Rapportage knelpuntenonderzoek leerwerkplekken Noord-Holland
Berenschot: Henk Bakker Susanne de Zwart Steven Marshall
In samenwerking met Colo: Ruud Baarda Ad Geluk
Februari 2011
Rapportage knelpuntenonderzoek leerwerkplekken Noord-Holland Inhoud
Pagina
1. Samenvatting
1
2. Inleiding
9
3. Onderzoek aanpak
13
4. Context
16
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Inleiding Provincie Noord-Holland Beroepspraktijkvorming in het mbo Kenmerken werking bbl-markt Knelpunten beroepspraktijkvorming en landelijke maatregelen
16 16 19 22 25
5. Vraag en aanbodcijfers voor leerwerkplekken in Noord-Holland
28
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Inleiding Bbl per regio Leeftijdsopbouw bbl-deelnemers Bbl per branche Verwachte knelpunten voor schooljaar 2010-2011 Switchgedrag tussen bol en bbl-leerweg
28 28 33 34 36 37
6. De rol van opleidingsbedrijven binnen de bbl
39
6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Typen leerbedrijven Aandeel opleidingsbedrijven Rendement deelnemers opleidingsbedrijven en niet-opleidingsbedrijven
7. Twee sectoren nader belicht 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Inleiding Selectie sectoren Sector Techniek: installatie-/elektro-/metaaltechniek Sector Zorg Beschouwing
39 39 40 42
45 45 46 47 56 62
1. Samenvatting
Dit hoofdstuk bevat een samenvattend overzicht van de bevindingen van dit economische onderzoek naar knelpunten op het terrein van leerwerkplekken in Noord-Holland, dat is uitgevoerd in twee fasen: de kwantitatieve analyse en de kwalitatieve analyse. Afgesloten wordt met een beschouwing op de bevindingen van dit onderzoek. Doel van het onderzoek De provincie Noord-Holland is in 2009 gestart met de Arbeidsmarkt & Onderwijs monitor. Daarin is onder andere aangegeven dat voor wat betreft de beschikbaarheid van leerwerkplekken op dat moment nog geen grote knelpunten aanwezig waren. In 2010 ontving de provincie echter signalen dat bij bedrijven als gevolg van de recessie leerwerkplekken op mbo niveau verloren gingen. Dit is, gelet op de gevolgen hiervan voor leerlingen (het kunnen volgen en afmaken van hun opleiding) en voor het voorzien in de toekomstige personeelsbehoefte van de economie, een belangrijk zorgpunt voor de provincie. Daarom heeft de provincie besloten om in de provinciale Arbeidsmarkt & Onderwijs monitor 2011 specifieke aandacht te besteden aan deze problematiek. Aan Berenschot is gevraagd om een verdiepingsonderzoek uit te voeren, dat gericht is op het nader in beeld brengen van de knelpunten op het terrein van leerwerkplaatsen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit onderzoek moet nader inzicht bieden in aanbod van en vraag naar bbl-plekken in de tien regio‟s in Noord-Holland, in bestaande en verwachte knelpunten en in passende oplossingen. Het doel van uw provincie is om – via dit onderdeel van de Arbeidsmarkt & Onderwijs monitor 2011 – de verantwoordelijke bedrijven en instellingen hierover op zodanig concrete en toegankelijke wijze te informeren, dat zij (afzonderlijk of gezamenlijk) actie kunnen ondernemen om knelpunten te voorkomen en te bestrijden. Berenschot heeft de kwantitatieve analyse van beroepspraktijkvorming in Noord-Holland uitgevoerd in samenwerking met Colo, de landelijke vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Daarbij kon gebruik worden gemaakt van recente ontwikkelingen aan de kant van de samenwerking tussen Colo en DUO op het terrein van informatie-uitwisseling door koppeling van bestanden. Context In dit onderzoek is allereerst ingegaan op de context tegen de achtergrond waarvan het opleiden via leerwerkplekken moet worden bezien. Daarbij hebben we kort enkele relevante karakteristieken van de provincie Noord-Holland toegelicht en geschetst hoe vanuit het wettelijk kader beroepspraktijkvorming in het mbo in Nederland is ingericht. Vervolgens zijn we ingegaan op de kenmerken van de bbl-markt. Tot slot hebben we aangegeven wat op basis van eerder onderzoek al bekend is over knelpunten op het gebied van bpv en over al getroffen landelijke maatregelen.
1
Bij het beoordelen van de vraag-/aanbodverhoudingen op de bbl-markt is het zaak rekening te houden met de dynamiek op deze markt. Deze verhoudingen zijn niet statisch, diverse invloeden werken in op vraag en aanbod van bbl, zowel algemene als sectorspecifieke invloeden. Door de dynamiek in de dit gedrag van deelnemers en bedrijven lijkt er binnen een aantal branches een soort evenwicht op het verkeerde niveau te kunnen ontstaan. De deelnemers die zich nog wel aanmelden kunnen relatief gemakkelijk een plaats vinden, terwijl de branche als geheel te weinig personeel opleidt om aan de arbeidsvraag te voldoen in een stabiele economische (groei) situatie. Een ander verschijnsel is de verdringing tijdens een economische crisissituatie zoals op dit moment aan de orde is: vmbo-jongeren, jongeren met een extra zorgvraag en de laagste niveaus in het mbo vinden daardoor relatief meer problemen om een praktijkplek te vinden. Uit eerder onderzoek van onder andere de Rekenkamer, de Inspectie en MKB Nederland is onder andere het volgende al bekend over knelpunten op het terrein van leerwerkplekken: Omdat bpv redelijk vrij is geregeld, is samenwerking tussen alle betrokkenen niet altijd vanzelfsprekend en bestaan er grote verschillen tussen sectoren, regio‟s en scholen onderling.
De kwaliteit van bpv is meestal van voldoende kwaliteit. Er is sprake van een stijgende lijn sinds de totstandkoming van het wettelijk kader (de WEB) in 1996. Wel is er langs diverse sporen nog steeds verbetering nodig.
De meeste bedrijven ervaren knelpunten bij de samenwerking met de scholen en de kenniscentra.
Van de deelnemers is een derde ontevreden over de inhoud van en/of begeleiding tijdens de bpv. Veertig procent van de deelnemers is tevreden. De rest heeft geen uitgesproken mening.
Deze en andere bevindingen hebben geleid tot diverse acties om tot verbetering van de beroepspraktijkvorming te komen. Daarbij gaat het onder meer om de Gezamenlijke aanpak BPV en het BPV-protocol van het Ministerie van OCW, Colo, de MBO Raad, VNO-NCW en MKB Nederland. Andere verbeteracties en impulsen om het beroepsonderwijs en de aansluiting daarvan met de arbeidsmarkt doelmatiger en effectiever te organiseren zijn de verbetering van de brugfunctie van de kenniscentra door gezamenlijke aansturing door het bedrijfsleven en het mbo en het programma Regionale Agenda Arbeidsmarkt – Beroepsonderwijs van het ministerie van OCW. Ook de convenanten voor de aanpak van jeugdwerkloosheid en de verbetering van arbeidsmarktinformatie door UWV in samenwerking met onder andere Colo en RWI mogen in dit verband niet onvermeld blijven. Verwacht mag worden dat de optelsom van deze en andere initiatieven ook in NoordHolland zorgen voor verdere verbetering van de samenwerking tussen scholen, bedrijven en kenniscentra en daarmee ook voor verdere versterking van de bbl. Kwantitatieve analyse bbl Noord-Holland Uit de uitgevoerde analyse van vraag- en aanbodverhoudingen van en -patronen bij de bbl in Noord-Holland komen onder meer de volgende bevindingen:
In Noord-Holland is het aantal bbl-deelnemers tussen 2005 en 2009 gestegen van 19.000 naar bijna 23.000. In schooljaar 2009-2010 is het aantal bbl-ers 100 deelnemers minder dan het jaar
2
daarvoor. Ondanks de crisis is het totale aantal bbl-deelnemers in 2009-2010 bijna constant is gebleven in vergelijking met een jaar daarvoor, ongeveer 22.700. Het totaal aantal leerbedrijven waar deze deelnemers theoretisch gezien terecht kunnen is flink gegroeid van 29.000 in 2006 naar 36.000 in 2009. In Groot-Amsterdam heeft het grootste percentage bbl-deelnemers een leerwerkplek binnen de eigen regio. In Zuid-Kennemerland is de mobiliteit naar andere regio‟s het grootst. Een deel van de bbl-ers begint vanuit een al werkende situatie aan een bbl-opleiding. Bij deze werkenden, waarbij het bijvoorbeeld gaat om opscholing, is de gemiddelde leeftijd over het algemeen wat hoger dan bij de overige deelnemers. In Noord-Holland is 28% van de deelnemers 30 jaar of ouder. Landelijk is dat percentage iets hoger: 31%. Er zijn branches en richtingen die in absolute aantallen heel veel leerlingen kennen. Bijvoorbeeld de sectoren techniek, zorg en welzijn. Andere branches en richtingen kennen een relatief heel grote bbl-deelname kennen, zoals de gezondheidstechniek, de verssector en de procestechniek. De bbl-deelname in de techniek en de veiligheid is het afgelopen jaar teruggelopen. In andere sectoren is het aantal bbl-deelnemers juist gestegen, zoals in de transport en logistiek, detailhandel, welzijn en administratie. Als gekeken worden naar het opleidingsniveau dan valt op dat ruim 10.000 deelnemers een opleiding op niveau 1 of 2 volgen en ruim 12.000 op niveau 3 of 4. Opvallend is dat in de lagere niveaus vooral de technische branche de meeste deelnemers hebben en in de hogere niveaus onder andere de branches in de zorg en welzijn. Door de verhouding tussen deelnemers en leerbedrijven binnen de eigen branche uit te rekenen en dit tussen twee jaren te vergelijken wordt zichtbaar gemaakt of deze zich gunstig of ongunstig ontwikkelt. Als het aantal deelnemers stijgt en het aantal bedrijven daalt, wordt de verhouding ongunstig: deelnemers kunnen in principe minder gemakkelijk een leerwerkbaan vinden. Dit is het geval in de gezondheidstechniek, plantenteelt, procestechniek, scheepvaart, transport en logistiek en de voedingsindustrie. In deze branches ontstaan in het schooljaar 2010-2011 mogelijk knelpunten. Uit een analyse van het switchgedrag tussen de leerwegen bbl en bol blijkt dat het aantal deelnemers dat van de bol naar bbl switcht enkele malen groter is dan andersom. Uit de interviews komt onder andere als verklaring naar voren dat bedrijven, die tevreden zijn met een bol-leerling, deze liever meer en langer willen vasthouden. Door de crisis wordt deze beweging van bol naar bbl wel afgezwakt. Er is sprake van een duidelijke toename van het aandeel dat switcht van bbl naar bol. Dit is in lijn met waar het Nederlandse systeem mede voor bedacht is: flexibiliteit, meeademen met de economische conjunctuur. Overigens blijft ook in deze crisistijd de switch van bol naar bbl opvallend genoeg nog steeds groter dan omgekeerd. In landelijke ontwikkelingen rond switchgedrag valt dezelfde ontwikkeling op. Op landelijk niveau switchen de meeste deelnemers ook van bol naar bbl. In het laatste jaar is landelijk ook dit aantal teruggelopen, waarbij het aantal switchers van bbl naar bol is gestegen. Het verdient aanbeveling om de switchpatronen tussen bbl en bol nader te onderzoeken: wat zijn daarvoor de verklaringen en hoe moeten de patronen en verklaringen worden beoordeeld?
3
Betekenis opleidingsbedrijven binnen de bbl In een deel van de sectoren worden bbl-deelnemers opgeleid via opleidingsbedrijven zoals in overleg met de provincie gedefinieerd. Uit de analyse van de grootste opleidingsbedrijven komen verschillende typen voor. Opleidingsbedrijven zoals in dit onderzoek gedefinieerd hebben een sterke relatie met bedrijven. Hierdoor is continuïteit en kwaliteit van de opleiding van nieuwe werknemers gewaarborgd. Als over de gehele linie wordt gekeken (alle branches), dan kan worden vastgesteld dat de opleidingsbedrijven goed zijn voor 11% van het aantal bbl-plekken in Noord-Holland: ruim 2400 deelnemers hebben op deze manier een praktijkplek. Uit onze analyse blijkt dat opleidingsbedrijven alleen een belangrijke functie vervullen in (technische) branches: bouw, installatie, electro en metaaltechniek, schilderen en afbouw en hout en meubel. Het aandeel van de opleidingsbedrijven binnen deze technische branches in het aantal bbl-deelnemers varieert. Bij de bouw is het genoemde fenomeen van bbl-opleiden via opleidingsbedrijven het sterkst: twee derde van de bblers wordt opgeleid via opleidingsbedrijven. Om inzicht te krijgen in het resultaat van opleidingsbedrijven is gekeken naar de mate waarin deelnemers daadwerkelijk een diploma behalen en niet uitvallen. In de analyse valt op dat bbldeelnemers die bij een opleidingsbedrijf in dienst zijn in de onderzochte periode minder uitvallen dan de deelnemers die binnen een "gewoon" leerbedrijf werken. Een andere opvallende bevinding is dat deelnemers uit de opleidingsbedrijven ook iets vaker een diploma behalen Een derde interessante bevinding is dat beide groepen verschillend doorleren in het middelbaar beroepsonderwijs. Aangegeven is dat gewaakt moet worden voor het trekken van harde conclusies uit de uitgevoerde analyse, omdat daarvoor nader verdiepend onderzoek nodig is.
Twee sectoren nader belicht Ten behoeve van het kwalitatieve (verdiepende ) tweede deel van het onderzoek heeft de provincie gevraagd een selectie te maken van de twee sectoren waar de komende tijd de meeste knelpunten te verwachten zijn. Hiertoe zijn de volgende criteria gehanteerd: economisch belang van de sector voor de gehele provincie en verwachte knelpunten in de bbl voor nu en voor de toekomst. De provincie heeft gevraagd tenminste één sector te selecteren waarbij ook geïnvesteerd is in een infrastructuur van opleidingsbedrijven die – in aantallen deelnemers en deelnemer succes betekenis heeft voor de gehele provincie. Op basis van bovenstaande criteria is gekozen voor het uitdiepen van de sectoren techniek (gedefinieerd als metalectro, installatietechniek en metaaltechniek) en de sector zorg. De visie en ervaringen van de experts uit deze twee sectoren, die we hebben gesproken over knelpunten en oplossingen op het gebied van bbl, kunnen niet als representatief en algemeen toepasbaar voor alle sectoren en regio‟s worden gezien. De omstandigheden verschillen daarvoor te veel.
4
Hoofdknelpunten beide sectoren (Techniek en Zorg)
Komende forse instroomproblemen.
De prognoses van ontgroening en vergrijzing hebben hun weerslag op de sectoren techniek en zorg. Aangezien het aandeel ouderen in deze sectoren gemiddeld groot is wordt een grote vervangingsvraag verwacht. Er moet zowel landelijk als regionaal worden ingezet op een grotere instroom van jongeren en ander aanbod. Aangegeven werd door de respondenten dat het urgentiebesef bij alle betrokkenen ten aanzien van dit komende immense probleem nog veel te laag is.
Toenemende kwalitatieve dismatch tussen behoefte van bedrijven en aanbod van leerlingen.
Uit de cijfers blijkt dat in de techniek de meeste deelnemers op de lagere niveaus (niveau 1 en 2) instromen. Ook in de zorg stromen steeds meer jongeren in op lagere niveaus. Deze ontwikkeling past niet bij de (toekomstige) vraag op de arbeidsmarkt. Door de respondenten is aangegeven dat de werkprocessen binnen bedrijven door (technologische) innovaties en andere ontwikkelingen die hogere eisen stellen juist hoger gekwalificeerd personeel vereisen.
Risico van cumulatieve teruglopende inkomsten bij alle partijen
Een grote bron van zorg voor de continuïteit van beroepspraktijkvorming is ook dat de financiering hiervan (regelingen, bekostiging, subsidies etc.) op dit moment voor iedereen zwaar onder druk staan. Dit kan leiden tot een te hoge financiële drempel voor individuele (kleinere) bedrijven om als leerbedrijf op te treden.
Sector Techniek Tijdens de uitgevoerde expertmeeting werden, naast de genoemde hoofdknelpunten, de volgende knelpunten en oplossingen naar voren gebracht: •
Basis versus „bypasses‟: het systeem zou goed moeten werken zonder allerlei extra projecten, platforms en intermediairs („hou het simpel‟). Zorg voor de vergroting van zakelijkheid en resultaatgerichtheid bij de basispartners in de driehoek scholen-bedrijven-kenniscentra zoals is bedoeld in het BPV-protocol.
•
Urgentiebesef, visie en trekkerschap op regio overstijgend niveau ontbreken: door de experts, die we hebben geïnterviewd, is aangegeven dat de bbl-markt zeker kan verbeteren door de basis op orde te brengen, zodat bypasses óf niet nodig zijn óf tijdelijk zijn ingericht. Als alle partijen hun werk nog een stapje beter uitvoeren (in lijn met het BPV Protocol) is dat echter nog niet voldoende om aan de genoemde hoofdknelpunten het hoofd te bieden: de omvang en aard
5
van de komende tekorten is daarmee niet opgelost. Er is volgens de respondenten gebrek aan urgentiegevoel, mede door gebrek aan visie. Er is een heldere visie op de regionale economie nodig, inclusief een visie op de technische bedrijvigheid in de provincie. Genoemd is de gedachte van een „sectorinvesteringsplan‟ voor de techniek, waarbij de rol van de overheid (provincie en grote gemeenten) niet die van probleemeigenaar is, maar van katalysator en agendasetter vanuit het grotere economische en maatschappelijke belang dat de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van individuele onderwijsinstellingen, bedrijven en regio‟s overstijgt. Dit ligt in lijn met de positionering die de provincie meer in het algemeen voor zichzelf weggelegd ziet in onder andere de Economische Agenda 2008-2011 en in Meedoen in Noord-Holland, het programma voor Zorg en Welzijn voor 2009-2012 (de programmalijn die gericht is op de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt): geen verantwoordelijkheden overnemen, maar waar nodig (opschalen) ondersteunen, versnellen en mobiliseren. Volgens respondenten is het nodig dat de provincie, vanuit haar visie op haar bijdrage aan de regionale economie in het algemeen, initiatieven in die richting onderneemt. Sector Zorg Tijdens de uitgevoerde expertmeeting werden, naast de genoemde hoofdknelpunten die de sector Zorg gemeen heeft met de sector Techniek, knelpunten en oplossingen naar voren gebracht:
Landelijk vastgestelde verbeterpunten ook hier van toepassing: de verbeterpunten, die uit landelijk onderzoek naar voren kwamen, werden door de geïnterviewde experts bevestigd. De wenselijkheid van de verbetering van de basiskwaliteit van de bbl langs de lijn van het BPV Protocol werd onderschreven.
Meer samenwerking is nodig: de experts gaven aan dat alleen door bundeling van de krachten effectief kan worden geanticipeerd op de grote instroomproblemen. Ook in werving, gelet op het imagoprobleem waar de zorgsector bij diverse doelgroepen mee te kampen heeft. Aangegeven is dat het nodig is „over eigen schaduw heen te stappen‟ om de instroomproblemen het hoofd te kunnen bieden.
Aansluiting praktijk en theorie: sommige ziekenhuizen en grote zorginstellingen halen de banden met het mbo aan om de theorie en de praktijkcomponent bij elkaar te brengen. Via samenwerking binnen de branche kan meer invloed worden uitgeoefend op de inhoud van het onderwijs. Dat geldt voor andere regio‟s weer minder, waar de opleidingen bijvoorbeeld in en/of door de ziekenhuizen zelf worden gegeven (in lijn met het voormalige in service onderwijs) om de aansluiting tussen theorie en praktijk of om de aantrekkelijkheid voor nieuwe instromers te verbeteren.
Penny wise pound foolish: de behoefte aan bbl-plekken wijkt niet zelden af van de daadwerkelijke vraag naar bbl-ers, zoals deze bij de onderwijsinstellingen en bij het kenniscentrum wordt geuit. Aangegeven is dat dit gelegen is in de budgetsystematiek (mogelijkheden op middlemanagement niveau) waar zorginstellingen mee te maken hebben.
Creatieve oplossingen zijn nodig: de komende tekorten vragen ook om creativiteit in oplossingen aan de kant van de betrokken partijen. Nog meer taakafsplitsing, opscholen van
6
werkenden met het oog op instroom op lagere niveaus, kijken naar doelgroepen die nog te weinig worden bereikt (genoemd zijn bijvoorbeeld moslima‟s en wijkaanpak) et cetera, ook dat is allemaal nodig. Ook daar ligt volgens de respondenten vaak een aanvullende rol voor de overheid. Primair de gemeente in dit geval.
Een regio-overstijgende agenda is nodig: iedere organisatie moet zijn verantwoordelijkheid nemen, maar dat is volgens de experts niet genoeg om aan de komende majeure instroomproblemen het hoofd te bieden. Ook niet als het BPV Protocol integraal en volledig is ingevoerd. ROC‟s en Calibris komen met gezamenlijke initiatieven. UWV probeert netwerken en samenwerking te versterken waar dat kan en moet. Zorginstellingen stellen zich meer als eisende partij op en nemen verantwoordelijkheid. ROC‟s maken afspraken met zorginstellingen over de kwaliteit en kwantiteit van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Met andere woorden, er wordt al heel wat gedaan, al dan niet via specifieke projecten en andere acties. Dit is, net als bij de techniek, echter niet genoeg. De instroomproblemen die de komende jaren manifest zullen worden kennen een belangrijke instellings- en regio-overstijgende component. De geïnterviewden in de zorgsector geven vergelijkbare signalen af als bij de sector techniek: we komen er grotendeels zelf uit, maar kunnen niet zonder de overheid. Er is in hun ogen een sociaaleconomische visie op de zorg in de regio en een regio-overstijgende agenda nodig. Regie is nodig en die rol kan noch van een individueel ROC, noch van een kenniscentrum, noch van een UWV of een andere individuele organisatie worden verlangd, dat is niet realistisch. Overheid moet zich in dit verband meer opstellen als vragende klant: wat verwacht ik van de verantwoordelijke partijen.
Beschouwing In dit onderzoek is op basis van bestandenanalyses gekeken naar het al dan niet bestaan van knelpunten rondom leerwerkplekken in Noord – Holland. Het geeft inzicht in die knelpunten en kan gebruikt worden om bestaande beelden te staven, maar ook te ontkrachten. Tijdens de gesprekken met de experts en in de expertmeeting is een aantal knelpunten weergegeven die binnen de instellingen en binnen de bestaande samenwerkingsstructuren goed opgelost kunnen worden. Wij onderschrijven de aanbeveling uit de expertmeeting om zoveel mogelijk uit te gaan van de bestaande verantwoordelijkheden van de partijen en zo min mogelijk via bypasses (hoewel deze tijdelijk een belangrijke katalysatorrol kunnen vervullen) oplossingen voor gesignaleerde knelpunten te creëren. Hiervoor is geen blauwdrukoplossing. Een groot aantal knelpunten en oplossingsrichtingen die in deze rapportage zijn genoemd zullen op maat, ieder in lijn met de eigen verantwoordelijkheid, toegepast kunnen worden. De geïnterviewden gaven aan het hiermee eens te zijn, maar dat de hoofdknelpunten, die met de komende grote instroomproblemen en met de dreigende problemen op financieel vlak te maken hebben, binnen de bestaande werkwijze en binnen de bestaande structuren niet opgelost kunnen worden. Er is volgens de experts een heldere visie op de regionale economie nodig en een actieve rol van de overheid (provincie en grote gemeenten). Zoals aangegeven: niet die van probleemeigenaar, maar van katalysator en agendasetter vanuit het grotere economische en
7
maatschappelijke belang dat de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van individuele onderwijsinstellingen, bedrijven en regio‟s overstijgt. Wij adviseren de provincie om deze signalen serieus te nemen en in gesprek te gaan met sleutelpersonen in het bedrijfsleven, in het onderwijs en bij gemeenten om vast te stellen of er aanleiding is om de lopende programma‟s (zoals de Economische Agenda 2008-2011 en in de programmalijn Aansluiting Onderwijs-Arbeidsmarkt) waar nodig te intensiveren. Zoals aangegeven, zonder kernverantwoordelijkheden over te nemen, maar waar nodig (opschalen) te ondersteunen, te versnellen en te mobiliseren.
8
2. Inleiding
De provincie Noord-Holland is in 2009 gestart met de provinciale Arbeidsmarkt & Onderwijs monitor. Daarin is onder andere aangegeven dat voor wat betreft de beschikbaarheid van leerwerkplekken op dat moment nog geen grote knelpunten aanwezig waren. In 2010 ontving de provincie echter signalen dat als gevolg van de recessie leerwerkplekken op mbo niveau verloren gaan. Dit is, gelet op de gevolgen hiervan voor leerlingen (het kunnen volgen en afmaken van hun opleiding) en voor het voorzien in de toekomstige personeelsbehoefte van de economie, een belangrijk zorgpunt voor de provincie. Daarom heeft de provincie besloten om in de monitor 2011 specifieke aandacht te besteden aan deze problematiek. Aan Berenschot is gevraagd om een economisch verdiepingsonderzoek uit te voeren, dat gericht is op het nader in beeld brengen van de knelpunten op het terrein van leerwerkplekken, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit onderzoek moest nader inzicht bieden in aanbod van en vraag naar bbl-plekken in de tien regio‟s in Noord-Holland, in bestaande en verwachte knelpunten en in passende oplossingen. Het doel van de provincie is om – via dit onderdeel van de Arbeidsmarkt & Onderwijs monitor 2011 – de verantwoordelijke bedrijven en instellingen hierover op zodanig concrete en toegankelijke wijze te informeren, dat zij (afzonderlijk of gezamenlijk) actie kunnen ondernemen om knelpunten te voorkomen en te bestrijden. Berenschot heeft de kwantitatieve analyse van beroepspraktijkvorming in Noord-Holland uitgevoerd in samenwerking met Colo, de landelijke vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Daarbij kon gebruik worden gemaakt van recente ontwikkelingen aan de kant van de samenwerking tussen Colo en DUO (informatie-uitwisseling door koppeling van bestanden). Sinds 1 januari 2009 zijn gegevens over leerwerkplaatsen meer gedetailleerd beschikbaar vanwege de verplichting van mbo-instellingen van de invoering code leerbedrijf als onderdeel van de leerbaanovereenkomst. Verder is door ICT ontwikkelingen de informatie voorziening over leerbanen de laatste jaren snel ontwikkeld. In de samenwerking was Berenschot hoofdaannemer en verantwoordelijk voor het totale eindrapport. Allereerst bevat hoofdstuk 3 de verantwoording van de gevolgde onderzoek aanpak. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de context tegen de achtergrond waarvan het opleiden via beroepspraktijkvorming moet worden bezien. Allereerst schetsen we kort enkele relevante karakteristieken van de provincie Noord-Holland. Vervolgens gaan we in op de wijze waarop beroepspraktijkvorming in het mbo in Nederland is ingericht. Tot slot geven we op basis van de uitgevoerde deskresearch weer wat we uit eerder onderzoek al weten over de werking ervan. Hoofdstuk 5 bespreekt de dynamiek van de bbl-markt waarmee in algemene zin rekening dient te worden gehouden bij het maken van een analyse van vraag- en aanbod van bbl-plekken: de wijze waarop bedrijven omgaan met hun aanbod van praktijkplekken, factoren die de vraag naar en aanbod van leerwerkplekken beïnvloeden en het effect van de huidige economische crisis op de branches.
9
In hoofdstuk 6 geven we een beeld van het aanbod van leerwerkplekken in Noord-Holland, uitgesplitst naar bedrijfssector, regio, opleiding en opleidingsniveau, de ontwikkeling van deze vraag in de afgelopen vijf jaar en de verwachtingen voor het schooljaar 2010/2011. Ook gaan we, op basis van een analyse van verschuivingen in de verhouding deelnemers / leerbedrijven, in op de vraag waar mogelijk knelpunten ontstaan in het schooljaar 2010/2011. Tot slot beschrijven we de mobiliteit van de bbl-deelnemers. In dit deel wordt aangegeven in welke mate deelnemers een leerwerkplek binnen hun eigen regio hebben, en wat het switchgedrag is van deelnemers tussen de bol en bbl leerweg. In hoofdstuk 7 gaan we in op de betekenis van opleidingsbedrijven op de bbl-markt in NoordHolland. We geven aan welk aandeel opleidingsbedrijven hebben in het aantal bbl-plekken in welke sectoren en vergelijken het succes van deelnemers die hun praktijk hebben bij opleidingsbedrijven met dat van deelnemers die hun praktijk hebben bij andersoortige leerbedrijven. Tot slot geeft hoofdstuk 8 de bevindingen uit een kwalitatieve analyse van twee sectoren weer: de zorg en de techniek nader belicht. Voor het gemak van de lezer wordt allereerst op de volgende twee pagina‟s een overzicht van gehanteerde afkortingen getoond.
10
Begrippenlijst:
AOC
Agrarisch Opleidingscentrum: De AOC‟s zijn onderwijsinstellingen waarin beroepsonderwijs wordt verzorgd op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving en voorbereidend beroepsonderwijs in de afdeling landbouw en en natuurlijke omgeving of in de afdeling levensmiddelentechnologie.
bbl
Beroepsbegeleidende leerweg: deeltijdopleiding in het mbo waarbij 60% of meer van het onderwijs in de praktijk gevolgd wordt.
bol
Beroepsopleidende leerweg: voltijdopleiding in het mbo waarbij 20% tot 60% van het opleiding in de praktijk gevolgd wordt.
bpv
Beroepspraktijkvorming: onderwijs dat plaatsvindt in de praktijk van het beroep (dus in een bedrijf of organisatie), voor zover dit leren in de praktijk voldoet aan de wettelijke eisen uit de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Van elke beroepsopleiding, of deze nu in de bbl of bol gevolgd wordt, maakt bpv deel uit.
bpv-begeleider
De begeleider vanuit de onderwijsinstelling van de leerling die bpv uitvoert.
BRON
Basis Register Onderwijs Nummer: via geautomatiseerde uitwisselingsprocessen leveren administraties van onderwijsinstellingen geïndividualiseerde gegevens over inschrijvingen, examens en de bpv-periode aan DUO, de wettelijke beheerder van BRO.
cgo
Competentiegericht onderwijs. Dit is het antwoord op de veranderingen die zich de afgelopen decennia in onze samenleving voltrokken hebben. Werksituaties zijn complexer en dynamischer geworden, waardoor er andere eisen worden gesteld aan werknemers. Alleen reproductie van vakinhoudelijke kennis en vaardigheden is niet meer voldoende. Werknemers moeten op basis van competenties in staat zijn om bij te blijven in de snel veranderende vakgebieden en snel en flexibel kunnen reageren op een turbulente arbeidsmarkt.
Colo
Centraal Orgaan van Landelijke Opleidingsorganen van het bedrijfsleven: de vereniging van de achttien kenniscentra.
Erkenning
Besluit van een kenniscentrum, dat een bedrijf aan de eisen voldoet om een leerbedrijf te zijn.
hbo
Hoger beroepsonderwijs, duurt vier jaar, en is bestemd voor studenten van achttien jaar en ouder. Het hbo geeft een theoretische en praktische basis voor het uitoefenen van een beroep.
Kenniscentrum
De achttien kenniscentra ontwikkelen elk voor hun eigen branche(s) kwalificaties voor het mbo, erkennen leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.
11
Kwalificatie
Een opleiding die is opgenomen in de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs leidt op tot een van de niveaus van beroepsuitoefening
Niveau
Een (kwalificatie)niveau is een aanduiding van het niveau van beroepsuitoefening. De vier niveaus zijn van laag naar hoog: 1 assistentenopleiding, 2 basisberoepsopleiding, 3 vakopleiding en 4 middenkader- of specialistenopleiding.
Leerbedrijf
Een bedrijf dat een of meer bpv-plaatsen beschikbaar stelt en erkend is door een of meerdere kenniscentra.
mbo
Middelbaar beroepsonderwijs duurt twee tot vier jaar en is voor leerlingen van zestien jaar en ouder. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. Na het succesvol afronden van het mbo stromen leerlingen door naar een baan, een mbo-opleiding met een hoger niveau of naar het hbo.
MBO Raad
De MBO Raad is de landelijke brancheorganisatie in het mbo en de volwasseneneducatie.
MKB-Nederland
MKB-Nederland is de belangenorganisatie van kleine en middelgrote ondernemingen, die per branche of per regionale/lokale vereniging zijn aangesloten.
O&O-fonds
Opleidings- en ontwikkelfonds: door CAO-partijen in een branche opgericht fonds gericht op opleiding en ontwikkeling van huidig en toekomstig personeel.
Opleidingsbedrijf
Opleidingsbedrijven zijn (regionale) samenwerkingsverbanden van (grotendeels) MKB-bedrijven die binnen het samenwerkingsverband die aanstelling en opleiding van mbo-deelnemers via de bbl vormgeven.
Praktijkopleider
Begeleider vanuit het leerbedrijf
RMC
Regionaal Meld en Coördinatie punt. Nederland is ingedeeld in 39 regio‟s, waarbij een van de gemeenten de melding en registratie van voortijdige schoolverlaters coördineert en zorgdraagt voor mogelijkheden van doorverwijzing en herplaatsing in het onderwijs en/of arbeidsmarkt (o.a. bbl)
ROC
Regionaal Opleidingencentrum. De ROC‟s bieden het volledige pakket aan mbo-opleidingen.
TOA
De Taskforce Technologie, Onderwijs, Arbeidsmarkt heeft tot doel oplossingen te zoeken voor het tekort aan technici en technologen. Niet door het ontwikkelen van nieuw beleid, maar vooral door het bundelen en regisseren van bestaande initiatieven en activiteiten. Dit ter voorkoming van versnippering
vmbo
Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs is voor leerlingen van twaalf tot zestien jaar en bereidt de leerlingen voor op een opleiding in het mbo.
WEB
Wet educatie en beroepsonderwijs.
12
3. Onderzoek aanpak
De opdracht van de provincie was om in een kort verkennend onderzoek cijfers en kwalitatieve analyses aan te reiken die bijdragen aan inzicht in knelpunten en oplossingen op het gebied van de uitvoering van bbl in Noord-Holland. Dit onderzoek is uitgevoerd van medio november 2010 tot eind januari 2011. Bij de uitvoering van dit onderzoek is, schematisch weergegeven, de volgende aanpak en planning gevolgd:
In fase 1 is op basis van alle beschikbare gegevens de kwantitatieve analyse opgesteld. Op basis hiervan is in overleg met de provincie een keuze voor twee sectoren gemaakt die in de tweede fase in kwalitatieve zin nader zijn belicht. Fase 1: kwantitatieve analyse De kwantitatieve analyse was erop gericht om, zoveel mogelijk uitgesplitst naar regio, sector en opleidingsniveau, inzicht te verkrijgen in:
Het aanbod van en de vraag naar leerwerkplekken in Noord-Holland
De verwachtingen voor het schooljaar 2010/2011 van het aanbod van en de vraag naar leerwerkplekken in Noord-Holland
13
Mobiliteit deelnemers leerwerkplekken
De switch van deelnemers tussen bol en bbl
De betekenis en de resultaten van opleidingsbedrijven
Fase 2: kwalitatieve analyse Twee sectoren Fase 2 startte met het in overleg met de provincie vaststellen van twee sectoren die kwalitatief nader zijn belicht. Ten behoeve van de kwalitatieve analyse van knelpunten, omstandigheden en oplossingen in deze twee sectoren is een combinatie van nadere deskresearch en interviews uitgevoerd: ־
De nadere deskresearch heeft betrekking op bestaand onderzoeksmateriaal met betrekking tot infrastructuur, trends en arbeidsmarkt- en onderwijsontwikkelingen in de twee sectoren.
־
Een elftal interviews. Gesproken is met twee ROC‟s, twee kenniscentra, een zorginstelling, een bedrijf in de Techniek, een opleidingsbedrijf, twee UWV Brancheservicepunten, een RMC en Technocentrum Noord-Holland Noord.
Expertmeeting Een expertmeeting in januari 2011 met sleutelpersonen en experts in Noord-Holland. Daarbij zijn de bevindingen uit de kwantitatieve analyse en de interviews voorgelegd voor reacties en discussies in twee deelsessies (deelsessie Techniek en deelsessie Zorg). Aldus zijn tijdens de expertmeeting de uitgevoerde analyses getoetst en is feed back ontvangen met betrekking tot beleidsopties om knelpunten aan te pakken. Deelnemers waren: Nova College: Dhr. Bemelmans
Zorginstelling MCA: Mw. Van der Maat PAO ZKH: Dhr. Bodewes
Nova College: Mw. Van Gog
Tata Steel: Dhr. Deen
RPA NHN: Mw. Smit
ROC Kop van NH: Dhr. Leijnse
NWH KvK: Dhr. Kalkdijk
RPA G&V: Dhr. Heuvingh
UWV Servicepunt Zorg: Mw. Sluijs
SIGRA: Dhr. Ten Dam
Colo: Dhr. Geurtsen
UWV SP Techniek: dhr. Schoonderbeek
SIGRA: Dhr. Looijenga
Prov. NH: Mw. Brouwer
Kenteq: Dhr. Venema
Lindenhoek: Mw. Van der Munnik
Prov. NH: Dhr. Lips
Calibris: Dhr. Kerver
Technocentrum Noord-Holland Noord:
Berenschot: Mw. De Zwart
Dhr. Benjamens
en dhr. Bakker
14
Representativiteit Gelet op het beperkte aantal experts, dat we hebben gesproken in het kader van het kwalitatieve deel van het onderzoek, kunnen de betreffende bevindingen niet als representatief en algemeen toepasbaar worden gezien. Met andere woorden: directe één op één toepassing in andere sectoren of regio‟s binnen Noord-Holland is niet mogelijk. Omstandigheden verschillen daarvoor onderling te veel. De geïnventariseerde visies en ervaringen zijn bedoeld voor verantwoordelijke partijen per sector en regio in de bbl-markt om zelf nader te bepalen in hoeverre de knelpunten en oplossingsrichtingen ook toepasbaar zijn in de eigen context. En in hoeverre deze zouden moeten worden omgezet in gerichte afzonderlijke en gezamenlijke acties
15
4. Context
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de context tegen de achtergrond waarvan het opleiden via beroepspraktijkvorming moet worden bezien. Allereerst schetsen we kort enkele relevante karakteristieken van de provincie Noord-Holland. Vervolgens gaan we in op de wijze waarop beroepspraktijkvorming in het mbo in Nederland is ingericht. Tot slot geven we op basis van de uitgevoerde deskresearch weer wat we uit eerder onderzoek al weten over de werking ervan. 4.2 Provincie Noord-Holland 4.2.1 Aantal inwoners en regio-indeling Provincie Noord-Holland had in 2008 bijna 2,6 miljoen inwoners. Op het terrein van arbeidsmarkt en onderwijs hanteert de provincie een bestuurlijke indeling in een tiental regio‟s. Het aantal inwoners per regio staat weergegeven in tabel 1.
Regio
Aantal inwoners
Amstel-Meerlanden
310.607
Amsterdam
747.093
Gooi en Vechtstreek
242.148
IJmond
155.489
Kop van Noord-Holland
165.269
Noord-Kennemerland
207.108
Waterland
148.861
West-Friesland
201.292
Zaanstreek
167.969
Zuid-Kennemerland
217.327
Totaal
2.563.163
Tabel 1: Aantal inwoners per regio van Noord-Holland in 2008
16
Een overzicht van de tien regio‟s staan weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: Bestuurlijke regio-indeling van de provincie Noord-Holland
17
3.2.2
Ontwikkeling van het aantal banen in Noord-Holland
Het totaal aantal banen in Noord-Holland lag in 2009 op een kleine 1,4 miljoen, ruim een zesde van het totaal aantal banen in Nederland. Ruim de helft van de banen bevindt zich in de regio‟s Amsterdam en Amstel-Meerlanden. Als gevolg van de recessie liep het aantal banen in 2010 waarschijnlijk met zo‟n 30.000 terug, vanaf dit jaar zal het aantal banen weer toenemen tot ruim 1,4 miljoen in 2020. 3.2.3
Belangrijkste sectoren binnen de provincie
Gemeten naar het aantal banen zijn de zakelijke dienstverlening (17%), de handel en reparatie (17%) en gezondheid- en welzijnszorg (13%) de grootste sectoren binnen de provincie (in 2009). De sectoren met de meeste werkgelegenheid verschillen echter aanzienlijk tussen de verschillende regio‟s:
De zakelijke dienstverlening heeft met name in de regio‟s Amsterdam (22%) en AmstelMeerlanden (19%) een groot aandeel in het aantal banen.
De financiële dienstverlening heeft in Amsterdam ook een relatief groot aandeel in het aantal banen (9%).
In de regio Amstel-Meerlanden is de sector vervoer, opslag en communicatie een grote uitschieter met een aandeel van 28% van het totaal aantal banen, terwijl provinciebreed 12% van alle banen in deze sector zijn. Deze uitschieter komt doordat Schiphol in deze regio is gevestigd.
Industrie en energie zijn sterk vertegenwoordigd in de regio‟s IJmond (23%) en Zaanstreek (16%). Het provinciegemiddelde voor deze sectoren is 7%. De landbouw, bosbouw en visserij telt relatief veel banen in de regio‟s Kop van Noord-Holland (9%) en West-Friesland (8%). Het provinciegemiddelde voor deze sectoren is slechts 2%. De overheid is in de Kop van Noord-Holland een relatief grote werkgever, met 15% procent van alle banen (provinciegemiddelde: 5%)
4.2.2 Het mbo in Noord-Holland Provincie Noord-Holland telt acht onderwijsinstellingen die mbo-onderwijs verzorgen: vijf ROC‟s, in Alkmaar, Haarlem, Den Helder, Zaandam en twee in Amsterdam, een AOC in Alkmaar en een vakinstelling in Amsterdam. Samen verzorgen deze instellingen mbo-opleidingen aan ongeveer 72.000 leerlingen.
18
4.3 Beroepspraktijkvorming in het mbo 4.3.1 Omschrijving van het mbo Er zijn drie soorten onderwijsinstellingen voor het mbo: de ROC‟s, de AOC‟s en de vakscholen. Deze instellingen bieden mbo-opleidingen die zijn ingedeeld in vier niveaus. Niveau 1 is het laagste niveau en niveau 4 het hoogste.
Niveau 1: de assistentenopleiding.
Niveau 2: de basisberoepsopleiding. Dit geldt tevens als startkwalificatieniveau, het niveau dat tenminste nodig is om een goede kans te maken op een duurzame positie op de arbeidsmarkt.
Niveau 3: de vakopleiding.
Niveau 4: de middenkader- en specialistenopleiding.
Het mbo heeft op dit moment een „drempelloze toegang‟: onderwijsinstellingen mogen geen diploma-eisen stellen aan leerlingen die willen instromen in het laagste niveau van een mboopleiding. Voor de doorstroming naar hogere niveaus kan de eis worden gesteld dat iemand zijn diploma op het lagere niveau heeft gehaald. Leerklingen in het mbo kunnen kiezen tussen twee leerwegen: de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). De bol vindt grotendeels op school plaats en verder in leerbedrijven, bij de bbl is dat omgekeerd. 4.3.2 Omschrijving van de beroepspraktijkvorming (bpv) Een belangrijk onderdeel van opleidingen in het mbo is het leren in de beroepspraktijk: de stage in de voltijdopleiding of het werken in de deeltijdopleiding. Hierin gaan jongeren doorgaans voor het eerst aan het werk. Voor zover dit leren in de praktijk voldoet aan de wettelijke eisen uit de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) valt dit onder de beroepspraktijkvorming (bpv). Volgens de WEB dient een groot deel van elke beroepsopleiding plaats te vinden in de beroepspraktijk. Leerlingen die hun opleiding volgen in de bol brengen minimaal 20% en maximaal 60% van hun tijd door op bpv in een leerbedrijf, en de rest van de tijd op school. Bij de bbl is de leerling werknemer in zijn/haar leerbedrijf. Bbl-leerlingen brengen daar minimaal 60% van de tijd door, en de rest van de tijd op school. In figuur 2 staan de belangrijkste partijen weergegeven die betrokken zijn bij de bpv, en de aard van de relatie tussen deze partijen (budget, toezicht, begeleiding en informatie-uitwisseling / invloed). We geven hieronder bovendien een beschrijving van de verantwoordelijkheden van de belangrijkste betrokken partijen.
19
Ministerie van OCW Ministerie EL&I
Colo
MBO
kenniscentra
Bbl leerlingen
Branche organisaties
MBO raad
AOC raad
Leerbedrijven
Belastingdienst
Budget Toezicht Begeleiding Informatieuitwisseling
Figuur 2: Betrokkenen op de bbl-markt
In onderstaand overzicht zijn de rollen van de kernverantwoordelijkheden op een rij gezet.1 De leerling
De leerling is ervoor verantwoordelijk dat hij/zij goed voorbereid en gemotiveerd is om aan de bpv te beginnen. De leerling oriënteert zich – met hulp van de onderwijsinstelling – goed op branches, beroepen, leerbedrijven en de leermogelijkheden. Hij/zij houdt zich tijdens de bpv aan de afspraken die in de praktijkovereenkomst met de onderwijsinstelling zijn vastgelegd, volgt instructies op van de praktijkopleider binnen het leerbedrijf en koppelt terug aan de bpv-begeleider van de onderwijsinstelling.
Onderwijsinstellingen
De onderwijsinstelling zorgt voor een goede match tussen leerling en leerbedrijf; de onderwijsinstelling begeleidt de leerling bij het vaststellen van zijn/haar leerbehoefte en gaat na of deze leerbehoefte past bij de leermogelijkheden op de bpv-plaats. De onderwijsinstelling zorgt voor een praktijkgerichte voorbereiding van leerlingen op de bpv, bijvoorbeeld door sector- en bedrijfsoriëntatie, en ondersteunt leerlingen bij het zoeken naar een bpv-plaats, bijvoorbeeld door presentatie- en sollicitatietrainingen te geven. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op verschillen tussen de werking van bbl en bol op dit punt.
1
De beschrijving van de rollen van de diverse betrokkenen op basis van het wettelijk kader is gebaseerd op het
onderzoeksrapport Beroepspraktijkvorming in het mbo (2008) van de Algemene Rekenkamer
20
De onderwijsinstelling maakt in de praktijkovereenkomst concrete afspraken met het leerbedrijf over de vorm en de inhoud van de bpv, de manier en de frequentie van de begeleiding, het persoonlijk leerprogramma van de leerling en de toetsingsmethoden. De instelling zorgt voor voldoende begeleiding conform de afspraken in de praktijkovereenkomst, door een begeleider vanuit de instelling die voldoende competent en toegewijd is. De onderwijsinstelling bewaakt de voortgang en de aansluiting van de leerdoelen van de leerling op de leermogelijkheden in het leerbedrijf. Leerbedrijven
De leerbedrijven dragen er zorg voor dat er voldoende leermogelijkheden zijn in het leerbedrijf voor de leerlingen die daar bpv volgen. Het leerbedrijf zorgt voor de dagelijkse begeleiding en opleiding van de leerling op de werkvloer. Daartoe zorgt het leerbedrijf voor een gekwalificeerde, gemotiveerde en toegankelijke praktijkopleider. Het leerbedrijf kijkt of de verwachtingen van de leerling en het leerbedrijf op elkaar aansluiten, en maakt concrete afspraken met de onderwijsinstelling over de vorm, de inhoud de begeleiding en de beoordeling van de bpv-periode in de praktijkovereenkomst. Het kenniscentrum erkent een leerbedrijf als deze voldoet aan de erkenningscriteria. Een leerbedrijf wordt volgens deze criteria geacht: 1.
Zowel een goede en veilige leerwerkplek als werkzaamheden te bieden die behoren tot de werkprocessen van het beroep waarvoor de leerling wordt opgeleid;
2.
Voldoende en deskundige begeleiding te bieden, gericht op de leerling;
3.
Bereid te zijn tot overleg met de onderwijsinstelling en het kenniscentrum;
4.
Akkoord te gaan met de vermelding van de bedrijfsgegevens in het openbare register leerbedrijven.
Leerbedrijven betalen een salaris aan hun werknemers die een bbl-opleiding volgden. Bol-leerlingen krijgen in de meeste gevallen een stagevergoeding en/of onkostenvergoeding. De O&O-fondsen in veel branches vergoeden een deel van de loonkosten van bbl-leerlingen. De belangrijkste motieven voor het aannemen van leerlingen en stagiairs zijn toekomstige personeelsvoorziening, de vernieuwing in het bedrijf en het imago van het bedrijf. Kenniscentra
De beoordeling of een bedrijf geschikt is om als leerbedrijf te fungeren, wordt gedaan door een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Er zijn achttien kenniscentra, die elk actief zijn op het gebied van een of meer bedrijfstakken. Vanuit de kenniscentra bezoeken opleidingsadviseurs bedrijven die leerbedrijf willen worden, om te beoordelen of zij aan de criteria
21
voor leerbedrijven voldoen. Met het afgeven van een erkenning verklaart het kenniscentrum dat een leerbedrijf in staat is om voldoende en deskundige begeleiding te bieden. Tijdens de bpv-periode verzorgen de kenniscentra training en coaching aan de praktijkopleiders binnen de erkende leerbedrijven, en voorzien zij hen van hulpmiddelen om hun taken goed te kunnen uitvoeren. De kenniscentra zijn er bovendien verantwoordelijk voor dat er voldoende erkende leerbedrijven zijn: Zij werven nieuwe leerbedrijven op basis van behoefte en zorgen voor erkenning van leerbedrijven die voldoen aan de erkenningscriteria. Het aanbod van erkende leerbedrijven met bpv-plaatsen wordt door de kenniscentra in een openbaar register bekend gemaakt. Naast hun wettelijke taken voeren veel kenniscentra (in opdracht van sociale partners) ook private dienstverlening op het gebied van opleiding en arbeidsmarkt uit.
De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) zijn respectievelijk stelselverantwoordelijke voor het mbo en verantwoordelijk voor het groen onderwijs, en houden vanuit die rol toezicht op de onderwijsinstellingen en de kenniscentra bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Beide ministeries verstrekken lumpsumbijdragen aan de onderwijsinstellingen voor al hun wettelijke taken, dus inclusief de werkzaamheden die met bpv te maken hebben. Ook de kenniscentra ontvangen een bijdrage van de ministeries voor hun wettelijke taken. Het ministerie van OCW verstrekt bovendien studiefinanciering aan bol-leerlingen van achttien jaar en ouder.
4.4 Kenmerken werking bbl-markt 4.4.1 Inleiding Om de cijfers in de volgende hoofdstukken goed te kunnen wegen en beoordelen is het van belang om rekening te houden met de dynamiek van de bbl-markt, die voor een deel dezelfde is als de gehele arbeidsmarkt (conjunctuureffecten) en deels ook specifiek geldt voor de bbl:
De leerbedrijven hebben geen statisch bestand van praktijkplekken. Bedrijven kunnen door bijvoorbeeld het af- of toenemen van hun orderportefeuille of een tegenvaller bij het verwerven van een opdracht heel snel hun aantal praktijkplekken neerwaarts of opwaarts bijstellen. Bij een extra opdracht is er snel behoefte aan uitbreiding. Als het economisch tegen zit kunnen leerbedrijven enige tijd „slapend‟ leerbedrijf blijven. Ze blijven dan wel erkend leerbedrijf, maar hebben tijdelijk geen behoefte aan deelnemers waardoor de kansen op het vinden van een leerwerkplek op dat moment groter kunnen lijken dan ze feitelijk zijn. De markt voor bbl-plekken is in die zin flexibel.
22
De vraag van deelnemers varieert. Als een deelnemer bij het zoeken van een bbl-plek niet snel een plek vindt wordt vrij snel gekeken naar mogelijkheden in andere sectoren.
Sommige leerbedrijven zijn zeer groot en hebben jaarlijks plaats voor tientallen deelnemers. Aan de andere kant van het spectrum zijn administratieve beroepen bij kleine kantoren zoals notariskantoren en administratiekantoren, die als regel maar eens in de 3 jaar een deelnemer willen. Er zijn dan veel leerbedrijven nodig om de deelnemer te plaatsen. Daarom moet per branche een ander verhoudingsgetal tussen vraag en aanbod worden gehanteerd bij de beoordeling of er sprake is van evenwicht.
Gedeeltelijke uitwisselbaarheid met bol-plekken: zeker in de branches waar ook veel via de bolleerweg wordt opgeleid zien leerbedrijven bol- en bbl-plekken gedeeltelijk als inwisselbaar. Dat betekent dat wanneer een leerbedrijf kan besluiten om geen bbl-leerlingen meer te willen, omdat het inmiddels is voorzien van een aantal goede bol-stagiaires.
Van een volledig en actueel beeld van het beschikbaar aantal praktijkplekken speciaal voor bbl kan dus nooit sprake zijn. Dit vindt ook zijn weerslag in de registratie in stagemarkt.nl, het integrale bestand van leerbedrijven in Nederland. Dit betekent overigens niet dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over vraag en aanbod op de bbl-markt. De strekking van het bovenstaande is dat met de genoemde noties rekening moet worden gehouden: net als de rest van de arbeidsmarkt is de bbl-markt niet statisch, zodat moet worden gewaakt voor een „mechanische‟ analyse. 2 4.4.2 Verschillen in wijze van aanmelden voor bol en bbl Bbl-deelnemers komen in vergelijking met de bol-deelnemers op verschillende manieren in de praktijk en hun opleiding terecht.
Een deel van de bbl- ers werkte reeds binnen de branche en wil het niveau van de kwalificatie verhogen. Deze toeleiding loopt of via de (leerling) werknemer of de werkgever.
Een ander deel werkte nog niet maar wil graag via de praktijklerenvariant een kwalificatie verwerven.
De wijze van aanmelden bij opleidingen verschilt tussen bbl en bol. Het proces van aanmelding bij opleidingen is bij beide geconcentreerd rond schooljaren. De meeste aanmeldingen zijn gericht op de start van het schooljaar in september. Dit heeft te maken met de bekostigingssystematiek waarbij die leerlingen, die per 1 oktober zijn ingeschreven, meetellen voor de bekostiging. Veel bbl leerlingen beginnen al eerder in het seizoen te zoeken naar een praktijkplek, vaak eerder dan boldeelnemers. Bbl-deelnemers hebben tot 31 december de tijd om deze praktijkplek te vinden, ongeacht of het gaat om „reguliere‟ leerbedrijven of „opleidingsbedrijven‟.
2
Deze bevindingen zijn gebaseerd op praktijkkennis van de kenniscentra, die voortvloeit uit de wettelijke taak
(de Wet Educatie en Beroepsonderwijs) die kenniscentra hebben om te voorzien in voldoende praktijkleerplekken voor mbo-deelnemers. Over effecten wordt regelmatig gerapporteerd in de Colo-barometer en de Basiscijfers Jeugd die samen met het UWV WERKbedrijf wordt uitgebracht.
23
Belangrijk is ook de notie dat deelnemers een vrije keuze hebben om een plek te zoeken. In feite participeren deelnemers daarmee ook al meteen op de arbeidsmarkt. Als deelnemers merken dat het lastig is om een praktijkplek in een bepaalde branche te vinden kunnen ze ook een plek zoeken in een andere branche waar meer vraag naar arbeid is. In die zin ademt het zoekgedrag mee met de economische bedrijvigheid: bedrijven hebben minder (leerling-)personeel nodig als er economische terugslag is. Door dit gedrag van deelnemers en bedrijven lijkt er, vanuit economisch perspectief (continuïteit), binnen een aantal branches soms een soort evenwicht op het verkeerde niveau te kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld in de branche procestechniek zijn bedrijven de afgelopen anderhalf jaar terughoudend geweest om veel leerwerkplekken aan te bieden. Er zijn tegelijk ook weinig deelnemers die zich voor deze branche aanmelden. Alle deelnemers kunnen gemakkelijk een leerwerkplek vinden. Maar toch is dit aantal te weinig om te voldoen aan de vervangingsvraag als de economie zich heeft hersteld (bron: kenniscentrum PMLF). 4.4.3 Conjunctuurgevoeligheid: minder vraag en verdringing De crisis heeft een uiteenlopende uitwerking gehad op branches. Sommige branches zijn direct geraakt, bij andere treedt een vertraagd effect op. Een vertraagd effect treedt ook op bij overheid gerelateerde sectoren, die (door vermindering van subsidies/bezuinigingen) ook door de effecten van de crisis worden geraakt (zie: Colobarometers juni en oktober 2010). Sectoren die vrij snel direct door de crisis werden geraakt zijn (naast uitzendwerk) de (maak)industrie, de hout- en meubelindustrie, schilderen en onderhoud, transport en logistiek, de financiële branche, de groothandel, de sector mobiliteit (autobranche) en de detailhandel met betrekking tot luxe waren. De O&O fondsen en andere organisaties die bij deze branches betrokken zijn, reageren met extra financiële prikkels om de terugloop van praktijkplekken tegen te gaan. Het programma "Bouw door, leer verder" uit de bouwbranche (beschreven in de Berenschot-publicatie “Maatregelen in crisistijd”, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) is daar het bekendste voorbeeld van. De (lokale) overheid reageert in tweede instantie met bezuinigingen. Dit laat zijn sporen na in sectoren zoals3 de overheid (inclusief Defensie), kinderopvang, kunst- en cultuur en welzijn (buurthuizen, zwembaden, bibliotheken). De door de crisis gewijzigde vraag-/aanbodverhoudingen in vooral deze sectoren leiden tot verdringing van lager geschoolden door hoger geschoolden en bij de beroepspraktijkvorming is een soortgelijk effect te zien (vooral bij bol-ers, maar ook enigszins bij de bbl)4:
Mbo-ers worden vervangen door hbo-ers
Vmbo-ers worden vervangen door mbo-ers
3
Bron: Colo-barometer, december 2010
4
Bron: Colo-barometer Amsterdam, 2009 en Colo-barometer, december 2010
24
Mbo-ers van een langere opleiding hebben de voorkeur boven mbo-ers met een kortere opleiding
De voorkeur van bedrijven gaat meer uit naar jongeren zonder een extra zorgvraag
Overigens wisselen deze effecten per branche. In algemene zin is de constatering van de kenniscentra dat in een economische crisissituatie vmbo-jongeren, jongeren met een extra zorgvraag en de laagste niveaus in het mbo meer problemen ondervinden om een praktijkplek te vinden.
4.5 Knelpunten beroepspraktijkvorming en landelijke maatregelen Er zijn de afgelopen jaren diverse onderzoeken gedaan naar knelpunten in de bpv, waarvan de belangrijkste bevindingen per onderzoeksrapport zijn opgenomen in een bijlage bij dit rapport van deze, veel aangehaalde onderzoeksrapporten over de bpv. Het gaat om Beroepspraktijkvorming in het mbo, Algemene Rekenkamer (2008), Beroepspraktijkvorming in het MBO. Ervaringen van leerbedrijven, Dijk 12 (2009) en Aan het werk. Borging van de kwaliteit van beroepspraktijkvorming mbo door onderwijsinstellingen en kenniscentra, Inspectie van het onderwijs (2009). Op deze plaats wordt volstaan met een korte samenvatting van de hoofdlijnen van genoemde onderzoeken:
Omdat bpv redelijk vrij is geregeld, is samenwerking tussen alle betrokkenen niet altijd vanzelfsprekend en bestaan er grote verschillen tussen sectoren, tussen regio‟s en tussen scholen.
De kwaliteit van bpv is meestal van voldoende kwaliteit. Er is sprake van een stijgende lijn sinds de totstandkoming van het wettelijk kader (de WEB) in 1996. Wel is er langs diverse sporen nog steeds verbetering nodig.
De meeste bedrijven ervaren knelpunten bij de samenwerking met de scholen en de kenniscentra.
Uit de JOB-monitor 20105 blijkt, dat van de leerlingen een derde van de leerlingen ontevreden is over de inhoud van en/of begeleiding tijdens de bpv. Veertig procent van de leerlingen is tevreden. De rest heeft geen uitgesproken mening.
Als belangrijkste punten om de kwaliteit van beroepspraktijkvorming te verbeteren kwamen uit deze onderzoeken naar voren:
Meer landelijke kaders voor en toezicht op bbl: meer eenduidigheid in de begeleiding door de scholen en meer duidelijkheid ten aanzien van rollen en verantwoordelijkheden nodig.
Betere ondersteuning en controle vanuit de kenniscentra. Onder andere is geconstateerd dat de kenniscentra zelden tot weigering of intrekking van de erkenning van leerbedrijven overgaan.
5
De JOB-monitor is het landelijke onderzoek van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) naar de
tevredenheid van mbo-studenten over hun onderwijs. Voor het laatste uitgevoerd in 2010.
25
Betere voorlichting, ondersteuning en begeleiding van leerlingen door de scholen. Bbl-ers worden door scholen meer als al tot de arbeidsmarkt toegetreden werknemers (schoolverlaters) benaderd dan als (bol-)leerlingen die „nog op school zitten‟.
Het verbeteren van de inhoudelijke aansluiting tussen theorie (school) en praktijk (bedrijf).
Het meer benutten van de potentie van al bestaande leerbedrijven, wat als effectiever wordt gezien dan het werven van nieuwe leerbedrijven.
Meer en beter evalueren van voortgang en ervaringen tijdens en na de bpv.
Deze en andere bevindingen hebben geleid tot diverse acties om tot verbetering van de beroepspraktijkvorming te komen. Zo hebben het Ministerie van OCW, Colo, de MBO Raad, VNONCW en MKB Nederland in 2009 een bestuurlijk overleg georganiseerd, waarin is afgesproken dat partijen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen om de bpv te verbeteren en hoe partijen deze gezamelijke verantwoordelijkheid gaan invullen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in het document Gezamenlijke aanpak BPV en het BPV-protocol6. Zowel het bedrijfsleven, als het onderwijs heeft een aantal verplichtingen op zich genomen. Aan de kant van de scholen is het BPVprotocol langs de lijn van de bedrijfstakgroepen van de MBO Raad vertaald naar de diverse opleidingen, waarna de ROC‟s tot implementatie zijn of zullen overgegaan (het stadium waarin de implementatie verkeert verschilt per sector en per school). Via een landelijke BPV-monitor in opdracht van het ministerie van OCW. wordt de voortgang van de door het bedrijfsleven en het onderwijs genoemde implementatie gevolgd. Het bedrijfsleven, de MBO Raad en Colo hebben in maart 2010 besloten om gezamenlijk te komen tot meer transparantie en doelmatigheid in de samenwerking tussen het mbo en de bedrijven en instellingen. Uitgangspunt van de daartoe ondertekende verklaring is gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van sociale partners en het beroepsonderwijs voor de taken van de kenniscentra. Vervolgens is door genoemde partijen een plan van aanpak opgesteld, dat er onder meer op gericht is om één paritair samengestelde Vereniging/Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven op te richten (in plaats van het huidige Colo), waar voor bovensectorale thema‟s de strategische keuzes worden gemaakt. Deze aanbevelingen van de zogeheten commissie Hermans/Van Zijl liggen op dit moment (januari 2011) voor bij het ministerie van OCW. Het perspectief is onder andere meer duidelijke kaders, verdere verbetering van de interactie tussen scholen en bedrijven (inclusief de bbl) en verbetering van de brugfunctie van de kenniscentra. Voorbeelden van andere relevante landelijke kwaliteitsimpulsen zijn:
6
Het programma Regionale Agenda Arbeidsmarkt – Beroepsonderwijs van het ministerie van OCW, in samenwerking met de MBO Raad, onder andere resulterend in een handreiking7 die de
Ministerie OCW, Colo, MBO Raad, VNO-NCW/MKB Nederland (2009). Gezamenlijke aanpak BPV en BPV-
protocol. 7
Handreiking Van Alliantievorming tot Arrangementen, 2010. Berenschot, in opdracht van OCW.
26
samenwerking tussen onderwijs, ondernemers en overheid als basis voor onder andere de beroepspraktijkvorming moet verbeteren.
De convenanten voor de aanpak van jeugdwerkloosheid, die op basis van landelijke afspraken en (ESF-)middelen hebben geleid tot regionale en landelijke programma‟s en projecten die gericht zijn op het tegengaan van de effecten van de crisis. Onder andere door het inzakken van de bbl-vraag tegen te gaan en leerlingen binnenboord te houden, onder andere in de bol. Ook door het mbo is in dit verband het succesvolle School Ex-programma uitgevoerd. De hoop en verwachting is, dat deze crisismaatregelen ook leiden tot een impuls voor structureel verdere verbetering van de samenwerking op het gebied van onder andere de bbl.
De verbetering van arbeidsmarktinformatie, inclusief de totstandkoming van regionale arbeidsmarktvraagprognoses die ook ROC‟s kunnen helpen om de arbeidsmarkt meer als richtsnoer te hanteren bij onder andere opleidingsplanning en beroepskeuzevoorlichting.8
8
Inzicht in de toekomstige vraag naar arbeid op regioniveau, 2010. Berenschot, in opdracht van SZW.
27
5. Vraag en aanbodcijfers voor leerwerkplekken in Noord-Holland
5.1 Inleiding In deze paragraaf presenteren wij de vraag- en aanbodcijfers voor leerwerkplekken in NoordHolland, achtereenvolgens uitgesplitst naar regio, naar branche en naar opleidingsniveau. Bijlage 1 bevat een totaaloverzicht van de deelname aan bbl en bol met deze uitsplitsing. Aangegeven wordt waar in het komende schooljaar knelpunten bij de bbl kunnen worden verwacht. Aan het slot van dit hoofdstuk wordt ingegaan op een specifieke onderzoeksvraag van de provincie Noord-Holland, namelijk in hoeverre er wordt geswitcht tussen bbl en bol. 5.2 Bbl per regio 5.2.1 Aantal bbl-ers per regio In Noord-Holland is het aantal bbl-deelnemers tussen 2005 en 2009 gestegen van 19.000 naar bijna 23.000. In schooljaar 2009-2010 is het aantal bbl-ers echter met 100 deelnemers afgenomen. Het totaal aantal leerbedrijven waar deze deelnemers theoretisch gezien terecht kunnen is flink gegroeid van 29.000 in 2006 naar 36.000 in 2009. Een deel van de bedrijven is overigens door meerdere kenniscentra erkend. Er is echter voorzichtigheid geboden bij het trekken van conclusies op basis van de onderstaande cijfers. In hoofdstuk 2 is reeds genoemd dat de ontwikkeling van deelnemers en het aanbod van bbl-plekken plaatsvindt in een dynamische context. Er moet daarom rekening gehouden worden met het feit dat deelnemers de bol-leerweg als alternatief hebben en bedrijven kunnen besluiten tijdelijk of permanent geen leerbedrijf meer te zijn. Schooljaar
2005-2006
2006-2007
2007-2008
2008-2009
2009-2010
Amstel-Meerlanden
1761
1764
1987
2138
2199
Amsterdam
4091
3814
4636
4690
4574
Gooi en Vechtstreek
1433
1474
1659
1746
1762
IJmond
1562
1587
1885
2009
2052
Kop van Noord-Holland
1708
1729
1952
1973
2026
Noord-Kennemerland
2607
2617
2887
2931
2828
Waterland
1267
1317
1494
1554
1557
West-Friesland
1919
1963
2179
2314
2256
Zaanstreek
1515
1544
1776
1883
1880
Zuid-Kennemerland
1254
1283
1414
1572
1592
Eindtotaal
19117
19092
21869
22810
22726
Regio:
Tabel 2: Overzicht van de bbl deelname per regio voor de jaren 2005 t/m 2010 (bron: Stagemarkt; DUO Zoetermeer)
28
Zoals mocht worden verwacht is, op basis van de woonplaats van de deelnemer, Amsterdam van de 10 regio‟s verreweg de grootste met 4500 deelnemers. Daarna volgt Noord-Kennemerland met ruim 2800 deelnemers. Waterland en Zuid-Kennemerland zijn de kleinste regio‟s: ruim 1500 deelnemers. 5.2.2 Aantal leerbedrijven per regio Tabel 3 bevat een overzicht van het aantal leerbedrijven per regio voor de jaren 2006 t/m 2010 (deze gegevens zijn voor het schooljaar 2005-2006 niet beschikbaar).
Schooljaar
2006-2007
2007-2008
2008-2009
2009-2010
Amstel-Meerlanden
3519
3653
4206
4235
Amsterdam
7944
8418
9795
10249
Gooi en Vechtstreek
2752
2880
3221
3298
IJmond
1719
1689
1963
2014
Kop van Noord-Holland
2257
2331
2652
2647
Noord-Kennemerland
3250
3381
3748
3882
Waterland
1448
1543
1710
1776
West-Friesland
2426
2565
2968
3088
Zaanstreek
1770
1847
2144
2221
Zuid-Kennemerland
2129
2154
2535
2626
Eindtotaal
29214
30461
34942
36036
Regio:
Tabel 3: Overzicht van het aantal leerbedrijven per regio voor de jaren 2006 t/m 2010 (bron: Stagemarkt; DUO Zoetermeer)
De regio met verreweg het grootste aantal leerbedrijven is ook hier Amsterdam, op afstand gevolgd door Amstel-Meerlanden en Noord-Kennemerland. De regio‟s met het kleinste aantal leerbedrijven zijn IJmond en Waterland. De meeste leerbedrijven bieden één praktijkplaats aan. Er zijn echter ook grote leerbedrijven die zeer veel deelnemers opleiden (zie ook de bijlage 4). Sommige grote leerbedrijven, zoals het detacheringsbedrijf VTL Flex. dat gevestigd is in Noord-Holland, zijn als leerbedrijf werkgever van bbl-ers in heel Nederland. Dit leidt tot het voorbehoud.dat een deel van de deelnemers van dit type bedrijven niet daadwerkelijk in Noord-Holland werkt. In figuur 3 wordt het verloop van aantal deelnemers en het aantal leerbedrijven in de periode 200607 tot en met 2009-10 grafisch weergegeven.
29
40000
35000
30000 Leerbedrijven Bbl-deelnemers 25000
20000
15000 2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
Figuur 3: Verloop van het aantal deelnemers en het aantal leerbedrijven in de periode 2006-07 tot en met 2009-10 (bron: Stagemarkt; DUO Zoetermeer)
5.2.3 Mobiliteit tussen regio’s van bbl-deelnemers In dit onderdeel wordt verkend in welke mate deelnemers een leerwerkplaats hebben binnen de eigen woonregio. Omdat de 10 regio‟s te klein zijn om per branche deze mobiliteit in beeld te brengen is gekozen voor een iets grotere regioschaal en wel voor de 5 arbeidsmarktregio‟s van Noord-Holland, waar UWV van uit gaat. In tabel 4 staat weergegeven welk percentage van de bbldeelnemers uit een regio een leerplek binnen de eigen regio heeft. In tabel 5 is deze mobiliteit in beeld gebracht aan de hand van de woonplaatsen van de bbl-deelnemers en de adressen van de leerbedrijven9.
9
De aantallen zijn hoger dan 22.726 omdat uitgegaan is van het totaal aantal praktijkovereenkomsten met een
geldigheid heeft voor (een deel van) het schooljaar 2009-2010. Deelnemers die in deze periode een bbl-plek hebben gehad bij meerdere leerbedrijven, zijn dubbelgeteld.
30
leerbaan in eigen regio in % Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
64%
Groot Amsterdam
84%
Kop van NH, Noord-Kennemerland
74%
en West-Friesland Zaanstreek-Waterland
55%
Zuid-Kennermerland
69%
Tabel 4: Percentage deelnemers met leerbaan in eigen regio in het schooljaar 2009-2010 (Bron: Stagemarkt / DUO) Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH,
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
N-Kenne-
streek
dam
merland
streek-
Kenne-
provincie
Water-
merland
en West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
1468
190
2
7
6
608
2281
92
7811
57
244
355
789
9348
4
555
5673
332
657
403
7624
18
1176
218
2261
181
220
4074
7
818
195
96
3139
288
4543
690
3492
104
135
263
2279
14042
6249
3075
4601
KvNH, NoordKennemerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennemerland Buiten de
4684
provincie Totaal
2308
Tabel 5: Mobiliteit bbl-deelnemers aan de hand van woonplaats deelnemer en adres leerbedrijf in schooljaar 2009-2010 (Bron: Stagemarkt / DUO)
Op basis van deze tabellen kan worden geconstateerd dat de meeste bbl-ers een leerbaan hebben binnen de eigen woonregio. 73% heeft een leerbaan binnen de eigen woonregio. Het fenomeen is
31
het sterkste in Groot-Amsterdam (84%), met ook in absolute aantallen de grootste groep (ruim 7800 van de meer dan 9300 in de deze regiowoonachtige deelnemers). In Zaanstreek-Waterland hebben de deelnemers het minst vaak een leerbaan in de eigen regio (55%). (ruim 2200 van de meer dan 4000 in deze regio woonachtige deelnemers). Opvallende mobiliteitsbewegingen zijn dat 29% van de deelnemers woonachtig in ZaanstreekWaterland een leerbaan hebben in regio Groot-Amsterdam en dat 27% van de deelnemers uit Gooien Vechtstreek een leerbaan hebben buiten de provincie Noord-Holland. Verder is opvallend dat er 10% meer deelnemers zijn die in Noord-Holland een leerbaan hebben dan dat er deelnemers zijn met een leerbaan die in Noord-Holland wonen. De regio Groot-Amsterdam biedt 3500 deelnemers een leerbaan die van buiten de provincie komen, met name uit Zuid-Holland en Flevoland. In figuur 2 is de mobiliteit tussen de vijf Noord-Hollandse arbeidsmarktregio's tussen deelnemers en leerbanen ook grafisch in beeld gebracht. De aantallen die daarin zijn omcirkeld betreffen het aantal bbl deelnemers dat in deze regio woont en er ook een leerbaan heeft. Het aantal in de richting van de pijl is het aantal deelnemers van elders komt, maar in deze regio een leerbaan heeft. We hebben bovendien voor vier branches nader gekeken naar de mobiliteit van bbl-deelnemers: bouw, zorg, welzijn en techniek. In bijlage 2 is een cijfermatige overzicht opgenomen van deze branches. Bouw: In Zuid-Kennemerland is de grootste mobiliteit. 57% heeft een leerbaan binnen de woonregio. In Groot-Amsterdam is het aandeel leerbanen binnen de eigen regio het grootst: 80%. Zorg: In de zorg heeft Zaanstreek de meeste mobiliteit: 62% heeft leerbaan binnen deze regio. Ook hier hebben deelnemers uit Groot- Amsterdam de meeste leerbanen binnen de eigen regio. Welzijn: Hier is in grote lijnen dezelfde typering te maken als bij zorg: Zaanstreek kent de meeste mobiliteit en Groot-Amsterdam de minste. Techniek (electro, installatie, metaal): Opvallend is hier de grote mobiliteit in de regio Gooi- en Vechtstreek. In Noord-Kennemerland heeft maar liefst 75% van de deelnemers een leerbaan in de regio. Opvallend is verder de relatief grote bijdrage van deelnemers vanuit Flevoland die een leerbaan hebben in Groot-Amsterdam
32
5673
57
218
2
97
195
403 332
657 181
244
96
2261 7
220
135
608
3139 263
555
6
1176
355 18 7
7811
818 3457
4
1468 190
228
789
92
690 Figuur 4: Grafische weergave van de mobiliteit van bbl-deelnemers tussen regio’s in het schooljaar 2009-2010 (Bron: Stagemarkt / DUO)
5.3 Leeftijdsopbouw bbl-deelnemers Een deel van de bbl-ers begint vanuit een werkende situatie aan een bbl-opleiding. Bij deze werkenden waarbij het bijvoorbeeld gaat om opscholing is de gemiddelde leeftijd vaak wat hoger dan de overige deelnemers. Uit tabel 6 blijkt dat in Noord-Holland 28% van de deelnemers 30 jaar of ouders is. Landelijk is dat percentage 31%.
33
Noord-Holland
Leeftijdscategorie : 15-21 jaar
Nederland totaal
Absoluut:
Relatief:
Absoluut:
Relatief:
11030
49%
77234
46%
22-29 jaar
5310
23%
37198
22%
30 jaar e.o.
6386
28%
52355
31%
Tabel 6: Overzicht leeftijdsopbouw bbl-deelnemers in Noord-Holland en Nederland totaal (bron: DUO Zoetermeer, Schooljaar 2009-2010)
5.4 Bbl per branche Absolute aantallen Er zijn branches en richtingen die in absolute aantallen heel veel leerlingen kennen en andere branches en richtingen die in relatieve zin een heel grote bbl-deelname kennen (en dus relatief weinig bol-leerlingen). De absolute en relatieve aantallen bbl- en bol-deelnemers binnen de leerbedrijven in de branches staan in bijlage 3 weergegeven10. In absolute zin hebben de in tabel 7 genoemde branches de meeste bbl-deelnemers. De meeste bbl-ers vinden een plek in de techniek, gevolgd door de sectoren zorg en welzijn. Aantal bbl-deelnemers woonachtig in Noord-Holland Branche Techniek (installatie, elektro en metaaltechniek)
3740
Zorg
2751
Welzijn
2379
Detailhandel
2112
Bouw en Infra
1923
Horeca
1467
Mobiliteit
1147
Tabel 7: Branches met in absolute zin veel bbl-deelnemers (bron: DUO)
10
Omdat de aantallen deelnemers in dit overzicht gebaseerd zijn op de aantallen leerlingen binnen de
leerbedrijven per erkenning in een branche, en niet op de Crebo-nummers van de deelnemers zoals in de andere overzichten, kunnen de aantallen per branche iets afwijken van die in de andere overzichten (een leerling kan immers een leerwerkplek hebben in een andere branche).
34
Relatieve deelname bbl en bol In tabel 8 staan de branches genoemd waar in relatieve zin (bol versus bbl) de meeste en de minste bbl-deelnemers voorkomen. Ook hier is het beeld dat vooral de technische sectoren (maar ook de zorg) relatief veel werken met bbl.
Branches met relatief veel bbl-deelname (>60% van alle deelnemers)
Branches met relatief weinig tot geen bbldeelname (<10% van alle deelnemers)
Gezondheidstechniek Verssectoren detailhandel, groothandel en industrie Procestechniek Carrosserie Afbouw en onderhoud Voedingsindustrie Plantenteelt Installatie-, elektro- en metaaltechniek Mobiliteit Bouw en infra Zorg
Economisch administratief Dierverzorging Laboratoria Recreatie ICT Uitgeven, vormgeven en printmedia Reizen Artiesten, theater en evenementen Reclame en presentatie Sport AV, Multimedia en gaming Fotonica Mode-industrie Schoonheidsspecialist Voetverzorging
Tabel 8: Branches met relatief veel en relatief weinig bbl-deelname
BBL-deelname naar opleidingsniveau totaal en per branche Als gekeken wordt naar het opleidingsniveau dan valt op dat ruim 10.000 deelnemers een opleiding op niveau 1 of 2 volgen en ruim 12.000 niveau 3 of 4. In tabel 9 staan de branches weergegeven met de meeste deelnemers binnen niveau 1 of 2 en 3 of 4. Opvallend is dat de lagere niveaus vooral vertegenwoordig zijn in de technische branche de hogere niveaus vooral in de branches in de zorg en welzijn.
35
Niveau 1 of 2
Branche:
Niveau 3 of 4
Aantal deelnemers
Branche:
2008-2009 Aantal deelnemers
2034
Zorg
2667
Bouw en infra
1200
Welzijn
2093
Horeca
960
Installatie, electro
1774
Installatie, electro en metaaltechniek
en metaaltechniek Detailhandel Food/Non Food
909
Detailhandel
1241
Food/Non Food
Tabel 9: Branches met de meeste deelnemers binnen niveau 1 of 2 en niveau 3 of 4 (Bron: Stagemarkt / DUO)
5.5 Verwachte knelpunten voor schooljaar 2010-2011 In hoofdstuk 2 hebben we een beschouwing gewijd aan de dynamiek van de bbl-markt. Desalniettemin is het mogelijk een aantal ontwikkelingen in beeld te brengen op basis van de verhouding tussen het aantal deelnemers en het aantal leerbedrijven. De gewenste verhouding is geen vaste verhouding. In sommige branches zijn relatief veel leerbedrijven nodig om alle deelnemers een plaats te geven en in andere juist weinig. In de zorg, procestechniek en veiligheid zijn relatief weinig leerbedrijven. Bij doktersassistenten, groothandel en administratieve beroepen zijn veel leerbedrijven nodig om alle deelnemers een plaats te geven. Door de verhouding tussen deelnemers en leerbedrijven binnen de eigen branche uit te rekenen en dit tussen twee jaren te vergelijken wordt zichtbaar gemaakt of deze zich gunstig of ongunstig ontwikkelt. Als het aantal deelnemers stijgt en het aantal bedrijven daalt, wordt de verhouding ongunstig: deelnemers kunnen in principe minder gemakkelijk een leerbaan vinden11. In bijlage 4 is zichtbaar gemaakt wat de verschuivingen in de verhouding deelnemers-leerbedrijven tussen schooljaar 2008-2009 en 2009-2010 per branche zijn. Een positief getal duidt op een mogelijk knelpunt voor schooljaar 2010-2011 en een negatief getal juist niet. Op basis hiervan lijken de volgende branches mogelijke knelpunten voor 2010-2011 op te leveren:
Gezondheidstechniek
Plantenteelt
Procestechniek
11
Zie voor de methodiek ook: regionale Basiscijfers Jeugd, Colo, UWV Werkbedrijf, oktober 2010. Zoals daarin
aangegeven verschilt de verhouding deelnemers/leerbedrijven per branche structureel, zodat er derhalve geen sprake van één verhoudingsgetal dat als een indicator van knelpunten voor alle sectoren kan worden gezien
36
Scheepvaart
Transport en logistiek
Voedingsindustrie.
Uit het overzicht in bijlage 4 komen ook de volgende opvallende zaken naar voren die moeten worden betrokken bij het maken van een analyse van aandachtspunten voor beleid:
Ondanks de crisis is het totale aantal bbl-deelnemers in 2009-2010 bijna constant is gebleven in vergelijking met een jaar daarvoor, ongeveer 22.700
De bbl-deelname in de techniek is teruggelopen: zowel in de bouw, techniek, schilderen als hout en meubel. Ook in de veiligheid is het aantal teruggelopen
In andere sectoren is het aantal bbl-deelnemers juist gestegen, zoals transport en logistiek, detailhandel, welzijn en administratie
De dynamiek van het aantal leerbedrijven is iets minder dan de dynamiek in het aantal deelnemers. Het aantal leerbedrijven is licht gegroeid van ruim 46.000 naar 48.00012. In de welzijnssector en de administratieve sector is het aantal leerbedrijven redelijk gegroeid. Bij het aantal leerbedrijven is overigens de in hoofdstuk 2 genoemde notie van belang, dat een relatief groot aantal leerbedrijven tijdens economisch moeilijke tijden even geen daadwerkelijke behoefte heeft aan bbl-ers. 5.6 Switchgedrag tussen bol en bbl-leerweg Deelnemers in het mbo hebben de keuze om het onderwijs te volgen in twee leerwegen: de meer theoretische via de bol-leerweg en de meer praktische gerichte via de bbl. Door de provincie Noord-Holland is gevraagd in hoeverre inzicht kan worden gegeven in de mate waarin deelnemers switchen tussen deze leerwegen. Om hier beter zicht op te krijgen is er een analyse gemaakt. Er is nagegaan in welke mate deelnemers in het ene school een bbl-route volgen en in welke mate deze zelfde deelnemers het jaar daarop geswitcht zijn naar de andere leerweg. Deze analyse is via twee wegen gedaan: welke deelnemers zijn geswitcht van bol naar bbl en welke deelnemers van bbl naar bol. Deze overgang is drie keer berekend tussen twee schooljaren. Er is ook een onderscheid gemaakt tussen landelijke en regionale switchgedrag. In figuur 5 staat het aantal deelnemers dat per jaar tussen beide leerwegen is geswitcht grafisch weergegeven.
12
Bij de cijfers over het aantal leerbedrijven moet overigens opgemerkt worden dat het werkelijk aantal fysieke
leerbedrijven lager is. Dat komt door de meervoudige erkenning van grote leerbedrijven: een ziekenhuis kan een erkenning hebben voor zowel zorg, als techniek (onderhoud gebouw), beveiliging, laboratorium, administratie. Al deze erkenningen worden afzonderlijk geteld om een goede vraag-/aanbodverhouding van bbl in beeld te brengen. Het aantal fysieke verschillende leerbedrijven (waaronder ook de opleidingsbedrijven) is ongeveer 30.000. In dit getal is het ziekenhuis als één leerbedrijf meegenomen.
37
Figuur 5: Aantal deelnemers dat switcht tussen bbl en bol in Noord-Holland en Nederland totaal (Bron: DUO Zoetermeer / Colo)
De opvallendste bevinding uit deze figuur is dat het aantal deelnemers dat van de bol naar bbl switcht enkele malen groter is dan andersom. Bijvoorbeeld tussen de twee schooljaren 2008/09 en 2009/10 blijkt dat er 477 deelnemers zijn geswitcht van bbl naar bol en 1711 deelnemers van bol naar bbl. Uit de interviews komt onder andere als verklaring naar voren dat bedrijven, die tevreden zijn met een bol-leerling, deze liever meer en langer willen vasthouden. Door de crisis wordt deze beweging van bol naar bbl wel afgezwakt. Er is sprake van een duidelijke toename van het aandeel dat switcht van bbl naar bol. Dit is in lijn met waar het Nederlandse systeem mede voor bedacht is: flexibiliteit, meeademen met de economische conjunctuur. Overigens blijft ook in deze crisistijd de switch van bol naar bbl opvallend genoeg nog steeds groter dan omgekeerd. In landelijke ontwikkelingen rond switchgedrag valt dezelfde ontwikkeling op. Op landelijk niveau switchen de meeste deelnemers ook van bol naar bbl. In het laatste jaar is landelijk ook dit aantal teruggelopen, waarbij het aantal switchers van bbl naar bol is gestegen. Het verdient aanbeveling om de switchpatronen tussen bbl en bol nader te onderzoeken: wat zijn daarvoor de verklaringen en hoe moeten de patronen en verklaringen worden beoordeeld?
38
6. De rol van opleidingsbedrijven binnen de bbl
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op de betekenis van opleidingsbedrijven op de bbl-markt in NoordHolland. Onder opleidingsbedrijven verstaan we (regionale) samenwerkingsverbanden van (grotendeels) MKB-bedrijven die binnen het samenwerkingsverband de aanstelling en opleiding van mbo-deelnemers via de bbl vormgeven. Kenmerkend voor dergelijke opleidingsbedrijven is de sterke relatie tussen het opleidingsbedrijf en de aangesloten MKB-bedrijven waar de deelnemers hun praktijkervaring opdoen. Hierdoor is de continuïteit en kwaliteit van de opleiding van nieuwe werknemers gewaarborgd. Voor de operationalisering van het concept „opleidingsbedrijf‟ is in dit onderzoek er van uitgegaan dat deze bedrijven ook als erkend leerbedrijf opereren. De opleidingsbedrijven zijn als zodanig opgenomen in het landelijke register van leerbedrijven: www.stagemarkt.nl. In een deel van de sectoren in de provincie Noord-Holland worden bbl-deelnemers opgeleid via opleidingsbedrijven zoals hierboven is gedefinieerd. Het gaat onder andere om Espeq (bouw) en Installatiewerk Noord-Holland (installatietechniek). In dit hoofdstuk geven we aan welk aandeel de opleidingsbedrijven hebben in het aantal bblplekken in welke sectoren en we vergelijken het succes van deelnemers die hun praktijk hebben gevolgd bij opleidingsbedrijven en deelnemers die hun praktijk hebben gevolgd bij andersoortige leerbedrijven. 6.2 Typen leerbedrijven Om de opleidingsbedrijven te kunnen selecteren hebben we een analyse uitgevoerd naar de grootste leerbedrijven binnen de provincie. Daarbinnen komen verschillende typen voor. De overgang tussen de typen is soms vaag:
Er zijn leerbedrijven die zeer veel deelnemers opleiden. Bijvoorbeeld in de beveiliging zijn bedrijven die jaarlijks meer dan 500 bbl-deelnemers opleiden. Deze leerbedrijven leiden alleen op voor werk bij het eigen bedrijf. Schiphol kent diverse van deze bedrijven. Een kenmerk hiervan is dat opleiden in een hoge frequentie plaatsvindt, omdat jongeren de neiging hebben na een paar jaar de beroepsgroep te verlaten.
Een ander voorbeeld van een sector met, in aantallen bbl-plekken, grote leerbedrijven is de zorgsector. Dit heeft te maken met de relatief grote schaal waarop zorginstellingen opereren. Door de fusies binnen de zorgsector wordt ook steeds meer samengewerkt op het gebied van opleiden. Voor leerlingen worden daar bijvoorbeeld aparte leerafdelingen ingericht. Binnen de zorg bestaat ook een speciaal beroep praktijkopleider, waarbij een professional verantwoordelijk is voor de scholing van (bbl-)deelnemers.
Een deel van de leerbedrijven in de techniek zijn gevestigd binnen de context van een concreet bedrijf. Deze leiden echter niet alleen op voor de vragen van het eigen bedrijf maar leveren ook
39
opgeleide werknemers voor bedrijven daarbuiten. Voorbeelden daarvan zijn Tata in Velsen en Fokker in Oudemeer.
Een deel van de leerbedrijven zijn sterk commercieel gericht. Dit zijn vaak detacheringorganisaties of uitzendbureaus. Een voorbeeld daarvan is de sector Transport en Logistiek waar VTL Flex actief is.
Er zijn ook leerbedrijven actief in de sector voor jongeren met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Dit zijn voor een deel sociale werkplaatsen of soortgelijke bedrijven. De Herstelling in Amsterdam is een voorbeeld van een dergelijk leerbedrijf.
In bijlage 5 staat een overzicht van de leerbedrijven in Noord-Holland met de meeste deelnemers in 2009-2011 (tot 30 november 2010). Binnen het bestek van dit onderzoek zoomen we zoals aangegeven in overleg met de provincie in op opleidingsbedrijven zoals Espeq en Installatiewerk Noord-Holland, die voldoen aan de afbakening die bij dit onderzoek is gehanteerd. Hiermee is geenszins gezegd dat andere soorten leerbedrijven minder van belang zouden zijn. 6.3 Aandeel opleidingsbedrijven Als over all wordt gekeken (alle branches), dan kan worden vastgesteld dat de opleidingsbedrijven goed zijn voor 11% van het aantal bbl-plekken in Noord-Holland: ruim 2400 deelnemers hebben op deze manier een praktijkplek.13 Uit onze analyse blijkt dat opleidingsbedrijven alleen een belangrijke functie vervullen in technische branches: bouw, installatie, electro en metaaltechniek, schilderen en afbouw en hout en meubel. Het aandeel van de opleidingsbedrijven binnen deze technische branches in het aantal bbldeelnemers varieert. De aantallen en aandelen staan in tabel 10 weergegeven.
13
De gegevens zijn afkomstig uit de registratie van Beroepspraktijkvormingsovereenkomsten die de opleidingen aan DUO
Groningen melden. Het aandeel tot leerbedrijf herleidbare informatie van bbl-deelnemers nadert inmiddels de 90%. Deze registraties zijn sinds 1-1-2009 op een hoog kwalitatief niveau. Dat betekent dat gegevens over schooljaar 2009-2010 een goed beeld kan opleveren. Informatie over 2010-2011 is inmiddels wel beschikbaar maar dit is nog onvolledig, omdat de verwerking van de informatie een vertraging heeft en een deel van bbl-trajecten nog moet beginnen.
40
Totaal deelnemers
Waarvan bij opleidingsbedrijven
Aandeel opleidingsbedrijven
1943
1296
67%
Installatie, electro en metaaltechniek
3740
957
26%
Schilderen en afbouw
424
154
36%
Hout en meubel
197
28
14%
Branche: Bouw
Tabel 10: Overzicht aandeel opleidingsbedrijven in bbl-deelnemers (Bron: Stagemarkt / DUO)
Bij de bouw is het genoemde fenomeen van bbl-opleiden via opleidingsbedrijven het sterkst: de opleidingsbedrijven vormen twee derde van de infrastructuur voor het opleiden van nieuw personeel via de bbl-route. De bouw wordt gevolgd door techniek en schilderen en de installatie, electro- en metaaltechniek (respectievelijk ruim een derde en ruim een kwart van het opleiden van bbl via de opleidingsbedrijven). De relatief kleine hout- en meubel branche kent ook relatief het laagste aantal bbl-deelnemers bij opleidingsbedrijven. Overigens wordt, als niet wordt uitgegaan van de daadwerkelijke aantallen bbl-deelnemers, maar van de aantallen bbl-plekken, de betekenis van de opleidingsbedrijven in de technische sectoren nog groter. Als van die definitie van marktaandeel wordt uitgegaan zit in bijvoorbeeld de bouw 90% van alle bbl-plaatsen bij opleidingsbedrijven zoals Espeq. Zie tabel 11.
Totaal BBLplekken
Waarvan bij opleidingsbedrijven
Aandeel opleidingsbedrijven
Bouw
1943
1741
90%
Installatie, electro en metaaltechniek
3659
2020
55%
Schilderen en afbouw
424
221
52%
Hout en meubel
197
42
21%
Branche:
Tabel 11: Overzicht aandeel opleidingsbedrijven in bbl-deelnemers (Bron: Stagemarkt / DUO)
In bijlage 6 wordt voor de bbl-deelnemers in opleidingsbedrijven en de bbl-deelnemers bij reguliere leerbedrijven in de vier bovengenoemde branches een uitsplitsing gegeven naar leeftijd, opleidingsniveau en regio.
41
Als het type deelnemers dat een beroepspraktijkvorming volgt bij een opleidingsbedrijf wordt vergeleken met een reguliere leerbedrijf dan vallen een aantal zaken op. In de vier branches die gebruik maken van de opleidingsbedrijven volgt 59% een opleiding op niveau 1 en 2 en 41% op niveau 3 en 4. Bij leerbedrijven volgt 57% een opleiding op niveau 1 en 2 en 43% op niveau 3 en 4. Als gekeken wordt naar de leeftijdssamenstelling valt op dat bij reguliere leerbedrijven 53% van de deelnemers 21 jaar of jonger is, 30% is tussen 22 en 29 jaar en 17% is 30 jaar en ouder. Bij de opleidingsbedrijven zijn 83% procent van de deelnemers onder de 22 jaar, 14% tussen 22 en 29 jaar en 3% 30 jaar en ouder. De verdeling van deelname in opleidingsbedrijven in is niet gelijk verdeeld in de provincie. In NoordKennemerland, IJmond en West-Friesland gaan zowel absoluut als relatief de meeste deelnemers praktijk volgen bij een opleidingsbedrijf. Bij de andere regio's is de deelname minder.
6.4 Rendement deelnemers opleidingsbedrijven en niet-opleidingsbedrijven Opleidingsbedrijven, zoals bij dit onderzoek gedefinieerd, hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: ze hebben een positie in de branches waarvoor ze opleiden en realiseren gemeenschappelijke vormen van scholing en kwaliteitsbewaking om een zo goed mogelijke infrastructuur te creëren voor bedrijven en deelnemers. Door de provincie Noord-Holland is verzocht te onderzoeken in hoeverre iets kan worden gezegd over de resultaten van deze bedrijven: in welke mate draagt dit “opleidingsklimaat" ook daadwerkelijk bij aan betere resultaten? Om daar inzicht in te krijgen is gekeken naar het succes in de mate waarin deelnemers daadwerkelijk een diploma behalen en niet uitvallen. Het gaat hierbij alleen om praktijkplekken die door bbl-ers worden bezet. In figuur 6 wordt het rendement van opleidingsbedrijven en overige leerbedrijven gesplitst 14.
14
De aantallen zijn hoger dan 22.726 omdat uitgegaan is van het totaal aantal deelnemers dat een
praktijkovereenkomsten met een geldigheid heeft voor (een deel van) het schooljaar 2008-2009. Tevens zijn hierbij inbegrepen die deelnemers die in één van beide leerjaren een bbl inschrijving hadden. Dus ook de switchers.
42
inschrijvingen schooljaar 2008/2009 Opleidingsbedrijven
3151
Overige leerbedrijven
23217
situatie in schooljaar 2009/2010 403 13% uitval 612 19% succes 522 17% succes; vervolgopleiding 1614 51% volgt opleiding 4906 5681 2152 10478
21% 24% 9% 45%
uitval succes succes; vervolgopleiding volgt opleiding
Figuur 6: Mate van succes uitgesplitst naar opleidings- en overige leerbedrijven (Bron: DUO/Stagemarkt)
Om uitspraken te doen over het resultaat van beide typen leerbedrijven zijn bbl-deelnemers over twee schooljaren gevolgd: 2008-2009 en 2009-2010. Basisjaar is 2008-2009 met het aantal ingeschreven deelnemers en vervolgens is gekeken hoe deze deelnemers het er in schooljaar 2009-2010 ervan af hebben afgebracht. Er zijn vier soorten situaties in beeld gebracht:
Uitval: deelnemer staat in 2009-2010 niet meer in een mbo-opleiding ingeschreven
Succes: deelnemer heeft in de 2009-2010 een diploma behaald
Succes; vervolgopleiding: deelnemer heeft een diploma behaald en is een andere mboopleiding gestart (deelname aan hbo kan in de Colo-database niet worden bepaald)
Volgt opleiding: deelnemer is in 2009-2010 nog ingeschreven in dezelfde opleiding als in 20082009.
Op basis van deze analyses kunnen de volgende bevindingen worden getrokken:
Bbl-deelnemers die bij een opleidingsbedrijf in dienst zijn vallen minder uit dan de deelnemers die binnen een "gewoon" leerbedrijf werken. Na een jaar is 13% van de deelnemers uit het mbo gevallen, terwijl in de reguliere leerbedrijven dat percentage met 21% hoger ligt.
Een andere opvallende bevinding is dat deelnemers uit de "opleidingsbedrijven" ook iets vaker een diploma behalen (succes). 36% heeft een diploma behaald in tegenstelling tot de andere groep met een wat lager succespercentage van 33%.
Een andere interessante bevinding is dat beide groepen verschillend doorleren in het middelbaar beroepsonderwijs. Bij de opleidingsbedrijven gaat 17% door met een vervolgopleiding in het mbo. Bij de reguliere leerbedrijven leert 9% door in het mbo. Hieruit blijkt dat er via opleidingsbedrijven relatief vaker doorstroming plaatsvindt naar een andere mbo-
43
opleiding. Er moet echter wel opgemerkt worden dat het percentage leerlingen dat naar hbo doorstroomt niet in dit laatste percentage is meegenomen15. Gelet op de beschikbare gegevens is overigens voorzichtigheid geboden bij het verbinden van harde conclusies aan genoemde cijfers. Een nadere verdiepingsslag is gewenst, waarbij bijvoorbeeld ook meer rekening moet worden gehouden met verschillen tussen sectoren en verschillen in doelgroepen (instroomniveaus) tussen opleidingsbedrijven en andere leerbedrijven. In het tweede deel van dit economische knelpuntenonderzoek is in kwalitatieve zin nader verkend hoe verschillende partijen aankijken tegen opleidingsbedrijven en de waarde en betekenis die deze hebben voor het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt.
15
Het aantal dat naar het hbo doorstroomt is niet bekend bij Colo, omdat Colo alleen beschikt over gegevens
van interne doorstroom binnen het mbo.
44
7. Twee sectoren nader belicht
7.1 Inleiding Bovenstaande bevindingen geven een totaalbeeld van de stand van zaken met betrekking tot huidige knelpunten in de vraag en aanbod van bbl-plekken. Daarnaast geven de bevindingen een aantal inzichten in de mobiliteit tussen regio‟s, de mobiliteit tussen opleidingen, de infrastructuur en het succes van opleidingsbedrijven. Deze bevindingen en inzichten fungeren als basis voor de kwalitatieve analyse van twee sectoren, die wat meer inzicht geeft in daadwerkelijke knelpunten en mogelijke oplossingen volgens partijen die primair verantwoordelijk zijn (zie par. 3.3). Het kwalitatieve onderzoek had het karakter van een quick scan in twee sectoren in Noord-Holland, bedoeld om wat meer feeling te krijgen met de cijfers en een beeld te krijgen van de knelpunten en oplossingsrichtingen die worden ervaren door een aantal experts binnen deze sectoren. Het gaat om experts in de sectoren Techniek en Zorg (zie onderstaand paragraaf 7.2). We hebben een combinatie van nadere deskresearch voor de beide sectoren en een beperkt aantal interviews uitgevoerd met de volgende personen:
Sector Techniek
Technocentrum Noord-Holland, dhr. Benjamens
Kenteq, dhr. Venema
Installatiewerk Noord-Holland, dhr. Den Blanken
Tata Steel Training Centre, dhr. Deen
UWV Brancheservicepunt Techniek, dhr. Schoonderbeek
Horizon College, dhr. Nijenhuis, dhr. De Boer
Sector Zorg
Calibris, dhr. Kerver
UWV Brancheservicepunt Zorg, mw. Sluijs
Medisch Centrum Alkmaar, Mw. Van der Maat
ROC Nova, dhr. Bemelmans
Daarnaast hebben we gesproken over uitval uit de bbl met één van de Regionale Meld en Coördinatiepunten voor voortijdig schoolverlaten (RMC): RMC Gooi- en Vechtstreek, dhr. Van der Wielen en dhr. Wendt.
45
De bevindingen uit de deskresearch en de interviews zijn eind januari 2011 teruggelegd, getoetst en aangevuld in een bijeenkomst van experts uit de beide sectoren en andere deskundigen (zie hoofdstuk 3). Zoals toegelicht in hoofdstuk 3 kunnen de bevindingen in dit hoofdstuk niet als representatief en algemeen toepasbaar in alle sectoren en regio‟s worden gezien. De geïnventariseerde visies en ervaringen zijn bedoeld voor verantwoordelijke partijen per sector en regio in de bbl-markt om zelf nader te bepalen in hoeverre de knelpunten en oplossingsrichtingen ook toepasbaar zijn in de eigen context. En in hoeverre deze zouden moeten worden omgezet in gerichte afzonderlijke en gezamenlijke acties.16
7.2 Selectie sectoren Op basis van de research in fase 1 van het onderzoek is onder andere geconcludeerd dat op dit moment de vraag naar en het aanbod van bbl-plekken in Noord-Holland redelijk in evenwicht zijn door het „mee-ademen‟ met de huidige markt. Dit neemt echter niet weg dat een omslag naar een situatie met grote tekorten aanstaande is. De bestaande knelpunten in bbl-plekken vormen daarom op dit moment niet het belangrijkste criterium voor de selectie van „probleem sectoren‟ die nader zouden moeten worden belicht in fase 2 van het onderzoek. Ten behoeve van de selectie van de twee sectoren is door de provincie, naast het bestaan van directie knelpunten in bbl-plekken, een aantal criteria meegegeven:
Economisch belang van de sector voor de gehele provincie
Verwachte knelpunten in de bbl voor nu en voor de toekomst
Tenminste één sector waarbij ook geïnvesteerd is in een infrastructuur van opleidingsbedrijven die betekenis hebben (in aantallen deelnemers en deelnemer succes) voor de hele provincie
Op basis daarvan is zoals eerder aangegeven in overleg met de provincie en de begeleidingscommissie gekozen voor het uitdiepen van de sector Techniek (in dit verband gedefinieerd als installatie-, elektro- en metaaltechniek) en de sector Zorg. Namelijk:
Beide sectoren zijn van groot belang voor de hele provincie (de meeste bbl-ers) en er worden voor de toekomst grote knelpunten verwacht in deze sectoren (te weinig goed opgeleid personeel).
16
Als voorbeeld: signalen over een „techniekgat‟, dat zou bestaan in de regio Zuid-Kennemerland, hebben we
binnen het bestek van dit onderzoek niet kunnen onderzoeken. Een zelfanalyse door partijen in deze regio, met gebruikmaking van de bevindingen op basis van dit verkennende onderzoek, moet nader inzicht geven in het bestaan van dit gat en oplossingen die daarvoor passend zijn.
46
De sector Techniek leidt in de provincie Noord-Holland de grootste aantallen deelnemers op voor de niveaus 1 en 2. De sector zorg leidt de grootste aantallen deelnemers op voor de niveaus 3 en 4.
Binnen de techniek zijn de bouw en installatie/elektro de grootste branches. Toch zijn ook hiertussen verschillen te constateren. Bij de bouw worden bijna alle deelnemers via de opleidingsbedrijven opgeleid en in de installatie/elektro/metaaltechniek is dit ongeveer helft. Dat maakt eigenlijk vooral nieuwsgierig naar deze laatste sector: welke mechanismen spelen waarom de ene helft van de deelnemers via een opleidingsbedrijf wordt opgeleid en de andere niet? Wat is de betekenis van deze opleidingsbedrijven voor de deelnemers en bedrijven?
De grootste sector buiten de techniek met eveneens een grote economische betekenis en veel inzet van bbl is de zorg. In veel zorginstellingen zijn vaak grote leerafdelingen. Door de verdere schaalvergroting in de zorg worden opleidingsafdelingen steeds voor de vraag gesteld hoe zij verder kunnen samenwerken. De keuze voor nadere verkenning van deze sector heeft behalve een economische ook een maatschappelijke betekenis voor de provincie Noord-Holland.
7.3 Sector Techniek: installatie-/elektro-/metaaltechniek 7.3.1 Feiten en cijfers arbeidsmarkt techniek in Noord- Holland In deze paragraaf gaan we kort in op de arbeidsmarktsituatie van de technieksectoren in NoordHolland. Daarnaast halen we de bbl cijfers die over deze branches nog even kort terug. Arbeidsmarkt algemeen De arbeidsmarkt in de provincie Noord-Holland in de sector techniek die is onderzocht zijn van substantiële betekenis voor de arbeidsmarkt in deze provincie. Het aantal banen in de sector techniek heeft zich de laatste jaren als volgt ontwikkeld:
Techniek 2005 95850 2006 94130 2007 93660 2008 92790 2009 89330
47
Het aantal banen in de techniek is geleidelijk gedaald van bijna 96.000 in 2005 naar ruim 89.000 in 2009. De industrie is sterk oververtegenwoordigd in IJmond maar is ook in de regio's Zaanstreek en West-Friesland sterk aanwezig. 17
Het jaarlijks arbeidsmarktonderzoek van Kenteq laat zien dat de ontwikkeling van bedrijven binnen de technische sector gedifferentieerd ligt. Het aantal bedrijven in de metaal en techniek is gegroeid en het aantal metalelektro bedrijven is juist gedaald. Dat betekent dat de gemiddelde bedrijfsomvang van metaal en techniek bedrijven is gegroeid van 11 naar 12 deelnemers per bedrijf. Bij de metalektro bedrijven is de gemiddelde omvang gegroeid van 113 naar 123 werknemers per bedrijf. Aangezien het aandeel ouderen in de technische sector relatief groot is, wordt er een grote vervangingsvraag verwacht. De economische crisis heeft voor een vertraging gezorgd van dit effect, maar nu herstel lijkt ingezet is de verwachting dat de vraag naar personeel weer snel stijgt. Werkloze beroepsbevolking In december 2010 waren er in Noord-Holland 57.000 mensen niet-werkend18 werkzoekend. Voor de werkzoekenden in de sector techniek is in onderstaande tabel een indeling gemaakt naar het opleidingsniveau van deze werkzoekenden: „lager‟, „middelbaar‟ en „hoog‟.
technisch
totaal
aandeel technisch
lagere
3.836
25.622
15%
middelbare
4.049
19.394
21%
hogere
717
12.141
6%
totaal
8.602
57.157
15%
beroepen
Onderwijsdeelname Kenteq constateert dat in het vmbo de laatste jaren het aantal leerlingen flink is teruggelopen. In het technisch mbo en hbo is een voorzichtige groei te constateren van het aantal deelnemers/studenten. De stijging van de totale deelnemersaantallen in het mbo sinds 2005 is volledig toe te schrijven aan de groei van het aantal bbl‟ers. Het aantal deelnemers in bol-opleidingen daalt sinds 2000 onafgebroken. Eén van de oorzaken van de stijging van het aantal bbl‟ers sinds 2005 is de krapte op de arbeidsmarkt in die periode. Hierdoor hadden jongeren meer kansen op de arbeidsmarkt.
17
Arbeidsmarktrapportage Kenteq Hilversum, 2010
18
UWV Werkbedrijf
48
Bedrijven zijn bij krapte snel geneigd bbl‟ers aan te nemen, omdat ze voldoende werk voor deze jongeren hebben. Er wordt in het technisch mbo in 3 richtingen opgeleid: installatie, elektrotechniek en metaaltechniek. In alle drie richtingen volgen de meeste deelnemers een opleiding op niveau 2 en volgen de meeste deelnemers een bbl-traject. Voor de crisis begon waren er in de technische sector ruim voldoende praktijkplaatsen. Tijdens de crisis is het aanbod teruggelopen, maar het bleef ruim voldoende om de deelnemers te kunnen 19 plaatsen.
Bbl In het eerste deel van het onderzoek is een aantal cijfers opgenomen over de sector techniek die uitgangspunt zijn geweest voor het kwalitatieve onderzoek. Onderstaand is een korte samenvatting opgenomen van de cijfers rondom techniek zoals opgenomen in de vorige hoofdstukken. Onderstaande tabel 12 geeft het aantal bbl-ers weer in de technieksectoren uitgesplitst naar niveau.
Techniek (installatie, elektro en metaaltechniek)
bbl niveau
bbl niveau
1 en 2
3 en 4
2034
1774
Tabel 12: Aantal bbl deelnemers naar opleidingsniveau; sommige deelnemers kunnen in 1 jaar in meerdere niveaus ingeschreven zijn (Bron: Stagemarkt / DUO)
Vraag- en aanbod-vergelijking De technische branche in Noord – Holland heeft de meeste bbl-ers ten opzichte van andere branches. Door de verhouding tussen deelnemers en leerbedrijven binnen de eigen branche uit te rekenen en dit tussen twee jaren te vergelijken wordt zichtbaar gemaakt of deze zich gunstig of ongunstig ontwikkelt. Als het aantal deelnemers stijgt en het aantal bedrijven daalt, wordt de verhouding ongunstig: deelnemers kunnen in principe minder gemakkelijk een leerbaan vinden20. Voor de techniek branches geldt dat er op dit moment geen knelpunt bestaat in deze verhouding.
19
Kenteq kentallen, 2010. Tellling openstaande bpv-plaatsen.
20
Zie voor de methodiek ook: regionale Basiscijfers Jeugd, Colo, UWV Werkbedrijf, oktober 2010.
49
2008-2009
2009-2010
Branche:
Deeln.
Leerb.
Deeln.
Leerb.
Installatie-, elektro- en metaaltechniek
3885
2205
3740
2242
Verh. 08/09
Verh. 09/10
Indicator
1,76
1,63
-0,13
Tabel 13: verhouding deelnemers – leerbedrijven en knelpuntindicator
Mobiliteit In de mobiliteit van techniekdeelnemers tussen regio‟s is opvallend dat er grote mobiliteit bestaat vanuit de regio Gooi- en Vechtstreek. In Noord-Kennemerland heeft maar liefst 75% van de deelnemers een leerbaan in de regio. Opvallend is verder de relatief grote bijdrage van deelnemers vanuit Flevoland die een leerbaan hebben in Groot-Amsterdam. Adres leerbedrijf
Gooien Vechtstreek
Groot Amster -dam
Gooi en Vechtstreek
54
28
Groot Amsterdam
14
KvNH, NKennemerland en WestFriesl.
ZaanstreekWaterland
ZuidKennemerland
Buiten de provincie
Totaal
2
3
1
110
198
706
18
65
53
183
1039
1
48
1012
51
174
59
1345
0
125
34
314
37
58
568
0
82
34
21
492
46
675
Buiten de provincie
21
446
34
33
42
Totaal
90
1435
1134
487
799
Woonplaats deelnemer:
Kop van NH, NoordKennemerland en W-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennemerland
576 456
Tabel 14: mobiliteit bbl-ers in de techniek
50
Aandeel opleidingsbedrijven Het aandeel van de opleidingsbedrijven binnen deze technische branches binnen het aantal bbldeelnemers varieert. De aantallen en aandelen staan in de volgende tabel weergegeven.
Installatie, electro en metaaltechniek
Totaal deelnemers
Opleidingsbedrijven
Aandeel opleidingsbedrijven
3740
Totaal aantal plaatsen:
55%
2020 Installatie, electro en metaaltechniek
3740
Daadwerkelijk ingevulde plaatsten: 957
26%
Tabel 15: Overzicht aandeel opleidingsbedrijven (Electro, Installatie en Metaal) in bbl-deelnemers (bron: Stagemarkt/DUO)
In het eerste deel van het onderzoek is gekeken naar het succes van opleidingsbedrijven. Een paar opvallende zaken daaruit: de uitval bij een opleidingsbedrijf is kleiner dan bij een bedrijf die niet is aangesloten (13% vs 21%). Bovendien behalen de deelnemers uit de opleidingsbedrijven iets vaker een diploma (36% vs 33%) en leren ze vaker door in het mbo (17% vs 9%). Zoals aangegeven in de vorige hoofdstukken moet worden gewaakt voor het trekken van harde conclusies uit deze cijfers.
7.3.2 Visie en ervaringen sleutelpersonen Knelpunten en oplossingen algemeen De respondenten hebben een aantal grote „kopzorgen‟ aangegeven die in het algemeen gelden voor de economie en zeker ook hun weerslag hebben op de technische sector in het bijzonder. Onderstaand zijn deze grootste zorgen uitgewerkt voor de sector techniek. Deze grootste zorgen zijn ook besproken en voorzien van mogelijke oplossingen en acties tijdens de expertmeeting.
Komende forse instroomproblemen
De prognoses van ontgroening en vergrijzing hebben hun weerslag op de technische sector. Aangezien het aandeel ouderen in deze sector gemiddeld groot is wordt een grote vervangingsvraag verwacht. Er wordt zowel landelijk als regionaal ingezet op een grotere instroom van jongeren. Dit zijn met name wervingscampagnes om jongeren zo vroeg mogelijk (al in het primair onderwijs) te interesseren voor de techniek. Aangegeven werd door de respondenten dat het urgentiebesef van dit komende probleem bij de (kleinere) bedrijven door de huidige crisis nog veel te laag is. Daar zit wel al een kentering in op dit moment, maar er wordt nog teveel gerekend op de instroom van voldoende jongeren. Tijdens de expertmeeting is aangegeven dat een betere communicatie over de sector een effectieve methode zou zijn om het instroomprobleem aan te
51
pakken. Daarbij wordt gedacht aan het promoten van de sector door een „bekend gezicht‟ en het beter voorlichten van jongeren over de mogelijkheden en toekomstperspectief in de branche (instroombanen, maar ook het perspectief op de langere termijn). De mogelijkheden worden door jongeren en ouders wel vaak gezien bij de grotere bedrijven, maar loopbaankansen bij en tussen kleinere bedrijven zouden beter voor het voetlicht moeten komen. •
Toenemende kwalitatieve dismatch tussen behoefte bedrijven en aanbod van leerlingen
Uit de cijfers blijkt dat in de techniek de meeste deelnemers op een laag niveau (niveau 1 en 2) instromen. Deze ontwikkeling past niet bij de (toekomstige) vraag op de arbeidsmarkt. Door de respondenten is aangegeven dat de werkprocessen binnen bedrijven door technologische innovaties juist hoger gekwalificeerd personeel vereisen. Daarnaast geldt, met name voor de kleinere bedrijven, dat de eisen aan de uitvoering van de functies dusdanig snel wijzigen dat flexibeler personeel noodzakelijk is. Er wordt om deze reden door de TOA in samenwerking met de werkgevers inspanning verricht om niet alleen op het VMBO te werven voor de technische sector maar juist ook havisten te interesseren voor de techniek. •
Risico van cumulatieve teruglopende inkomsten bij alle partijen
Alle partijen hebben aangeven dat de regelingen, bekostiging, subsidies etc. op dit moment voor iedereen zwaar onder druk staan. ־
De O&O fondsen staan onder druk
־
De investering vanuit werkgevers voor het opleiden, werven en laten doorstromen van personeel is door de crisis niet een vanzelfsprekendheid
־
De ROC‟s hangt op dit moment een bezuinigingsoperatie boven het hoofd in het kader van het schrappen van de bekostiging voor deelnemers die ouder zijn dan 30 jaar
־
Er wordt bezuinigd op de Kenniscentra
־
De taken van het UWV staan onder druk door bezuinigingsmaatregelen
De effecten van deze bezuinigingen en dus eventueel wegvallende voorzieningen voor de partijen in de bbl – markt is niet direct te overzien.
Knelpunten en oplossingen werking bbl-markt Bij de interviews met de experts is, om niet te blijven hangen in algemeenheden en noties die op landelijk niveau ook bekend zijn, nadrukkelijk ingegaan op het adresseren van de eventuele knelpunten bij de verschillende partners in de provincie en het formuleren van mogelijke oplossingsrichtingen die passen bij de verantwoordelijkheden van de verschillende partners. In het eerder in dit rapport opgenomen plaatje van de werking van de bbl-markt is een aantal sleutelpartijen genoemd die gezamenlijk zorg dragen voor het goed kwalitatief en kwantitatief uitvoeren van de bbl. De leerling zelf, het leerbedrijf, de onderwijsinstelling en de kenniscentra. In de technische branches spelen ook opleidingsbedrijven een sleutelpositie in de bbl –markt (zie
52
hoofdstuk 6). Naast deze basis spelers in de markt is een groot aantal intermediairs en platforms actief om deze markt te ondersteunen en faciliteren. In de techniek gaat het dan bijvoorbeeld om het Technocentrum en de TOA (Taskforce Technologie Onderwijs Arbeidsmarkt), de brancheservicepunten techniek bij het UWV, de PAO‟s en RPA‟s, maar ook projecten zoals de jeugdwerkgelegenheidsaanpak vanuit de centrumgemeenten. De experts die wij hebben gesproken hebben over de werking en organisatie een aantal zaken opgemerkt: •
Basis versus „bypasses‟
Het systeem zou goed moeten werken zonder allerlei extra projecten, platforms en intermediairs („hou het simpel‟). Zorg voor de vergroting van zakelijkheid en resultaatgerichtheid bij de basispartners in de driehoek scholen-bedrijven-kenniscentra zoals is bedoeld in het BPV-protocol. Dat zou de basis moeten zijn. Op dit moment wordt de mobiliserende rol van bijvoorbeeld het Technocentrum overigens zeker gewaardeerd. De verschillende partijen zoeken via meerdere wegen naar efficiënte en effectieve manieren om samen te werken. Hiertoe worden krachten gebundeld zoals bij het Technocentrum, maar ook op een ander vlak bijvoorbeeld door de samenwerkende opleidingsbedrijven in „Talent voor Techniek‟ en bij de UWV brancheservicepunten techniek waar regionale werkgeversbenadering wordt vormgegeven. Verschillen per regio zijn overigens groot, afhankelijk van bestaande netwerken en effectieven lijnen. •
Geen blauwdrukoplossingen
Op basis van bovenstaande constateringen kan gezegd worden dat er geen blauwdrukoplossing bedacht kan worden. De werking van de bbl-markt en de samenwerking tussen de verschillende partijen verschillen dusdanig per regio dat de oplossingsrichtingen moeten passen bij die verschillende uitgangssituaties. De verschillen manifesteren zich bij de invulling van de verschillende rollen. Soms werkt de samenwerking tussen school en bedrijfsleven in de basis goed, soms is het de gemeente die een bindende factor kan zijn tussen scholen en bedrijven, soms zijn opleidingsbedrijven „in het gat gesprongen‟ om de aansluiting te optimaliseren. Een aantal specifieke punten die zijn genoemd bij de verschillende partijen:
53
ROC‟s
Een aantal punten dat uit landelijke onderzoeken naar voren komt speelt ook in Noord-Holland in meer of mindere mate. De behoefte van de versterking van de aansluiting van de theorie op de praktijk, het intensiever inzetten van begeleiding en het vergroten van de klantgerichtheid voor bedrijven.
Er zijn geen signalen dat leerlingen die bijvoorbeeld geen bbl plaats kunnen vinden te snel in een bol-opleiding worden opgenomen. Het kan soms voorkomen, met name door de crisis in de bouw, dat deelnemers geen werkplek kunnen vinden (niet via een opleidingsbedrijf, het ROC zelf, het UWV of leerwerkloket). Zij worden dan opgevangen in de bol. De ervaring leert dat de uitval groot is, dus dit wordt door het ROC in het belang van de deelnemer alleen in uiterste nood ingezet.
De ROC‟s zijn als regionale speler bij verschillende platforms betrokken en vanuit de instellingen worden ook sectorale overleg/afstemmingsstructuren georganiseerd om de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt te versterken.
ROC‟s hebben op dit moment te maken met een kleine teruggang in deelnemersaantallen op sommige sectoren (bijvoorbeeld de Installatie). Bij andere sectoren zoals de electrotechniek is een lichte stijging van deelnemers die nog geen werkplek hebben gevonden als gevolg van de crisis.
De zijinstroom in de verschillende techniekbranches wordt steeds groter en de gemiddelde leeftijd dus hoger.
Opleidingsbedrijven
Zoals in hoofdstuk 6 aangegeven is de techniek de enige sector waar opleidingsbedrijven actief zijn. Opleidingsbedrijven acteren op verschillende manieren. Opleidingsbedrijven zijn (regionale) samenwerkingsverbanden van (grotendeels) MKB-bedrijven die binnen het samenwerkingsverband de aanstelling en opleiding van mbo-deelnemers via de bbl vormgeven. Kenmerkend voor dergelijke opleidingsbedrijven is de sterke relatie tussen het opleidingsbedrijf en de aangesloten MKB-bedrijven waar de deelnemers hun praktijkervaring opdoen. Hierdoor is continuïteit en kwaliteit van de opleiding van nieuwe werknemers gewaarborgd. Er zijn ook opleidingsbedrijven die sterk commercieel gericht zijn. Dit zijn vaak detacheringsorganisaties of uitzendbureaus (zie ook verder hoofdstuk 6).
Waardevol, mits: door verschillende partners is aangegeven dat een opleidingsbedrijf (zoals Installatiewerk) voor de sector belangrijk is. Op dit moment worden met name de bbl-ers op de niveaus 1 en 2 via een opleidingsbedrijf uitgezonden naar verschillende deelnemende bedrijven in de branche. De uitval voor deze groep deelnemers is bij opleidingsbedrijven lager dan deelnemers die niet via een opleidingsbedrijf werken (zie ook de tabel in hoofdstuk 6). Er zijn ook wat kanttekeningen geplaatst bij de rolinvulling van opleidingsbedrijven. Als een
54
opleidingsbedrijf teveel „ontzorgt‟ bestaat het gevaar dat de partijen die daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van deelnemers terugtrekkende bewegingen maken. Zoals aangesloten kleine bedrijven die het opleiden zien als verantwoordelijkheid van het opleidingsbedrijf en niet meer van zichzelf, of begeleiders van het ROC die de deelnemers niet meer opzoeken op de werkplek omdat het opleidingsbedrijf die rol op zich heeft genomen. Als vanuit alle partijen goede afspraken worden gemaakt over taken en verantwoordelijkheden dan leveren dit soort bedrijven een toegevoegde waarde voor de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
In de installatiebranche is er een goede mix tussen bedrijven die niet zijn aangesloten bij een opleidingsbedrijf en bedrijven die wel aangesloten zijn. Dat houdt de markt scherp en de keuzemogelijkheden voor de deelnemers open.
Kenteq
Over het kenniscentrum is bij de expertinterviews aangegeven dat het van belang is en blijft om de publieke taak transparant te houden en deze goed en kritisch en proactief uit te voeren (bijvoorbeeld ontwikkelen van actueel en digitaal lesmateriaal)
Er wordt niet direct een knelpunt ervaren in het erkennen van leerbedrijven. Het goed benutten van bestaande leerbedrijven is efficiënter dan het werven van nieuwe.
UWV
Er wordt positief gesproken in de interviews over de aandacht voor bbl vanuit Werkpleinen en bijdrage aan functioneren van het netwerk.
Kritisch punt is met name de kennis en continuïteit (van loketten en coaches). Dit verschilt sterk per regio. Gewaakt moet worden voor nadelen van de optelsom van vele loketten, zoals het brancheservicepunt, het Leerwerkloket en het Jongerenloket
•
Urgentiebesef nodig: visie en trekkerschap ontbreekt.
Tijdens de expertmeeting is aangegeven dat de bbl-markt zeker kan verbeteren door de basis op orde te brengen, zodat bypasses óf niet nodig zijn óf tijdelijk zijn ingericht. Als alle partijen hun werk nog een stapje beter uitvoeren (in lijn met het BPV Protocol) is dat echter nog niet voldoende om aan de genoemde hoofdknelpunten het hoofd te bieden: de omvang en aard van de komende tekorten is daarmee niet opgelost. Er is volgens de respondenten gebrek aan urgentiegevoel, mede door gebrek aan visie. Er is een heldere visie op de regionale economie nodig, inclusief een visie op de technische bedrijvigheid in de provincie. Genoemd is de gedachte van een „sectorinvesteringsplan‟ voor de techniek, waarbij de rol van de overheid (provincie en grote gemeenten) niet die van probleemeigenaar is, maar van katalysator en agendasetter vanuit het grotere economische en maatschappelijke belang dat de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van individuele onderwijsinstellingen, bedrijven en regio‟s overstijgt. Dit ligt in lijn met de positionering die de provincie meer in het algemeen voor zichzelf weggelegd ziet in onder andere de Economische Agenda 2008-2011 en in Meedoen in Noord-Holland, het programma voor Zorg en Welzijn voor 2009-2012 (de programmalijn die gericht is op de verbetering van de aansluiting tussen
55
onderwijs en arbeidsmarkt): geen verantwoordelijkheden overnemen, maar waar nodig (opschalen) ondersteunen, versnellen en mobiliseren. Volgens respondenten is het nodig dat de provincie, vanuit haar visie op haar bijdrage aan de regionale economie in het algemeen, initiatieven in die richting onderneemt.
7.4 Sector Zorg 7.4.1 Feiten en cijfers arbeidsmarkt Zorg in Noord- Holland In deze paragraaf gaan we kort in op de arbeidsmarktsituatie van de zorgsector in Noord-Holland. Daarnaast halen we ook hier de bbl cijfers over deze sector nog even kort terug. Arbeidsmarkt algemeen De zorgarbeidsmarkt in de provincie Noord-Holland is een substantieel deel van de arbeidsmarkt. Het aantal banen in de sector zorg heeft zich de laatste jaren als volgt ontwikkeld21:
zorg 2005 167990 2006 167550 2007 170550 2008 175590 2009 179790
Het aantal banen in de zorg is geleidelijk gegroeid van bijna 168.000 in 2005 naar ruim 180.000 in 2009. De banen zijn tamelijk regelmatig verdeeld over de provincie met uitzondering van regio Amstel-Meerlanden waar het aandeel relatief laag is. Het jaarlijks arbeidsmarktonderzoek van Calibris22 laat zien dat de sector gedifferentieerd is, met de ziekenhuizen, de gehandicaptensector en de verpleeg- en verzorgingshuizen. De sector geestelijke gezondheidszorg is relatief klein maar het snelst groeiend. In de komende jaren worden de meeste beroepsbeoefenaren gezocht op mbo-niveau 3 (verzorgende) en mbo-niveau 4 (verpleegkundige). De vraag naar personeel op hbo--niveau en mbo-niveau 2 is ongeveer even groot.
21
www.lisa.nl. Het aantal banen is een optelsom van vol- en deeltijdbanen en het aantal uitzendkrachten
22
Arbeidsmarktrapportage Calibris, 2011.
56
Zonder de effecten van het nieuwste regeerakkoord te kunnen inschatten is de verwachting dat werkgelegenheid in komende jaren zal groeien, echter minder sterk dan eerder werd verwacht. Werkloze beroepsbevolking Ultimo 2010 waren er in Noord-Holland 57.000 mensen niet-werkend23 werkzoekend in de lagere, middelbare en hogere opleidingsniveaus. Bij de zorgberoepen was het onderscheid als volgt.
Aandeel niveau
verzorgend
alle
lagere
8.923
25622
35%
middelbare 3.025
19394
16%
hogere
213
12141
2%
totaal
12.161
57157
21%
verzorgend
Zoals verwacht is het aandeel werkloos werkzoekenden voor de verzorgende beroepen relatief sterk geconcentreerd op de lagere niveaus. Onderwijsdeelname Volgens Calibris is de laatste vijf jaar het aantal deelnemers in de zorgsector flink gegroeid. De meeste deelnemers in het mbo worden op niveau 3 en 4 opgeleid, hetgeen goed aansluit bij de vraag uit de arbeidsmarkt. De verhouding tussen bol en bbl is tamelijk gelijkmatig verdeeld. De verwachting is dat het aantal deelnemers redelijk op peil zal blijven, maar dat over ongeveer 4 jaar, door het kleiner worden van de leeftijdscohorten die naar het mbo stromen, er een daling zal intreden. 24
Volgens de recente stagebarometer van Calibris van december 2010 valt op dat het aantal stageplaatsen in Noord-Holland vrij gunstig is. Voor de meeste deelnemers is er in principe voldoende plaats. Uitzondering is de opleiding helpende niveau 2, waar in de meeste regio's in Noord-Holland een nijpend tekort is, met uitzondering van de regio Gooi- en Vechtstreek. Bbl BBL is een belangrijk onderdeel van de opleidings- en personeelsvoorzieningsinfrastructuur van de sector zorg in Noord-Holland. Na de sector techniek zijn de meeste bbl-ers actief in de sector zorg:
23
UWV Werkbedrijf
24
Calibris BPV - barometer Zorg najaar 2010, december 2010.
57
Aantal bbl-deelnemers woonachtig in Noord-Holland
Aandeel branche van totaal aantal bbl-deelnemers
Techniek (installatie, elektro en metaaltechniek)
3740
16%
Zorg
2751
12%
Branche
Tabel 16: Aantal bbl deelnemers in techniek en zorg. (Bron: Stagemarkt/DUO
Als we binnen de provincie kijken naar de niveaus waarop de bbl-ers opgeleid worden valt op dat binnen de zorgsector de meeste bbl-ers op het hoogste niveau worden opgeleid. Dit in tegenstelling tot de sector techniek waar juist de meeste bbl-ers op niveau 1 of 2 worden opgeleid.
Niveau 1 of 2
Branche: Installatie, electro
Niveau 3 of 4
Aantal deelnemers:
Aandeel niveau:
2034
54%
Branche: Zorg
2008-2009 Aantal deelnemers
Aandeel niveau:
2667
95%
en metaaltechniek Tabel 17: Aantal bbl deelnemers techniek en zorg naar opleidingsniveau; sommige dlnrs kunnen in 1 jaar in meerdere niveaus ingeschreven (Bron: Stagemarkt/DUO)
Vraag en aanbodvergelijking Door de verhouding tussen deelnemers en leerbedrijven binnen de eigen branche in de huidige situatie uit te rekenen en dit tussen twee jaren te vergelijken wordt zichtbaar gemaakt of deze zich gunstig of ongunstig ontwikkelt. Als het aantal deelnemers stijgt en het aantal bedrijven daalt, wordt 25 de verhouding ongunstig: deelnemers kunnen in principe minder gemakkelijk een leerbaan vinden . Deze cijfers gaan over dit lopende jaar en geven geen beeld van de vraag op de arbeidsmarkt voor de komende jaren. Voor de zorg branches geldt dat er op dit moment geen knelpunt bestaat in deze verhouding: er zijn voldoende leerwerkplekken voor mbo-deelnemers. 2008-2009 Branche: Zorg
2009-2010
Deeln.
Leerb.
Deeln.
Leerb.
2866
923
2802
1120
Verh. 08/09
Verh. 09/10
Indicator
3,11
2,50
-0,60
Tabel 18: verhouding deelnemers – leerbedrijven en knelpuntindicator
25
Zie voor de methodiek ook: regionale Basiscijfers Jeugd, Colo, UWV Werkbedrijf, oktober 2010.
58
Mobiliteit Deelnemers uit Groot- Amsterdam vinden het vaakst een leerbaan binnen de eigen regio. Een opvallende afwijking van het gemiddelde patroon in de zin van hoge mobiliteit is ZaanstreekWaterland: bijna 40% van de bbl-deelnemers heeft een leerbaan buiten de eigen regio (met name in Groot-Amsterdam).
Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH, N-
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
Kenne-
streek-
Kenne-
provincie
streek
dam
merland en
Water-
merland
West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
263
21
0
0
0
59
343
11
1114
7
12
51
64
1259
1
79
694
44
63
8
889
0
136
39
317
15
1
508
5
102
24
5
502
24
662
217
210
5
6
40
497
1662
769
384
671
Kop van NH, NoordKennemerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennemerland Buiten de
478
provincie Totaal
156
Tabel 19: mobiliteit bbl-ers in de zorg
Bbl-leerlingen in Noord-Holland, woonachtig buiten de provincie, werken vooral in de regio‟s GrootAmsterdam en Gooi- en Vechtstreek.
59
7.4.2 Visie en ervaringen sleutelpersonen Knelpunten algemeen Tussen de sectoren zorg en techniek bestaan vanzelfsprekend in tal van opzichten wezenlijke verschillen, echter op de vraag “wat zijn uw grootste kopzorgen?” werd door de geïnterviewde hetzelfde antwoord gegeven:
De snel naderende forse instroomproblemen in relatie tot onvoldoende urgentiegevoel
Toenemende kwalitatieve dismatch tussen vraag naar en aanbod van bbl-deelnemers
Financiering onder druk (cumulatief)
Deze hoofdknelpunten zijn ook besproken en voorzien van mogelijke oplossingen en acties tijdens de expertmeeting. Ter toelichting gaven de respondenten het volgende aan.
Komende forse instroomproblemen
Zoals eerder aangegeven is de verwachting dat het aantal deelnemers – na eerst redelijk op peil te blijven - over ongeveer vier jaar inzakt door het kleiner worden van de leeftijdscohorten die naar het mbo stromen. Hoewel ook signalen zijn ontvangen dat het besef van naderende instroomproblemen bij zorginstellingen toeneemt, kwam breed het beeld naar voren van onvoldoende urgentiegevoel bij alle verantwoordelijke partijen. Door de crisis, doordat er op dit moment geen grote knelpunten zijn en door de budgetsystematiek binnen instellingen, waardoor niet wordt geanticipeerd op de komende problemen.
Toenemende kwalitatieve dismatch tussen behoefte instellingen en aanbod deelnemers
In tegenstelling tot de sector techniek worden in de zorg de meeste deelnemers in het mbo op niveau 3 en 4 opgeleid, hetgeen goed aansluit bij de vraag uit de arbeidsmarkt. Door de respondenten is echter aangegeven dat zich ook hier aansluitingsproblemen voordoen. Bovendien is het aanbod van deelnemers al aan het veranderen (meer niveau 1 en 2), terwijl ook hier de behoefte aan niveau 3 en vooral 4 toeneemt door toenemende eisen aan flexibiliteit en wijzigingen in benodigde competenties. Dat dit als een grote kopzorg is benoemd geeft aan dat de geïnterviewden verwachten dat dit proces van toenemende discrepantie de komende jaren snel zal verlopen.
Risico van cumulatieve teruglopende inkomsten bij alle partijen
Net als bij de techniek hebben ook partijen in de zorg aangegeven dat de cumulatie van financiële bedreigingen een fundamenteel gevaar is voor de bbl-infrastructuur en daarmee voor het voldoende opleiden van personeel om de zorg te kunnen verlenen. Zoals aangegeven staan regelingen, bekostiging, subsidies etc. op dit moment voor iedereen zwaar onder druk.
60
Knelpunten werking BBL-markt zorg
De verbeterpunten, die uit landelijk onderzoek naar voren kwamen (zie hoofdstuk 4), werden door de geïnterviewde experts bevestigd. De wenselijkheid van de verbetering van de basiskwaliteit van de bbl langs de lijn van het BPV Protocol werd onderschreven.
De experts geven aan dat alleen door bundeling van de krachten effectief kan worden geanticipeerd op de grote instroomproblemen: meer samenwerking is nodig. Ook in werving, gelet op het imagoprobleem waar de zorgsector bij diverse doelgroepen mee te kampen heeft. Aangegeven is dat het nodig is „over eigen schaduw heen te stappen‟ om de instroomproblemen het hoofd te kunnen bieden. De samenwerking tussen zorginstellingen om onder andere de instroom te bevorderen verschilt sterk per regio. Er worden wel „carrousels‟ en snuffelstages georganiseerd om de leerlingen kennis te laten maken met de sector. Deze zouden verder verbreed moeten worden om zoveel mogelijk leerlingen te bereiken. Gezamenlijke acties worden noodzakelijk geacht.
Sommige ziekenhuizen en grote zorginstellingen halen de banden met het ROC aan om de theorie en de praktijkcomponent bij elkaar te brengen. Via samenwerking binnen de branche kan meer invloed worden uitgeoefend op de inhoud van het onderwijs. Dat geldt voor andere regio‟s weer minder, waar de opleidingen bijvoorbeeld in en/of door de ziekenhuizen zelf worden gegeven (in lijn met het voormalige in service onderwijs) om de aansluiting tussen theorie en praktijk of om de aantrekkelijkheid voor nieuwe instromers te verbeteren.
Korte termijn denken op middelmanagementniveau bij instellingen: de behoefte aan bbl-plekken wijkt niet zelden af van de daadwerkelijke vraag naar bbl-ers, zoals deze bij de onderwijsinstellingen en bij het kenniscentrum wordt geuit. Aangegeven is dat dit gelegen is in de budgetsystematiek waar zorginstellingen mee te maken hebben. Het kan zo zijn dat er daadwerkelijk een behoefte is aan bbl-ers in een bepaalde afdeling, maar dat er op dat moment op dat niveau niet de middelen beschikbaar zijn om een bbl-er aan te nemen. De afhankelijkheid van beslissers op middelmanagementniveau bij grote instellingen is groot. De korte termijn budgetsystematiek kan voor meerdere afdelingen slecht uitpakken waardoor totaal bezien te weinig mensen worden opgeleid.
Geen blauwdrukoplossingen: door de geïnterviewden is ook hier benadrukt dat er geen blauwdrukoplossing bedacht kan worden. De werking van de bbl-markt en de samenwerking tussen de verschillende partijen verschillen dusdanig per regio dat de oplossingsrichtingen moeten passen bij die verschillende uitgangssituaties. Dit geldt zeker ook voor de invulling van de samenwerking tussen zorginstellingen en ROC‟s, maar ook in de samenwerking en netwerkvorming tussen de zorginstellingen. De brancheservicepunten zorg van het UWV nemen de mobiliserende rol in sommige regio‟s op zich. In andere regio‟s zijn dat bijvoorbeeld de gemeente, Calibris of het ROC. Een nadere analyse van knelpunten en benodigde verbeterpunten en verbeteracties per regio is nodig, waarbij iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid moet nemen.
61
Dat is echter niet genoeg: iedere organisatie moet zijn verantwoordelijkheid nemen, maar dat is niet genoeg om aan de komende majeure instroomproblemen het hoofd te bieden. Ook niet als het BPV-Protocol integraal en volledig is ingevoerd. ROC‟s en Calibris komen met gezamenlijke initiatieven. UWV probeert netwerken en samenwerking te versterken waar dat kan en moet. Zorginstellingen stellen zich meer als eisende partij op en nemen verantwoordelijkheid. ROC‟s maken afspraken met zorginstellingen over de kwaliteit en kwantiteit van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Met andere woorden, er wordt al heel wat gedaan, al dan niet via specifieke projecten en andere acties. Dit is, net als bij de techniek, echter niet genoeg. De instroomproblemen die de komende jaren manifest zullen worden kennen een belangrijke instellings- en regio-overstijgende component. De geïnterviewden in de zorgsector geven vergelijkbare signalen af als bij de sector techniek: we komen er grotendeels zelf uit, maar kunnen niet zonder de overheid. Er is in hun ogen een visie op de zorg in de regio en een regiooverstijgende agenda nodig. Regie is nodig en die rol kan noch van een individueel ROC, noch van een kenniscentrum, noch van een UWV of een andere individuele organisatie worden verlangd, dat is niet realistisch. De overheid moet zich in dit verband meer opstellen als vragende klant: wat verwacht ik van de verantwoordelijke partijen?
De komende tekorten vragen ook om creativiteit in oplossingen aan de kant van de betrokken partijen. Nog meer taakafsplitsing, opscholen van werkenden met het oog op instroom op langere niveaus, kijken naar doelgroepen die nog te weinig worden bereikt (genoemd zijn bijvoorbeeld moslima‟s en wijkaanpak) et cetera, ook dat is allemaal nodig. Ook daar ligt volgens de respondenten vaak een aanvullende rol voor de overheid (primair de gemeente in dit geval).
7.5 Beschouwing In dit onderzoek is op basis van bestandenanalyses gekeken naar het al dan niet bestaan van knelpunten rondom leerwerkplekken in Noord – Holland. Het geeft inzicht in die knelpunten en kan gebruikt worden om bestaande beelden te staven, maar ook te ontkrachten. Tijdens de gesprekken met de experts en in de expertmeeting is een aantal knelpunten weergegeven die binnen de instellingen en binnen de bestaande samenwerkingsstructuren goed opgelost kunnen worden. Wij onderschrijven de aanbeveling uit de expertmeeting om zoveel mogelijk uit te gaan van de bestaande verantwoordelijkheden van de partijen en zo min mogelijk via bypasses (hoewel deze tijdelijk een belangrijke katalysatorrol kunnen vervullen) oplossingen voor gesignaleerde knelpunten te creëren. Hiervoor is geen blauwdrukoplossing. Een groot aantal knelpunten en oplossingsrichtingen die in deze rapportage zijn genoemd zullen op maat, ieder in lijn met de eigen verantwoordelijkheid, toegepast kunnen worden. De geïnterviewden gaven aan het hiermee eens te zijn, maar dat de hoofdknelpunten, die met de komende grote instroomproblemen en met de dreigende problemen op financieel vlak te maken hebben, binnen de bestaande werkwijze en binnen de bestaande structuren niet opgelost kunnen worden. Er is volgens de experts een heldere visie op de regionale economie nodig en een actieve rol van de overheid (provincie en grote gemeenten). Zoals aangegeven: niet die van
62
probleemeigenaar, maar van katalysator en agendasetter vanuit het grotere economische en maatschappelijke belang dat de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van individuele onderwijsinstellingen, bedrijven en regio‟s overstijgt. Wij adviseren de provincie om deze signalen serieus te nemen en in gesprek te gaan met sleutelpersonen in het bedrijfsleven, in het onderwijs en bij gemeenten om vast te stellen of er aanleiding is om de lopende programma‟s (zoals de Economische Agenda 2008-2011 en in de programmalijn Aansluiting Onderwijs-Arbeidsmarkt) waar nodig te intensiveren. Zoals aangegeven, zonder kernverantwoordelijkheden over te nemen, maar waar nodig (opschalen) te ondersteunen, te versnellen en te mobiliseren.
63
Bijlagen Bijlage 1: Totaaloverzicht deelname bbl en bol Bijlage 2: Mobiliteit bbl-deelnemers tussen regio’s voor de bouw, zorg, welzijn en techniek Bijlage 3: Totaaloverzicht bol- en bbl-deelname per branche Bijlage 4: Verhouding deelnemers – leerbedrijven als indicator knelpunten Bijlage 5: Overzicht grootste leerbedrijven in Noord-Holland Bijlage 6: Bbl-deelnemers bouw, techniek, schilderen en afbouw en hout en meubel Bijlage 7: Recente onderzoeken naar knelpunten in de bpv
64
Bijlage 1: Totaaloverzicht van de deelname aan bbl met uitsplitsing naar regio, branche en opleidingsniveau
Regio
Niveau
Provincie Noord-Holland
AmstelMeerlanden
Amsterdam
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
Afbouw en onderhoud
285
139
7
6
42
15
AKA
356
0
59
0
177
0
5
4
1
0
1
2
145
68
10
7
23
10
35
45
3
5
5
4
1203
740
93
50
156
86
134
68
16
6
32
10
0
5
0
0
0
0
860
1197
66
138
178
149
13
47
3
7
3
5
0
136
0
14
0
27
Economisch administratief
45
703
3
61
26
239
Facilitaire dienstverlening
54
4
1
0
36
2
Gezondheidstechniek
11
240
1
28
2
45
Groene ruimte
279
163
17
17
44
10
Groothandel Food/Non Food
101
128
9
12
23
25
Horeca
970
606
88
76
209
122
Hout en meubel
109
88
5
11
8
3
4
43
0
3
1
15
1963
1696
200
149
291
181
Artiesten, theater en evenementen Bakkerij Bloemen en tuincentra Bouw en infra Carrosserie Creatieve en Ambachtelijke techniek Detailhandel Food/Non Food Dierverzorging Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
ICT Installatie-, elektro- en metaaltechniek
65
Regio
Niveau
Provincie Noord-Holland
AmstelMeerlanden
Amsterdam
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
454
145
50
8
77
20
0
19
Mobiliteit
733
402
123
58
108
50
Plantenteelt
130
188
14
25
44
81
Procestechniek
367
482
20
12
20
27
Reclame en presentatie
1
0
0
0
0
0
Recreatie
5
29
0
2
2
10
Reizen
0
9
0
1
0
1
47
86
0
2
22
5
0
1
0
0
0
1
753
83
71
11
147
6
13
10
1
0
0
3
9
32
0
3
0
4
582
51
49
11
228
15
111
70
12
6
10
4
59
22
2
0
9
6
Welzijn
329
2010
17
248
132
730
Zorg
132
2670
25
256
55
542
10297
12429
966
1233
2111
2463
Kapper Laboratoria
Scheepvaart Sport Transport en logistiek Uitgeven, vormgeven en printmedia Veehouderij en Paardenhouderij Veiligheid
8
Verssectoren detailhandel, groothandel en industrie Voedingsindustrie
Eindtotaal
66
Regio
Niveau
Gooi en Vechtstreek
IJmond
Kop van NoordHolland
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
16
17
10
9
21
13
AKA
2
0
5
0
19
0
Artiesten, theater en evenementen
0
0
0
0
0
0
Bakkerij
9
4
13
5
12
4
Bloemen en tuincentra
7
2
3
7
3
7
81
77
128
59
122
79
Carrosserie
6
5
9
2
17
9
Creatieve en Ambachtelijke techniek
0
1
0
0
0
2
59
108
77
115
70
104
Dierverzorging
4
15
0
1
0
6
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
0
17
0
11
0
10
Economisch administratief
4
46
0
51
0
18
Facilitaire dienstverlening
0
1
3
0
0
0
Gezondheidstechniek
0
19
2
19
3
19
23
31
32
13
16
20
6
6
9
7
15
15
66
45
62
44
148
63
Hout en meubel
5
1
9
2
20
8
ICT
0
17
0
0
0
0
103
79
189
212
205
254
Afbouw en onderhoud
Bouw en infra
Detailhandel Food/Non Food
Groene ruimte Groothandel Food/Non Food Horeca
Installatie-, elektro- en metaaltechniek
67
Regio
Niveau
Gooi en Vechtstreek
IJmond
Kop van NoordHolland
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
78
20
29
8
30
12
0
1
0
2
0
1
60
36
61
24
79
31
1
8
7
4
16
10
40
17
51
139
29
53
Reclame en presentatie
0
0
0
0
0
0
Recreatie
3
2
0
1
0
0
Reizen
0
0
0
1
0
0
Scheepvaart
2
0
2
22
12
20
Sport
0
0
0
0
0
0
62
2
83
24
42
8
Uitgeven, vormgeven en printmedia
4
1
1
0
1
1
Veehouderij en Paardenhouderij
0
1
2
4
1
5
21
2
34
5
21
1
17
13
12
5
3
8
1
0
6
4
4
41
166
43
89
8
124
9
272
17
264
0
204
730
1032
899
1153
917
1109
Kapper Laboratoria Mobiliteit Plantenteelt Procestechniek
Transport en logistiek
Veiligheid Verssectoren detailhandel, groothandel en industrie Voedingsindustrie Welzijn Zorg
Eindtotaal
68
Regio
Niveau
NoordKennemerland
Waterland
West-Friesland
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
Afbouw en onderhoud
39
17
64
16
45
24
AKA
25
0
8
0
20
0
1
1
0
0
1
0
14
12
9
5
30
8
2
6
4
7
4
4
187
106
71
71
174
107
19
9
11
9
9
6
0
0
0
0
0
2
124
142
65
100
100
147
Dierverzorging
2
5
0
1
1
1
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
0
14
0
4
0
7
Economisch administratief
0
87
2
35
6
59
Facilitaire dienstverlening
2
1
4
0
1
0
Gezondheidstechniek
0
32
0
11
1
27
Groene ruimte
40
21
17
5
25
18
Groothandel Food/Non Food
19
24
1
8
10
13
142
74
67
35
92
48
21
18
8
9
20
21
1
0
1
4
0
0
256
287
155
114
226
189
Artiesten, theater en evenementen Bakkerij Bloemen en tuincentra Bouw en infra Carrosserie Creatieve en Ambachtelijke techniek Detailhandel Food/Non Food
Horeca Hout en meubel ICT Installatie-, elektro- en metaaltechniek
69
Regio
Niveau
NoordKennemerland
Waterland
West-Friesland
1+2
3+4
1+2
3+4
1+2
3+4
45
17
31
13
49
16
0
2
0
0
0
3
102
48
35
48
62
50
Plantenteelt
12
8
6
12
24
27
Procestechniek
40
117
10
8
32
16
Reclame en presentatie
0
0
0
0
0
0
Recreatie
0
0
0
2
0
3
Reizen
0
1
0
0
0
0
Scheepvaart
2
9
3
2
3
5
Sport
0
0
0
0
0
0
85
17
49
1
83
4
Uitgeven, vormgeven en printmedia
3
3
0
0
0
0
Veehouderij en Paardenhouderij
5
2
0
6
0
1
66
2
39
3
36
5
10
6
23
15
7
3
9
3
5
2
3
2
18
155
3
116
25
103
2
289
16
188
0
248
1293
1535
707
850
1089
1167
Kapper Laboratoria Mobiliteit
Transport en logistiek
Veiligheid Verssectoren detailhandel, groothandel en industrie Voedingsindustrie Welzijn Zorg
Eindtotaal
70
Regio
Niveau
Zaanstreek
ZuidKennemerland
1+2
3+4
1+2
3+4
Afbouw en onderhoud
24
13
17
9
AKA
13
0
28
0
0
1
1
0
19
7
6
6
1
3
3
0
129
77
62
28
Carrosserie
4
5
11
7
Creatieve en Ambachtelijke techniek
0
0
0
0
76
96
45
98
Dierverzorging
0
4
0
2
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
0
10
0
22
Economisch administratief
1
58
3
49
Facilitaire dienstverlening
3
0
4
0
Gezondheidstechniek
0
27
2
13
17
18
48
10
5
13
4
5
Horeca
47
45
49
54
Hout en meubel
10
11
3
4
1
4
0
0
226
138
112
93
Artiesten, theater en evenementen Bakkerij Bloemen en tuincentra Bouw en infra
Detailhandel Food/Non Food
Groene ruimte Groothandel Food/Non Food
ICT Installatie-, elektro- en metaaltechniek
71
Regio
Niveau
Zaanstreek
ZuidKennemerland
1+2
3+4
1+2
3+4
25
22
40
9
0
1
0
1
51
39
52
18
4
8
2
5
67
63
58
30
Reclame en presentatie
0
0
1
0
Recreatie
0
3
0
6
Reizen
0
0
0
5
Scheepvaart
1
14
0
7
Sport
0
0
0
0
61
1
70
9
Uitgeven, vormgeven en printmedia
1
1
2
1
Veehouderij en Paardenhouderij
0
3
1
3
33
3
55
4
en industrie
10
4
7
6
Voedingsindustrie
20
4
0
1
Welzijn
11
123
31
156
2
199
6
208
862
1018
723
869
Kapper Laboratoria Mobiliteit Plantenteelt Procestechniek
Transport en logistiek
Veiligheid Verssectoren detailhandel, groothandel
Zorg
Eindtotaal
72
Bijlage 2: Mobiliteit van bbl-deelnemers tussen regio’s voor de bouw, zorg, welzijn en techniek
Mobiliteit in de bouwbranche: Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH,
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
N-Kenne-
streek-
Kenner-
provincie
streek
dam
merland
Water-
merland
en West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
147
7
0
1
0
37
192
5
373
6
24
10
49
467
0
14
603
13
30
137
797
0
25
29
295
12
47
408
0
68
24
3
182
40
317
38
115
7
5
8
190
602
669
341
242
Kop van NH, NoordKennermerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennermerland Buiten de
173
provincie Totaal
310
73
Mobiliteit in de zorgbranche: Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH,
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
N-Kenne-
streek-
Kenner-
provincie
streek
dam
merland
Water-
merland
en West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
263
21
0
0
0
59
343
11
1114
7
12
51
64
1259
1
79
694
44
63
8
889
0
136
39
317
15
1
508
5
102
24
5
502
24
662
217
210
5
6
40
497
1662
769
384
671
Kop van NH, NoordKennermerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennermerland Buiten de
478
provincie Totaal
156
74
Mobiliteit in de welzijnsbranche Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH,
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
N-Kenne-
streek-
Kenner-
provincie
streek
dam
merland
Water-
merland
en West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
196
20
0
0
0
51
267
8
1341
1
11
47
43
1451
0
20
351
52
24
5
452
1
109
13
185
8
1
317
0
58
16
7
317
7
405
59
160
7
2
36
264
1708
388
257
432
Kop van NH, NoordKennermerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennermerland Buiten de
264
provincie Totaal
107
75
Mobiliteit in de technische branches Adres leerbedrijf
Gooi- en
Groot
KvNH,
Zaan-
Zuid-
Buiten de
Vecht-
Amster-
N-Kenne-
streek-
Kenner-
provincie
streek
dam
merland
Water-
merland
en West-
land
Totaal
Friesland Woonplaats deelnemer: Gooi en Vechtstreek
Groot Amsterdam
54
28
2
3
1
110
198
14
706
18
65
53
183
1039
1
48
1012
51
174
59
1345
0
125
34
314
37
58
568
0
82
34
21
492
46
675
21
446
34
33
42
90
1435
1134
487
799
Kop van NH, NoordKennermerland en West-Friesland ZaanstreekWaterland ZuidKennermerland Buiten de
576
provincie Totaal
456
76
Bijlage 3: Totaaloverzicht absolute en relatieve bol- en bbl-deelname per branche
Absoluut Branche:
Relatief
Totaal BBL
Totaal BOL
BBL+BOL
% bbl
% bol
Afbouw en onderhoud
421
90
512
82%
18%
AKA
188
1072
1260
15%
85%
Artiesten, theater en evenementen
7
555
562
1%
99%
AV, Multimedia en gaming
0
517
517
0%
100%
216
159
374
58%
42%
84
147
231
36%
64%
1923
1169
3092
62%
38%
214
24
238
90%
10%
17
111
128
14%
86%
2112
3303
5415
39%
61%
62
706
768
8%
92%
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
136
868
1004
14%
86%
Economisch administratief
773
8318
9091
9%
91%
22726
46930
69656
33%
67%
63
323
386
16%
84%
0
6
6
0%
100%
Gezondheidstechniek
233
5
238
98%
2%
Groene ruimte
440
345
785
56%
44%
Groothandel Food/Non Food
237
632
869
27%
73%
1467
1603
3071
48%
52%
191
629
820
23%
77%
53
2943
2996
2%
98%
3740
1723
5464
68%
32%
Bakkerij Bloemen en tuincentra Bouw en infra Carrosserie Creatieve en Ambachtelijke techniek Detailhandel Food/Non Food Dierverzorging
Eindtotaal Facilitaire dienstverlening Fotonica
Horeca Hout en meubel ICT Installatie-, elektro- en metaaltechniek
77
Absoluut Branche:
Relatief
Totaal BBL
Totaal BOL
BBL+BOL
% bbl
% bol
617
708
1325
47%
53%
19
410
429
4%
96%
1147
683
1830
63%
37%
0
447
447
0%
100%
Plantenteelt
314
128
442
71%
29%
Procestechniek
779
61
840
93%
7%
1
726
727
0%
100%
29
734
763
4%
96%
9
676
685
1%
99%
131
215
345
38%
62%
Schoonheidspecialist
0
529
529
0%
100%
Sport
1
2044
2045
0%
100%
833
886
1720
48%
52%
Uitgeven, vormgeven en printmedia
22
1624
1646
1%
99%
Veehouderij en Paardenhouderij
39
185
224
18%
82%
658
923
1581
42%
58%
en industrie
177
5
182
97%
3%
Voedingsindustrie
245
60
305
80%
20%
0
13
13
0%
100%
Welzijn
2379
8808
11186
21%
79%
Zorg
2751
1817
4568
60%
40%
22726
46930
69656
33%
67%
Kapper Laboratoria Mobiliteit Mode-industrie
Reclame en presentatie Recreatie Reizen Scheepvaart
Transport en logistiek
Veiligheid Verssectoren detailhandel, groothandel
Voetverzorging
Eindtotaal
78
Bijlage 4: Verhouding deelnemers – leerbedrijven als indicator knelpunten leerjaar 2010-2011
2008-2009 Branche:
2009-2010
Verh. 08/09
Verh. 09/10
Indicator
Deeln.
Leerb.
Deeln.
Leerb.
Afbouw en onderhoud
560
773
424
777
0,72
0,55
-0,18
AKA
238
6335
356
6392
0,04
0,06
0,02
11
188
9
212
0,06
0,04
-0,02
215
213
213
247
1,01
0,86
-0,15
74
455
80
419
0,16
0,19
0,03
2101
1923
1943
1825
1,09
1,06
-0,03
233
266
202
268
0,88
0,75
-0,12
161
5
158
0,00
0,03
0,03
1942
4422
2057
4419
0,44
0,47
0,03
43
696
60
689
0,06
0,09
0,03
Dokter-/apotheek-/tandartsassistenten
110
1041
136
1061
0,11
0,13
0,02
Economisch administratief
618
5334
748
5904
0,12
0,13
0,01
86
707
58
673
0,12
0,09
-0,04
Gezondheidstechniek
179
377
251
393
0,47
0,64
0,16
Groene ruimte
257
962
229
982
0,27
0,23
-0,03
Groothandel Food/Non Food
397
820
442
776
0,48
0,57
0,09
Horeca
237
342
197
432
0,69
0,46
-0,24
1490
1653
1576
1856
0,90
0,85
-0,05
50
1527
47
1636
0,03
0,03
0,00
3885
2205
3659
2242
1,76
1,63
-0,13
Artiesten, theater en evenementen Bakkerij Bloemen en tuincentra Bouw en infra Carrosserie Creatieve en Ambachtelijke techniek Detailhandel Food/Non Food Dierverzorging
Facilitaire dienstverlening
Hout en meubel ICT Installatie-, elektro- en metaaltechniek
= ongunstige ontwikkeling verhouding deelnemers/leerbedrijven = gunstige ontwikkeling verhouding deelnemers/leerbedrijven
79
2008-2009 Branche:
2009-2010
Verh. 08/09
Verh. 09/10
Indicator
Deeln.
Leerb.
Deeln.
Leerb.
628
908
599
950
0,69
0,63
-0,06
3
164
19
159
0,02
0,12
0,10
1264
1515
1135
1511
0,83
0,75
-0,08
Plantenteelt
156
610
318
547
0,26
0,58
0,33
Procestechniek
815
277
849
269
2,94
3,16
0,21
42
280
34
315
0,15
0,11
-0,04
379
1
463
0,00
0,00
0,00
14
504
9
465
0,03
0,02
-0,01
104
111
133
83
0,94
1,60
0,67
1
1068
1
1177
0,00
0,00
0,00
726
605
836
534
1,20
1,57
0,37
38
964
23
1135
0,04
0,02
-0,02
184
505
181
494
0,36
0,37
0,00
1034
187
633
192
5,53
3,30
-2,23
groothandel en industrie
74
98
81
91
0,76
0,89
0,14
Voedingsindustrie
47
901
41
842
0,05
0,05
0,00
Welzijn
2088
4440
2339
4996
0,47
0,47
0,00
Zorg
2866
923
2802
1120
3,11
2,50
-0,60
22810
46552
22726
48190
Kapper Laboratoria Mobiliteit
Reclame en presentatie Recreatie Reizen Scheepvaart Sport Transport en logistiek Uitgeven, vormgeven en printmedia Veehouderij en Paardenhouderij Veiligheid Verssectoren detailhandel,
Eindtotaal
0,49
0,47
-0,02
= ongunstige ontwikkeling verhouding deelnemers/leerbedrijven = gunstige ontwikkeling verhouding deelnemers/leerbedrijven
80
Bijlage 5: Overzicht van de grootste leerbedrijven in Noord-Holland
Sector
Type
Naam leerbedrijf
VTL Ecabo Ecabo Fundeon Kenteq Kenteq Ecabo Ecabo Kenteq Fundeon VTL Kenteq VTL VTL Kenteq VTL VTL Aequor Fundeon Fundeon Kenteq Ecabo Fundeon Calibris VTL Fundeon Calibris Ecabo VTL Fundeon Calibris VTL Calibris VTL Savantis
D L L O O O L L O O D O L L O L L SW O O O L O L D O L L L O L L L L O
Calibris Savantis VTL Calibris Calibris
L O L L L
VTL Flex Hoofdkantoor Trigion Aviation Security Sykes Enterprises Incorporated B.V. Espeq Bouw B.V. VTOC Fokker B.V. InstallatieWerk NH, district Noord G4S Beveiliging BV G4S Aviation Security BV Corus Training Centre 3K-01 S.P.B. Zaanstreek-Waterland Consolid Hoofdkantoor Tata Steel Training Centre CTC Connexxion OV Connexxion Taxi Services Tata Steel DSP/CSPY-DSP gietsectie Connexxion OV Connexxion OV Pantar Amsterdam Groen "cluster dienstverlening" Edubouw Opleidingsbedrijf B.V. Opleidingsbedr. S.S.P. Amsterdam InstallatieWerk Opleidingswerkplaats Beverwijk I-SEC Nederland BV Opl. Bedr. Gooi & Vechtstreek BV Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Randstad Transport SSPB IJmond-Kennemerland b.v. Cordaan Academie Trigion Noord Holland Connexxion OV SPG Noord-Holland De Hartekamp Groep Connexxion OV OsiraGroep - loc. Leo Polak Connexxion OV Schilder^sCOOL Amsterdam Zorgcirkel locatie Jaap van Praaghuis opleiding en scholing Espeq Opleidingen Bv. B.U. Schilder Connexxion OV Slotervaartziekenhuis Leekerweide
Aantal deelnemers 971 609 477 459 457 343 321 313 297 290 286 267 264 260 250 238 234 230 223 218 201 201 193 188 175 170 135 124 119 118 118 116 112 106 103 102 100 100 98 97
81
VTL Ecabo Ecabo Calibris Ecabo Calibris Kenteq Kenteq Calibris Calibris Calibris Calibris Kenteq PMLF Calibris Kenwerk
L L L L L L L L L L L L O L L L
Connexxion Taxi Services Belastingdienst Amsterdam Futuro Beveiliging Spaarne Ziekenhuis Hoofddorp Univé Regio+ Medisch Centrum Alkmaar Marinebedrijf Divisie Platform Lufthansa Technical Training Nederland GGZ Dijk en Duin Kennemer Gasthuis Zorgbalans Omring, Thuiszorg Hoorn InstallatieWerk Noord-Holland district Zuid TEVA Pharmachemie Haarlem BV/Verpakken EVEAN Zorg HMSHost
97 92 91 90 88 87 82 82 81 80 79 79 77 76 75 75
Toelichting typen: D
Detacheringorganisatie
L
"gewoon" leerbedrijf
O
opleidingsbedrijf
Sociale SW werkvoorziening
82
Bijlage 6: Bbl-deelnemers binnen de bouw, installatie- electro en metaaltechniek, schilderen en afbouw en hout en meubel, uitgesplitst naar type leerbedrijf, leeftijd, opleidingsniveau en regio.
Deelnemers binnen opleidingsbedrijven
Niveau 1+2 Leeftijd
Niveau 3+4
15-21
22-29
30+
15-21
22-29
30+
Totaal
Amstel-Meerlanden
92
7
1
47
16
1
164
Amsterdam
126
23
3
51
25
3
231
Gooi en Vechtstreek
42
5
0
55
6
0
108
IJmond
190
12
1
95
41
25
364
Kop van NoordHolland
104
10
0
66
17
4
201
Noord-Kennemerland
231
15
2
144
58
14
464
Waterland
85
4
0
58
8
2
157
West-Friesland
235
14
0
117
21
2
389
Zaanstreek
99
13
1
71
19
2
205
Zuid-Kennemerland
84
11
0
38
18
1
152
1288
114
8
742
229
54
2435
Totaal
83
Deelnemers binnen reguliere leerbedrijven
Niveau 1+2 Leeftijd
Niveau 3+4
15-21
22-29
30+
15-21
22-29
30+
Totaal
Amstel-Meerlanden
146
35
24
65
61
26
357
Amsterdam
165
99
81
51
104
51
551
Gooi en Vechtstreek
96
39
23
41
47
25
271
IJmond
80
31
12
41
45
35
244
Kop van NoordHolland
185
41
28
87
105
75
521
Noord-Kennemerland
175
54
23
71
96
45
464
Waterland
176
19
14
55
67
20
351
West-Friesland
158
37
21
78
88
35
417
Zaanstreek
203
45
28
47
71
29
423
Zuid-Kennemerland
51
34
11
27
28
22
173
1435
434
265
563
712
363
3772
Totaal
84
Bijlage 7: Recente onderzoeken naar knelpunten in de bpv
Beroepspraktijkvorming in het mbo van de Algemene Rekenkamer (2008) Een van de meest invloedrijke daarvan is het onderzoek Beroepspraktijkvorming in het mbo van de Algemene Rekenkamer (2008). In dit rapport concludeert de rekenkamer dat de bpv te vrijblijvend is geregeld om optimale resultaten te behalen. De noodzakelijke goede samenwerking tussen alle betrokkenen komt lang niet altijd vanzelf tot stand en is ook lang niet altijd zo goed als ze zou moeten zijn. Per betrokken partij concludeert de rekenkamer het volgende:
26
De kenniscentra leggen het accent in hun contacten met bedrijven doorgaans op ondersteunen. Het nadeel hiervan is dat ze teveel adviseurs zijn en te weinig controleurs van de leerbedrijven: erkenning wordt zelden geweigerd en de meeste kenniscentra stellen een cursus voor praktijkopleider niet verplicht. Bij kenniscentra is weinig bekend over discriminatie van deelnemers van buitenlandse herkomst en de meeste vertonen hiervoor te weinig aandacht. Verder kunnen de private activiteiten26 de samenwerking met de instellingen verhinderen. Leerbedrijven: Hoewel de deelnemers over het algemeen tevreden zijn over de begeleiding van de leerbedrijven klagen ze toch relatief vaak over eenzijdig werk, over gebrek aan aansluiting tussen het werk en de opleiding, en over gebrek aan begeleiding door het leerbedrijf. Onderwijsinstellingen lichten deelnemers vooraf onvoldoende in over arbeidsmarktkansen en over kansen een bpv-plaats te vinden. Ze helpen deelnemers ook niet altijd bij het vinden van een bpv-plaats. Verder begeleiden onderwijsinstellingen deelnemers in leerbedrijven minder goed dan ze zouden moeten doen. Ook is de informatieverstrekking aan leerbedrijven minder goed dan zou moeten zijn; vaak wordt dit aan de deelnemers overgelaten. De aansluiting tussen theorie op school en de praktijk in het leerbedrijf blijft volgens de rekenkamer een lastig thema. Opdrachten sluiten niet altijd aan bij de opleiding en deelnemers beschikken bij aanvang van de bpv regelmatig over te weinig vaardigheden. Instellingen hebben hoge verwachtingen wat dit betreft van het competentiegericht onderwijs (cgo). De informatie-uitwisseling tussen onderwijsinstellingen en kenniscentra schiet tekort. De overheid laat partijen volledig vrij bij het invullen van de bpv. In het toezicht kijkt het ministerie volgens de rekenkamer slechts in beperkte mate naar de bpv, en het toezicht op de kenniscentra staat nog in de kinderschoenen.
Bijvoorbeeld mentoring tijdens bpv, loopbaanadvies en opleidingen en trainingen
85
Aan het werk. Borging van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming mbo door onderwijsinstellingen en kenniscentra van de Inspectie van het Onderwijs (2009) Naar aanleiding van het hierboven beschreven rapport van de Algemene Rekenkamer heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2008 een onderzoek uitgevoerd bij twaalf opleidingen bij negen instellingen. Dit onderzoek moest antwoord geven op de vraag in hoeverre de kwaliteitsborging van de taken van de kenniscentra en de onderwijsinstellingen inzake de bpv de kwaliteit van de bpvplaatsen afdoende garandeert. De inspectie concludeert dat de meeste deelnemers in het onderzoek bpv genoten van voldoende kwaliteit. Dit is te danken aan de waarborg die de instellingen en de kenniscentra door hun maatregelen bieden en de inspanningen van de leerbedrijven. Hoewel het onderzoek beperkt van opzet is, geeft dit het beeld dat het systeem van de bpv toereikend functioneert om de basiskwaliteit in voldoende mate te waarborgen. Daarmee vertoont de kwaliteit van de bpv sinds de WEB in 1996 nieuwe verantwoordelijkheden regelde, een geleidelijk stijgende lijn. Niettemin zag de inspectie ook gaten in de waarborg van de onderwijsinstellingen en van de kenniscentra. Het onderzoek geeft geen inzicht in de mate waarin deze tekorten zich voordoen, maar leert wel dat ze er zijn en waar ze uit bestaan. De uitzonderingen zijn ernstig en hebben negatieve invloed op de deelnemers en leerbedrijven. Aan de kant van de kenniscentra doet de inspectie de volgende constateringen:
In de goedkeuring en regelmatige beoordeling van leerbedrijven worden hier en daar lacunes gesignaleerd. De erkenningsregelingen voorzien onvoldoende in het weren van leerbedrijven die op voorhand geen allochtone deelnemers willen. De informatie op internet is niet altijd voldoende actueel. Aan de kant van de onderwijsinstellingen doet de inspectie de volgende constateringen: Opleidingen ondersteunen soms deelnemers te weinig bij het zoeken van een bpv-plaats. Opleidingen zorgen vaak te weinig voor een precieze match tussen individuele leerbehoeften met de leermogelijkheden van het bedrijf. In sommige gevallen bewaken opleidingen te weinig of de bpv nog verloopt als afgesproken. Opleidingen benutten de ervaringen opgedaan in de bpv te weinig voor reflectie hierop. De inspectie constateert dat er structurele ontevredenheid lijkt te bestaan inzake zowel de voorbereiding als de begeleiding door de opleiding. Daar waar het gaat om onzorgvuldigheden zoals hiervoor geschetst is dat zeker terecht, vooral bij de taken in de voorbereiding. Het is echter ook van belang om helderheid te hebben over de rol van de opleiding tijdens de bpv. Opleidingen kunnen praktisch gezien moeilijk het individuele leerproces tijdens de bpv volgen en begeleiden. Bovendien is dit strijdig met het uitgangspunt, ook in de WEB, dat het leerbedrijf verantwoordelijk is voor de begeleiding binnen het bedrijf, constateert de inspectie. Tussen de bol en de bbl bestaat bovendien het principiële verschil dat het in het geval van de bol om een leerling gaat, en bij de bbl om een werknemer die onder verantwoordelijkheid van het bedrijf valt. Daarom kan de rol van de
86
opleiding slechts beperkt zijn bij het bieden van een leerwerkplaats voor bbl-deelnemers, en bij het bewaken van de voortgang tijdens de bpv. Behalve het dichten van de genoemde gaten in de waarborg van instellingen en kenniscentra, is het wenselijk nog meer te halen uit het leer- en ontwikkelpotentieel van de bpv, om de kwaliteit daarvan verder te verhogen. Volgens de inspectie is daartoe over de volle breedte inspanning wenselijk op de volgende vier punten: Benutten ervaren leerbedrijven: opleidingen kunnen meer de reeds actieve leerbedrijven inschakelen in plaats van steeds nieuwe bedrijven te (laten) zoeken. Actieve matching: opleidingen kunnen vooral voor elke deelnemer beter individuele leerbehoeften matchen met leermogelijkheden binnen de werksituatie, ook in de bbl. Hiervoor is meer contact en kennisuitwisseling tussen adviseurs van kenniscentra en bpvcoördinatoren wenselijk. Betere beoordelingen: opleidingen kunnen meer werk maken van een scherpe tussen- en eindbeoordeling tijdens de bpv van de ontwikkeling van elke deelnemer; leerbedrijven dienen daarin door instellingen en kenniscentra meer ondersteund worden. Scherpere evaluatie: een scherpere regelmatige evaluatie van de ontevredenheid van deelnemers en leerbedrijven en van klanten en incidenten, in plaats van alleen naar de mate van tevredenheid te kijken.
Beroepspraktijkvorming in het MBO. Ervaringen van leerbedrijven van Dijk 12 beleidsonderzoek (2009) Dit rapport geeft verslag van de uitkomsten van een onderzoek naar de ervaringen van leerbedrijven in de dagelijkse praktijk met het verzorgen van bpv-plaatsen voor mbo-leerlingen, uitgevoerd in opdracht van negen brancheorganisaties in samenwerking met MKB-Nederland. De centrale vraag van het onderzoek was wat leerbedrijven moeten doen en nodig hebben om – in samenwerking met onderwijsinstellingen – leerlingen goed op te kunnen (blijven) leiden in het mbo. Op basis van dit onderzoek trekt Dijk 12 een achttal conclusies:
89% van de leerbedrijven ervaart een of meerdere knelpunten bij het verzorgen van bpvplaatsen. De knelpunten die door de bedrijven als meest belangrijk worden aangemerkt zijn „verschil tussen scholen/onderwijs‟, „verschil tussen scholen/hulpmiddelen‟, „begeleiding leerling door school‟, „voorbereiding leerling door school‟ en „vakkennis en vaardigheden‟. De voorbereiding van de leerling door de school moet beter. Met name bij bol-stagiairs komt het te vaak voor dat leerlingen niet weten in wat voor type bedrijf zij stage komen lopen, en wat zij tijdens de stage moeten gaan leren. Bovendien is de praktische voorbereiding (m.b.t. formele zaken als de praktijkovereenkomsten, verzekeringen, inentingen e.d.) regelmatig niet op orde, en schieten de kennis en vaardigheden van leerlingen en stagiairs vaak te kort om de praktijkoefening te kunne verrichten. Er is weinig afstemming en coördinatie vanuit de school betreffende de taken van de leerling op school en de werkzaamheden bij het leerbedrijf, en bedrijven merken dat veel leerlingen aan hun lot worden overgelaten vanuit
87
de veronderstelling dat leerlingen voldoende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid hebben om zaken zelf op te lossen. Een actieve en open samenwerking tussen scholen en leerbedrijven is essentieel. Het leerbedrijf krijgt echter beperkt tot geen informatie van de instelling over het doel van de stage, de fase van de opleiding waarin de stagiair zich bevindt en de achtergronden van de stagiair. Bovendien hebben bedrijven onvoldoende inzicht in hoe leerlingen en stagiairs het op school doen. Verder gaan de frequentie en de planning van bpv-bezoeken vanuit de instellingen te weinig uit van maatwerk en flexibiliteit, al wordt de inhoud van deze gesprekken goed gewaardeerd door de bedrijven. Ruim 80% van de bedrijven werkt samen met meer dan één ROC. De organisatie en invulling van de bpv loopt sterk uiteen tussen de verschillende scholen. De diversiteit en verschillen tussen de ROC‟s veroorzaken een onoverzichtelijke en onwerkbare situatie voor leerbedrijven die met verschillende scholen samenwerken. Er moet een eenduidig en helder kader voor het cgo komen. Het merendeel van de leerbedrijven heeft ervaring opgedaan met competentiegericht opleiden (cgo). De leerbedrijven zijn in principe tevreden over het cgo als onderwijsvorm op zich, de leerlingen lijken uiteindelijk zelfstandiger. Tegelijkertijd signaleren zij dat met de invoering van het cgo de reeds bestaande knelpunten op het gebied van de individuele leerling en de samenwerking met de onderwijsinstellingen zijn versterkt. Bovendien vraagt de begeleiding in de praktijk door de invoering van cgo meer tijd dan voorheen, omdat er regelmatiger terugkoppeling en evaluaties met leerlingen plaatsvinden en meer bewijslast voor bekwaamheid moet worden overlegd voor examinering binnen het cgo. Competenties zijn zo breed geformuleerd dat ze voor de bedrijven vaak lastig herkenbaar zijn om praktisch in het bedrijf toe te passen, en met name leerlingen op lagere niveaus kunnen de binnen cgo gevraagde zelfstandigheid veelal niet aan. Tot slot bevindt elke school in een andere ontwikkelings- en/of implementatiefase met betrekking tot cgo, en zijn bedrijven van mening dat ze onvoldoende worden geïnformeerd over wat de wijze waarop een school cgo vormgeeft voor hen betekent. De kenniscentra worden door leerbedrijven bezien vanuit hun hoofdtaak, het erkennen van leerbedrijven. De leerbedrijven zijn over het algemeen tevreden over de bezoeken van het kenniscentrum aan het leerbedrijf. Wat betreft het opleiden van de leerling in de beroepspraktijk ervaren leerbedrijven nauwelijks ondersteunende activiteiten van het kenniscentrum. Bedrijven dragen serieus bij aan de kosten voor het opleiden. De tijdsbesteding aan begeleiding is voor een bbl-leerling gemiddeld 5 uur, en voor een bol-leerling gemiddeld 4,1 uur per week. Bbl-leerlingen verrichten gemiddeld 55% van het aantal dagen waarvoor zij salaris betaald krijgen productief werk. Bol stagiairs zijn gemiddeld de helft van de tijd met productieve arbeid bezig. Leerbedrijven betalen een salaris aan hun werknemers die een bbl-opleiding volgden. Bol-leerlingen krijgen in de meeste gevallen een stagevergoeding en/of onkostenvergoeding. De opleidingsinvestering van leerbedrijven (dit zijn de totale kosten minus de opbrengsten uit productieve arbeid) in een bbl-leerling bedragen gemiddeld ruim €12.000 per jaar. De investering van een leerbedrijf in een bol-leerling bedraagt gemiddeld €6.000 op jaarbasis. De belangrijkste motieven voor het aannemen van
88
leerlingen en stagiairs zijn toekomstige personeelsvoorziening, de vernieuwing in het bedrijf en het imago van het bedrijf. Door het gebrek aan communicatie hebben leerbedrijven geen duidelijk beeld van de oorspronkelijke structuur van samenwerken tussen school en leerbedrijf: „wie hoort wat nu precies te doen‟? Een derde deel van de leerbedrijven geeft dan ook aan dat de duidelijkheid qua verantwoordelijkheids- en taajkverdeling tussen bedrijf en school een knelpunt is. De leerbedrijven geven bovendien aan het gevoel te hebben dat de scholen een gelijkwaardige samenwerking met leerbedrijven qua tijd en organisatie niet goed aankunnen. Bedrijven ervaren dat de tijd die ze besteden aan het begeleiden in het leerproces hoger is dan noodzakelijk, ten gevolge van de onvolledige voorbereiding, gebrekkige samenwerking en grote verschillen tussen scholen bij de bpv.
Dijk 12 concludeert dat de resultaten van het onderzoek alles tezamen een weinig rooskleurig beeld geven van de bpv in het mbo, en dat de urgentie om de problemen aan te pakken hoog is. Er moet worden voorkomen dat de bereidheid van leerbedrijven om bpv-plaatsen te verzorgen afneemt als gevolg van de knelpunten. Dat de geschiedenis leert dat het aanbod van bpv-plaatsen in economisch slechte tijden afneemt, onderstreept nog eens extra het belang om de selecte groep actieve en gemotiveerde leerbedrijven te behouden en zo veel mogelijk te ondersteunen bij hun rol in het opleidingsproces.
89