spannen zich in om alle leerlingen gelijk te behandelen, ongeacht hun sekse of afkomst. Ze hebben ook een actieve rol te spelen in het promoten van tolerantie en respect voor kinderen die als ‘anders’ worden beschouwd. De school is opnieuw niet alleen een plaats waar de mensenrechten gerespecteerd worden, maar ook een plaats waar men leert de mensenrechten te respecteren. Daarnaast zijn er een aantal specifieke bepalingen rond kinderen uit minderheidsgroepen of van oorspronkelijke origine. Men mag kinderen uit minderheidsgroepen (etnisch, religieus of taal) of kinderen van oorspronkelijke origine het recht deze cultuur, taal of religie te beoefenen met anderen niet ontzeggen. Deze vrijheid van beleving van cultuur, godsdienst of taal geldt ook op school. Het recht op eigen cultuurbeleving betreft een cultureel (en geen politiek of economisch) recht, dat echter vaak wordt verstoord door politieke of economische factoren. Roma-kinderen en kinderen van andere nomadische volkeren bijvoorbeeld zijn vaak slachtoffer van discriminatie en worden in sommige landen uitgesloten van onderwijs, hoewel toegang tot onderwijs noodzakelijk is om het recht op cultuurbeleving ten volle te kunnen garanderen. Tenslotte heeft elk kind het recht de eigen erkende godsdienst te beoefenen.
Vrije meningsuiting en respect voor de mening van het kind Kinderen die een eigen mening kunnen vormen, hebben het recht deze te uiten. Men moet gehoor geven aan hun standpunt in aangelegenheden die het kind betreffen. Men moet aan de mening van het kind passend belang Recht in de roos (deel 1) | 49
hechten, in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. Op school heeft het kind bijvoorbeeld het recht zich te verdedigen wanneer een straf opgelegd wordt. Het verdrag wil ook de inspraak van kinderen op school aanmoedigen. Kinderen hebben het recht te participeren en scholen moeten dit recht respecteren. Het is dus van belang dat scholen het recht op participatie respecteren. Het onderwijs moet gerealiseerd worden op een manier die de waardigheid van het kind respecteert, en die het kind toelaat zijn mening te uiten. Scholen moeten kindvriendelijk zijn in de volste zin van het woord. Scholen kunnen een regelgevend kader scheppen dat participatie in onderwijs toelaat. Leerkrachten moeten ervoor zorgen dat leerlingen betrokken worden in alle aangelegenheden die hen aanbelangen zoals klasregels, inrichting van de speelplaats, lesmethodes, examenregeling, huistakenplanning, enz. Wanneer een disciplinaire maatregel genomen wordt tegen een leerling dan heeft de leerling het recht om zijn/haar versie van de feiten te geven. Men kan een leerlingenraad oprichten en deze de nodige middelen ter beschikking stellen voor een goede werking. Er moeten klachtenprocedures bestaan die het mogelijk maken dat leerlingen gehoord worden wanneer ze vinden dat hun rechten geschonden worden door instanties die over hen gezag uitoefenen. Het recht op vrijheid van meningsuiting omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. Het recht op vrijheid van meningsuiting is dus verbonden met het recht op informatie. Ook kinderen vormen een mening op basis van informatie die ze op een of andere manier krijgen. Om de participatie van kinderen te kunnen bewerkstelligen is het dus nodig dat kinderen toegang hebben tot de informatie op basis waarvan zij hun mening kunnen vormen en die de participatie bevordert. De school speelt hierin een belangrijke rol. Een van de mogelijkheden is het opnemen van kinderrechten in de lessen. Vaak echter beletten traditionele opvattingen over de sociale rol van kinderen dat kinderen als volwaardige individuen met eigen rechten worden beschouwd. Daarom dienen staten alle gepaste maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het recht om zich vrij uit te drukken gegarandeerd wordt, niet enkel thuis, maar ook op school.
Rechten DOOR onderwijs Een derde manier waarop het verdrag inzake de rechten van het kind relevant is voor het onderwijs: het onderwijs is voorwaarde voor de invulling van andere rechten. Onderwijs ligt aan de basis van emancipatie en ontwikkeling, van de mogelijkheid van democratie, van armoedebestrijding enz. Hierboven werd de relatie tussen onderwijs en vrijheid van meningsuiting reeds belicht. Informatie is een voorwaarde voor het vormen van een eigen mening, en onderwijs is een bron van informatie. Ten tweede is er een verband tussen onderwijs en het recht op gezondheid en de toegang tot gezondheidsdiensten. Kinderen hebben recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid, en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De staten moeten ernaar streven te waarborgen dat aan geen enkel kind de toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden. Een van de maatregelen om dit recht te kunnen garanderen is het voorzien in informatie, zowel aan ouders als aan kinderen. Basiskennis over voeding en gezondheid zijn hierbij noodzakelijk. Andere belangrijke thema’s die aan bod moeten komen zijn gezinsplanning en HIV-preventie. Het beschermen van kinderen tegen drugsmisbruik is een andere taak waarin de school verantwoordelijkheid moet opnemen. Door voorlichting en preventie kan verhinderd worden dat kinderen op jonge leeftijd drugs gebruiken en op die manier hun slaagkans op school en in het leven verkleint. Ook verbinden staten zich ertoe kinderen te beschermen tegen vormen van seksuele uitbuiting. Degelijk onderwijs is nuttig om een betere status voor de kinderen te creëren, en ze aldus minder kwetsbaar te maken voor seksuele uitbuiting. Gehandicapte kinderen hebben recht op een waardig leven, waarbij de actieve deelname aan de samenleving vergemakkelijkt wordt. Gehandicapte kinderen hebben recht op speciale zorgen, omdat ze speciale behoeften Recht in de roos (deel 1) | 50
hebben. Het erkennen van deze behoeften is een eerste stap. Staten moeten dan ook maatregelen treffen voor het uitwisselen van medische informatie. Het kinderrechtencomité maakt zich zorgen om het basisrecht op educatie (dat ook voor gehandicapte kinderen geldt), en om het lage aantal gehandicapte kinderen dat – wereldwijd - is ingeschreven op school. Men beveelt aan inspanningen te doen om gehandicapte kinderen zo veel mogelijk in ‘normale’ scholen les te laten volgen, eerder dan hen in gespecialiseerde instellingen te plaatsen. Dit is voor hen een belangrijke voorwaarde tot integratie en de mogelijkheid tot participatie aan het publieke leven. Uit studies blijkt echter dat in tien van de tachtig onderzochte landen onderwijs voor miljoenen kinderen met speciale noden niet door de wet gegarandeerd wordt. In vele landen wordt het weigeren van gehandicapte kinderen in openbare scholen gelegitimeerd met niet-wettelijke argumenten, zoals de ernst van de handicap, het gebrek aan faciliteiten en getraind personeel, en de lange afstanden naar de school. Voor kinderen uit minderheidsgroepen is toegang tot het onderwijs noodzakelijk om hen het recht op cultuurbeleving ten volle te kunnen garanderen. Spijtig genoeg zijn minderheidsgroepen en allochtonen vaak slachtoffer van discriminatie en worden ze uitgesloten. Zo achtte in 2007 een Vlaamse burgemeester het nodig achtte scholen ertoe aan te sporen te weigeren om kinderen in te schrijven van Roma-families die illegaal in het land verbleven. Kinderen die aangeklaagd worden of verdacht worden een strafwet te hebben overtreden, moeten behandeld worden op een wijze die in overeenstemming is met hun waardigheid. De rol van het onderwijs situeert zich in dit geval voornamelijk in het opleiden van volwassenen die werken met kinderen binnen het gerechtelijk systeem en het jeugdrecht. Opdat kinderen van hun rechten zouden kunnen genieten, moeten deze rechten hen uiteraard bekend zijn. De kinderrechten kunnen opgenomen worden in het lesprogramma van scholen en in opleidingen en bijscholingen voor mensen die met of voor kinderen werken.
Rechten RONDOM onderwijs Behalve de rechten uit het verdrag die in de vorige paragrafen al aan bod kwamen, zijn er nog een aantal kinderrechten die indirect te maken hebben met het onderwijs. Sommige rechten hebben eerder te maken met de verantwoordelijkheid van de ouders. De school kan dan wel de ouders bijstaan als deze het moeilijk hebben of erom vragen. De ouders dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind. De school speelt een rol bij het helpen van ouders die het moeilijk hebben met deze verantwoordelijkheid. De school kan deze ouders doorverwijzen naar de bevoegde sociale instanties. Ze kan ouders adviseren in het ontwikkelen van een positievere houding ten opzichte van onderwijs. Bijvoorbeeld in geval van lijfstraffen kan de school de ouders wijzen op de negatieve effecten ervan. Ze licht op die manier de ouders voor in de kinderrechten en helpt hen ook deze binnen het gezin te respecteren. Leerkrachten kunnen de ouders ook betrekken bij het schoolleven, waardoor de ouders beter in staat zijn hun kinderen te begeleiden bij hun schoolwerk. Zeker in het geval waarin kinderen problemen hebben op school (vb. wanneer ze niet goed mee kunnen of wanneer ze spijbelen) kan de school de ouders inlichten. Wanneer men op school ziet dat een kind slachtoffer is van een nefaste situatie binnen een gezin, bijvoorbeeld geweld of misbruik, kan de school de ouders of bevoegde instanties aanspreken om in te grijpen. Ook in verband met de algemene opvoedingstaak van de ouders speelt de school een rol. De ouders (of voogd) van het kind hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het kind. Het welzijn van het kind moet daarbij centraal staan. In de tweede plaats komt de staat. Om de rechten van het kind te garanderen, zal de staat de ouders (of voogd) de nodige begeleiding bieden en de ontwikkeling van faciliteiten, instellingen en diensten voor het kind verzekeren.
Recht in de roos (deel 1) | 51
Staten hebben de plicht om aan ouders advies te verlenen en opleiding te geven over hun verantwoordelijkheden. Investeringen in oudereducatie (op niet-verplichte basis) worden dan ook effectief geacht, omdat ze onder meer resulteren in lagere jeugddelinquentiecijfers. De scholen zijn een weg waarlangs dit kan gebeuren.
Bescherming tegen alle vormen van geweld Staten moeten alle nodige wettelijke, administratieve, sociale en onderwijsmaatregelen treffen om het kind te beschermen tegen alle vormen van fysiek of mentaal geweld, tegen letsel of misbruik, tegen verwaarlozing, slechte behandeling of uitbuiting, inclusief seksueel misbruik. Daarom is er nood aan efficiënte sociale ondersteuningprogramma’s voor preventie, identificatie, rapportering, onderzoek, behandeling en opvolging van een van de genoemde feiten, en indien nodig gerechtelijke inmenging. Dit artikel beoogt voornamelijk het bewaken van de waardigheid en de persoonlijke en fysieke integriteit van het kind. Het VN Comité voor de Rechten van het Kind bekritiseert elke vorm (hoe licht ook) van lichamelijke straf. Het benadrukt dat lijfstraffen, in de familie of op school, niet verenigbaar zijn met het kinderrechtenverdrag.
Conclusie De kinderrechten zijn op verschillende manieren relevant voor het onderwijs. Onderwijs is op zich reeds een recht. Een recht dat er is voor elk kind, ongeacht zijn afkomst, huidskleur enzovoort. Onderwijs is een voorwaarde voor emancipatie. Enkel wie zijn rechten kent kan opkomen voor zijn rechten en die van anderen. Ook op school moeten de kinderrechten in ere gehouden worden. De kinderrechten vervallen niet wanneer het kind de schoolpoort binnenstapt. Speciale aandacht gaat weer naar gelijke kansen en naar de maatregelen in verband met discipline. Informatie en vrije meningsuiting zijn centrale begrippen. De school staat in de samenleving. Er zijn dus verbanden met rechten die meer van toepassing zijn in andere domeinen van de samenleving, bijvoorbeeld het gezin. De school kan hierbij indirect een rol spelen en op die manier zijn verantwoordelijkheid opnemen om de kinderrechten ook in de praktijk te doen gelden.
Recht in de roos (deel 1) | 52
Bijlage 4: Mensenrechten en kinderrechten In 1948 kwam de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) tot stand, een document van de Verenigde Naties dat duidelijk een antwoord wilde zijn op de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. Dit betekent niet dat er daarvoor nog geen sprake was van mensenrechten. Reeds in de Oudheid was er sprake van mensenrechten, zij het dat ze vooral gericht waren op de rechten van de ‘gegoede’ klasse, en dat ze oorspronkelijk beperkt waren tot burgerlijke en politieke rechten. In de loop van de geschiedenis is er ook meer aandacht gekomen voor rechten op het sociale en culturele vlak, en zijn ze uitgebreid naar meer en meer mensen. Met de Universele Verklaring in 1948, was het de eerste keer dat rechten werden geformuleerd die universeel geldend zijn, voor de ganse internationale gemeenschap. Nu, decennia later, is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens een belangrijk middel gebleken om bescherming te bieden tegen een heel gamma van misbruiken en wanpraktijken. Maar evengoed is ondertussen duidelijk geworden dat er een aantal groepen bestaan die zich in de samenleving in een zwakkere positie bevinden en daarom extra aandacht en bescherming nodig hebben, zoals kinderen, vrouwen, vluchtelingen vreemdelingen, mensen in oorlog en migranten.
1
De Verenigde Naties
4 Het trauma en het geweld van de tweede wereldoorlog bracht de geallieerden ertoe om te pogen een vredesorganisatie op te richten om de herhaling van dergelijke gruwel te voorkomen. Zo kwamen in 1945 de Verenigde Naties tot stand. Op 25 april kwamen vertegenwoordigers uit vijftig naties samen in San Francisco waar ze het 111 artikelen tellende Handvest van de Verenigde Naties onderhandelden en opstelden. Het Handvest van de Verenigde Naties is de grondwet van de Verenigde Naties en alle lidstaten die het Handvest ondertekenden zijn verplicht om het na te leven. Het doel van de Verenigde Naties (VN) wordt als volgt verwoord: ‘…Internationale samenwerking te bereiken om internationale problemen van economische, sociale, culturele of humanitaire aard op te lossen en respect voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voor allen zonder onderscheid van ras, geslacht, taal of godsdienst te bevorderen en aan te moedigen...” In de jaren na de oprichting groeide het aantal lidstaten snel. Ondertussen zijn 191 landen lid van de VN, en dit is zowat iedere soevereine staat ter wereld, behalve Vaticaanstad en Taiwan. Ook zijn heel wat internationale of nongouvernementele organisaties in de VN vertegenwoordigd, zoals de Europese Unie en het Rode Kruis. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) is één van de eerste internationale documenten met als basisgedachte het vrijwaren van de rechten van alle mensen. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens was opgesteld om wereldvrede tot stand te brengen door de bevordering van de mensenrechten. Hoewel de UVRM geen bindend karakter heeft gaf ze aanleiding tot internationale mensenrechtenstandaarden die vastgelegd werden in meerdere internationale verdragen. Internationaal recht heeft voorrang op de eigen wetten van een staat. Wanneer een staat een verdrag ondertekent belooft het de bepalingen van het verdrag om te zetten in de eigen wetgeving. Anders dan internationale verklaringen, zijn verdragen ondersteund door de normen van het internationaal recht en zijn daarom juridisch bindend. De VN beschikt thans over zeven mensenrechtenverdragen: het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten; het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten; het Internationaal Verdrag inzake de Afschaffing van Alle Vormen van Rassendiscriminatie; het Verdrag inzake de Afschaffing van Alle Vormen van Discriminatie tegenover Vrouwen; het Verdrag tegen Foltering en Andere Wrede Onmenselijke of Vernederende Behandeling en Bestraffing; het Verdrag inzake de Rechten van het Kind; en het Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van de Rechten van Alle Migranten Werknemers en de Leden van hun Familie.
2
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
5 Mensenrechten hebben een lange geschiedenis. Mensenrechten kwamen reeds aan bod in de oudheid, ze waren terug te vinden in ideeën van de stoïcijnen in Griekenland en de eerste christenen in Rome. In de Middeleeuwen werden de mensenrechten in Europa voor het eerst vastgelegd in de Magna Charta in 1215. Dat verdrag regelde Recht in de roos (deel 1) | 53
de rechten van de Engelse adel t.o.v. de koning, Jan zonder Land. Vervolgens werd in de Moderne Tijd godsdienstvrijheid in de noordelijke Nederlanden bij wet geregeld door de Unie van Utrecht in 1579. Binnen een tijdsbestek van 10 jaar werden in Engeland 2 belangrijke documenten uitgevaardigd: in 1679 de Habeas Corpus Act, die individuen beschermde tegen willekeurige hechtenis, en de Bill of Rights, die de wet boven de koninklijke macht stelde en die de positie van het parlement versterkte. In de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika uit 1776 stond uitdrukkelijk vermeld dat iedereen gelijk is voor de wet. De belangrijkste mijlpaal voor de ontwikkeling van de moderne mensenrechten was de Franse revolutie in 1789. Die leidde tot de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. In die verklaring stond onder andere:
Alle mensen zijn gelijk (ook voor de wet). Niemand mag vervolgd worden omwille van zijn overtuiging of geloof. Niemand mag op een willekeurig manier worden gedood, gevangengezet of van zijn bezit beroofd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd op een gruwelijke manier duidelijk dat er dringend nood was aan meer en betere bescherming van de mensenrechten. In 1948 kwamen alle leden van de Verenigde Naties samen in een algemene vergadering, en werd een reeks mensenrechten overeengekomen die onontbeerlijk zijn voor een volwaardige ontplooiing en een menswaardig bestaan: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM).
3
Welke rechten en voor wie?
Uniek aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is dat de rechten gelden voor alle mensen over de hele wereld. Ze staan los van toevallige omstandigheden zoals de plaats waar men geboren is, huidskleur, geslacht, geloof of overtuiging. Daarnaast was het ook de eerste keer dat verschillende groepen rechten samen vermeld werden. Naast de burgerlijke en politieke rechten zijn ook de sociale, economische en culturele rechten in de verklaring opgenomen.
Burgerlijke en politieke rechten 6 De burgerlijke en politieke rechten worden ook wel de eerste generatie rechten genoemd, en zijn van oorsprong rechten die gericht zijn op het individu. Ze omvatten rechten zoals:
het recht op vrije meningsuiting; het recht op vereniging; het recht op deelname (rechtstreeks of onrechtstreeks) aan het bestuur van het land; het recht om niet gefolterd te worden; het recht op een eerlijk proces; enz.
Recht in de roos (deel 1) | 54
Economische, sociale en culturele rechten De economische, sociale en culturele rechten noemt men ook de tweede generatie rechten. In de loop van de 19de eeuw begon men zich te realiseren dat de individuele burgerrechten en politieke rechten, de eerste generatie rechten dus, niet volstonden. De grote meerderheid van de mensen bleef immers maatschappelijk in de kou staan: boeren, landarbeiders, handwerklieden die het slachtoffer werden van de industriële revolutie, en vooral de groeiende massa fabrieksarbeiders. Met de opkomst van de arbeidersbeweging en het socialisme groeide het besef van gelijkheid. Men stelde dat de staat ervoor moet zorgen dat alle burgers (dus ook de arbeiders) effectief kunnen genieten van de neergeschreven rechten en vrijheden. Dit gaf aanleiding tot de economische, sociale en culturele rechten. In Europa brengt men die rechten samen onder het begrip ‘verzorgingsstaat’: de staat die de plicht heeft zorg te dragen voor zijn onderdanen. In de meeste Europese landen zijn deze rechten grondwettelijk vastgelegd. 7 De economische en sociale rechten omvatten onder meer:
het recht op een menswaardig inkomen; het recht op arbeid (dus ook op beroepsbegeleiding en een –opleiding); het recht op correcte arbeidsvoorwaarden en een billijke vergoeding het recht op bescherming tegen uitbuiting; het recht om vakverenigingen op te richten en er zich bij aan te sluiten; het recht op eerlijke, veilige en gezonde werkomstandigheden; het recht op rust en vakanties met behoud van loon; het recht op sociale voorzieningen; het recht op degelijke voeding en huisvesting; het recht op medische zorg bij ziekte.
De culturele rechten staan vermeld in artikel 27 van de UVRM: het recht om deel te nemen aan het culturele leven, het recht op vrije tijd, het recht om de voordelen te genieten van de wetenschappelijke vooruitgang en de toepassingen ervan.
Collectieve rechten 8 In de eerste en tweede generatie mensenrechten ligt de nadruk op de rechten van het individu. Men kan echter het individu ook als deel van een groep zien. We noemen de derde generatie mensenrechten dan ook collectieve rechten of solidariteitsrechten. Collectieve rechten zijn bijvoorbeeld:
het recht op het behoud van de eigen taal en van de eigen sociaal-economische en culturele structuren; het recht op zelfbeschikking van minderheidsgroepen; het recht op een gezond leefmilieu; het recht op de beschikking over natuurlijke bronnen.
De discussie over wat deze rechten concreet inhouden is voorlopig nog aan de gang. Ze liggen dus nog niet vast in internationaal erkende verdragen.
Recht in de roos (deel 1) | 55
Inhoud van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bevat dertig artikelen waarvan de inhoud vereenvoudigd als volgt kan weergegeven worden: Artikel 1
Alle mensen worden vrij geboren en moeten op dezelfde manier worden behandeld.
Artikel 2
Ieder heeft recht op alle rechten, ongeacht of je jong of oud, man of vrouw bent, welke huidskleur je hebt, welke godsdienst je belijdt of welke taal je spreekt.
Artikel 3
Je hebt recht op leven in vrijheid en in veiligheid.
Artikel 4
Slavernij is verboden.
Artikel 5
Je mag niemand martelen.
Artikel 6
Je hebt recht op dezelfde bescherming als iedereen.
Artikel 7
De wet moet voor iedereen hetzelfde zijn; iedereen moet volgens de wet op dezelfde manier behandeld worden.
Artikel 8
Je hebt recht om hulp van een rechter te vragen, als je vindt dat je volgens de wetten van je land niet goed wordt behandeld.
Artikel 9
Niemand heeft het recht je zonder goede reden gevangen te zetten of het land uit te sturen.
Artikel 10
Als je terecht moet staan, moet dat in het openbaar gebeuren. De mensen die je berechten, mogen zich niet door anderen laten beïnvloeden.
Artikel 11
Je bent onschuldig tot je schuld bewezen is; je hebt het recht je te verdedigen tegen beschuldigingen.
Artikel 12
Je hebt het recht op privacy: op bescherming als iemand je lastig valt, je brieven opent of kwaad van je spreekt.
Artikel 13
Je hebt het recht om te gaan en te staan waar je wilt, in eigen land en in het buitenland.
Artikel 14
Als je slachtoffer wordt van mensenrechtenschendingen, heb je het recht om naar een ander land te gaan en dat land te vragen om jou te beschermen.
Artikel 15
Je hebt het recht een eigen nationaliteit te hebben.
Artikel 16
Je hebt het recht te trouwen en een gezin te stichten.
Artikel 17
Je hebt het recht op eigendom en niemand mag je bezittingen zonder goede redenen afnemen.
Artikel 18
Je hebt het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
Artikel 19
Je hebt het recht op vrijheid van mening en meningsuiting.
Artikel 20
Je hebt het recht om te vergaderen als je dat wilt.
Artikel 21
Je hebt het recht om deel te nemen aan de politiek van je land.
Artikel 22
Je hebt het recht op maatschappelijke zekerheid en om jezelf te ontwikkelen.
Recht in de roos (deel 1) | 56
4
Artikel 23
Je hebt het recht op werk in het beroep dat je zelf kiest. Je hebt ook recht op een rechtvaardig loon voor je werk. Mannen en vrouwen moeten voor hetzelfde werk evenveel betaald worden.
Artikel 24
Je hebt het recht op vrije tijd en vakantie.
Artikel 25
Je hebt het recht op alles wat nodig is om ervoor te zorgen dat je niet ziek wordt, geen honger hebt en een dak boven je hoofd hebt. Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand.
Artikel 26
Je hebt het recht op onderwijs dat gericht is op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Artikel 27
Je hebt het recht om te genieten van wat kunst en wetenschappen voortbrengen.
Artikel 28
De overheid moet ervoor zorgen dat er een ‘orde’ is die al deze rechten beschermt.
Artikel 29
Je hebt ook plichten tegenover de mensen om je heen, zodat ook hun mensenrechten kunnen worden beschermd. De wetten in je land mogen niet ingaan tegen deze mensenrechten.
Artikel 30
Geen enkel land en geen enkel mens mag proberen om de rechten te vernietigen die in deze Verklaring staan
Mensenrechten in de praktijk omzetten
De UVRM heeft op zich geen formeel bindend karakter. Dat betekent dat de overeengekomen mensenrechten misschien wel mooi op papier staan, maar dat er daarom nog geen gevolg wordt aan gegeven, of moet worden aan gegeven, door de staten. Daarom werd de UVRM later uitgewerkt in verdragen die wel een juridisch bindend karakter hebben.
Van UVRM naar nationale wetgeving De internationale verdragen waarin de mensenrechten zijn vastgelegd, richten zich tot staten. De staten die ze ondertekenden zijn zo verplicht om de mensenrechten te respecteren. Het is dan de taak van de nationale overheden om de mensenrechten in het eigen land te handhaven en te bevorderen. Dit kunnen zij doen door hun nationale wetgeving zodanig aan te passen dat de overeengekomen mensenrechten in hun land van toepassing zijn. Indien de staat daaraan verzuimt en de mensenrechten van de burgers worden geschonden, kan de staat daarvoor verantwoordelijk gesteld worden. De mate waarin de nationale overheden moeten optreden om de mensenrechten te beschermen, is afhankelijk van het mensenrecht waarover het gaat. Mensenrechten kunnen actief of passief zijn. Het recht op vrije meningsuiting is een voorbeeld van een passief recht, omdat de overheid niet hoeft op te treden maar juist moet afzien van censuur en bijvoorbeeld ook van het opsluiten van politieke tegenstanders. De eerste generatie mensenrechten zijn dus hoofdzakelijk passieve rechten. Economische en sociale rechten daarentegen vereisen wel een ingrijpen van de staat. Het recht op onderwijs bijvoorbeeld kan slechts dankzij schoolgebouwen, leerboeken en gekwalificeerde leraren bereikt worden. De overeengekomen mensenrechten werden dus vastgelegd in internationale verdragen die vervolgens dienen opgenomen in de grondwetten en de wetten van de staten. Ook op Europees niveau werden de mensenrechten in verdragen vastgelegd. Het Europees Sociaal Handvest (1961) en het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (1950) zijn hiervan de belangrijkste. 9 Op het niveau van de Belgische staat is er de grondwet die in hoofdzaak de ‘klassieke’ burgerlijke en politieke rechten bevat, al zijn er ook een aantal economische en sociale rechten in opgenomen. Verschillende van deze in de grondwet vastgelegde rechten werden geconcretiseerd in wetten. Enkele voorbeelden:
Recht in de roos (deel 1) | 57
de antiracismewet [Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden];
de antidiscriminatiewet [Wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding].
5
Mijn mensenrechten worden geschonden, wat nu?
Om mensenrechten te beschermen kan een individu, een groep mensen of een staat naar de rechter stappen. In Europa bestaat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waar individuen lidstaten kunnen aanklagen en staten elkaar voor de rechtbank kunnen dagen. Speciale rechtbanken als het Joegoslavië-tribunaal en het Internationaal Hof voor Strafrecht kunnen personen die schuldig zijn aan mensenrechtenschendingen veroordelen en bestraffen. Andere voorbeelden van overheidsinstanties die erop toezien dat de mensenrechten worden nageleefd door de individuele staten, zijn de VN Mensenrechtenraad en het Internationaal Hof van Justitie. Behalve diplomatieke druk kunnen staten of de Verenigde Naties een humanitaire interventie overwegen: gewapend ingrijpen in een ander land om grove schendingen aldaar te beëindigen. Voorbeelden uit een niet zo ver verleden zijn de interventies in Somalië en Kosovo. In welke omstandigheden de Verenigde Naties over zullen gaan tot militaire acties om de mensenrechten te beschermeins echter niet echt vastgelegd. Zo had bijvoorbeeld een tijdig ingrijpen in Rwanda de genocide aldaar in 1994 misschien kunnen voorkomen. En ook meer recent heeft de VN zich afzijdig gehouden tijdens de volkerenmoorden in Darfour. Ook het afdwingen van economische en sociale rechten is zeer moeilijk. Het is lastig om iedere wereldburger van eten, een baan en een dak boven het hoofd te voorzien. Machthebbers kunnen economische en sociale rechten bovendien als excuus gebruiken om grondrechten op te schorten: vrijheid van meningsuiting kun je niet eten, brood wel, zo redeneren ze. Tot slot houden mensenrechtenorganisaties zich dagelijks bezig met het bewaken van de door de VN-lidstaten aanvaarde mensenrechten. Sommigen houden zich enkel lokaal bezig, anderen zijn internationaal actief: Amnesty International, Human Rights Watch, het Rode Kruis en de Liga’s voor de Mensenrechten zijn enkele voorbeelden van deze laatste.
6
Mensenrechten en andere culturen
De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens wordt geacht geldig te zijn voor ieder mens, ongeacht huidskleur, status, nationaliteit, cultuur, godsdienst of geslacht. Mensenrechten werden dus geacht ‘universeel’ te zijn. Al snel werden er vragen gesteld bij dit principe: het concept van mensenrechten was immers in het Westen ontstaan. Waren het dan niet vooral westerse waarden en opinies die erin aan bod kwamen? Hielden ze wel rekening met de noden en waarden van andere mensen, in niet-westerse culturen en samenlevingen? Deze vragen leidden tot een levendig debat, dat nog steeds bezig is, tussen enerzijds voorstanders van universele geldigheid van de mensenrechten en anderzijds zij die menen dat men respect moet hebben voor culturele verschillen en diversiteit en dat de mensenrechten niet overal op dezelfde manier toegepast kunnen worden. Zo zijn er traditionele praktijken die een belangrijke symbolische waarde hebben in de culturele context waarin ze bestaan, maar die soms moeilijk verzoenbaar zijn met de mensenrechten. Een typisch voorbeeld hiervan is de vrouwenbesnijdenis. Het spreekt vanzelf dat cultuur niet altijd kan ingeroepen worden om schendingen van mensenrechten te rechtvaardigen. Mensenrechten zijn immers geen neutrale spiegel van een samenleving, maar willen de maatschappij ook sturen. Met name als het gaat om culturele verschillen mag men niet uit het oog verliezen dat culturen dynamisch zijn, ze veranderen over de tijd heen. In vele gevallen maken culturele factoren die op gespannen voet staan met de mensenrechten het voorwerp uit van een intern debat binnen de betrokken samenleving. Voor zeer zware schendingen van de mensenrechten, zoals foltering of onmenselijke behandeling kan in geen geval cultuur als excuus ingeroepen worden. Verdere kunnen we ook vaststellen dat mensenrechten vrijwel overal, door iedereen die vecht Recht in de roos (deel 1) | 58
tegen onrecht of er zelf slachtoffer van is, erkend en aangegrepen worden als instrument om tegen onrecht te vechten. Wat telt, is dat de mensenrechten voor iedereen zinvol zijn.
7
Extra bescherming voor zwakkere groepen
De formulering van de mensenrechten doet mensen enerzijds beseffen dat ze rechten hebben, en geeft hen anderzijds een voet om op te staan wanneer zij het onrecht dat hen wordt aangedaan willen aanklagen. Niettegenstaande de middelen om de mensenrechten te beschermen nog veel te beperkt zijn en de schendingen van de mensenrechten bijgevolg nog dagelijkse kost zijn voor vele mensen, is de erkenning ervan toch al een belangrijke stap op weg naar meer rechtvaardigheid. Het doel van de UVRM was om alle mensen te bereiken. Toch bleven er nog grote groepen mensen onvoldoende beschermd door de bestaande mensenrechtenverdragen. Omwille van hun bijzonder zwakke positie in de maatschappij hebben ze extra bescherming nodig. In de loop van de jaren zijn er heel wat verdragen en overeenkomsten bijgekomen die zich op deze groepen in de samenleving richten: het gaat dan om vrouwen, vluchtelingen, minderheden...
Vrouwen In veel landen over de hele wereld worden mensenrechten aan vrouwen onthouden, bijvoorbeeld het recht op een eigen keuze van de huwelijkspartner en het recht op gelijke bescherming voor de wet. Bovendien zijn er tal van schendingen van mensenrechten waar alleen vrouwen het slachtoffer van zijn. Jaarlijks zijn ongeveer twee miljoen meisjes het slachtoffer van een besnijdenis. Verkrachting van vrouwen maakt vaak deel uit van een oorlogsstrategie. Het merendeel van vluchtelingen en ontheemden in de wereld is vrouw. Iedere dag worden vrouwen op wrede wijze gestraft wegens het overtreden van kledingvoorschriften, het plegen van overspel of het aangaan van een lesbische relatie. Tegelijkertijd spelen vrouwen in heel de wereld een steeds belangrijkere rol in het werk voor de mensenrechten, een positie waarin zij vaak gevaar lopen. Dit alles maakt de aandacht voor de mensenrechten van vrouwen noodzakelijk. Op 18 december 1979 werd door de Verenigde Naties een verdrag gesloten inzake de ‘Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen’. Dit verdrag is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en werd ondertussen al door een 180-tal landen ondertekend. België en Nederland ondertekenden het op 17 juli 1980 en ratificeerden respectievelijk op 10 juli 1985 en 23 juli 1991. Het verdrag is gericht op opvoeding, tewerkstelling, gezondheid, huwelijk en gezin, gezien elk van deze thema’s op vrouwen betrekking heeft. Het verdrag roept op tot de afschaffing van vrouwendiscriminatie in de samenleving, alsmede tot het aannemen van wetgeving ten voordele van de rechten van de vrouw. Het toezicht op de naleving van het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen is opgedragen aan het Comité voor de Afschaffing van Alle Vormen van Vrouwendiscriminatie. Dit bestaat uit 23 experts uit verschillende lidstaten. Toch is de hulp van niet-gouvernementele organisaties nog steeds onontbeerlijk. In haar strijd voor de verwezenlijking van respect van de mensenrechten wereldwijd besteedt ook Amnesty International specifieke aandacht aan de situatie van de vrouw. Daarnaast zijn er nog tal van andere nationale en internationale organisaties die de rechten van de vrouw verdedigen. Zo wordt wereldwijd gewerkt aan een betere positie voor de vrouw.
Vluchtelingen Vreemdelingen en vluchtelingen hebben gemeen dat ze zich in een ander land dan het hunne bevinden, en zich daardoor in een zwakke positie bevinden. De rechten en de status die beide groepen genieten, zijn wel sterk verschillend. Reeds in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd het recht op asiel voor vluchtelingen vastgelegd. Zo bepaalt artikel 14: "Een ieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging". Door opname van dat artikel gaf de internationale gemeenschap te kennen dat het recht op asiel even fundamenteel is als het recht op leven, vrijheid, eigendom, vrije meningsuiting... Recht in de roos (deel 1) | 59
Enkele jaren na de ondertekening van de Universele Verklaring kwam in de schoot van de Verenigde Naties een verdrag tot stand dat aan de rechten van vluchtelingen gewijd was. Het ‘VN-Verdrag Betreffende de Status van Vluchtelingen’ van 1951 definieert wie een vluchteling is en gaat in op de rechten en plichten van vluchtelingen. Het omschrijft een vluchteling als “een persoon die vervolging te vrezen heeft vanwege zijn ras, godsdienst of politieke overtuiging, of omdat hij/zij tot een bepaalde sociale groep behoort of een bepaalde nationaliteit heeft.” Het VN-Vluchtelingenverdrag was alleen maar van toepassing op vluchtelingen binnen Europa. Daarom werd het korte tijd later (in 1967) aangevuld met een ‘Protocol betreffende de Status van Vluchtelingen’. Door dat protocol werden de verplichtingen van de staten uitgebreid naar alle vluchtelingen van waar ook ter wereld. Inmiddels zijn meer dan honderd landen partij bij het verdrag en/of het protocol. De essentie van het internationaal vluchtelingenrecht is het beginsel van ‘non-refoulement’: het verbod op terugzending naar een land waar de vluchteling vervolging te vrezen heeft of waar zijn leven of veiligheid in gevaar zijn. Naar aanleiding van het VN-Vluchtelingenverdrag werd een instantie in het leven geroepen die tot taak heeft de bescherming van vluchtelingen namens de internationale gemeenschap te garanderen. Het betreft de Hoge VNCommissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR). De afgelopen jaren werd in tal van landen het asielbeleid gevoelig verstrengd en uitzettingen versneld, ook in België. Vanuit verschillende hoeken luidt bezorgdheid over schendingen van de mensenrechten van uitgeprocedeerde asielzoekers tijdens hun uitwijzing. Na de dood door verstikking van Semira Adamu tijdens haar gedwongen uitwijzing in 1998, heeft de Belgische overheid stappen ondernomen om dergelijke mistoestanden uit te bannen. Zo werd het gebruik van instrumenten die de ademhaling bemoeilijken (zoals het ‘kussentje’ dat tegen Semira Adamu's mond en neus geduwd werd en waardoor ze stikte) verboden. En in december 2003 werden in de zaak Semira Adamu drie rijkswachters en hun overste veroordeeld wegens onopzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg.
Recht in de roos (deel 1) | 60
8
Rechten in oorlog
Vandaag de dag spelen zich talloze gewapende conflicten af in verschillende landen ter wereld. De gevolgen van die conflicten zijn ons bekend: onschuldige burgers worden in groten getale gedood, gevangenen worden op brutale wijze om het leven gebracht, mensen worden slachtoffer van mijnen, vluchtelingen moeten hun steden en dorpen verlaten zonder voedsel of kledij, hulpverleners worden ontvoerd… Oorlog leidt dikwijls tot een grootschalige schending van de mensenrechten. Om mensen die zich in een oorlogssituatie bevinden beter te beschermen werden internationale verdragen afgesloten die de oorlogvoering aan banden leggen. Samen vormen ze het ‘Internationaal Humanitair Recht’. Dit recht heeft als doel de fundamentele mensenrechten in oorlog te beschermen. Ook in gewapend conflict gelden immers regels die omwille van de menselijkheid dienen te worden gerespecteerd. Het Internationaal Humanitair Recht biedt niet enkel bescherming aan mensen die niet of niet meer deelnemen aan de oorlog: burgers, strijders die zich hebben overgegeven, krijgsgevangenen, zieken en gewonden… Ook hulpverleners worden door dit recht beschermd: dokters, verpleegkundigen, Rode-Kruisvrijwilligers,… De ‘Verdragen van Genève’ (1949) zijn later uitgebreid met aanvullende protocollen en conventies. Vrijwel alle staten in de wereld hebben de Verdragen van Genève geratificeerd, en ze zijn vandaag de dag nog van kracht.
10 De essentie van het humanitair recht is in vier hoofdprincipes samen te vatten:
Mensen die niet deelnemen of niet meer deelnemen aan vijandelijkheden moeten beschermd worden en op een menswaardige manier behandeld worden. Ze moeten zonder enige vorm van discriminatie de nodige hulp krijgen.
Gevangen genomen strijders en anderen die van hun vrijheid beroofd werden, moeten op een menswaardige manier behandeld worden. Ze dienen beschermd te worden tegen alle vormen van geweld en in het bijzonder tegen foltering. Als ze gerechtelijk vervolgd worden, moeten ze kunnen genieten van de fundamentele waarborgen van een eerlijk proces.
Het recht van de oorlogvoerende partijen om in een gewapend conflict de oorlogsmethoden of -middelen te kiezen, is niet onbeperkt. Het is verboden overbodig lijden en onnodige verwondingen te veroorzaken.
Om de burgerbevolking te sparen moeten de strijders onder alle omstandigheden een onderscheid maken tussen de burgerbevolking en bezittingen van de burgers enerzijds, en militaire doelwitten anderzijds. Noch de bevolking als dusdanig, noch de burgers of de hun bezittingen mogen het doelwit zijn van militaire aanvallen. In de loop der tijd hebben de ontwikkeling van nieuwe technologieën, het verschijnen van nieuwe soorten van conflicten (nationale bevrijdingsoorlog, etnische en religieuze conflicten) en de wil om het internationaal humanitair recht te respecteren, de internationale gemeenschap ertoe gebracht nieuwe verdragen aan te nemen. Bij wijze van voorbeeld kunnen we de volgende verdragen aanhalen: de bijkomende protocols van de Conventie van Genève (1977), de conventie over de bescherming van vluchtelingen en ontheemden binnen de grenzen van één land, de conventie over het verbod op chemische en bacteriologische wapens en, nog meer recentelijk, het Verdrag van Ottawa (1997) over het verbod op anti-persoonsmijnen. Het is duidelijk dat de regels van het internationaal humanitair recht niet steeds door alle partijen in een conflict nageleefd worden. Om de naleving van die regels te verzekeren moeten die regels bekend gemaakt worden bij de betrokken personen (dat is één van de doelstellingen van het Rode Kruis) en moet de schending van die regels bestraft worden. Bij schendingen van het Internationaal Humanitair Recht hebben de staten de verplichting over te gaan tot bestraffing. Gebeurt dit niet, dan kan het Internationaal Strafhof in sommige gevallen vervolging instellen.
9
Kinderrechten
Voor de jaren 1960 werden kinderen gezien als het bezit van volwassenen. Ze werden genegeerd als personen met een eigen mening. In de klassieke mensenrechtenverdragen werd dan ook geen aandacht geschonken aan de aparte positie die kinderen innemen. Vanaf de jaren 1960 begon men te beseffen dat kinderen recht hebben op een speciale bescherming aangezien ze bijzonder kwetsbaar zijn. Anderzijds dienen kinderen ook te kunnen deelnemen aan de samenleving en moet hun mening gehoord worden. Toch blijft in het Belgisch recht iedereen die jonger is dan 18 jaar Recht in de roos (deel 1) | 61
minderjarig. Dat betekent dat men juridisch onbekwaam en afhankelijk is. Een minderjarige moet op juridisch vlak door zijn ouder(s) of voogd vertegenwoordigd en bijgestaan worden. Om kinderen een betere bescherming te geven, werd in 1989 door de Verenigde Naties het ‘Verdrag inzake de Rechten van het Kind’ aangenomen. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is niet uit het niets te voorschijn gekomen. Het is de bevestiging van een evolutie waarbij het kind meer en meer als een volwaardige maatschappelijke actor beschouwd wordt. Deze evolutie komt met name tot uiting in het feit dat het kinderrechtenverdrag naast het recht op bijzondere zorg en bescherming ook het recht op zelfbeschikking of participatie aan het kind toekent. Het erkent het recht van het kind om op te komen voor de eigen rechten. Deze evolutie vinden we terug in de ‘verklaringen’ die het verdrag zijn voorafgegaan:
De Verklaring van Genève over de rechten van het kind (1924) legt in de eerste plaats de nadruk op de plichten van de volwassenen, eerder dan op de rechten van het kind. In de verklaring wordt vooral gewezen op de sociale en economische behoeften van het kind. De bescherming tegen lichamelijke verwaarlozing, ondervoeding, economische uitbuiting… staan voorop. Door deze verklaring verkregen kinderrechten voor de eerste maal hun internationale publiekrechtelijke status.
In de Verklaring van de Rechten van het Kind (1959) zien we reeds een belangrijke evolutie. De inhoud werd geconcretiseerd en uitgebreid, zoals de bepaling die kosteloos basisonderwijs vereist. Doorheen de jaren heeft deze verklaring bij de bevolking een ruime bekendheid gekregen en een grote morele kracht verworven. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties keurde ze op 20 november 1959 unaniem goed. Om de kinderrechten ook afdwingbaar te maken moesten ze echter worden geformuleerd in een algemeen bindende verdrag. Op initiatief van Polen en vooral dankzij de werkzaamheden van internationale niet-gouvernementele organisaties werd in 1989 het Verdrag inzake de Rechten van het Kind afgesloten. Het verdrag definieert als kind elke persoon onder de 18 jaar, behalve voor materies waarvoor het verdrag een andere leeftijd vastlegt. Alle rechten in het verdrag zijn van toepassing op alle kinderen. Nadat een staat het Verdrag ondertekend heeft neemt ze de verantwoordelijkheid op zich om kinderen te beschermen tegen discriminatie en om stappen te ondernemen om hun rechten te promoten. Op 26 januari 1990 ondertekende België het kinderrechtenverdrag. Het Verdrag is ondertussen het meest universeel geratificeerde mensenrechtenverdrag geworden. Alleen de VS en Somalië gingen (2008) nog niet over tot ratificatie.
Toezicht op de naleving van het kinderrechtenverdrag Zoals de meeste internationale verdragen is het kinderrechtenverdrag in de eerste plaats op staten gericht en niet op individuele burgers. Het verdrag legt aan staten de verantwoordelijkheid op om de rechten van het kind te respecteren. In België is het verdrag sinds 15 januari 1992 van kracht. Binnen de Verenigde Naties waakt het Comité voor de Rechten van het Kind over een correcte toepassing van de rechten van het kind. Elk land dat het verdrag heeft aangenomen is verplicht om regelmatig een rapport op te stellen over de situatie van de rechten van kinderen in hun land. In Vlaanderen bestaat sinds 1998 het Kinderrechtencommissariaat dat jaarlijks verslag uitbrengt over de knelpunten inzake kinderrechten in Vlaanderen en de beleidsverantwoordelijken stimuleert om rekening te houden met de rechten van de kinderen. Met het Kindereffectenrapport wil de Vlaamse overheid haar beleid en regelgeving toetsen aan de bepalingen van het kinderrechtenverdrag. Ten slotte werd in een decreet van 1993 gesteld dat gemeenten bij het opstellen van een gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan de inspraak van jongeren en kinderen hierin moeten organiseren.
Recht in de roos (deel 1) | 62
Recht in de roos Werken rond kinderrechten in de derde graad van het lager onderwijs
Deel 2: werkvormen
Recht in de roos (deel 1) | 63
COLOFON Auteur Gerrit Maris
Werkten hieraan mee Vrijwilligers, onder wie Benny, Hendrine, Leen, Lieselot, Lotte, Maarten, Monik, Olivier,… Stagiairs: Katie, Lobke, Lynn, Stien,...
Coördinatie Wim Taelman
Verantwoordelijke uitgever vormen vzw – expertisecentrum mensenrechten- en kinderrechteneducatie Vlaanderen Patriottenstraat 27 2600 Antwerpen Tel. 03 293 82 15 – fax 02 611 75 18 E-mail
[email protected] www.vormen.org
ISBN 90-77058-40-4 D/2008/9259/19 2008, VORMEN vzw
Met de steun van de provincie Vlaams-Brabant
INHOUD Deel 2 Werkvormen voor de 3de graad van het lager onderwijs _____________________________________7 1
IJsbrekers en kennismaking ____________________________________________________________7
1.1
Het namenspel ____________________________________________________________________________ 7
1.2
Ik heb een brief voor ... ______________________________________________________________________ 9
1.3
Knipoogje________________________________________________________________________________ 10
1.4
De brug _________________________________________________________________________________ 11
1.5
Wie is de dirigent? ________________________________________________________________________ 13
1.6
4 op!____________________________________________________________________________________ 14
1.7
Domino _________________________________________________________________________________ 15
1.8
Kijk naar mij! _____________________________________________________________________________ 17
1.9
Raad wie ik ben! __________________________________________________________________________ 19
1.10
Vertrouw op mij __________________________________________________________________________ 20
1.11
Het goede in onze groep ____________________________________________________________________ 21
2
Werkvormen rond kinderrechten - algemeen ____________________________________________ 22
2.1
Rechten en verantwoordelijkheden in de klas: Inleidende activiteit _________________________________ 22
2.2
Werken met de kinderrechtentekeningen ______________________________________________________ 23
2.3
Werken met de leesteksten uit ‘Recht of echt?’. Het vragenspel. ___________________________________ 24
2.4
Word expert in een kinderrecht! _____________________________________________________________ 26
2.5
Schattenjacht ____________________________________________________________________________ 31
2.6
Van ‘nodig of leuk?’ tot kinderrechten in de krant _______________________________________________ 32
2.7
Akkoord of niet akkoord? ___________________________________________________________________ 41
2.8
Kinderrechtenthema’s via emoties ___________________________________________________________ 44
2.9
Kennismaking met kinderrechten ____________________________________________________________ 45
2.10
Een schattendoos met kinderrechten _________________________________________________________ 47
2.11
Een belangrijke taak _______________________________________________________________________ 48
2.12
Grote mensen – kleine mensen ______________________________________________________________ 49
2.13
Snelle quiz _______________________________________________________________________________ 51
2.14
Woordspelletjes: woordraadsel, rebus, woordzoeker ____________________________________________ 54 Recht in de roos (deel 2) | 3
2.15
Het fotospel ______________________________________________________________________________ 61
2.16
Kinderrechten bekendmaken via posters ______________________________________________________ 63
2.17
Rechten uitbeelden ________________________________________________________________________ 64
2.18
Rechten spelen ___________________________________________________________________________ 66
2.19
Kinderrechten in foto’s _____________________________________________________________________ 68
2.20
Dansende rechten _________________________________________________________________________ 71
2.21
Rechten beschermen: wat kunnen wij doen? ___________________________________________________ 73
2.22
Kinderrechtennieuws ______________________________________________________________________ 76
2.23
Werken met www.ikenjijenzij.be _____________________________________________________________ 77
2.24
Werken met kinderrechten.vormen.org _______________________________________________________ 78
3
Werkvormen rond afzonderlijke kinderrechten - per kinderrecht ____________________________ 79
3.1
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak _________________________________________ 79
3.1.1
De praatstaf -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 79
3.1.2
Onze school vandaag -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 81
3.1.3
Klasraad ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 84
3.2
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur ______________________________________________ 87
3.2.1
Waarin geloof jij? ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 87
3.3
Recht op zuiver drinkwater, voedsel, kleding en onderdak ________________________________________ 92
3.3.1
Recht op zuiver drinkwater ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 92
3.3.2
Ken je appel -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 94
3.3.3
Voedsel voor iedereen? ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 96
3.3.4
Een kartonnen doos als huis ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 98
3.4
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen __________________________________________ 100
3.4.1
Welkom in de club ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 100
3.5
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming ______________________________________________ 103
3.5.1
Werken met krantenknipsels -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 103
3.5.2
Quiz ‘waar of niet waar’--------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 106
3.6
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie ________________________________________________ 107
3.6.1
Recht op onderwijs --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 107
3.6.2
Netwerken -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 109 Recht in de roos (deel 2) | 4
3.7
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd _______________________________________________________ 129
3.7.1
Spelletjes van over de hele wereld ------------------------------------------------------------------------------------------------ 129
3.8
Elk kind heeft recht op zorg ________________________________________________________________ 131
3.8.1
Raak me zachtjes aan ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 131
3.9
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit ___________________________________________ 133
3.9.1
Naam of nummer? --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 133
3.9.2
Wat kom jij hier doen? ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 135
3.10
Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling ________________________________________________ 141
3.10.1
De gelen en de groenen --------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 141
3.10.2
Gelijk of niet gelijk' --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 143
3.10.3
Het uitsluitingsspel --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 145
3.11
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn ______________________________________________ 146
3.11.1
Familieforum ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 146
3.12
Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap _______________________________ 149
3.12.1
Liefste dagboek -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 149
3.13
Elk kind heeft recht op een privé-leven _______________________________________________________ 154
3.13.1
Het cadeautje ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 154
3.14
Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting ___________________________________________ 157
3.14.1
Kinderfabriek----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 157
3.15
Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting __________________________________ 162
3.15.1
Bordspel ‘Free Atefah Masih’ -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 162
3.16
Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog ______________________________________________ 181
3.16.1
Kindsoldaten en mensenrechten: dagboek van Kaji -------------------------------------------------------------------------- 181
3.16.2
Ganzenbord kindsoldaten ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 185
3.17
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie ________________________________________________ 190
3.17.1
Wie krijgt de baby? --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 190
4
Kinderrrechtenhoudingen: werkvormen _______________________________________________ 199
4.1
Suggesties om in de klas aan kinderrechtenhoudingen te werken __________________________________ 199
4.2
Roodkapje: arme oude wolf? (conflictoplossing) _______________________________________________ 200
4.3
Cadeautjes voor Andrea en Tony (conflictoplossing) ____________________________________________ 202 Recht in de roos (deel 2) | 5
4.4
Conflictwebben (vrede/conflictoplossing) _____________________________________________________ 204
4.5
Camouflage (respect/rechtvaardigheid) ______________________________________________________ 206
4.6
Doorbreek de kring (gelijkwaardigheid) _______________________________________________________ 207
4.7
Wat zie je? (stereotypen/vooroordelen) ______________________________________________________ 209
4.8
Verscheidenheid ontdekken (diversiteit) ______________________________________________________ 210
4.9
Zoeken naar overeenkomsten, en verschillen ontdekken (respect voor diversiteit/gelijkwaardigheid) ____ 212
4.10
Kinderen van over de hele wereld (diversiteit/gelijkwaardigheid) __________________________________ 214
4.11
Verhalen van over de hele wereld (diversiteit/eerlijkheid) ________________________________________ 214
4.12
Muziek van over de hele wereld (diversiteit) __________________________________________________ 218
4.13
‘Betrapt’, het verhaal van Annick (verantwoordelijkheid/ rechtvaardigheid) _________________________ 220
4.14
Wat is aanvaardbaar gedrag? (verantwoordelijkheid) ___________________________________________ 222
4.15
Familiekwesties (respect voor diversiteit en privacy) ____________________________________________ 225
4.16
Doet-ie het of doet-ie het niet? (verantwoordelijkheid opnemen) _________________________________ 230
Recht in de roos (deel 2) | 6
Deel 2
Werkvormen voor de 3de graad van het lager onderwijs
11
IJsbrekers en kennismaking
11.1
Het namenspel
Doel
Namen leren kennen en trainen in een nieuwe groep. Erkenning geven aan en krijgen van anderen. Eerlijkheid in het spel en kansen voor iedereen om gelijkwaardig aan bod te komen, bespreekbaar stellen.
Benodigdheden
Sponsbal, kussen of ineengeknoopte trui of sjaal. (Voor de uitbreiding) Meerdere ballen, duidelijk verschillend in materiaal, grootte en/of kleur.
Tijd 30 minuten
Werkwijze
De kinderen zitten in een kring (op stoelen of op de grond). Eén kind gooit de bal naar een ander kind, terwijl hij/zij de naam van de vanger roept. Als de naam correct is, wordt de vanger gooier en gooit de bal naar een ander kind, terwijl hj/zij de naam van de
nieuwe vanger roept. Als de gooier de verkeerde naam roept, corrigeert het kind dat de bal vangt hem en gooit de bal terug. De gooier herstelt dan de eerdere fout. Bevestig kinderen die anders door de mazen van het net vallen, door doelbewust de bal naar hen te gooien wanneer het jouw beurt is. Wanneer iedereen voldoende aan de beurt is geweest, stop je het spel en geef je de volgende opdracht: “Ik tel zo dadelijk tot drie en op ‘drie’ toont iedereen met zijn vingers hoeveel keer je ‘gooier’ bent geweest.” Je telt tot drie en geeft even de kans om rond te kijken hoeveel vingers iedereen toont. Dan stel je de volgende vragen en bespreekt die met de kinderen: • Heeft iedereen evenveel kans gekregen om gooier te zijn? Waarom wel? Waarom niet? • Hoe zou het geweest zijn als je nooit de kans had gehad om gooier te zijn? Waarom? • Wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat we een volgende keer eerlijk spelen en iedereen evenveel kansen geven? • Kan je een voorbeeld vertellen van een moment in je leven, waarop je oneerlijk behandeld werd? • Wat kunnen we zelf doen om oneerlijkheid te vermijden in onze klas, school, familie?
Varianten Wanneer de klas ieders naam al kent, verander dan de spelregels. Sneeuwbalverhaal
De eerste gooier begint met een woord, de volgende gooier moet er telkens een woord aan toevoegen zodat er een betekenisvolle zin ontstaat. Ofwel maken de spelers een verhaal dat begint met één zin en waaraan ieder telkens een nieuwe zin moet toevoegen.
Recht in de roos (deel 1) | 7
Concentratiebal
Rik gooit de bal naar Celina en roept tegelijk de naam van Karel. Nu weet Celina dat zij de bal naar Karel moet doorgooien. Terwijl Celina de baal naar Karel gooit, roept ze de naam van weer iemand anders, bijv. Jan. Nu moet Karel naar Jan gooien, enz. Wanneer iemand een fout maakt (bijv. door naar de verkeerde persoon te gooien, door geen andere naam te roepen of slecht te gooien) valt die uit het spel. Als je op stoelen zit, gaat die persoon dan op de grond zitten; als je op de grond zit, schuift hij/zij achteruit uit de kring. Je speelt het spel tot er slechts 3 gooiers overblijven. Je kan de moeilijkheidsgraad geleidelijk verhogen door slechts 3 tellen bedenktijd te geven, en ook door het uitsluiten van wie het woordje ‘euh’ nog gebruikt.
Uitbreiding Na de bespreking stel je voor om een gelijkaardig spel te spelen, maar dan één waarbij iedereen gelijkwaardig aan bod komt. In een eerste ronde wordt de bal over en weer gegooid met het roepen van de naam tot iedereen de bal één keer heeft gehad. De spelers moeten goed onthouden van wie ze de bal hebben ontvangen en naar wie ze hem hebben doorgegooid. Om het patroon dat zo is ontstaan te oefenen, wordt de bal nogmaals doorgegooid in dezelfde volgorde. Als dit vlot gaat, voeg je een tweede, opvallend andere bal toe, waarbij je bijvoorbeeld de woonplaats of straatnaam van de vanger moet roepen. Zo kan je geleidelijk meer ballen met andere eigenschappen die geroepen moeten worden, toevoegen. Hoeveel verschillende ballen kunnen zo in het spel gebracht worden, voor het helemaal misloopt? Dit biedt weer veel mogelijkheden om ter bespreking te stellen:
In welke mate is de groep gericht op samenwerking? Hoe gaan de kinderen om met ‘missers’ van klasgenoten? In welke mate ondersteunen en helpen ze mekaar om zover mogelijk te geraken? Je kan dit spel ook aanbieden als een uitdaging voor de groep om met zoveel mogelijk ballen tegelijk te jongleren. Je laat dan gewoon het roepen van eigenschappen bij de verschillende ballen weg.
Recht in de roos (deel 1) | 8
11.2
Ik heb een brief voor* ...
Doel
Spelenderwijs kleine verschillen en gelijkenissen ontdekken tussen de deelnemers.
Benodigdheden
Eén stoel minder dan het aantal spelers.
Tijd 10 minuten
Werkwijze
De spelers gaan in een kring op de stoelen zitten. Zelf ga je in het midden staan om het spel te demonstreren. Je legt uit dat de persoon in het midden een brief heeft voor bepaalde personen en dat hij vertelt voor wie de brief
*
bestemd is. Bijvoorbeeld: “Ik heb een brief voor diegenen die ... een bril dragen.” Al diegenen die een bril dragen, moeten dan opspringen en van stoel wisselen. De persoon in het midden probeert zelf een lege zitplaats te bemachtigen. Degene die overblijft, moet op zijn beurt in het midden gaan staan en de volgende brief overbrengen. Er zijn oneindig veel mogelijkheden. Stimuleer de spelers om originele bestemmelingen te zoeken. Zoals: ik heb een brief voor diegenen die kunnen ..., die (niet) houden van ..., die allergisch zijn aan ..., die al geweest zijn in ..., die al eens ... hebben gedaan, die dromen van ..., die als hobby ..., die ... hebben (lichamelijke of karakteriële kenmerken), enz. Stop het spel na 5 à 10 minuten of als iedereen een beurt heeft gehad en iedereen eens van plaats moest wisselen.
Naar ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’, Raad van Europa; vertaald door VORMEN vzw. Recht in de roos (deel 1) | 9
11.3
Knipoogje*
Doel
Een prettige sfeer in de groep creëren.
Benodigdheden
Stoelen: meer dan de helft van het aantal spelers. Een oneven aantal spelers. Om dit oneven aantal te bekomen, doe je zelf wel of niet mee.
Tijd 15 minuten
Werkwijze
Plaats de stoelen in een kring. Achter elke stoel gaat één speler staan. De anderen gaan op de stoelen zitten. Eén stoel blijft zodoende vrij. Diegene die achter de lege stoel staat, moet proberen iemand die op een stoel zit te ‘roepen’ door naar die persoon te knipogen. Diegene die ‘geroepen’ wordt, moet proberen te verhuizen naar de lege stoel zonder getikt te worden door de speler die achter hem/haar staat. Als de verhuizer getikt wordt, moet die naar zijn stoel terugkeren en moet de ‘roeper’ iemand anders al knipogend proberen te roepen. Als men z’n stoel kan verlaten zonder getikt te worden wordt de speler die achter de lege stoel staat de volgende ‘roeper’. Voeg indien nodig een extra regel toe: de speler die ‘geroepen’ wordt, mag de oproep niet negeren, maar is verplicht om te proberen te verhuizen.
Tips voor de begeleider Deze activiteit wordt leuker naarmate ze sneller gespeeld wordt.
*
Naar ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’, Raad van Europa; vertaald door VORMEN vzw.
Recht in de roos (deel 1) | 10
11.4
De brug*
Doel
Samenwerken als groep. (voor de variant) Reflecteren op het eigen gedrag in conflictsituaties.
Benodigdheden
Een grote, vrije ruimte. Stevige stoelen (die ook niet te zwaar zijn), twee meer dan het totaal aantal deelnemers.
Tijd 15 minuten
Werkwijze
Verdeel de spelers in twee gelijke groepen. Plaats de stoelen in twee evenwijdige rijen, die ook even lang zijn, met de leuning naar één zijkant gericht, op twee meter afstand van elkaar. Duid een eindstreep in het lokaal aan op gelijke afstand van de twee rijen stoelen. De spelers gaan op een stoel staan in de rij die aan hun team is toegewezen. De stoel die het verst verwijderd is van de eindstreep blijft leeg. Leg uit hoe het spel gespeeld wordt: “De laatste speler in de rij neemt de lege stoel op en geeft hem door aan de volgende speler van zijn team en zo wordt de stoel verder doorgegeven van hand tot hand tot de stoel helemaal vooraan bij de laatste speler in de rij belandt. Die plaatst de stoel op de grond en iedereen kan nu een plaatsje opschuiven in de richting van de eindstreep. Alles herbegint met de volgende lege stoel en zo verder tot een team als eerste de eindstreep heeft bereikt.” Extra aandachtspunten voor spelers en begeleider:
De spelers moeten heel de tijd op de stoelen staan. Wie er afvalt, valt ook uit het spel en zijn/haar team zal twee lege stoelen moeten doorgeven. Ga met respect om met het materiaal, bijv. niet met stoelen gooien; slechts één persoon per stoel; zonder schoenen aan op de stoelen staan. Eventueel kan je nog een korte nabespreking koppelen aan het spel:
Hoe verliep de samenwerking in je ploeg? Hield iedereen zich aan de afgesproken regels? Hoe was het om te moeten wachten tijdens acties van je medespelers? Werden spelers aangemoedigd of werden er negatieve opmerkingen gegeven? Hoe voelde je je daarbij?
Varianten
Overweeg vooraf goed of deze werkwijze wel geschikt is voor jouw groep. Er wordt namelijk een conflict uitgelokt tussen twee ploegen. Hou er rekening mee dat bepaalde spanningen tussen personen hierdoor aan de oppervlakte of tot een uitbarsting kunnen komen. Je laat de rijen zich diagonaal door het lokaal verplaatsen, zodat ze in het midden kruisen. Observeer goed wat er op het kruispunt gebeurt voor de nabespreking. *
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’, Raad van Europa; vertaald door VORMEN vzw. Recht in de roos (deel 1) | 11
• Hoe gaan de spelers om met de vervelende situatie op het kruispunt? • Lossen ze het zelf op of roepen ze de hulp in van de begeleider? Worden er bijkomende afspraken gemaakt om uit het conflict te geraken? Op welke wijze? • Wordt er niet over het probleem gecommuniceerd en geldt gewoon het recht van de sterkste/de snelste/de sluwste? • Hinderen de spelers van de verschillende ploegen elkaar? Op welke manier? • Laten ze elkaar toe om op elkaars stoelen te stappen? • Worden er stoelen afgenomen van de anderen? • ...
Als de spelers om hulp van de begeleiding vragen of als het tot een echt conflict komt, las dan een time-out in om met de groep het probleem te bespreken en naar een oplossing te zoeken. Haal indien nodig eerst de lont uit het kruidvat. Het is immers maar een spelletje dat we kunnen gebruiken om ons eigen gedrag en onze eigen reacties in conflictsituaties te bekijken, te bespreken en er iets uit te leren.
Tijdens de time-out of bij de nabespreking gebruik je je observaties om spelers te confronteren met hun eigen gedrag. • Hoe heb je gereageerd op de ‘moeilijke situatie’, waarin de belangen van je eigen groep in botsing komen met de belangen van een andere groep? Wat vind je daar zelf van? Hoe komt het dat je zo reageert? • Zijn er andere situaties in het dagelijks leven waarbij je op dezelfde manier reageert? Is dat herkenbaar? • Kan je begrip opbrengen voor de verschillende manieren van reageren op en omgaan met zo’n vervelende situatie? • Welke manieren van reageren vind je gepast/ongepast? • Zijn er verschillende manieren om dit concreet probleem op te lossen zodat iedereen er zich goed bij voelt? • Bij welke oplossingen voelt iedereen zich goed? • Heb je uit dit voorval iets geleerd over jezelf of over anderen? • In welke situaties zou je wat je nu geleerd hebt, kunnen toepassen? Zou je meer gepast kunnen reageren?
Indien de groep er zin in heeft en je het zelf zinvol vindt, kan je het spel opnieuw of verder laten spelen met de aangepaste afspraken/spelregels. Hoe verloopt het nu op het kruispunt? Wordt er anders gereageerd?
Recht in de roos (deel 1) | 12
11.5
Wie is de dirigent?*
Doel
Een prettige sfeer in de groep creëren.
Benodigdheden
Een uurwerk of timer. Een lege ruimte.
Tijd 15 minuten
Werkwijze
Vraag een vrijwilliger om het lokaal te verlaten. Vraag de anderen om in een kring te gaan staan. Beslis wie de ‘dirigent’ zal zijn. Vraag aan hem/haar om met een bepaalde beweging te beginnen (op de buik
krabben, met een hand zwaaien, het hoofd bewegen, luchtgitaar spelen, ...). De andere spelers moeten deze beweging overnemen, zodat iedereen hetzelfde aan ’t doen is. De dirigent moet regelmatig van actie veranderen en de anderen moeten dan volgen. Vraag de vrijwilliger om terug te komen en in het midden van de kring te gaan staan. Leg de bedoeling uit: de vrijwilliger moet raden wie de leider van de actie is. Hij/zij krijgt daarvoor slechts drie kansen en een beperkte tijd (bijvoorbeeld 1, 2 of 3 minuten, naargelang je meer tempo in het spel wil). Als de vrijwilliger niet in de opdracht slaagt, moet die een boete betalen: Iets geks doen, een koprol maken, iets uitbeelden, ... Als de vrijwilliger juist raadt, moet de dirigent het lokaal uit en kiest de groep een nieuwe dirigent. Doe zo verder tot het einde van het spel: stop het spel voor de spelers het vervelend gaan vinden.
Tips voor de begeleider
Stimuleer de dirigenten om originele variaties in de bewegingen te bedenken. De tijd is een drukkingsmiddel in deze activiteit. Je kan het gebruiken om het spel dynamischer te maken door dingen te zeggen als: “Er is al een minuut voorbij en onze vriend lijkt wat verward”, “Zal hij/zij het kunnen raden?”, “De dirigent blijft wel erg lang dezelfde beweging uitvoeren, ik krijg een kramp in mijn arm”, enz.
*
Naar ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’, Raad van Europa; vertaald door VORMEN vzw. Recht in de roos (deel 1) | 13
11.6
4 op!*
Doel Het groepsgevoel opbouwen of vergroten
Groepsgrootte Meer dan 10
Benodigdheden Stoelen, één per persoon.
Tijd 5 à 10 minuten.
Werkwijze
Vraag iedereen om in een kring te gaan zitten. Leg uit dat de regel van dit spel is dat er op elk moment vier kinderen moeten rechtstaan en dat geen enkele speler langer dan 10 seconden recht mag staan.
De spelers mogen niet proberen met elkaar te communiceren, maar iedereen in de groep moet in de gaten houden wat er gebeurt en de verantwoordelijkheid delen dat er telkens vier onder hen, niet meer, niet minder, op elk moment recht staan.
Tips voor de begeleider Het kan een paar minuten duren voor de kinderen met dit spel vertrouwd geraken maar één keer het lukt zullen ze in het goede ritme komen om te gaan staan en zitten en goed samen te werken. Het is heel spannend en geeft de groep een goed gevoel. Je kan de spelers achteraf vragen hoe ze wisten dat ze moesten rechtstaan.
*
Naar ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’, Raad van Europa; vertaald door VORMEN vzw. Recht in de roos (deel 1) | 14
11.7
Domino*
Ken je domino? Laten we met ons lichaam domino spelen!
Doel
Fysiek contact aanmoedigen. Mensen helpen elkaar te leren kennen. Bewustzijn opwekken dat er in een groep tussen de individuen zowel verschillen als gelijkenissen bestaan.
Aandachtspunten Alle thema ‘s die je zou willen behandelen.
Benodigdheden
Een lijst opstellen van mogelijke kenmerken, voor het geval de spelers er zelf niet op komen. Een grote ruimte.
Tijd 10 minuten
Werkwijze
Vraag aan iemand van de groep om te beginnen en voor twee persoonlijke kenmerken te kiezen die hij /zij in de groep wil gooien, zoals: ‘Links ben ik een meisje, rechts heb ik twee broers’. Vraag daarna aan iemand anders, die één van deze twee kenmerken wil delen, om aan de juiste kant van de eerste persoon te gaan staan en een kenmerk van zijn ‘vrije kant’ toe te voegen, bijvoorbeeld: ‘Rechts ben ik een meisje, links heb ik bruine ogen’. Laat iedereen aan de beurt komen zodat op het einde iedereen van de ketting deel uitmaakt. Als een geciteerd kenmerk niet door iemand anders van de groep gedeeld wordt en de domino niet verder kan gaan, vraag dan iemand om een ander kenmerk te kiezen zodat de ketting verder gemaakt kan worden.
Tips voor de begeleider De kenmerken hierboven zijn maar voorbeelden, iedereen kan met iets anders beginnen, of het nu een zichtbaar kenmerk is of niet. Dit spel moet snel vooruitgaan zodat de deelnemers zich niet gaan vervelen terwijl ze wachten om in te schakelen. Het is belangrijk dat de groepsleden een feitelijk fysiek contact creëren. Dit versterkt het groepsgevoel. Contact maken kan je bijvoorbeeld door het raken van elkaars hoofd, de armen rond elkaar te slaan, elkaars voeten te raken, en zo verder. De spelers kunnen rechtstaan of gaan liggen. Een cirkel creëren versterkt het groepsgevoel. Je kan echter ook andere vormen bedenken om het te spelen. Als de voorgestelde kenmerken herhaald worden, moedig dan de deelnemers aan er nieuwe te verzinnen. De kenmerken zijn liefst niet al te eenvoudig. Je kan de groep aanmoedigen om zichtbare kenmerken voor te stellen (kleur van kledij of van het haar), onzichtbare of persoonlijke kenmerken (hobby ‘s, lievelingseten, lievelingsliedje om in de douche te zingen…).
*
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 15
Als de activiteit gebruikt wordt aan het begin van een sessie of als ijsbreker, kan je best zelf meedoen en deel uitmaken van de groep. Dit helpt om grenzen te doorbreken.
Recht in de roos (deel 1) | 16
11.8
Kijk naar mij!*
Doel Deze activiteit is een variante van ‘Dit ben ik’. De kinderen versterken hun zelfbeeld, waardoor ze vlugger verdraagzaam zullen zijn tegenover anderen en de rechten van anderen makkelijker gaan eerbiedigen.
Aandachtspunten ‘Behandel anderen zoals je zelf behandeld wil worden.’
Benodigdheden
Een lang blad papier voor elke leerling. Stiften of potloden. Kaartjes kinderrechten (Deel 3, 3).
Tijd 1 uur
Werkwijze
Verdeel de kinderen in groepjes van twee. Eén kind ligt languit neer op een lang blad papier. Het andere kind tekent een lijn rond het kind op het papier. Het kind ligt op de grond naast zijn/haar omtrektekening. Het andere kind kan details op de tekening aanbrengen, zoals gezichtsdetails, haarkleur, kledij, enzovoort. Als er groepjes zijn van meer dan twee kinderen, kunnen ze aan verschillende delen van de tekening werken om die te vervolledigen. Elk kind kan dan de tekening van hun klasgenootje voorstellen en uitleggen wat hij/zij over hem/haar ontdekt heeft. Stel de vragen die hieronder zijn opgesomd. De kinderen nemen hun tekening mee naar huis en hangen ze op in hun slaapkamer.
Vragen
Hoe voelde het om getekend te worden? Hoe voelde het om te tekenen? De klas kan de kaartjes kinderrechten bekijken. Hoe zouden mensen elkaar moeten helpen om deze rechten te bekomen? (Bijvoorbeeld door te geven om haar vrienden, familie,…). Voor iedereen moet gezorgd worden. Dit is een recht dat we allen hebben. Wat gebeurt er als mensen te weinig aandacht krijgen? (Kinderen kunnen bijvoorbeeld een verhaal schrijven over een periode waarin ze zich eenzaam voelden.) Als je zou veranderen van school, hoe zou je dan willen dat de mensen je behandelden? Kunnen we manieren bedenken om te verzekeren dat niemand in onze klas eenzaam is?
Varianten *
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie; Amnesty International Vlaanderen’, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 17
De hele klas kan ook één kind tekenen, als dit nuttig lijkt, zodat bijvoorbeeld een ‘ander’ kind zich een deel zou voelen van de klasgemeenschap. De kinderen kunnen ervoor kiezen getekend te worden als iets dat ze graag zouden zijn (bijvoorbeeld als voetballer, danser, clown,…). Als een kind nieuw is in de klas of als een kind uit de klas weggaat, kan deze activiteit gebruikt worden om hen deel te doen voelen van de groep. (Voor een kind dat weggaat kunnen alle dingen die hij/ zij in het nieuwe leven nodig zal hebben aan de tekening toegevoegd worden: liefde, vrienden, zon, glimlachen).
Recht in de roos (deel 1) | 18
11.9
Raad wie ik ben! *
Doel Via een grappig spel gemeenschapsgevoel ontwikkelen. Inzien dat verschillen nuttig zijn en verscheidenheid onmisbaar is.
Benodigdheden Een blinddoek.
Tijd 30 minuten
Werkwijze
De spelers gaan in een kring staan. Je vraagt een vrijwilliger die geblinddoekt wil worden. Je draait de vrijwilliger enkele keren rond en leidt hem/haar dan naar een ander kind. De geblinddoekte moet raden wie het andere kind is, door het haar, het gezicht en de kledij te betasten. Je probeert bij deze activiteit de normale vriendengroepjes te doorbreken. Je herhaalt deze werkwijze tot elk kind aan de beurt is geweest. Je bespreekt de activiteit na op basis van volgende vragen: • Hoe wist je wie het was? • Wat als er iemand een andere huidskleur of een andere kleur van ogen had? • Wat als iedereen dezelfde neus, hetzelfde haar, dezelfde grootte en dikte ... had? • Hoe voelde het om een ‘onbekende’ blind aan te raken? • Hoe voelde het om betast te worden? • Raakte de geblinddoekte jou respectvol aan? • Waarom hebben we dit spel gedaan? • Wat heb je eruit geleerd?
*
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 19
11.10 Vertrouw op mij* Doel Dit opwindende en actieve spel helpt kinderen het belang te begrijpen van vertrouwen en samenwerking.
Aandachtspunten We moeten samenwerken om voor iedereen mensenrechten te verwerven.
Benodigdheden
Kaartjes kinderrechten (Deel 3, 3). Blinddoeken voor de helft van de kinderen.
Tijd Vijfenveertig minuten
Werkwijze
Vraag de kinderen om paren te vormen. Blinddoek één kind per paar. Het andere kind van het paar is ‘leider’ en leidt zijn/haar partner door het lokaal. De ‘leiders’ zouden diverse (veilige!) ervaringen voor hun partners moeten bedenken. Bijvoorbeeld, hen vragen op de tast voorwerpen te identificeren, hen even alleen laten, samen op een gladde vloer lopen. Moedig de ‘leiders’ aan om hun fantasie te gebruiken. Nadien wisselen de kinderen van rol. Na het spel geeft u de klas even de tijd om over het spel te praten. Gebruik de onderstaande vragen om de discussie te openen. • Hoe was het om ‘blind’ of ‘leider’ te zijn? • Hoe heb je gecommuniceerd? • Had jij een voorkeur voor een bepaalde rol? Waarom? • Voelde jij je als leider verantwoordelijk? • Heb jij jouw leider vertrouwd? • Waarom is vertrouwen belangrijk (in gezinnen, tussen vrienden, tussen landen ...)?
Varianten
Kies één van de rechten (Deel1, ‘5 Welke kinderrechten?’). Op welke manier zou men moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat dit ene recht voor alle kinderen ter wereld werd gerealiseerd? (Bijvoorbeeld het recht op voldoende voedsel en zuiver water vereist vertrouwen en samenwerking van regeringen, voedseltelers, handelaars ...) Een variant van dit spel kan zijn dat één kind een ‘schip’ is en de anderen ‘rotsen’. De rotsen zitten op de vloer met wat ruimte ertussen. Het schip wordt geblinddoekt en moet dan van de ene kant van het lokaal (de zee) naar de andere kant (de oever) stappen zonder tegen een rots te botsen. Als het schip dicht bij een rots komt, maakt het zittende kind een geluid van beukende golven tegen een rots om het schip te waarschuwen dat het van richting moet veranderen. Als het schip de oever bereikt, wordt een ander kind het schip.
*
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 20
11.11 Het goede in onze groep* Doel
De ontwikkeling van (zelf)respect aanmoedigen in een groep.
Benodigdheden
Papier en balpennen voor elke deelnemer.
Werkwijze
Elke deelnemer schrijft zijn/haar naam op een vel papier en tekent daaronder de omtrek van zijn/haar hand. De tekeningen worden doorgegeven en in één van de vingers schrijft de volgende leerling een goede eigenschap van de persoon in kwestie. Bijvoorbeeld: “Ans is lief voor de anderen.” Daarna worden de tekeningen opnieuw doorgegeven. Als elke vinger ingevuld is (of tweemaal ingevuld, indien de tijd het toelaat), wordt de tekening teruggegeven aan de persoon wiens naam bovenaan staat. Geef iedereen de kans om te bekijken wat er in zijn/haar hand geschreven staat. Bespreek in de groep volgende vragen: • Hoe voelt het om goede dingen over jezelf te lezen? • Hoe voelt het om iets goeds te zeggen over iemand anders? • Klopt het beeld dat je van jezelf hebt met het beeld dat de anderen van je schetsen? • Zijn er verrassende dingen opgeschreven? Heeft er iemand graag nog wat meer uitleg bij wat er geschreven staat? • Waarom hebben we het soms zo moeilijk om positief te zijn over ons zelf of over de mensen rondom ons? • Wat kunnen we hier als groep aan veranderen?
Variant
Ieder schrijft een goede eigenschap van zijn/haar linkerbuur op een briefje. Al de briefjes worden verzameld in een pot of zakje en door elkaar geschud. Iemand mag een briefje uit de pot trekken en de eigenschap voorlezen. Aan wie denk je dat deze goede eigenschap wordt toegeschreven en waarom? Als degene die het briefje trok het niet vindt, mogen de andere kinderen helpen zoeken en argumenteren tot ze de juiste eigenaar gevonden hebben. Deze mag op zijn beurt een nieuw briefje trekken en het proberen bij de juiste persoon te brengen.
*
Naar ‘Partners in Rights’ Recht in de roos (deel 1) | 21
12
Werkvormen rond kinderrechten - algemeen
12.1
Rechten en verantwoordelijkheden in de klas: Inleidende activiteit
Doel
Kinderen stimuleren om na te denken over rechten en verantwoordelijkheden. Laten aanvoelen dat rechten gelden voor iedereen. Benodigdheden
Papier en pen voor elk kind. Werkwijze
Vraag de leerlingen: ‘Wat kan er gedaan worden om er voor te zorgen dat ieder van jullie zich gelukkig en veilig
voelt in deze klas?’ De leerlingen werken individueel: ze zoeken vijf zaken waarvan zij denken dat ze zouden kunnen helpen. Deze schrijven ze op of tekenen ze. Hierna vormen ze paren. Ze stellen aan elkaar voor wat ze gevonden hebben en proberen een gezamenlijke keuze van 5 dingen te maken. Tenslotte gaan ze per 4 samen zitten, overlopen de keuzelijst van de twee paren, en maken een nieuwe uiteindelijke keuze van 5 items. Sterke leerlingen kunnen tot tien items bedenken. Nu kan er vanuit de verschillende groepjes een klassikale lijst opgemaakt worden. Na de discussie over wat nodig is om een gelukkige en veilige klas te creeëren, legt de leerkracht het volgende uit: “Iedereen heeft het recht om zich veilig en gelukkig te voelen op school. Een recht is iets wat je bezit, gewoon omdat je een mens bent. Je hoeft daar niets voor te doen om dat te verdienen of te krijgen. Bedenk wel: Iedereen beschikt over dezelfde rechten. Als het een recht is voor jou, is dat ook een recht voor ieder ander. Niemand verdient een recht méér dan iemand anders. Als we onze rechten gebruiken, mogen we daarbij geen inbreuk plegen op de rechten van anderen. Bijvoorbeeld: je hebt wel recht op informatie, maar je mag niet zomaar in het dagboek van je vriend lezen, want dan overtreedt je zijn recht op privacy. We moeten dus, in alles wat we doen, aandacht hebben voor de rechten van anderen. Dat is de verantwoordelijkheid van ieder van ons.” Dan kunnen de leerlingen de klassikale lijst die ze opgesteld hebben, opnieuw bekijken en kan je volgende vragen behandelen in een klasgesprek: • Als we deze rechten hebben, wat zijn dan onze verantwoordelijkheden? • Hoe kunnen we vermijden om de rechten van anderen te overtreden? • Hoe kunnen we helpen om de rechten van anderen te beschermen? • Zijn er verschillen tussen de rechten en verantwoordelijkheden van leerkrachten (en andere volwassenen) en die van kinderen? • Wanneer worden sommige rechten met de voeten getreden? • Zoek voorbeelden uit je eigen leven, uit de wereld rond jou, uit het nieuws ... • Waarom gedragen sommige mensen zich zo? • Hoe voelt het als iemand jouw rechten niet eerbiedigt? • Hoe voelt het als je met iets moet stoppen dat je graag doet, omdat je daarbij de rechten van een ander overtreedt? De klas zou ook een lijst kunnen opstellen van verantwoordelijkheden die horen bij hun lijst met rechten. Het is mogelijk om de zo opgestelde lijst met rechten en verantwoordelijkheden als ‘handvest’ van de klas te gebruiken, en ze eigenhandig en mooi in het groot te laten uitschrijven, ze te laten ondertekenen door de hele klas en dan dit document op een belangrijke plaats in het lokaal op te hangen.
Variant
Voor sommige groepen kan het aangewezen zijn om klassikaal te brainstormen over de eerste vraag - onder leiding van de leerkracht - en zo tot een lijst van rechten te komen. Recht in de roos (deel 1) | 22
12.2
Werken met de kinderrechtentekeningen
Doel
De kinderen laten kennismaken met de kinderrechten.
Benodigdheden
De kinderrechtentekeningen in A4 formaat, zonder bijpassende tekst (te downloaden van www.vormen.org/downloads). De kaartjes met de titels van de kinderrechten (te downloaden van www.vormen.org/downloads).
Tijd 1 lesuur
Werkwijze
Hang de kinderrechtentekeningen op in de ruimte. Laat de kinderen even rondkijken naar deze tekeningen en nadenken over welke tekeningen hen aanspreken. Laat ieder kind de tekening nemen die hem/haar het meest aanspreekt. Wanneer deze al weg zou zijn neemt hij/zij een andere.
Daarna gaat iedereen in de kring zitten en overloop je alle tekeningen. Daarbij kan je telkens de volgende vragen
stellen: • Waarom kies je deze tekening? • Wat staat er op? • Over welk kinderrecht gaat dit volgens jou? • Ken je een concrete toepassing van dit recht? Of een voorbeeld van waar dit recht wordt geschonden? Je toont telkens het bijpassende kaartje met titel en licht het recht, indien nodig, verder toe. Je kan ook dieper ingaan op de inhoud van een aantal rechten. Je laat de kinderen concrete voorbeelden van dit recht zoeken. Ken je schendingen in je eigen leven (thuis, school, andere plaatsen…)? Wat kunnen we zelf doen om dit recht te realiseren? Je geeft zelf een aantal concrete voorbeelden om het recht te verduidelijken, bij voorkeur uit situaties die de kinderen van in de klas kennen (of van op school, of uit de actualiteit ...).
Andere suggesties
De kinderrechtentekeningen als ankerpunt. Hang de tekeningen van de rechten op een vaste plaats in de klas op. Verwijs ernaar als de gelegenheid zich voordoet. Enkele voorbeelden: bij de bespreking van actuele gebeurtenissen; wanneer kinderen elkaars rechten schenden of juist goed in praktijk brengen; als hulpmiddel om een oplossing te zoeken voor conflicten ... Als je dit regelmatig doet, kunnen kinderen dit voorbeeldgedrag spontaan overnemen en worden de kinderrechten op een natuurlijke manier in het klasleven geïntegreerd. De kinderrechtentekeningen elders in de school. Met de kinderrechtentekeningen in de gang, aan de vensters van de speelplaats, geschilderd op de muren van de speelplaats ... gebruik je de tekeningen als visueel hulpmiddel om de kinderrechten gedurende het hele schooljaar in de aandacht te houden. Er zijn nog andere werkvormen met de kinderrechtentekeningen als basismateriaal. Zie onder meer in ‘Recht-inde-roos’ de werkvormen ‘Schattenjacht’ (een zoekspelletje waarbij de tekeningen verstopt zijn) en ‘Kennismaking met kinderrechten’ (een spel waarbij de kinderen de tekeningen zonder titels van de rechten moeten samenbrengen met deze titels). Het ‘Kinderrechten kwartetspel’ is een kleurig kwartetspel rond kinderrechten, om te downloaden en uit te printen. Zie: www.vormen.org/downloads. Recht in de roos (deel 1) | 23
12.3
Werken met de leesteksten uit ‘Recht of echt?’. Het vragenspel.*
In het kader van Recht-in-de-roos schreven 4 auteurs 13 nieuwe leesteksten, waarin kinderrechten impliciet ter sprake komen. Deze werden gebundeld in een aparte uitgave onder de titel ‘Recht of echt?’. De bundel is gratis te downloaden van www.vormen.org/downloads Je vindt er diverse tekstsoorten: kortverhalen wisselen af met gedichten, dagboekfragmenten, een briefwisseling, een dialoog, een sprookje ...
Doel
Via bespreking van gelezen of beluisterde verhalen dieper inzicht krijgen in inhouden en structuren. Vertrekkend vanuit de aangeboden tekst verbanden leggen met kinderrechten en/of kinderrechtenwaarden en met de eigen beleving in de realiteit van alledag.
Benodigdheden
De verhalenbundel 'Recht of echt?'. Zie www.vormen.org/downloads Voor elke leerling een kopie van de gekozen tekst. Schrijfgerief.
Werkwijze
Elke leerling leest een of meerdere keren in stilte de gekozen tekst. Elke leerling schrijft individueel drie vragen op die hij/zij graag beantwoord zou zien. De leerlingen kiezen een partner en proberen elkaars vragen te beantwoorden. Samen selecteren ze een drietal vragen die verder uitgediept kunnen worden. Twee groepjes van twee vormen dan samen een groepje van vier, die elkaars vragen proberen te beantwoorden. Ten slotte selecteert iedere groep van vier één vraag die ze met de hele klas wil bespreken. Bij deze klassikale bespreking van de geselecteerde vragen kan je nader ingaan op bepaalde kinderrechten en kinderrechtenhoudingen.
Variant: Enkele algemene suggesties
Voorlezen zonder meer: lees zelf voor en laat je leerlingen gewoon genieten, zonder meer. De kracht van het
verhaal zal zelf wel zijn werk doen. Voorlezen met creatieve verwerking: laat leerlingen tekenen n.a.v. een voorgelezen verhaal. Zo kunnen ze inhouden op hun eigen manier verwerken en weergeven. Je kan ook de keuze laten voor andere expressieve verwerkingsmogelijkheden, zoals boetseren, collage maken, zelf schrijven, toneeltje of poppenkastvoorstelling maken, muziek en liedjes, dans ... Voorlezen door kinderen: Laat leerlingen een tekst voorbereiden en expressief voorlezen voor de andere kinderen. Het is ook leuk om goed voorbereid in een andere klas een verhaal te gaan voorlezen. Forumlezen: een gestructureerde manier om in groepjes teksten te laten voorbereiden, voorbrengen voor de klas en te bespreken. Wil je meer weten over 'forumlezen': zoek op internet (Google bv.) op 'forumlezen'). Begrijpend lezen: maak een klassieke of creatieve verwerking ‘begrijpend lezen’ bij de teksten. Klasbibliotheek en leeshoek: voorzie één of meerdere exemplaren van de bundel in de klasbibliotheek. Maak promotie voor de bundel door een korte toelichting, een stukje voorlezen, ... Kinderen kunnen tijdens ‘leestijd’ of vrije momenten zelfstandig in de leeshoek de verhalen lezen.
*Naar: 'Vertel eens. Kinderen, lezen en praten' van Aidan Chambers, 1995, Querido.
Recht in de roos (deel 1) | 24
Lees de verhalen expressief in op een cassette of andere opname-apparatuur zodat ze ook als luisterverhaal te genieten zijn met koptelefoon: erg geliefd bij kinderen die zelf niet vlot kunnen lezen. Het is bovendien interessant voor een nabespreking omdat beluisterde verhalen anders beleefd worden dan zelf gelezen verhalen. Thuis-lezen: Geef géén verhalen op om als verplicht huiswerk te lezen. Dat maakt de verhalen minder aantrekkelijk. Je kan de kans daartoe vergroten door kinderen in de kring te laten vertellen over een gelezen verhaal en een stukje te laten voorlezen. Anderen geraken zo geboeid, worden nieuwsgierig en gaan zelf op zoek naar een gelijkaardige positieve ervaring. Zo vergroot de kans dat kinderen (ook thuis) spontaan gaan lezen. Organiseer gesprekken over de verhalen volgens de ‘Vertel eens’-methode van Aidan Chambers. Details vind je in het boek of online via internet (Google bv.): “Vertel eens: kinderen, lezen en praten”. Met vier basisvragen breng je het voor de hand liggende naar boven. Zo komen de onderwerpen die de kinderen interessant vinden aan de orde, je krijgt een beeld van hun inzicht in het verhaal en hoe ieder het persoonlijk beleeft. Je kan daar dieper op ingaan, o.a. door de kinderen steeds opnieuw naar de tekst zelf te brengen met de vraag “Hoe weet je dat?”. Zodoende creëer je kansen dat de kinderen veel van elkaar leren. In 'Vertel eens' staan heel veel inspirerende vragen om bij besprekingen te gebruiken. De vier basisvragen zijn: • Wat vond je leuk, mooi of goed aan dit boek? • Wat vond je niet leuk, mooi of goed? • Wat vond je moeilijk of onduidelijk? • Zag je een patroon of bepaalde verbanden?
Recht in de roos (deel 1) | 25
12.4
Word expert in een kinderrecht!
Met deze werkvorm kan je de kinderen uitgebreider met de kinderrechten laten kennismaken. Je kan hem naar goeddunken gebruiken in lees- of luisteroefeningen, opzoekopdrachten ...
Doel
De kinderen maken uitgebreid kennis met de betekenis van de kinderrechten. Met deze werkvorm kunnen diverse vaardigheden worden geoefend, zoals lezen, schrijven, spreken, luisteren, betekenissen opzoeken, creatief denken, beeldend werken, zelfstandig werken, plannen, hoofd- en bijzaken onderscheiden... Je kan deze werkvorm dus zonder problemen verwerken in de lessen WO, taal, muzische opvoeding, godsdienst en zedenleer...
Benodigdheden
Uit de teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ (zie www.vormen.org/downloads):
• de tekst ‘Kinderrechten, wat zijn dat?’, gekopieerd voor elke leerling; • per leerling de tekst van minstens één recht. De kinderrechtentekeningen in de versie zonder tekst (best in kleur afgedrukt), voor elke leerling minstens één exemplaar van één tekening. De titeltekening op groot formaat voor klassikale behandeling. De tekeningen zijn te vinden op www.vormen.org/downloads. De ‘Kaartjes kinderrechten (enkel tekst)’, eveneens te vinden op www.vormen.org/downloads. Per leerling een kopie van het werkblad als leidraad bij het zelfstandig werk. Schrijf- en tekengerief, knutselmateriaal volgens eigen voorkeur.
Tijd Verschillende lesmomenten van één uur tot een halve dag, gespreid over meerdere weken.
Werkwijze Stap 1: Introductie op het thema ‘kinderrechten’.
Je toont de titeltekening ‘Kinderrechten’ en start een gesprek over wat deze tekening bij de kinderen oproept. Je stelt bijvragen om op één en ander wat dieper in te gaan. Je tast af wat ze over dit onderwerp al weten en in welke mate ze geïnteresseerd zijn om er meer over te weten te komen. Mogelijke vragen: • Wat is een recht? Kan je voorbeelden geven? • Waarom dragen de kinderen een spandoek, denk je? • Vanwaar komen kinderrechten? • Voor wie gelden die rechten? • Kunnen alle kinderen op de wereld genieten van die rechten? Je deelt de tekst ‘Kinderrechten, wat zijn dat?’ uit en behandelt die verder als een klassikale leestekst met de gebruikelijke vragen en bespreking, zodat de inhoud voor iedereen duidelijk is. Indien nodig geef je verder toelichting bij het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (zie Deel 1 van Recht-in-de-roos of op de website kinderrechten.vormen.org ). Hou dit echter kort.
Recht in de roos (deel 1) | 26
Stap 2: Motivatie voor de individuele opdracht.
Omdat het erg belangrijk is dat kinderen hun rechten kennen (recht op informatie) en ervoor kunnen opkomen
(recht op een eigen mening en inspraak), geef je hen de kans om te onderzoeken welke kinderrechten er in het verdrag staan en wat ze precies betekenen. Je verdeelt de tekeningen op ludieke wijze, bijvoorbeeld door een zoekspelletje of je maakt het spannend door ze blind te laten trekken uit een grote hoed, ... Als de verdeling gebeurd is, vertel je dat ieder nu zelfstandig op onderzoek kan gaan naar de precieze betekenis en inhoud van het recht waarvan hij/zij de tekening gekregen heeft. Daarvoor krijgen ze een werkblad mee, met de opeenvolgende opdrachten die ze moeten uitvoeren. Als laatste opdracht moeten ze de resultaten van hun onderzoek voorstellen aan de klas, zodat uiteindelijk iedereen degelijk op de hoogte is van alle kinderrechten. Elke leerling krijgt nu het werkblad en beantwoordt voor zichzelf vraag 1. Wie het uit zichzelf niet kan vinden kan gebruik maken van de titels voor de rechten die op de ‘Kaartjes kinderrechten’ staan (en die voor dat doeleinde op enkele rafels opengelegd worden). Wie hier mee klaar is, krijgt dan de tekst uit ‘Kinderrechten in kindertaal’, met titel en uitleg over het recht dat hoort bij zijn/haar tekening. Daarmee kunnen ze dan aan de volgende opdrachten werken. Je spreekt met de leerlingen af wanneer ze tijdens de lesuren aan de opdrachten kunnen verder werken en je plant samen de dag waarop ze klaar moeten zijn om hun werk voor te stellen. Het is aangewezen om dagelijks één recht, op een vast tijdstip, te laten voorstellen. Zo blijft het thema gedurende een hele tijd actueel, zonder overdosering.
Stap 3: Individuele, zelfstandige voorbereiding.
De leerlingen werken verder aan de opdrachten op het werkblad tijdens de geplande tijdstippen. Ook thuis kunnen zij hier aan verder werken. Je zorgt voor voldoende hulp en begeleiding voor leerlingen die dit nodig hebben. Je kan er ook voor kiezen om al je leerlingen per twee aan eenzelfde recht te laten samenwerken.
Stap 4: Elke leerling stelt zijn werk voor aan de klas.
Je bepaalt een vast tijdstip waarop dagelijks één (of meer, zo je wil) recht wordt voorgesteld door de betreffende onderzoeker. Het is belangrijk dat deze leerling kan vertellen wat dit recht vanuit het eigen perspectief betekent. Naar aanleiding van de voorstelling kan je natuurlijk nog verder doorgaan op de betekenis van dit recht door de anderen ook te bevragen naar voorbeelden uit het eigen leven, door de leerlingen vragen te laten stellen, door discussie uit te lokken verwijzend naar andere rechten waarmee dit recht in conflict kan komen, enz. Je voorziet een muur met een toontafel waarop na de voorstelling de resultaten van het onderzoek kunnen aangebracht worden: de geprinte tekening met de titel en tekst, de eigen slogans en ander creatief werk, krantenartikels, enz. Zo groeit er geleidelijk een ‘kinderrechtenhoek’.
Stap 5: Verdere klassikale opvolging.
Eens deze kinderrechtenmuur of –hoek geïnstalleerd is, kan je in de loop van het schooljaar ernaar verwijzen wanneer één of ander recht door de leerlingen zelf wordt toegepast of geschonden. Je kan stimuleren om artikels uit kranten of tijdschriften mee te brengen die een recht illustreren. Enz. Je kan deze hoek door je leerlingen als een tentoonstelling laten voorstellen aan andere klassen, waarbij ieder zijn eigen ‘specialiteit’ voorstelt. Je kan ook ouders en andere familieleden uitnodigen voor een bezoek of je leerlingen op een opendeurdag hun tentoonstelling laten voorstellen aan de bezoekers. Een ideale gelegenheid om met het geleverde werk naar buiten te komen is de internationale Kinderrechtendag op 20 november.
Recht in de roos (deel 1) | 27
Werkblad bij ‘Word expert in een kinderrecht’ Naam: ................................................................
1
Bekijk de tekening aandachtig.
Over welk kinderrecht gaat deze tekening volgens jou? ....................................................................................................................................
2
Vraag nu de bijhorende tekst bij de tekening aan de leerkracht.
Schrijf hier de titel van de tekst: .................................................................................................................................... Komt dit recht overeen met wat jij zelf dacht toen je de tekening zag? Wat wel? Wat niet? .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
3
Lees eerst de volledige tekst.
4
Lees nu de tekst opnieuw, maar deeltje per deeltje (er zijn 3 tot 6 delen in je tekst) en stop na elk deel om de onderstaande opdrachten uit te voeren.
Kijk eens na of er woorden of zinnen zijn die je niet begrijpt. Die mag je hier noteren. .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
Zoek de betekenis op in een woordenboek of vraag meer uitleg aan je leerkracht, een klasgenootje, iemand van je familie ... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
Duid in elk deel met een markeerstift aan wat jij daarin het belangrijkste vindt, wat je zeker aan je klasgenoten wil vertellen.
Recht in de roos (deel 1) | 28
Zoek uit je eigen leven voorbeelden van dit recht, waar het zeer goed of helemaal niet goed werd toegepast, situaties die je zelf hebt meegemaakt, gezien of gehoord van mensen die je kent. Noteer hieronder. Tip: Dat kunnen ook voorbeelden zijn uit het nieuws op radio of TV of uit de krant. .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
Nog meer informatie kan je vinden op deze websites: www.ikenjijenzij.be kinderrechten.vormen.org
5
Probeer nu voor jezelf deeltje per deeltje in je eigen woorden na te vertellen. Je mag zeker ook je zelf gevonden voorbeelden gebruiken.
6
Misschien heb je nog vragen waarop je het antwoord niet gevonden hebt. Misschien heb je vragen die je met je klasgenoten zou willen bespreken. Die mag je hier noteren.
.................................................................................................................................... .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
7
Bedenk een slogan om ‘reclame’ te maken voor dit kinderrecht.
Tip: het is vaak leuk als een slogan rijmt of veel dezelfde letters of klanken heeft. .................................................................................................................................... ....................................................................................................................................
Schrijf je slogan op een tekenblad in grote, duidelijke letters. Je mag het blad ook kleurrijk opsmukken zodat het er aantrekkelijk uitziet.
8
Maak een beeldend werk om dit recht te illustreren op jouw manier. Je kiest zelf de techniek: tekenen, schilderen, drukken, kleien, collage....
9
Zoek in tijdschriften of kranten foto’s of titels die dit recht illustreren. Kleef ze samen op een blad.
10
Proficiat! Je bent nu dé specialist van de klas in dit kinderrecht. Hoog tijd om je voor te bereiden op je voorstelling.
Voorbereiding op de presentatie voor de klas Recht in de roos (deel 1) | 29
Overloop eerst nog eens alles wat je gedaan hebt. Je zal zien dat je heel wat mogelijkheden hebt om te tonen en te vertellen.
Je mag alle materialen gebruiken: de tekeningen, de teksten, je antwoorden op de vragen, de moeilijke woorden, je slogan, je eigen beeldend werk, je zelf gevonden voorbeelden, een artikel uit de krant…
Je kan zelf vertellen, maar je mag ook vragen stellen aan de andere leerlingen om een gesprek of discussie uit te lokken.
Maak een keuze wat je allemaal wil doen tijdens je voorstelling. Maak hiervan een lijstje in een logische volgorde. Probeer op voorhand je voorstelling eens uit op je ouders of een ander geschikt ‘slachtoffer’. Je leerkracht helpt je graag verder als je nog problemen of vragen hebt! Veel succes!
Recht in de roos (deel 1) | 30
12.5
Schattenjacht*
Doel Dit zoekspelletje is een snelle manier om het Verdrag inzake de Rechten van het Kind in te leiden. Het is nuttig deze activiteit te gebruiken bij de eerste lessen over kinderrechten. Het kan ook gebruikt worden om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in te leiden.
Aandachtspunten
Mensenrechten en kinderrechten zijn waardevol. Ze worden neergeschreven in speciale documenten. Benodigdheden
Kinderrechten kaartjes (Deel 3, 3). Kinderrechten illustraties (Deel 3, 4). Tijd 25 à 50 minuten
Werkwijze
Je maakt een kopie van de kaartjes met rechten (Deel 3) en verknipt ze. Vóór de kinderen aankomen, verstop je elk kaartje op een verschillende plaats in het lokaal. Wanneer de kinderen binnenkomen, leg je uit dat er papiertjes verstopt zijn met waardevolle dingen op. Vraag aan
de kinderen om ernaar te zoeken. Wie een kaartje vindt, mag dat aan bord komen ophangen. Wanneer er 5 rechten gevonden zijn, geef je een signaal (met een fluitje, trom, bel of ander instrument). Iedereen verzamelt dan aan het bord om de gevonden schatten van naderbij te bestuderen. Elke vinder mag zijn/haar kaartje luidop voorlezen. Met enkele vragen kan je een kort gesprekje hierover uitlokken: • Wat is dat, een recht? • Wat betekent dit recht volgens jou? Probeer het eens in je eigen woorden uit te leggen. • Kan je een voorbeeld geven van dit recht in je eigen leven? • Kan je een voorbeeld geven van een situatie waarin dit recht niet wordt toegepast (een schending)? Aanvullend geef je wat uitleg over het ontstaan en de bedoeling van het kinderrechtenverdrag. Toon het officiële verdrag en lees er een stukje uit voor. Je laat de kinderen verder zoeken tot ze er nogmaals 5 verzameld hebben en je weer even stopt om deze reeks te bekijken. Voor de laatste zoektocht kondig je aan dat er nog 7 schatten verborgen zijn. Waarover denken de kinderen dat die zouden gaan? Je noteert hun ideeën op bord. Als de laatste rechten aan bord hangen, kan je die laten vergelijken met de eerdere ideeën van de kinderen die op bord geschreven zijn.
Variant
Je kan de kinderrechtentekeningen verstoppen i.p.v. de rechtenkaartjes en daarmee werken. Bij de bespreking kunnen de kaartjes van de rechten dan telkens bij de passende tekening gehangen worden (of omgekeerd).
*
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducati’e; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 31
12.6
Van ‘nodig of leuk?’ tot kinderrechten in de krant
Doel
Kennismaken met kinderrechten. Het onderscheid begrijpen tussen ‘wat men graag heeft’ (wens) en ‘wat men nodig heeft’ (essentiële behoefte). Tot de vaststelling komen dat kinderrechten noodzakelijk zijn, dat men niet zonder kan wil men een menswaardig bestaan leiden.
Benodigdheden
Eén of meerdere reeksen illustraties van mogelijke wensen en noden (zie www.vormen.org/downloads: ‘Wensen
en noden – KR’). Een reeks lege bladen van dezelfde grootte als de illustraties (facultatief). Eén of meerdere reeksen kaartjes met de kinderrechten (Deel 3 3 ‘Kaartjes kinderrechten’). Officiële tekst van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Deel 1. bijlage 1). De briefjes of kaartjes ‘krantenkoppen’ (bijgevoegd). Een stapel kranten of magazines.
Tijd 1 uur
Werkwijze Stap 1: ‘Nodig’ of gewoon ‘leuk’?
Verdeel de klas in groepjes van 3 à 4 leerlingen. Elk groepje krijgt een aantal illustraties (van een vijftal tot de volledige reeks, naargelang de grootte van de groep). De kinderen verdelen de illustraties over 2 stapels: een stapel ‘nodig’ met wat ze denken dat echt nodig is voor het welzijn van een kind en een stapel ‘leuk’ met wat ze denken dat leuk kan zijn, doch niet echt noodzakelijk voor een menswaardig leven voor een kind. Laat één groep hun ‘nodig’-stapel voorstellen aan de grote groep. De anderen vergelijken met hun eigen stapel en kunnen reageren als ze met iets niet akkoord gaan of twijfels hebben. Groepjes die nog andere kaartjes in de stapel ‘nodig’ hebben gelegd, kunnen aanvullen. Mogelijk ontstaat er discussie over de plaats van bepaalde kaartjes. Stimuleer de leerlingen om hun keuze duidelijk te argumenteren en op basis van gegronde argumenten tot een besluit te komen. (facultatief) Laat elk groepje nadenken over wat verder nog nodig is voor het welzijn van het kind, dat nog niet ter sprake kwam (‘Wat ontbreekt hier nog bij de stapel ‘nodig’?). Laat dit in grote letters opschrijven op bladen die dan bij de stapel ‘nodig’ gelegd worden. (facultatief) Laat ieder groepje kort de eventueel toegevoegde bladen voorstellen aan de andere groepen. De anderen mogen reageren en aangeven waar ze twijfels hebben of er niet mee akkoord gaan. Mogelijk kom je ook hier tot een discussie.
Recht in de roos (deel 1) | 32
Stap 2: Noden en rechten
Vertel dat kinderrechten dienen om ervoor te zorgen dat ieder kind (persoon onder 18 jaar) een menswaardig
leven kan leiden. Dat een verdrag door de VN werd opgesteld ter verdediging van kinderen tegen verwaarlozing en mishandeling en voor de erkenning van kinderen als personen. En dat dit dan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geworden is. (facultatief) Lees enkele kleine stukjes voor uit de officiële tekst van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Verkies je verder klassikaal te werken, zie ‘Variant voor stap 2: Klassikaal’. Geef per groep een set met de kaartjes met de kinderrechten en laat die op de tafel uitspreiden. Laat elk groepje vervolgens de kaartjes van hun stapel ‘nodig’ aanbrengen bij het kinderrecht dat daar volgens hen mee overeenkomt. Laat de groepjes om beurten een recht voorstellen met de kaartjes die ze er bij hebben gelegd en ga kort wat dieper in op de betekenis van elk recht. Als er kinderrechten overblijven waarbij geen enkel kaartje is aangebracht, ga je nader in op de betekenis van die kinderrechten, en vraag je of deze rechten dan overbodig zijn.
Stap 3: Rechten en krantenkoppen
Geef elk groepje een ‘krantenkop’. Laat elk groepje deze krantenkop leggen of hangen bij het bijhorende kinderrecht dat daar volgens hen mee overeenkomt. Bespreek met hen telkens wat ze bij welk kinderrecht aanbrengen, of ze er al dan niet akkoord mee gaan. Je kan ook enkele vragen stellen als ‘Gebeurt dit echt?’, ‘Waar?’, ‘Hoe komt het?’, enz. Laat ze nu op zoek gaan in kranten en magazines, en uitknippen wat volgens hen bij een kinderrecht past, en dit bij het kinderrecht plaatsen. Bespreek dit.
Variant van stap 2: Klassikaal
Laat de groepjes hun ‘wensen en noden’-kaartjes weer opbergen, behalve de groep die klassikaal hun ‘nodig’stapel heeft voorgesteld. Deze stapel kaartjes (die eventueel aangepast werd na de discussie) herverdeel je over de verschillende groepjes (elke groep ontvangt enkele kaartjes). Je behandelt de verschillende kinderrechten één na één op de volgende wijze: • Je hangt het kinderrecht op en vraagt wie een kaartje heeft dat daarbij past. Iemand van het groepje met een passende kaart mag dat erbij komen hangen en argumenteren waarom het er bij past. • Je gaat iets dieper in op de betekenis van dit recht door de kinderen te vragen een voorbeeld te geven uit het eigen leven. Indien nodig geef je zelf een concreet voorbeeld of nog meer toelichting bij het betreffende recht, maar hou dit kort. Als er kaartjes met kinderrechten zijn waarbij nog niets aangebracht is, ga je nader in op de betekenis van die kinderrechten, en vraag je of deze rechten dan overbodig zijn.
Recht in de roos (deel 1) | 33
Illustraties en kinderrechten Hieronder hoe wij dachten dat de illustraties konden onderverdeeld worden in ‘nodig’ en ‘leuk’, en het verband tussen ‘nodig’ en het kinderrecht. Illustraties ‘Wensen en noden’
Kinderrechten
“Ik mag denken wat ik wil!”
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak.
“Mijn rechten mag men niet afschaffen!” “Ik mag me verdrietig of blij voelen!” “Ik mag geloven wat ik wil!” “Ik mag tekenen, dansen, deelnemen aan cultuur!” “Ik mag eten!” “Ik kan me verwarmen tijdens de winterkoude!”
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak.
“Ik bespreek iets met anderen!”
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen.
“Ik mag me veilig voelen!”
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming.
“Ik mag mij laten verdedigen!” “Ik mag leven!” “Men mag me geen pijn doen!” “Ik mag mijn land ontvluchten als ik er onveilig ben!” “Ik mag naar school gaan!”
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie.
“Ik mag me amuseren!”
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd.
“Ik mag genezen!”
Elk kind heeft recht op zorg.
“Ik besta voor de wet!”
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit.
“Ik mag evenveel!”
Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling.
“Ik mag bij mijn familie zijn!”
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn.
“Ik krijg een rolstoel als ik het nodig heb!”
Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap.
“Ik moet niet alles aan iedereen laten zien of vertellen!”
Elk kind heeft recht op een privé-leven.
“Ik ben geen slaaf!”
Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting.
“Ik mag me vrij bewegen!”
Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting.
“Ik mag niet zomaar opgesloten worden!” “Ik word beschermd tijdens een oorlog!”
Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog.
“Ik krijg alle zorgen bij adoptie!”
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie.
Recht in de roos (deel 1) | 34
Illustraties ‘Wensen en noden’ - vervolg
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil een toffe auto!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil een pratende papegaai!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil in een kasteel wonen!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil zo’n blitse gsm!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil een grote verzameling boeken!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil snoep en chips zoveel ik wil!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil koning(in) zijn!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil tweemaal per jaar op sportkamp!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil veel geld hebben!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil de nieuwste modekleding!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil goede punten krijgen op school!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil een luilekker leven!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil nooit op tijd moeten zijn!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil altijd mijn muziek horen!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil altijd mooie bloemen op tafel!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil vijf uur per dag chatten!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil alle dagen naar de speeltuin!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik wil dat de zon altijd schijnt!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
“Ik mag iemand cadeautjes geven en blij maken!”
‘Leuk’ maar niet ‘nodig’
Recht in de roos (deel 1) | 35
‘Krantenkoppen’ rond kinderrechten Deze krantenkoppen zijn verzonnen, maar zouden wel eens realiteit kunnen zijn. Kopieer ze en knip ze uit. We laten jou de keuze om een geschikte selectie te maken voor jouw leerlingen. Links van de krantenkop vind je het kinderrecht waar dat volgens ons bij hoort. Het is echter helemaal niet uitgesloten dat er andere overeenkomsten gevonden worden.
Kinderrecht
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak.
Krantenkop
Benny wil naar een cowboyfilm. Vader vindt dat die niet deugt.
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak.
Ruzie in een Vlaams gezin wegens keuze van dochter om met Islamitische kinderen te spelen.
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak.
Ik ben het niet eens met je mening, maar ik wil dat ieder zijn mening kan zeggen.
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur.
Jenny wil graag een halssnoer met kruisje. Mama wil dat niet: zij heeft een hekel aan symbolen van een geloof.
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur.
De ouders van Karel volgen elke zondag de dienst in de StJanskerk. Karel wil nooit mee.
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak.
Arme mensen eten doorgaans minder gezond.
Recht in de roos (deel 1) | 36
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak.
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen.
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen.
In het Zuiden hebben de rijken de macht over het drinkbaar water.
“Ik stimuleer mijn kinderen deel te nemen aan een sportkamp.”
Door de rellen in Parijs legt de Franse regering een samenscholingsverbod op en voert de avondklok in.
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming.
Jonge meisjes van de gemeente Kleinhout moeten oppassen voor een gevaarlijke pedofiel.
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming.
België scoort het hoogst op het gebied van veiligheid in de samenleving.
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie.
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd.
Elk kind heeft recht op zorg.
Kinderen zonder papieren durven niet naar school uit angst dat ze uit het land worden gezet.
Kinderen in zweetateliers in Mumbai, India, werken 14 uur per dag, zeven dagen op zeven.
Dronken vader laat dochter van zeven een week rondlopen met onverzorgde brandwonde.
Recht in de roos (deel 1) | 37
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit.
Plan International ijvert ervoor dat overal ter wereld kinderen bij de geboorte worden ingeschreven.
Recht in de roos (deel 1) | 38
Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling.
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn.
De jongen mocht gaan sporten, het meisje niet. De jongen mocht gaan dansen, het meisje moest thuisblijven.
In sommige gevangenissen mogen vrouwen hun baby’s meenemen tot hun straftijd erop zit.
Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap.
De Damiaanactie zorgt dat kinderen die aan melaatsheid lijden toch nog in een toekomst kunnen geloven.
Elk kind heeft recht op een privé-leven.
Elsie deed haar dagboek altijd op slot. Ze wilde niet dat iemand van de familie erin las.
Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting.
Voor een paar centen per dag knopen kinderen van zes de prachtigste tapijten.
Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting.
Kinderen van illegalen worden samen met hun ouders opgesloten, terwijl ze niks misdaan hebben.
Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog.
Kindsoldaten zijn de ontmijningsdienst en het afweerschild van gewetenloze leiders.
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie.
Wereldwijd worden kinderen gekocht en verkocht. Sommige adoptieouders denken vooral aan zichzelf.
Recht in de roos (deel 1) | 39
Recht in de roos (deel 1) | 40
12.7
Akkoord of niet akkoord?*
Doel
De leerlingen verkennen hun eigen visie op rechten via groepsdiscussies.
Benodigdheden
Voldoende exemplaren van het kopieerblad met de uitspraken, gekopieerd en verknipt. Het is handig om ze per groepje in een omslag te steken. Je kan naar eigen goeddunken uitspraken veranderen, weglaten of er zelf een aantal nieuwe bijmaken, afhankelijk van de thema’s of onderwerpen die je in de klas zou willen behandelen. Voor elke groep drie A4-bladen met bovenaan ‘AKKOORD’, ‘NIET AKKOORD’, ‘WEET NIET’. Lijmstiften.
Werkwijze Deel één: Discussie in kleine groepjes
Zet de leerlingen in groepjes (3 tot 5 leerlingen is aangewezen) en geef elke groep het nodige materiaal: de omslag met de uitspraken, de grote flappen en de lijm. De lln. behandelen de uitspraken één na één. Ze lezen en bespreken elke uitspraak in hun groepje. Ieder moet zijn mening kunnen geven en verschillende ideeën kunnen bediscussieerd worden. Indien ze een bepaalde uitspraak willen nuanceren, mogen ze die aanpassen zodat de uitspraak voor hen meer aanvaardbaar wordt. Telkens ze met hun groep overeenstemming hebben bereikt over een uitspraak, kleven ze die op de volgens hen gepaste flap. Uitbreiding: ze mogen ook zelf eigen, nieuwe uitspraken bedenken en toevoegen.
Deel twee: Klasdiscussie
De resultaten van de verschillende groepjes kunnen vergeleken worden. Over welke uitspraken is iedereen het
eens? Waarover bestaat er een verschillende mening? Hier is het interessant om te vragen naar de argumentatie die er in de groepjes met een verschillende mening was. Heeft het te maken met een verschillende interpretatie? Kunnen ze begrijpen waarom er verschillende meningen waren? Kunnen die verschillende meningen naast elkaar bestaan? De meningen mogen ook bijgesteld worden. Komen ze tot een algemene overeenstemming? Vervolgens kan er besproken worden welke rechten de leerlingen het belangrijkste vinden. Je laat ze bijvoorbeeld een top 5 opstellen. Tot slot onderzoek je welke verantwoordelijkheden de leerlingen hebben om deze rechten te beschermen. Wat kan jij zelf doen om ervoor te zorgen dat alle kinderen van de klas gelijk behandeld worden? Wat kunnen jullie zelf doen zodat ieder kind van de klas vrienden kan maken? Hoe kan je ervoor zorgen dat de lessen goed gevolgd kunnen worden?
* Naar: ‘Partners in Rights’ - Save the Children UK Recht in de roos (deel 1) | 41
Varianten Een alternatieve versie van deze activiteit kan gebruikt worden als een eenvoudige ‘opwarmer’. Je hebt hiervoor een open, niet te grote ruimte nodig waarin men vlot kan bewegen.
Stel de ene muur van de ruimte voor als de ‘akkoord’-muur en de tegenoverliggende als de ‘niet akkoord’-muur. Stel je zelf op in het midden aan de kant, zodat je goed overzicht hebt en iedereen je goed kan horen en zien. Lees een uitspraak voor en vraag de leerlingen om ergens te gaan staan tussen de twee muren, overeenstemmend met hun idee over die uitspraak: hoe meer akkoord of niet akkoord ze zijn, des te meer naar die kant op. Duid een aantal leerlingen aan om te vertellen waarom ze die positie kiezen. Let vooral op leerlingen die direct een uitgesproken plaats innemen en zij die lang twijfelen of eventueel nog van kant wisselen. Stimuleer de discussie indien die zich aandient. Laat leerlingen op elkaar reageren. Indien iedereen mooi dezelfde kant kiest, kan je zelf advocaat van de duivel spelen. Geef leerlingen ook de mogelijkheid om nog van positie te wisselen, wanneer ze door argumenten van anderen overtuigd zijn. Leerlingen die van positie veranderen kan je soms ook vragen welk de reden is van die aanpassing. Als er een boeiende discussie ontstaat, kan je die best even laten duren en besluiten met een korte samenvatting. Indien men vlug is uitgepraat, ga je snel over naar een volgende uitspraak.
Recht in de roos (deel 1) | 42
Kopieerblad: Akkoord of niet akkoord?
De leerkracht mag geen lessen geven die door de leerlingen niet begrepen worden.
Leerlingen mogen dieren meebrengen naar de klas.
Leerlingen moeten niet op tijd naar de les gaan.
Leerlingen moeten uitleg kunnen krijgen.
Iedereen moet zich veilig kunnen voelen.
Leerkrachten moeten de lessen op tijd beginnen en eindigen.
Iedereen moet vrienden kunnen hebben.
Leerkrachten mogen af en toe een fout maken.
Iedereen moet kunnen zeggen of schrijven wat men echt denkt.
Leerkrachten mogen niet luid roepen.
Leerkrachten moeten aan iedereen kunnen opleggen wat ze moeten doen.
Leerkrachten moeten altijd naar kinderen luisteren.
Leerlingen mogen kauwgom eten.
Leerlingen hebben het recht om fouten te maken.
Leerlingen moeten ingelicht worden over beslissingen die met hen te maken hebben.
Leerlingen moeten geen huiswerk maken als ze ander werk hebben.
Leerlingen moeten in de klas kunnen praten wanneer ze het willen.
Iedereen moet beschermd worden tegen verslavende middelen.
Iedereen moet naar school kunnen gaan.
Iedereen moet gelijk behandeld worden.
Recht in de roos (deel 1) | 43
12.8
Kinderrechtenthema’s via emoties*
Doel
Enkele specifieke kinderrechten of thema’s die verband houden met kinderrechten naar boven laten komen via een inleefspel met emoties.
Benodigdheden
Een ruim lokaal waarin vrij bewogen kan worden. Muziekinstallatie en muziek (bij voorkeur instrumentaal). Een flapbord en stiften. Tekstballonnen van stevig karton en materiaal om ze aan de muur op te hangen.
Werkwijze
Verdeel met lijnen op de vloer de ruimte onder in 4 vakken. Elk vak wordt genoemd naar een gevoel. Zo ontstaan de vakken ‘gelukkig’, ‘opgewonden’, ‘droevig’ en ‘bezorgd’.
Er wordt bewust gekozen voor twee eerder positieve en twee eerder negatieve gevoelens. Alle kinderen stappen door de ruimte terwijl de muziek speelt. Zij leven zich in in het gevoel van het gebied waar zij zich bevinden. Wanneer de muziek stopt blijven de kinderen staan. Het gebied waar zij zich dan bevinden wordt ‘hun gevoel’. Dan geef je de kinderen een situatie op. Bijvoorbeeld: ‘Bij de dokter’. De kinderen bedenken nu, onder de vorm van een verhaaltje, een reden waarom zij zich zo op deze bepaalde plaats voelen. Laat iedereen gaan zitten. Iemand die ‘een verhaal’ heeft, laat je opstaan en het aan de groep vertellen. Men mag wat bijkomende vragen stellen als het verhaaltje niet duidelijk is. Schrijf in enkele kernwoorden de essentie van het verhaal op een flap en leg waar mogelijk de relatie met bepaalde kinderrechten. Telkens als een bepaald ’recht’ hier uit komt, schrijf je dit op een ‘tekstballon’. Enkele mogelijkheden voor situaties waarmee je de hele werkwijze daarna kan herhalen: ‘op de speelplaats’, ‘op een vreemde plek’, ‘in de frituur’, ‘aan de grensovergang’, ‘in de bibliotheek’, ‘in de muziek- of tekenschool’, ‘in de leerlingenvergadering’, ‘in de kerk’, ‘op het gemeentehuis’, ‘in de betoging’, ‘aan de skate-ramp’, enz. Tot slot hang je alle kinderrechten-tekstballonnen op aan de muur, terwijl je de kinderen telkens vraagt om in eigen woorden te vertellen wat zij nu onder dit recht verstaan. Indien nodig kan je zelf nog wat extra toelichting geven.
Uitbreiding De kort vertelde verhaaltjes kunnen als basisidee/inspiratie dienen om verder te laten uitwerken in een gepaste expressievorm zoals een geschreven verhaal, een stripverhaal, een gedicht, een tekening of schilderwerk, enz.
Variant
De kinderen die samen in één gebied terecht gekomen zijn, werken de opgegeven situatie uit tot een toneeltje dat zij voor de groep kunnen spelen.
Na de toneeltjes kan dan de bespreking volgen en de link gelegd worden met de betreffende kinderrechten.
*
Naar: ‘Our world, our rights’ Amnesty International
Recht in de roos (deel 1) | 44
12.9
Kennismaking met kinderrechten
Doel
Kennismaken met kinderrechten en het kinderrechtenverdrag. Stilstaan bij en nadenken over de betekenis van de verschillende kinderrechten. Nadenken over de (niet-)toepassing van de verschillende kinderrechten in het eigen leven. Leren samenwerken in groep, naar de argumenten van anderen leren luisteren en ze mee in overweging nemen.
Benodigdheden
17 kinderrechtenkaartjes en de 17 bijhorende illustraties van de kinderrechten (zie Deel 3). De 17 tekeningen kan je best uitprinten of kopiëren op licht karton, A4-formaat (eventueel in een lichte kleur). Hetzelfde doe je met de kaartjes met de kinderrechten; deze snij je daarna in twee. In plaats van met tekeningen kan je ook werken met een verzameling foto’s die elk met één recht kunnen geassocieerd worden. Zo’n fotoverzameling is echter niet gemakkelijk samen te stellen!
Tijd ongeveer 1 uur
Werkwijze
Begin met een korte toelichting (ongeveer 10 minuten) over het kinderrechtenverdrag. Vertel iets meer over het
ontstaan van het verdrag en over de verschillende kinderrechten die erin zijn opgenomen. Sta kort stil bij het verschil tussen een recht (bijvoorbeeld het recht op voedsel) en een privilege (bijvoorbeeld een maaltijd in een vijf sterren restaurant). Leg uit dat de kinderrechten gelden voor iedereen die nog geen 18 jaar geworden is. Tel het aantal kinderen en verdeel de groep in twee. Stel dat je 20 kinderen hebt, dan heb je tien fiches met kinderrechten en tien bijhorende afbeeldingen nodig. Schud de tien kinderrechtenkaartjes door elkaar. Doe hetzelfde met de bijhorende afbeeldingen, maar houd kaartjes en tekeningen apart. Laat de eerste 10 kinderen een afbeelding nemen. De volgende tien laat je een kinderrechtenkaart trekken. Geef de kinderen de tijd om rond te lopen en op zoek te gaan naar het kinderrecht (of de afbeelding) die volgens hen het best bij hun afbeelding (of kinderrecht) past. Laat ze dan per twee samen staan of zitten. Laat ten slotte ook zij die geen passende prent of kinderrecht vinden ook per twee staan of zitten. Als de koppels gevormd zijn, vraag je aan elk duo om de afbeelding aan de hele groep te tonen en kort uit te leggen waarom volgens hen de prent bij het kinderrecht past (of voor hen die geen passend kinderrecht of prent vonden: waarom het niet past). Bij deze gelegenheid kan je nagaan of de betekenis van elk kinderrecht voldoende duidelijk is. Desnoods kan je deze kort toelichten, eventueel met een voorbeeld (zie Deel 1, bijlage 2 ‘Toelichting bij het kinderrechtenverdrag’). Je kan best deze werkwijze herhalen met de overgebleven kinderrechten en prenten, zodat alle kinderrechten aan bod komen. Zorg er dan voor dat wie eerst een kinderrecht kreeg, nu een afbeelding krijgt en omgekeerd.
Recht in de roos (deel 1) | 45
Nabespreking: Laat de kinderen nadenken over de verschillende kinderrechten die zo net aan bod kwamen. Dit kan met volgende vragen: (eerst over het spel zelf) • Was het moeilijk om voor elke afbeelding een verband met een bepaald kinderrecht te vinden? Waarom? Voor welke afbeeldingen of kinderrechten was dit een probleem? • Wat betekent dit kinderrecht voor jou? • Zou jij het op een andere manier in een beeld trachten om te zetten? (dan over de kinderrechten) • Is dit kinderrecht voor jou persoonlijk belangrijk? • Denk je dat alle mensen dit belangrijk vinden? • Denk je dat alle kinderen dit belangrijk vinden? • Geldt dit kinderrecht voor jou in ons land? Waarom wel/niet? • Met welke kinderrechten kom je in je dagelijks leven het vaakst in aanraking? • Welke kinderrechten zijn op dit ogenblik actueel? • Je kan ook terugkomen op bepaalde afbeeldingen die hen zijn opgevallen (dit gaat beter met foto’s). Je kan de kinderen bij elk kinderrecht ook een voorbeeld laten verzinnen van een situatie waarin het kinderrecht miskend wordt (of integendeel: juist goed beschermd wordt).
Varianten
Je kan de kaartjes met de kinderrechten ergens ophangen en vervolgens aan de kinderen illustraties bezorgen om bij een kaartje te hangen. Als opdracht kan je hen dan maximaal twee illustraties bij één kaartje laten hangen. Nadien kan je met de groep één voor één de illustraties bekijken en er een korte bespreking aan wijden. Je kan ook klassikaal één na één de tekeningen tonen en telkens vragen welk recht hier geïllustreerd wordt en er meteen een bespreking aan koppelen met bovenstaande vragen.
Tips voor de begeleider
Lees voor je aan de workshop begint best zelf nog eens de verschillende kinderrechten door en bekijk de prenten, zodat je zelf ongeveer weet welke afbeeldingen het best bij welke kinderrechten passen. Om goed te weten wat de verschillende rechten allemaal inhouden kan je best de ‘Toelichting bij het Kinderrechtenverdrag’ eens doorlezen of bij de hand houden (Deel 1, Bijlage 2).
Het kan gebeuren dat meerdere kinderen vinden dat hun prent bij eenzelfde kinderrecht hoort, of omgekeerd. Dwing hen dan niet om een keuze te maken, maar sta hen toe de verschillende combinaties te behouden. Laat ze argumenteren waarom.
Recht in de roos (deel 1) | 46
12.10 Een schattendoos met kinderrechten* Doel
De deelnemers vertrouwd maken met kinderrechten. De deelnemers aanzetten tot waardering voor kinderrechten. Benodigdheden
Een visueel aantrekkelijke ‘schattendoos’ zoeken of maken (knutselactiviteit): één grotere (indien voor klassikaal gebruik) of voor elk kind een kleine (indien voor individueel gebruik). Indien elk een eigen schattendoos aanlegt, kan de schattendoos ook thuis gemaakt en voorbereid (versierd) worden. Enkele voorwerpen als voorbeeld (zie verder).
Tijd De activiteit loopt minstens gedurende enkele maanden, maar kan een heel (school)jaar duren. De schattendoos kan zelfs over meerdere jaren met de leerlingen meegaan.
Werkwijze
Laat de gezamenlijke schattendoos van bij het begin, ter inspiratie, reeds enkele voorwerpen bevatten. Zoals een geneesmiddelenverpakking (recht op gezondheid), een brief (recht op privacy), een krantenknipsel (toepasbaar voor meerdere rechten), ... Kies gezamenlijk welke voorwerpen je, als symbool voor een kinderrecht, in de gezamenlijke schattendoos wil verzamelen. Voor de eigen schattendoos kiezen leerlingen uiteraard zelf. Het verzamelen van deze schatten is dan een goede gelegenheid tot verder gesprek over deze kinderrechten. De verzameling kan met tussenpozen (naar aanleiding van een klasgesprek, een gebeurtenis, een nieuwsfeit ...) terug bekeken, en aangevuld of gewijzigd worden. Zo krijgt elke schattendoos een eigen verhaal. Het is daarbij niet noodzakelijk dat alle kinderrechten in de schattendoos aanwezig zijn. Volgende vragen kan je aanwenden bij de bespreking van (de keuze van) de voorwerpen: • Waarom vind je dit voorwerp een goede keuze voor de schattendoos? • Over welk kinderrecht gaat het hier? Is dit een belangrijk kinderrecht in onze klas/school? • Kunnen alle kinderen van dit kinderrecht genieten? Wie niet? • Hoe voelt het als iemand niet over dit kinderrecht beschikt? • Kunnen wij zelf iets doen om dit kinderrecht te eerbiedigen of te laten eerbiedigen? • Wat is voor jou op dit ogenblik het belangrijkste kinderrecht?
Tips voor de begeleider Je kan de leerlingen elk hun eigen 'schattendoos' laten aanleggen, en aanvullend (of uitsluitend) een gezamenlijke, klassikale schattendoos. Een kinderrechtenposter die in de klas hangt is vanzelfsprekend een goede geheugensteun. Een kinderrechtenposter kan aangekocht worden bij de Kinderrechtswinkels, bij DCI Nederland, bij Amnesty Nederland. Je kan ook zelf een poster samenstellen met de illustraties bij de kinderrechten op de website van VORMEN (zie Deel 3). De poster 'Geef kleur aan je rechten' (in te kleuren poster) van het Kinderrechtencommissariaat kan gratis aangevraagd worden op www.kinderrechten.be. Op diverse gelegenheden zoals een ouderavond, een opendeurdag of de internationale kinderrechtendag (20 november) kunnen de schattendozen aan de ouders of andere bezoekers worden voorgesteld.
*
Naar ‘An outline of planning elements and learning methods in human rights and civic education’, Rolf Gollob en Peter Krapf, Raad van Europa, samengesteld voor gebruik in Bosnië-Herzegovina.
Recht in de roos (deel 1) | 47
12.11 Een belangrijke taak* Doel Begrijpen dat de documenten over kinderrechten gebaseerd zijn op de levensbehoeften van alle kinderen.
Benodigdheden
Kaartjes kinderrechten (zie Deel 3, 3). Ofwel vergroot je dit overzicht tot posterformaat voor klassikaal gebruik, ofwel kopieer je voor elke leerling een exemplaar.
Tijd 60 minuten
Werkwijze
Vraag de klas om zich in te beelden dat hen door de Verenigde Naties (het parlement van de wereldstaten)
gevraagd wordt om een lijst te maken van alles wat alle kinderen ter wereld nodig hebben om gezond en gelukkig te zijn. Bijvoorbeeld voedsel, spel, lucht, liefde… Schrijf deze ‘behoeften’ op zoals ze in de klas gezegd worden, zonder ze te beoordelen. Als er geen nieuwe voorstellen meer komen, vraag dan de klas om uit te maken welke van hun voorstellen echte ‘behoeften’ zijn en welke eerder ‘verlangens’. (Bijvoorbeeld TV en snoep zijn eerder ‘verlangens’ dan ‘behoeftes’.) Probeer uit te maken welke behoeften dezelfde zijn voor alle kinderen over de hele wereld. Toon nu de kaartjes kinderrechten. Leg uit dat de Verenigde Naties jaren geleden een soortgelijke lijst opstelden die later het kinderrechtenverdrag werd. Het verdrag herinnert de wereldleiders aan de behoeften van hun kinderen. Vraag aan de klas om hun eigen lijst te vergelijken met die van het verdrag. Welke van deze ‘behoeftes’ zijn omgezet in rechten? Zijn er verschillen tussen de twee lijsten? Hoe zou dat komen? Wat vind je ervan dat sommige behoeftes niet als recht zijn opgenomen? Wat vind je van de rechten die in het verdrag staan maar waar je zelf niet was opgekomen? Stel nu de onderstaande vragen: • Waarom denk je dat de Verenigde Naties het belangrijk vonden om een lijst op te stellen met de rechten van kinderen? • Waarom denk je dat het verdrag een lijst is van ‘behoeften’ in plaats van ‘verlangens’? • Denk je dat alle kinderen in jouw land en in de hele wereld al deze rechten hebben? Waarom niet? • Belicht één of twee rechten uit het verdrag. Wat zou er kunnen gebeuren wanneer je een kind deze rechten afnam? • Wat denk je dat de ministers van jouw land, je leerkrachten, ouders, jezelf en je medeleerlingen zouden kunnen doen om ervoor te zorgen dat alle kinderen in jouw land van deze rechten verzekerd zijn?
Varianten
Vorm staand of zittend een kring. Alle leerlingen beelden om beurten iets uit dat op de lijst staat. Zoals: kleren aantrekken, een maaltijd verorberen, een vriend omhelzen, een spelletje spelen, een brief schrijven of een gevoel zoals geluk of vrijheid. De anderen mogen raden. Ga de kring opnieuw af. Het eerste kind voert zijn ‘gebaar’ uit en blijft dit doen terwijl het tweede kind zijn ‘gebaar’ begint uit te beelden tot de hele klas en de leerkracht samen hun bewegingen uitvoeren. Roep dan ‘Stop’!
Uitbreiding
Als actie kan de klas voor de ouders of voor andere klassen een toneelstukje opvoeren dat begint met ‘verlangens’ en eindigt met ‘behoeftes’.
*
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 48
12.12 Grote mensen – kleine mensen* Doel Het interview helpt de leerlingen kinderrechten te relateren aan hun eigen omgeving. Het helpt ook in te zien dat de kinderrechten in etappes erkend zijn geworden.
Aandachtspunten Het plechtig neerschrijven van rechten is een gegeven uit de late twintigste eeuw maar de rechten zelf hebben altijd al bestaan en zijn ook altijd al geschonden geweest en bevochten. Ze zijn slechts stap voor stap gerealiseerd doorheen de geschiedenis.
Benodigdheden Overzicht van de kinderrechten (Deel 3, 3 Kinderrechten kaartjes).
Tijd drie lessen (verspreid over verschillende weken)
Werkwijze
Leg aan de klas uit dat documenten over de kinderrechten zoals het kinderrechtenverdrag recente ontwikkelingen
*
zijn. In het verleden beschikten niet alle kinderen over deze rechten. Leg uit dat het in vele moderne landen nog steeds zo is. Stel samen met de kinderen een korte lijst op van mensen uit de buurt die een antwoord kunnen geven op de vraag “Is het leven van de kinderen in onze stad/streek/dorp/land verbeterd in de loop van de afgelopen eeuw?” (bijvoorbeeld hun (over-)grootouders). Een lijst van vier personen is ideaal. Vraag de leerlingen om deze mensen uit te nodigen op school voor een interview. Speel het onderwerp of eventueel al opgestelde vragen op voorhand door aan de geïnterviewden zodat ze zich kunnen voorbereiden. Het kan ook nuttig zijn om vooraf een gesprekje te houden met de kandidaten, zodat ze zich een idee kunnen vormen wat van hen verwacht wordt. Geef de geïnterviewde(n) een plaats waar alle kinderen hen kunnen zien. De leerlingen kunnen om beurten een vraag stellen. Laat het interview natuurlijk verlopen. Probeer het gesprek niet onnodig te onderbreken. Schrijf de antwoorden op of maak een geluidsopname ervan. Als er meer dan één geïnterviewde is, vraag hen dan om met elkaar over het onderwerp te spreken in plaats van elk voor zich een vraag te beantwoorden. Dit kan zeer levendige taferelen opleveren. Vergelijk achteraf met de klas de interviews met het overzicht van de kinderrechten. Stel de volgende vragen: • Denk je dat de rechten van kinderen in het verleden gerespecteerd werden? Welke rechten werden over het hoofd gezien? Waarom? • Zou jij graag in die tijd geleefd hebben? Zijn de omstandigheden voor kinderen verbeterd of verslechterd? Leg uit.
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 49
Varianten
Gebruik kranten om aan te tonen hoe de rechten van kinderen op andere plaatsen in de wereld vergeten of beschermd worden. Als project kan de klas een toneelstuk, gedicht, verhaal of kunstwerk maken waarin het leven van kinderen, nu en in het verleden, wordt vergeleken. Volksliteratuur kan een goede bron zijn van verhalen over het leven van kinderen in vroegere tijden. Bijvoorbeeld “Bartje” (Anne de Vries), “Ciske de rat” (Piet Bakker), de verhalen van Charles Dickens, “De witte van Sichem” (Ernest Claes). Deze verhalen zijn ook verwerkt tot langspeelfilm, TV-serie, musical e.a. Als actie zouden de kinderen een toneelstuk kunnen maken over het tot stand brengen van kinderrechten en het opvoeren voor andere klassen, voor bezoekers tijdens een schoolfeest, of dergelijke.
Recht in de roos (deel 1) | 50
12.13 Snelle quiz* Doel Deze quiz kan in elk stadium van het leerproces rond kinderrechten nuttig zijn. In geval de kinderen nog nooit voordien iets hebben geleerd over kinderrechten, is dit een manier om erachter te komen hoeveel ze reeds hierover weten. Later kan het gebruikt worden om te kijken hoe hun kennis met de tijd groeit. Het is ook bijzonder nuttig om te achterhalen welke interesses en bekommernissen kinderen hebben i.v.m hun rechten.
Aandachtspunten
We weten al veel over rechten. Soms zijn er geen juiste antwoorden bij discussies over rechten.
Benodigdheden Quizvragen (zie hieronder).
Tijdsduur 1 uur
Werkwijze
Geef aan elke leerling het rooster met de quizvragen. Eventueel kan je zelf vragen verzinnen, aanpassen, weglaten
of aanvullen. Vraag nu de kinderen om tien minuten in de klas rond te lopen terwijl ze telkens aan een andere persoon een andere vraag stellen. De leerling noteert het antwoord bij de vraag in het rooster. De persoon die antwoordt, moet zijn antwoord ondertekenen. Zo delen de leerlingen hun kennis over kinderrechten. Overloop de vragen, polsend naar de antwoorden van de kinderen. Schrijf ze op het bord. Er kunnen veel verschillende antwoorden zijn op één en dezelfde vraag. Moedig de kinderen aan hun antwoorden te bespreken terwijl je ze neerschrijft. De kinderen zijn waarschijnlijk niet in staat op alle vragen te antwoorden. Hun antwoorden kunnen eveneens onvolledig zijn: ze weten bijvoorbeeld niet dat folterpraktijken ook in westerse democratieën voorkomen. Denk eraan dat het doel van de quiz is om kinderrechten ter sprake te brengen en niet om ‘juiste’ antwoorden te krijgen. Als er maar weinig tijd beschikbaar is, selecteer dan liever enkele vragen die meest relevant zijn voor de kinderen.
Quizvragen
Kan je een voorbeeld geven van … • • • • • • • •
*
... een kinderrecht? ... een land waar kinderrechten geschonden worden? ... een document dat kinderrechten verkondigt? ... een groep die in het verleden vervolgd is geweest? ... een land waar mensen omwille van hun afkomst hun rechten ontzegd worden? ... een land waar mensen omwille van hun godsdienst hun rechten ontzegd worden? ... een land waar de rechten van verschillende groepen met mekaar in conflict zijn? ... een organisatie of persoon die vecht voor kinderrechten?
Naar:’ Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw
Recht in de roos (deel 1) | 51
• • • • • • • • • • •
... een film of boek over kinderrechten? ... een land waar de toestand van de kinderrechten verbeterd is? ... een recht dat je op school ontzegd wordt? ... een recht dat soms aan meisjes ontnomen wordt? ... een recht dat alle kinderen zouden moeten hebben? ... een recht dat aan sommige kinderen in jullie land ontzegd wordt? ... een recht dat je ouders hebben maar jij niet? ... een van je rechten dat nooit geschonden werd? ... een schending van de kinderrechten in je eigen leven? ... een liedje dat over een kinderrecht gaat? ... een persoon die jou helpt om je rechten te realiseren?
Varianten
Je kan de leerlingen “BINGO” laten roepen telkens ze voor een hele rij vragen (horizontaal, verticaal of diagonaal) een antwoord verzameld hebben. Je kan de leerlingen ook individueel de vragen laten beantwoorden voor zichzelf. Als actie kunnen de kinderen tijdens een opendeurdag deze vragen stellen aan de bezoekers.
Recht in de roos (deel 1) | 52
’Snelle quiz’ kopieerblad Geef een voorbeeld van ...
Een kinderrecht.
Een land waar kinderrechten geschonden worden.
Een document dat kinderrechten verkondigt.
Een groep die in het verleden vervolgd is geweest.
Een land waar mensen omwille van hun afkomst hun rechten ontzegd worden.
Een land waar mensen omwille van hun godsdienst hun rechten ontzegd worden.
Een land waar de toestand van de kinderrechten verbeterd is.
Een recht dat soms aan meisjes ontnomen wordt.
Een land waar de rechten van verschillende groepen met mekaar in conflict zijn.
Een organisatie of persoon die vecht voor kinderrechten.
Een film of boek over kinderrechten.
Een recht dat je op school ontzegd wordt.
Een schending van de kinderrechten in je eigen leven.
Een recht dat alle kinderen zouden moeten hebben.
Een recht dat aan sommige kinderen in jullie land ontzegd wordt.
Een recht dat je ouders hebben maar jij niet.
Eén van je rechten dat nooit geschonden werd.
Een liedje dat over een kinderrecht gaat.
Een persoon die jou helpt om je rechten te realiseren.
Recht in de roos (deel 1) | 53
12.14 Woordspelletjes: woordraadsel, rebus, woordzoeker Doel Dit woordraadsel en deze rebus testen de kennis over kinderrechten op een prettige manier.
Benodigdheden Een kopie van het woordraadsel en de rebus voor elk kind.
Werkwijze Deze woordspelletjes kunnen als rustige opdracht in de klas gedaan worden, eventueel per twee. Ook kan het als huistaak opgegeven worden.
Kinderrechtenwoordraadsel Vul het woordraadsel in. Let op: de ‘ij’ hoort huis in 1 vakje. Welk woord vind je in het vette gedeelte? 1
De ene persoon is zwart, de andere geel, nog een andere blank, ... Al deze personen zijn gelijk. Alleen hebben ze een verschillende h..............................
2
Niet alleen jij hebt rechten. Ook alle andere kinderen hebben rechten. Je moet er dus voor zorgen dat je de rechten van andere kinderen niet schendt. Het is jouw p............. om de rechten van anderen te respecteren.
3
Bij de geboorte hebben mama en papa aan jou een n.......... gegeven.
4
Er zijn kinderen die honger lijden. Dit mag niet volgens de kinderrechten want alle kinderen hebben recht op gezonde v......................
5
Arm of rijk, dik of dun, klein of groot, blank of zwart, alle kinderen zijn g...............
6
Wanneer je ziek bent moet je v........................ krijgen van een dokter.
7
Wanneer 2 landen met elkaar vechten dan voeren deze landen o................ met mekaar. Kinderen die leven in zo een situatie, moeten beschermd worden.
8
Je kunt onmogelijk de hele dag door leren. Alle kinderen moeten ook kunnen s................
9
Als je jonger bent dan a................. jaar dan ben je minderjarig zijn de kinderrechten op jou van toepassing.
10
Net zoals alle kinderen heb je recht op onderwijs. Elk kind moet dus naar s............... kunnen gaan.
11
Wanneer je 12 jaar wordt krijg je in ons land een i..................................... Vanaf 15 jaar moet je deze verplicht op zak hebben want het bewijst wie je bent, waar je woont, ...
12
Je hebt het recht om bij jouw mama, papa, broer en/of zus te zijn. Als kind heb je dus recht om bij jouw f...................... te zijn.
13
Er zijn kinderen van 12 jaar die uit werken gaan. Ze verkopen bloemen, ze werken als hulpje in een restaurant, ... Maar eigenlijk mag dit niet want het is k.................................. en dat is verboden!
Recht in de roos (deel 1) | 54
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Het gevonden woord is: ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___ ___.
Recht in de roos (deel 1) | 55
Oplossing van het woordraadsel
1
H
U
4
I
D
S
K
L
E
U
2
P
L
I
C
H
T
3
N
A
A
M
O
E
D
I
N
G
5
G
E
L
IJ
K
6
V
E
R
Z
O
R
7
O
O
R
L
O
G
8
S
P
E
L
E
N
9
A
C
H
T
T
10
S
C
H
O
O
L
E
I
D
E
V
11
I
D
E
N
T
I
T
12
F
A
M
I
L
I
E
13
K
I
N
R
G
I
N
G
I
E
N
T
S
K
A
A
R
T
R
A
R
B
E
I
D
Het gevonden woord is: KINDERRECHTEN
Recht in de roos (deel 1) | 56
Kinderrechtenrebus Los de rebus op.
-Z N=F
B=GR
- AS
, - TR
-AAN
, -Z N=F
-H
D=NK
, K=M
QuickTime™ and a TIFF (ongecomprimeerd) decompressor are needed to see this picture.
-Z N=F
S=K T=D
M=VR
-BE
V=R
! L=Z
-K-K
B=V
-W T=J
Recht in de roos (deel 1) | 57
Oplossing van de rebus
B=GR
-Z N=F
GROOT
OF
- AS
, - TR
,
KLEIN
-AAN
, -H
ZWART
-Z N=F
D=NK
OF
BLANK
,
, K=M
-Z N=F
M=VR
MAN
OF
VROUW
QuickTime™ and a TIFF (ongecomprimeerd) decompressor are needed to see this picture.
S=K T=D
,
-BE
V=R
KINDERRECHTEN
! L=Z
-K-K
B=V
-W T=J
ZIJN
ER
VOOR
JOU
!
Recht in de roos (deel 1) | 58
Kinderrechtenwoordzoeker Zoek de onderstaande woorden in het raster. Je kan ze horizontaal en verticaal zoeken. Met de overblijvende letters kun je de naam van een mensenrechtenorganisatie vinden. wet vrije tijd naam jongeren water mening
nut gezin plicht voeden rust eerbied
kinderrechten informatie land oorlog zorg taal
onderdak privé familie doodstraf vrede bescherming
kleding geloof briefgeheim spel onderwijs gelijk
O
N
D
E
R
W
I
J
S
P
E
E
R
B
I
E
D
V
O
E
D
E
N
N
O
P
L
A
N
D
E
F
W
Z
A
V
M
O
N
E
F
N
E
I
W
E
T
S
A
A
O
S
R
O
O
R
L
O
G
L
C
T
Y
I
C
M
T
R
K
I
N
D
E
R
R
E
C
H
T
E
N
H
I
E
G
M
J
D
S
N
U
M
R
T
T
A
A
L
E
L
R
G
E
E
E
T
E
S
A
E
R
N
A
T
P
R
I
V
E
N
T
R
R
I
T
T
N
U
T
N
A
A
M
E
R
L
I
I
D
A
B
R
I
E
F
G
E
H
E
I
M
E
O
N
J
A
F
O
N
E
G
E
L
I
J
K
N
A
D
O
G
D
K
L
E
D
I
N
G
E
Z
I
N
G
L
E
F
Recht in de roos (deel 1) | 59
Oplossing woordzoeker
O
N
D
E
R
W
I
J
S
P
E
E
R
B
I
E
D
V
O
E
D
E
N
N
O
P
L
A
N
D
E
F
W
Z
A
V
M
O
N
E
F
N
E
I
W
E
T
S
A
A
O
S
R
O
O
R
L
O
G
L
C
T
Y
I
C
M
T
R
K
I
N
D
E
R
R
E
C
H
T
E
N
H
I
E
G
M
J
D
S
N
U
M
R
T
T
A
A
L
E
L
R
G
E
E
E
T
E
S
A
E
R
N
A
T
P
R
I
V
E
N
T
R
R
I
T
T
N
U
T
N
A
A
M
E
R
L
I
I
D
A
B
R
I
E
F
G
E
H
E
I
M
E
O
N
J
A
F
O
N
E
G
E
L
I
J
K
N
A
D
O
G
D
K
L
E
D
I
N
G
E
Z
I
N
G
L
E
F
Oplossing: Amnesty International
Recht in de roos (deel 1) | 60
12.15 Het fotospel * Doel
Begrijpen hoe alle rechten onderling verbonden zijn.
Aandachtspunten
Rechten zijn ‘universeel’ (iedereen bezit ze). Rechten zijn ‘ondeelbaar’ (je kan niet sommige rechten bezitten als er andere ontbreken).
Benodigdheden
Ongeveer 12 foto’s of prenten van kinderen van over de hele wereld in zoveel mogelijk verschillende situaties. Kalenders, kranten en tijdschriften zijn een goede bron. Overzicht van de kinderrechten (Deel 3, 3 ‘Kinderrechten kaartjes’.)
Tijd Ongeveer een halfuur.
Werkwijze
*
Spreid de afbeeldingen uit op de vloer of op de tafel. Vraag de kinderen om in groep de drie foto’s uit te kiezen die ze het liefste zien. Dit kan een tijdje duren. Leg de drie gekozen foto’s apart. Ruim nu de andere foto’s op zodat ze de leerlingen niet afleiden. Toon één van de foto’s aan de klas en stel volgende vragen om de verbeelding van de kinderen te stimuleren. • Waar en wanneer denk je dat deze foto genomen is? • Wat gebeurt er? • Zijn deze mensen familie? • Zijn ze rijk/arm, vrolijk/droevig? • Waar kijken ze naar of wat zijn ze aan het doen? • Wat zouden ze zeggen? • Waar gaan ze naartoe? • Vanwaar komen ze? • Zouden ze de fotograaf kennen? • Wat denken jullie van hem/haar? Sta open voor alle suggesties van de kinderen! Herhaal deze verbeeldingsoefening met de twee andere foto’s. Neem nu terug de eerste prent. Stel de vraag: “Op welk recht of rechten denken jullie dat deze prent betrekking heeft?”. Als de leerlingen nog niet vertrouwd zijn met kinderrechten, laat hen dan het overzicht van de kinderrechten raadplegen. Herhaal deze vraag voor de twee andere foto’s. Spreid nu terug alle foto’s uit. Vraag aan de leerlingen: “Wat met deze andere foto’s? Welke rechten stellen zij voor?” Je kan van de gelegenheid gebruik maken om uit te leggen dat alle rechten ‘universeel’ zijn: iedereen bezit ze. Vraag nu aan de kinderen of ze de foto’s kunnen opsplitsen in verschillende stapels zodat iedere stapel overeenkomt met één punt in het overzicht van de kinderrechten. De kinderen zullen vlug ondervinden dat het een onmogelijke taak is, want alle rechten zijn onderling verbonden. Dus één foto vertegenwoordigt meerdere Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 61
rechten ineens. Maak van de gelegenheid gebruik om uit te leggen dat rechten ‘ondeelbaar’ zijn: je kan sommige rechten niet bezitten als bepaalde andere ontbreken. Dat wil ook zeggen dat alle kinderrechten belangrijk zijn.
Varianten Als voorbereidende taak kun je de kinderen zelf zoveel mogelijk afbeeldingen laten zoeken van kinderen van over de hele wereld om er een wandversiering mee te maken voor in het klaslokaal. Uit deze verzameling kun je dan een selectie maken om het fotospel mee te spelen.
Recht in de roos (deel 1) | 62
12.16
Kinderrechten bekendmaken via posters*
Doel Via een artistieke activiteit kinderen aanmoedigen om hun rechten te begrijpen en te promoten.
Aandachtspunten Iedereen moet geïnformeerd worden over kinderrechten.
Benodigdheden
Overzicht van de kinderrechten (3.3 Kinderrechten kaartjes). Materiaal om posters te maken: verfborstels, verf, papier, tijdschriften, stiften …
Duur 90 minuten
Werkwijze
Selecteer voor de les groepen rechten die aan elkaar verwant zijn. Bijvoorbeeld rechten die te maken hebben met het kind en zijn/haar familie. Vraag de klas om kleine groepjes of duo ’s te vormen. Vertel hen dat er soms radiospots of TV-spots over kinderrechten gemaakt worden of affiches. Vraag aan elk duo of groep om een reclameboodschap te maken die één recht of een groep rechten uitlegt. Dit kan een affiche zijn, een toneelstukje, een liedje of een voor te dragen gedicht. Als er kinderen zijn die een affiche willen maken, kunnen de tips hieronder nuttig zijn. Eens het werk af is, kan het worden getoond of voorgedragen voor de klas of de hele school.
Tips voor het ontwerpen van posters/affiches
Denk voor je start goed na over wat je wil meedelen. Bepaal je boodschap en schrijf ze op. Maak eerst kleine schetsen om zoveel mogelijk ideeën te testen. Wees niet bang om een idee te schrappen. Het is belangrijker om hard te werken aan een interessant idee dan om tijd te besteden aan iets waar je eigenlijk niet tevreden over bent.
Tips voor de begeleider De Verenigde Naties en andere internationale organisaties hebben elk jaar speciale dagen gekozen waarop men de interesse van het publiek voor mensenrechten probeert te wekken. De data die hier gegeven worden zijn slechts een paar ideeën. Het maken van affiches, toneelstukken en gedichten rond deze dagen, zou een goede manier zijn om je lessen over mensenrechten te structureren.
*
Internationale Vrouwendag: 8 maart Internationale Dag van het Kind: 6 juni Dag van de Kinderrechten: 20 november Dag van de Rechten van de Mens: 10 december
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 63
12.17 Rechten uitbeelden* Deze activiteit kan best uitgevoerd worden nadat de leerlingen reeds wat kennis hebben opgedaan over rechten.
Doel
De ideeën van leerlingen over rechten ontwikkelen via uitbeelden en bespreken: Hoe kunnen rechten geschonden worden? Hoe kan je opkomen voor je rechten? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat rechten nageleefd worden?
In een tableau vivant kunnen uitbeelden hoe een recht geschonden wordt en hoe ditzelfde recht kan opgeëist worden. Kunnen raden welk recht er uitgebeeld wordt.
Activiteit Inleidend deel
(voorafgaande opmerking) Indien je met de klas al een lijst met rechten hebt opgesteld, kan je dit inleidende deel grotendeels weglaten en vertrekken van je bestaande lijst. Vraag de leerlingen per twee een lijst te maken van rechten waarvan zij vinden dat iedereen ze zou moeten hebben. Breng alle ideeën samen door elk koppel te laten vertellen hoe hun lijst is samengesteld. Is iedereen akkoord met alle rechten? Welke rechten lokken discussie uit? Waarom? Zijn er onverwachte rechten genoemd? Kan iemand een voorbeeld geven van een recht dat geschonden wordt? Met de hele groep wordt er nu een gemeenschappelijke lijst van tien rechten opgesteld.
Deel 1
Deel de groep op in groepjes van vier. Elke groep krijgt een recht van de lijst toegewezen, zonder dat de groepjes van elkaar weten welk recht ze kregen. Elk groepje gaat nu enkele minuten apart zitten en een ‘tableau vivant’ (zie hieronder) maken. Hierin beelden ze uit hoe het recht, dat zij toegewezen kregen, wordt geschonden. (Bijvoorbeeld het recht niet gefolterd te worden, wordt uitgebeeld als een beeld van iemand die gepest wordt.) Als opwarming voor deze oefening kan de techniek ‘kunstenaar met klei’ (zie hieronder) van pas komen voor deelnemers met minder ervaring. De groep komt terug samen en elk groepje toont één voor één hun tableau vivant voor de groep. De rest mag telkens raden over welk recht het gaat. Vragen voor nabespreking • Waren sommige rechten eenvoudiger te raden dan anderen? • Hoe voelden de leerlingen zich bij het uitbeelden van hun geschonden recht? • Welke factoren zorgen ervoor dat mensen geen gebruik kunnen maken van hun rechten? • Overloop de verschillende tableaus vivants opnieuw en vraag de leerlingen welk positief beeld ze er voor in de plaats zouden willen zien.
Deel 2
Dezelfde groepjes gaan opnieuw apart zitten en maken nu een positief tableau vivant van het recht dat opgeëist wordt. Hierbij kunnen de suggesties die de groep bij de nabespreking gaf van pas komen (bijvoorbeeld de persoon die gepest werd in het vorige tableau, kan nu worden uitgebeeld als een zelfzeker persoon met het hoofd rechtop). De groepjes moeten nu beide tableaus, de negatieve en de positieve, uitbeelden voor de rest van de groep. Vragen voor nabespreking *
Naar: ‘Partners in Rights’, section 2, Activity 2,4
Recht in de roos (deel 1) | 64
• Welke stappen werden genomen om de negatieve houdingen om te vormen naar positieve? • Wie kan de personages in de tableaus helpen om hun rechten op te eisen? • Wat kunnen mensen waarvan de rechten geschonden worden, doen voor zichzelf?
Deel 3
De groepjes gaan weer voor een tijdje apart zitten en bereiden een kort toneelstukje voor. Dat begint met het negatieve tableau vivant, waarin het recht geschonden wordt, en eindigt in het positieve, waarin het recht ‘zegeviert’. Het toneeltje gaat dus over de manier waarop het recht werd opgeëist door de benadeelde persoon. Laat de toneeltjes beginnen vanuit een bevroren beeld. Op een afgesproken teken komt het beeld tot leven. Het toneeltje eindigt weer als een bevroren beeld. Dit schept voor de leerlingen een duidelijk kader en kan een mooi en sterk effect opleveren. Tableau vivant
Hierin staat een groepje in een welbepaalde houding doodstil, als bevroren. De sterkte van deze techniek is de eenvoud. Ze vergt samenwerking en concentratie op één thema. De techniek geeft deelnemers de tijd om over het uitgebeelde thema na te denken. Een tableau vivant maken moet op een korte tijd gebeuren. Als men er te lang over doet om het tableau samen te stellen, gaat de spontaniteit verloren. Twee minuten is doorgaans voldoende. Een tableau vivant heeft meestal één ‘hoofdpersonage’ en enkele ondersteunende rollen. Bijvoorbeeld een scène waarin iemand gepest wordt door drie pestkoppen. Kunstenaar met klei
Dit is een activiteit per twee. Eén persoon is de kunstenaar die de klei (de tweede persoon) vormgeeft zoals hij het wil.
Elk koppel kiest een recht om uit te beelden. De kunstenaar zet armen, benen en andere lichaamsdelen van de tweede persoon zoals hij het recht wil uitbeelden. Bijvoorbeeld het recht om te spelen wordt uitgebeeld door iemand die op het punt staat tegen een voetbal te stampen. Het ‘boetseren’ gebeurt in volledige stilte. Als het beeld klaar is, blijft het zonder beweging staan. Daarna worden de rollen omgedraaid en dus wordt de kunstenaar klei en vice versa. Als dit vlot gaat, kan de ‘kunstenaar’ kan ook meerdere personen tot een ‘beeldengroep’ boetseren.
Recht in de roos (deel 1) | 65
12.18 Rechten spelen* Doel Verschillende rechten onderzoeken via dramatische werkvormen.
Benodigdheden Scenario’s (zie hieronder): voor elke groepje één. De scenario’s kunnen aangepast worden naargelang de achtergrond en gevoeligheden van de deelnemers.
Werkwijze
Deel de groep op in groepjes en geef elk groepje een scenario. De jongeren moeten nu een kort toneelstukje maken dat hun scenario uitbeeldt. Elk groepje speelt het stukje voor de rest van de groep.
Vragen
Welk recht werd geschonden? Welke gevoelens kwamen naar boven als de deelnemers speelden dat ze hun rechten geschonden zagen? Wat kon er veranderen om de situatie te veranderen?
Variant Eén scenario kan uitgewerkt worden als een ‘forumtheaterstuk’ (zie hieronder).
Uitbreiding Op een blad papier tekenen de kinderen vier kaders op de linkerhelft. De kinderen kiezen een recht en tekenen over dat recht een verhaaltje. Op de rechterhelft schrijven ze een commentaar bij de tekeningen, alsof het een scenario voor een film is.
Scenario’s Scenario 1 (voor 2 personen) Je betrapt je moeder op het lezen van je dagboek. Scenario 2 (voor 2 personen) Je moeder verbiedt je te gaan fietsen. Je zegt haar dat dat niet eerlijk is en zij zegt dat het is omdat het gevaarlijk is op straat. Scenario 3 (voor 3 personen) Je ouders zeggen dat je problemen gaat krijgen als je blijft optrekken met de vrienden die je nu hebt. Dat vind je niet eerlijk, want ze kennen je vrienden niet eens.
*
Naar: ‘Partners in Rights’, section 2, Activity 2,5 Recht in de roos (deel 1) | 66
Scenario 4 (voor 4 personen) Je loopt tijdens de speeltijd door de gang. Je ziet twee meisjes een ander meisje plagen omdat ze andere kleren draagt en omdat ze niet zo goed Nederlands spreekt. Scenario 5 (voor 3 personen) Je ouders hebben pas beslist te scheiden en je hoort hen bespreken waar jij zal wonen. Waarom mag jij niet mee beslissen? Scenario 6 (voor 4 personen) Je zit in een rolstoel. Je gezin verhuist naar een andere stad. Je kan niet naar de school gaan die je wou, omdat deze school niet voorzien is op rolstoelgebruikers. Scenario 7 (voor 2 personen) Je wil een film kijken, maar je vader vindt dat die film niet geschikt is voor iemand van jouw leeftijd. Scenario 8 (voor 2 of 3 personen) Je wil laat opblijven, maar je mag niet van je ouders omdat je morgen naar school moet.
Forumtheater
Dit is theater voor twee ‘acteurs’ waarin het publiek een actieve rol speelt. Eén van de vele sterktes van
forumtheater is dat, naast het aanmoedigen van nadenken, debatteren en het zien van verschillende perspectieven, de jongeren de kans krijgen om eens in iemand anders zijn schoenen te staan. Het is een waardevolle manier om dilemma’s en problemen te behandelen door de handelingen en rollen te analyseren, in overleg met het publiek. Vooreerst wordt een scène gespeeld waarin personage A een duidelijk doel voor ogen heeft, dat om de één of andere reden verhinderd wordt door persoon B. In de eerst ‘take’ wordt A ‘verslagen’. Bijvoorbeeld een jongen/meisje A is klaar om naar buiten te gaan om te voetballen, hij/zij hoopt gekozen te worden voor het voetbalteam. De moeder/vader B houdt hem/haar tegen en herinnert A eraan dat B naar een zeer belangrijke vergadering moet en dat A op zijn/haar jongere broertje moet passen. A weet echter dat vandaag het voetbalteam wordt samengesteld en dat hij/zij geen kans maakt als hij/zij niet gaat voetballen. Na de eerste take bespreekt het publiek of A de dingen anders had kunnen aanpakken. De scène wordt opnieuw gespeeld, het publiek mag tussenkomen wanneer het een mogelijk alternatief ziet. Let erop dat persoon B nog kansen krijgt, want het kan moeilijk zijn om deze rol vol te houden. Bespreek met het publiek of er vooruitgang werd geboekt. Wat was er verschillend met de eerste take? Moedig zoveel mogelijk ingrepen in de scène aan. De begeleider speelt een belangrijke rol in het forumtheater. Het observeren, begeleiden, stellen van vragen en het constant in goede banen leiden van de groepsdiscussie en de scène zijn van belang voor een goed resultaat in deze oefening.
Recht in de roos (deel 1) | 67
12.19 Kinderrechten in foto’s* Doelstellingen Kinderen stimuleren om kinderrechtenkwesties in hun eigen omgeving te bekijken. Een aantal kinderrechten van naderbij bestuderen en creatief uitwerken. Kinderrechten in beeldtaal uitdrukken. Mogelijkheden zoeken om tot actie over te gaan: met creatieve resultaten naar buiten treden om aan anderen een boodschap te brengen over kinderrechten.
Benodigde materialen Een digitaal fototoestel voor elk groepje van twee (of meer) leerlingen. Voldoende kopieën van het werkblad (voor elk groepje één). Voor elke leerling een lijst met een selectie van kinderrechten. Zie de kaartjes kinderrechten, Deel 3, 3.
Verloop
Overloop met de hele klas de lijst met kinderrechten. Daag de leerlingen uit om te brainstormen over
*
mogelijkheden hoe je elk recht visueel zou kunnen voorstellen. Hou zelf een aantal ideeën (of eventueel voorbeelden van foto’s) klaar om het voorstellingsvermogen te stimuleren, als de ideeën niet goed los komen. Zet de leerlingen per twee. Vraag hen om voor elk recht een beeld te zoeken dat dit recht kan illustreren. Leg uit dat dit soms op eenvoudige wijze mogelijk is. Bijvoorbeeld, voor het recht op voedsel: een foto van een groentenkraam op de markt. Of voor het recht op medische verzorging: een foto van het plaatselijke tandartskabinet. De leerlingen kunnen kiezen om foto’s te maken van levensechte situaties, of ze kunnen zelf situaties bedenken en die vormgeven met decorstukken en met vrienden, familie, of zichzelf ... als ‘acteurs’. Het recht op vrijheid zou bijvoorbeeld geïllustreerd kunnen worden door iemand achter een ijzeren hek te fotograferen, zodat het lijkt alsof die opgesloten zit. Aandacht voor gezichtsuitdrukking, lichaamsexpressie ... kan hierbij iets extra opleveren. Moedig de leerlingen aan om goed de tijd te nemen om originele, creatieve beelden te zoeken. Laat ze voor hetzelfde recht ook meerdere alternatieven bedenken. Zo hebben ze meer kansen op leuke resultaten. Geef de leerlingen een week de tijd om de beelden die ze genoteerd hebben op hun werkblad met hun fototoestel te gaan ‘schieten’. Wanneer ze in de loop van de week nog op nieuwe ideeën komen, mogen ze die vanzelfsprekend ook vastleggen. Na deze week als kinderrechtenfotograaf worden de foto’s in een computer binnengehaald en afgedrukt. Vraag aan elk groepje om uit hun opnames vier foto’s te selecteren die volgens hen het best een recht illustreren. Hiervoor kan je best eerst samen overlopen met welke criteria ze zoal rekening kunnen houden: de kwaliteit van de foto op zich (scherpte, helderheid, contrast, kadrering, kleuren of zwart-wit, ...) en de illustratieve kwaliteit (‘spreekt’ het beeld? is het expressief? bevat het storende elementen? is het meteen duidelijk waarover het gaat, of zijn er meerdere interpretaties mogelijk?). De geselecteerde foto’s kunnen nu aan de hele klas voorgesteld worden. Laat de anderen reageren: welk recht denken ze dat hier voorgesteld wordt? Eventueel kan hiervoor ook de volgende werkvorm gehanteerd worden: a) leg alle geselecteerde foto’s verspreid over tafels in de klas; b) geef elke foto een nummer; c) geef iedereen een blanco lijst met de kinderrechten; d) laat de leerlingen rondlopen in de klas om alle foto’s van nabij te gaan bekijken; e) laat ze hun lijst aanvullen met de volgens hen passende nummers. De ‘verbetering’ volgt dan bij de klassikale bespreking. Organiseer een klassikale bespreking om te reflecteren over het geheel van de voorbije activiteiten. • Hoe makkelijk/moeilijk was het om rechten in foto’s voor te stellen? • Was dit voor bepaalde rechten makkelijker dan voor andere? Hoe kwam dat? • Wat hebben we bijgeleerd over kinderrechten door er op deze manier mee bezig te zijn? • Hoe verliep de samenwerking tussen de verschillende partners? Heeft iedereen voldoende inbreng gehad? Heb je hulp/assistentie gevraagd aan andere mensen en heb je die ook gekregen? Hoe verliep dat? Naar: ‘Partners in Rights’ - Save the Children UK
Recht in de roos (deel 1) | 68
• Wat zouden we verder nog kunnen doen met deze foto’s? Zouden we ze kunnen gebruiken om andere mensen, buiten onze klas, bewust te maken van het bestaan en het belang van kinderrechten? Bijvoorbeeld: een tentoonstelling uitwerken voor andere klassen van onze school, voor ouders/grootouders, voor een opendeurdag, voor het plaatselijke cultureel centrum of de openbare bibliotheek; een powerpoint-presentatie uitwerken; voor de website van de school…
Recht in de roos (deel 1) | 69
Ontwerp werkblad
Werkblad 'Onze rechten in foto's' Namen:
Het recht dat we kiezen
De foto die we daarbij bedenken
1.
1.
2.
2.
3.
3.
4.
4.
5.
5.
6
6
7
7
8
8
9
9
10
10
11
11
12
12
13
13
14
14
15
15
16
16
17
17
18
18
19
19
20
20
Recht in de roos (deel 1) | 70
12.20 Dansende rechten* Doel Inzien dat muziek en dans iets te maken hebben met rechten.
Benodigdheden ‘Hoe capoeira ontstaan is’ (zie verder).
Deel 1 Werkwijze
Lees ‘Het verhaal van capoeira’ voor. Bespreek het verhaal in de groep. Gebruik hiervoor de volgende vragen: • Welke emoties en houdingen werden getoond door de capoeristas in hun dans? (moed, sterkte, eenheid, woede ...) • Welke emoties en houdingen schuilen achter het moedige uiterlijk? (angst, verdriet, verlies ...) • Waarom hadden de capoeristas deze verschillende emoties? • Werden hun rechten vervuld? • Welke rechten werden hun ontnomen? • Hebben jullie (of mensen die jullie kennen) ooit zulke gevoelens? Wanneer?
Deel 2 Werkwijze
Deel de groep in kleinere groepjes. Laat de kinderen per groep drie of vier van de besproken emoties kiezen. Deze emoties moeten ze proberen uitdrukken door bepaalde bewegingen. Laat hen verschillende manieren verzinnen om dezelfde emotie uit te drukken. Bijvoorbeeld: angst kan uitgedrukt worden door zich klein te maken en weg te kruipen in een hoekje; woede kan uitgedrukt worden met stampende voeten of een opgestoken vuist. Verschillende bewegingen (die verschillende of dezelfde emotie uitdrukken) moeten nu aaneen gerijgd worden tot een korte dans. Moedig de kinderen aan om verschillende mogelijkheden uit te proberen – snel, traag, licht, zwaar… – en om de ruimte te gebruiken. De groep komt terug samen en elk groepje toont zijn dans. Bespreek telkens wat er in de dans werd uitgebeeld. Uitbreiding
Nadat deze emoties bekeken en besproken werden, kunnen de kinderen nadenken over een keer dat zij zo’n gevoelens hadden. Vraag hen een gedicht te schrijven waarin zo’n emoties voorkomen. Laat de kinderen zich inbeelden dat ze een ontsnapte slaaf zijn. Laat hen een verhaal schrijven over hoe ze een quilombo oprichtten.
*
Naar: ‘Partners in Right’s, section 5, Activity 5.4 Recht in de roos (deel 1) | 71
Hoe capoeira ontstaan is Gedurende de geschiedenis van de slavernij werden meer dan twee miljoen mensen als slaven van Afrika naar Brazilië gebracht. Recife was een van de belangrijkste havens waar de slaven verkocht werden om daarna te moeten werken op suiker- of tabaksplantages. Rond 1770 ontwikkelde de slaven een ‘krijgskunst’, capoeira genaamd, als een machtige zelfverdedigingstechniek. Capoeiristas – zo worden de uitvoerders genoemd – tollen rond van handen naar voeten, springen achterwaarts in handstand en doen andere acrobatische kunsten, steeds sneller en sneller in het ritme van de muziek, met hoge schoppen die de ander net niet raken. Omdat de slavendrijvers elke krijgskunst verboden, moesten de slaven het vermommen als een traditionele Afrikaanse dans, dus bespeelden ze muziekinstrumenten en zongen ze, zodat het leek of ze een simpel, onschuldig spel aan het spelen waren. In de zeventiende eeuw kwamen vele slaven die gerebelleerd hadden tegen hun eigenaars en zichzelf bevrijd hadden samen en vormden quilombos, verborgen plaatsen waar de ex-slaven zelf regeerden. In Recife ontsnapten veertig slaven, geleid door Zumbi dos Palmares, en trokken naar de bergen. Na vele maanden en met de hulp van lokale indianen, kwamen ze aan op een veilige plaats. Ze noemden de plaats Palmares omdat er zoveel palmbomen groeiden. In de loop van de volgende eeuw werd Palmares het grootste quilombo van Brazilië. Er woonden 20 000 mensen. In Palmares werd de kunstvorm capoeira geperfectioneerd. Het werd een symbool van vrijheid. Met de snelle en verraderlijke bewegingen, werd het een manier om soldaten die Palmares aanvielen te bevechten. De vijand werd in de jungle gelokt en daar bij verrassing aangevallen. Na talrijke slavenopstanden werd op 13 mei 1888 de slavernij in Brazillië afgeschaft. Vele ex-slaven trokken naar de steden waar ze te maken kregen met werkloosheid en armoede. Verschillenden sloten zich aan in georganiseerde misdaadbendes. Capoeira werd als een bedreiging gezien door de regering en werd verboden. Er werd een speciaal politiekorps opgericht om het te stoppen. Hoewel capoeira verboden was tot 1920, werd het sterk vermomd als volksdans en het werd meer en meer aanvaard in de maatschappij. De eerste school voor capoeira werd in 1937 geopend door Mestre Bimba. Vandaag wordt capoeira in Brazilië en over de hele wereld uitgeoefend in scholen en sportclubs.
Achtergrondinformatie Dans Dans heeft een eigen taal en is afhankelijk van het lichaam als een middel om zich uit te drukken en om te communiceren. Opwarming is belangrijk bij dansen, bijvoorbeeld aerobic, waarbij het zich bewust zijn van het lichaam wordt vergroot en flexibiliteit wordt aangemoedigd. Begin met eenvoudige bewegingen die telkens herhaald worden, zoals kniebuigingen, ter plaatse lopen ... De hele groep kan dit samen doen. Dit bevordert het zelfvertrouwen en de kinderen kunnen zich ontspannen. Moedig de kinderen aan om de ruimte te gebruiken en om verschillende soorten bewegingen uit te proberen. Ter plaatse bewegen, in een beweging zich verplaatsen, staande, knielende en zittende bewegingen. Dansen is reageren op een stimulus. Moedig de kinderen aan om te focussen op hun gevoelens en om na te denken over wat ze willen uitdrukken in hun dans. Improvisatie is een goede manier om nieuwe dingen te ontdekken, dus geef de kinderen tijd om te experimenteren. Sommige kinderen zullen misschien beschaamd zijn om te dansen, maak hen dan duidelijk dat elke beweging (je hoofd krabben, je handen in je zij zetten, je voet op en neer bewegen, ...) een dans kan worden. Je kan hen helpen om geschikte bewegingen uit te kiezen. Je zou ook een ‘bewegingsmuur’ kunnen maken door op een groot blad papier verschillende bewegingen te schrijven; bijvoorbeeld: kruip, zwaai, spring, rek uit, loop, rol, ...
Recht in de roos (deel 1) | 72
12.21 Rechten beschermen: wat kunnen wij doen?* Doel Een reeks rechten overlopen en ontdekken wat men zelf kan doen om deze rechten waar te maken.
Benodigdheden
Voor elke leerling een kopie van het werkblad (zie verder). Een lijst van kinderrechten. Zie Deel 3, 3 ‘Kinderrechten kaartjes’.
Werkwijze
Bekijk met de hele groep de lijst met rechten. Bespreek: “Zijn er mensen die niet kunnen genieten van één of meer van deze rechten (bijvoorbeeld daklozen)?” Deel de werkbladen uit. Vraag de leerlingen om één recht te kiezen en om erover na te denken wat mensen kunnen doen om dit recht waar te maken. Bekijk met hen eerst de voorbeelden van Djamal (Brazilië), Christopher (Engeland), Patricia (Cuba), Shirley (Peru): zie verder. Suggereer om niet enkel te denken aan wat ze zelf kunnen doen, maar ook wat ze met hun klas, hun gezin of gemeente kunnen doen. En wat de regering van het land eraan kan doen. Het is misschien niet altijd mogelijk om voor elk niveau een voorbeeld te vinden. Bespreek nu in de hele groep wat ze op het werkblad opgeschreven hebben. Ook de voorbeelden van kinderen uit andere landen (zie verder) kunnen in de discussie meegenomen worden. Laat hen per twee bespreken over wat zij nu effectief willen doen om een bepaald recht te verdedigen. Bespreek dit daarna met de hele groep. Maak afspraken over die acties die de klas als groep eventueel wil ondernemen.
Voorbeelden Djamal (Brazilië): “Rosangela durft ’s avonds niet meer alleen op straat sinds ze onlangs werd lastig gevallen. Daarom wandel ik nu altijd mee tot aan haar huis.” Christopher (Engeland): “Ik hielp een meisje dat modder in haar oog had gekregen.” Patricia (Cuba): “In mijn land zijn er geen wetten hierover, maar we moeten het milieu beschermen: vuilnis in vuilbakken gooien, de gemeenschappelijke grasvelden maaien en de straten proper houden.” Pieter (Nederland): “Ik heb met vier vrienden een rommelmarkt georganiseerd. Alle opbrengsten gaan naar een project ten voordele van straatkinderen in India.”
*
naar: Partners in Rights, section 2, Activity 2,7 Recht in de roos (deel 1) | 73
Werkblad ‘Rechten beschermen: wat kunnen wij doen?’ Naam: ..........................................................................................................................
Kies een recht en vul dan in de cirkels in hoe dat recht beschermd kan worden door jou en door anderen.
Het recht: .....................................................................................................................
Dit recht kan beschermd worden door ...
de regering van mijn land
mijn gemeente
mijn familie, mijn klas
ik, voor mezelf ik, voor anderen
Recht in de roos (deel 1) | 74
Voorbeeld van ingevuld werkblad Shirley (Peru)
Het recht op gezondheid
Hoe dit recht kan beschermd worden:
de regering van mijn land ‘Zorgen dat er in arme landen dokters en ziekenhuizen zijn in dorpen en steden waar er nog geen zijn. Zorgen dat de baby’s daar worden ingeënt tegen ziektes.’
mijn gemeente ‘De gemeente zorgt ervoor dat we op het dorpsplein zuiver drinkwater kunnen halen.’
mijn familie, mijn klas ‘Ouders leren hun kinderen te sporten, groenten en fruit te wassen voor het te eten en voorzichtig te zijn op straat.’
ik, voor mezelf ‘Ik snoep niet te veel, ik sport.’
ik, voor anderen ‘Als ik verkouden ben dan probeer ik niet te hoesten in de richting van anderen.’
Recht in de roos (deel 1) | 75
12.22 Kinderrechtennieuws* Doel Kinderen aanmoedigen om hun rechten buiten de grenzen van het klaslokaal te brengen en ze in de hele school of verder te verspreiden.
Aandachtspunten Kinderrechten maken deel uit van alle menselijke activiteiten.
Benodigdheden Toegang tot kranten en andere media
Tijd Dit is een project dat enkele weken in beslag neemt.
Werkwijze
Zoek een opvallende plaats in de school waar je nieuws over kinderrechten kan uithangen en regelmatig kan bijwerken (bijvoorbeeld een aanplakbord in een drukke gang of aan de ingang van de school).
Stimuleer de kinderen om in kranten, tijdschriften, op radio en tv, op zoek te gaan naar foto’s en teksten die met
kinderrechten te maken hebben. Bijvoorbeeld cartoons die vooroordelen en geweld vertonen, een oorlogsverslag dat schendingen van kinderrrechten toont (bijvoorbeeld kinderen die moeten meevechten), of een nieuwsitem uit eigen land. Moedig hen aan om deze nieuwsitems te verzamelen, of om er een kort verslag over te schrijven als het over tv-programma’s gaat. Hang deze items op het aanplakbord. Laat de kinderen zoveel mogelijk zelf beslissen over wat al dan niet verschijnt in het Kinderrechtennieuws. Dit is een kans voor hen om zelf verantwoordelijkheid op te nemen. Het is een goed idee om van het Kinderrechtennieuws in eerste instantie een project op korte termijn te maken, om het enthousiasme van de kinderen op te wekken. Als het idee goed aanslaat, kan je overwegen om er een permanent project van te maken. Laat je leerlingen ook zelf creatief aan de slag gaan door slogans te bedenken en uit te schrijven, tekeningen te maken enz. het eigen werk kan bij de artikels uit de actualiteit gehangen worden. Je kan ook een plaats voorzien om ‘bezoekers’ rechtstreeks te laten reageren. Een lege poster met als titel ‘Jouw mening’ en een stift om daar bedenkingen op te kunnen schrijven of tekenen. Gebruik het materiaal van het Kinderrechtennieuws als basis voor lessen rond rechten. Als je leerlingen ook op zoek zijn naar interessant materiaal, wordt het werk gemakkelijker voor jou!
Varianten
Het Kinderrechtennieuws kan ook bestaan uit posters, tekeningen en gedichten, of onderzoek door kinderen over de situatie van rechten in het eigen land. Bijvoorbeeld een interview met een oudere persoon die geleden heeft onder de oorlog. Het aanplakbord met Kinderrechtennieuws zou kunnen uitgroeien tot een tentoonstelling voor de lokale bevolking, of een informatiepunt in een drukke straat.
Naar: ‘Mensenrechtennieuws’ uit ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw *
Recht in de roos (deel 1) | 76
12.23 Werken met www.ikenjijenzij.be Wat? www.ikenjijenzij.be is een interactief computerspel om kinderrechten op een eenvoudige en boeiende manier te benaderen in de 3de graad lager onderwijs.
Tekst-, foto- en beeldmateriaal ter illustratie van de (schendingen van) kinderrechten in de hele wereld. Interactieve opdrachten bij de diverse informatiebronnen. Geautomatiseerde evaluatie. Een leerlingvolgsysteem Een handleiding (downloadbaar) met: • technische ondersteuning naar inhoud en evaluatie; • oplossingen van de opdrachten; • doelstellingen en vakoverschrijdende eindtermen; • achtergrondinformatie.
Hoe? In de Kinderrechtenwereld gaan de kinderen samen met een zelf gekozen gids op zoek naar de rechten van kinderen. Via gedichten, filmpjes en ander beeldmateriaal maken de kinderen kennis met verschillende kinderrechten. Met sleep- en invuloefeningen, puzzels, cartoons en zelftestjes kunnen zij sterren verdienen. Maar in de Kinderrechtenwereld lopen ook K.InderVreters rond die hen zoveel mogelijk rechten willen afnemen. Gelukkig zijn er ook nog de kinderrechtenorganisaties die zich inzetten voor de rechten van kinderen en hen helpen om zoveel mogelijk rechten te behalen.
Recht in de roos (deel 1) | 77
12.24 Werken met kinderrechten.vormen.org Kinderrechten.vormen.org is een opzoeksite die leerlingen van de lagere school de kans biedt om zelfstandig te werken rond kinderrechten. Zij kunnen hier informatie vinden over elk kinderrecht. De kinderrechten zijn vertaald in een taal die begrijpbaar is voor kinderen, maar je vindt er evengoed de officiële teksten van het kinderrechtenverdrag. Per recht zijn er concrete voorbeelden, geïllustreerd met een getuigenis en/of beeldmateriaal. De kinderrechtentekeningen van VORMEN werden in deze site verwerkt, en per recht zijn er concrete vragen en antwoorden.
Recht in de roos (deel 1) | 78
13
Werkvormen rond afzonderlijke kinderrechten - per kinderrecht
13.1
Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak
13.1.1 De praatstaf* Doel
Luister- en spreekvaardigheid ontwikkelen. Respect opbrengen voor de mening van anderen.
Benodigdheden
Eender welke hobbelige stok, niet te groot, en zonder scherpe kantjes. Tekst en tekening van “Recht op een eigen mening en inspraak”. Zie Deel 3, 3 ‘Kinderrechten kaartjes’ en 4 ‘Illustraties’. De tekst van dit recht in kindertaal, voor elk kind gekopieerd. Zie Deel 3,1: Teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’; tekst ‘Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak’.
Tijd 50 minuten
Werkwijze
Leg de kinderen uit dat bij de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking, de ‘Indianen’, sommige stammen gewoon
*
waren op zo’n manier naar elkaar te luisteren dat iedereen de kans kreeg om te praten. Ze gebruikten een praatstaf. Diegene die de praatstaf vastheeft, heeft de toelating om te praten en alle anderen hebben dan de plicht om te luisteren. De staf wordt doorgegeven in een kring. Wie niet wil spreken, geeft de staf gewoon door. De praatstaf kan op verschillende manieren gebruikt worden. Bijvoorbeeld, om nieuws te vertellen of om een mening te kennen te geven. Om van start te gaan kan je de staf nemen, iets zeggen dat je wil, en dan de staf doorgeven aan het kind naast jou. Dit is een makkelijke manier om kinderen te tonen hoe ze de praatstaf kunnen gebruiken. Zorg ervoor dat je de kinderen niet dwingt om te praten. Stel na afloop van het spel de onderstaande vragen: • Hoe was het om op deze manier te praten of andere kinderen te horen praten? • Heb je iets nieuws of verrassends ontdekt? • Hou jij ervan om onderbroken te worden? • Welk voordeel heeft het iemand te laten spreken zonder onderbrekingen? Je toont de titel en de tekening: “Elk kind heeft het recht op een eigen mening en inspraak.” • Wat betekent dit volgens jullie? Vervolgens geef je de kinderen een kopie van dit recht in kindertaal. De kinderen lezen de tekst. Enkele vragen ter inspiratie voor een nabespreking: • Kan je altijd en overal zomaar je mening laten horen? Wanneer wel? Wanneer niet? • Luisteren volwassenen uit je omgeving (ouders, leerkrachten, trainers, monitoren, familieleden, ...) naar jouw mening? Wanneer wel? Wanneer niet? • Houden ze ook rekening met jouw mening bij beslissingen? • Zijn er verschillen naargelang de situatie? • Merk je verschillen tussen personen: hebben sommigen meer of minder aandacht voor de mening van kinderen? Hoe zou dat komen? Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 79
• Heeft je eigen houding ook invloed op de luisterhouding van een volwassene? • Kan iedereen zijn eigen mening voldoende uiten binnen deze groep? • Houden jullie voldoende rekening met de mening van eenieder als er met de groep een beslissing genomen wordt? Is dat soms moeilijk? Hoe lossen jullie dat op? • Ben je verplicht om je mening te geven of mag je ook kiezen om je mening voor jezelf te houden? • Vind je dat je over alles zelf moet kunnen beslissen of zijn er ook grenzen aan inspraak?
Tips voor de begeleider
‘De praatstaf’ is ook een goede manier om verlegen kinderen met meer zelfvertrouwen te leren spreken en dominante kinderen ertoe te brengen de rechten van de andere kinderen beter te respecteren.
Als er zich een ruzie of ander incident heeft voorgedaan, kan de praatstaf gebruikt worden om de kinderen te helpen dit conflict op te lossen.
Recht in de roos (deel 1) | 80
13.1.2 Onze school vandaag Doel
Kinderen geven hun mening en indrukken over een aantal aspecten van hun school. De kinderen worden bevraagd en goed beluisterd.
Benodigdheden
Kopieën van het werkblad ‘Onze school vandaag’. Scharen, plakband, schrijfgerief, papier.
Werkwijze Stap 1: Inleiding
Vertel aan de leerlingen hoe jij je vroeger voelde toen je zelf nog als kind naar school ging. Vertel over gebruiken en omgangsvormen die vroeger gemeen goed waren in scholen. Vraag daarna hoe de leerlingen zich voelen bij het naar school gaan. Vertel vervolgens dat er tegenwoordig -meer dan vroeger - naar kinderen geluisterd wordt en dat men er meer naar streeft rekening te houden met de mening van de leerlingen over de school en hoe het er op de school aan toe gaat. Alle kinderen hebben namelijk het recht om hun mening te geven over alles wat hen aanbelangt en als leerling brengen ze nu eenmaal veel tijd door op school. Dit betekent zeker niet dat alles wat leerlingen willen ook zomaar kan uitgevoerd worden. Samenspraak en overleg met de leerkrachten, directie, ouders en andere betrokkenen is erg belangrijk. De uiteindelijke beslissingsmacht ligt nog altijd bij de verantwoordelijke volwassenen. Organiseer een discussie over de stelling ‘Onze school/klas is een fantastische plek om elke dag naartoe te komen’. Waarom wel/niet? Wanneer wel/niet? Stap 2: Activiteiten 1 en/of 2 Vervolgens kan je met het bijgevoegde werkblad met stellingen één of twee van volgende activiteiten doen. Activiteit 1
De kinderen werken per twee met het werkblad. Ze lezen eerst de stellingen. Daarna proberen ze zelf ook nog enkele stellingen te maken over aangelegenheden in de school of de klas die zij belangrijk vinden. Die schrijven ze op in de lege vakjes. Dan knippen ze alle stellingen uit en maken twee bladen met als titel ‘waar’ en ‘niet waar’. De uitgeknipte stellingen kleven ze op het blad waarop zij vinden dat de stelling thuishoort. Enige discussie, argumenteren en overleggen zal hier nodig zijn. Activiteit 2
In groepjes van 2, 3 of 4 maken de leerlingen een rangorde op van de verschillende stellingen. De stelling die ze het belangrijkst vinden komt bovenaan, de minst belangrijke komt onderaan (merk op dat de nummering van de stellingen geen rol speelt; deze werd enkel aangebracht om er bij de bespreking gemakkelijk naar te kunnen verwijzen. De uitgeknipte stellingen worden door elk groepje in de overeengekomen volgorde van belangrijkheid op een blad gekleefd.
Stap 3: Nabespreking
Elk groepje stelt zijn resultaten (hun bladen ‘waar’ en ‘niet waar’, hun blad met gerangschikte stellingen) voor aan de andere leerlingen. Je geeft gelegenheid om commentaar te geven, vragen te stellen, besluiten te trekken,... Recht in de roos (deel 1) | 81
Het is aangewezen om - bij de bespreking in plenum - duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de inhouden en argumenten, en anderzijds het groepsproces en de besluitvorming.
Uitbreiding
De leerlingen noteren op een blad over hun school: • de goede en slechte punten van hun school; • de punten waarop zij de school zouden willen zien veranderen; • hun ideeën of voorstellen om die veranderingen concreet te maken.
Tips voor de begeleider Zorg er in elk geval voor dat er een vervolg komt aan deze werkvorm. Het is erg frustrerend als men eerst je mening vraagt en je moet achteraf vaststellen dat er totaal geen rekening mee wordt gehouden. Maak een samenvatting, geef feedback, doe iets met de besluiten... De kleinste concrete veranderingen kunnen voor de leerlingen al een heel verschil uitmaken. Al was het maar een begin van aanvoelen dat je zelf invloed kan uitoefenen op je situatie en de wereld rondom jou. Je kan ook verder gaan en bijvoorbeeld een wekelijkse ‘klasraad’ voor de leerlingen invoeren of een andere vorm van inspraak.
Varianten
Je kan de stellingen aanpassen aan je eigen situatie met items waarover jij de mening van de leerlingen graag wil kennen. Verschillende erg bruikbare en alternatieve werkvormen om te peilen naar de mening van kinderen over hun school zijn uitgewerkt in de (gratis te verkrijgen) werkmap leerlingenparticipatie voor de basisschool: Oprechte deelneming, uitgegeven door het Kinderrechtencommissariaat: www.kinderechten.be (zoek op ‘werkmap leerlingenparticipatie’).
Recht in de roos (deel 1) | 82
Werkblad bij ‘Onze school vandaag’. Stellingen
1
Leerlingen worden geholpen om te leren zelf verantwoordelijkheid te nemen over hun werk en lessen.
2
Leerkrachten luisteren naar de mening van leerlingen over zaken waarmee zij te maken hebben.
3
De school is een veilige plaats voor alle kinderen.
4
Er wordt niet gepest op school.
5
Alle leerlingen worden gelijk behandeld.
6
Alle leerlingen tonen respect voor hun leerkrachten.
7
Alle leerkrachten tonen respect voor hun leerlingen.
8
Leerlingen vinden de speeltijd fijn.
9
Leerlingen nemen samen met hun leerkrachten beslissingen over de organisatie van de klas.
10 Alle leerlingen zijn gelukkig op school.
11 .................
Recht in de roos (deel 1) | 83
13.1.3 Klasraad Doel
Actief deelnemen aan een democratisch besluitvormingsproces: leren overleggen, afspraken maken en naleven, eigen mening leren formuleren en rekening houden met de mening van anderen. Creatief zoeken naar oplossingen voor concrete problemen in de klas. Recht op inspraak in praktijk kunnen ervaren in de klas.
Benodigdheden 4 schriftjes met als titels ‘bravo’, ‘kritiek’, ‘voorstellen’ en ‘afspraken’.
Tijd Wekelijks één lesuur.
Werkwijze Stap 1: Inleiding
Je legt het volgende uit aan de kinderen: “Alle kinderen hebben het recht op inspraak over zaken waarmee ze te maken hebben. Alle kinderen van de klas moeten dus de mogelijkheid krijgen om hun inbreng te doen in de organisatie, de werking en de activiteiten van de klas. Aan alle individuele wensen en ideeën kan natuurlijk niet voldaan worden, omdat je in de klas als groep samenwerkt en samenleeft en je rekening moet houden met de wensen en rechten van alle anderen.” Leg ook uit dat je er ls leerkracht wil voor zorgen dat de kinderen tijd en plaats hebben om hun ideeën en voorstellen, hun wensen en problemen, hun klachten en waardering met mekaar te delen en te bespreken. En dat je hiervoor je een wekelijkse ‘klasraad’ installeert, die een volledig lesuur kan duren. Leg uit dat het de bedoeling is dat er vanuit deze bespreking afspraken gemaakt worden, waarmee iedereen het eens is, en die het samenleven en –werken in de klas verbeteren. Dat ieder dan ook de verantwoordelijkheid heeft om de gemaakte afspraken na te leven. Leg tenslotte uit dat, omdat er veel gebeurt in een klas en interesses en situaties voortdurend veranderen, en om de gemaakte afspraken goed te kunnen opvolgen, het nodig is om wekelijks zo’n bespreking te houden.”
Stap 2: Voorstelling van de schriftjes. Vastlegging van het vaste klasraad-moment.
Je stelt de 4 schriftjes voor die als instrument en als leidraad zullen dienen voor de klasraad. De 3 schriftjes ‘bravo’,
‘kritiek’ en ‘voorstellen’ liggen op een vaste plaats in de klas, met schrijfgerief erbij. De kinderen kunnen op elk ogenblik iets dat ze op de klasraad willen bespreken in deze schriftjes noteren. Ze schrijven hun felicitatie, kritiek, voorstel of vraag kort op (enkele woorden of zinnen), met hun naam erbij. Telkens als kinderen met een voorstel of probleem afkomen waarop je niet direct kan ingaan, kan je hen naar een van deze klasraadschriftjes verwijzen: “Schrijf het in het schriftje en dan bespreken we het op de klasraad.” Het is belangrijk om als leerkracht ook zelf je felicitaties etc. in de schriftjes te schrijven, zodat de kinderen een goed voorbeeld hebben. Dit kan erg stimulerend werken. Het (vierde) schriftje ‘afspraken’ wordt alleen tijdens de klasraad zelf door de verslaggever van dienst ingevuld. Dit schriftje vormt zo na een tijdje een soort van ‘wetboek’ van de klas, waarnaar men kan teruggrijpen wanneer afspraken geschonden worden. Voor de klasraad zelf kies je een vast moment (bijv. woensdag het eerste lesuur). Voor de verslaggeving kan je een vrijwilliger vragen of werken met een beurtrolsysteem. De verslaggever noteert, na elk punt dat besproken is, het besluit in het afsprakenschrift.
Recht in de roos (deel 1) | 84
Stap 3: De klasraden
Aanvankelijk leid je als leerkracht de vergadering zelf. Later kunnen de leerlingen ook het leiden overnemen. Dan kan je je meer als observator en als deelnemer aan de klasraad opstellen.
Het is nodig om op voorhand de schriftjes eens te bekijken om een goede tijdsinschatting te kunnen maken. Indien er heel veel puntjes instaan, kan je nagaan wat prioritair behandeld moet worden en wat kan wachten. Het kan nuttig zijn om een verantwoordelijke aan re duiden die de tijd in het oog moet houden. De klasraad kan een vast stramien volgen: 1 Afsprakenschrift. De afspraken van de vorige klasraad worden overlopen. Zijn de afspraken nagekomen? Indien afspraken niet goed worden nageleefd: wat is de oorzaak? Is er bijsturing nodig of is een herinnering voldoende? Applaus voor afspraken die goed zijn nageleefd. 2 Kritiek. De nieuwe punten worden om beurten behandeld. De indiener krijgt eerst de kans om zijn punt van kritiek uit te spreken en toe te lichten. Daarna kan degene die geviseerd wordt, reageren. Soms is het nodig om verder door te vragen om ‘het probleem’ duidelijk te krijgen. De probleemsituatie als rollenspel laten naspelen kan verhelderend werken. Als het probleem duidelijk is, vraag je naar voorstellen voor een oplossing, in eerste instantie aan de betrokken personen. Daarna kunnen anderen ook voorstellen doen. De verschillende voorstellen worden afgewogen op hun waarde en haalbaarheid. Uiteindelijk wordt een keuze gemaakt waarmee iedereen het eens is (of als dat niet lukt een meerderheid bijvoorbeeld). Je vraagt om een besluit te formuleren en de verslaggever noteert het besluit in het afsprakenschrift. Als verantwoordelijke volwassene behoud je steeds een veto-recht om onverantwoorde of schadelijke besluiten te blokkeren. Motiveer duidelijk voor de kinderen als je iets geen goede afspraak vindt. 3 Voorstellen. Ook deze worden punt per punt behandeld. De voorstellen worden besproken op wenselijkheid en praktische haalbaarheid. Stel zelf veel concrete, kritische vragen, zodat kinderen gestimuleerd worden om dit ook te doen. Vraag ook hier om duidelijke en concrete besluiten te formuleren, zodat de verslaggever deze kan noteren en de gemaakte afspraken ook uitgevoerd kunnen worden. 4 Bravo’s. Elke felicitatie wordt expliciet verwoord en toegelicht door de aanbrenger, waarop applaus volgt. Het is interessant om te observeren of kinderen ook felicitaties kunnen ontvangen, of ze ‘dankjewel’ kunnen zeggen. De bravo’s hoeven niet genoteerd te worden in het afsprakenschrift. 5 Afspraken. Tot slot leest de verslaggever de besluiten van deze klasraad nog eens voor. Eventueel kunnen er dan nog verbeteringen aangebracht worden. De verslaggever ontvangt ook applaus voor zijn werk. 6 Het laatste applaus is voor de leider van de klasraad.
Stap 4: Nabespreking
Na de eigenlijke klasraad is het goed om enkele van jouw observaties aan de kinderen mee te geven zoals opvallende zaken uit het groepsproces. Wat waren goede interventies van de gespreksleider? Welke tussenkomsten zorgden voor een positieve wending? Wie heeft een tip om een volgende keer het gesprek vlotter te laten verlopen?
Recht in de roos (deel 1) | 85
Tips voor de begeleider
Om iedereen voldoende kans te geven kan je soms ‘een rondje doen’. Let er op dat ook stillere kinderen hun inbreng kunnen doen (zonder te forceren). De verhouding tussen het aantal punten bij bravo en bij kritiek en de evolutie die je hierin ziet, kan interessante aanwijzingen geven over de sfeer in de groep. Vooraleer er over een voorstel gestemd moet worden, spreek je af welke norm gehanteerd zal worden: is het voorstel goedgekeurd als een meerderheid ervoor stemt, of dient 2/3 van de stemmen gehaald te worden, of 100%? Dit kan verschillen naargelang het onderwerp.
Recht in de roos (deel 1) | 86
13.2
Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur
13.2.1 Waarin geloof jij? Doel
Kennismaken met symbolen en hun betekenis. Kinderen laten nadenken over waarden die ze zelf belangrijk vinden. Deze waarde(n) in de vorm van een symbool kunnen weergeven. De link tussen symbolen, onderliggende waarden en het recht op eigen geloof en cultuur verkennen. Respect leren opbrengen voor de symbolen, het geloof en de cultuur van anderen.
Benodigdheden
Overzicht symbolen (zie bijlagen: ‘Enkele niet-religieuze symbolen’ en ‘Enkele religieuze symbolen’). ‘Schrinkelpapier’ (Krimpie Dinkie), te koop in hobbywinkels. Stiften, scharen. Een (keuken)oven. Touwtjes als halsketting voor de zelfgemaakte symbolen. Kinderrechtentekening ‘Recht op eigen geloof en cultuur’ (uit de ‘Kinderrechtentekeningen’ van www.vormen.org/downloads). (voor achtergrondinfo) ‘Toelichting bij het kinderrechtenverdrag’: zie Deel 1 van Recht-in-de-roos. (voor achtergrondinfo in kindertaal) ‘Kinderrechten in kindertaal’, te downloaden van www.vormen.org/downloads).
Tijd 100 minuten
Werkwijze Stap 1: Wat zijn symbolen?
Vraag aan de leerlingen of ze weten wat een symbool is en of ze een voorbeeld van een symbool kunnen geven. Toon enkele symbolen één voor één klassikaal (zie de bijgevoegde lijst). Laat de leerlingen raden over welk symbool het gaat en wat de onderliggende betekenis van dit symbool is. Nadat ze geraden hebben, licht je de juiste betekenis toe en geef je zo nodig nog extra uitleg over symbolen: “Een symbool is een teken, waar mensen een bepaalde betekenis aan geven. Een symbool kan een bepaalde waarde voorstellen. In ons dagelijks leven komen symbolen op allerlei plaatsen terug. Ze bepalen ons straatbeeld met vlaggen, handelsmerken, logo’s en reclameborden. In het verkeer komen we talloze afbeeldingen tegen die ons vertellen wat we wel of niet mogen doen of die ons waarschuwen voor gevaarlijke situaties. Er bestaan verschillende soorten symbolen. Verenigingen, politieke partijen, bedrijven... allemaal willen ze herkenbaar zijn via een logo. Godsdiensten van over de hele wereld maken gebruik van symbolen. Gelovigen hechten bepaalde waarden aan de symbolen die eigen zijn aan hun geloof, zoals een kruis, een gekleurde stip op het voorhoofd... Zo ‘n symbool kan ook heel persoonlijk zijn.” Vraag aan de leerlingen of ze nog andere symbolen kennen. Gebruik ook het symbool van de school en/of de stad, gemeente...
Recht in de roos (deel 1) | 87
Stap 2: Groepsgesprek over waarden
Vraag aan de leerlingen of ze weten wat waarden zijn. Geef hierover kort uitleg. Laat de leerlingen voorbeelden geven van waarden. Schrijf deze waarden op het bord. Vraag of er ook slechte waarden bestaan. Je toont de tekening ‘Recht op eigen geloof en cultuur’. Vraag de kinderen waarom deze tekening bij dit recht past. Welke details (symbolen) herkennen ze? Wat betekent dit recht volgens hen? Geef verdere toelichting bij de betekenis van dit recht. Je maakt duidelijk dat je mag geloven in wat je zelf wil of belangrijk vindt, dat je daar recht op hebt, ook al ben je nog maar een kind. Dit betekent ook dat je respect moet hebben voor anderen die misschien andere dingen geloven dan jijzelf. Je recht op een eigen geloof heeft namelijk ook grenzen: je mag niet in naam van je geloof de rechten van anderen schenden. Vraag de leerlingen welke waarden zij persoonlijk belangrijk vinden, in welke waarden zij geloven. Ze kunnen op het bord kijken voor inspiratie. Je kan enkele voorbeelden geven van waarden die je zelf belangrijk vindt.
Stap 3: Eigen waarden vormgeven in een symbool
Laat de kinderen vrij één of enkele waarden kiezen die zij het belangrijkst vinden. Deze waarde(n) moeten ze
proberen vorm te geven in een origineel symbool, een symbool dat nog niet bestaat, en dat voor hen persoonlijk de betekenis van die belangrijke waarde(n) uitdrukt. Laat de kinderen brainstormen over allerlei mogelijkheden. Bijvoorbeeld: rood is voor mij de kleur van enthousiasme, geel van respect enz. Een vierkant betekent voor mij kracht, een smiley betekent vriendschap, een bloem betekent zuiverheid... Laat de leerlingen een ontwerp van hun symbool tekenen. Stimuleer hen om te experimenteren met vormen, figuren, kleuren, cijfers, letters, lijnen... De leerlingen die tevreden zijn met hun ontwerp krijgen een stuk ‘schrinkelpapier’ of ‘krimpie dinkie’. Hierop kunnen ze met kleurstiften hun symbool tekenen, inkleuren en in de gewenste vorm uitknippen. Met een perforator knippen ze aan de bovenkant een gaatje, want daar moet later het touwtje door. Wanneer de symbolen klaar zijn leg je de figuurtjes volgens de gebruiksaanwijzing van het materiaal in een hete (keuken)oven. Deze worden dan x maal kleiner, dikker en tegelijk hard. Wanneer de symbolen uit de oven gehaald en daarna afgekoeld zijn, mogen de kinderen ze aan een touwtje bevestigen en ze om hun hals hangen.
Stap 4: Bespreking.
Laat de leerlingen in een kring zitten. Om beurten tonen ze hun symbool en vertellen over de betekenis en de waarden die ze eraan gegeven hebben. Je kan de anderen ook eerst laten raden welke betekenis erachter zit. Bevraag hen wat ze vinden van de symbolen van hun klasgenoten. Verwijs nogmaals naar het recht op eigen geloof en zeg hen dat ze best trots mogen zijn op hun eigen symbool en dat ze mogen uitkomen voor die waarden die zij zelf belangrijk vinden. Vraag hen om respect te tonen voor de symbolen van de anderen. Vraag of de kinderen mensen kennen die trots zijn op een symbool en hiermee naar buiten komen (kruisje rond de nek, vlaggetje van de Chiro aan de fiets, hoofddoek,...). Vraag wat de kinderen ervan vinden dat sommige mensen openlijk met het symbool van hun geloof of overtuiging rondlopen.
Recht in de roos (deel 1) | 88
Varianten
Symbolenjacht. Laat de leerlingen op zoek gaan naar symbolen in de eigen omgeving en de betekenis erachter zoeken. Maak een wandeling door een dorps- of stadscentrum. Laat ze symbolen fotograferen of tekenen om achteraf te bespreken en zo nodig de betekenissen op te zoeken. Je kan het schrinkelpapier vervangen door andere materialen zoals klei, papier-maché, gips... De voorwerpen die zo worden gemaakt kunnen nadien met goudverf bespoten worden. Dit kan mooie effecten opleveren. Je laat de kinderen met hun symbool poseren voor een foto. Je kan ze hiervoor zelf een symbolische locatie en een bepaalde houding laten kiezen. De foto’s kan je, al dan niet ingekaderd, in de kinderrechtenhoek ophangen, op de bank laten zetten, in een tentoonstelling verwerken ...
Recht in de roos (deel 1) | 89
Enkele niet-religieuze symbolen
3 PUNTJES SYMBOOL Dit symbool komt veel voor bij zeelieden.
Waarden: geloof, hoop en liefde.
SYMBOOL VAN SCOUTING INTERNATIONAL Waarden: engagement, dienst, medebeheer, ploegwerk en zelfwerkzaamheid.
De lelie: het teken van vrede en reinheid. De twee sterren: twee ogen van de welp die zijn ogen geopend heeft voor hij verkenner werd. Cirkel van touw vastgeknoopt met een platte knoop: om de kracht en saamhorigheid van de wereldorganisatie te symboliseren. Wit: eerlijkheid en onbevangenheid. Paars: leiderschap en het helpen van anderen.
SYMBOOL VAN CHIROJEUGD VLAANDEREN Waarden: Graag zien, rechtvaardigheid en innerlijkheid. De cirkel verwijst naar de Chiro als beweging, maar die openstaat voor de omgeving en de wereld (de opening in de cirkel). Wit: omdat het logo zo sterker staat en meer opvalt. Rood: omdat het één van de bewegingskleuren is, minder ‘hard’ dan zwart, krachtiger dan beige en dynamischer dan blauw. Speels vlak: dit spreekt voor zich!
DE OLYMPISCHE VLAG Waarden: Deelnemen is belangrijker dan winnen. Vrede en verbondenheid tussen alle landen. De verstrengelde ringen: de verbondenheid tussen alle werelddelen en de ontmoeting van sporters uit alle landen. De vijf kleuren: minstens één van deze kleuren komt voor in de vlaggen van alle landen op de wereld.
Recht in de roos (deel 1) | 90
Enkele religieuze symbolen
HET KRUIS VAN DE CHRISTENEN Waarden: naastenliefde. Het christendom is een godsdienst, gebaseerd op het leven van Jezus zoals beschreven in het Nieuwe Testament, het tweede gedeelte van de Bijbel.
DE DAVIDSTER VAN DE JODEN Waarden: rechtvaardigheid. Het jodendom is de religie van het Joodse volk beschreven in de Thora.
HET OHM-TEKEN VAN DE HINDOES Waarden: reïncarnatie. Hindoeïsme is de verzamelnaam die vanaf de 19e eeuw wordt gegeven aan diverse godsdiensten van Indiase oorsprong.
HET MAAN-STER-SYMBOOL VAN DE ISLAMIETEN Waarden: onderwerping aan de wil van God. De islam is een godsdienst beschreven door de profeet Mohammed in de Koran.
HET DHARMAWIEL VAN DE BOEDDHISTEN Waarden: vrijgevigheid, wijsheid, moraliteit, oprechtheid... Het boeddhisme is een wereldreligie. Het is een filosofisch-religieuze stroming die werd gesticht door Gautama Boeddha.
SHINTO (JAPAN) Waarden: respect voor de natuur. Shinto is de oorspronkelijke religie van Japan.
Recht in de roos (deel 1) | 91
13.3
Recht op zuiver drinkwater, voedsel, kleding en onderdak
13.3.1 Recht op zuiver drinkwater Doel
Verkennen van de verschillende betekenissen die water heeft. De leerlingen bewust maken van het belang van zuiver drinkwater voor mensen op de hele wereld en de verantwoordelijkheid die we hierin zelf kunnen nemen. Kennismaken met het recht op zuiver drinkwater.
Benodigdheden
Een pakket ‘watervoorwerpen’; eventueel knutselmateriaal, schrijf- en tekengerief.
Werkwijze
Voorbereiding Je vraagt de leerlingen op voorhand om een voorwerp (of een foto, een boek, een krantenartikel …) mee te brengen dat iets met water te maken heeft en waaraan voor hen een betekenis vasthangt. Je kan zelf ook een aantal voorwerpen, foto’s … voorzien ter aanvulling.
Kringgesprek Ieder stelt zijn voorwerp voor en vertelt het verhaal dat ermee verbonden is. Uiteraard kunnen bijvragen gesteld worden. Na deze eerste verkenning kan je nog intenser de verschillende betekenissen laten uitwisselen. De kinderen krijgen de opdracht hun gekozen voorwerpen samen te brengen in deelverzamelingen: bijvoorbeeld voorwerpen uit de badkamer, speelgoed, hygiëne, drinken, gevaar, gevoel (bang van water, genieten van water…) Via deze deelverzamelingen worden er kleine groepjes gevormd. Elk groepje krijgt nu de opdracht om met de voorwerpen en de bijhorende verhalen/betekenissen creatief aan de slag te gaan. • Een toneeltje maken waarin de voorwerpen een rol spelen. Dit kan het dramatiseren van één van de vertelde verhalen zijn, of het maken van een nieuw verhaal op basis van de samengebrachte voorwerpen. • Een groepsschilderwerk maken waarbij al de voorwerpen hun plek krijgen. • Een collage maken met foto’s en tekstballonnen: de groepsleden schrijven enerzijds hun eigen mening/ideeën over het onderwerp in de tekstballonnen, anderzijds zoeken ze uitdagende uitspraken, om reacties van anderen uit te lokken. De collage wordt opgehangen met de bedoeling dat anderen al schrijvend op de uitspraken kunnen reageren. Het resultaat kan besproken worden wanneer de tekstballonnen gevuld zijn. • Een mini-tentoonstelling samenstellen met de voorwerpen en de uitgeschreven of getekende verhalen van de verschillende groepsleden erbij. Waarschijnlijk komen er, door de verhalen, voorbeelden aan de orde die te maken hebben met waterproblematiek: waterbeheersing (teveel of te weinig water)/ waterverbruik/watervervuiling/drinkwatervoorziening … Speel hierop in met vragen: • Hoeveel water verbruiken wij? • Is het evident dat wij schijnbaar eindeloos over drinkwater kunnen beschikken? • Hoe is de situatie op andere plaatsen in de wereld? • Welke verantwoordelijkheid kunnen wij nemen inzake zuinig omspringen met water, vervuilen van water? • Hoe is het gesteld met het oppervlaktewater in ons land?
Recht in de roos (deel 1) | 92
Je verwoordt de behoefte aan zuiver water voor elk kind op de wereld en ieders verantwoordelijkheid bij het omgaan met water. Je brengt het recht op zuiver drinkwater aan. Je laat de kinderen één foto kiezen die volgens hen dit recht het best illustreert. Je verwijst naar het kinderrechtenverdrag (art. 24): Ieder kind heeft recht op de voorziening van zuiver drinkwater, wat erg belangrijk is voor een goede gezondheid, hygiëne en ontwikkeling. Rijke landen moeten met arme landen samenwerken om dit recht overal ter wereld te realiseren.
Uitbreiding
Je houdt een klasgesprek met volgende vragen:
Hoe lang denk je zonder water te kunnen overleven?
Hoeveel water heb je nodig om gezond te kunnen leven?
Hoeveel drinkwater verbruik je per dag en hoe is dat verbruik verdeeld? (drinken, koken, jezelf wassen, kleren wassen, afwassen, planten gieten, poetsen,…)
Hoeveel liter water wordt er op onze school verbruikt op één dag?
Wanneer is het water in een rivier of beek proper genoeg om in te spelen of te zwemmen?
Ken je zo’n natuurlijke waterloop in de buurt?
(Je daagt je leerlingen uit om eigen vragen i.v.m. het recht op water toe te voegen.)
Je zet een discussie op over volgende stellingen:
“Aan het drinkwatertekort in sommige landen kunnen wij niets verhelpen.”
“Drinkwater moet overal gratis en voor iedereen ter beschikking zijn.”
“Het is niet nodig om water te drinken; als je veel frisdrank drinkt, is dat even gezond.”
“Verschillende landen zouden moeten samenwerken om water zuiver te houden, want het water stroomt van het ene naar het andere land.”
“Als je dorst hebt, mag je de les verlaten om iets te drinken.”
Variant
Je kunt vooraf ook zelf een pakket ‘watervoorwerpen’ samenstellen en in eerste instantie alleen met deze materialen werken: drinkbus, flesje mineraal water, stuk pvc-buis van een afloop, kraantje, emmer, schepnetje, theepot, waterkoker, drinkbeker, snorkel, vislijn, zwemband, zeepje, badeendje, deel van roeispaan, enkele foto’s van kinderen in actie met water (zowel van hier als uit andere landen), gietertje, … Je maakt het een beetje spannend om deze voorwerpen in de kring te onthullen. Je stalt ze één na één uit. Je vraagt de kinderen om de voorwerpen goed te bekijken. Als er één bij is dat hen bijzonder aanspreekt, dat hen aan iets doet denken, waar ze wat bij kunnen vertellen, dan mogen ze het bij zich nemen. Dan laat je de kinderen vertellen welke herinnering, gedachte, gevoel, ... dit voorwerp bij hen oproept. Waaraan doet dit voorwerp je denken? Wie kent dit? Wie heeft thuis ook zoiets? Hoe gebruik je het? Je vraagt naar concrete betekenissen en belevenissen. Je laat kinderen uitbeelden wat ze ermee kunnen doen. De anderen raden. Wie weet nog iets anders over dit voorwerp? Je stimuleert de kinderen tot vertellen in details. Je vergeet niet ook je eigen betekenissen en gevoelens weer te geven.
Recht in de roos (deel 1) | 93
13.3.2 Ken je appel* Doel
Kennismaken met het recht op gezonde voeding. De kwestie van delen in de klas aan de orde brengen. Leren dat onze opvattingen over gelijkenissen en verschillen heel subjectief zijn.
Benodigdheden
Eén appel (of gelijk welk ander stuk fruit of groente) voor elk kind. Liefst niet al te veel op elkaar lijkend.
Tijd 1 uur
Werkwijze
Vraag de kinderen per twee te zitten in een kring. Vraag de klas wat de eigenschappen zijn van een appel. Zijn alle appels gelijk?
Geef elk duo één appel. Elk paar moet zijn appel een tijdje observeren. Vraag hen te letten op de kleur, oneffenheden als die er zijn of
andere dingen die de appel onderscheiden van de andere appels. Verzamel alle appels in een zak. Deel ze één voor één rond. Elk duo onderzoekt elke appel om beurt. Als een duo zijn appel herkent, moeten de kinderen hem bijhouden. Wanneer elk paar zijn appel heeft herkend, mogen de appels worden opgegeten. (Deel de rest van de appels uit, zodat elk kind een appel krijgt om op te eten.) Je houdt een nabespreking met volgende vragen: • Wie kreeg zijn appel het eerst/ laatst? Hoe kwam dat? • Vreesde je dat iemand anders jouw appel zou krijgen? • Als jouw appel niet was opgedoken, hoe zou jij je gevoeld hebben? • Hier deelden we appels. Wat delen we nog op school? Is delen soms een probleem? Waarom? • Wat zou er gebeuren als iemand vergeet te delen? Op school, thuis, in de wereld? • “Elk kind heeft recht op gezonde voeding” is één van de kinderrechten die staan neergeschreven in het kinderrechtenverdrag. Hoe kan dit recht aan alle kinderen worden gewaarborgd? • Kunnen wij zelf door eerlijk te delen meehelpen om dit recht te realiseren? Stimuleer de kinderen om concrete voorbeelden te zoeken.
Uitbreiding
Naar aanleiding van deze activiteit kan je ook dieper ingaan op onze opvattingen over gelijkenissen, verschillen en stereotypen. Waren alle appels gelijk? Wat was er gelijk aan alle appels? Wat was er verschillend? Als de klas vertrokken is vanuit de veronderstelling dat alle appels gelijk waren, vraag hen of hun mening veranderd is. Herinner de kinderen eraan dat zij dachten dat alle appels gelijk waren, terwijl ze eigenlijk heel verschillend zijn. Toon hen nu zoveel mogelijk verschillende foto’s van een sociale groep waarvan de mensen soms worden beschouwd als ‘allemaal dezelfde’. Bijvoorbeeld, etnische minderheden in jouw land of mensen uit verre *
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw
Recht in de roos (deel 1) | 94
werelddelen, zoals ‘de Chinezen’, ‘Arabieren’, ‘Mexicanen’, ... Vraag de kinderen welke stereotypische opvattingen mensen in andere landen misschien hebben over de mensen in jouw land. Zijn stereotypes nuttig? Waarom? Waarom niet?
Recht in de roos (deel 1) | 95
13.3.3 Voedsel voor iedereen?* Doel Leren begrijpen hoe het voedsel in de wereld verdeeld is en hoe dit onevenwicht een invloed heeft op de rechten van mensen.
Benodigdheden
Stroken papier met namen van landen en werelddelen (zie tabel). Pen en papier. 30 snoepjes. Voor optie 2: voedsel.
Tijd 30 minuten
Optie 1: Een verdeelde wereld Werkwijze
Maak in het lokaal verschillende ‘hoeken’. Deze stellen de landen en werelddelen voor zoals in de tabel hieronder. ste
Je maakt dit duidelijk door stroken papier met de namen (1 kolom) op te hangen. Leg uit dat de kinderen van de klas alle mensen van de wereld voorstellen. Laat enkele kinderen raden hoe de verdeling zou moeten zijn tussen de verschillende landen en werelddelen. Verdeel de groep nu volgens de cijfers in de tabel hieronder. Je legt uit dat dit een verdeling is volgens de werkelijke toestand in de wereld. Dan toon je 30 koekjes of snoepjes aan de kinderen en je zegt dat deze al het voedsel van de wereld voorstellen. Vraag aan elk land of werelddeel (aan elke groepje apart dus) over hoeveel voedsel (dus hoeveel van de dertig snoepjes) ze denken dat hun land of werelddeel in werkelijkheid beschikt. Verdeel vervolgens de snoepjes volgens de werkelijke verdeling van het voedsel in de wereld zoals in de tabel. Lees of vertel volgende feiten:
Er is genoeg voedsel voor iedereen. Het probleem is dat het voedsel niet goed verdeeld is. Er is zelfs een overproductie van voeding: elk jaar wordt er anderhalf keer meer voedsel geproduceerd dan nodig is. In tijden van hongersnood is er niet een gebrek aan voedsel maar een gebrek aan geld om voedsel te kopen.
Er sterven dagelijks kinderen aan ondervoeding.
De dieren die in de rijke landen gekweekt worden voor vleesproductie, eten evenveel graan als de inwoners van China en India samen.
Je houdt een nabespreking met volgende vragen: • Is het voedsel eerlijk verdeeld over de wereld? • Hebben alle mensen en kinderen recht op voedsel? Wat staat hierover in het kinderrechtenverdrag? • Wat als ze het niet kunnen betalen? • Wat zou er met jou gebeuren als je niet genoeg te eten had? Wat zou je doen? Wat kunnen wij zelf doen om deze oneerlijke toestand te verhelpen?
*
naar: ‘The Rights Stuff!’, Section 2, Activity 2 Recht in de roos (deel 1) | 96
Een groep van 30 wordt als volgt verdeeld:
Een groep van 20 wordt als volgt verdeeld:
Het aantal snoepjes voor elke groep:
China
10
7
4
Azië (rest)
7
5
1,5
Rusland
3
2
5,5
Europa (rest)
3
2
8,5
Afrika
3
2
0,5
Noord-Amerika
2
1
8,5
Zuid-Amerika
2
2
1,5
Land/Werelddeel
Optie 2: Rijke maaltijd versus armzalige maaltijd Werkwijze
Zet een feesttafel klaar. Zorg voor genoeg plaatsen voor een kwart van de groep. Je maakt op voorhand evenveel papiertjes als er kinderen in de klas zijn. Op een vierde van de papiertjes schrijf je ‘één vierde’, op de rest ‘drie vierde’. Je laat de kinderen uit een hoed een papiertje trekken.
Diegenen die een papiertje met ‘één vierde’ hebben, mogen plaatsnemen aan de feesttafel. Ze worden bediend en
krijgen een lekkere maaltijd. De rest (met ‘drie vierde’ op het papiertje) moet in een beperkte ruimte van het lokaal blijven waar geen tafels of stoelen staan. Ze krijgen een klein kommetje rijst en worden niet vriendelijk behandeld door degene die hen de rijst aanbiedt. Je legt het ‘spel’ stil en laat de kinderen reageren op wat ze van deze toestand vinden. Dan maak je de vergelijking tussen de toestand in dit spel en de werkelijke toestand over de hele wereld. Leg uit dat meer dan drie vierde van de mensen op de wereld minder dan één vierde van de rijkdom op de wereld tot hun beschikking heeft. En één vierde van de mensen heeft drie vierde van de rijkdom voor zich. Indien nodig kan je deze verhouding nog verduidelijken met concreet materiaal. Je kan nog een nabespreking houden met volgende vragen: • Is het voedsel eerlijk verdeeld over de wereld? • Hebben alle mensen en kinderen recht op voedsel? Wat als ze het niet kunnen betalen? • Wat zou er met jou gebeuren als je niet genoeg te eten had? Wat zou je doen? • Wat kunnen wij zelf doen om deze oneerlijke toestand te verhelpen? Om af te sluiten kan je stellen: “In de ‘echte’ wereld is het voedsel oneerlijk verdeeld, maar wij willen toch proberen om zoveel mogelijk eerlijk te delen.” Daarna mag iedereen van het feestmaal proeven. Je kunt de kinderen nog laten reageren hoe ze zich bij deze situatie voelen, de ‘rijken’ over hoe het voelt om te moeten delen met de anderen en de ‘armen’ over hoe het voelt om mee te mogen genieten van de ‘rijkdom’.
Recht in de roos (deel 1) | 97
13.3.4 Een kartonnen doos als huis* Doel
Nadenken over het recht op onderdak.
Benodigdheden
Foto's van dakloze jongeren (deze kan je makkelijk vinden door bv. op 'Google afbeeldingen' het woord “dakloos” of “dakloze” in te tikken).
Een grote kartonnen doos.
Tijd 45 minuten
Werkwijze
Toon een foto van dakloze kinderen en stel er volgende vragen over:
*
• Wie zijn deze mensen? • Hoe oud zijn ze? • Wat zie je op de foto? Wat zie je op de achtergrond? • Zijn deze kinderen vrienden van elkaar? Of familie? • Wie is verantwoordelijk voor deze kinderen? • Wie nam deze foto? Vraag enkele vrijwilligers een ‘tableau vivant’ of ‘levend schilderij’ te maken dat gelijkt op de foto. Eén leerling kan de fotograaf uitbeelden. De fotograaf mag de anderen beïnvloeden om hen te laten staan/zitten hoe hij/zij dat wil voor de foto. Als ondersteuning kan je de leerlingen laten reageren op de vraag “Hoe moet de foto eruitzien om er de voorpagina van de kranten mee te kunnen halen?”. Als het levend schilderij klaar is, houden de deelnemers de pose enkele ogenblikken aan. Raak de personages in het tableau één voor één aan op de schouder en vraag hen hoe ze zich voelen, waar ze aan denken. Moedig hen aan om hun gedachten te uiten. De leerlingen die het levend schilderij bekeken, mogen aan de personages ook vragen stellen over hun gevoelens, gedachten, verwachtingen en angsten. De personages mogen nu uit hun rol stappen en terug zichzelf zijn. Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf leerlingen. Geef elke groep een andere foto van daklozen. Probeer ook foto’s te vinden die positieve aspecten van het leven als dakloze tonen, zoals onderlinge geborgenheid, elkaar beschermen, samen eten delen, plezier maken, … Elk groepje bereidt nu een kort toneelstukje voor dat gebaseerd is op wat ze op de foto zien. Er moet een verhaal getoond worden van wat er voor, tijdens en na het nemen van de foto gebeurde. Stel de leerlingen voor het toneelstukje te beginnen met een levend schilderij. Dat komt tot leven, het toneeltje ontvouwt zich, en het eindigt weer met een bevroren beeld. Wanneer alle groepjes klaar zijn met hun voorbereiding worden de toneeltjes aan elkaar getoond. Je houdt een nabespreking met volgende vragen: (over de activiteit op zich) • Wat vonden jullie van deze activiteit? • Hoe was het om je in te leven in de situatie van de daklozen? Hoe heb je je gevoeld? • Wat vond je van de getoonde resultaten?
naar: ‘The Rights Stuff!’, Section 2, Activity 3 Recht in de roos (deel 1) | 98
• Hoe verliep de samenwerking in je groepje? (over de inhoud) • Zouden alle kinderen recht moeten hebben op onderdak? • Wat vind je van jongeren die zelf kiezen om weg te lopen van huis? • Heb je zelf ooit de gedachte gehad “Ik loop weg van huis!”? • Waarom lopen mensen weg? • Heb je al eens gehoord of gelezen over straatkinderen? Hoe werden ze voorgesteld? Hoe werd erover bericht? • Worden straatkinderen eerlijk behandeld? • Denk je dat hun rechten geschonden worden? Indien ja, welke? • Het ‘recht op onderdak’ is een basisrecht voor alle kinderen, waar ook ter wereld. Wat zou er gedaan kunnen worden voor kinderen die geen dak boven het hoofd hebben, die noodgedwongen op straat moeten leven?
Tips voor de begeleider
Deze activiteit vraagt van de leerlingen en de leerkracht wel wat ervaring met ‘dramatische werkvormen’. Als de groep gewoon is op deze manier te werken, kan dit goed lukken. Anders is het nodig eerst meer vertrouwd te geraken met deze werkvorm. Indien je daar nood aan hebt, kan je eerst een aantal activiteiten uitproberen uit ‘Rechten proeven’ (www.vormen.org/RechtenProeven). Het is best mogelijk dat er hevige gevoelens bij leerlingen naar boven komen door zich in te leven. Hou hier als begeleider rekening mee. Denk goed na of je leerlingen deze manier van werken wel aankunnen en of je hen goed kan opvangen als er zich problemen zouden voordoen.
Recht in de roos (deel 1) | 99
13.4
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen
13.4.1 Welkom in de club Doel
Kennismaken met en zich bewust worden van het recht om samen te komen met anderen. Onderzoeken van redenen om zich bij een vereniging aan te sluiten en van de verschillende doelstellingen van verenigingen.
Benodigdheden
Een blanco exemplaar van het werkblad per leerling. Een bord voor klassikale inventaris. Tekengerief en knutselmateriaal naar believen.
Tijd 60 á 120 minuten
Werkwijze Deel 1: Van welke club maken we deel uit?
Geef elke leerling een kopie van het lege werkblad. Ieder schrijft voor zichzelf op het werkblad bij welke clubs of verenigingen hij/zij aangesloten (geweest) is, wat de reden is/was om erbij aan te sluiten, en wat het doel van de club of de vereniging is (a). Om de opdracht te verduidelijken of onzekere leerlingen op weg te helpen, kan je enkele uiteenlopende voorbeelden geven. (zie uitgewerkt voorbeeld) Klassikale inventaris. Eerst verzamel je alle clubs in één kolom op het bord. Vervolgens overloop je de verschillende beweegredenen om je aan te sluiten bij een vereniging en vat je die samen in een tweede kolom. Tot slot ga je nader in op de eigenlijke doelstellingen van de clubs: die schrijf je in een derde kolom.
Deel 2: Kringgesprek
Je houdt een kringgesprek. • Zijn er kinderen die zelf al eens een clubje hebben opgericht? Bijvoorbeeld met kinderen uit je buurt waarmee je samenspeelt, de knikkerclub op de speelplaats, de redders van de padden, een rockbandje, .... • Waarom deed je dat? • Wat was de bedoeling van je club? • Hoe is het ermee gelopen? Laat de kinderen uitgebreid vertellen en stimuleer bijvragen. Eventueel kunnen de lijsten met verenigingen, redenen en doelen verder aangevuld worden. Verwijzend naar de informatie die verzameld werd in de vorige 3 punten, licht je het recht om samen te komen met anderen toe: ‘Alle kinderen hebben het recht om elkaar te ontmoeten, om bij elkaar te zijn, om te vergaderen, zich bij een vereniging aan te sluiten of om er één op te richten. Dit recht geldt voor kinderen van alle leeftijden, in alle levensdomeinen en dus ook op school. Dit recht kan enkel beperkt worden door de wet als dat nodig is om de openbare orde, de nationale veiligheid, de goede zeden, de volksgezondheid of de rechten van anderen te beschermen.’ Bespreek deze tekst met de kinderen om na te gaan of ze de inhoud begrijpen: “Wat betekent dit volgens jou?” Om de beperkingen concreet te maken, zoek je samen met de kinderen naar voorbeelden van wat je met je club dan wel niet zou mogen doen. Bijvoorbeeld: openbare gebouwen beschilderen zonder toestemming, na 22 uur lawaai maken op straat, de natuur vernielen of het milieu vervuilen ...
Recht in de roos (deel 1) | 100
Deel 3: Creatieve verwerking
Om dit recht blijvend te visualiseren in de klas, laat je de kinderen zoeken naar een geschikte vorm. Naar keuze individueel of in groepjes gaan de kinderen creatief aan het ontwerpen: een slogan, een cartoon, een symbool, een tekening of schilderwerk, een gedicht, een beeld, ... De verschillende ideeën en ontwerpen worden besproken en uiteindelijk wordt er één idee of een combinatie van enkele ideeën uitgevoerd en op een geschikte plaats aangebracht.
Deel 4: Uitbreiding naar de volwassenenwereld
Bespreek met de leerlingen volgende vragen: • Ken je nog andere verenigingen, waar je ouders, familieleden of vrienden lid van zijn? • Welke andere doelstellingen hebben deze verenigingen nog? Bijvoorbeeld Ziekenzorg, een politieke partij, vakbond, OXFAM Wereldwinkel, Rotary, Rode Kruis, brandweer, natuurbeschermingsvereniging, kunst- en cultuurkring, Amnesty International, NGO’s, ... • Zoek voorbeelden van verenigingen die streven naar een betere wereld om in te leven. (De lijst met verenigingen kan hierbij verder aangevuld worden.) • Vele verenigingen kunnen maar bestaan door de belangeloze, vrijwillige inzet van vele mensen. Kunnen er kinderen voorbeelden vertellen van mensen die ze kennen en die zich in zo’n vereniging engageren? • Wat is het resultaat van dit engagement voor concrete mensen of voor de maatschappij? • Eventueel kan je zo’n persoon uitnodigen om in de klas over zijn vrijwilligerswerk te komen vertellen of de kinderen op interview uitsturen.
Deel 5: Terugkoppeling naar de eigen leefwereld
Vraag de kinderen of zij als klasgroep ook al eens ‘club’ gevormd hebben met een gemeenschappelijk ‘goed doel’ voor ogen. Enkele voorbeelden uit de praktijk: De koekjesverkoop ten voordele van de slachtoffers van de aardbeving in Pakistan. De inzameling van speelgoed voor de kinderen van het weeshuis. Zelf een fair-trade-winkel opengehouden. De jaarlijkse werkdag in het natuurreservaat. De campagne voor veiliger verkeer in de buurt van de school. Een actie voor een beschut, rustig leeshoekje op de speelplaats ...
Uitbreiding
Een logisch vervolg op deze werkvorm is de vraag of er op dit moment een gemeenschappelijk doel in de klas is. Wordt er in of door de klas als ‘club’ opgetreden? Leeft de noodzaak om meer groep te vormen, om aan een gemeenschappelijk doel te werken? Dit kan de start zijn om aan groepsbevordering te werken of als groep tot een geëngageerde actie te komen. Ook kan het interessant zijn om actuele kliekjes of clubjes die gevormd worden in de klas of de school vanuit de opgedane kennis te bekijken. • Wordt er op de school aan het recht op het vormen van een clubje tegemoetgekomen of wordt dit tegengewerkt? • Zijn er kliekjes die de rechten van anderen in het gedrang brengen? Bijvoorbeeld de grote voetballers die een gevaar vormen voor de kleintjes. Een kliekje dat kinderen uitsluit op basis van kleren die ze dragen en slecht spreekt over degenen die er niet bij horen. • Wat kan de klasgroep ondernemen om de rechten beter toe te passen?
Recht in de roos (deel 1) | 101
Werkblad 'Welkom in de club'
Club of vereniging
Reden
Doelstelling
Uitgewerkt voorbeeld Werkblad ‘Welkom in de club’
Club of vereniging waarvan we deel uitmaken
Reden
Doelstelling
Fanfare
Ik wil muzikant worden.
Genieten van samen musiceren. Andere mensen laten genieten van muziek.
Jeugdbeweging
Ik moet van mijn ouders. Ik speel graag met andere kinderen/vriendschap.
Nuttige ontspanning voor jongeren verzorgen. Vriendschap ontwikkelen.
Judoclub
Ik heb teveel energie en kan me hier goed uitleven.
Zelfbeheersing aanleren. Jezelf leren verdedigen.
JNM
Ik hou van de natuur.
Jongeren bewust maken van natuurwaarden. Helpen aan natuur- en milieubescherming.
Club of vereniging waarvan we deel uitmaken (aanvulling tijdens deel 2)
Reden
Doelstelling
De Bende van de Bonewijk
Tijdens de vakantie kwamen we elke dag met de kinderen van de wijk samen op het speelpleintje.
We wilden spannende avonturen beleven. We maakten een geheim kamp in de struiken.
Club of vereniging waarvan we deel uitmaken (aanvulling tijdens deel 3)
Reden
Doelstelling
Mijn papa helpt in de wereldwinkel
Hij wil graag dat er meer mensen de wereldwinkel leren kennen. Hij maakt overal reclame.
De mensen in arme landen een eerlijker loon geven voor hun werk en producten.
Recht in de roos (deel 1) | 102
13.5
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming
13.5.1 Werken met krantenknipsels Doel
Nadenken over misdaad en straf, veiligheid en bescherming. Leren over de doodstraf.
Benodigdheden
Krantenknipsels (zie hieronder; de krantenknipsels geven een misdaad die echt gebeurd is.)
Werkwijze
Laat de kinderen in kleine groepjes zitten. Geef elk groepje een tweetal krantenknipsels (niet: ‘De doodstraf van een meisje’). Laat ze opschrijven wat de misdaad is en welke straf de dader krijgt. Bespreek de artikels in de hele groep. Mogelijke vragen die je hierbij kan stellen: • Wat is hier de misdaad? • Welke straf krijgt de dader? • Vind je dit een rechtvaardige straf? • Indien niet: welke straf zou rechtvaardiger zijn volgens jou? Deel het krantenknipsel ‘De doodstraf van een meisje’ uit. Laat de kinderen de volgende vragen beantwoorden: • Wat heeft Sarah gedaan? • Waarom heeft ze haar baas vermoord? (verkracht worden = gedwongen worden te vrijen met iemand) • Is de Filippijnse president voor of tegen de doodstraf van Sarah? Waaruit leid je dit af? • Verdient Sarah de doodstraf, als je weet dat haar baas haar lichamelijk en seksueel pijn heeft gedaan? • “Diegene die de doodstraf uitspreekt is ook een moordenaar” zei een jongetje van 10 jaar. Wat zou hij hiermee bedoelen? Laat de kinderen in groep, gebaseerd op het verhaal van Sarah, een tekst maken voor een spandoek met als thema ‘Sarah verdient de doodstraf niet’. Laat de kinderen een affiche maken over ‘de doodstraf voor kinderen kan niet’ of ‘de doodstraf moet in heel de wereld afgeschaft worden’ of ‘de doodstraf is nooit een juiste straf’.
Variant Breng enkele kranten mee en laat de kinderen in kleine groepjes zoeken naar een artikel over een misdaad. Laat de kinderen in de rol kruipen van een nieuwslezer en het nieuws van de misdaad overbrengen aan de anderen.
Recht in de roos (deel 1) | 103
Krantenknipsels*
Graffiti Waf tekent met een spuitbus hele mooie en grote tekeningen op lelijke muren. Graffiti heet dit. Waf spuit al 14 jaar graffiti. Hij vertelt: “Ik volgde les op een middelbare school. Ik ging er helemaal niet graag naar toe. Ik haalde daardoor vaak streken uit. Ik begon te tekenen op een muur in de school. Op school mocht niets op de muur staan. Ik tekende er steeds meer. Alle leerlingen spraken erover. Ik vond dat prachtig. Met een tekening kan je veel vertellen. Veel meer zelfs dan door te roepen op een markt bijvoorbeeld. Alle leerlingen moesten een tijdje later samenkomen in de sportzaal. De school had me gevonden als dader. Ze stuurden me toen van school.”
Tien jaar cel voor 'roof van de eeuw' De leider van een bende dieven moet 10 jaar de gevangenis in. Hij moet ook een boete van 1 miljoen euro betalen. Samen met 3 andere mannen stal hij voor 100 miljoen euro diamanten en juwelen.
Zwart Sommige kaartjes voor de trein werden goedkoper. Bejaarden en kinderen rijden voor weinig geld. Niet iedereen vindt dat eerlijk. Andere mensen willen ook goedkoop reizen. Sommigen kopen daarom geen kaartje. Ze rijden 'zwart'. De Spoorwegen betrapten vorig jaar 135.000 zwartrijders. Ze kregen boetes.
Zonnebank Teveel zon is niet gezond voor de huid. Je kan huidkanker krijgen. Ook stralen van een zonnebank kunnen gevaarlijk zijn. Ze zijn vooral gevaarlijk voor kinderen. Hun huid is nog niet sterk genoeg. Daarom is er sinds 1999 een wet. Kinderen onder 15 jaar mogen niet onder de zonnebank. Maar veel zaken met zonnebanken houden zich daar niet aan. Ze kunnen strenge straffen krijgen. Dat kan een boete zijn. Maar de zaak kan ook gesloten worden.
Israël In november 1995 werd eerste minister Rabin van Israël vermoord. De dader was de 25-jarige Yigal Amir. Hij is voor de rechter gekomen. Hij kreeg de zwaarste straf: levenslange gevangenisstraf.
*
Problemen van de Vlamingen Hondenpoep van de stoep. Antwerpen pakt het probleem hard aan. De stad heeft een nieuwe regel tegen hondenpoep op straat. De baasjes van de honden moeten telkens 2 zakjes bijhebben. Daar moeten ze de drollen indoen. Anders betalen ze een boete van € 75,00.
200 uur werkstraf Wielrenner Frank Vandenbroucke (VDB) moet 200 uur gaan werken in een tehuis of ziekenhuis. Dat besliste de rechter in Dendermonde. Dat is zijn straf voor het bezitten van doping. Doping is verboden in de sport. Doping is ook verboden in de wet. Doping is een drug.
Uit Wablieft Recht in de roos (deel 1) | 104
Politie pakt bende jongeren op
Ongeval in verkeer: vluchten gebeurt minder
De politie van Antwerpen pakte 16 jongeren op. Ze pleegden samen 23 overvallen. Tien van de jongeren zijn jonger dan 18 jaar. De jongste is pas 7 jaar. De bende overviel vooral kleine winkels. Vier jongens tussen 16 en 18 jaar waren de baas in de bende. De jongeren ouder dan 18 jaar riskeren 20 jaar gevangenis. De anderen moeten misschien ook voor de rechter voor volwassenen komen. Ze zitten nu in een instelling voor jongeren.
Je hebt als chauffeur een ongeval in het verkeer. Jij bent in fout. Maar na het ongeval rij je gewoon verder. Dat heet 'vlucht-misdrijf'. 'Vlucht-misdrijf' is een zware overtreding in het verkeer. Daarop staan sinds 1 maart nog strengere straffen. Je kan een boete krijgen tussen 400 en 5.000 euro. Je kan 3 maanden of langer je rijbewijs kwijt zijn. Sommige overtreders moeten zelfs de gevangenis in.
30 jaar gevangenis voor moord
Op de Filipijnen is men woedend op de Verenigde Arabische Emiraten. Daar kreeg een dienstmeisje de doodstraf. Het meisje is Sarah Balabagan. Ze komt uit de Filipijnen. Ze is nog maar 16. Sarah stak haar bejaarde baas dood met een mes. Ze was door hem verkracht. In een eerste proces kreeg ze 7 jaar gevangenisstraf. Ze kreeg ook een vergoeding omdat ze was verkracht. De president van de Filipijnen vroeg een nieuw proces. Hij wou dat Sarah werd vrijgesproken. Maar het draaide verkeerd uit. Sarah kreeg de doodstraf. Sarah gaat nu in hoger beroep. De Filipijnen zullen de kosten voor dat proces betalen.
Een jongeman moet 30 jaar de gevangenis in. Hij is 21 jaar. Hij vermoordde 3 jaar geleden 2 jongeren op een fuif. Het gebeurde in de gemeente Onze-Lieve-Vrouw-Waver. De jongen had toen een pistool mee naar de fuif. Enkele jongeren maakten ruzie over een glas bier. De jongen met het pistool kreeg daarbij een duw. Hij schoot dan 2 keer met zijn pistool in de lucht. Eén van de jongeren daagde hem verder uit. De jongen met het pistool ging lopen. De 2 jongeren liepen hem achterna. Plots schoot de jongen zijn 2 achtervolgers dood. Vorige week kwam hij voor de rechtbank. De dader toonde helemaal geen spijt. De jury stuurde hem voor 30 jaar naar de gevangenis.
Doodstraf voor meisje
Recht in de roos (deel 1) | 105
13.5.2 Quiz ‘waar of niet waar’ Doel Na een les of gesprek over de doodstraf kunnen de leerlingen aan de hand van deze quiz nadenken over het overtreden van regels, straffen en de doodstraf.
Benodigdheden Quizvragen
Werkwijze Deze quiz haalt kort alle facetten van de doodstraf (voor minderjarige daders) aan. Aan de hand van een tiental uitspraken zeggen de kinderen: ‘waar’ of ‘niet waar’. Geef vervolgens nog wat toelichting bij de uitspraak.
Regels overtreden mag altijd. Waar of niet waar?
Geef hier je eigen mening! Een leraar mag een kind alleen maar straffen als het een regel niet nakomt. Waar of niet waar? Waar. De doodstraf is een straf waarbij een mens, omdat hij/zij iets heel erg misdaan heeft (b.v. iemand vermoord heeft), voor heel zijn/haar leven in de gevangenis opgesloten wordt. Waar of niet waar? Niet waar, de doodstraf is een straf waarbij een mens, die iets erg misdaan heeft, gedood wordt. De doodstraf voor kinderen bestaat in België. Waar of niet waar? Niet waar, sinds 1996 bestaat de doodstraf in België niet meer, niet voor volwassenen en niet voor kinderen. In sommige landen van de wereld krijgen kinderen de doodstraf als ze iets verkeerd gedaan hebben (bv. iemand vermoord hebben). Waar of niet waar? Waar, in een 6-tal landen zoals Soedan, Iran, China, Congo, Pakistan, Saoedi-Arabië, Verenigde Staten kunnen kinderen, jonger dan 18 jaar, de doodstraf krijgen. Volgens de kinderrechten heeft elk kind het recht op leven, en dat de doodstraf dus niet als straf. Waar of niet waar? Waar. Het staat in het kinderrechtenverdrag van 1989 (in art. 6 en art. 37). De doodstraf mag als een kind iets duurs uit een winkel gestolen heeft. Waar of niet waar? Niet waar, de doodstraf mag nooit uitgesproken worden, wat het kind ook doet, zelfs als het kind iemand vermoord heeft. De doodstraf voor kinderen mag nooit – in geen enkel land ter wereld - uitgesproken worden. Waar of niet waar? Waar, want dat staat in het kinderrechtenverdrag. Maar het gebeurt nu toch nog altijd in verschillende landen. Sommige mensen zeggen als een jonge moordenaar gepakt is: “Spreek maar de doodstraf uit, dan kan de jonge moordenaar nooit meer andere mensen pijn doen.” Waar, sommige mensen zijn inderdaad voor de doodstraf als de jongere (telkens opnieuw) iets heel ergs gedaan heeft. Andere mensen zijn echter tegen de doodstraf: de doodstraf is nooit en voor niemand een goede straf. Als je iets verkeerd gedaan hebt, moet je altijd de kans krijgen om het terug goed te maken en te zeggen “het spijt me”. Verschillende mensen zetten zich in om de doodstraf voor kinderen in heel de wereld af te schaffen. Ze schrijven vele brieven naar ministers, rechters en presidenten. Waar of niet waar? Waar, Amnesty International is één van de organisaties die willen dat de doodstraf voor kinderen in heel de wereld afgeschaft wordt. Niet enkel voor kinderen trouwens, maar ook voor volwassenen.
Recht in de roos (deel 1) | 106
13.6
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie
13.6.1 Recht op onderwijs Doel
Kennismaken met het recht op onderwijs. Kennismaken met de organisatie ‘Mobile school’. De kinderen maken een vergelijking tussen kinderen die niet naar school kunnen en zichzelf. De kinderen leren waarom naar school gaan belangrijk is. De kinderen zamelen geld in voor de mobiele school zodat straatkinderen toch onderwijs kunnen krijgen.
Benodigdheden
Tekening ‘recht op onderwijs’ (uit ‘Tekeningen kinderrechten’, te downloaden van www.vormen.org/downloads). Een kopie van de tekst ‘Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie’ voor elke leerling (uit ‘Kinderrechten in kindertaal’, zie www.vormen.org/downloads).
Werkwijze Stap 1: Inleiding
Je hangt de tekening ‘recht op onderwijs’ in ‘t midden van het schoolbord. Je vertelt dat dit een voorstelling van één van de kinderrechten is en stelt onderstaande vragen ter bespreking. De antwoorden van de kinderen schrijf je, samengevat in staakwoorden, rondom deze tekening. • Over welk recht gaat deze tekening? • Wat betekent dit recht volgens jou? • Waarom zou men dit recht opgenomen hebben bij de kinderrechten? • Waarvoor hebben kinderen onderwijs nodig? • Wat is er goed aan naar school kunnen gaan? • Wat kunnen de gevolgen zijn indien een kind niet naar school kan gaan? • ...
Stap 2: Leesopdracht
Je geeft de leerlingen de tekst ‘Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie’. Je laat ze de tekst lezen met als opdracht: “Vat de belangrijkste onderdelen van deze tekst samen in 5 punten.”
Je laat enkele leerlingen hun 5 belangrijkste punten voorstellen. Degene die al op bord staan vanuit de inleiding, omcirkel je. Nieuwe elementen schrijf je bij op het bord.
Vanuit deze punten leg je de aandacht op de vraag “Wat kunnen wij zelf doen om het recht op onderwijs voor alle kinderen mee te helpen waarmaken?” • Hier bij ons, in onze klas/school? • Voor kinderen elders in de wereld die niet naar school kunnen gaan?
Stap 3: Verder onderzoek
Je daagt de kinderen uit om actie te ondernemen voor dit recht. Ze kunnen er zelf namelijk ook echt iets aan doen! Je kan de kinderen zelf ideeën laten zoeken voor actie of je kan hen voorstellen om een krant te maken over het recht op onderwijs als onderdeel of start van een actieprogramma. Je stelt voor om met heel de klas een krant te maken over het recht op onderwijs.
Recht in de roos (deel 1) | 107
In de leestekst wordt gesproken over de organisatie Mobile School. De leerlingen gaan eerst een kijkje nemen op de website: http://www.mobileschool.org/ De leerlingen beantwoorden de volgende vragen: • Wat doet Mobile School? • Hoe is de organisatie ontstaan? • In welke landen is ze actief? • Wat is een mobiele school? • Hoeveel mobiele scholen zijn er? • Waarom is naar school gaan belangrijk? • Waarom leven kinderen op straat? • Wat is het verschil tussen kinderen van de straat en kinderen in de straat? • Hoeveel kost een nieuwe mobiele school? • … Misschien hebben de kinderen zelf nog belangrijke vragen waar ze een antwoord op willen. Dit wordt allemaal samengevat en wordt de startpagina van hun krant.
Stap 4: Een krant maken over ‘Mobile School’ en de mobiele schooltjes
De kinderen kiezen een taak die hen het beste ligt: redacteur, fotograaf, journalist, tekenaar, lay-outer, drukker, verkoper, enz… Als leerkracht ben je de eindredacteur. • Journalisten gaan vragen stellen in de school aan kinderen, ouders, leerkrachten, directeur. • De redacteurs schrijven artikels uit en denken met de journalisten na over vragen die zij kunnen stellen. Zoals: Is er in onze school aandacht voor kinderrechten? Waarom? Hoe komt dit tot uiting? Hebt u al eens gehoord van ‘Mobile school’ en de mobiele schooltjes? • Fotografen maken foto’s van de interviews, van de actie, van de school… • Tekenaars maken cartoons, illustraties, een stripverhaaltje… • Drukkers typen de interviews uit, zorgen voor het kopiëren. • Verkopers bedenken op welke manier de krant zo goed mogelijk verspreid wordt en organiseren ook de verspreiding. • De eindredacteur helpt alles in goede banen te leiden.
Stap 5: De actie
De hele klas kiest daarna een geschikte actie en voert deze zo goed mogelijk uit. Voorbeelden van acties: • Stoepkrijtactie: voor 1 euro komt je naam op de speelplaats! Verzamel zoveel mogelijk namen van mensen die voor 1 euro hun naam op de speelplaats willen. Schrijf de namen met stoepkrijt op de speelplaats. • Maak een liedje: maak een liedje over straatkinderen die niet naar school kunnen. Voer dit liedje ergens op (school, winkelstraat, markt…) • In de verf zetten: maak schilderijen over kinderen die niet naar school kunnen en verkoop deze. • Verkoop de schoolkrant over mobiele schooltjes. De opbrengst van de actie kan je schenken aan de organisatie Mobile School. Kies vijf foto’s van jullie actie uit en mail deze naar
[email protected] (vermeld de naam en stad van jullie school en de datum van de actie). Deze komen dan wellicht op de website terecht (www.mobileschool.org/actions.php?lang=NL). Vraag wel even na of iedereen die op de foto staat, ermee akkoord gaat dat de foto op deze site gepubliceerd wordt.
Recht in de roos (deel 1) | 108
13.6.2 Netwerken Doel
Kennismaking met het recht op informatie. Kennismaking met de werking van het internet. Leren over censuur. Vragen over kinderrechten beantwoorden.
Tijd 60 à 90 minuten
Benodigdheden
Spelbord: de wereldkaart in bijlage sterk vergroten of er zelf een gelijkaardige maken. Kaartjes met algemene vragen, stellingen over censuur, opdrachten, computervirus, hacker, geld, rekeningen en joker die er aan de achterkant allemaal eender uitzien: zie bijlagen. Computerkaartjes in verschillende kleuren naar gelang het aantal deelnemers. Kroonkurken (per deelnemer een andere soort). Schrijfgerief en papier.
Werkwijze Stap 1: Voorbereiding
Maak al de benodigdheden klaar. Lees de vragen eens door en pas ze eventueel aan het niveau van de spelers aan of aan de inhoud die je wil behandelen. Schud de kaarten door elkaar en leg ze op een stapel naast het spelbord. Voorzie een stapel extra geldkaartjes voor de bank. Duid een spelleider (kind, begeleider ...) aan. De spelleider is tegelijk de ‘bank’ en beheert ook de verschillende kaartjes. Hij ziet er op toe dat de trekking eerlijk verloopt en dat er niet vals wordt gespeeld. Leg het doel van het spel uit: de spelers trachten zo’n groot mogelijk netwerk uit te bouwen dat zich over de hele wereld uitstrekt.
Stap 2: Het spel zelf
Elke speler krijgt 5 geldkaartjes en een computerkaart. Elke deelnemer plaatst zijn computer op het spelbord op
een stip in een land naar keuze. De jongste speler begint. De spelers trekken om de beurt een kaartje en handelen volgens de kaart die ze getrokken hebben (antwoorden, doe-opdracht, enz.). Per correct antwoord of per verdiende kilometer krijgen de spelers één (of meer) kroonkurken (van hun eigen soort) die ze dan op een bolletje op het spelbord moeten plaatsen. Zo kunnen ze vertrekkend vanuit hun eigen computer steeds verder hun netwerk over de wereld uitbouwen. Let op! De kroonkurken moeten op dezelfde lijn liggen. Alleen vanop kruispunten kan je verschillende richtingen uit. Bij elke beurt ontvangt de speler één geldkaartje van de bank, behalve als hij een viruskaart getrokken heeft of een beurt moest overslaan. Bij gelegenheid van hun beurt kunnen spelers ook extra netwerk aankopen met hun geld (2 geldkaartjes per kroonkurk). Maar pas op! Wanneer men geen geld meer heeft, kan men zijn netwerk niet meer herstellen van een virus en kan men zijn rekeningen niet meer betalen. Dan verlies men dus netwerk en moet men kroonkurken inleveren bij de bank (1 kroonkurk is dan slechts 1 geldkaartje waard). De winnaar is diegene die op het einde van het spel de meeste kroonkurken op het spelbord heeft staan. Recht in de roos (deel 1) | 109
Toelichting: de verschillende kaartjes
Kaartjes met stellingen over censuur.
Dit zijn kaartjes met stellingen. De speler voorspelt -in het geheim, genoteerd op een stukje papier - de mening van de groep over de stelling ‘waar of niet waar’. Als de speler het juist heeft, mag hij een kroonkurk van andermans netwerk afnemen. Heeft de speler de voorspelling fout, dan verliest hij een netwerkkaartje en moet hij het aan een andere speler geven. De begeleider licht indien nodig het correcte antwoord toe. Kaartjes met algemene vragen. Als de vraag juist beantwoord wordt, krijgt de speler een stukje netwerk (kroonkurk). Kaartjes met een computervirus. De speler ontvangt geen geld en moet een beurt overslaan omdat zijn netwerk hersteld moet worden. Kaartjes met doe-opdrachten. Als de speler de opdracht goed uitvoert, krijgt hij twee extra kroonkurken om zijn netwerk uit te breiden. Kaartjes met geld. Bij elke beurt krijgt de speler één geldkaartje. Per vier kroonkurken op zijn netwerk krijgt de speler nog eens een extra geldkaartje, omdat er steeds meer mensen op zijn netwerk surfen. Met het geld kan de speler rekeningen betalen of extra netwerk aankopen. Als een speler een rekening niet kan betalen, verliest hij kroonkurken. Kaartjes met rekeningen. Internet kost geld. De speler betaalt aan de bank zoals aangegeven op het kaartje. Hackerkaartjes. Hiermee kan een speler andermans netwerk blokkeren voor 2 beurten: hij geeft het kaartje aan een andere speler en die moet dan 2 beurten overslaan. Joker. Wie een joker trekt, mag nogmaals een kaartje trekken. De joker mag bewaard worden en naar keuze één keer ingezet worden (voor het antwoord of de opdracht!). De beloning wordt dan verdubbeld indien het antwoord (of de uitvoering van de opdracht…) juist is.
Tips voor de begeleider
Pas de algemene vragen aan de leerstof aan. Bij grote groepen kan je de groep opsplitsen en de leerlingen in kleinere groepen zelf laten spelen of met kleine groepjes (van 2 of 3 personen) met eenzelfde computerkaart aan 1 spelbord spelen.
Recht in de roos (deel 1) | 110
Bijlage: Spelbord
Recht in de roos (deel 1) | 111
Bijlage: Computerkaartjes (knip ze uit en geef ze een verschillende kleur)
Recht in de roos (deel 1) | 112
Bijlage: Kaartjes ‘Algemene vragen’
Welk kinderrecht is het belangrijkste?
Het recht op vrije meningsuiting. Het recht op bescherming bij adoptie. Ze zijn allemaal belangrijk.
Wanneer kwam het internationaal kinderrechtenverdrag tot stand?
1989 1987 1999
Welke landen hebben het kinderrechtenverdrag niet ondertekend?
Birma en Zuid-Afrika Verenigde Staten en Somalië Ivoorkust en Soedan
Hoeveel artikels bevat het kinderrechtenverdrag?
34 44 54
Is het recht op onderwijs opgenomen in de kinderrechten?
Ja Nee
Recht in de roos (deel 1) | 113
Waarvoor staan de letters VN?
Verenigde Naties Vergadering van Nationaliteiten
Heeft een volk recht op een cultuur die ingaat tegen de idealen van de mensenrechten?
Iedereen heeft recht op een eigen cultuur, maar de mensenrechten mogen daarin niet geschonden worden. Je doet in je eigen cultuur wat je wil. Mensenrechten zijn daarin niet belangrijk.
Welke twee manieren om een leerling te straffen zijn verboden volgens de geest van het kinderrechtenverdrag?
De leerling door de andere leerlingen laten uitlachen. De leerling slaan. De leerling een taak opnieuw laten maken.
De rechten uit het kinderrechtenverdrag gelden (in het algemeen) voor alle jongeren onder de
21 jaar 18 jaar 14 jaar
Noem 3 informatiebronnen die voor jou belangrijk zijn en waartoe jij dus toegang moet krijgen.
Recht in de roos (deel 1) | 114
Noem 4 kinderrechten uit het kinderrechtenverdrag.
Kinderen met een handicap hebben dezelfde rechten als andere kinderen.
Ja, tenminste indien ze kunnen spreken. Ja, op voorwaarde dat ze kunnen lezen en schrijven. Ja, en om hen van dezelfde rechten te laten genieten moeten extra inspanningen gedaan worden.
Kinderen die uit hun land gevlucht zijn en in ons land verblijven, mogen bij ons naar school gaan ...
Indien ze voldoende Nederlands kunnen. Indien ze een geldig paspoort kunnen voorleggen. In elk geval: elk kind moet onderwijs kunnen volgen.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd goedgekeurd in ...
300 voor Christus 1948 2000
In België mogen kinderen slechts bij het leger gaan werken ...
Vanaf 14 jaar. Vanaf 16 jaar. Vanaf 18 jaar.
Recht in de roos (deel 1) | 115
Waarvoor staan de letters AI?
Amnesty International America International Africa International
Waar ligt het hoofdkwartier van de Verenigde Naties?
In New York. In Los Angeles. In Washington.
Op welke dag wordt de verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gevierd?
Op 10 april. Op 10 oktober. Op 10 december.
Wat is UNICEF?
Het kinderfonds van de Verenigde Naties. Een voedselfonds van de Verenigde Naties. De Belgische afdeling van de Verenigde Naties.
Welk zijn voorbeelden van kinderarbeid?
Een landbouwerszoon van 12 moet helpen op de velden en kan daardoor één dag per week naar school gaan. Een kind van 8 moet 5 dagen per week gedurende 8 uren aan een weefgetouw werken. Een kind van 11 moet wekelijks het gras afrijden in de kleine voortuin.
Recht in de roos (deel 1) | 116
Bijlage: Kaartjes ‘Stellingen censuur’
Censuur 1
Internet is voor iedereen vrij toegankelijk. Waar of niet waar?
Censuur 2
Censuur is iets van tijdens de wereldoorlogen, het bestaat nu niet meer. Waar of niet waar?
Censuur 3
In België is er nog censuur. Waar of niet waar?
Censuur 4
Censuur bestaat alleen in landen met een dictator aan het hoofd. Waar of niet waar? Censuur 5
Als ik een tekst overneem van iemand anders en ik plaats er mijn naam onder, dan is daar niets fout mee. Waar of niet waar?
Recht in de roos (deel 1) | 117
Censuur 6
Als mama voor de tv gaat staan als er iets op te zien is dat ik volgens haar niet mag zien, is dat censuur. Waar of niet waar? Censuur 7
Als mijn vader mijn brieven opent, is dat een schending van mijn privacy. Waar of niet waar? Censuur 8
Alle opgeslagen informatie die over mij gaat, mag ik inkijken wanneer ik wil. Waar of niet waar? Censuur 9
Alle informatie moet voor iedereen en overal onbeperkt toegankelijk zijn. Waar of niet waar?
Censuur 10
Ik mag op mijn website schrijven wat ik wil. Waar of niet waar?
Recht in de roos (deel 1) | 118
Bijlage: Kaartjes opdrachten
Veeg het bord schoon.
Bedenk 5 goede smoezen om te laat te komen in de klas.
Vertel een mop.
Maak het geluid van een giraf.
Schud iedereen de hand.
Recht in de roos (deel 1) | 119
Spring tien keer op en neer.
Veeg het klaslokaal schoon.
Sta één minuut op één been.
Brul als een leeuw.
Ruim je lessenaar op.
Recht in de roos (deel 1) | 120
Geef water aan 2 planten.
Spring zoals een konijntje.
Vertel een verhaal over een worm en een vogel.
Zing een liedje.
Doe een gek dansje.
Recht in de roos (deel 1) | 121
Los 5 rekensommen op.
Noem vijf Europese hoofdsteden.
Maak een tekening op het bord.
Zeg een gedichtje op.
Raak met je vingers je tenen aan, maar je benen moeten gestrekt blijven!
Recht in de roos (deel 1) | 122
Bijlage: Kaartjes rekeningen
Je surft nu al een tijdje op het internet. Je moet een rekening betalen van twee geldkaartjes.
Je systeem is verouderd en je moet je systeem updaten. Je moet aan de computerhandelaar één geldkaartje betalen.
Je computer is stuk en je moet er een nieuwe kopen. Je betaalt drie geldkaartjes.
Je hebt een virusscanner nodig om je computer te beschermen tegen virussen. Dat kost je één geldkaartje.
Je kleine broertje heeft je muis stuk gemaakt. Je moet naar de winkel om een nieuwe en je betaalt één geldkaartje.
Recht in de roos (deel 1) | 123
Je wil nog meer bezoekers op je netwerk ontvangen, daarom moet je een sterkere server kopen. Je betaalt twee geldkaartjes.
Elektriciteit kost geld. Je betaalt één geldkaartje.
Je wil een nieuw computerscherm kopen omdat je oude te klein is. Je betaalt twee geldkaartjes.
Recht in de roos (deel 1) | 124
Bijlage: Kaartjes computervirussen
Virus Virus Virus Virus Virus Recht in de roos (deel 1) | 125
Bijlage: Kaartjes geld
€€€ €€€ €€€ €€€ €€€ Recht in de roos (deel 1) | 126
Bijlage: Kaartjes ‘hacker’
Recht in de roos (deel 1) | 127
Bijlage: Kaartjes ‘Joker’
Joker Joker Joker Joker Joker Recht in de roos (deel 1) | 128
13.7
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd
13.7.1 Spelletjes van over de hele wereld* Doel
Gelijkenissen tussen de kinderen van de wereld bestuderen, ongeacht hun nationaliteit, geslacht of etnische afkomst, via spelletjes.
De kinderen leren dat ze eigen rechten hebben, waaronder het recht om te spelen, die neergeschreven zijn in het kinderrechtenverdrag.
Benodigdheden
De voorbeeldspelletjes op de volgende pagina
Tijd 90 minuten
Werkwijze
Leg uit dat kinderen over de hele wereld verschillende, maar erg interessante spelletjes spelen. Stel spelletjes vanuit verschillende landen voor (als je over een wereldbol of atlas beschikt, gebruik die dan om te
tonen waar die landen liggen). Speel de spelletjes. Op de volgende pagina zijn enkele voorbeelden gegeven. Vraag de kinderen welk spel van henzelf ze zouden willen aanbevelen aan kinderen over de hele wereld. Speel dat spel. Als enkele kinderen tot een bepaalde etnische groep behoren, vraag hen dan of zij spelletjes uit hun eigen cultuur kennen die je kan spelen. Maar als ze dit niet willen, probeer hen niet hiertoe te forceren. Je houdt een bespreking met volgende vragen: • Heb je meer plezier gehad van één spelletje dan van de andere? Hoe komt dat? • Wat is er nodig voor een goed spel? Wanneer is een spel leuk en wanneer niet? • Zouden de nieuwe spelletjes leuker worden als je gewoon was ze te spelen? • Alle kinderen hebben het recht om te spelen. Dit recht is neergeschreven in het kinderrechtenverdrag. Waarom denk je dat spelen speciaal in dit document werd vernoemd? • Wanneer mogen jullie wel/niet spelen? • Waar kunnen jullie wel/niet spelen? • Met wie mogen jullie wel/niet spelen? • Wat zou je ervan vinden als je nooit de kans kreeg om te spelen? • Zou het voor jou mogelijk zijn om kinderen van een ander land jouw spelletjes aan te leren, ook al spreken ze jouw taal niet? Hoe? Je laat de kinderen ‘het recht op spel’ op hun eigen manier in een tekening illustreren. Deze hang je op samen met de titel ‘Recht op spel en vrije tijd’.
Varianten
Bij deze activiteit kunnen ook liedjes van over de hele wereld, of uit verschillende delen van het land worden gebruikt. De kinderen kunnen een ‘verzameling’ maken van spelletjes: van hun familie, uit boeken of verhalen …
*
Naar:’ Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 129
De kinderen kunnen in twee groepen opgedeeld worden. Eén groep toont de anderen met gebaren hoe ze een nieuw spel kunnen spelen. Wissel daarna om.
Voorbeelden van spelletjes Bedek je oren (Korea). Dit is een lievelingsspel van zowel kinderen als volwassenen in Korea.
De spelers zitten in een kring. Ze kiezen één speler als leider, die met beide handen zijn oren bedekt. De speler die links van de leider zit, bedekt zijn rechteroor met zijn rechterhand. De speler rechts van de leider moet zijn linkeroor met zijn linkerhand bedekken. (Met andere woorden, de oren het dichtst bij de leider zijn bedekt.) De leider haalt zijn handen weg en duidt een andere speler uit de kring aan. De nieuwe leider bedekt beide oren met zijn handen. Opnieuw bedekken de spelers die net links en rechts van de leider zitten hun ‘dichtstbijzijnde’ oor. De nieuwe leider duidt dan een nieuwe speler aan en het spel gaat zo snel mogelijk verder. Elke speler die zijn oor te traag bedekt of die een fout maakt, ligt uit het spel. De winnaar is de laatste speler die overblijft.
Wie is het? (Chili).
Eén kind is ‘HET’. De spelers staan in een rij achter wie ‘HET’ is. ‘HET’ mag niet zien wie achter hem/ haar staat. ‘HET’ zet negen trage stappen vooruit terwijl de andere spelers vlug van plaats verwisselen. Eén van hen gaat net
achter ‘HET’ staan. De andere spelers vragen ‘HET’: “Wie staat achter jou?” ‘HET’ mag drie vragen stellen voor hij/ zij raadt wie het is. Bijvoorbeeld: “Is het een jongen of een meisje?”, “Is zij/ hij klein of groot?”, “Heeft zij/ hij donker of licht haar?” De spelers mogen slechts met één woord op de vragen antwoorden. ‘HET’ moet dan raden wie net achter hem/haar staat. Als ‘HET’ juist geraden heeft, blijft hij/zij de volgende beurt ‘HET’. Als ‘HET’ verkeerd geraden heeft, wordt een andere speler ‘HET’.
Meer spelletjes? Zie www.2ukids.nl
Recht in de roos (deel 1) | 130
13.8
Elk kind heeft recht op zorg
13.8.1 Raak me zachtjes aan Doel
Kennismaken met ‘het recht op zorg’ en zoeken naar concrete toepassingen van dit recht in het eigen leven. Bedankbriefjes schrijven naar klasgenoten van wie men ‘zorg’ ontvangen heeft.
Aandachtspunten "Behandel anderen zoals jij door hen behandeld wilt worden.” (D.w.z. de rechten van anderen respecteren moedigt hen aan om op hun beurt jou te vertrouwen en jouw rechten te respecteren).
Benodigdheden Overzicht van de kinderrechten (zie Deel 3 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’).
Werkwijze
Vraag de kinderen om in een kring te gaan zitten. Vraag hen te gaan zitten met hun gezicht naar de rug van het kind vóór hen. Vraag hen om zich in te beelden dat hun lievelingskleur wordt uitgegoten over de schouders van het kind dat voor hen zit. Demonstreer hen een eenvoudige, zachte schoudermassage. Geef hen enkele minuten waarin iedereen de persoon die voor hem/haar zit, eventjes masseert. Daarna draait iedereen zich om en masseert degene die hem/haar gemasseerd heeft.
Stel de onderstaande vragen en bespreek die met de kinderen. • • • • • •
Hoe voelde het aan om gemasseerd te worden? Hoe was het om iemand anders te masseren? Hoe zou je reageren als er iemand onvriendelijk of ruw tegen je was tijdens de massage? Wat zou er gebeuren als we ons daarna omdraaiden? Waarom? Hoe zou jij iemand masseren als je wil dat die persoon ook vriendelijk tegen jou is als jij je omdraait? Het is vaak zo dat mensen zich tegenover jou gedragen, zoals jij zelf je tegen anderen gedraagt. Kan je daarvan voorbeelden uit het dagelijks leven geven?
Als de kinderen al hebben kennis gemaakt met het kinderrechtenverdrag kan je hiernaar verwijzen. Anders geef je de kinderen een overzicht van de kinderrechten. “Eén van de kinderrechten is het recht op zorg”. Je stelt de volgende vragen aan de kinderen en bespreekt die klassikaal: • Wie zijn in de eerste plaats de mensen die voor jou zorgen? • Wat doen deze mensen zoal voor jou? • Op welke verschillende manieren dragen ze zorg voor jou?
Hierna geef je een korte toelichting bij het ‘recht op zorg’ (zie Deel 1, Bijlage 2). Je gaat verder met de bespreking: “De staat heeft dus de plicht om extra inspanningen te leveren op het gebied van zorg voor kinderen. Onze ouders en andere mensen die ons dierbaar zijn, zorgen ook voor ons. En wij zelf? Kunnen wij ook zorg dragen voor elkaar? Kunnen jullie daarvan voorbeelden geven?” Als de kinderen niet vlug op ideeën komen, kan je zelf enkele recente voorbeelden aanhalen, recht uit het klasleven gegrepen. Er zijn mogelijkheden in overvloed: uitleg bij een taak, opkomen voor iemand bij een conflict, hulp na een ongelukje, delen van boterhammen of versnapering, uitnodiging om mee te spelen, aanmoediging bij een LO-oefening, troost bij pech, samen naar school fietsen … Op deze concrete voorbeelden ga je wat dieper in. Je stelt vragen aan de betrokkenen: • Vertel eens hoe dat precies ging? Recht in de roos (deel 1) | 131
• • • • •
Waarom deed je dat op die manier? Hoe voelde het toen er zo voor jou gezorgd werd door…? Hoe heb je gereageerd? Zou jij het voor die ander ook doen? …
Besluit: Wij kunnen dus zelf ook verantwoordelijkheid opnemen om ervoor te zorgen dat het ‘recht op zorg’ wordt waargemaakt voor kinderen in onze naaste omgeving.
Vervolgens geef je een individuele opdracht: • Denk eens na over je medeleerlingen. Wie heeft er de afgelopen tijd iets voor jou gedaan of heeft iets speciaals voor jou betekend? M.a.w. wie heeft er voor jou zorg gedragen? • De leerlingen schrijven de namen op een blaadje papier. • Je deelt nu gekleurde strookjes papier uit. Op deze stroken mogen de kinderen een bedankje schrijven voor iemand die voor hen gezorgd heeft of iets voor hen betekend heeft. Ze schrijven over welk voorval het gaat en ondertekenen met hun naam. Ze mogen zoveel briefjes schrijven als ze willen. • Als de briefjes geschreven zijn, mogen ze die aan elkaar uitdelen en mogen ze –indien nodig- nog wat uitleg vragen aan elkaar of een extra woordje toevoegen.
In een nabespreking kan je volgende vragen nog behandelen: • • • • • •
Was je verrast door bepaalde briefjes? Waarom? Vond je het moeilijk om een bedanking te schrijven? Hoe voelde het om een bedankbriefje te krijgen? Iemand bedanken, is dat ook ‘zorg dragen’ voor die persoon? Wat kunnen we doen in onze klas om er voor te zorgen dat we nog beter voor elkaar zorgen?" Je kan het idee opperen om een brievenbus in de klas te installeren, waarin de kinderen briefjes voor mekaar kunnen posten. Een beurtrol voor de ‘postbode’ zorgt ervoor dat de brievenbus tijdig gelicht wordt en dat de briefjes bij de juiste persoon terecht komen.
Uitbreiding Je gaat samen met de kinderen op zoek naar voorbeelden van hoe mensen wereldwijd zorg dragen voor kinderen. Dat is in grote lijnen overal hetzelfde: met liefde en toewijding, anders kan een klein kind niet overleven. Sommige kinderen zitten in een moeilijke situatie doordat niet voldoende gezorgd kan worden voor hen. Er is bijvoorbeeld onvoldoende te eten door droogte, de nodige geneesmiddelen zijn niet beschikbaar, huizen zijn verwoest door oorlog of een natuurramp, kinderen moeten zelf mee voor hun gezin zorgen en moeten gaan werken,… Zouden wij uit ‘het rijke Westen’ iets kunnen doen, opdat ook voor die kinderen hun recht op zorg beter kan waargemaakt worden?
Recht in de roos (deel 1) | 132
13.9
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit
13.9.1 Naam of nummer?* Doel
Ervaren wat het betekent om aangesproken te worden als ‘een nummer’. De waarde van je naam leren appreciëren. Kennismaken met het recht op een naam.
Benodigdheden
Voor elke leerling een stevig en voldoende groot bord met een nummer op (allemaal verschillende, bijv. 3, 99, 2006, 777, 54, 500,…) en met een touwtje om dit bord te kunnen omhangen. Of een heel groot kleefetiket, aan te brengen op de kledij (eventueel een extra etiket voor op de jas). Voor elke leerling een minischriftje (bijv. een A4-blad in vier gesneden en aaneen geniet) dat als dagboek gebruikt wordt tijdens deze dag.
Voorbereiding
Iedereen op school wordt vooraf geïnformeerd dat de leerlingen van jouw klas een hele dag een nummer zullen dragen. Dat nummer is hun naam voor die dag. Vraag de medewerking van de leerlingen van andere klassen, leerkrachten en ander schoolpersoneel om jouw leerlingen die dag alleen maar aan te spreken met hun nummer.
Werkwijze
Leg je leerlingen ‘s ochtends uit dat ze die dag zullen kunnen ervaren wat het betekent om als een ‘nummer’
aangesproken te worden en niet met hun eigen naam. De test kan pas slagen als ze zelf heel consequent elkaar met hun nummer aanspreken. Dat is moeilijk, want de macht der gewoonte is sterk. Stimuleer ze om dit toch vol te houden. Ook schrijven ze die dag op alle documenten hun nummer i.p.v. hun naam. Na de introductie, geef je iedereen een willekeurig nummer. Ze hangen dit om. Iedereen krijgt ook een minidagboekje. Hierin kunnen de kinderen, op vaste tijdstippen, hun gevoelens noteren bij wat ze ervaren en hun belevenissen als ‘nummer’. Als eerste opdracht schrijven ze op wat ze verwachten van dit experiment. Wat zal er anders dan anders zijn vandaag? Eventueel kan je ze even laten oefenen met elkaar’s nieuwe naam door een kennismakingsspelletje in een kring. • Snel een balletje willekeurig naar mekaar doorgooien. Terwijl je gooit moet je het nummer zeggen van je doelwit. De bal mag niet vallen en moet bij iedereen terecht gekomen zijn. Je mag zeker geen namen meer noemen! Je chronometreert hoeveel tijd de groep hiervoor nodig heeft. Voor je aan een tweede ronde begint, laat je schatten in hoeveel tijd ze denken de hele opdracht tot een goed einde te kunnen brengen. Een derde ronde kan je gebruiken om ‘het record’ te breken! • Variant: het balletje moet gegooid worden in volgorde van klein naar groot nummer. Verder verloopt de dag zoals een gewone schooldag. Een tweede schrijfmoment kan ingelast worden na de ochtendpauze, wanneer de kinderen ervaren hebben dat ook anderen hen aanspreken met hun nummer i.p.v. met hun naam. Schrijfmoment drie: na de middagpauze. Bij deze gelegenheid vertel je de kinderen over “het recht op een naam”, dat dit één van de kinderrechten is uit het kinderrechtenverdrag. Je toont de bijhorende tekening. Je vertelt dat sommige kinderen geen officiële naam hebben, omdat ze bij de geboorte niet ingeschreven werden, en dat ze daardoor grotere kans lopen dat ze geen inentingen krijgen, niet naar school kunnen gaan, later niet kunnen gaan stemmen, niet officieel kunnen gaan werken, enz.
*
Naar: FENNEY,P.& JARVIS,H.,2002, ‘Time for Rights’, Unicef & Save the Children, Londen, ISBN 1 871440 24 6 Recht in de roos (deel 1) | 133
Schrijfmoment vier: na de namiddagspeeltijd, juist voor je de activiteit beëindigt. Hou een bespreking tijdens het laatste lesuur. • Laat de kinderen hun nummers afdoen. Ze mogen nu elkaar weer met hun eigen naam aanspreken. • Vraag wat ze gedurende de dag beleefd hebben en hoe ze zich hierbij gevoeld hebben. Ze kunnen hiervoor hun dagboekje raadplegen. • Vonden ze het wel of niet een leuke activiteit? Zouden ze het aan andere kinderen aanraden om ook te doen? • Waren er nummers die ze liever zouden gehad hebben of die ze liever niet hadden? • Welk gevoel hebben ze nu over hun eigen echte naam? Zijn namen belangrijk? Waarom? Waarom niet? • Wat zouden ze ervan denken, indien ze echt geen naam zouden hebben? Wat vinden ze van de mogelijke gevolgen? • Soms geven kinderen elkaar bijnamen of gebruiken ze scheldnamen. Hoe is de situatie op dat gebied in deze klas? Waarom doen kinderen dat? Wat vinden ze daarvan? Hoe voel je je als je met een scheldnaam wordt toegeroepen? Wat kan je ertegen doen? Vinden ze het belangrijk genoeg om samen te proberen het gebruik van scheld- en bijnamen te verminderen? Kunnen daar afspraken over gemaakt worden?
Recht in de roos (deel 1) | 134
13.9.2 Wat kom jij hier doen? Doel
Het belang aanvoelen van het recht op een naam en een nationaliteit. Zich inleven in situaties van kinderen zonder papieren. Woordenschat en kennis i.v.m. vluchtelingen, asiel, mensen zonder papieren ... uitbreiden.
Benodigdheden
Kinderrechtentekening en –kaartje ‘Recht op een naam en een nationaliteit’: zie ‘Tekeningen kinderrechten’
(zonder tekst) en de ‘Kaartjes kinderrechten’, beide te vinden op www.vormen.org/downloads Een aantal speelkaarten (evenveel als het aantal deelnemers). Daarvan moeten er 8 ‘harten’ zijn. 8 ‘identiteitskaarten’, vooraf klaargemaakt (zie bijlage). Plastic ‘veiligheidslint’. Grijze vuilniszakken waarin aan de onderkant (gesloten kant) een rond uitsnijding is aangebracht die als halsuitsnijding kan dienen en waarvan de hoeken zijn afgeknipt als armuitsparing. Op deze manier kunnen ze aangetrokken worden. Stempelkussen. Groot wit blad met als titel ‘naamloos’ (op het bord). Ballonnen, touwtjes, stiften. 4 ‘posters’ met foto’s van sport, kunst en cultuur, jeugdbeweging, gezondheid (zie verder). ‘Salontafeltje’ met tafelkleed en bloempje. Speelkaarten, gezelschapsspel, tijdschriften, strips. Pepermuntjes, nootjes, drank en bekertjes. (facultatief) Kepie, uniformjasje.
Werkwijze Stap 1: Inleiding en voorbereiding
Speel een naamspelletje naar keuze (bijvoorbeeld ‘Namenspel’, Recht-in-de-roos, Deel 2, 1.1). Toon de tekening ‘Recht op een naam en een nationaliteit’. Vraag de kinderen wat ze denken dat op deze tekening staat en met welk kinderrecht deze tekening overeenkomt. Bespreek dit kort, vooral indien je dit recht al eerder met hen besprak. Breng de titel aan bij de tekening en hang ze samen op aan het bord. Kondig aan dat je na de pauze een inleefspel zal spelen om iets meer over dit recht te leren, en dat het spel onmiddellijk na het belsignaal begint. Als voorbereiding op het spel laat je de kinderen uit een pakje speelkaarten (voor elk kind één kaart; 8 kaarten zijn ‘harten’) één kaart trekken. Laat de 8 kinderen die een ‘harten’-kaart trokken vooraan komen. Geef deze 8 leerlingen een nieuwe identiteit voor het spel na de pauze, door hen plechtig een identiteitskaart te overhandigen die ze goed moeten bewaren. Op officiële toon stel je de kinderen met hun nieuwe identiteit aan de rest van de klas voor. Op de identiteitskaart is er plaats voorzien voor een ‘foto’. Daar mogen deze 8 leerlingen zichzelf tekenen. Ze ondertekenen de identiteitskaart ook met een aangepaste handtekening.
Recht in de roos (deel 1) | 135
Stap 2: Herinrichting van het lokaal
Tijdens de pauze verlaten de leerlingen het lokaal en richt je dit anders in. Verdeel het in twee met het veiligheidslint. Zorg ervoor dat de ene kant van het lokaal er somber en kaal uit ziet, met twee tafels en een rij stoelen naast
elkaar. Op de eerste tafel leg je de (tot jasje bijgeknipte) grijze vuilniszakken. Op de andere tafel leg je het stempelkussen om vingerafdrukken te nemen. Aan het bord hang je een groot wit blad. Op iedere stoel leg je ballonnen, koordjes en een stift. Zorg ervoor dat op het bord volgende kinderrechten te lezen zijn: recht op spel en vrije tijd, recht op een eigen geloof en cultuur, recht om samen te komen met anderen, recht op zorg, en recht op een naam en een nationaliteit. De andere kant van het lokaal laat je zonnig en vrolijk ogen: een salontafeltje met een tafelkleedje en een bloempje in een hoek; een tafel met speelkaarten, een gezelschapsspel, tijdschriften, strips, drank en bekertjes, een kommetje met nootjes. Een beetje verder: vier tafels naast elkaar. Aan elke tafel hang je een poster met foto’s. Bij tafel 1 foto’s van allerlei sporten, bij tafel 2 foto’s over kunst en cultuur (muziek, tekenen, schilderen…). Bij tafel 3 foto’s over jeugdbeweging. Bij tafel 4 foto’s in verband met gezondheid.
Stap 3: Het spel zelf
Bij de deur van het lokaal, wacht je de leerlingen op (eventueel met kepie en/of uniformjasje). Je vraagt aan ieder apart zijn/haar identiteitskaart te tonen. Wie een ‘geldige’ (geprepareerde) identiteitskaart heeft, stuur je naar de vrolijke kant van het lokaal. Wie dat niet heeft moet aan de andere kant in stilte wachten. Zo verdeel je de klas in twee groepen, elk in een andere kant van het lokaal. Nodig nu de kinderen van groep 1 (de leerlingen in de vrolijke kant) vriendelijk uit zich aan een ‘gezellig’ tafeltje te zetten. Ze mogen gezelschapspelletjes spelen, nootjes eten en over hun verlangens en dromen praten. Ze zullen zich dadelijk mogen inschrijven in de club van hun ‘verlangens’ (vermeld op hun identiteitskaart). Zet nu eerst de leerlingen van groep 2 aan het werk. Behandel deze leerlingen streng, kordaat, gevoelloos. Verplicht hen aan de eerste tafel een grijze vuilniszak over hun kleren aan te doen. Laat hen dan om beurten aan het stempelkussen op de tweede tafel langskomen. Doe hen hun rechterwijsvinger op het kussen te drukken en hun vingerafdruk op het witte blad “naamloos” (dat aan het bord hangt) te plaatsen. Verplicht hen op een stoel te gaan zitten en ballonnen op te blazen. Op de opgeblazen ballon dienen ze met viltstift één van de kinderrechten te schrijven die op het bord staan, en er een touwtje aan te knopen. Er mag niet gepraat worden, ze moeten goed doorwerken… Ondertussen kunnen ze zien wat er met de leerlingen. van groep 1 gebeurt. Als ze hierop reageren, negeer je dit of doe je dit teniet met uitspraken als “Zwijg, je hebt geen recht van spreken, wie ben jij eigenlijk?”. Daarna ga je (aan de vrolijke kant) achter tafel 1 staan en roep je: “Wie zich wil inschrijven voor voetbal, basketbal of turnen mag naar hier komen. Toon je identiteitskaart, dan schrijf ik je in”. Voer dat dan ook uit. Hetzelfde scenario herhaal je voor elke tafel. Tenslotte nodig je de leerlingen uit voor een gratis inenting tegen hepatitis B (onder de vorm van een pepermuntje of dergelijke). Ondertussen zien zij de leerlingen van groep 2 eentonig werk doen en geconfronteerd worden met het feit dat zij geen identiteit hebben en dus ook niet kunnen genieten van al de voorrechten van groep 1. Mochten er van groep 2 opmerkingen komen, mogen ook de leerlingen van groep 1 altijd reageren: “Zwijg eens! Wie ben jij eigenlijk? Wat kom je hier doen? Ga weg…”
Recht in de roos (deel 1) | 136
Stap 4: Nabespreking
Kondig na een tijdje het einde van het spel aan. Iedereen mag terug ‘zichzelf zijn’. Verwijder het lint, verzamel de leerlingen in het midden, geef ieder iets te drinken en laat de leerlingen van groep 2 ook van de nootjes proeven.
Laat de leerlingen hun ervaringen uitwisselen. Gebruik vaststellingen die je tijdens het spel hebt gedaan om de kinderen te bevragen. Ook volgende vragen kunnen helpen: • Wat vond je van het spel? • Hoe heb je je tijdens het spel gevoeld? • Wie vond dat hij onterecht werd behandeld? Waarom? • Hoe voelde het om de andere groep zo te zien behandeld worden? • Hoe voelde het om de hele tijd te zwijgen? • Wat vond je ervan dat je eerst wel/niet binnen mocht in de klas? Geef aan de leerlingen aan dat dit spel een weerspiegeling is van wat zich in de echte wereld voordoet. Lees dit persbericht voor: “50 miljoen kinderen per jaar officieel nooit geboren. NEW YORK, 4 juni 2002 (IPS) - Meer dan 50 miljoen van de kinderen die in 2000 werden geboren, duiken nergens op in de geboorteregisters van hun land. Dat zegt Unicef, de kinderrechtenorganisatie van de Verenigde Naties. Volgens Unicef wordt de geboorte van vier op tien kinderen op deze planeet niet gemeld bij de autoriteiten. Het is tijd dat de overheden in de ontwikkelingslanden daar iets aan doen, want een kind zonder geboorteakte maakt minder kans op onderwijs, gezondheidszorg en vormt een makkelijk doelwit voor krijgsheren, koppelbazen en mensensmokkelaars.” Bespreek verder. • Welke gelijkenissen zie je tussen dit spel en de echte wereld? Ken je gelijkaardige situaties waarin kinderen in werkelijkheid moeten leven? • Zouden wij zelf iets kunnen ondernemen om zulke situaties te verhelpen? Vraag tot slot wat de kinderen graag met de opgeblazen ballonnen met kinderrechten zouden doen. Laat de groep uit de voorstellen tot één keuze komen en voer het besluit uit. Bijvoorbeeld: ophangen in de klas, uitdelen aan kleine kinderen, er spelletjes mee spelen...
Recht in de roos (deel 1) | 137
Bijlage: Identiteitskaarten Mieke De Bleecker geboren te Antwerpen 11 jaar nationaliteit: Belg adres: Zonnebrandlaan 8, 2018 Antwerpen handtekening Houdt van dansen, turnen en lezen.
Lotte Van den Heuvel geboren te Leuven 12 jaar nationaliteit: Belg adres: Herenhuisstraat 22, 3000 Leuven handtekening Houdt van paardrijden, schilderen en lachen.
Simon Bartoli geboren te Syracusa 12 jaar nationaliteit: Italiaans adres: Veldekenstraat 135, 2170 Merksem handtekening Houdt van volleybal, zingen en kogelstoten.
Recht in de roos (deel 1) | 138
Arul Kayethry geboren te Gent 11 jaar nationaliteit: Belg adres: Kanaallaan 40, 9031 Drongen. handtekening Houdt van voetbal, meisjes plagen en zwemmen. Stien De Clerck geboren te Orlando 13 jaar nationaliteit: Belg + Amerikaans adres: Pauwenstraat 42, 9000 Gent. handtekening Houdt van piano spelen, zingen en toneel spelen.
Ferre Maenhout geboren te Brussel 10 jaar nationaliteit: Belg adres: Braamboslei 55, 1030 Schaarbeek handtekening Houdt van tekenen, knutselen en kleuren.
Hajar Nait geboren te Izmir 13 jaar nationaliteit: Turks adres: Voetweg 62, 2275 Gierle handtekening Houdt van gitaar en viool spelen. Recht in de roos (deel 1) | 139
Katarina Vervaart geboren te Utrecht 12 jaar nationaliteit: Nederlands adres: Veldstraat 5, 3730AK Werm handtekening Houdt van basketbal, korfbal en turnen.
Recht in de roos (deel 1) | 140
13.10 Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling 13.10.1De gelen en de groenen* Doel
Debatteren over regels in de maatschappij. Discriminatie ervaren. Macht en machteloosheid ervaren.
Benodigdheden
Gekleurde zelfklevende etiketten in twee verschillende kleuren, bijvoorbeeld groen en geel. Maak op een groot blad papier een lijst op van 6 à 8 speciale regels die voor jouw groep geschikt zijn (zie verder een voorbeeld).
Tijd Bepaal zelf de limiet. Bijvoorbeeld 1 uur tijdens knutselen of een vrij keuze-uur of iets dergelijks.
Werkwijze
Deel de etiketten willekeurig uit en vraag de deelnemers ze constant te dragen. Iedereen in de groep moet er één hebben.
Hang de regels op een opvallende plek en leg uit dat ze allemaal zonder uitzondering gevolgd moeten worden. Op alle andere vlakken zou deze les zo normaal mogelijk moeten verlopen. Zorg ervoor dat je voldoende tijd uittrekt voor de nabespreking. Begin met de kinderen te vragen hoe ze zich voelden tijdens het spel en wat ze eruit leerden. Stel volgende vragen: • Vond je dit een leuk spel? • Vond je het eerlijk? • Hoe voelde het om een ‘gele’ of een ‘groene’ te zijn? • Wat was het beste/slechtste aan een ‘groene’ of een ‘gele’ te zijn? • Heeft er iemand geprobeerd om zijn/haar etiket om te ruilen? • In de kinderrechten is gelijkwaardigheid van alle kinderen een erg belangrijk principe. Daarom is er ook het ‘recht op een gelijke behandeling’. Je toont eventueel de tekening van dit recht. • Kan je voorbeelden geven uit het echte leven waar kinderen niet op een gelijke manier behandeld worden? Op school, bij je thuis, in een vereniging, op de bus, bij festiviteiten, … • Wat vind je daarvan? • Ken je nog andere soorten discriminatie? • Hoe democratisch is de school? • Wie heeft de macht om de regels te veranderen? • Wat kan je doen om gelijke behandeling in de school te bevorderen?
*
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 141
Tips voor de begeleider
Bereid de regels zorgvuldig voor om controle te houden over het spel. Zorg ervoor dat je weet wie in welke groep zit. Je kan het vormen van de groepen manipuleren, maar laat de leerlingen niet weten dat je dit hebt gedaan. Wees je ervan bewust dat deze activiteit sterke gevoelens aan de oppervlakte kan brengen. Zorg dat voor de nabespreking iedereen duidelijk uit zijn rol kan stappen.
De regels (een voorbeeld) Mensen met groene etiketten … mogen niet op de stoelen zitten; mogen niet op een plaats zijn met meer dan één persoon; mogen niet met een ‘gele’ praten, behalve als ze aangesproken worden; mogen geen toegang hebben tot materiaal zonder speciale toestemming.
Mensen met gele etiketten … hebben voorrang voor de speelhoek en de computer; hebben voorrang om de muziek te kiezen; hebben vrije toegang tot al het materiaal dat ze nodig hebben; krijgen een gratis drank aan het einde van het spel als ze zich strikt aan de regels houden.
Recht in de roos (deel 1) | 142
13.10.2 Gelijk of niet gelijk' Doel
De toepassing of de schending van kinderrechten in uitspraken herkennen. Het onderscheid maken tussen de toepassing door de overheid of door ons zelf in het dagelijks leven. Voorstellen formuleren om actief op te komen voor kinderrechten in het algemeen en voor het recht op een gelijke behandeling in het bijzonder.
Benodigdheden
Schrijfgerief. Kopieën van de uitspraken (zie hieronder) en van het ‘Overzicht van de kinderrechten’ (Zie Deel 3 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’).
Werkwijze
Als inleidende werkvorm zou je ijsbreker 1.11 ‘Het goede in onze groep’ kunnen spelen, om zo de ontwikkeling van
(zelf)respect in de groep aan te moedigen. Geef de deelnemers per twee een kopie van de onderstaande uitspraken. Geef hen ook het overzicht van de kinderrechten. Overloop samen de lijst van de rechten, geef ze allemaal een nummer van 1 tot 17 en laat de kinderen de nummers noteren. Opdracht: “Lees de uitspraken van de kinderen. Welke rechten worden hier toegepast of geschonden? Schrijf de nummers van de rechten die volgens jullie bij elke uitspraak passen.” De uitspraken hebben allemaal een kern van (gebrek aan) respect voor verschillen en anders-zijn. Het recht op een gelijke behandeling komt hierdoor waarschijnlijk het sterkst aan bod. Ook andere rechten zijn hier zeker te ontdekken. Bespreek de bevindingen van de duo’s in grote groep: • Over welke rechten gaat het? • Zijn het herkenbare uitspraken? Maak je in je eigen leven gelijkaardige dingen mee? Vertel eens. • De overheid moet ervoor zorgen dat kinderrechten worden toegepast in wetten en dat die wetten uitgevoerd en nageleefd worden. Welke uitspraken zijn hiervan een illustratie? Gaat het hier over een toepassing of een schending? Daarna vorm je groepjes van 4 kinderen (2 duo’s bij elkaar). Opdracht: “Bespreek in je groepje wat wij zelf kunnen ondernemen om de rechten van kinderen in de besproken situaties te beschermen. Probeer bij elke uitspraak minstens één voorstel te formuleren. Meer mag ook. Als het niet lukt bij sommige uitspraken, probeer dan uit te leggen hoe dat komt.” (plenair) Per uitspraak worden de voorstellen uit de verschillende groepjes samengebracht. Je noteert elk voorstel kernachtig op een flap. Hierna weeg je samen af welke voorstellen realiseerbaar zijn en welke niet. Je kan zo tot concrete ideeën komen om actief op te komen voor het beschermen van kinderrechten.
Uitbreiding Nog een stap verder kan je gaan door met de hele klas vanuit de realiseerbare voorstellen concrete afspraken te maken. De afspraken worden genoteerd en goed leesbaar opgehangen. Eventueel kan je ze ook laten illustreren met een tekening of symbool. Regelmatig evalueer je of de gemaakte afspraken ook worden toegepast. Laat de kinderen concrete voorbeelden van toepassingen of schendingen van de afspraken vertellen.
Recht in de roos (deel 1) | 143
Werkblad bij ‘Gelijk of niet gelijk’ Uitspraken
1
‘Als we gaan voetballen tijdens de speeltijd, zijn het altijd dezelfden die de ploegen kiezen. Dikwijls worden de ploegen niet eerlijk verdeeld.’
2
‘Waarom ligt hier één rij rubberen tegels in de stoep?’
3
‘Als ik met de fiets naar school kom, ben ik bang. Er staat een groepje grote jongens te wachten aan het park. Ze schelden mij uit of roepen dat ze me zullen pakken. Ze hebben me al eens doen stoppen, mijn boekentas doorsnuffeld en in de struiken gegooid. Ik neem nu altijd een omweg om niet door het park te moeten.’
4
‘We hebben tijdens de les godsdienst een film gezien over de Joden. Iedereen lag plat van ’t lachen toen we hen zagen bidden. Die stonden daar maar heen en weer te schudden. Echt belachelijk!’
5
‘Wie eerst klaar is met zijn werk mag de dieren en de planten in de klas verzorgen. Zo kom ik nooit aan de beurt.’
6
‘Ik mag mijn identiteitskaart nu al afhalen op het gemeentehuis en ik word pas volgende maand 12 jaar.’
7
‘Ga jij maar bij de meisjes staan! Mietje! Die durven zeker ook niet in de boom! Meisjes zijn flauw, jongens zijn stoer!’
8
‘Joris is als kleuter geopereerd aan zijn voeten. Daarom loopt hij zo raar. Mag hij geen voorsprong krijgen als we voor een wedstrijdje sprinten?’
9
‘Ikke spreken nog niet goed de Nederlands. Ikke leren Nederlands in speciale klas. Een hele jaar. Ikke begrijpen als jij traag spreken. Okee?’
10
‘De politie hield alleen de mensen met een bruine huidskleur tegen om hun papieren te controleren. Blanken mochten gewoon doorlopen.’
Recht in de roos (deel 1) | 144
13.10.3Het uitsluitingsspel Doel
Kinderen bewust maken van uitsluiting bij spelen. Het recht op een gelijke behandeling leren toepassen bij spelletjes. Benodigdheden
Spelmateriaal: bal, krijt… Tijd 60 minuten
Werkwijze
Je speelt één spel of enkele spelen, waarbij (telkens) een speler wordt uitgesloten. Bijvoorbeeld: • ‘Chinese voetbal’: wie een bal door de benen krijgt, mag niet meer meedoen. • ‘Tikkertje’: wie getikt wordt, moet uit het spel. • ‘Nat in de vijver’: In een kring opstellen rond een getekende cirkel met doorsnede van een dikke meter (de ‘vijver’) op de grond. Iedereen moet handen geven en proberen de anderen in de vijver te trekken. Wie een voet in de vijver zet of wie de handen lost, moet aan de kant. Na een tijdje stop je het spelen en bespreek je volgende vragen: • Hoe voelt het als je uit het spel uitgesloten wordt? • “Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling.” Wordt dit recht in dit spel goed toegepast, of niet? Leg eens uit. Wat vind je daarvan? • Ken je nog spelen die met uitsluiting werken? Spelen jullie die ook? • Zijn het vaak dezelfde kinderen die zo minder kansen krijgen? • Hoe kiezen jullie ploegjes? Zijn het vaak dezelfde kinderen die als laatste overblijven? Hoe voelen zij zich daar bij? • Zijn er kinderen die soms niet mogen meedoen? Waarom niet? Hoe voel je je als je niet mag meespelen of als je ‘afvalt’? Vraag de kinderen hoe ze ervoor kunnen zorgen dat iedereen evenveel kansen krijgt om leuk te spelen. Als ze er zelf niet kunnen op komen, vertel je dat door de spelregels aan te passen, je het spelen voor iedereen leuker kan maken. Geef enkele voorbeelden. Daag de kinderen uit om alternatieven te zoeken om niemand uit te sluiten of naar leuke opdrachten te zoeken voor de ‘afvallers’. Bijvoorbeeld: • Chinese voetbal. Telkens een bal door je benen gaat, moet je je omdraaien. Voorwaarts en achterwaarts spelen wisselen elkaar af, maar je blijft wel steeds deel uitmaken van het spel. • Tikkertje. De getikte moet een aantal keer de basketbal door de basketring gooien. Als dat gelukt is, mag hij/zij weer komen meespelen. Of de aangetikten mogen de tikker helpen. • Nat in de vijver. De afvallers moeten met zijn allen in een andere kleine ‘vijver’ gaan staan zonder één voet buiten te zetten. Hoe meer afvallers er bij komen, hoe moeilijker en leuker dat wordt.
Uitbreiding
Je vraagt de kinderen naar spelen die ze regelmatig op de speelplaats spelen en waarbij ze zich uitgesloten kunnen voelen. Laat ze alternatieve regels bedenken en deze uittesten tijdens de speeltijd. Bespreek na de speeltijd hoe het gelopen is. • Is het spelen nu leuker geweest en aangenamer voor iedereen? • Wat kunnen ze daaruit leren?
Recht in de roos (deel 1) | 145
13.11 Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn 13.11.1Familieforum Doel
Kinderen laten nadenken over het belang om bij de eigen familie te zijn, aan de hand van twee leesteksten die dit thema behandelen.
Kinderen van gedachten laten wisselen en ervaringen laten uitwisselen over dit recht.
Benodigdheden
Uit de bundel ‘Recht of echt?’ (zie www.vormen.org/downloads : de leesteksten ‘Lieve Marianne’ en ‘Het is beter zo…’). Voor elke leerling een kopie van het werkblad. De tekst uit ‘Kinderrechten in kindertaal’ en de tekening die bij dit kinderrecht horen (zie ‘Tekeningen kinderrechten’, te downloaden van www.vormen.org/downloads ). Schrijfgerief.
Werkwijze Stap 1: De voorbereiding
Je organiseert een les ‘forumlezen’. Daartoe verdeel je de klas in twee groepen. De ene groep krijgt de tekst ‘Lieve Marianne’, de andere groep de tekst ‘Het is beter zo’. Iedereen krijgt het bijhorende werkblad. Je overloopt dit klassikaal met de leerlingen, en je geeft waar nodig nog wat extra uitleg, zodat ze de opdrachten goed begrijpen. Je spreekt een duidelijke timing af. De voorbereiding op de forumles kan je tijdens de lessen laten plaatsvinden. Eventueel kan je ze als huistaak meegeven. De kinderen volgen de opdrachten zoals ze op het werkblad staan uitgeschreven. Voorzie voldoende tijd voor deze voorbereiding.
Stap 2: De forumles – groep 1
Je geeft een inleiding over de werkwijze. Eerste lezing. De leerlingen van de groep ‘Lieve Marianne’ lezen om beurten hun fragment van de tekst voor. De
titel wordt niet voorgelezen. De rest van de klas, die hierbij als ‘luistergroep’ functioneert, aanhoort de hele tekst. Ze bedenken een titel voor het verhaal. Alle suggesties worden op het bord genoteerd. Je bespreekt met de groep welk de beste titels zijn. Tot slot vergelijk je met de echte titel. Tweede lezing. De leestekst wordt opnieuw, fragment na fragment, voorgelezen. De luistergroep maakt na elk fragment aantekeningen, zoals vragen i.v.m. de inhoud of over moeilijke woorden. Klasgesprek. De luistergroep mag vragen stellen over de inhoud en over woorden en uitdrukkingen die ze niet begrijpen. Eén van de voorlezers antwoordt, de anderen mogen verder aanvullen. De leden van het forum stellen de vragen die ze zelf hebben voorbereid om te weten of de andere leerlingen goed geluisterd hebben. Daarna worden de algemene vragen door de hele klas besproken. Bij de vragen die handelen over het recht dat hier geschonden wordt, geef je zelf meer uitleg over het ‘recht om bij de eigen familie te zijn’, of je leest de bijhorende tekst uit ‘Kinderrechten in kindertaal’. Eventueel breng je de bijhorende tekening aan om dit recht ook visueel voor te stellen en ze bijvoorbeeld aan de kinderrechtenmuur toe te voegen. De voorlezers kunnen tot slot nog hun eigen ‘vragen ter bespreking’ aan de klasgroep voorleggen.
Recht in de roos (deel 1) | 146
Stap 3: De forumles – groep 2
Een tweede forumles verloopt gelijkaardig met de groep die ‘Het is beter zo’ heeft voorbereid. Bij de algemene vragen over het recht, kan je dan bespreken wat er anders is dan in het vorige verhaal.
Uitbreiding: werkvorm ‘Familiekwesties’
Je speelt het stellingspel ’Familiekwesties’, met daartoe uitgezochte vragen die de aandacht richten op het recht om bij de eigen familie te zijn. Voorbeelden van stellingen: • • • • • • • • •
Mijn ouders zijn gescheiden. Ik heb stiefbroers of stiefzussen. Mijn vader of moeder is opnieuw getrouwd. Ik vind dat ik een van mijn ouders te weinig zie of er te weinig tijd mee kan doorbrengen. Mijn ouders maken nooit ruzie. Ik kan thuis over alles praten. Ik weet veel over mijn ouders: hun werk, hobby’s, interesses, achtergrond, jeugdherinneringen… ik heb veel contact met mijn grootouders. …
Tips voor de begeleider Het is belangrijk om als begeleider een zicht te hebben op de familiale achtergrond van de kinderen. Het onderwerp kan pijnlijk zijn voor kinderen om over te praten. Een goede begeleiding is nodig; de begeleider moet zelf inschatten of hij/zij en de klas dit aankunnen.
Recht in de roos (deel 1) | 147
Werkblad bij ‘Familieforum’
Opdrachten
Lees je tekst in stilte.
Belangrijk: hou de titel geheim voor de andere groep! Lees de tekst nogmaals en duid onduidelijkheden aan. Zoek op of vraag uitleg: zorg dat je alle woorden en uitdrukkingen begrijpt en kunt verklaren en dat je ook de verhaallijn begrijpt. Spreek af met de andere groepsleden wie welk tekstdeel zal behandelen. Stel één vraag op over jouw deel om te controleren of de toehoorders goed geluisterd hebben. Noteer die bij ‘Eigen vragen’. De algemene vragen probeer je voor jezelf te beantwoorden. Als je zelf nog vragen wil stellen bij deze tekst om met de klas te bespreken, mag je die onderaan noteren bij ‘eigen vragen’. Bereid je voorleesbeurt goed voor: je moet traag, duidelijk, correct en expressief kunnen voorlezen voor de luistergroep. Oefen dit enkele keren, best luidop, maar dan niet in de klas.
Algemene vragen
Wat vind je van de situatie van de kinderen bij het begin van het verhaal? Wat vind je van de situatie van de kinderen bij het einde van het verhaal? Wat is er beter of slechter geworden? Wat is er uit dit verhaal voor jou herkenbaar, in je eigen leven of in je omgeving? Welk kinderrecht wordt er in dit verhaal geschonden? Waarom zou men dit recht hebben opgenomen in het kinderrechtenverdrag? Wat zou je ervan vinden om zelf gescheiden te moeten leven van één van je ouders? En van beide ouders? Wat doen je ouders allemaal voor jou? Waar zorgen zij voor?
Eigen vragen
Vraag om te testen of de anderen goed geluisterd hebben. Vragen om met de andere te bespreken.
Recht in de roos (deel 1) | 148
13.12 Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap 13.12.1Liefste dagboek* Doel
Het recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap, het recht op spel en het recht op onderwijs bespreken. Empathie ontwikkelen. Zich bewust worden van vooroordelen.
Benodigdheden
Kopieën van de drie verhalen, voor elke leerling één exemplaar.
Tijd 50 minuten
Werkwijze
Vertel dat drie kinderen de toestemming hebben gegeven om een uittreksel te laten lezen uit hun dagboek van het
vakantiekamp tijdens de afgelopen zomer. Verdeel de leerlingen in drie groepen, geef elke groep één van de verhalen en vraag hen om het verhaal te lezen. Vertel echter zelf nog vooraf: “Gedurende de zomermaanden gaan veel kinderen op vakantiekamp. De volgende verhalen komen uit de dagboeken van drie kinderen die elkaar voor het eerst ontmoeten op zo’n kamp. Ze hebben dezelfde leeftijd en doen dezelfde activiteiten. Op een dag organiseert de kampleiding ‘De Grote Avonturendag’. Die avond schreven de drie kinderen hun verhaal van de dag in hun dagboek.” Als iedereen zijn verhaal gelezen heeft, verzamel je de kinderen voor een groepsgesprek om de gebeurtenissen van die dag te overlopen, zoals: puzzels oplossen, middagmaal, voetbal, vlot bouwen, rivier oversteken. Vraag bij elk dagonderdeel wat hun personage uit het verhaal op dat ogenblik deed, dacht en voelde. Vermijd voorlopig om de redenen van dit gedrag, die gedachten en die gevoelens te laten uitleggen. Vraag de groepsleden om het kind te beschrijven waarvan zij het dagboekfragment gelezen hebben. Bespreek hoe het kan dat drie kinderen zo’n verschillende beleving kunnen hebben van dezelfde activiteiten, met vragen als: • Waarom begrepen deze kinderen elkaar niet? • Denk je dat de kinderen zich anders zouden gedragen hebben als ze meer over mekaars leven geweten hadden? • Welke misverstanden hadden ze ten opzichte van elkaar? • Hoe maakten ze deze vergissingen? • Heb jij je ooit vergist in hoe je over iemand dacht? • Wat gebeurt er als je een verkeerd oordeel over iemand hebt? • Wat kunnen we doen om geen verkeerd oordeel te hebben over andere mensen? Nabespreking • Wat denk je over deze drie verhalen? • Zou jij zo’n dag leuk vinden? Waarom wel of niet? • Zijn deze verhalen realistisch? • Herken je iets van jezelf in één van deze kinderen? In welk? Waarom? • Kan je vrienden hebben als je ziek, arm of gehandicapt bent? • Wat betekent vriendschap?
*
Naar: ‘Compasito’, Manual on human rights education for children’, 2007, Nancy Flowers. Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 149
• Zijn er in jouw omgeving mensen met minder mogelijkheden dan anderen? Wie zijn dat? • Wat kunnen we doen om iets te verhelpen aan deze situatie? Leg het aan de hand van de volgende vragen het verband met de kinderrechten: • Van welke kinderrechten konden de kinderen genieten op het kamp? • Van welke kinderrechten genoten ze thuis? • Werden er bepaalde rechten van deze kinderen geschonden? • Hoe worden ze hierdoor getroffen? Kan dit invloed hebben op hun toekomst? • Wat kan er gedaan worden om zulke schendingen van kinderrechten te voorkomen?
Varianten
Lees de verhalen luidop voor en hou dan de bespreking. Laat de kinderen uitbeelden wat er op de verschillende ogenblikken van de dag gebeurde. Eén kind acteert een personage, een tweede verwoordt de innerlijke gedachten en gevoelens van hetzelfde personage. Laat de verschillende situaties van de dag in tekeningen weergeven. Elke groep tekent vanuit zijn eigen personage. Achteraf leg je de drie tekeningen van elke situatie bij elkaar en je bespreekt de verschillen.
Recht in de roos (deel 1) | 150
Bijlage: Dagboek Margot
Margot schreef onder haar dekens bij het licht van haar zaklantaarn ...
Liefste dagboek, Oh, wat een fantastische dag vandaag! We deden zoveel gekke dingen en ik geloof dat het één van de beste dagen van mijn leven had kunnen zijn. Sommige activiteiten waren zelfs gevaarlijk, maar ik was nooit bang. Spijtig dat Rik en Elsa zo raar deden vandaag. Maar ik zal beginnen bij het begin. Toen we opstonden verdeelden de leiders ons in verschillende groepjes. Ik was samen met Rik en Elsa. Dat vond ik wel leuk want gisteren hadden we veel plezier samen, met alle moppen die we elkaar vertelden. De leider gaf ons 3 boodschappen in een geheime code en die moesten we ontcijferen. Ik had mijn oplossing eerst gevonden en dan Rik, maar Elsa was echt heel traag. Toen ik haar vroeg of ze hulp nodig had, zei ze dat ze het maar een saaie opdracht vond. Toen zag ik dat ze het papier ondersteboven vasthield en lachte ik dat ze het zo zeker nooit ging vinden. Ze keek boos en gooide het papier weg. “Ik wil spelen, niet zo’n prullen lezen” zei ze. Ik denk dat ze niet erg slim is. Eigenlijk denk ik dat ze helemaal niet kan lezen. Dat is raar, want alle kinderen van onze leeftijd kunnen toch lezen en schrijven??? Uiteindelijk hadden we alle boodschappen toch gevonden. Toen gingen we naar de oever van de rivier, waar we voetbal speelden tegen een andere groep. Heel leuk. We hadden kunnen winnen, maar het was Elsa ’s fout dat we verloren. Elke keer als de bal in haar buurt kwam, pakte ze die met haar handen en ze stampte tegen de benen van de andere kinderen. Net of ze had nog nooit voetbal gespeeld. Raar hé. Wij spelen allemaal voetbal na school. Volgende keer wil ik in een andere groep zitten, hoor. Na het middagmaal – echt slécht eten is het hier, niet te geloven! – moesten we een vlot bouwen om de rivier over te steken. Dat was cool want we moesten hout zoeken en knopen leggen met touw. Ik en Elsa haalden steeds stevige dikke takken, maar Rik kwam altijd af met van die dunne stokjes. Ik zei hem dat hij als jongen minstens zo hard moest werken als wij. Hij zei dat hij wat duizelig was en dat zijn rug pijn deed. Ik denk dat hij maar een uitvlucht zocht om niet te moeten werken. Toen we klaar waren, hadden wij het beste vlot ooit, zelfs de leider zegde dat. Toen moesten we op het vlot springen om samen de rivier over te steken. Ik sprong eerst maar ik viel in het water. BRRR… dat was echt heel koud en ik krijste heel hard. Gelukkig hielp de leider me uit het water en we lagen allemaal plat van het lachen. Toen ik vertelde hoe koud het water wel was, zei Rik dat hij niet meer wou meedoen. Ik denk dat hij schrik heeft van koud water. Ik wist niet dat Rik zo’n loser was. Eerst dat hout en dan dat water! Toen ik zei dat hij wat moediger moest zijn, liep hij wenend weg. Ik ga de leider vragen om mij in een andere groep te zetten de volgende keer, want Elsa is stom en Rik is een Sissie. Na die afgang heb ik niet meer met Rik en Elsa gesproken en … oeps! Ik denk dat de leiders naar onze kamer komen! Slaap lekker, dagboekje. Morgen meer nieuws. Liefs, Margot
Recht in de roos (deel 1) | 151
Bijlage: Dagboek Elsa
Dit dagboek werd geschreven voor Elsa, met de hulp van een leider ....
Hallo dagboek, Jij bent mijn eerste dagboek en ik heet Elsa. Ik hoop dat je lang bij me zal blijven. Ik vroeg de leider deze pagina voor mij te schrijven. Hij zegt dat wanneer ik ouder ben, ik zal kunnen lezen over wat ik deed op dit kamp. Dat vind ik een leuke gedachte. We zitten weg van de andere kinderen, want ik wil niet dat ze weten dat de leider mij helpt. Vandaag was een dag vol activiteiten. ’s Morgens moest ik in dezelfde groep als Rik en Margot. Rik vind ik leuker dan Margot. Margot denkt altijd dat ze alles beter weet dan een ander. Het begon met boodschappen in geheime code die we moesten oplossen. Dat was niet leuk want ik kan nog altijd niet goed lezen en Margot was de hele tijd maar aan ’t roepen dat ik moest opschieten. Ik wou dat ik beter kon lezen. Dan zou ik alle boeken van de hele wereld lezen. Maar omdat leren lezen maar niet wou lukken bij mij, moest ik naar een andere school, in de stad ver weg van ons dorp. Daar zitten allemaal kinderen met problemen. Na al die jaren van speciale methodes en meesters en juffen, kan ik het nog altijd niet. Ik wou niet dat Rik en Margot wisten dat ik niet kan lezen, dus deed ik alsof ik de code aan ’t ontcijferen was, maar toen lachte Margot mij uit en ik was verdrietig en boos tegelijkertijd. En dan met het voetbal was het hetzelfde liedje. Ik wou onze ploeg echt helpen winnen, maar alles wat ik deed leek verkeerd. Iedereen kent de spelregels behalve ik. De andere kinderen spelen voetbal als ze van school komen, maar ik ben lang onderweg en als ik thuis kom, moet ik op de kleintjes letten. Mama gaat werken sinds papa weg is. Mijn moeder zegt: “Als je tijd hebt om te spelen, heb je ook tijd om te werken.” Dus heb ik nooit geleerd hoe het spel werkt. Na het eten gingen we een boot maken om de rivier over te steken. En ik denk dat ik hier beter in was dan Margot en Rik. Ik weet hoe je knopen moet leggen en welk hout best geschikt is voor een sterke boot. Maar Rik deed zeer raar. Hij deed het bijna in zijn broek toen hij hoorde van Margot hoe koud het water was. Ik hoop dat we morgen in dezelfde groep zitten. Ik wil hen bewijzen dat ik wel veel dingen kan! En de leiders van het kamp zijn echt geweldig! Dag dagboek, Tot morgen!
Recht in de roos (deel 1) | 152
Bijlage: Dagboek Rik
Rik heeft een dik dagboek waarin hij al drie jaar schrijft. Dit schreef hij over ‘De Grote Avonturendag’.
Mijn liefste dagboek, Opnieuw schrijf ik je hoe droevig en teleurgesteld ik ben. ’s Morgens deden we leuke activiteiten. Geheime codes zijn gemakkelijk voor mij, want die los ik thuis heel de tijd op. En bij de voetbalwedstrijd was ik de keeper, zoals gewoonlijk. Het middagmaal was fantastisch, waarschijnlijk het lekkerste wat ik ooit gegeten heb. Ik eet hier heel veel. Niet zoals thuis waar ik altijd moet wachten tot mijn kleine broers en zusjes klaar zijn met eten. Hier mag je nog eens gaan bijhalen als je niet genoeg hebt! Zalig! Ik denk zelfs dat ik wat gewicht aan ’t bijwinnen ben. Als ik weer naar huis ga, zal ik geen ‘vel-over-been’ meer zijn. Maar de namiddag was verschrikkelijk! We moesten heel zwaar hout dragen en dan in ijskoud water gaan. Dat wil ik niet want dan zou ik zeker ziek worden en dat ben ik echt beu. Mijn vader heeft me verteld dat de dag dat hij een nieuwe job vindt, hij met mij naar het ziekenhuis gaat om me weer gezond te maken. Hij zegt dat ik dan alle activiteiten kan doen die ik maar wil en niet hele dagen in bed moet blijven liggen. Ik hoop dat mij pa morgen al een nieuwe job vindt. Dan kan ik snel genezen. Ik wil dit niet vertellen tegen de andere kinderen op het kamp, want dan weten ze dat wij thuis geen geld hebben en dan zullen ze mij daarmee plagen. Beste dagboek, wanneer zal ik weer gezond zijn? Ik wil zoals de andere kinderen zijn. Ik wil spelen en rennen en springen en dansen. Ik hoop dat het gauw kan, maar ik vrees dat het misschien wel nooit zal gebeuren. Slaapwel, dagboek. Ik vertel je morgen meer. Jij bent de enige die mijn geheimen kent.
Recht in de roos (deel 1) | 153
13.13 Elk kind heeft recht op een privé-leven 13.13.1Het cadeautje Doel
Via een geleide meditatie het unieke van de eigen gedachtewereld ervaren. Bewust worden van en oefenen in het respect voor de eigen privacy en voor die van anderen.
Benodigdheden Rustige achtergrondmuziek, teken- en schrijfgerief, een grote enveloppe voor elk kind.
Werkwijze
Je kondigt aan dat je de kinderen mee zal nemen op een reis. Gek genoeg hoeven ze zich voor die reis niet te
verplaatsen. Het kan best gewoon vanop de plaats waar ze nu zitten. Het wordt een reis door hun eigen fantasiewereld, in hun eigen hoofd, doorheen hun gedachten. Om mee te kunnen op reis, moeten ze zich alleen maar ontspannen, de ogen sluiten en zich laten meevoeren door wat de leerkracht vertelt. Ze moeten zich hierop concentreren en geduldig afwachten, beelden laten komen. Ze mogen zeker niet reageren of luidop zeggen wat ze zien of beleven. Het moeilijkste is misschien wel als ze niet gewoon zijn aan dit soort oefeningen dat ze heel de tijd moeten zwijgen. Als iedereen bereid is om mee te doen, zorg je eerst dat de kinderen zich in een gemakkelijke houding zetten - ze mogen zelfs hun hoofd neerleggen – en het volledig stil maken. Om de concentratie te vergemakkelijken of storende geluiden te neutraliseren, kan je op de achtergrond rustige instrumentale muziek laten spelen (type newage, meditatieve muziek, natuurgeluiden, ...). Je spreekt rustig maar duidelijk en laat voldoende pauzes terwijl je de tekst ‘Geleide meditatie: Het cadeautje’ voorleest. Wanneer je klaar bent met het verhaal, geef je de kinderen even de tijd om weer ‘in de klas’ te komen. Geef aan dat wie graag wat wil vertellen over de belevenissen, dat straks uitgebreid zal kunnen doen, maar voorlopig nog even moet wachten. Ga verder met de uitleg: "Waar je geweest bent, hoe het er daar uitzag, wat je gevonden hebt… zal voor ieder van jullie verschillend zijn. Kan er iemand precies vertellen waar een medeleerling in gedachten geweest is, in welk landschap, wat die gevonden heeft?" ... "Het zijn ieders eigen persoonlijke gedachten, gevoelens, ervaringen… die deze unieke beelden creëren. Wat je zonet gezien en beleefd hebt, kan veel vertellen over wie jij bent, hoe jij je voelt,… Dat is persoonlijk. Dat is privé. Niemand behalve jijzelf kan het weten. Het is belangrijk om te weten dat jij zelf kan beslissen of je hierover alles aan anderen vertelt, of je een stukje vertelt, of je alles helemaal voor je zelf houdt. Dat is je recht. Ieder kind heeft recht op privacy, om zelf te bepalen wat in je leven je met anderen deelt en wat niet." Je geeft volgende opdracht (een oefening in privacy). "Teken of beschrijf in een tekst iets van de reis die je zonet gemaakt hebt. Bijvoorbeeld het landschap, de blauwe kamer, het doosje, een plant of dier, jouw schat in je handpalm… Jij bepaalt zelf wat je tekent of schrijft. Jij bepaalt ook zelf of je dit met anderen wil delen of niet. Daarom krijgt ieder een grote enveloppe waarin je je werk kan bewaren. Dit is jouw privé-enveloppe." Je laat de kinderen aan het werk gaan. Ondertussen observeer je goed hun gedrag met het oog op de nabespreking. Wie schermt zijn/haar werk af voor nieuwsgierige blikken? Wie kan het niet laten om te gaan kijken bij een ander? Wie toont spontaan zijn/haar werk aan anderen? Hoe gaan de kinderen met elkaars privacy om in dit concreet geval? In een kringmoment krijgt ieder de kans om iets te tonen, vertellen, voorlezen… over zijn reis. Je grijpt dit aan als een kans om het recht op privacy verder te duiden. Hoe reageren de kinderen op elkaars werk? Op het wel of niet tonen van werk? Op het verborgen houden voor anderen van de eigen schat? Komt er groepsdruk om toch meer te vertellen dan wat ze eigenlijk willen?
Recht in de roos (deel 1) | 154
Volgende vragen kan je gebruiken om verder te bespreken: • • • • • •
Hoe voelden jullie zich tijdens het uitwerken van tekening of tekst? Waren er schendingen van de privacy? Wat vond je van die enveloppe? Was je nieuwsgierigheid extra geprikkeld? Was het moeilijk om niet te gaan kijken bij een ander? Zijn er nog voorbeelden van situaties in de school waarin ze je het recht op privacy beter gerespecteerd zouden willen zien?
Uitbreiding
Vraag 1: “Kan je voorbeelden geven uit je dagelijks leven waarin je recht op een privé-leven gerespecteerd moet worden?” Anderzijds heeft iedereen de plicht om respect te tonen voor het privé-leven van anderen, voor de keuzes die zij maken om dingen al dan niet met je te delen. Vraag 2: “Kan je ook hiervan voorbeelden geven uit je eigen leven?
Tips voor de begeleider Deze bedenkingen kan je gebruiken om het recht op een privé-leven te nuanceren: “Iedereen moet respect tonen voor de privacy van kinderen. Toch kunnen volwassenen met een verantwoordelijkheid ten opzichte van het kind (ouders, leerkrachten, politie, jeugdleider,…) kinderen controleren, indien ze zich zorgen maken over het algemeen welzijn, de gezondheid of de veiligheid van het kind. Je ouders kunnen je mail/chat controleren, bijvoorbeeld als ze vermoeden dat een onbekende volwassene je probeert te benaderen.”
Recht in de roos (deel 1) | 155
Geleide meditatie: ‘Het cadeautje’ “Zet je in een gemakkelijke houding. Sluit je ogen. Adem rustig in en uit, in ... en uit ... , in ... en uit .... . Je zit op de grond in een kamer met 4 muren. De kamer is helemaal helderblauw. In de muur voor jou bemerk je een deur. Je staat op. Je stapt naar de deur. Je legt je hand op de deurkruk en duwt die zachtjes naar beneden. Je vraagt je af wat er achter die deur zou zijn. Je kan de deur nu open duwen. Je zet één stap naar buiten en blijft staan kijken. Voor jou zie je een prachtig landschap. Er zijn geen huizen of auto’s, zelfs geen andere mensen te zien. Kijk maar eens goed rond en probeer het helemaal in je op te nemen. Wat zie je allemaal? Is het landschap vlak of zijn er heuvels of bergen? Kan je ver zien of net niet? Misschien zit je in een bos of op een open vlakte? In een vallei of op een bergtop? Is er een beekje? Een rivier? Een vijver? De zee? Welke kleuren zie je allemaal? Kan je dieren zien? Vogels of vlinders in de lucht? Van op de plaats waar je staat, vertrekt er een zandweg. Die kronkelt verder het landschap in. Je begint te wandelen op het pad. Rustig stappend kijk je goed om je heen. De zon schijnt, het is lekker warm. Je geniet van de natuur, de mooie kleuren, de rust. Nu en dan stop je om beter te kunnen kijken. Daarna ga je weer verder. Er komt een bocht in de weg. Langs de kant van de weg staat struikgewas. Wanneer je daar passeert, zie je plots iets blinken tussen de takken van de struiken door. Je gaat kijken. Je duwt de takken van de struik opzij en je ziet een doosje, ingepakt in blinkend cadeaupapier en met een strik er rond. Voorzichtig neem je het doosje op. Wat zou er in zitten? Je kan je nieuwsgierigheid niet bedwingen. Het lijkt wel alsof iemand dat cadeautje daar speciaal voor jou gelegd heeft. Zou het kunnen? Je trekt het strikje los en je maakt het blinkende papier voorzichtig los, zodat het niet scheurt. Onder het papier zit een andere laag papier. En daar onder zie je het karton van het doosje. Je opent de doos en je ziet een kleiner doosje, weer mooi ingepakt, en daarna een nog kleiner doosje met weer ander inpakpapier. Laag na laag kom je dichterbij de kern. Tot slot kom je bij het laatste, het kleinste doosje. Je begint te vermoeden wat er in kan zitten. Je doet het doosje open. Net wat je had verwacht? Een complete verrassing? Je neemt je cadeau uit het doosje en legt het in je open handpalm. Je bekijkt het langs alle kanten. Dit moet speciaal voor jou hier gelegd zijn. Je vraagt je af wat je er mee zou kunnen gaan doen. Met je schat in je handen keer je op je stappen weer. Je komt aan de deur van de blauwe kamer. Je gaat naar binnen. De kamer ziet er nu heel anders uit. Je bemerkt .... (beschrijf enkele concrete opvallende zaken van het lokaal waar je zit). Je bent weer in de klas. Je gaat zitten op jouw stoel aan jouw tafel. Zachtjes open je je ogen. Je bent terug van een bijzondere reis.”
Recht in de roos (deel 1) | 156
13.14 Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting 13.14.1Kinderfabriek Doel
Via een inleefspel leren over uitbuiting. Kennismaken met het recht op bescherming tegen uitbuiting.
Benodigdheden
Uitgeschreven rolfiches (zie bijlage). Bijlage ‘Vragen voor de nabespreking). Droge erwten en linzen of rolletjes WC-papier en lege rolletjes. Thee en koekjes. Strips en/of gezelschapsspelletjes. (achtergrondinfo)
Tijdsuur 60 à 95 minuten
Werkwijze Stap 1: Rollenspel (20 tot 30 min) De leerlingen worden in verschillende groepen verdeeld. Per groep krijgen ze een rolfiche (zie bijlage 1). Het is de bedoeling dat de kinderen zich in hun rol inleven en zo goed mogelijk in hun rol blijven.
Stap 2: Cooldown (5 min) Voor je aan de nabespreking begint, is het belangrijk dat de kinderen eerst ‘uit hun rol stappen’. Verzamel iedereen en ga ergens samen zitten. Geef eventueel iets te drinken, zoals een kopje thee om tot rust te kunnen komen. Vraag naar de eerste reacties. Wat vond je er van? Wie vond dat hij onterecht werd behandeld?
Stap 3: Nabespreking (15 à 40 min) Daarna volgt er een klasgesprek waarin de kinderen aangeven wat ze leuk en minder leuk vonden. Er zijn aparte vragen per rol en er zijn algemene vragen. Sta voldoende stil bij deze fase (zie bijlage 2).
Stap 4: Toelichting (20 min) Op het einde kader je het begrip kinderarbeid en kan je ‘het recht op bescherming tegen uitbuiting’ hierbij toelichten. Je kan cijfers tonen, filmpjes of foto ’s laten bekijken, organisaties voorstellen die kinderen trachten te beschermen tegen uitbuiting, enz. (zie bijlage 3)
Tips voor de begeleider
Je kan eventueel gebruik maken van verkleedkleren. Op die manier kunnen de kinderen zich nog beter inleven (voor de arbeiders een schort, voor de rijke mensen veel juwelen …) Wanneer er tijd over is kan je de rollen eens omwisselen. Zo voelt een ‘rijke’ zich ook eens ‘arme arbeiderskracht’ … Recht in de roos (deel 1) | 157
Als leerkracht kan je zelf inschatten wie welke rol aankan. Sommige kinderen kunnen gefrustreerd raken doordat ze heel de tijd moeten werken. Een educatief pakket over ‘kinderarbeid’ kan je gratis van de website van VORMEN vzw downloaden. Om de kinderen een beeld te geven van kinderarbeid kan je filmpjes over kinderarbeid of foto’s laten zien. Je kan deze bijvoorbeeld vinden op YouTube, op de site van Unicef (www.kidsunited.nl), via ‘Google afbeeldingen’ ...
Recht in de roos (deel 1) | 158
Bijlage: Rolfiches kinderfabriek
Zes arbeiders
Sorteren door elkaar gemengde droge erwten en linzen in twee dozen. Of ze rollen een rol wc-papier over op een andere rol en kijken op die manier productiefouten na (= saai werk).
Mogen niet praten. Zitten op de grond. Brengen geld binnen voor hun gezin, dus het werk moet goed gedaan worden.
Twee opzichters
Kijken na of alles goed gebeurt en lopen heel de tijd rond. Controleren of arbeiders niet praten. Mogen zelf wel onderling praten. Mogen iets drinken… Mogen een arbeider ‘straffen’ omdat hij zijn werk niet goed doet: de arbeider krijgt dan geen dagloon. Als het eindproduct niet wordt goedgekeurd door de baas, worden ze zelf ontslagen.
Eén fabrieksbaas
Moet allemaal papieren (verzekeringspapieren, facturen, belastingsbrief…) in orde brengen, anders sluit de fabriek. Verkoopt zijn producten aan de handelaars. Moet aan de hand van geld dat hij van de handelaars krijgt op het einde zichzelf en zijn werknemers uitbetalen, waarbij hijzelf het meeste geld krijgt, de opzichters minder en de arbeiders bijna niets. Zit aan een bureau.
Twee handelaars
Gaan producten kopen bij de baas van de fabriek. Dingen van de prijs af. Verkopen producten aan rijke mensen in het buitenland. Gaan zelf naar de rijke mensen om hen producten aan te smeren.
Drie rijke mensen
Zetten thee, lezen strips, spelen gezelschapsspelletjes. Drinken thee. Eten koekjes.
Recht in de roos (deel 1) | 159
Bijlage: Vragen voor de nabespreking (aan de arbeiders)
Hoe voelde het om heel de tijd te moeten werken? Vond je het vervelend dat de opzichters heel de tijd op je vingers keken? Was het vervelend om heel de tijd te zwijgen?
(aan de opzichters)
Hoe voelde het om heel de tijd te moeten controleren? Als de arbeiders hun werk niet goed deden, kon je hen ontslaan: hoe voelde dat?
(aan de baas)
Je moest papieren in orde brengen, anders moest je de fabriek sluiten, was dit een stresserend werk? Wat vond je van de manier van werken van de handelaars? Bleven ze vriendelijk? Je moest je producten verkopen, maar je moet ook winst blijven maken en zelf kunnen overleven, hoe voelde dit? Je houdt meer geld voor je zelf dan voor de mensen die het product echt maken. Hoe voelt dat?
(aan de handelaars)
Jullie hadden veel geld. Was dit een leuk gevoel? Jullie konden druk op iemand uitoefenen. Hoe voelde dat?
(aan de rijke mensen)
Jullie moesten de hele tijd niet werken. Was dit leuk? Wat dachten jullie over de andere personen in het spel?
(algemene vragen)
Denken jullie dat dit soort van werken ook in het ‘echt’ gebeurt met kinderen? Zou je zelf graag zo werken? Hebben jullie zelf al eens aan kinderarbeid gedaan? Als jullie klusjes doen om iets extra te kunnen kopen, is dit dan ook kinderarbeid? Kinderen die meelopen in een modeshow of optreden als ‘’ster’ (zanger, circusartiest ...), doen die zo aan kinderarbeid? Hebben deze kinderen zelf recht op het geld dat ze verdienen? Wanneer mogen kinderen wel werken? Onder welke omstandigheden?
Recht in de roos (deel 1) | 160
Bijlage: Enkele feiten over kinderarbeid. Kinderarbeid is … … werk dat voltijds wordt uitgevoerd door kinderen onder de 15 jaar. … werk dat kinderen verhindert om naar school te gaan. … werk dat gevaarlijk is voor kinderen en hun fysieke, mentale of emotionele gezondheid bedreigt. Voorbeelden van goederen gemaakt door kinderen zijn o.m. tapijten, bakstenen, lucifers, suiker, kledij, schoenen, sigaretten, vuurwerk, huizen en andere gebouwen, pennen, lederwaren, ... Ze worden ook tewerkgesteld in fabrieken, helpen bij de oogst, dragen zware lasten, vissen en verlenen eenvoudige huishoudelijke diensten. Het is moeilijk om statistisch materiaal over kinderarbeid te verzamelen, gezien het illegale karakter ervan. Het aantal kinderen tussen 5 en 14 jaar die werken wordt op 250 miljoen geraamd: 120 miljoen voltijds en 130 miljoen deeltijds. Zo ‘n 61 % van dit totaal is in Azië te vinden, 32 % in Afrika, en 7 % in Latijns- Amerika. Kinderarbeid komt ook voor in vele geïndustrialiseerde landen en neemt bijv. in Oost-Europa toe.
Recht in de roos (deel 1) | 161
13.15 Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting 13.15.1Bordspel ‘Free Atefah Masih’ Atefah, een meisje van 15 jaar, wordt schuldig bevonden aan moord en ze krijgt de doodstraf. Ze blijkt echter onschuldig te zijn ... Dit spel vertelt het verhaal achter een ter dood veroordeling. Het belicht het feit dat discriminatie het opleggen van de doodstraf kan beïnvloeden. Aan de hand van vele doe-opdrachten proberen de kinderen Atefah vrij te krijgen.
Doel Spelend leren over de doodstraf.
Benodigdheden
Evenveel pionnen als het aantal groepjes: gebruik pionnen uit een gezelschapsspel of andere kleine voorwerpen. Het spelbord: vergroot dit uit en kleef het op een stuk karton. Plastificeer het eventueel. De opdrachtenkaartjes (16 per reeks): kopieer de bladen op licht karton (kleur). Zorg ervoor dat elke reeks zijn
eigen kleur heeft. Knip vervolgens de kaartjes langs de stippellijn uit. Plastificeer eventueel deze kaartjes. De puntenkaartjes: kopieer de bladen (4 x) op licht gekleurd papier, overeenkomstig de kleuren van de opdrachtenkaartjes. Knip vervolgens de kaartjes langs de stippellijn uit. Schrijf- en tekengerief, papier, plakband. Kopieer de tekening van ‘Bijlage: Puzzel doodstraf’ op licht karton en snij ze in verschillende stukken zodat het een puzzel wordt (voor een opdracht van reeks 4). Enkele dikke stopnaalden en garen (om te naaien op een blad papier).
Tijd 1 uur
Werkwijze
Maak een 5-tal groepjes (2 à 5 spelers per groep). Steek de opdrachtenkaartjes in een willekeurige volgorde. Leg per reeks de kaartjes met de tekst naar onder op het voorbehouden opdrachtenvakje. Duid een spelleider aan, die ook de puntenkaartjes bijhoudt. Vertel het verhaal van Atefah Masih: Een oud vrouwtje is in Togan, de hoofdstad van Bakoen, beroofd en vermoord (neergestoken met een mes) door een groepje jongeren. De 15-jarige Atefah Masih is opgepakt door de politie: die verdenkt haar de moordenaar van het vrouwtje te zijn. En zo moet Atefah voor de rechter komen. Moord is immers een heel zware misdaad in Bakoen, waarop de doodstraf staat! Elke moordenaar, of het nu een jongere of een volwassene is, wordt volgens de wetten van Bakoen met de elektrische stoel ter dood gebracht. De rechter heeft geoordeeld: Atefah is de schuldige en ze krijgt de doodstraf. Atefah zit nu opgesloten in de dodencel en wacht erg wanhopig af. Over enkele weken wordt ze ter dood gebracht… Het is niet eerlijk!! Ze weet dat ze niet de moordenaar is. Die ochtend liep ze, samen met haar beste vriendin Fatima, naar het naai-atelier: haar eerste werkdag. En onderweg kwam ze nog een leraar van vroeger tegen: ze heeft hem nog wat geplaagd… De rechter stond zelfs niet toe dat ze een advocaat kreeg. Hoe kan ze zich dan verdedigen?
Recht in de roos (deel 1) | 162
Misschien vinden jullie, meisjes en jongens, de mogelijkheid om haar vrij te krijgen? Maar snel, want over enkele weken wordt de doodstraf uitgevoerd! De tijd dringt. De dag van Atefah’s executie nadert… De kinderen proberen Atefah vrij te krijgen. Hiervoor doorlopen ze 4 verschillende fases, die telkens op een stap in het proces inspelen: • (1ste fase) Op zoek naar een goede advocaat voor Atefah. • (2de fase) Discriminatie beïnvloedt de straf. • (3de fase) Voldoende steun krijgen van verschillende mensen. • (4de fase) In hoger beroep gaan zodat de uitspraak voor Atefah wordt herzien. Elke fase houdt opdrachten in, waarbij de kinderen al dan niet punten kunnen verzamelen. Indien een groepje 10 punten verzamelt, mogen ze doorgaan naar de volgende fase. Het groepje dat als eerste alle fases doorloopt én al de punten heeft verzameld, is de winnaar! De rechter spreekt Atefah vrij.Atefah is immers onschuldig.
Spelregels en spelverloop
De groepjes gaan - om beurten - vakje per vakje op het spelbord verder. Op elk vakje neemt een groepje een opdrachtenkaartje. Elk lid van het groepje leest (om beurt) het opdrachtenkaartje luidop voor en voert de opdracht samen met de
andere leden van het groepje (of soms samen met een ander groepje) uit. Het opdrachtenkaartje wordt terug onderaan de stapel geplaatst. Bij elk opdrachtenkaartje kan het groepje punten verzamelen, of punten verliezen of geen van beide. Bij twijfel beslist de spelbegeleider. Bij elke fase moet ieder groepje 10 punten verzamelen, vooraleer verder te gaan naar de volgende fase. Deze punten worden ingeleverd en het groepje begint aan de volgende fase. Bij sommige opdrachtenkaartjes kunnen de groepsleden één of meerdere stapjes achteruit of vooruit gaan op het spelbord: ze moeten dan geen nieuwe kaart trekken. Ze kunnen ook terechtkomen in een vorige fase maar hier moeten ze niet opnieuw punten verzamelen. Indien op een kaartje ‘vakje vooruit’ staat en ze zouden in een volgende fase terechtkomen, moeten ze eerst alle 10 punten verzameld hebben (zie hierboven). Als een groepje bij het einde van een fase geen 10 punten heeft verzameld, blijft het op het laatste vakje van de fase staan. Het groepje trekt – bij zijn beurt – verder opdrachtenkaartjes totdat het de 10 punten heeft. Het spel eindigt als een groepje bij de laatste reeks de 10 punten heeft verzameld: de rechter zegt dat Atefah onschuldig is. Atefah komt vrij!!
Nabespreking
Atefah heeft geluk! Dankzij de advocaat die haar verdedigt, herziet de rechter de eerdere uitspraak. De rechter spreekt Atefah vrij omdat ze onschuldig is. Kinderen en volwassenen kunnen ter dood gebracht worden, ook al hebben ze geen advocaat die hen verdedigt. Dit is niet eerlijk, maar in verschillende landen gebeurt het nog. Alle inspanningen die mensen en/of de advocaat ondernemen kunnen soms tevergeefs of te laat zijn: mensen worden door de wet ter dood gebracht, maar zijn soms onschuldig… Dit gebeurt soms ook met kinderen. Het gebeurt dan ook dat een rechter, jaren nadien, de persoon toch nog onschuldig verklaart. Het is dan echter te laat, want de persoon is al dood!
Recht in de roos (deel 1) | 163
‘Free Atefah Masih’: Spelbord
Recht in de roos (deel 1) | 164
Opdrachtenkaartjes – reeks 1: Op zoek naar een advocaat voor Atefah.
De familie van Atefah probeert wat geld in te zamelen zodat er een goede advocaat betaald kan worden. Verzamel binnen 1 minuut zoveel mogelijk schoenen van je medespelers. Meer dan 15 schoenen verzameld levert 2 punten op, tussen 7 en 15 schoenen levert 1 punt op, minder dan 7 levert 0 punten op.
De ouders van Atefah zijn wanhopig. Ze zijn arm en ze hebben te weinig centen om een advocaat te betalen. Ze weten niet meer hoe het verder moet, maar ze willen niet dat Atefah op de elektrische stoel komt. Loop samen zuchtend en neergebukt de ruimte rond en trek wanhopige, triestige gezichten. Ga 1 stapje terug.
Onverwachte tegenvaller. Een dief breekt in het huis van Atefah’s ouders in. Hij neemt het geld mee dat bedoeld is om de advocaat van Atefah te betalen. Geef alle punten af. Ga 2 stappen terug.
De ouders van Atefah hebben een advocaat gevonden. Op het laatste moment bedenkt de advocaat zich. “Atefah kan niet vrijgesproken worden”, zegt hij. Lever 1 punt in. Ga terug naar start.
Een buitenlandse organisatie bezoekt Togan, de hoofdstad van Kaboen. Ze horen dat Atefah de doodstraf heeft gekregen. Dit vinden ze niet eerlijk. Ze geven een flink bedrag aan de ouders van Atefah zodat ze een advocaat kunnen betalen. Interview een medespeler van een ander groepje en vraag hoe zij/hij denkt over de doodstraf voor een kind. Dit zijn 3 punten erbij. Salamat, een goede vriend van Atefah, heeft mensen op het plein verzameld. Hij vertelt wat er met Atefah is gebeurd. Hij zegt: “We moeten dringend een advocaat voor Atefah vinden.” Bedenk 3 goede redenen waarom Atefah een advocaat nodig heeft. De begeleider beoordeelt de redenen en geeft punten (van 1 tot 3).
Mama bezoekt Atefah in de gevangenis en zegt dat ze bijna al het geld bij elkaar hebben om een advocaat te nemen. “Ik hoop dat je snel terug thuis bent”, zegt mama bij het afscheid. Ga 1 stapje verder.
Nog steeds hebben de ouders van Atefah geen advocaat gevonden en de tijd dringt… Geef 1 punt af aan het groepje dat links van jullie zit.
Jullie blijven de moed niet opgeven. Jullie blijven zoeken naar een advocaat
Geluk. De ouders van Atefah ontmoeten Bert Stoppert, een Belgische advocaat. Hij is recent verhuisd naar Togan waar hij zijn kantoor heeft opgericht. Hij vindt dat de doodstraf nooit kan, wat iemand (een kind of een volwassene) ook ooit gedaan heeft. Hij wil Atefah kosteloos verdedigen. Recht in de roos (deel 1) | 165
voor Atefah. Jullie krijgen 1 punt erbij.
Bouw met tafels en stoelen zijn kantoor. Maak een naamkaartje voor hem zodat hij mensen kan ontvangen. Dit zijn 10 punten erbij. Ga door naar de volgende fase.
Recht in de roos (deel 1) | 166
Opdrachtenkaartjes (vervolg reeks 1)
De ouders van Atefah komen de zoon van het vermoorde oude vrouwtje tegen. Hij is heel kwaad op Atefah. Hij is tevreden dat Atefah opgesloten is en de doodstraf heeft gekregen.
Iemand vermoorden omdat de persoon zelf iemand vermoord heeft, is dat de manier om de wereld een beetje beter en menselijker te maken? Geef jullie mening.
Trek kwade gezichten naar elkaar. Lever 1 punt in.
0 punten
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Geef 1 punt af.
Jullie krijgen 1 punt erbij. Jullie krijgen 2 punten erbij.
Recht in de roos (deel 1) | 167
Opdrachtenkaartjes – reeks 2: Discriminatie
Atefah heeft geluk gehad. Ze heeft nu een advocaat die haar zal verdedigen. Maar mensen die arm zijn hebben nauwelijks kans om een goede advocaat te betalen. Hierdoor worden ze zwaarder gestraft dan rijke mensen.
De ouders van Atefah hebben een ander geloof. Sommige mensen denken dat de politie Atefah heeft opgepakt om zo haar ouders te raken. Lever 1 punt in.
Maak met heel de groep een liedje over arm zijn en zing het samen. Elk groepje krijgt 1 punt erbij. Heel de familie van Atefah is tegen de nieuwe wetten van de regering, omdat ze de mensen in het land niet verder helpen. De familie houdt actie in de hoop dat er iets gaat veranderen. Door Atefah de doodstraf te geven hoopt de rechter (en de regering) dat de familie gaat zwijgen. Het is een waarschuwing. Maak een slogan over “Iedereen heeft recht op een eigen mening” en spreek ze samen uit naar alle andere groepjes. Dit levert 2 punten op.
De rechter in Togan, de hoofdstad van Kaboen kan iemand streng straffen als hij/zij een zwarte huidskleur heeft. Draagt iemand in jullie groepje een bril en heeft iemand in jullie groepje blauwe ogen? Ja, ga 1 stap terug. Neen, ga 1 stap verder.
Mensen die een andere huidskleur hebben, worden dikwijls zwaarder gestraft. Zo krijgen ze meer de doodstraf. Geef 2 voorbeelden van racisme uit je eigen omgeving. Jullie krijgen 2 punten erbij.
1 iemand van het groepje kijkt één voor één de andere leden van het groepje aan en zegt tegen de ander waarom hij/zij de ander waardeert. Begin met: “Ik vind je een tof persoon, (naam van de persoon), omdat … .” Lukt het jullie, krijgen jullie 1 punt erbij. Zoniet verliezen jullie 1 punt.
Mensen in Bakoen worden zwaarder gestraft als ze anders denken, een De rechter in Bakoen spreekt sneller de andere mening hebben, andere politieke doodstraf uit als de jongere een andere overtuigingen hebben, een andere huidskleur heeft. huidskleur hebben of gehandicapt zijn. Sla 1 beurt over. Noem 3 positieve dingen op over anders-zijn. Ga 1 stap verder.
Speel “galgje” met de andere groepjes. Laat de spelbegeleider 2 woorden (die met de doodstraf te maken hebben) voor jullie opschrijven. De groep die het woord raadt, krijgt 1 punt erbij. Raadt de groep een woord niet, dan krijgen jullie 1 punt erbij.
Jullie hebben een actie tegen racisme op poten gezet. Jullie krijgen 3 punten erbij.
Recht in de roos (deel 1) | 168
Raadt de groep beide woorden niet, dan krijgen jullie 2 punten erbij.
Recht in de roos (deel 1) | 169
Opdrachtenkaartjes (vervolg reeks 2)
Ga verder naar vak 12. Alle groepjes die jullie onderweg ontmoeten geven 1 punt af aan jullie.
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Jullie krijgen twee punten erbij.
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Ga 1 stap verder.
Maak een gedichtje van 5 regels. Jullie krijgen hiervoor enkele minuten de tijd. Dit is de eerste regel: “Ik zit gevangen, maar ik ben iemand.” Iemand van jullie groepje draagt het gedichtje aan de anderen voor. Jullie krijgen 1 punt erbij.
Recht in de roos (deel 1) | 170
Opdrachtenkaartjes – reeks 3: Steun verwerven
Mensen komen op straat om te protesteren tegen de doodstraf voor kinderen.
Atefah zit in de dodencel. Over enkele weken zal ze ter dood gebracht worden. Ze ziet het niet meer zitten. Spreek haar wat moed in. Maak een tekst voor een sms-je (min. 20 letters). Jullie krijgen 2 punten erbij.
De straat waar Atefah woont is tegen de doodstraf. Bedenk een 3-tal goede redenen waarom jullie tegen de doodstraf zijn. Jullie hebben 1 minuut de tijd om ze op te schrijven. Als jullie erin slagen krijgen jullie 3 punten erbij.
De papa van Atefah zoekt Atefah op in de gevangenis. Atefah vertelt aan haar papa hoe ze zich voelt. Iemand van het groepje speelt Atefah, iemand anders de papa. Speel dit moment na. Ga 1 vakje vooruit.
Elk groepje maakt een mooi spandoek over “Atefah is onschuldig en moet vrijkomen”. Jullie krijgen hiervoor 10 minuten de tijd. Nadien houdt iedereen een parade. De spelbegeleider mag aan elk groepje punten toekennen (van 1 tot 3).
Een buurman van Atefah heeft een petitie “stop de doodstraf voor kinderen” op touw gezet en vraagt aan zoveel mogelijk mensen om hun handtekening eronder te zetten. Jullie groepje kiest een ander groepje uit. Beide groepjes krijgen nu 30 seconden de tijd om elk zoveel mogelijk handtekeningen te verzamelen bij de medespelers. Het groepje met de meeste handtekeningen krijgt 2 punten; het ander groepje geeft 1 punt af. 1 punt voor elk groepje indien ze evenveel handtekeningen hebben verzameld. Heel de wijk waar Atefah’s ouders wonen is op straat gekomen, met veel spandoeken. Ze roepen dat Atefah moet vrijgelaten worden. De politie houdt de groep mensen tegen met een waterkanon.
De andere groepjes vormen één lange keten. Jullie groepje probeert door deze keten heen te breken en de andere kant van het lokaal te bereiken. Geef al de punten van deze ronde af. Ga terug naar vak 12.
Al de vriendjes en vriendinnetjes van Atefah zetten de actie “Atefah vrij” op poten. Maak polsbandjes met de tekst “Atefah vrij” voor iedere medespeler (jullie zelf inbegrepen). Jullie krijgen hiervoor 3 minuten de tijd. Slagen jullie erin, dan krijgen jullie 2 punten erbij; anders geen enkel. De andere groepjes waarvan elk lid ook een polsbandje draagt ontvangen 1 punt.
Een TV-verslaggever heeft gehoord dat Atefah in de dodencel zit. Hij komt
Geef 2 punten af.
Een journaliste wil Atefah in de dodencel interviewen. Recht in de roos (deel 1) | 171
praten met de ouders van Atefah. Hij wil dit nieuws wereldwijd bekend maken. Eén van jullie groepje speelt de TV-verslaggever en vertelt aan de anderen wat er met Atefah is gebeurd. Jullie krijgen 1 minuut de tijd om dit wat voor te bereiden. Ga 1 vakje vooruit.
Zij krijgt echter geen toestemming van de gevangenisdirecteur om de gevangenis binnen te gaan. Sla 1 beurt over.
Opdrachtenkaartjes (vervolg reeks 3)
Een mensenrechtenorganisatie vraagt aan de mensen in België om véél brieven naar de regering en de rechters van Bakoen te schrijven. In de brief staat dat Atefah onschuldig is en daarom moet vrijgelaten worden.
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Het groepje dat juist tegenover jullie zit moet 1 punt aan jullie afgeven.
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Lever 2 punten in.
Iedereen die rond Atefah staat spant zich erg in om alle mensen in Bakoen wakker te schudden: kinderen krijgen de doodstraf, wat volgens het internationaal verdrag van de rechten van het kind helemaal niet kan.
Ga 1 vakje achteruit.
Maak met heel de groep een lange rij. Eén van jullie groepje staat aan het begin van de rij, de ander aan het einde. De spelbegeleider fluistert een zinnetje in het oor, dat doorgefluisterd wordt. De laatste in de rij spreekt de zin luidop uit. Is de zin juist krijgt jullie groepje 10 punten erbij. Jullie mogen naar de volgende fase doorgaan.
Recht in de roos (deel 1) | 172
Opdrachtenkaartjes – reeks 4: bij de hogere rechtbank De advocaat vindt het bewijs dat Atefah niet de moordenaar is. Ze is dus onschuldig. Hij legt dit bewijs voor aan de rechter. Verstop een luid tikkende wekker in de ruimte. Jullie krijgen 1 minuut de tijd om de wekker te vinden. Hebben jullie de wekker gevonden binnen de tijd, dan krijgen jullie 10 punten erbij. (De rechter aanvaardt het bewijs en spreekt Atefah vrij.) Hebben jullie de wekker niet gevonden, ga 1 vakje terug. (De rechter aanvaardt het bewijs niet.)
De advocaat van Atefah bereidt zich voor op het gesprek met de rechter. Wat zouden jullie tegen de rechter zeggen? Speel de situatie: iemand van jullie groepje is de rechter, de ander is de advocaat Jullie krijgen 2 punten erbij.
De advocaat stapt naar de hogere rechtbank om Atefah te verdedigen. Hij legt de rechter uit waarom Atefah onschuldig is en dus vrijgelaten moet worden. De rechter zegt toch dat Atefah de moordenaar is: de doodstraf voor Atefah blijft behouden.
Wraak is geen oplossing wanneer iemand een misdaad begaat. Beeld het spreekwoord “oog om oog, tand om tand” voor heel de groep uit.
Ga terug naar vak 7.
Geef 3 punten af.
De advocaat van Atefah leest in het kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties: “Een kind jonger dan 18 jaar mag nooit de doodstraf krijgen, welke misdaad een kind ook begaan heeft”. Hij maakt er een kopie van voor de rechter van de hogere rechtbank.
De advocaat van Atefah geeft verschillende bewijsstukken door aan de rechter. Deze bewijzen tonen aan dat Atefah onschuldig is. De rechter kijkt hier niet naar. Hij oordeelt op basis van een vervalst document. Hierin staat dat de vingerafdrukken op het mes van Atefah afkomstig zijn. Volgens de rechter is Atefah dus de moordenaar
Maak de puzzel ‘Neen aan de doodstraf’. Jullie krijgen hiervoor 1 minuut de tijd. Hebben jullie de puzzel af binnen de tijd, dan krijgen jullie 1 punt erbij, anders 0 punten.
Ondertussen heeft de regering van Bakoen zijn wetten aangepast: “kinderen onder de 18 jaar mogen niet ter dood gebracht worden.” De rechter van de hogere rechtbank is hiervan nog niet op de hoogte gebracht.
Lever al de punten in.
Door de vele acties, petities en zo meer weet de rechter dat hij in de gaten gehouden wordt. Hij moet dus nu een zo eerlijk mogelijke uitspraak doen. Jullie krijgen 1 punt erbij.
Lever 2 punten in.
Atefah’s advocaat laat Fatima, de beste vriendin van Atefah, als getuige naar de rechter komen. Fatima vertelt dat ze – de dag van de moord – samen met Atefah op weg waren naar het naaiatelier; het was immers hun eerste werkdag. Onderweg kwamen ze nog een vroegere leraar tegen. Wissel jullie pionnen van plaats met het groepje dat juist voor jullie op het spelbord staat. En wissel ook jullie punten met hen. Staan jullie op kop ga dan 1 vakje vooruit.
Nu Atefah weet dat ze een advocaat heeft die haar verdedigt op de hogere rechtbank, heeft ze een beetje hoop dat ze mogelijk vrij zal komen. Wat zal Atefah doen als ze vrijkomt? Bedenk een 5-tal activiteiten en schrijf ze op. Jullie hebben 1 minuut de tijd. Ga 1 vakje vooruit.
Recht in de roos (deel 1) | 173
Opdrachtenkaartjes (vervolg reeks 4)
De afspraak met de hogere rechtbank is uitgesteld. Ze is verschoven naar een latere datum. Ga terug naar vakje 18.
Wes, de vroegere leraar van Atefah, vertelt aan de rechter: “De dag van de moord heb ik Atefah nog gezien. Ze liep samen met Fatima, haar beste vriendin, naar het naaiatelier. We hebben nog wat gebabbeld met elkaar. Het naaiatelier ligt aan de andere kant van de stad. Ze kan nooit op de plek van de moord geweest zijn! Naai 1 woord - dat iets zegt over de doodstraf - op een blad papier. Jullie krijgen hiervoor 1 minuut de tijd. Slagen jullie hierin, krijgen jullie 1 punt erbij.
Ga 2 vakjes achteruit.
Jullie krijgen 1 punt erbij.
Geef 1 punt af.
Jullie krijgen 2 punten erbij.
Recht in de roos (deel 1) | 174
Puntenkaartjes – reeks 1: op zoek naar een advocaat voor Atefah
Recht in de roos (deel 1) | 175
Puntenkaartjes – reeks 2: discriminatie
Recht in de roos (deel 1) | 176
Puntenkaartjes – reeks 3: steun verwerven
Recht in de roos (deel 1) | 177
Puntenkaartjes – reeks 4: op de hogere rechtbank
Recht in de roos (deel 1) | 178
Bijlage: Puzzel doodstraf
Recht in de roos (deel 1) | 179
Woordspel ‘galgje’ (zie opdrachten reeks 2) Kies een woord en duid met streepjes op het bord (of op een groot blad) aan hoeveel letters het telt. Elke groep spreekt – om beurt – een letter van het alfabet uit. Komt de letter voor, wordt deze op de juiste plaats ingevuld. Per letter die niet bij het woord hoort, wordt een streepje van de galg getekend (er zijn 9 kansen). Raadt een groepje het woord of is de galg volledig getekend eindigt het spel.
Hoe vorm je de galg?
voetstuk verticale lijn op voetstuk horizontale lijn aan lijn 2 schuin streepje in hoek streepje boven hoofd hoofd verticaal streepje van buik 2 armen 2 benen
Recht in de roos (deel 1) | 180
13.16 Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog 13.16.1Kindsoldaten en mensenrechten: dagboek van Kaji* Doel
Leren over kindsolsaten. Nadenken over kinderrechten en hoe deze rechten geschonden worden in landen die in oorlog zijn.
Benodigdheden
De tekst ‘Uit mijn dagboek: over Kaji, kindsoldaat’. (zie hieronder). Overzicht van de kinderrechten (Deel 3, 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’).
Werkwijze
Lees, samen met de leerlingen, de dagboekfragmenten of laat ze individueel lezen. Laat elke leerling individueel een denkbeeldige brief schrijven naar Kaji. In deze brief kunnen ze vragen stellen en hun eigen gevoelens en gedachten verwoorden.
Laat de leerlingen een tekening maken over dit verhaal. Ze mogen zelf kiezen welk aspect ervan ze willen verbeelden. Zorg dat alle leerlingen de tekst goed begrepen hebben. • Vraag of er bepaalde woorden, zinnen of delen uit het verhaal nog onduidelijk zijn. Licht eventuele onduidelijkheden toe. • Bespreek, aan de hand van het verhaal, de betekenis van de volgende drie woorden: o kindsoldaat; o rebellen; o ‘Peace Links’. • Laat de leerlingen de volgende vraagjes over de tekst beantwoorden. Laat ze daarvoor gebruik maken van de tekst. o Kaji komt uit Santa Fe: goed O fout O o
Jana weet dat haar ouders gestorven zijn : goed O fout O
o
RUF is de afkorting van ……………………………………………………………….
o
Het betekent ………………………………………………………………………….
o
Hoe komt het dat Kaji’s ouders niet meer in leven zijn? ………………………………………………………………………….
Laat leerlingen die dat wensen hun brief naar Kaji voorlezen. De vragen die hierin naar boven komen, kunnen in een groepsgesprek behandeld worden. Je kan ook alleen de vragen laten voorlezen die leerlingen in hun brief stelden. Hou met de leerlingen een groepsgesprek aan de hand van de volgende vragen: • Hoe zou het misschien komen dat Kaji zich soms vrij agressief gedraagt? • Waarom zouden kindsoldaten soms ‘een bruin drankje’ toegediend krijgen? • Wat riskeert een kindsoldaat die probeert te vluchten? • Waarom zouden kindsoldaten gestimuleerd worden om zich stoer te gedragen? • Wat grijpt je het meest aan in dit verhaal?
*
Naar: ‘Kindsoldaten en mensenrechten’; Amnesty International Vlaanderen vzw en VORMEN vzw. Recht in de roos (deel 1) | 181
Leg de leerlingen uit wat kinderrechten zijn of fris met hen op wat je daar al eerder over gezien hebt. Gebruik hiervoor het ’Overzicht van de kinderrechten’ of de kinderrechtenkaartjes. Vertel dat in het verhaal van Kaji verschillende kinderrechten worden geschonden. Zoek samen met de klas uit welke dit zijn en op welke manier ze geschonden worden. Licht het ‘recht op bescherming tegen oorlog’ verder toe aan de hand van de toelichting bij de kinderrechten (Deel 1, Bijlage 2) of de teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ (www.vormen.org/downloads)
Varianten
Laat de leerlingen een affiche of collage maken tegen kindsoldaten. Maak in groep een tekst voor een spandoek. Laat de leerlingen discussiëren op basis van de volgende aanvulling op het verhaal: Liefste dagboek,
Kaji is een van mijn beste vrienden geworden. Ik bewonder hem enorm om zijn kracht. Ondanks alle vreselijke dingen die hij meegemaakt heeft, blijft hij zich inzetten om het beste te maken van zijn leven. De meeste kinderen van de klas denken er ook zo over. Ze hebben medelijden met Kaji en proberen begrip op te brengen als hij het soms moeilijk heeft. Enkele andere kinderen echter willen Kaji niet tot vriend hebben. Ze noemen hem een moordenaar en beschuldigen hem mee te hebben gedaan met de rebellen van het RUF. Volgens hen had Kaji moeten weigeren mensen te vermoorden. Misschien hadden ze Kaji dan gedood, maar dan was hij met een zuiver geweten gestorven.
Recht in de roos (deel 1) | 182
(om voor te lezen of om individueel te laten lezen) Uit mijn Dagboek: over Kaji, kindsoldaat N.B. Kaji is een denkbeeldige kindsoldaat. Ook deze dagboekfragmenten zijn denkbeeldig. De kindsoldaten waarnaar ze verwijzen zijn dat echter allerminst!
Liefste dagboek, Vandaag hadden we weer tekenen op school. We mochten een tekening maken over onze belevenissen in de vakantie. Kaji, een jongen uit mijn klas, maakt altijd rare tekeningen. Op zijn tekeningen staan dikke, zwarte kruisen en grote, rode vuurvlammen. Altijd weer opnieuw. Als ik hem vraag waarom hij zulke vreemde dingen tekent dan zwijgt hij of wordt hij boos. Ook de juf vindt het een beetje raar. Ik vind Kaji eigenlijk niet zo leuk. Hij snauwt vaak mensen af en vecht soms met de andere jongens. Vandaag was het weer zo ver. Wim, Karel, Stijn, Geert en Kaji waren oorlogje aan het spelen. Kaji werd woest. Hij sloeg en schopte er op los en wist niet van ophouden. De meester van de vijfde klas heeft hem moeten lostrekken van Wim. Wim had enkele zware klappen gekregen. Na school zag ik onze juf praten met zijn ouders. Ik hoorde haar vertellen over de vechtpartij. Over de rare tekeningen ook, en over zijn boosheid en zwijgzaamheid. Zijn ouders knikten. Misschien krijgt hij thuis straf. Net goed!
Liefste dagboek, Vandaag spraken we in de klas over adoptie. Jana vertelde dat ze geadopteerd is. Ze weet niet wie haar echte ouders zijn, maar ze wil ze graag vinden en leren kennen. Kaji is ook geadopteerd: dat weet iedereen op school, want hij heeft een donkere huid en zijn ouders zijn blank. Sarah vroeg hem of hij zijn echte ouders kent, en of hij ze zou willen ontmoeten. Kaji zei niets, maar begon zachtjes te snikken. De juf legde ons uit dat Kaji’s ouders gestorven zijn. Iedereen in de klas werd stil. Niemand durfde vragen hoe ze gestorven waren. Ik keek naar Kaji, en zag een vreemde blik in zijn ogen. Liefste dagboek, ik krijg het gevoel dat er iets ergs is gebeurd met Kaji…
Liefste dagboek, Wat een dag! Het begon zo: de juf was heel stil toen we de klas binnenkwamen. ‘Ik heb enkele akelige dingen te vertellen over Kaji’ zei ze. De hele klas keek geschrokken op en iedereen loerde met bange blikken naar elkaar. Terwijl ik rondkeek zag ik dat Kaji nergens te bespeuren was. De juf begon te vertellen: ‘Kaji komt uit een ver land, uit Sierra Leone. Zijn echte ouders en zusje zijn voor zijn ogen vermoord door rebellen toen hij zeven jaar was. Ze namen Kaji mee naar hun kamp. Daar waren ook andere kinderen die weggenomen waren van hun familie. Kaji en de anderen werden gedwongen alles te doen wat die mensen zeiden. Ze kregen een geweer in de hand geduwd en moesten meevechten als echte soldaten. Een organisatie die Peace Links heet, heeft Kaji en enkele andere jongens kunnen bevrijden. Kaji mocht terug naar school gaan, maar hij stond er helemaal alleen voor. Zijn ouders uit België waren op reis in Sierra Leone en hebben Kaji meegenomen naar hier en geadopteerd. Hier in België probeert hij een nieuw leven op te bouwen, maar zijn verleden als kindsoldaat blijft hem door het hoofd spoken. Hij is angstig en bang, en kent enkel geweld om zijn problemen te uiten. Ik vraag jullie allemaal wat aandacht te hebben daarvoor.’ De juf was uitgesproken. In de klas kon je een speld horen vallen. Ik werd duizelig en het leek alsof mijn maag en keel dichtgeknepen werden. Wat een vreselijk verhaal! Wat een afschuwelijk leven! Ik voelde een heel sterk medelijden met Kaji opkomen. Opeens begreep ik alles: de rare tekeningen over de dood en vuurvlammen, de vechtpartijen, ... Onmiddellijk schaamde ik me over mijn gedachte van enkele dagen geleden. Over mijn wens dat Kaji thuis straf zou krijgen. Waarschijnlijk had hij al meer dan genoeg straf en slaag gekregen!
Liefste dagboek, Vannacht heb ik slecht geslapen en nachtmerries gehad over Kaji en de rebellen die zijn familie hebben vermoord! Daarstraks ben ik na school even naar de bibliotheek geweest. Ik heb boeken opgezocht over rebellen in Sierra Leone. De boeken schreven allemaal over de rebellen van het RUF (Revolutionary United Recht in de roos (deel 1) | 183
Front). Er stond ook een hoofdstuk in over kindsoldaten. In het boek stond geschreven dat deze kinderen verplicht werden mee te vechten. Alle kinderen kregen voordat ze moesten vechten steeds een bruin drankje toegediend waardoor ze zich sterker en machtiger voelden. Ze werden ook gedwongen op mensen te schieten. Wie weigerde werd zelf vermoord! Ik voelde me opnieuw misselijk worden toen ik dit las, liefste dagboek…
Liefste dagboek, Vandaag kon ik het niet meer uithouden! Ik zou en moest met Kaji praten over het RUF! Op de speelplaats begon ik er voorzichtig over. Hij was verbaasd dat ik het RUF kende. Ik zei dat ik zijn levensverhaal niet kon loslaten, en dat ik er in de bib over had opgezocht. Ik weet niet of het door mijn interesse kwam, of dat hij opgelucht was dat hij er over kon praten, maar Kaji vertelde hele verhalen over zijn jaren bij het RUF. ‘Er was eens een jongen die trachtte te vluchten’, zei hij ‘maar hij werd betrapt. Een van de andere jongens werd verplicht hem dood te schieten’. Hij vertelde ook dat ze verplicht werden veel naar Rambo te kijken en dat ze zich even stoer en strijdlustig moesten gedragen.
Liefste dagboek, Sorry dat ik al een tijdje niet meer geschreven heb. We zijn nu enkele weken verder en Kaji is een goede vriend van me geworden. Hij is veel vrolijker nu en vecht niet meer zoveel als vroeger. Ook zijn tekeningen worden steeds minder raar. Soms wordt hij nog wel eens boos, of weigert hij iets te zeggen. Maar iedereen weet nu hoe dat komt ...en we brengen er begrip voor op. Vorige week gingen we zwemmen met de klas. Toen Kaji zijn t-shirt uittrok schrok ik heel erg. Op zijn borst stonden de letters R U F in zijn huid gekrast. Ik gebaarde dat ik er niet op had gelet, maar ik zag dat Kaji rood werd en niks meer zei. ‘Het verleden is nog lang niet uitgewist’, dacht ik bij mezelf. ‘Kaji draagt er nog steeds — en letterlijk — de littekens van mee’.
Recht in de roos (deel 1) | 184
13.16.2Ganzenbord kindsoldaten Doel Spelend leren over kindsoldaten.
Benodigdheden
Eén dobbelsteen. Evenveel pionnen als het aantal groepjes: gebruik pionnen uit een gezelschapsspel, of verschillende knopen of andere kleine voorwerpen.
Schrijfgerief, en teken- of schildergerief. De bijgevoegde 24 opdrachtenkaartjes (kopieer de bladen op licht karton en knip de kaartjes langs de stippellijn uit). Het bijgevoegde spelbord (vergroot dit uit, en kleef het eventueel op een stuk karton).
Werkwijze
De opdrachtenkaartjes in een willekeurige volgorde steken, en met de tekst naar onder op het opdrachtenvakje leggen. Duid een spelleider aan. Speel het spel volgens de spelregels (zie hieronder).
Spelregels
Het spel wordt gespeeld door meerdere groepjes die tegen elkaar spelen (2 à 5 spelers per groep, liefst 5
of 6 groepjes, dus 10 à 30 deelnemers). Om beurten mogen de groepjes éénmaal met een dobbelsteen werpen (telkens iemand anders uit het groepje). Als een groepje op een opdrachtenvakje terechtkomt, neemt een lid van de groep het bovenste opdrachtenkaartje, leest het luidop voor en voert de opdracht samen met de andere leden van zijn of haar groepje uit. Het opdrachtenkaartje wordt onderaan de stapel teruggeplaatst. Het doel is om zo snel mogelijk op het einde van het spelbord te komen. Indien een groepje op het einde hoger gooit dan het aantal vakjes dat het nog verwijderd is van het eindvak, is het uitgespeeld. Het spel eindigt als er slechts één groepje overblijft. In een aantal gevallen moet de begeleider een beslissing nemen.
Recht in de roos (deel 1) | 185
Ganzenbord kindsoldaten Spelbord (vergroot uit en kleef op karton)
Recht in de roos (deel 1) | 186
Opdrachten
Jullie broertje van acht jaar en jullie zusje van tien worden ontvoerd en gedwongen om bij een leger van rebellen te gaan. Als jullie drie redenen kunnen verzinnen waarom ze thuis moeten blijven veranderen de ontvoerders misschien van gedachten. Jullie hebben één minuut de tijd om goede redenen te bedenken en op te schrijven. Als jullie slagen mogen jullie 2 vakjes vooruit.
Jullie zijn op een landmijn getrapt. Twee personen zijn hun been kwijt en moeten de rest van het spel zonder hun schoen verder. Ga terug naar ‘start’.
Jullie zitten in een zwaar vuurgevecht. Om verder te geraken moeten jullie andere kindsoldaten doden. Als jullie op deze manier de weg vrijmaken mogen jullie 1 vakje vooruit, als jullie besluiten om hun levens te sparen moeten jullie 2 vakjes terug, naar een strafkamp.
In jullie dorp is een leger komen plunderen en huizen afbranden. Ze hebben zo goed als alle kinderen meegenomen om dienst te doen in hun leger. Teken of schilder op een groot blad papier wat er is gebeurd. Jullie hebben 4 beurten de tijd (ondertussen mogen jullie nog steeds meespelen). Als de tekening af is bepaalt de begeleider hoeveel vakjes jullie groep vooruit mag (1 tot 4).
De inwoners van jullie dorp hebben heel wat kinderen kunnen bevrijden uit de handen van het leger. Toch zijn veel van die kinderen gewond en helemaal van streek. Voor goede medische hulp en steun moeten ze naar een ziekenhuis op een afgelegen eiland. Maak elk van papier een bootje of vliegtuigje, en jullie mogen dan 2 vakjes vooruit.
Jullie worden ontvoerd door een rebellenleger. Eén meisje is ongewenst zwanger. Loop nu allen rond de tafel met een ‘dikke buik’ (gebruik een kussen, een kledingstuk, ...). Ga terug naar ‘start’.
Jullie zitten nu in het leger. Op een tocht worden jullie verrast door een slangennest en verschillende groepsleden worden gebeten. Jullie kunnen niet meer verder stappen en voor je het weet zijn de oudere leden van de groep er vandoor. Nu jullie een last geworden zijn laten ze jullie gewoon in de steek! Wacht langs de kant van de weg tot een ander groepje passeert. Daarna mogen jullie terug verder gaan. Als jullie al laatste zijn, moeten jullie 1 vakje terug.
Jullie kunnen uit een kamp van de rebellen ontsnappen en het lukt om tegelijkertijd ook nog een paar andere kindsoldaten bevrijden. Eén van jullie laat zich door de andere leden van jullie groepje dragen van de ene kant van het lokaal naar de andere. Ga daarna 1 vakje vooruit.
Recht in de roos (deel 1) | 187
Na jarenlange dienst in het leger kunnen jullie nog steeds niet lezen of schrijven. Maak tegen de volgende beurt een lijstje van vijf woorden over zaken waar kindsoldaten volgens jullie vaak mee te maken hebben. Als jullie slagen mogen jullie 2 vakjes vooruit.
Jullie weigerden het bevel uit te voeren om in een mijnenveld op verkenning te gaan. De commandant sluit jullie op zonder te zeggen voor hoelang. Sla 1 beurt over en wacht dan tot een ander groepje passeert vooraleer terug verder te gaan. Als jullie laatst zijn gaan jullie 1 vakje terug. Jullie zitten in een mijnenveld. Kijk goed uit waar jullie lopen!
Gooi vijf maal met de dobbelsteen. Elk even getal is 1 vakje vooruit, elk oneven getal is 1 vakje achteruit. Elke keer dat een stap achteruit wordt gezet raakt iemand van jullie een voet kwijt en moet zonder schoen verder het spel uitspelen.
Jullie moeten van de commandant een mijn onschadelijk maken. Eén van twee draadjes moet worden doorgeknipt. Maar knippen jullie het foute draadje door, dan ontploft de bom. Gooi met een dobbelsteen. Als jullie een getal lager dan 3 gooien, dan ontploft de bom en vliegen jullie weer terug naar ‘start’, als jullie een getal gelijk aan of hoger dan 3 gooien mogen jullie drie vakjes vooruit.
Op een dagenlange tocht worden enkelen van jullie plots erg ziek. Misschien kunnen planten uit de omgeving hen er weer bovenop helpen. Maak elk een mooie tekening van een plant die misschien genezing zou kunnen brengen. Jullie hebben 4 beurten de tijd (ondertussen mogen jullie nog steeds meespelen). Als de tekeningen af zijn bepaalt de begeleider hoeveel vakjes jullie vooruit mogen (van 1 tot 4).
Tijdens een gevecht in de loopgraven ontdekken jullie een geheime gang langs waar jullie kunnen ontsnappen. Alle andere deelnemers gaan met de benen gespreid achter elkaar staan, en laten alle leden van jullie groepje eronderdoor kruipen. Daarna mogen jullie opnieuw gooien.
Jullie zijn gewond geraakt bij een vuurgevecht en voor dood achtergelaten. Wacht tot een andere groep passeert om terug verder te gaan. Als jullie laatst zijn gaan jullie 1 vakje terug.
Jullie zijn ontsnapt uit het leger, maar jullie kunnen nergens naartoe. Door de jarenlange oorlog zijn jullie ouders en familie gevlucht of dood. De enige plek waar jullie naartoe kunnen is een opvangtehuis voor kindsoldaten van een speciale organisatie. Bedenk eens samen (in stilte, de andere groepjes mogen het niet horen!) welk beroep jullie zouden kunnen gaan uitoefenen. Laat één van jullie dit uitbeelden. De leden van de andere groepjes moeten het proberen raden. Als het geraden is mogen jullie opnieuw gooien.
Recht in de roos (deel 1) | 188
Bij controle van jullie legeruniformen waren jullie niet in orde. Jullie hemden waren fout geknoopt en ze zaten vol scheuren. Jullie veters zaten los en sommigen hadden geen helm op. Opdracht: alle leden van jullie groepje maken hun schoenen los, en één van jullie zorgt ervoor dat alles weer piekfijn in orde zit. Sla 1 beurt over.
Jullie worden uit het leger bevrijd door een organisatie die kindsoldaten probeert te helpen en beschermen. Jullie mogen opnieuw gooien.
Op weg naar de markt worden jullie opgepakt door de militaire politie. Zij verplichten jullie om in dienst te gaan in het leger. Jullie krijgen voedsel en kleren. Ruil binnen jullie groepje allemaal een kledingstuk met elkaar en sla 1 beurt over.
Bij het kuisen van jullie geweren worden per ongeluk een paar schoten gelost. Gelukkig raakt niemand gewond, maar om jullie beter te leren opletten gaat één van jullie nu het woord kindsoldaat van achter naar voor schrijven, zodat het correct leesbaar is. Daarna gaan jullie 1 vakje terug.
In het leger worden jullie gedwongen om drugs te gebruiken omdat jullie regelmatig weigeren om te gehoorzamen. In zo’n roes heeft jullie groep een meisje aangevallen en seksueel misbruikt. Eenmaal terug nuchter hebben jullie hier enorm veel spijt van. Sla 2 beurten over.
Na het jarenlange verschrikkelijke leven als kindsoldaat worden jullie opgevangen door een organisatie die zich bekommert om jullie welzijn. Deze mensen zullen jullie opnieuw opvoeden, want door het vele geweld weten jullie niet goed meer hoe jullie zich moeten gedragen in een gewone samenleving. Bedenk drie regels (zoals: zich verontschuldigen als men iemand per ongeluk pijn gedaan heeft) die voor ons vanzelfsprekend zijn, maar voor een kindsoldaat vreemd aanvoelen na een leven vol oorlog en geweld. Als jullie slagen mogen jullie 2 vakjes vooruit.
Een meisje van jullie groep wordt onder dwang aan een vreemde man gegeven. Zij weigert hem te gehoorzamen en wordt door hem geslagen en seksueel misbruikt. Jullie zijn erg bezorgd over haar en besluiten haar te bevrijden en samen te vluchten. Pas na drie kilometer zijn jullie buiten bereik van het leger. Gooi met de dobbelsteen. Als jullie een getal hoger dan of gelijk aan 3 gooien ontsnappen jullie en mogen jullie 2 vakjes vooruit. Anders worden jullie gepakt en moeten jullie 2 vakjes achteruit.
Jullie mogen uit het leger, maar door het jarenlange gebruik van drugs onder dwang zijn jullie verslaafd. Als jullie opnieuw gewoon willen leven moeten jullie eerst en vooral van die verslaving af. Daarvoor kunnen jullie terecht in een ziekenhuis op een afgelegen eiland. Schrijf op een blad papier in een zin neer waarom jullie van die verslaving willen af geraken. Indien de spelleider de zin goedkeurt mogen jullie 2 vakjes vooruit.
Recht in de roos (deel 1) | 189
13.17 Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie 13.17.1Wie krijgt de baby? Doel
Kennis maken met het recht op bescherming bij adoptie. Zich kunnen inleven in de gedachtewereld van een geadopteerd kind. Nadenken over redenen waarom kinderen ter adoptie worden afgestaan. Nadenken over elementen waarmee men rekening moet houden om een kind in een adoptiesituatie te beschermen. Zich een oordeel kunnen vormen over argumenten van kandidaat adoptieouders.
Benodigdheden
De kinderrechtentekening (zonder tekst) ‘Recht op bescherming bij adoptie’ op A4-formaat (zie
Kinderrechtentekeningen, www.vormen.org/downloads). Voor elke leerling een kopie van de tekst ‘Sproetje’ (zie bijlage). Voor elke leerling een kopie van de brieven van de kandidaat adoptieouders (zie bijlage). Een kopie van het stramien voor elke coördinator van het groepswerk. (achtergrondinfo) Toelichting bij het kinderrechtenverdrag (in Deel 1 van Recht-in-de-roos).
Werkwijze Stap 1: Inleiding
Je toont de tekening ‘Recht op bescherming bij adoptie’. Laat de kinderen vrij beschrijven wat ze op deze tekening zien. Stel verdiepende vragen bij wat de kinderen aanbrengen. Peil naar hun voorkennis inzake adoptie. Breng de antwoorden in staakwoorden op bord. • Wat is adoptie? • Hebben ze persoonlijke ervaringen; kennen ze geadopteerde kinderen of adoptieouders? • Weten ze er iets over uit de media? • Welke gedachten/gevoelens hebben ze hierbij? Indien de kinderen niet spontaan op het thema ‘adoptie’ komen, vraag je: • Welk kinderrecht zou hier voorgesteld worden? Eventueel leg je de lijst met 17 kinderrechten voor om te laten kiezen wat het best bij deze tekening past. Je benoemt het recht als één van de kinderrechten, je brengt de titel aan bij de tekening en diept wat verder uit. • Welke extra maatregelen zou men misschien kunnen voorzien om kindjes in een adoptiesituatie te beschermen? • Waarom is dat nodig? Stap 2: Dialoog ‘sproetje’
Je kan op verschillende wijzen deze tekst aanbieden: • • • •
Je leest de dialoog expressief voor, als een soort eenakter, waarbij je de verschillende personages uitbeeldt. Je geeft aan de leerlingen deze tekst als individuele leesopdracht. Je gebruikt de tekst in een les groepslezen (in groepjes van 4, omwille van de 4 personages). Je doorloopt de tekst met de hele klas, maar dan deeltje per deeltje en geeft telkens de mogelijkheid tot vragen stellen, en je gaat na of iedereen de inhoud begrijpt. • ...
Recht in de roos (deel 1) | 190
Indien je een bespreking aan dit verhaal wil koppelen, kan een keuze uit volgende vragen je op weg helpen (gebaseerd op de ‘Vertel eens ...’-methode van Aidan Chambers). • Wat vond je leuk, mooi of goed aan dit verhaal? • Wat vond je niet leuk? • Wat was er moeilijk of onduidelijk? • Zag je bepaalde patronen of verbanden? • Zijn je tijdens het lezen woorden of zinnen opgevallen die je mooi vond? Of lelijk? • Was er in dit verhaal iets dat je zelf al hebt meegemaakt? • Zag je tijdens het lezen het verhaal voor je ogen gebeuren? • Wat ga je je vriendjes over dit verhaal vertellen? • Waar spelen de verschillende delen van het verhaal zich af? Moest je tijdens het lezen aan die plek denken? • Welke verhaalfiguur boeide jou het meest? • Deed één van de karakters je denken aan iemand die je kent? Of aan figuren in andere verhalen? • Was er iemand in het verhaal over wie niks werd gezegd, maar die toch heel belangrijk is voor het verhaal? • Werd ergens duidelijk wat de figuren in het verhaal dachten of voelden? • Had je het gevoel dat je het allemaal zelf meemaakte, dat jij één van de verhaalfiguren was? • We hebben naar elkaar geluisterd en van alles en nog wat over het verhaal gehoord. Heb je je verbaasd over wat iemand zei? • Als je nu, nu we zoveel over het verhaal gezegd hebben, nog eens nadenkt, wat vind je er dan het belangrijkste aan? Speel in op de reacties van de kinderen, vraag “Hoe weet je dat?” om hen terug naar de tekst en eigen ervaringen te voeren en zo te komen tot uitwisseling en dieper inzicht. N.B. Bied deze vragen zeker niet schriftelijk aan! Stap 3: Adoptiebureau spelen
Nu de kinderen kennis hebben opgedaan over adoptie, over het recht en over de mogelijke beleving, daag je hen
uit om zelf ‘adoptiebureau’ te spelen en zo hun inzichten toe te passen. Verdeel de klas in groepen van 3 à 5 personen. Elke groep speelt een adoptiebureau dat aanvragen van kandidaat adoptieouders ontvangt. Het bureau moet een gemotiveerd oordeel vellen of deze kandidaten kans maken om een kindje te mogen adopteren of niet. Leg het stramien voor het groepswerk klassikaal uit. Deel de brieven uit aan elk van de groepen (adoptiebureaus). Duid in elke groep een ‘coördinator’ en een secretaris aan. De coördinator leidt de werkzaamheden in het bureau en krijgt als hulpmiddel hiervoor een stramien. De secretaris noteert op een blad papier in twee kolommen de argumenten pro en contra (goede punten en slechte punten). Onderaan het blad komt de beslissing van het bureau: adoptie toegestaan of niet (JA of NEEN). Het adoptiebureau bespreekt één na één alle adoptieaanvragen (brieven) en neemt een besluit.
Stap 4: Algemene raad
Daarna organiseer je met alle groepen een ‘algemene raad’. Als leerkracht neem je de leiding. Je stelt de vier dossiers één voor één kort voor op het bord. Je vraagt na elk dossier het besluit van elk van de groepen, met hun argumentatie pro en contra. Je maakt een bondig overzicht ervan op bord. Als er onenigheid is, kan je de argumenten nader laten toelichten. Indien nodig organiseer je een stemming, waarbij bijvoorbeeld een ¾ meerderheid nodig is voor een positief advies.
Varianten
Je kan de dialoog ‘Sproetje’ creatief verwerken en als een toneeltje, in poppenkastvorm of als schimmenspel laten opvoeren.
Recht in de roos (deel 1) | 191
Bijlage: stramien adoptiebureau
Behandel de brieven één na één. Laat de leden van het adoptiebureau (de andere groepsleden) in stilte de brief lezen. Laat hen in de tekst moeilijke woorden aanduiden, of zinnen die ze niet begrijpen.
Vraag of er onduidelijkheden of vragen zijn. Lees de passage nog eens opnieuw. Probeer elkaar uitleg te geven. Als
iets dan nog onduidelijk is, vraag dan uitleg aan de leerkracht. De leden van het adoptiebureau lezen de brief nogmaals door en duiden met een markeerstift zoveel mogelijk positieve en negatieve punten aan voor deze kandidaat. Laat één medewerker zijn goede en slechte punten uitleggen. De anderen kunnen dit bevestigen of tegenspreken. Het is mogelijk dat de medewerkers een verschillende mening hebben. Dat mag. Probeer elkaar dan duidelijk uit te leggen wat de goed en de slechte punten van deze adoptieaanvraag zijn. Probeer bij elk punt een duidelijk besluit te trekken of dit goed of slecht is. De anderen mogen aanvullen. De secretaris noteert telkens de goede en slechte punten in de kolommen. Voordat over het dossier de beslissing genomen wordt leest de secretaris eerst nog eens alle goede en slechte punten voor. Wat beslist het adoptiebureau? Krijgt deze kandidaat-adoptieouder wel of niet een adoptiekindje? (Als er verschillende meningen zijn, kan je hierover discussiëren tot je een besluit hebt waar iedereen achter kan staan.) • Alle leden zeggen JA: beslissing = JA. • Een meerderheid zegt NEEN: beslissing = NEEN. • Een meerderheid zegt JA, maar niet iedereen is het daarmee eens. Je legt dit dossier later voor aan de algemene raad (met alle groepen) die dan beslist.
Recht in de roos (deel 1) | 192
Bijlage: Tekst ‘Sproetje’ Personages: Mama, papa en de zusjes Sofie en Lore. (Lore) “Nemen we ééntje mee naar huis, mama?” (mama)
“Nee, Lore. We komen gewoon even wandelen.”
(Lore)
“Waarom niet?”
(papa)
“Ik wil geen hond in huis. En als we een hond nemen, dan haal ik liever een pup.”
(Lore)
“Mevrouw zei dat er binnen puppies zitten!”
(mama)
“Nee, Lore. Geen pup uit het asiel.”
(Lore)
“Waarom niet?”
(mama)
“Wie weet waar die hondjes vandaan komen en welk baasje ze hebben gehad.”
(Lore)
“Daar kunnen die hondjes toch niet aan doen?”
(mama)
“Lore, we nemen géén hond mee uit het asiel.”
(mama)
“Wat scheelt er?”
(Sofie)
“Niks.”
(mama)
“Je kijkt al de hele middag kwaad. Sinds we van het asiel terug zijn, heb je nog geen woord gezegd.”
(Sofie)
“Ik heb geen zin in praten.”
(mama)
“Oké. Maar dan mag je wel wat aardiger kijken.”
(Sofie)
“Heb ik ook geen zin in!”
(mama)
“Wat scheelt er, Sofie?”
(Sofie)
“Niks.”
(papa)
“Wat een donderwolk!”
(Lore)
“Zo loopt ze al heel de namiddag rond.”
(Sofie)
“Moet ik altijd lachen? Mag een mens niet eens kwaad zijn.”
(papa)
“Waarom ben je kwaad?”
(Sofie)
“LAAT ME MET RUST. WIE WEET WAAR IK VANDAAN KOM?!!”
(papa)
“Hoe bedoel je? Waar je vandaan komt?”
(Sofie)
“Ja! Vraag maar aan mama!”
(papa)
“Ik weet niet wat je bedoelt, Sofie.”
(Sofie)
“Nee, Lore. Wie weet waar die hondjes vandaan komen? Wie weet uit welk nest ze komen? En welk baasje ze hebben gehad!”
(papa)
“Sofie, hou nu maar op. Mama heeft gelijk, we nemen geen hond uit het asiel.”
(Sofie)
“Ik wil helemaal geen hond!!”
(papa)
“Waar maak je je dan in godsnaam zo druk om?”
(Sofie)
“Jullie weten toch ook niet uit welk nest ik kom!! Waaróm hebben jullie me geadopteerd als ik toch maar een vreemd eendje ben?!”
(mama)
“Mag ik binnen?”
(Sofie)
“Ja.”
(mama)
“Wil je erover praten?” Recht in de roos (deel 1) | 193
(Sofie)
“Soms maakt het me zo kwaad.”
(mama)
“Dat je ons adoptiekind bent?”
(Sofie)
“Ja.”
(mama)
“Je bent ONZE dochter, Sofie.”
(Sofie)
“Dat weet ik. Maar toch. Ik wou dat ik uit jullie nest kwam.”
(mama)
“Maakt dat een verschil?”
(Sofie)
“Tuurlijk maakt dat een verschil. Lore weet dat ze goed kan tekenen en dat ze dat van papa heeft. Zij weet dat ze dat zwarte haar van jou heeft. Maar van wie heb ik die sproeten? Hield mijn mama ook van zingen? Houdt zij ook van muziek en dansen? Hield zij ook van mij??”
(mama)
“Wie kan er nu niet van je houden?”
(Sofie)
“Van wie heb ik die sproeten, mama? Niemand in de familie heeft sproeten. Ik ben de enige. Soms denk ik aan mijn echte familie. Ik zie ze allemaal voor me op een familiefeest. Ze hebben allemaal sproeten. En dan kom ik binnen. Ik heb ook sproeten. Maar toch moeten ze me niet. Ik lach en maak mijn wangen bol. Zo kunnen ze er niet naast kijken, naast mijn sproeten op die bolle wangen. Maar toch willen ze me niet. Belachelijk, hé?”
(mama)
“Ik weet niet waarom je echte mama je heeft weggegeven, Sofie. Omdat het een gesloten adoptie is, mogen we de verslagen pas inzien als jij meerderjarig bent. Ik kan alleen maar geloven dat je echte mama het uit liefde deed.”
(Sofie)
“Weet je nog deze zomer dat er een vogeltje onder de boom in de tuin lag?”
(mama)
“Ja.”
(Sofie)
“Soms voel ik me als dat vogeltje. Nog geen vleugeltjes, het nest vlakbij … Ik kon het nest zien als ik omhoog keek. Er kwam getjilp uit en ik zag twee volwassen mussen heen en weer vliegen voor die andere kleintjes zonder veertjes. Ze deden dat met veel liefde, die twee mussen. Maar er was geen liefde meer voor dat vogeltje enkele meters lager. Waarom niet?”
(mama)
“Misschien was dat vogeltje ziek of te zwak? Soms doen mussen dat om de andere in het nest te beschermen.”
(Sofie)
“Was ik dan ziek of zwak? Mocht ik daarom niet blijven?”
(mama)
“Nee. Ik wil zeggen, soms zijn er redenen die we niet kunnen zien. Maar wel goede redenen. Redenen die uit liefde ontstaan.”
(Sofie)
“Alsof ik de moeite niet waard was. Ongewenst.”
(mama)
“Tracht het te begrijpen, Sofie.”
(Sofie)
“Had ze geen geld om voor me te zorgen? Was ze te jong? Was ik een buitenechtelijk kind? Was ze depressief en kon ze niet voor me zorgen? Ik weet het niet. Hoe moet ik het begrijpen als ik het niet weet?”
(mama)
“Volgens mij stond het in de sterren geschreven. Het was voorbestemd dat jij bij ons kwam. Ik kan het niet anders zeggen. Het voelde, voelt zo aan. Papa en ik waren onmiddellijk verliefd op jouw snoetje. Je was meteen ons “Sproetje”. Jij hoort bij ons.”
(Sofie)
“Jullie hebben me wel vleugeltjes gegeven. Ik ga ze gebruiken, mama! Dat beloof ik je. Ik ga heel hoog en ver vliegen!”
(mama)
“Die vleugeltjes hebben papa en ik je niet gegeven, Sofie. Die had je al. Net zoals je sproeten. Je fladderde er mijn en papa”s hart mee binnen.”
(Lore)
“Mama?”
(mama)
“Ja, Lore schat?”
(Lore)
“Mogen we dan misschien een kanarie?” Recht in de roos (deel 1) | 194
Bijlage: Brief 1
Zaltegem, 8 maart 2007
Beste heer/mevrouw Mijn vrouw en ik, willen ons kandidaat stellen als adoptieouder. Al meer dan dertig jaar werk ik als landbouwer op mijn eigen boerderij. Ook mijn vrouw werkt op ons bedrijf ‘De Zeug’. Mijn vader woont bij ons in. Hij is 92 jaar oud. Van hem heb ik de boerderij geërfd. Hij werkt niet meer op het veld, maar geniet er nog wel van om op het erf rond te lopen. De varkens waren z’n leven, net zoals ze voor mij ook heel veel betekenen. Het leven als zelfstandige is niet gemakkelijk. Ik ben dan ook trots om te kunnen zeggen dat het bedrijf al drie generaties lang bestaat. Het is hard werken, maar ik zou niks anders willen doen. Het werken met de beesten en met je handen, maakt je sterk. Je leert er ook veel van. Al dat werk en die kennis wil ik niet verloren laten gaan. Maar jammer genoeg zijn ik en mijn vrouw kinderloos gebleven. Mijn vrouw heeft vroeger drie miskramen gehad, en we hebben daarna de hoop op een eigen kind opgegeven. De laatste jaren zijn wij ook een ‘zorgboerderij’. Dat houdt in dat jongeren die het thuis moeilijk hebben, eventjes bij ons kunnen verblijven. Ze wonen bij ons in en helpen op de boerderij. Zo kunnen die jongens en meisjes hier even hun gedachten op een rijtje zetten. Ook jongens met een handicap komen hier af en toe een handje helpen. Ik heb mijn vrouw zien opleven met dat jong volk in huis. Ze doet niets liever dan lekker koken voor hen en ze kan heel goed met hen praten. Ikzelf ben niet zo’n prater, maar ben blij wanneer ik hen iets nuttigs kan leren. Sommigen hebben nog nooit eerder met hun handen in de aarde gezeten. Het zijn niet altijd gemakkelijke jongeren, maar we kunnen beiden tegen een stootje. Door deze ervaring voelen mijn vrouw en ik het gemis van een eigen kind de laatste jaren nog sterker aan. We hebben lang nagedacht en er veel over gepraat, en zijn samen tot de conclusie gekomen dat we een kindje willen adopteren. We zijn overtuigd dat de boerderij een goede plek is voor een gezin. Zowel ik als mijn vrouw zijn 44 jaar oud en we voelen ons nog heel gezond. Het kindje dat we willen adopteren, mag gerust al wat ouder zijn. Een jongen lijkt ons het beste. Hij zou dan ook de boerderij kunnen overnemen, na ons. Wij willen ons graag even komen voorstellen op uw bureau, zodat u zelf kan zien dat wij twee brave mensen zijn. Hoogachtend
Mathilde en Piet
Recht in de roos (deel 1) | 195
Bijlage: Brief 2
Peter en Nathalie Janssens Meerputtenlaan 16 8790 Malputte 064/ 34 56 89 0475/ 87 78 09 Malputte, 19 februari 2008
Betreft: kandidaatstelling als adoptieouders
Geachte Wij zijn al vijftien jaar gelukkig getrouwd en gezegend met twee kindjes. Onze Mike en Sanne zijn ondertussen tien en twaalf jaar oud. Ons gezin heeft beslist dat wij ons geluk willen delen met een derde gezinslid. Er is in ons huisje voldoende ruimte en liefde voor een nieuw jongetje of meisje. Mijn man is bankbediende en ikzelf werk momenteel deeltijds als hoofdopvoedster. We weten dat een adoptie heel duur kan zijn, daarom sparen we al enkele jaren. Omdat mijn man onlangs gepromoveerd is, zal ik binnenkort ook voltijds huismoeder kunnen worden. Het lijkt ons nu het ideale moment om onze adoptiewens concreet te maken. Als dertigers met twee aangename tieners in huis, lijkt de tijd ons rijp. Daarom richten wij deze brief aan u. Mijn man en ik volgden al een informatiesessie en willen ons graag inschrijven als adoptieouders. Hopend op een uitnodiging tot gesprek en met vriendelijke groeten
De familie Janssens
Recht in de roos (deel 1) | 196
Bijlage: Brief 3
Vultewem, 15 april 2008
Beste Ik ben Mieke Verburcht, een vrouw van negenendertig jaar. Als sinds mijn achttiende weet ik dat ik kinderen wil. Het lot heeft er echter anders over beslist. Na mijn studies als verpleegster ben ik meteen alleen gaan wonen. Ik vond een mooie full-time job in het Sint-Godelieve ziekenhuis. Een mooie carrière en een druk en bewogen leven. Aangezien er weinig tijd overbleef voor sociale contacten of uitgaan, ben ik lang alleen gebleven. Pas tien jaar later kwam ik een leuke man tegen. Zijn naam is Harold en hij is slager van beroep. We wonen ondertussen al vier jaar samen. Ook Harold wil graag kinderen. In de tijd dat we samen zijn, is onze kinderwens alleen maar gegroeid. We hebben werkelijk al van alles geprobeerd! Van vitaminen tot in vitro. Maar tevergeefs. Na al die tijd en meerdere pogingen, ben ik nog altijd niet zwanger. Eénmaal dachten we dat het ons gelukt was. Maar ik bleek schijnzwanger te zijn. Je kunt je niet voorstellen hoe ontgoocheld en verdrietig we ons voelden. We waren eventjes zo gelukkig. De kinderkamer stond al helemaal klaar en toen bleek het te mooi om waar te zijn. Het voelde echt alsof we een kindje verloren. Mijn hart bloedde en ik kon me niet meer concentreren op mijn werk. Ik verloor mijn job in het ziekenhuis. Veel mensen zeggen dat we het moeten aanvaarden en ons erbij neerleggen dat we geen kinderen hebben. Ze zeggen dat we moeten blij zijn met wat we hebben en van elkaar moeten genieten. Maar dat kunnen we niet. Ik weet dat ik gemaakt ben om moeder te zijn! En Harold zou zo’n fijne papa zijn. Je zou hem met de kinderen van onze vrienden moeten bezig zien! Hij is een geboren papa. Nee, wij geloven niet dat het de bedoeling is dat wij kinderloos blijven. Onze hoop op een eigen kindje is zo goed als verdwenen. Adoptie is onze laatste kans op een gezinnetje. We willen graag een binnenlands kindje adopteren. Een buitenlandse adoptie zien we niet zitten. Een Chinees of zwart kindje zou nooit helemaal van ons lijken. Het zou minder echt aanvoelen. Vandaar dat we kiezen voor een kindje uit België (of Nederland eventueel). We verdienen beiden goed en zouden een kindje een zeer mooie thuis kunnen bieden: een grote tuin met zwembad, een grote eigen kamer, een speelgoedkamer, een veilige buurt,… en een toffe mama en papa uiteraard! Ik werk niet langer als verpleegster, maar heb zelf een zaak uit de grond gestampt! Ik heb een eigen trimsalon. Het heet “Beauty” en ik trim, masseer, was, verzorg er allerlei hondjes. Ik doe dat zeer graag. Maar het zou nog leuker zijn als ik mijn eigen meisje mijn liefde voor honden zou kunnen aanleren! Daarom verstuur ik deze brief. Wij hopen dat u kan helpen om die leegte te vullen. We zouden u eeuwig dankbaar zijn! Groetjes!
Mieke Verburcht en Harold Berens
Recht in de roos (deel 1) | 197
Bijlage: Brief 4
Veurnik, 2008-05-08
Onderwerp: inschrijving als adoptieouder
Geachte heer/mevrouw Ik heb heel veel rond me om gelukkig te zijn. Velen benijden mijn carrière als model en de materiële bezittingen die ik in mijn loopbaan heb kunnen kopen. Ondertussen ben ik negenendertig geworden. Ik heb heel veel van de wereld gezien, heel veel mensen ontmoet en heel veel bijgeleerd. Al die tijd tikte mijn biologische klok verder. Misschien ben ik nog vruchtbaar genoeg om zelf een kindje te krijgen. Ik heb alle mogelijkheden in mijn hoofd overlopen: BOM-moeder, de spermabank, een goede vriend aanspreken, ... Maar uiteindelijk valt mijn keuze toch heel bewust op adoptie. Elk kind heeft recht op liefde, zorg en aandacht. Jammer genoeg krijgt niet ieder kind dat. In de landen die ik bezocht als model, heb ik heel wat armoede en ellende gezien. Vaak waren kinderen het grootste slachtoffer van die armoede. Als vrouw wil ik daarom, nu meer dan ooit, mijn moederinstinct laten spreken. Mijn carrière als model zit erop, en ik werk nu als coach in het modellenbureau. Er is nu veel meer regelmaat. Eén ding is er in al die jaren echter nooit verdwenen, namelijk de eenzaamheid. Ik voel dat ik heel veel liefde heb te geven, maar bezit niemand om het te delen. Een adoptiekindje en ik, we zouden elkaar ongetwijfeld gelukkig kunnen maken! Ik weet dat ik als alleenstaande vrouw minder kans maak om een kindje te krijgen toegewezen. Maar ik wens ook niet af te wachten tot de geschikte man komt aankloppen. Misschien staan we dan weer jaren verder, en is de kans op een kindje helemaal voorbij. Dat wil ik niet riskeren. Daarom wil ik me graag vandaag nog op de lijst van adoptieouders toevoegen. Hopelijk geeft u me een kans en kan een maatschappelijk onderzoek aantonen dat ik in mijn eentje voldoende te bieden heb. Getekend
Laethitia Teulemans
Recht in de roos (deel 1) | 198
14
Kinderrrechtenhoudingen: werkvormen
14.1
Suggesties om in de klas aan kinderrechtenhoudingen te werken
Aan de rechten van kinderen liggen een aantal waarden ten grondslag die in het dagelijks leven via diverse houdingen tot uiting komen. Grondhouding: respect voor de menselijke waardigheid van eenieder, zichzelf inbegrepen.
Respect voor eenieder: het leven, de fysische en psychische integriteit, de vrijheid, de eigendom, de privacy van
zichzelf en de ander ... Respect voor verschillen: in etnisch, religieus, cultureel opzicht, in opinie, geaardheid ... Opnemen van de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving. Gelijke behandeling van iedereen, van man en vrouw ... Vrijwaring van de rechten van de volgende generaties: voorzichtigheid in de omgang met de natuur en met de natuurlijke hulpbronnen. Verbondenheid/solidariteit: zodat eenieder met een minimale levensstandaard en zonder vrees en verdrukking kan leven.
Werken aan houdingen is een langdurig proces dat nooit af is. In een klasgroep is de belangrijkste factor in dit proces de leerkracht. Door het eigen voorbeeldgedrag kan die de gewenste houdingen voorleven (of net niet). Als leerkracht ben je best bewust van de impact van je eigen omgang met leerlingen en andere mensen. Kinderen nemen dit onbewust op en gaan dit nabootsen.
Je kan met kinderen ook bewust aan die houdingen werken. Daarvoor hebben we in dit vierde hoofdstuk een aantal concrete activiteiten en werkvormen uitgewerkt.
Enkele algemene suggesties willen we ook nog graag meegeven.
Je kan inspelen op concrete houdingen van kinderen. Dit doe je door het gedrag dat je observeert in vraag te stellen. Is dit gewenst of niet? Strookt dit met de kinderrechten of niet? Vinden de verschillende partijen dit leuk of niet? Om andere standpunten te leren zien, kan je concrete voorvallen laten naspelen in een rollenspel en vervolgens laten zoeken naar andere mogelijkheden om te reageren. Je werkt met een klasdagboek om regelmatig samen te reflecteren over voorvallen en gebeurtenissen in de klas, over welke houdingen tot uiting kwamen en hoe de kinderen zich daarbij gevoeld hebben. Je voorziet regelmatig opdrachten of activiteiten waarbij samenwerking noodzakelijk is.
Recht in de roos (deel 1) | 199
14.2
Roodkapje: arme oude wolf?36 (conflictoplossing)
Doel Leren inzien dat elkaars rechten eerbiedigen voordeel oplevert voor iedereen, in tegenstelling tot een conflict waarin alleen de overwinnaar wint.
Aandachtspunten Soms bevinden mensen zich in situaties waarin rechten met elkaar in botsing komen. Deze conflicten kunnen vreedzaam worden opgelost.
Benodigdheden Eén of twee korte volksverhalen of kindervertellingen waarin zich een conflict voordoet tussen de personages. (Je zal merken dat veel oude verhalen op dergelijke conflicten gebaseerd zijn, dikwijls met één of meer ‘goede(n)’ en één of meer ‘slechte(n)’. Verhalen kan je makkelijk vinden in sprookjesboeken, of via het internet. Voorbeelden: Roodkapje, De wolf en de zeven geitjes, Assepoester, Sneeuwwitje, enz.
Tijd 1 uur
Werkwijze
Lees een verhaal (zie benodigdheden) voor aan de klas. Traditioneel hebben verhalen slechte personages die sterven of gestraft worden en goede personages die lang en gelukkig leven. Help de kinderen om het conflict in het verhaal te identificeren door volgende vragen te stellen: • Wie was gelukkig aan het einde van het verhaal? En waarom? • Wie was er ongelukkig aan het einde van het verhaal? En waarom? • Werden iemands rechten genegeerd in het verhaal? Wiens rechten? Wie negeerde ze? Vraag de leerlingen om nog eens na te denken over het verhaal, deze keer vanuit het standpunt van het monster of de wolf of een ander ‘slecht personage’. Vraag hen om het verhaal opnieuw te vertellen vanuit het standpunt van dit personage. Overloop elk incident van het verhaal op deze manier. Een draak zou bijvoorbeeld zeggen: “Ik ben een draak en het is mijn taak om mensen op te eten, maar dan kwam er een vreselijke prins en die kapte mijn hoofd eraf!” Vraag de klas nu om het verhaal te herschrijven zodat iedereen krijgt wat hij wil en het conflict wordt vermeden. De vragen hieronder kunnen helpen. Als er tijd is kunnen de kinderen hun versie van het verhaal schrijven en illustreren. • Is het mogelijk om dit conflict vreedzaam op te lossen? Hoe? • Kan iedereen in het verhaal krijgen wat hij wil? Hoe? • Waarom is dat beter dan een situatie waarin één persoon wint en een ander verliest?
Uitbreiding
Je laat de klas kennismaken met de volgende vier manieren waarop een conflict kan beëindigd worden. Vraag de kinderen je te helpen voorbeelden te bedenken vanuit hun eigen ervaring die elk een van de volgende situaties illustreren: 36
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw
Recht in de roos (deel 1) | 200
• • • •
Een ‘win-win’ situatie: iedereen is tevreden en krijgt wat hij wil. Een ‘win-verlies’ situatie: één persoon krijgt niet wat hij wil en is ongelukkig. Een ‘verlies-win’ situatie: de andere persoon krijgt niet wat hij wil en is ongelukkig. Een ‘verlies-verlies’ situatie: iedereen verliest tijd met ruziën, niemand krijgt wat hij wil, en iedereen is ongelukkig. Eens de klas vertrouwd is met deze ‘win-win’ manier om conflicten te benaderen, gebruik je ze wanneer zich echte conflicten voordoen in de klas. Vraag de kinderen die erbij betrokken zijn, om een ‘win-win’ oplossing uit te werken. Dit hoeft niet noodzakelijk een compromis te zijn. Vaak kunnen beide personen betrokken in het conflict voordeel halen uit een win-win situatie. Natuurlijk kunnen niet alle conflicten zo gemakkelijk worden opgelost, maar op deze manier proberen te redeneren kan nuttig zijn. Verder kan het nuttig zijn om de kinderen van de klas die niet betrokken zijn in het conflict, mee te laten zoeken naar een oplossing. Zij kunnen vaak originele oplossingen vinden omdat ze zelf niet emotioneel betrokken zijn. Voor iedereen levert het een voordeel op om creatief te denken en verschillende standpunten te leren zien. Als bepaalde conflicten regelmatig weerkeren, kan je de kinderen afspraken laten formuleren waar iedereen achter staat en deze afspraken opschrijven. Op regelmatige tijdstippen kan je evalueren of de gemaakte afspraken goed opgevolgd worden. Indien niet, kan je de kinderen sancties laten bedenken voor wie zich niet aan de afspraken houdt.
Recht in de roos (deel 1) | 201
14.3
Cadeautjes voor Andrea en Tony37 (conflictoplossing)
Doel Zoeken naar manieren om conflicten over rechten op te lossen.
Aandachtspunten Soms bevinden mensen zich in situaties waarin rechten met elkaar in botsing komen. Deze conflicten kunnen vreedzaam worden opgelost.
Benodigdheden
Het verhaal van Andrea en Tony (zie verder). Overzicht van de kinderrechten (zie Deel 3 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’).
Tijd 40 minuten
Werkwijze
Vertel de leerlingen het verhaal hieronder. Vraag hen het verhaal uit te beelden. Ze kunnen vier rollen spelen:
Andrea, Tony, de moeder en de vader. Leg het rollenspel stil op het ogenblik van het conflict. Vraag de klas suggesties over wat vervolgens kan gebeuren. De spelers kiezen dan één van de suggesties en gebruiken het om hun rollenspel te beëindigen. Stel de volgende vragen om de klas te doen nadenken over vreedzame oplossingen voor het conflict. De spelers kunnen dan een vreedzaam einde uitbeelden. • Hoe is dit conflict ontstaan? • Waarom is het gebeurd? • Hoe voelden de personages zich? • Kende het conflict een goede afloop? • Hoe kon dit conflict vermeden worden? • Welke andere mogelijkheden had men kunnen gebruiken als einde? • Wiens rechten negeerden Tony en Andrea? • Welke rechten negeerden ze? Zie het overzicht van de kinderrechten. Mogelijk zien de leerlingen volgende rechten geschonden: recht op spel, recht op eigen mening, recht op eigen cultuur, recht op gelijke behandeling. Het kan nuttig zijn om het rollenspel opnieuw te laten spelen maar dan de rollen om te keren zodat de leerlingen het conflict zien vanuit het standpunt van de ander.
Varianten
Deze activiteit kan ook gebruikt worden om conflictsituaties op school aan te pakken. Vraag de kinderen die verwikkeld zijn in een ruzie om vreedzame manieren te bedenken waarop hun conflicten zouden kunnen worden opgelost.
37
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 202
Als deze kinderen zelf geen oplossingen kunnen vinden, kan je andere kinderen betrekken om suggesties te geven voor een vreedzame oplossing. Je kan het conflict in een rollenspel laten naspelen en dan de betrokkenen van rol laten wisselen. Zo leren ze zich in te leven in de situatie van de ander en van perspectief wisselen. Zo kunnen ze beter tot inzichten komen voor een vreedzame oplossing.
Het verhaal van Andrea en Tony Andrea en Tony waren heel gelukkig omdat hun ouders hen elk een heel mooi cadeautje hadden gekocht. Tony kreeg een tamboerijn en hij was zo gelukkig dat hij er onmiddellijk begon op te spelen. Andrea was ook heel gelukkig want zij kreeg een fluitje. Zij begon er ook op te spelen. Eerst waren ze allebei heel gelukkig omdat ze cadeautjes hadden gekregen en omdat ze beiden tegelijkertijd konden spelen. Maar het duurde niet lang of ze konden zich niet meer concentreren door het geluid van de ander. Andrea hield op met spelen en vroeg Tony: “Tony, wil je eens stoppen, dan kan ik even alleen spelen.” Tony antwoordde: “Mij stoort het niet als jij speelt. Ik vind dit zo leuk! Ik wil niet stoppen!” Andrea was zo kwaad dat zij heel luid begon te spelen. En dan probeerde Tony nog luider te spelen. Ze begonnen met elkaar te wedijveren en omdat ze zo’n lawaai maakten kwamen hun ouders de kamer binnen.
Recht in de roos (deel 1) | 203
14.4
Conflictwebben38 (vrede/conflictoplossing)
Doel Vanuit eigen ervaringen leren conflicten tussen rechten te analyseren.
Aandachtspunten Soms bevinden mensen zich in situaties waarin rechten met elkaar in botsing komen. Deze conflicten kunnen vreedzaam worden opgelost.
Benodigdheden
Een bord of een groot stuk papier. Overzicht van de kinderrechten (Deel 3, 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’)
Tijd 45 minuten
Werkwijze
Schrijf op papier of bord het woord ‘conflict’ midden in een cirkel. Vraag de kinderen wat het woord volgens hen betekent. Vraag welke herinneringen of gedachten het woord oproept. Telkens iets wordt voorgesteld, teken je een volle lijn vanaf de hoofdcirkel en voeg je het woord of de zin die voorgesteld werd toe. Wanneer de kinderen ideeën opperen die reeds werden voorgesteld, breng ze dan in verband met reeds voorgestelde ideeën en niet met de hoofdcirkel. Ga door zolang de kinderen geïnteresseerd blijven. Op het einde stel je de volgende vragen die moeten resulteren in enkele algemene ideeën inzake ‘conflict’: • Hoe kunnen we ‘conflict’ definiëren? Wat is een conflict? • Wat hebben de conflicten die we gevonden hebben met elkaar gemeen? • Wat veroorzaakt conflicten? • Wat verergert ze? • Wat voorkomt conflicten of lost ze op? • Bekijk de voorbeelden nog eens één voor één. Wiens rechten werden genegeerd door wie? Over welke rechten ging het hier? (zie overzicht van de kinderrechten)
Uitbreiding
Stel voor om een dagboek bij te houden over de conflicten die de leerlingen gedurende een week waarnemen. Op het einde van elke dag wordt het dagboek aangevuld. Je laat de conflicten beoordelen met volgende uitspraken: • werd positief opgelost • hieraan is veel tijd verspild • keert vaak terug • eenvoudig/ingewikkeld • gewelddadig/vreedzaam • is nog niet opgelost … 38
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 204
Vertel de leerlingen dat zich terugtrekken uit een conflict en het analyseren de eerste stap is om tot een oplossing te komen waarin de rechten van iedereen worden geëerbiedigd. Vraag de klas naar een meer gedetailleerde analyse van specifieke aspecten van de conflicten die ze hebben genoteerd. Was een betere oplossing mogelijk? Of een slechtere? Bespreek na de dagboekweek met de leerlingen wat ze hieruit over conflicten en het beter oplossen van conflicten geleerd hebben. Probeer vanuit hun ervaringen met deze activiteit, de leerlingen afspraken te laten maken over hoe ze in de toekomst conflicten willen/kunnen aanpakken zodat ieders rechten gerespecteerd worden.
Recht in de roos (deel 1) | 205
14.5
Camouflage39 (respect/rechtvaardigheid)
Doel Oneerlijkheid leren herkennen en in vraag stellen.
Aandachtspunten Rechten zijn gebaseerd op eerlijkheid, als vorm van respect voor de andere(n).
Benodigdheden
Overzicht van de kinderrechten (Deel 3, 3 ‘Kinderrechtenkaartjes’) Eén bol wol met een opvallende kleur zoals rood of geel en andere bollen wol die een kleur zouden moeten hebben die zich vermengt met de omgeving binnen of buiten.
Tijd ongeveer 1 uur
Werkwijze
Snij 20 tot 30 stukjes wol van elke kleur. Verstop ze in een veld of een park in de nabijheid of, als het spel binnen plaatsvindt, in de klas of de school. Eventueel vraag je de hulp van een buitenstaander om dit vooraf te doen. Splits de kinderen op in groepjes van drie. Elk groepje moet zoeken naar een stuk wol van een bepaalde kleur. Geef hen een tijdslimiet (bv. 10 minuten) en spreek een signaal af zodat de kinderen weten wanneer de tijd om is. Het groepje dat moet zoeken naar de fel gekleurde stukjes wol zal waarschijnlijk winnen omdat die gemakkelijker te vinden zijn. Stel volgende vragen: • Was dit spel eerlijk? Waarom niet? • Is eerlijkheid belangrijk? Waarom? • Kan jij je een ogenblik in jouw leven herinneren wanneer iets oneerlijk was en wanneer iets eerlijk was? • Wat maakt iets oneerlijk? • Hoe voelde het aan wanneer de dingen oneerlijk waren? • Kunnen dingen altijd eerlijk worden gemaakt? • Hoe kunnen we proberen de dingen eerlijk te maken in onze klas, school, ons land en onze wereld?
39
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 206
14.6
Doorbreek de kring40 (gelijkwaardigheid)
Doel
Ondervinden hoe het is om deel uit te maken van een meerderheid of een minderheid. De strategieën analyseren die we gebruiken om deel uit te maken van de meerderheid. Ons bewust zijn van wanneer we deel willen uitmaken van de meerderheid, of of in de minderheid willen zijn.
Groepsgrootte 6-8 per kring.
Benodigdheden
Pen en papier voor de waarnemers. Horloge of chronometer.
Tijd 40 minuten
Werkwijze
Ofwel speel je het spel met de hele groep, als die niet te groot is. Ofwel verdeel je de groep in deelgroepen van 6 à
8 mensen, als de leerlingen voldoende maturiteit hebben. Vraag elke groep een ‘waarnemer’ en een ‘buitenstaander’ aan te duiden. De andere groepsleden moeten met het gezicht naar buiten gericht, schouder aan schouder een zo hecht mogelijke kring vormen zodat ze geen ruimte tussen laten. Je kan ze ook laten inhaken met de armen, wat de hevigheid van het spel verhoogt. Leg uit dat de ‘buitenstaander’ in de kring moet proberen te komen terwijl degenen die de kring vormen hem of haar er moeten proberen uit te houden. Vraag de ‘waarnemer’ om de strategieën te noteren die zowel door de ‘buitenstaander’ worden gebruikt als door degenen die de kring vormen. Na twee of drie minuten, en ongeacht of ze nu de kring konden forceren of niet, doet de ‘buitenstaander’ mee met de kring en krijgt een ander lid de beurt. De activiteit is gedaan als iedereen die er zin in had, de beurt heeft gehad. Breng de leerlingen samen om te bespreken over wat er gebeurde en hoe ze zich erbij voelden. Gebruik de volgende vragen voor de nabespreking: (voor de spelers) • Hoe voelde je je toen je deel uitmaakte van de kring? • Hoe voelde je je als ‘buitenstaander’? • Voelen degenen die de kring konden doorbreken zich anders dan degenen die dit niet konden? (voor de waarnemers) • Welke strategieën gebruikten de ‘outsiders’? • Welke strategieën gebruikten de mensen in de kring om te vermijden dat de anderen binnen zouden geraken? (voor iedereen) • Wanneer voel je je een ‘buitenstaander’ of een minderheid in het echte leven? • Wanneer vind je het aangenaam om deel uit te maken van de groep of de meerderheid in het echte leven?
40
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 207
• Welke zijn de sterkste groepen in onze samenleving? En welke zijn de zwakste? • Mensen uit de sterkste groepen hebben geld, macht, werk, een eigen huis, veel luxe enz. Wat kunnen mensen uit de zwakste groepen doen om ook deze middelen te verwerven? Hoe tracht de sterke groep haar toestand te behouden?
Tips voor de begeleider
Het kan de waarnemers helpen als je hen concrete instructies geeft, dat ze bijvoorbeeld dingen moeten noteren zoals: • Wat de mensen in de kring tegen elkaar zeggen of tegen de outsider. • Wat de leden van de kring doen om de outsider geen kans te geven binnen te dringen. • Wat de outsider zegt. • Wat de outsider doet. Deze activiteit vraagt heel wat energie van de spelers. In principe zal dit niet leiden tot agressie behalve als de relaties binnen de groep zwak zijn.
Varianten Als er voldoende kinderen zijn om meerdere kringen te vormen om te beginnen, vraag je de groepen ook een naam te kiezen. Dit bevordert het groepsgevoel. Dan kan je het spel telkens spelen met een buitenstaander van een andere groep. Op het einde van elke ronde moet de buitenstaander telkens terugkeren naar zijn of haar eigen groep, of ze nu wel of niet de kring hebben gebroken. Dit kan ook het gevoel van eenzaamheid van de ‘buitenstaander’ benadrukken.
Recht in de roos (deel 1) | 208
14.7
Wat zie je?41 (stereotypen/vooroordelen)
Doel
Uitzoeken hoe beelden in de pers gebruikt worden. Vaardigheden ontwikkelen om kritisch te analyseren. Aandachtspunten
Het bestendigen van de stereotypen en vooroordelen via de media. Het gebruiken en misbruiken van beelden om informatie te verspreiden en om emotionele reacties te bekomen. Tijd 45 minuten
Benodigdheden
Verzamel 5 à 6 foto’s uit tijdschriften en kranten en plak ze elk op een apart blad papier. Stroken papier, stiften, lijm. Spelden of plakband om de foto’s op de muur vast te maken. Werkwijze
Speld of plak de foto’s vast op de muur. Geef de kinderen stroken papier en vraag hen om de foto ‘s goed te bekijken en dan twee nieuwe koppen, een
positieve en een negatieve, elk op een strook papier te schrijven, met stift in grote letters. Als iedereen klaar is, plak je de koppen onder de foto’s. Vergelijk de koppen. Spreek over wat er gebeurde tijdens de activiteit en wat de kinderen eruit geleerd hebben. Stel volgende vragen: • Hoeveel verschillende interpretaties waren er van elke foto? • Zagen verschillende kinderen verschillende dingen in dezelfde foto? • Toon nu de echte koppen en het echte verhaal bij de foto zoals die in de krant verschenen. Laat de kinderen een vergelijking maken met hun eigen interpretaties. • In hoeverre tonen foto’s de waarheid van wat er gebeurde in een bepaalde situatie? • Als je kranten of tijdschriften leest, kijk je dan eerst naar de koppen of naar de foto’s? • Hoe gebruiken redacteuren foto’s om informatie over te brengen, emoties op te roepen, sympathie op te wekken ... Geef de kinderen een paar dagen de tijd om actuele foto’s te zoeken in kranten/tijdschriften als voorbeelden van deze laatste vraag. Telkens als er interessante voorbeelden aangebracht worden, kan je die even kritisch laten bekijken en bespreken en aanbrengen op de nieuws- of actualiteitenmuur.
Tips voor de begeleider Probeer foto’s te vinden die op verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden. Bijvoorbeeld een foto van een woonwagenkamp met tien standplaatsen. De ene ziet misschien alleen de rommel die op twee plekken is achtergelaten terwijl de andere de acht propere ziet.
41
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 209
14.8
Verscheidenheid ontdekken42 (diversiteit)
Doel
De kinderen onderzoeken welke invloed andere culturen hebben op de eigen samenleving en welke bijdrage zij zelf leveren. De invloeden positief evalueren.
Aandachtspunten
We leven in een onderling afhankelijke wereld. Alle landen zijn afhankelijk van elkaar. In elke samenleving vinden we sporen van andere culturen. De relatie tussen verschillende culturen en de erkenning van het feit dat een onderlinge uitwisseling een verrijking is voor beiden.
Benodigdheden
Voor deel A heb je papier nodig, balpen, flapbord en stiften. Voor deel B zullen de benodigdheden afhangen van de mogelijkheden. Ideaal zou zijn dat je gebruik kan maken van een weergave apparaat, een camera of een apparaat voor geluidsopname. Maar als dit niet mogelijk is, kunnen de kinderen gewoon op papier een lijst maken van de ‘voetafdrukken’ die ze tegenkwamen. Voor deel D, indien de kinderen iets konden opnemen of filmen, kan u hen best de gelegenheid geven om deze opnamen ook te laten afspelen of te laten horen. Er moeten voldoende begeleiders beschikbaar zijn om samen met de kinderen op ontdekkingstocht te gaan.
Tijd Deel A:
planning: 30 minuten
Deel B:
ontdekking: 2 tot 2u30 minuten
Deel C:
rapportering: 1 uur
Deel D:
tentoonstelling (optioneel) Indien je een mogelijkheid ziet om foto’s, films, opnames e.d. te verzamelen, hebt u meer tijd nodig om de tentoonstelling voor te bereiden.
Werkwijze Deel A: planning Maak deelgroepjes van maximum 6 kinderen per groepje. Vertel elke groep dat zij de omgeving moeten gaan verkennen (het dorp, de stad, de gemeente) op zoek naar ‘voetafdrukken’ van andere landen en culturen. Zij moeten een lijst aanleggen van hun ontdekkingen en ze staven met foto’s, geluidsopnamen, video-opnamen, enz. (of gewoon een lijst maken). Ga eerst even samen brainstormen over de plaatsen waar zij kunnen gaan zoeken naar ‘voetafdrukken’: De eetcultuur. Eetwaren en specerijen van andere culturen die nu gebruikt worden in de eigen keuken, een buitenlands restaurant, dranken, enz. Kledingstukken en mode. Kleding die afkomstig is van een ander land of een andere cultuur, kleding en schoeisel gemaakt in het buitenland en ingevoerd in eigen land, enz.
42
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa
Recht in de roos (deel 1) | 210
Muziek. Luister naar de muziekprogramma’s op de radiozenders. Luister naar de muziek uit andere landen op openbare plaatsen zoals koffiehuizen en cafés. Massamedia. Vergelijk de verschillende (televisie)omroepen en zie hoe zij buitenlandse programma’s in hun planning hebben opgenomen. Taal. Woorden uit andere landen die wij in ons dagelijkse leven gebruiken. Deel B: ontdekking De groepjes spreken onderling af welk gedeelte van het dorp of van de omgeving door elk groepje wordt onderzocht. Elk groepje gaat met een begeleider op stap. Spreek duidelijk af om binnen 2 uren terug te zijn. Onderweg schrijven de deelnemers op wat ze allemaal ontdekken. Deel C: rapportering
Vraag elke groep om hun resultaten te presenteren en om een korte samenvatting te maken van wat ze gevonden hebben.
Help de deelnemers om een kleine tentoonstelling te maken van hun ontdekkingen zodat ze een meer globaal overzicht krijgen van het groepswerk gedaan in deel B. De presentatie kunnen best eindigen met een discussie. Je kan de gesprekken een beetje vergemakkelijken aan de hand van volgende vragen: • Was je ergens door verrast? • Wat betekent het voor jou dat je zo veel ‘voetafdrukken’ van een andere cultuur vindt in jouw directe omgeving. • Wat betekent het voor jou dat er een groeiende belangstelling is voor andere culturen en landen, zelfs als dit slechts een gedeeltelijke of oppervlakkige belangstelling is? • Wat brengt deze belangstelling ons? • Waar stopt het? • Is het belangrijk om deze belangstelling te stimuleren? • Hoe kunnen we dat doen? • Kan je patronen of trends terugvinden in deze ‘voetafdrukken’? • Zijn sommige landen of culturen meer ‘aanwezig’ in jouw omgeving dan andere? Waarom?
Tips voor de begeleider Het is belangrijk dat je de groep motiveert zodat ze plezier hebben in de activiteit. Je zou de kinderen bijvoorbeeld kunnen stimuleren door de activiteit te vergelijken met een detectiveverhaal, een ontdekkingsreis of een avontuur. Je kan ook best benadrukken dat het onderzoek een gezamenlijke inspanning moet zijn. Probeer in de discussie de volgende zaken te benadrukken: We leven in een onderling afhankelijke wereld. Onze landen zijn afhankelijk van elkaar. De technologische en communicatieve revolutie geeft ons enorme mogelijkheden tot onderlinge uitwisseling en verschaft ons toegang tot een enorme bron van kennis. De relatie tussen verschillende culturen en de wederzijdse invloed zijn een verrijking voor beide kanten. Het is gemakkelijk om zaken die we wel leuk vinden, zoals drank of voedingswaren, te accepteren, maar dikwijls is het moeilijker om de mensen van die cultuur eveneens te accepteren. Wat gebeurt er als buren andere gewoonten en gebruiken hebben die niet zo gemakkelijk zijn om mee om te gaan?
Suggesties voor opvolging Je kan de tentoonstelling laten bezoeken door anderen. Nodig kinderen van andere klassen uit, ouders, mensen van buiten de school, plaatselijke groepen en organisaties…
Recht in de roos (deel 1) | 211
14.9
Zoeken naar overeenkomsten, en verschillen ontdekken43 (respect voor diversiteit/gelijkwaardigheid)
Doel
De verscheidenheid binnen de groep ontdekken. Communicatievaardigheden ontwikkelen. Elkaar leren kennen en een goede groepsgeest ontwikkelen.
Aandachtspunten
Persoonlijke identiteit. Het aanvaarden en vieren van verscheidenheid. We zijn allemaal anders en allemaal gelijkwaardig.
Benodigdheden Kopieën van het vragenblad (zie hieronder) en balpennen, 1 per persoon.
Tijd 20 minuten
Werkwijze
Vraag elke leerling om het vragenblad in te vullen. Dan moeten ze proberen iemand te vinden die op alle vragen dezelfde antwoorden heeft. Als ze niemand vinden, vraag hen dan te proberen iemand te vinden met wie ze ten minste vier kenmerken delen, daarna iemand met ten minste drie kenmerken of ten minste twee! Je kan suggereren om de score van het aantal overeenkomsten met de verschillende leerlingen bij te houden op het vragenblad. Je houdt een nabespreking met volgende vragen: • Was deze activiteit leuk? Waarom? • Wat leerde je hieruit? • Wat vond je verrassend? • Hoeveel mensen vonden iemand met vijf, vier, drie, twee, één gemeenschappelijk(e) kenmerk(en)? • Wat voor verscheidenheid leeft er in de groep? • Als je zo’n verscheiden groep bent, hoe ga je dan samenwerken?
43
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 212
Vragenblad Geef de antwoorden op onderstaande vragen en probeer dan iemand anders te vinden die op al de vragen dezelfde antwoorden heeft. Als dit niet lukt, probeer dan iemand te vinden met wie je vier kenmerken deelt, of drie, of twee, of één, of ben jij uniek?
De kleur van mijn ogen is ………………………………………………………………………………………………………………
Ik voel mij meestal …………………………………………………………………………………………………………………………
Landen waar ik al geweest ben ………………………………………………………………………………………………………
De datum waarop ik geboren ben ………………………………………………………………………………………………… Mijn lievelingsmuziek is …………………………………………………………………………………………………………………
Recht in de roos (deel 1) | 213
14.10 Kinderen van over de hele wereld44 (diversiteit/gelijkwaardigheid) Doel Aan de hand van foto’s gelijkenissen tussen de kinderen van de hele wereld bestuderen, ongeacht hun nationaliteit, geslacht of etnische afkomst.
Aandachtspunten
We verschillen allen van elkaar, maar toch zijn er vele gelijkenissen. Rechten zijn gebaseerd op de gelijke behoeften van verschillende mensen. Benodigdheden
Foto’s van kinderen uit eigen streek en van over de hele wereld. Kies foto’s die zoveel mogelijk verschillende soorten voedsel, klimaatomstandigheden, natuurlijke omgevingen en levenswijzen laten zien. Ze kunnen uit kranten en tijdschriften worden geknipt of van het internet worden gehaald.
Tijd 1 uur
Werkwijze
Deel de fotocollectie uit. Vraag de kinderen de foto’s te helpen groeperen volgens duidelijke eigenschappen. Bijvoorbeeld: jongens en meisjes, haarkleur, ouder en jonger, enzovoort. Probeer een combinatie van eigenschappen te vormen waardoor de foto’s van over de hele wereld door elkaar gehaald worden. Bijvoorbeeld, maak een groepering van kinderen die praten, of spelen, of die ouder of jonger zijn dan de klas. Stel de vragen die hieronder zijn opgesomd om zo het bewustzijn bij de kinderen van gelijkenissen tussen de kinderen op de foto’s te ontwikkelen. • Wat hadden de kinderen op de foto’s gemeen? • Waarin verschilden ze? • Waren er dingen op de foto’s die je niet herkende? • Wat denk je dat de kinderen van op de foto’s niet zouden herkennen als ze hier naartoe kwamen? • Hoe zou je behandeld willen worden als je naar hun school zou moeten gaan? Waarom? • Stel dat enkele kinderen van op de foto’s jouw school komen bezoeken. Wat zou je zeggen aan de kinderen uit de andere klassen over hoe ze de kinderen die op bezoek zijn moeten behandelen?
Varianten
Kinderen kunnen een denkbeeldige brief schrijven naar één van de kinderen op de foto’s en hem/haar vertellen over hun school.
Als project is het mogelijk om de klas te laten schrijven naar pennenvriendjes uit het buitenland of uit een ander deel van het land. Via het Prins Filip-fonds kan je subsidies en hulp krijgen om een uitwisseling te organiseren met een klas uit een andere gemeenschap van België. Zie www.prins-filipfonds.org. Met ‘het fotospel’ kan je de focus leggen op gelijke rechten/ondeelbaarheid van rechten. Je kan deze werkvorm combineren met de werkvorm ‘Verhalen van over de hele wereld’ (4.11).
14.11 Verhalen van over de hele wereld45 (diversiteit/eerlijkheid)
44 45
Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Naar: ‘Eerste Stappen in Mensenrechteneducatie’; Amnesty International Vlaanderen, VORMEN vzw Recht in de roos (deel 1) | 214
Doel Aan de hand van verhalen gelijkenissen tussen de kinderen van de wereld bestuderen, ongeacht hun nationaliteit, geslacht of etnische afkomst.
Aandachtspunten
We verschillen allen van elkaar maar we hebben veel gemeen. Rechten zijn gebaseerd op de gelijke behoeften van verschillende mensen.
Tijd ongeveer 1 uur
Werkwijze
Leg uit dat kinderen over de hele wereld naar verschillende verhalen luisteren. Vertel de kinderen enkele verhalen uit verschillende landen. Toon op wereldbol of wereldkaart waar die landen liggen. Op de volgende pagina zijn enkele voorbeelden gegeven. Vraag hen welk verhaal uit hun eigen land ze het leukst vinden en ze aan kinderen in andere delen van de wereld zouden vertellen. Als enkele kinderen tot een bepaalde etnische groep behoren, vraag hen dan of zij enkele verhalen uit hun eigen cultuur kennen die ze misschien willen vertellen. Maar als ze dit niet willen, probeer hen niet te forceren. Stel de vragen die hieronder zijn opgesomd om zo het bewustzijn bij de kinderen van gelijkenissen tussen kinderen over de hele wereld te ontwikkelen. • Welk verhaal vond je het leukst? • Wat zijn de voorwaarden voor een goed verhaal? • Waarom vertellen mensen over de hele wereld verhalen? • Welke soorten verhalen bestaan er? • Waarom hebben we deze activiteit gedaan?
Varianten
‘De Soep van de Bedelaar’ en ‘Het Verdelen van de Kaas’ kunnen gebruikt worden om de gevolgen van oneerlijkheid aan te tonen. Vraag de leerlingen hun eigen verhaal over oneerlijkheid te schrijven.
Volksverhalen uit eigen land kunnen nuttig zijn voor lessen over kinderrechten. Bijvoorbeeld, verhalen waarin kinderen lijden kunnen samen met de ‘Kinderrechten in kindertaal’ (Zie www.vormen.org/downloads), (zoals ‘De Witte van Sichem’ van Ernest Claes of ‘Vlaamse sprookjes’ van Geert Van Istendael) gebruikt worden.
Recht in de roos (deel 1) | 215
Voorbeelden van verhalen De Vos en de Kalkoen (Pueblo-Indianen, VSA) O-way-way-ham-by-joh, wat betekent: lang, lang geleden, ging meneer Vos op jacht. Hij en mevrouw Vos hadden al vele dagen op wortelen geleefd, dus had hij wel zin in iets lekkerders. Hij jaagde lange tijd tot hij er moe van werd. Toen botste hij plotseling op een grote, dikke kalkoen. Hij wou net zijn scherpe tanden in de kalkoen boren, toen de kalkoen zei: “Wacht, Vossenman, ben je ziek? Je ziet er zo bleekjes uit! Wil je niet eerst een dutje doen? Lig jij maar neer en ga maar slapen. Ik ga wel naar je huis toe, en ik zeg mevrouw Vos dat ze van mij een lekkere maaltijd voor je moet klaarmaken. Arme jongen, je ziet er zo moe uit!” Toen voelde meneer Vos zich pas goed ziek. “Dat zou erg aardig van je zijn, Kalkoenman.” Dus ging de kalkoen op weg naar het hol van de vos en de vos keek hem na tot hij bij de deur aankwam, en toen ging hij zich onder een boom te slapen leggen. De kalkoen klopte luid aan. “Wie is daar?” vroeg mevrouw Vos. “Gewoon een vriend met een boodschap voor u.” “Komt u niet binnen?” zei mevrouw Vos. “Neen, dank u,” zei de kalkoen, “Ik heb haast. Meneer Vos heeft me gewoon gevraagd om even langs te lopen en u te zeggen dat hij gauw terug komt. Hij heeft erg veel honger en wil dat u wat wortels klaarmaakt voor hem.” En toen rende de kalkoen weg. Mevrouw Vos ging aan de slag en maakte wat wortelen klaar. Algauw kwam meneer Vos thuis en likte zijn lippen af. Hij was zo blij met de gedachte wat voor heerlijke bereide kalkoen hij te eten zou krijgen. mevrouw Vos kwam met de maaltijd en plaatste ze op de tafel voor Meneer Vos. Hij nam een groot stuk en begon erop te kauwen. “Dit is wel de taaiste kalkoen die ik ooit heb gegeten,” riep hij uit. “Dit smaakt meer naar wortelen dan naar kalkoen. Wat is er mis mee?” “Kalkoen!” zei mevrouw Vos. “Ik heb helemaal geen kalkoen! Dit zijn wortelen! Iemand klopte deze morgen op de deur. Hij vertelde me dat je honger had en dat je wou dat ik wat wortelen voor je klaarmaakte.” “Ooh,” kreunde meneer Vos, “dat moet de kalkoen geweest zijn!”
Het Verdelen van de Kaas (Kaapverdische Eilanden) Twee katten stalen eens een stuk kaas. De ene wilde het stuk verdelen. De ander vertrouwde hem niet, dus zei hij: “Neen, laten we een aap halen om het onder ons te verdelen!” De eerste ging een aap zoeken en vroeg hem of hij voor rechter wilde spelen. “Zeker,” zei de aap. Hij liet hen een groot mes en een weegschaal halen. Maar in plaats van de kaas in twee te snijden, maakte hij het ene stuk groter dan het andere. Toen legde hij de stukken in de weegschaal. “Ik heb hem niet goed verdeeld,” zei hij. Hij begon aan het grootste stuk te knabbelen. “Wat doe je nu?” riepen de katten. “Ik ga wat van dit stuk opeten om het even groot te maken als het andere.” Al gauw was het stuk waaraan hij knabbelde kleiner dan het andere stuk. Hij ruilde de stukken om en begon van het andere te eten. De katten zagen dat voor hij klaar was, hij alle kaas zou hebben opgegeten. Ze zeiden: “Heer rechter, geef ons de rest van de kaas, en we zullen hem zelf wel verdelen.” “O neen,” zei de aap, “je zou ervoor kunnen vechten, en dan zou de koning der dieren achter mij aanzitten.” Dus ging de aap door met eten, eerst het ene stuk, dan het andere. De katten zagen dat er niets zou overblijven. De ene kat draaide zich naar de andere en zei: “We hadden de kaas beter zelf verdeeld.” Nadat de aap al de kaas had opgegeten, zei hij: “Laat ons allen gaan in vrede, en laat ons eigenbelang nooit meer ons verstand in de weg staan.”
Recht in de roos (deel 1) | 216
De Soep van de Bedelaar (Sri Lanka) Ooit sliepen zeven rondzwervende andiyas (bedelaars) toevallig in hetzelfde hotelletje. Ze kwamen overeen dat ze samen een pot congee (rijst gekookt in water) als avondmaal zouden koken, en dat elke andiya een handvol rijst zou bijdragen. Eén voor één reikte elke andiya tot over de kom om zijn rijst erin te gooien. Maar het waren listige mannen, en niet één van hen gooide ook maar een graantje rijst in de kom. Elke andiya dacht dat de anderen de beloofde handvol rijst zouden geven. Toen de congee opgediend werd, kreeg elke andiya een kom heet water!
Recht in de roos (deel 1) | 217
14.12 Muziek van over de hele wereld* (diversiteit) Doel
Interesse opwekken voor de muziek van andere culturen en volkeren. Stereotypen en vooroordelen omtrent muziek van niet-Europese origine tegengaan. Nieuwsgierigheid naar andere volkeren, culturen, muziekvormen en talen opwekken.
Benodigdheden
Een stukje muziek (CD bv.) of een lied van een minderheidsgroep of van een ander continent. Indien mogelijk: een vertaling van de woorden. Als de tekst geschikt is: kopieën ervan voor de leerlingen. Apparatuur om muziek af te spelen.
Werkwijze
Kies een gepast ogenblik voor deze activiteit, bijvoorbeeld aan het begin van de dag of na een pauze. Vertel de leerlingen dat je hen wat muziek laat horen en het zij moeten raden waar die vandaan komt. Als het lied woorden bevat, vraag hen dan zich voor te stellen waar het over gaat.
Speel de muziek gedurende drie of vier minuten. Zeg de kinderen dat ze met een vriend de muziek mogen bespreken, maar dat ze hun veronderstellingen over de
inhoud nog niet mogen vertellen. Ze kunnen die wel opschrijven als ze dat willen. Aan het einde van de sessie laat je de muziek nog eens horen en geef je de kans om te raden. Vertel het antwoord. Als je de tekst hebt, geef dan de kopieën en speel de muziek nog eens. Vraag hen om de tekst mee te volgen. De deelnemers mogen ook meezingen en meebewegen als ze willen. Evalueer met volgende vragen: • Was je verrast door de herkomst van de muziek? • Vond je het mooi? • Was het moeilijk om te raden waar het vandaan kwam? • ... • Als de kinderen zeggen dat de muziek vreemd was, maar wel mooi, vraag hen dan waarom ze nog nooit dat soort muziek gehoord hadden. Komt dat doordat ze nooit op de radio gespeeld wordt? Waarom wordt ze nooit gespeeld? Sluit de sessie af met een ander stukje muziek.
Tips voor de begeleider De muziekkeuze is erg belangrijk voor het succes van deze activiteit. Het werkt beter als je eerst een deel van de muziek zonder woorden laat horen, en pas daarna het geheel, met woorden. Op deze manier concentreren de kinderen zich niet meteen op de taal. De gekozen muziek zou ook een goede sfeer moeten overbrengen in het lokaal en op de groep, waar de muziek ook vandaan komt. Wees bereid om, indien mogelijk, meer informatie te geven over deze muzieksoort, over haar culturele dimensie en over haar populariteit in het land van oorsprong.
*
Naar: ‘Allemaal anders, allemaal gelijk’; VORMEN vzw, naar ‘All different, All equal. Education Pack.’; Raad van Europa Recht in de roos (deel 1) | 218
Deze activiteit werkt waarschijnlijk het best als de muziek die je laat horen niet overduidelijk vreemd is: we associëren klassieke muziek of jazz vaak met Noord-Amerika of Europa, terwijl een groot deel van deze muziek wordt geproduceerd door artiesten met andere achtergronden. Muziek, en ook andere vormen van culturele expressie zoals dans en kunst zijn uitstekende manieren om ons dichter bij andere culturen te brengen, maar wees je ervan bewust dat het ook een drager kan zijn van stereotypen en vooroordelen.
Suggesties voor opvolging Nodig de kinderen uit om muziek van andere origines mee te brengen en te laten beluisteren door de groep. Pas echter op dat dit niet ontaardt in een wedstrijd over de meest populaire muziek. Het bevordert de sfeer in de groep als er regelmatig samen naar muziek geluisterd wordt. Je kan zo een wekelijkse ‘muziekkring’ houden, waarbij kinderen muziek van hun keuze kunnen laten horen. Het is ook fijn om hen de kans te geven creatief aan de slag te gaan met muziek die hen aanspreekt. Ze kunnen er een dans op verzinnen, meezingen, etc.
Recht in de roos (deel 1) | 219
14.13 ‘Betrapt’, het verhaal van Annick (verantwoordelijkheid/ rechtvaardigheid) Doel Een groepsgesprek over regels overtreden en straffen.
Benodigdheden ‘Betrapt’: het verhaal van Annick die een kleine diefstal pleegt (zie hieronder).
Werkwijze
Lees het verhaal voor. Tussen het verhaal door staan wat vragen. Laat de kinderen ze beantwoorden. Laat even ruimte voor het persoonlijk verhaal van de kinderen. Laat de kinderen stilstaan bij een situatie waarin ze zelf gestraft zijn geweest. De volgende vragen kunnen je op weg helpen. • Wie van jullie heeft ooit al eens straf gehad? • Wat was er gebeurd? • Waarom heb je straf gehad? • Welke straf heb je gehad? • Kan je onrechtvaardig gestraft worden? Of te streng? • Wie heeft je de straf gegeven? • Hoe voel je je als je straf krijgt? Boos? Maakt het je niets uit? Verdrietig misschien? Het doet je wat pijn? • Hoe maak je het terug goed? Wat doe of zeg je dan? Wat doet of zegt de ander, die je gestraft heeft? Laat de kinderen een gedichtje schrijven over een situatie waarin ze straf kregen. Of laat ze daarover tekenen. Kom tot een groepsgesprek. Laat de kinderen verder nadenken over regels, over het overtreden van regels en over straffen in onze samenleving. Je kan je laten leiden door de volgende vragen: • Welke regels ken jij? Thuis? Op school? In het verkeer? In de jeugd- of sportvereniging waarbij je aangesloten bent? In je gemeente? • Waarom maken mensen regels? • Wat gebeurt er als mensen regels overtreden? • Hoe reageer jij als andere mensen regels overtreden? • Welke straffen zijn er zoal? Noem er eens enkele? • En de doodstraf, is dit ook een straf? Denken jullie dat de doodstraf voor kinderen bestaat? (Geef toelichting over het ‘Recht op bescherming tegen onwettige opsluiting’.) • Wie kan nog straf geven, naast je mama, papa, juf en meester? Weet jij wie de (jeugd)rechter is en wat hij/zij doet? • Soms hoor je mensen spreken (op de radio of de televisie, in de krant, op straat) over misdaden. Weet jij wat dit betekent? Ken jij enkele misdaden? Vertel er eens verschillende. Hoe noem je iemand die een misdaad pleegt?
Recht in de roos (deel 1) | 220
Kortverhaal ‘Betrapt!!’ “Ah, toe!” zeurt Annick door. “Neen, je krijgt het niet! Je hebt al haarspelden genoeg.” “Mams, toe! Het is zo’n blitse speld.” “Neen, Annick, als je de speld echt wilt, dan koop je ze maar zelf,” speelt mama terug. “Kan ik dan een voorschot op mijn zakgeld krijgen?”, vraagt Annick. “Voorschot?? Je hebt pas zaterdag € 1,50 gehad! En nu zijn we maandag. Waaraan heb je je centen dan uitgegeven?” “Eh, aan snoep … .” “Tja, dan zal je moeten sparen, meid,” antwoordt mama. Wat later… Annick fietst naar de winkel om een boodschap te gaan doen voor mama. Mama heeft nog melk nodig, want het is deze avond pannenkoekenfestijn. Nadat ze de flessen melk uit het rek genomen heeft, loopt Annick nog even naar de plaats waar die blitse haarspeld ligt. Daar, in paarse tinten met zilveren glinsteringen pronkt de speld naar haar. “4 euro kost ie,” zucht Annick, “dat is nog 3 weken wachten.” Annick kijkt en kijkt nog eens om. Niemand is in de buurt. Ze voelt haar gezicht rood worden. Snel pakt ze de haarspeld in haar hand. Ze kijkt even over haar schouders. Vliegensvlug stopt zij ze in haar zak. Opeens is er een barse stem achter haar. “Jongedame, loop eens even mee,” zegt een man. “Wat heb je in je zakken?” “Niets,” mompelt Annick met een bleek vertrokken gezicht. “OK, we gaan naar mijn bureel,” antwoordt de man. “Zie je, ik ben winkeldetective. Ik hou alle mensen die winkelen in de gaten. Haal eens uit je zakken wat je gestolen hebt.” Annick haalt de haarspeld tevoorschijn. “Ik ga je ouders bellen.” “Oei, mama gaat komen,” denkt Annick.
Vraag: Hoe zal Annick’s mama reageren, denk je?
Daar is mama. Ze is heel kwaad, dat is te zien op haar gezicht, maar ze houdt zich wat in. Gelukkig, de politie wordt er niet bijgehaald. Er hangt echter wel een straf boven haar hoofd.
Vraag: Welke straf zouden haar ouders haar kunnen geven?
’s Avonds hebben papa en mama een gesprek met haar. “Waarom heb je gestolen?” vraagt papa.
Vraag: Waarom heeft Annick de haarspeld gestolen, denk je?
“Stelen kan niet, Annick, om welke reden dan ook,” zegt mama. “Ik ben kwaad maar ook teleurgesteld. Hoe zou jij het vinden als een vriendje in jouw kamer iets stal?” “Het spijt me, mama,” zegt Annick. “Het is belangrijk dat je een brief met je verontschuldigingen naar de mensen van de winkel schrijft,” antwoordt papa. “De haarspeld moet je terug betalen. We houden voor 3 weken je zakgeld in. En woensdag ga je niet spelen bij je vriendinnetjes maar klus je mee in huis en in de tuin om de haarspeld terug te betalen. En nadien beginnen we terug met een schone lei…”
Recht in de roos (deel 1) | 221
14.14 Wat is aanvaardbaar gedrag? (verantwoordelijkheid) Doel Leerlingen discussiëren over gedrag en houdingen. Wat is aanvaardbaar en wat is niet aanvaardbaar? Ze nemen hierover een standpunt in.
Benodigdheden Voor elke groep: een kopie van de bijgevoegde kaartjes (op voorhand verknipt); blanco kaartjes; plakband; een blad A3-papier met de titels zoals hieronder.
Aanvaardbaar gedrag
Twijfel
Onaanvaardbaar gedrag
Werkwijze
Verdeel de leerlingen in groepjes (tot 8 pers.). Duid een gespreksleider aan in elke groep. Geef aan de leider het
nodige materiaal: de kaartjes, het A3-blad, de plakband. De leider houdt de kaartjes gespreid voor zich en laat de leden van de groep om beurten een kaartje trekken. Tijdens de activiteit zorgt de leider voor het goede verloop van de discussie. Hij zorgt er ook voor dat ieder aan de beurt kan komen en de mogelijkheid heeft om zijn zegje te doen. En tenslotte: dat slechts één persoon tegelijk aan het woord is. Om de beurt trekt elk lid van de groep een kaart. Eerst leest die de kaart luidop voor aan de groep en beslist dan in welke kolom hij/zij deze kaart wil plaatsen. Hij/zij legt aan de anderen uit waarom. Dan opent de leider de discussie: als er iemand niet akkoord gaat met de plaats van het kaartje, kan die proberen de andere te overtuigen om het kaartje te verplaatsen naar een andere kolom. De leerling die het kaartje trok, luistert naar de argumenten en standpunten van de anderen en heeft het recht om het kaartje te verplaatsen naar een andere kolom of het te laten waar het is. Dan wordt de kaart vastgekleefd in de uiteindelijk gekozen kolom. De activiteit gaat door tot alle kaarten besproken zijn en op het blad gekleefd. Plenum: hang de verschillende A3-bladen op, vergelijk en bespreek. (over de resultaten) • Welke kaarten hangen bij elke groep in dezelfde kolom? • Welke kaarten zitten in verschillende kolommen? Hoe komt dat? • Waarover is er twijfel en wat zijn de redenen daarvoor? (over het proces) • hoe verliepen de discussies in de groepjes? • Hoe was het voor de leider om zo’n verantwoordelijke taak te krijgen? • Werd het leiderschap aanvaard door de andere leden van de groep? • Heeft iedereen voldoende kansen gekregen om zijn mening te geven? • Wie heeft zijn kaartje uiteindelijk van plaats verwisseld? • Werd je overtuigd door argumenten of voelde je je onder druk gezet? • Wie hoorde goede argumenten om te veranderen, maar bleef toch vasthouden aan zijn oorspronkelijke oordeel?
Uitbreiding
Bespreek wie er in de school beslist over welk gedrag ‘aanvaardbaar’ of ‘onaanvaardbaar’ is. Overloop de kaartjes op de lijst met ‘onaanvaardbaar gedrag’. Laat de leerlingen zoeken naar manieren om situaties met onaanvaardbaar gedrag in de klas (school) te stoppen of te verminderen. Laat ze vanuit deze
Recht in de roos (deel 1) | 222
bespreking afspraken hieromtrent formuleren. Leg de afspraken schriftelijk vast. Volg de gemaakte afspraken regelmatig op.
Variant
Stop een aantal blanco kaartjes in het pakket. Wanneer iemand zo’n kaartje trekt, mag die persoon zelf een voorval uit het eigen leven opschrijven en in de kolom plaatsen die er volgens hem bij past.
Racistische namen gebruiken voor mensen.
Een geheim dat aan jou werd toevertrouwd, aan iemand anders verder vertellen.
Gehandicapte personen beledigen.
Graffiti op een muur schrijven.
Een andere persoon plagen door hem scheldnamen te geven.
Materiaal dat je gebruikt hebt laten liggen, zodat iemand anders het moet opruimen.
Jongens en meisjes vertellen fijne dingen over elkaar.
Iemand helpen met zijn werk.
Gemene dingen zeggen over een vriend(in) of een ex-vriend(in).
Hoffelijk en beleefd zijn tegenover anderen.
Iemand pesten, hetzij door hem lichamelijk te treffen, hetzij door hem uit te schelden.
Iemand ‘verklikken’ bij een leerkracht of een verantwoordelijke volwassene.
Kwetsende opmerkingen maken over iemands uiterlijk.
Iets stelen van een vriend of een klasgenoot.
Recht in de roos (deel 1) | 223
Uit verstrooidheid de afwas in de koelkast stoppen.
Altijd proberen je best te doen voor je werk.
‘Neen’ zeggen wanneer iemand je vraagt om mee te doen met iets dat niet mag.
‘Neen’ leren zeggen wanneer iemand je sigaretten of andere drugs aanbiedt.
Geïnteresseerd zijn in je schoolwerk.
Mensen beoordelen op basis van de kleren die ze dragen.
Huiswerk maken en lessen leren.
‘Neen’ zeggen tegen een volwassene, wanneer die jou vraagt om iets te doen wat je bang maakt.
Iemand die boos is, aansporen om te vechten.
Gestraft worden voor leugens of vals spelen.
Ongehoorzaam zijn tegenover een leerkracht.
Papiertjes of ander afval op de grond gooien.
Grof reageren tegen een leerkracht.
Gemeenschappelijk bezit beschadigen, zoals tafels of klasmateriaal.
Iemand feliciteren voor iets wat die goed gedaan heeft.
Je vriend steunen, ook als alle anderen hem of haar beschuldigen.
Recht in de roos (deel 1) | 224
14.15 Familiekwesties (respect voor diversiteit en privacy) Doel
Elkaar beter leren kennen en begrijpen. Kennis maken met de vele verschillende of net dezelfde gewoontes en gebruiken die in verschillende families gangbaar zijn.
Benodigdheden
Een lijst met ‘stellingen’. Een open ruimte. Werkwijze Deel 1
Je maakt een ruimte vrij waarin de kinderen zich makkelijk kunnen verplaatsen. Je neemt zelf plaats in het midden, aan de kant. Je leest telkens één stelling voor. De kinderen gaan dan aan die
kant van het lokaal staan die het best past bij hun eigen thuissituatie: ‘Ja, in mijn familie is dat zo’ aan de ene kant van het lokaal; ‘Neen, in mijn familie is dat niet zo’ aan de andere kant van het lokaal. Nadat iedereen positie heeft ingenomen, laat je enkele kinderen aan het woord om te vertellen waarom ze daar staan. Ze kunnen dan wat concreter uitleggen hoe het er in hun familie aan toe gaat. Kinderen mogen ook op elkaar reageren of vragen stellen, er kan zelfs een discussie ontstaan. Bewaak het gesprek zeer goed. Zorg dat iedereen luistert en dat er met respect voor elkaar gereageerd wordt. Kinderen die twijfelen, die resoluut kiezen voor één kant of die nog wisselen van kant, geven je een mooie aanleiding om te vragen waarom ze zo reageerden. Vraag naar concrete voorbeelden of wat ze er zelf van vinden. Blijf niet te lang bij dezelfde stelling hangen. Je kan beter wat sneller een nieuwe stelling lanceren. Als de aandacht verslapt of als je reeds een behoorlijke reeks stellingen aan bod liet komen, breek dan het spel af.
Deel 2
Na al die interactie geef je de kinderen even de tijd om tot rust te komen en al die informatie te verwerken. Ze gaan aan een tafel zitten en nemen een blaadje papier en iets om te schrijven. Laat het blaadje papier in 2
verdelen. Aan de ene kant schrijven ze ‘gelijkenissen’, aan de andere kant ‘verschillen’. Geef hen nu de tijd om na te denken over wat ze zojuist beleefd hebben. Ze schrijven enkele opvallende, verrassende of onverwachte zaken op waarin hun familie verschilt van en/of gelijkt op andere families. Op de achterkant van het blaadje schrijven ze een eigenschap uit een andere familie die ze graag ook in de eigen familie zouden hebben. In een kringgesprek achteraf focus je op het recht op een eigen identiteit en op het respectvol omgaan met diversiteit. Om te beginnen mag iedereen één gelijkenis of verschil naar voor brengen. Enkele vragen die kunnen helpen om verder op het thema in te gaan: • Ontdekken we meer gelijkenissen dan verschillen tussen de families? • Vind je het leuk/niet leuk om anders te zijn dan de anderen? • Vind je het leuk om in je familie gelijkend te zijn aan anderen? Waarom wel? Waarom niet? • Welke eigenschap van een andere familie zou jij ook graag in jouw familie hebben? • Welke regel(s) in je eigen of een andere familie zou jij later zeker ook toepassen in je eigen gezin? • Ben je al eens uitgelachen of uitgesloten door anderen omwille van een gewoonte in je familie? Hoe voelde je je toen? • Heb je zelf al eens iets onaardigs gezegd of gedaan tegen iemand omwille van een familiegewoonte? Wat vind je nu van je gedrag toen? • Wat betekent volgens jou de uitspraak: ‘Als het er in alle families op dezelfde manier zou toegaan, zou de wereld veel saaier zijn.’? Recht in de roos (deel 1) | 225
Stellingen bij ‘Familiekwesties’ (suggesties)
Ik moet op een vast uur gaan slapen. (of: Ik heb geen vast uur voor het slapengaan.)
Ik bepaal zelf wanneer ik naar bed ga. (of: Mijn ouders zeggen wanneer ik naar bed moet.)
Ik ga slapen voor/na … uur.
Op vrije dagen mag ik zo lang ik wil in mijn bed blijven liggen.
Mijn ouders verwachten dat ik help met huishoudelijke klusjes zoals de tafel dekken, wassen, de tuin onderhouden,…
Ik ruim altijd zelf mijn speelgoed of mijn kamer op.
Ik heb een kamer voor mij alleen.
Ik heb een TV of een computer op mijn kamer.
Ik mag zelf kiezen hoe lang ik TV kijk.
Mijn ouders bepalen naar welk TV-programma er gekeken wordt.
Tijdens de nieuwsuitzending op radio of TV moet iedereen stil zijn.
Samen eten is in onze familie erg belangrijk. Voor iedereen er is mogen we niet beginnen.
Recht in de roos (deel 1) | 226
Na het avondeten blijven we vaak nog een hele tijd gezellig praten. De belevenissen van de dag worden verteld, of moppen en verhalen.
We gaan regelmatig op bezoek bij familie. Ik moet dan altijd mee.
Mijn ouders vragen mijn ideeën voor een uitstapje met het gezin of voor een vakantiebestemming.
Bij ons liggen er altijd wel ergens snoepjes of koekjes. Als je zin hebt, mag je er eentje nemen.
We eten dagelijks minstens één warme maaltijd, die zelf gekookt werd.
Ik mag soms meehelpen met het koken.
Bij ons lijkt het wel de zoete inval. Bijna elke dag komt er wel iemand langs voor een babbeltje of een bezoekje.
Ik ben regelmatig alleen thuis.
Ik kies zelf de kleren die ik aandoe.
Mijn moeder koopt al mijn kleren voor mij. Ik mag zelf niets kiezen in de winkel.
Voor het eten hebben we vaste dagen, zoals bijvoorbeeld frietjes op woensdag en pistolets op zondag.
Mijn familie is godsdienstig: we bidden regelmatig of gaan naar een eredienst.
Recht in de roos (deel 1) | 227
Wij wonen in een buurt waar nog veel andere mensen dichtbij wonen.
Ik woon in een buurt waar nog veel natuur is.
Ik speel soms buiten (op straat of speelpleintje…) met kinderen uit de buurt.
Wij gaan geregeld naar de bibliotheek.
Bij ons komt er elke dag een krant in huis.
Ik heb een sportieve familie. De meeste gezinsleden doen een vorm van sport.
Bij ons thuis mag er (binnen) niet gerookt worden.
Wij hebben al eens een groot familiefeest gehad met alle neven, nichten, nonkels en tantes enz.
Ik heb een leuk contact met neven en nichten.
Wij spelen thuis regelmatig gezelschapsspelletjes.
In onze familie is muziek belangrijk. Er zijn muzikanten, zangers of dansers.
Al mijn ouders en grootouders leven nog.
Recht in de roos (deel 1) | 228
Wij hebben meer dan drie huisdieren.
Recht in de roos (deel 1) | 229
14.16 Doet-ie het of doet-ie het niet? (verantwoordelijkheid opnemen) Doel
Dilemma’s in herkenbare situaties beoordelen. Duidelijk stellen dat je verantwoordelijk bent voor je eigen veiligheid.
Benodigdheden
De verhalen en het discussieschema in voldoende exemplaren. Eventueel: pen en papier.
Tijd 50 à 100 minuten
Werkwijze
Verdeel de klas in vier groepen. Elke groep krijgt een ander verhaal (zie bijlage). Elk groepslid leest individueel het verhaal. Duid in elke groep een leider aan die de mening van de groep moet noteren en daarna voor de klas verslag moet uitbrengen.
Elke groep bediscussieert aan de hand van het schema de vraag die op het einde van het verhaal staat. Breng iedereen samen voor een groepsgesprek. Geef elk groepje om de beurt de kans om haar bevindingen naar voor te brengen. Een groepslid leest eerst het verhaaltje voor. Het groepje legt uit wat ze wel en wat ze niet zouden doen.
Organiseer een discussie. Stel daarbij de volgende vragen: • Zijn jullie het helemaal eens met de bevindingen van het groepje? • Hebben jullie nog andere argumenten voor of tegen? • Hoe zou je zelf reageren in zo’n situatie? • Is er iemand die al iets gelijkaardigs heeft meegemaakt? • Hoe kan je weten of een situatie gevaar inhoudt of niet? (kan je dat zien, voelen…?) • Wat kan je doen om het ‘gevaar’ in deze situatie te verminderen of uit te sluiten? • Wat kan je doen als je over een situatie twijfelt? • Bij wie kan je terecht voor hulp als er gevaar dreigt? Noot: afhankelijk van eerdere ervaringen of de thuiscultuur kunnen kinderen een erg uiteenlopende inschatting hebben van wat ‘gevaarlijk’ is en wat niet.)
Uitbreiding
Elke groep verzint een slot (een bepaalde afloop) bij het verhaal. Dat slot moet wel overeenkomen met het antwoord dat zij als groep op de dilemmavraag hebben gegeven. Elk verhaal wordt als een toneeltje door een groep voor de rest van de klas gespeeld. Er is een verteller, het hoofdpersonage … Er wordt gespeeld tot aan de open vraag. De afloop van het verhaal, zoals zelf verzonnen door het groepje, wordt nog even geheim gehouden. De kinderen bekijken het verhaal tot aan het vraagmoment en stemmen dan over de open vraag aan de hand van kaartjes (vooraf te maken!). • Rood: ik doe het niet! • Groen: ik doe het wel! Recht in de roos (deel 1) | 230
• Wit: ik weet het niet! Zorg ervoor dat de stemming gestructureerd verloopt en dat de kinderen individueel hun mening kunnen vormen. Het groepje speelt dan het zelf verzonnen einde van het verhaal verder en maakt daarmee ook haar antwoord duidelijk. Er kan nog verder gediscussieerd worden over argumenten voor of tegen een bepaalde keuze. Er kan nog verder gediscussieerd worden over situaties uit hun eigen leven. Welke situaties kunnen gevaarlijk zijn? Hoe kan je inschatten of er al dan niet risico’s verbonden zijn aan een situatie? Wat kan je doen om onnodige risico’s te vermijden of te beperken? Wanneer roep je hulp in van ouders, leerkracht, vrienden ...?
Recht in de roos (deel 1) | 231
Bijlage: Verhaal (1) Joesra Joesra is 14 jaar als ze naar haar eerste fuifje mag in het plaatselijke jeugdhuis. Op de fuif zijn er erg veel klasgenoten aanwezig en ook Jef. Zoals je misschien al kan vermoeden is Jef geen gewone klasgenoot. Joesra is namelijk al sinds de derde kleuterklas verliefd op Jef. Joesra hoopt op deze fuif de aandacht van Jef te trekken. Ze probeert om mooi te dansen en er leuk uit te zien, maar het heeft geen nut. Jef kijkt zelfs niet. Joesra is teleurgesteld en ze beslist om aan de bar een colaatje te bestellen. Terwijl ze op haar drankje wacht, voelt ze plotseling een hand op haar schouder. Het is Jef! Joesra kan wel een klein sprongetje van geluk maken. Plotseling haalt Jef een klein zakje uit zijn broekzak. In het zakje zitten allemaal kleine, groene blaadjes. ‘Ga je mee naar buiten?’ Joesra knikt. Ze weet niet wat Jef gepland heeft, maar ze volgt hem toch. Hij is immers zo’n knappe jongen. Jef gaat op een bank zitten en haalt samen met het kleine zakje wat tabak en een sigarettenblaadje naar boven. ‘Wat ga je doen?’ ‘Een joint rollen.’ ‘Mag dat dan zomaar?’ ‘Nee, maar zolang niemand het ziet en jij je mond houdt ...’ Joesra weet niet wat ze moet antwoorden. Ze kijkt toe hoe Jef zijn joint rolt, hem aansteekt en er een trekje van neemt. Wanneer Jef Joesra de joint aanbiedt, neemt ze hem onwennig aan. ‘Zou ik het proberen?’ denkt Joesra. ‘Het kan toch geen kwaad.’ ‘En Jef doet het ook’. ‘Maar het zijn drugs, en dat is slecht voor je gezondheid. Ik kan er ziek van worden. Wat moet ik doen?’ Joesra rolt de joint tussen haar vingers ...
Vraag: Te nemen of te laten?
Recht in de roos (deel 1) | 232
Bijlage: Verhaal (2) Nils Nils kreeg gisteren voor zijn tiende verjaardag van zijn mama en papa een fietshelm cadeau. ‘Een fietshelm?’ Nils vond dat het domste geschenk dat hij ooit gekregen had. Het was zelfs nog veel erger dan die zelfgebreide trui van oma. Vandaag is het een schooldag, en Nils moet dus weer naar school. Net wanneer hij zijn fiets uit de garage wil halen, komt mama aanlopen met zijn nieuwe helm. ‘Zet ‘m maar op je hoofd’, zegt mama. Nils neemt de helm en plaatst hem op zijn hoofd. ‘Het begin van een stomme dag,’ denkt Nils en hij vertrekt. Wanneer hij in de buurt van de school komt, voelt hij al snel de spottende blikken van zijn schoolgenoten in zijn rug. Nils schaamt zich enorm voor zijn helm, maar hij moest hem opzetten van mama en dus doet hij dat ook. Net wanneer hij de fietsenstalling wil binnenrijden om zijn fiets weg te zetten, komen er vier jongens naar hem toe. Dirk, de aanvoerder van het groepje, kijkt Nils diep in de ogen. Dan roept hij plotseling heel luid: ‘Hey, kom eens kijken! Nils heeft een kookpot op zijn hoofd!’ Nils kan wel in de grond zakken van schaamte. ‘Waarom hebben zijn ouders hem zo’n stom cadeau gegeven?’ De rest van de dag loopt Nils er maar wat verloren bij. Wanneer de bel gaat om naar huis te gaan, slentert hij naar de fietsenstalling. Hij neemt zijn fiets en zet de helm op zijn hoofd. ‘Zou hij met een helm op zijn hoofd naar huis rijden?’ Nils neemt de helm vast en bekijkt hem eens goed. ‘Eigenlijk is zo’n fietshelm wel een goede uitvinding. Mama vertelde dat het al veel mensen hun leven had gered. Maar moet ik hem opzetten?’ Nils weet het niet.
Vraag: Wat moet hij doen? De helm opzetten en uitgelachen worden of de helm niet opzetten?
Recht in de roos (deel 1) | 233
Bijlage: Verhaal (3) Carlos Carlos, een jongen van elf, is al een erg goede skater. Hij doet ollies, kickflips, weelies ... alsof hij zijn hele leven niets anders gedaan heeft. Daarom hangt hij elke vrije moment rond bij de skateramp aan de sporthal. Carlos maakt snel vrienden, maar hij is de jongste van de bende. Al zijn vrienden gaan al naar het middelbaar, maar dat kan Carlos niet veel schelen. Hij kan goed skaten, misschien zelfs nog beter dan zijn oudere vrienden. Waarom zou hij zich dan zorgen maken over een klein leeftijdsverschil? Wanneer Carlos aan de ramp komt, is er een nieuwe jongen aan het skaten. Carlos kijkt vol bewondering naar de nieuweling. De jongen doet zoveel aartsmoeilijke tricks dat Carlos jaloers begint te worden. Hij pakt zijn board en begint zich al op te warmen. Hij wil vandaag enkele nieuwe tricks proberen die hij op tv gezien heeft. Als Tony Hawk het kan, kan hij het ook, denkt hij. Hij oefent en oefent. Een uurtje later, wanneer hij lang genoeg geoefend heeft, ploft Carlos neer op een bankje. Hij is moe en sluit zijn ogen. Wanneer hij zijn ogen weer opent, staat de jongen plots voor hem. Hij geeft Carlos een blikje cola waar het lipje al is van ingedeukt en hij verdwijnt weer. Carlos weet niet goed wat hij er van moet denken. Hij denkt even na. ‘Die coole jongen komt naar mij toe. Hij zegt geen woord en hij geeft mij een blikje cola. Zou ik er wel van drinken? Ze hebben mij altijd gezegd dat ik niets van vreemden mocht aannemen, maar ik heb zoveel dorst. Een slokje zal toch geen kwaad kunnen, of wel?’
Vraag: Zou ik er wel van drinken?
Recht in de roos (deel 1) | 234
Bijlage: Verhaal (4) Rose, Bloempje12 Rose is twaalf. Ze kan erg goed met computers overweg en ze houdt er van om te chatten op allerlei chatboxen. Haar nickname is Bloempje12. Met zo’n nickname krijg je natuurlijk veel aandacht van mooie jongens, maar daarom juist heeft Rose die nickname gekozen. Ze houdt van die aandacht. Vandaag heeft Rose zin in een leuke chatsessie en ze logt in. Ze typt Bloempje12 in in het venster en ze klikt op OK. Ze hoeft maar een minuutje te wachten en daar verschijnen al de eerste kadertjes op haar scherm. Pantersok is er bij! Rose is dolgelukkig. Pantersok is naar zijn zeggen een jongen uit het dorp. Ze chat er al een hele tijd mee. Ze voelt zich echt op haar gemak bij hem, ook al heeft ze hem nog nooit in real life ontmoet. Pantersok: alles goed, Bloempie? Bloempje12: zeker en vast! Maar nu ben ik alleen thuis en ik verveel mij een beetje ... Pantersok: waar wil je dan over praten? Sokken? Bloempje12: Ik draag geen sokken, alleen maar kousen. Pantersok: oei en welke kousen dan? :-p Bloempje12: ik heb juist een paar mooie teenkousen gekregen voor mijn goed rapport. Wil je ze eens zien? Pantersok: ja! Heb je een webcam? Bloempje12: nee, sorry ... Pantersok: oei, wil je dan eens afspreken om mij je teensokken te laten zien? Bloempje12: ik weet het niet ... Pantersok: we wonen toch in hetzelfde dorp? Ik zit om 14u stipt op het bankje aan de bibliotheek. Tot dan! Net wanneer Rose wil zeggen dat ze komt, verschijnt er “Pantersok is offline” op haar scherm. Rose vindt het wel spannend, maar ze vraagt zich af wat voor iemand het zal zijn. Ze is nog nooit ingegaan op een uitnodiging om af te spreken, maar Pantersok is een jongen uit het dorp. Wat kan er misgaan? Ze gaat naar de kapstok en neemt haar jas. Ze twijfelt: zou ze toch gaan of gewoon lekker thuis blijven? Wie weet is het een flauwe grap, maar het kan ook de jongen van haar dromen zijn.
Vraag: Wat zou jij doen?
Recht in de roos (deel 1) | 235
DISCUSSIESCHEMA Naam van het verhaal: … Wat zou jij doen?
Ik doe het
Waarom zou je het doen? Lijkt het je niet gevaarlijk?
Ik doe het niet
Waarom zou je het niet doen? Waarom durf je niet?
Welke risico’s zijn er aan de situatie verbonden?
… … … …
Hoe kan ik in deze situatie voor mezelf zorgen?
… … … …
Hoe kunnen anderen (ouders, vrienden, leerkracht, volwassenen, …) in deze situatie voor mij zorgen?
… … …
De groep is tot deze conclusie gekomen: …
Recht in de roos (deel 1) | 236
Recht in de roos Werken rond kinderrechten in de derde graad van het lager onderwijs
Deel 3: materialen bij de werkvormen
Recht in de roos (deel 1) | 237
COLOFON Auteur Gerrit Maris
Werkten hieraan mee Vrijwilligers, onder wie Benny, Hendrine, Leen, Lieselot, Lotte, Maarten, Monik, Olivier,… Stagiairs: Katie, Lobke, Lynn, Stien,...
Coördinatie Wim Taelman
Verantwoordelijke uitgever vormen vzw – expertisecentrum mensenrechten- en kinderrechteneducatie Vlaanderen Patriottenstraat 27 2600 Antwerpen Tel. 03 293 82 15 – fax 02 611 75 18 E-mail
[email protected] www.vormen.org
ISBN 90-77058-40-4 D/2008/9259/19 2008, VORMEN vzw
Met de steun van de provincie Vlaams-Brabant
INHOUD Deel 3: Materialen bij de werkvormen __________________________________________________________3 1
Teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ ____________________________________________________3
2
Leesteksten _________________________________________________________________________4
3
Kinderrechten kaartjes ________________________________________________________________5
4
Kinderrechtentekeningen ______________________________________________________________6
Deel 3: Materialen bij de werkvormen 15 Teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ De teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ geven weer wat kinderrechten zijn en wat de betekenis is van elk van de rechten in een taal die voor kinderen van 10 tot 12 toegankelijk is. Door de betekenis van een recht in de ‘ik’ én in de ‘jij’ vorm te schrijven wordt het inzicht in de hand gewerkt dat kinderrechten aan alle kinderen toebehoren, met inbegrip van de eigen persoon. En al vormen kinderrechten in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de overheid, we geven in de ‘wij’-vorm aan wat kinderen zelf kunnen bijdragen aan een wereld waar de kinderrechten naar de letter en naar de geest worden toegepast. De teksten ‘Kinderrechten in kindertaal’ zijn opgenomen in een afzonderlijke bundel, te downloaden van www.vormen.org/downloads Hieronder vind je enkele voorbeelden van deze pagina’s, in miniatuurvorm.
Recht in de roos (deel 3) | 3
16 Leesteksten Op vraag van VORMEN vzw kropen 4 auteurs in de pen om een aantal kinderrechten in concrete situaties te schetsen, herkenbaar te laten aanvoelen, doorleefbaar te illustreren, en dit voor kinderen van 10 tot 12 jaar. Het resultaat is een bundeling van 13 nieuwe en originele leesteksten ‘uit het leven gegrepen’. Nu eens ontroerend, pakkend of filosofisch, dan weer uitdagend, inspirerend en hoopvol. Maar soms ook bijtend hard zoals de dagelijkse realiteit voor vele kinderen ook is. Er werd bewust gekozen voor diverse tekstsoorten: kortverhalen wisselen af met gedichten, dagboekfragmenten, een briefwisseling, een dialoog, een sprookje ... Deze teksten kunnen gebruikt worden voor zelfstandig lezen, maar zijn bij uitstek geschikt om klassikaal te verwerken in leesactiviteiten allerhande, expressie en drama, lessen Nederlands of zedenleer. Ze nodigen uit om dieper in te gaan op bepaalde kinderrechten of kinderrechtenthema’s en verbanden te leggen met de eigen beleving in de realiteit van alledag. In Deel 2 (‘Werken met de leesteksten uit ‘Recht of echt’) van Recht-in-de-roos vind je suggesties om met deze leesteksten aan de slag te gaan. De leesteksten zijn opgenomen in ‘Recht of echt’, te downloaden van www.vormen.org/RechtOfEcht. Hieronder vind je enkele voorbeelden van deze pagina’s, in miniatuurvorm.
Recht in de roos (deel 3) | 4
17 Kinderrechten kaartjes Hieronder vind je een miniatuurversie van de kaartjes die je kan downloaden van www.vormen.org/downloads.
Recht in de roos (deel 3) | 5
18 Kinderrechtentekeningen We lieten tekeningen maken bij de kinderrechten. Hieronder vind je de miniatuurversie van de tekeningen. Je kan ze in verschillende vormen, met en zonder tekst voor elk van de afgebeelde kinderrechten, onder meer als PowerPoint presentatie, op de website terugvinden: zie www.vormen.org/downloads
Recht in de roos (deel 3) | 6