Rapportage Deelonderzoek Bouwkundige detailleringen bakstenen windmolens In het kader van de vochtproblematiek
dr ir Caspar Groot , Jos Gunneweg , ir Anne Nuijten Delft, februari 2012
TU Delft, Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen
Onderzoek bouwkundige detailleringen bakstenen windmolens In het kader van de vochtproblematiek
Onderzoekers dr.ir Caspar Groot Jos Gunneweg ir Anne Nuijten Begeleidingscommissie
ir M. Brouwers R. Crèvecoeur P. J. Drop B. J. M. Franken ing. J. Hofstra ir M. van Hunen J. Kneppers ir A.F. van der Ree (voorzitter) H.B.T. Sangers ing. G. A. Westenbroek
Opdrachtgever Monumentenwacht Nederland
Subsidiënt Provincie Zuid-Holland
Supervisor Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
1
Voorwoord In oktober 2002 werd te Zeist bij de toen nog geheten Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) het rapport ‘Onderzoek Vochtproblematiek Stenen Molens 1e fase’ gepresenteerd. Middels dit rapport werd duidelijk, dat vochtproblemen bij molens niet één oorzaak hadden, omdat de achtergrond heel divers kon zijn. Besloten werd voor elk van de gesignaleerde vochtfenomenen een onderzoek te starten en daarvoor sponsorgelden te verwerven. Het is uiterst plezierig te vermelden dat dat inmiddels voor alle voorgenomen onderzoeken het geval is. Daarbij heeft natuurlijk geholpen, dat de problematiek niet alleen bij molens voorkwam, maar dat ook kastelen, kerken, vestingwerken, kortom alle gebouwen die uit massief metselwerk zijn opgetrokken, in meer of mindere mate met het probleem ‘vocht’ geconfronteerd worden. Het draagvlak van het onderzoek werd daardoor groter en de naam veranderde in ‘Totaalonderzoek aanpak vochtproblematiek massief metselwerk (monumenten)’. In 2005 verscheen de eerste rapportage ‘Kwaliteitseisen Restauratiebaksteen’, in 2007 ‘Kwaliteitseisen Metselmortels in Kalk’ en in februari 2011 de rapportages ‘Detectie’ en ‘Injectie’. Voor u ligt nu de bundeling ‘Bouwkundige detailleringen bakstenen molens’ van een drietal onderzoeken naar de specifieke problemen van molens: ‘Hemelwaterafvoeren en voorzieningen stellingliggers’, ‘Wandafwerking molenwoning, timmerwerk en pleisterwerk’ en ‘Ventilatie’. In 2012 zullen nog de algemene onderwerpen ‘Voegherstelmortels’, ’Transversaalscheuren’, ‘Inboetwerk’ en ‘Uitvoeringswijze voegwerkherstel’ worden afgerond. Hiermee zal het totaalonderzoek zijn afgerond. Het onderzoek ‘Bouwkundige detailleringen bakstenen molens’ werd verricht door dr ir C.J.W.P. (Caspar) Groot, J.T.M. (Jos) Gunneweg en ir A. (Anne) Nuijten. Anne Nuijten deed dit onderzoek als Master student Civiele Techniek. De bedoeling van het onderzoek is voor molens vast te stellen welke bouwkundige oplossingen en detailleringen bij vochtproblemen al dan niet tot een goed resultaat leiden. De rapportage bevat hiervan een scala van voorbeelden en afbeeldingen. De rapportage is daardoor, naast de wetenschappelijke betekenis ervan, tevens een handig naslagwerk voor beheerders van molens en de molenaars om oplossingen te vinden voor de problemen waar men op het gebied van vocht in de dagelijkse praktijk te maken krijgt. Het probleem bij molens is vaak, dat ze in de moderne tijd een andere bestemming hebben gekregen dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn gebouwd. In veel gevallen leidt dit tot de gesignaleerde problemen. Voor de rapportage is gebruik gemaakt van een overvloed aan documentatiemateriaal toegestuurd door molenbeheerders en molenaars als reactie op een toegestuurde enquête. Hiervoor veel dank. Hun medewerking staat vermeld in bijlage A. Dit onderzoek is volledig gefinancierd door de provincie Zuid-Holland, de provincie met de meeste stenen molens. In het bijzonder zal dit rapport daarom voor deze provincie van nut zijn. U ziet op de eerste pagina overigens de logo’s van alle sponsoren van het totaalonderzoek. Ook al sponsort men een deelonderzoek, men wordt geacht aan het totaal te hebben meegewerkt.
2
De begeleidingscommissie bestond bij dit onderzoek uit de heren ing. J. (Jan) Hofstra en H.B.T. (Herman) Sangers (molenconsulenten prov. Zuid-Holland), ir M. (Michiel) van Hunen (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), R. (Rob) Crèvecoeur (v.h. Centraal Lab. ICN, nu Atelier Amati Epe), J. (Jan) Kneppers (lid Vakgroep Restauratie), ir M. (Maarten) Brouwers (Rijksgebouwendienst), P. J. (Piet) Drop (Heijmans Restauratiewerken), ing. G. A. (Gerard) Westenbroek (Kon. Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten), B. J.M. (Bennie) Franken (Monumentenwacht Nederland) en ir A.F. (Arnold) van der Ree (voorzitter). Dit jaar zal het ‘Totaalonderzoek’ dus worden afgesloten. Inmiddels zijn al acties ondernomen om de diverse onderzoeken binnen de restauratievakwereld en de gebruikers van monumenten meer bekendheid te geven. Het internet zal naar verwachting daarbij van grote waarde zijn. Verder zullen de onderzoeken mogelijk leiden tot nieuwe richtlijnen of aanbevelingen. Een door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed begeleide commissie zal zich hiermee belasten. Arnold van der Ree
Voorzitter begeleidingscommissie
3
Samenvatting In de laatste decennia van de vorige eeuw zijn aan het oorspronkelijke bouwkundige concept voor het beperken van vochtdoorslag of lekkage bij een klassieke bakstenen windmolen, in een aantal gevallen verschillende bouwkundige elementen toegevoegd. Soms ook als na foutieve restauratieve ingrepen aan de bakstenen molenromp zelf (zoals op termijn “lekkende” voegen en/of schade door hydrofoberen) de vochtproblematiek eerder groter dan kleiner leek te zijn geworden. Daarnaast zijn in dezelfde periode ten behoeve van een geheel of gedeeltelijk veranderde functie van de molen tot woning of daaraan verwante bestemming vaak wijzigingen uitgevoerd aan de detailleringen van ramen en deuren met het doel bij regenbuien minder water binnen te krijgen en/of het tochtvrij maken van het interieur of delen daarvan. Dit ging vanzelfsprekend gepaard met een verminderde natuurlijke ventilatie. Deze natuurlijke ventilatie werd ook verminderd door beheersmatige aspecten, zoals de niet meer dagelijks vanzelfsprekende aanwezigheid van een molenaar die ramen en deuren openzette om te luchten. Een derde categorie betreft de afwerkingen van de binnenwand van de molenromp in ruimten die werden afgescheiden van het geheel om daar een woonfunctie, bestemming als museum of dergelijke aan te geven. In dit rapport wordt een analyse gegeven van de effectiviteit van de bouwkundige maatregelen die in het jongste verleden zijn voorgesteld en gerealiseerd om lekkageproblemen door regen zoveel mogelijk terug te dringen. De belangrijkste conclusie is dat verbetering van de ventilatie (in combinatie met de toepassing van ademende materialen) de meest efficiënte manier is om lekkageproblemen in massief metselwerk aan te pakken.
Theoretisch kader Algemeen De belangrijkste bron van vochtdoorslag en lekkage is regen in combinatie met wind. Door de klimaatverandering neemt de kans op extreme neerslag toe (KMNI, 2011a). Een tot drie keer per jaar doen zich situaties voor met langdurige slagregen. Het zwaarste effect, regen + storm, noemt men ‘slagregen’ (in het Engels ‘winddriven-rain’). Hierbij verandert de richting waarin de regendruppels vallen van verticaal naar min of meer horizontaal (horizontale regencomponent) en worden de regendruppels met kracht tegen de gevel gejaagd. De hoek waarin de regendruppels op de muur aankomen, dus de regenbelasting op de gevel, is daarbij afhankelijk van de windsterkte. Leppers (1996) heeft de stand van het wetenschappelijk onderzoek naar slagregens samengevat en Tammes en Vos aangehaald die voor de te verwachten (maximale) horizontale slagregencomponent aangaven “dat een wand gedurende enkele uren blootgesteld kan
worden aan een regenintensiteit van 10 l/m2/u bij een windsnelheid van 15 à 20 m/s.”
Verder verandert het hygrisch gedrag van een muur bij gelijke regenintensiteit naarmate de tijd vordert door de afname van de absorptie in de tijd. Dit vanwege de verzadiging van de poriën. De aanvoer van vocht in metselwerk wordt veroorzaakt door verschillende vochtbronnen. Volgens Groot en Gunneweg (2010) kan de balans tussen aan- en afvoer van vocht, waarbij geen lekkage optreedt, in een vergelijking worden gevat (vochtbalans). Deze geeft weer dat de bij drogend weer door verdamping uit de muur tredende hoeveelheid vocht zo groot moet zijn dat bij een opvolgende regenperiode de opslag + vochtopname niet leidt tot een situatie
4
waar in de gehele doorsnede van de muur het kritisch vochtgehalte (stroming) wordt overschreden. Het zal duidelijk zijn dat de uit de muur tredende hoeveelheid vocht naar binnen toe sterk wordt beïnvloed door ‘ventilatie’. Droging van binnenuit is dus belangrijk. De beweging van de drogere lucht langs de vochtige binnenzijde van de muur veroorzaakt dat watermoleculen in dampvorm zich losmaken van het muuroppervlak en worden meegevoerd in de luchtstroom. Eén à tweemaal per jaar kunnen zich aan het eind van de winter, na een lange periode van koude droge lucht, situaties voordoen van een plotselinge omslag naar een weersoort met hoge luchtvochtigheid. Dan geschiedt het omgekeerde van droging, namelijk condensvorming.
Molens Voor molens geldt verder dat, meer dan bij gebouwen met vlakke muren, bij storm de horizontale regencomponent groot is en dit er nog sterker toe leidt dat het water vooral in geconcentreerde vochtstromen zich makkelijker en op een niet goed voorspelbare manier naar zij- en achterzijde van het bouwwerk verplaatst. Een incidentele lekkage hoeft niet direct aanleiding te zijn tot het nemen van drastische bouwkundige maatregelen. Vaak kan het verbeteren van de ventilatie voldoende zijn. Bij historisch metselwerk, met name ook bij molens, is er sprake van verschillende uitgangssituaties. Ideaal is gezond oorspronkelijk metselwerk met gave voegen, een ‘ademende buitenhuid’. Hiertegenover staat gehydrofobeerd werk, muurwerk dat geheel of gedeeltelijk gepleisterd of gesausd is, met als gevolg een ‘afsluitende buitenhuid’. Door de verschillen in opzuiggedrag leidt ‘ademend’ metselwerk’ tegenover de ‘afsluitende buitenhuid’ in de benaderingswijze uiteraard tot heel verschillende afwegingen met betrekking tot het al dan niet aanbrengen van extra hemelwaterafvoerende bouwkundige voorzieningen.
Onderzoeksresultaten Algemeen Het algemene beeld dat uit de onderzoeksresultaten naar voren komt is dat er niet één hemelwater afvoerende bouwkundige voorziening is die in belangrijke mate bepaalt of een molenromp lekt of droog is. Men moet de situatie in zijn geheel bekijken en met name de toestand van het metsel- en voegwerk van de buitenhuid. Alles hangt met alles samen: holistisch principe. Uit het onderzoek blijkt dat ook bij gezond metselwerk ‘ventilatie’ van doorslaggevende
invloed is op het voorkómen van vochtdoorslag. Het beeld komt naar voren dat men zodra het metselwerk na een vakbekwame herstelbeurt weer gezond is en men heeft voorzien in een adequate ventilatie, men terughoudend kan zijn in het toevoegen van hemelwater afvoerende voorzieningen. De hypothese dat sommige regenwater opvangende bouwkundige voorzieningen zouden zijn aangebracht als symptoombestrijding van door hydrofoberen ontstane lekkage, kan uit de ontvangen antwoorden op de aan molenbeheerders gestelde vragen niet worden bevestigd. Dit betekent niet dat de hypothese hiermee is ontkracht. Het kan er mee te maken hebben dat men als molenaar c.q. molenbeheerder de restauratiegeschiedenis van de desbetreffende molen over 2 à 3 decennia moet kunnen overzien. De meeste respondenten waren niet gedurende zo’n lange periode bij hun molen betrokken.
5
Hemelwaterafvoer ter plaatse van de stelling Gebleken is dat de vochtproblematiek van de molen aanzienlijk kan worden verminderd door het aanbrengen van een loden manchet dan wel een goot ter plaatse van de stelling. Deze invloed is voornamelijk merkbaar ter plaatse van de zolders onder de stelling. In tegenstelling tot de situatie met een loden manchet is er bij een goot kans op verstopping door inwaaiende boombladeren. Mede hierdoor is een goot onderhoudsintensiever. Indien er van oudsher geen vochtprobleem is en geen van de drie mogelijke hemelwaterafvoer systemen op de stelling aanwezig zijn, dan wordt aangeraden bij onderhoud of restauratie daar geen wijziging in aan te brengen. In alle gevallen waar wel sprake is van vochtproblemen op stellingniveau of enkele meters daaronder en deze niet te wijten zijn aan slecht metsel- en/of voegwerk is uitvoering van de loden manchet als minimum optie aan te bevelen. In geval van een gesloten buitenhuid is toepassing van een goot überhaupt aan te bevelen.
Druiplatten op stellingschoren Druiplatten op stellingschoren worden veel toegepast. Uit de inventarisatie blijkt dat er vier hoofdprincipe’ s zijn ontwikkeld waarvan twee weer elk twee subvarianten kennen. Deze zijn met een beregeningsproef in het laboratorium onderzocht op effectiviteit. Hierbij bleek dat druiplatten die langs elkaar of koud tegen elkaar zijn geplaatst het water voor 91 tot 100% van de schoor afleiden. Systemen met één lat per schoor of een ingeschaafd waterholletje bleken niet effectief. De druiplatten verminderen de vochtbelasting op de aansluiting tussen stellingschoor en muur, maar verhogen de vochtbelasting op een lager gelegen stuk muur. Uit de onderzoeksresultaten kon niet worden vastgesteld in hoeverre druiplatten echt wezenlijk tot vermindering van de vochtproblemen in het geheel leiden of deze alleen maar verplaatsen. Indien er van oudsher geen vochtproblemen zijn en er geen druiplatten aanwezig zijn, wordt aanbevolen bij onderhoud of restauratie daar geen wijziging in aan te brengen. In alle gevallen waar er wel sprake is van vochtproblemen ter plaatse van de aansluiting tussen stellingschoor en muur en voor zover niet het gevolg van slecht voegwerk, zijn druiplatten aan te bevelen.
Goot langs de kaprand Bij slechts 3 van de 44 onderzochte molens is een goot langs de kaprand toegepast. Maar bij één hiervan is bekend dat dit een positieve invloed heeft gehad op de vochtproblematiek. De goten zijn slecht bereikbaar voor onderhoud. Bij gezond ademend metselwerk en effectieve ventilatie zal in het algemeen het aanbrengen van een goot rond de kaprand weinig zin hebben. Bij molens met een afgesloten buitenhuid en waar er sprake is van vochtproblemen rond raam- en deuropeningen is het ter plaatse van deze openingen aanbrengen van gootjes of iets dergelijks effectiever dan het aanbrengen van een goot rond de kaprand.
Waterafvoeren rond ramen en deuren Gootjes of metselwerk-kragen boven ramen en deuren worden veelal toegepast bij molens die aan de buitenzijde een afsluitende laag hebben. De invloed op de vochtproblematiek (lekkage rond de randen van ramen en deuren) is bij deze molens niet duidelijk. Hoewel de onderzoeksresultaten geen duidelijkheid bieden lijkt het dat bij een afgesloten huid ze wel zijn aan te bevelen al kan er in extreme situaties ook lekkage door ontstaan. De RVS kraag rond de deuren op molen De Zandweg te Rotterdam is de enige uitvoeringswijze die afdoende is maar esthetisch gezien is het wel een zware ingreep. Bij ademend metselwerk zijn
6
ze als regel niet nodig tenzij er op een enkele plek toch lekkage is en dit niet terug te voeren is op scheuren of anderszins slecht metselwerk. Ventilatie Hoewel de invloed van onvoldoende ventilatie op de vochtproblematiek van bakstenen windmolens algemeen is erkend, blijkt uit de interpretatie van de uit dit onderzoek verkregen informatie dat de invloed van ventilatie zeer veel groter is dan eerder werd aangenomen en
van doorslaggevende betekenis kan zijn op het al dan niet optreden van vochtproblemen. Ook bij gezond metselwerk. Dit is vooral terug te voeren op het niet meer terug kunnen vallen op de van oudsher intensieve beheersmatige ventilatie, het doortochten verzorgd door de molenaar. Er is een eenvoudige vuistregel ontwikkeld om de mate van beheersmatige ventilatie te kunnen bepalen. Wanneer er maar één dag in de week wordt doorgetocht is de ventilatie gemiddeld maar 13% van de op 100% gestelde situatie die van oudsher bestond. Wanneer geheel niet meer kan worden doorgetocht valt de ventilatie terug naar circa 3,4% (kieren) van wat in het ideale geval mogelijk was en dan alleen wanneer er geen sprake is van het dichtmaken van kieren en spleten. Bij het beoordelen en eventueel verbeteren van de ventilatie kan gebruik worden gemaakt van een hiertoe in dit onderzoek ontworpen vragenlijst met stroomschema. In gevallen waarbij de mate van beheersmatige ventilatie onvoldoende is zal het realiseren van mechanische afvoerventilatie in de vorm van het installeren van een enkele woningventilatie-unit gecombineerd met toevoeropeningen van voldoende grootte in de meeste gevallen soulaas bieden. Er is een voorbeeld waarbij met een kleine ingreep en weinig kosten een onopvallende mechanische afvoerventilatie is geïnstalleerd waarmee, blijkens een jarenlange monitoring van het vochtgehalte in de muur, een significante verlaging van het vochtgehalte van de muur is bereikt. Een voorbeeld dat zeker navolging verdient en dat daarom in deze rapportage ook verder is uitgewerkt.
Aanpassingen detailleringen ramen en deuren De veronderstelde achteruitgang van de vochtigheidstoestand die de aanpassing van de detaillering van de ramen en deuren heeft op de algemene vochtproblematiek is uit de ingekomen onderzoeksgegevens niet vast te stellen. De algemene vochtigheidstoestand varieert in deze molens namelijk van zeer nat tot kurkdroog. Wijzigingen in de oorspronkelijke detailleringen van ramen en deuren moeten worden beschouwd in samenhang met de conclusies en aanbevelingen in het hoofdstuk ventilatie. Men dient terughoudend te zijn met eventuele aanpassingen. Het kunnen uitnemen van ramen of luiken of deze gedeeltelijk kunnen openen is van groot belang, evenzeer is rekening te houden met de esthetische aspecten en de evt. noodzaak tot aanvraag van een Monumentenvergunning die daar eventueel uit voort vloeit.
Binnenwandafwerking molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen Er worden vier systemen van binnenwandafwerkingen in molenwoningen of andere gecompartimenteerde ruimten met een niet molen authentieke functie onderscheiden. Pleisterwerk op de muur blijkt, naar eigentijdse maatstaven van gebruikscomfort en voor een gezonde vochthuishouding in de muur, een achterhaalde oplossing. De varianten plaatmateriaal op rachels en pleisterwerk op drager blijken bij goede detaillering droog en gaaf te blijven. Bij een ‘ademende’ buitenhuid is in principe een negatieve invloed te verwachten op het vochtgehalte van de muur als zodanig. Bij een ‘gesloten’ buitenhuid is dit bezwaar er niet.
7
Een binnenwandafwerking bestaande uit spouw + isolatie + plaatmateriaal, is voor molens met een ‘ademende’ buitenhuid het optimale systeem, zowel uit energetisch oogpunt als met betrekking tot woon- of verblijfscomfort als ook het bevorderen van de droging van de molenmuur. Dit alleen mits er luchtcirculatie in de spouw wordt gecreëerd.
Aanbevelingen samengevat -
ventilatie is zeer belangrijk, ook bij gezond metsel- en voegwerk. In veel gevallen zal mechanische afvoerventilatie (woningventilatie-unit) noodzakelijk zijn.
-
Een gezonde conditie van het metsel- en voegwerk moet het vertrekpunt zijn voordat men eventuele hemelwaterafvoerende bouwkundige voorzieningen overweegt.
-
Een goot langs de kaprand is weinig effectief.
-
Wanneer er bij een molenwoning of een niet molenauthentieke functie in een gecompartimenteerde ruimte een binnenwandafwerking wordt toegepast is bij een ademende buitenhuid een systeem met spouw aan te bevelen. Bij een gesloten buitenhuid volstaat evt. plaatmateriaal op rachels of pleisterwerk op drager.
-
Een hemelwaterafvoer t.p.v. de stelling is niet altijd nodig. Indien dit wel het geval is, is de loden manchet effectief, eenvoudig en onderhoudsarm.
-
Waterafvoeren rond ramen en deuren zijn alleen aan te bevelen bij een gesloten buitenhuid tenzij t.p.v. ramen en deuren lekkage is en deze niet terug te voeren is op scheuren of slecht metselwerk.
-
Men dient terughoudend te zijn met het aanpassen van de detaillering van ramen en deuren. Het kunnen uitnemen of openen van ramen of luiken, ook na aanpassing, is van groot belang.
-
Druiplatten op stellingschoren alleen toepassen als er vochtproblemen zijn bij de aansluiting tussen stellingschoor en muur. Druiplatten afwaterend langs elkaar en koud op elkaar blijken effectief, een ingeschaafd waterholletje en één lat per schoor niet.
8
Summary
Over the past decades of the last century a number of architectural elements have been added to various historic fired clay brick windmills in the Netherlands in an attempt to mitigate rain penetration problems. Sometimes “anti-penetration” measures such as the application of water repellents or the application of dense cement repointing and interior plasters rather aggravated than solved the leakage problems. In the same period alterations were applied to the architectural details of windows and doors as an answer to increasing comfort demands of the users: reduction of water penetration and draught. As a result of these measures the natural ventilation in the mills diminished. However even a more significant negative effect on the natural ventilation was caused by changes in the presence of the miller: in former times a daily presence by a professional miller; nowadays one or two days per week by volunteer-miller(s). In case the mills are still inhabited interior spaces are often separated for living areas from milling functions. These type of architectural changes may as well influence the moisture transport in the walls of the mills by considerable reduction of the interior ventilation. In this study an analysis is given of the effectiveness of architectural measures which were taken with a view to mitigate rain penetration problems. A mayor conclusion is that improvement of ventilation (in combination with the application of “breathing” materials) is the most effective way to diminish rain leakage discomfort.
9
Inhoudsopgave
1
Inleiding ........................................................................................................ ...12
2
Slagregen en het effect op historische massieve muren – molens in het bijzonder.....14 2.1 Algemeen ........................................................................................... 14 2.2 Extreme weersituaties .......................................................................... 16 2.3 Condensvorming.................................................................................. 17 2.4 Droging van binnenuit .......................................................................... 18 2.5 Molens in het bijzonder ........................................................................ 19
3
Vochtproblematiek onderzochte molens samengevat .............................................21
4
Hemelwaterafvoer ter plaatse van de stelling ........................................................31 4.1 Doel van de voorziening ....................................................................... 31 4.2 Theoretisch kader ................................................................................ 31 4.3 Diverse hemelwaterafvoer-systemen ter plaatse van de stelling ................ 32 4.4 Verstoppingsgevaar ............................................................................. 36 4.5 Onderhoud ......................................................................................... 36 4.6 Invloed hemelwaterafvoer-systeem op de vochtproblematiek ................... 38 4.7 Esthetiek ............................................................................................ 38 4.8 Conclusie ............................................................................................ 38 4.9 Aanbevelingen..................................................................................... 39
5
Druiplatten op stellingschoren .............................................................................40 5.1 Doel van de voorziening ....................................................................... 40 5.2 Theoretisch kader ................................................................................ 40 5.3 Bevestiging stellingschoren aan de muur ................................................ 41 5.4 Diverse druiplatten op stellingschoren .................................................... 47 5.5 Plaats van de afdruiplatten ................................................................... 52 5.6 Invloed druiplatten op de vochtproblematiek .......................................... 52 5.7 Onderzoek naar ‘de best presterende druiplat’ ........................................ 53 5.8 Conclusie ............................................................................................ 56 5.9 Aanbevelingen..................................................................................... 57
6
Goot 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
7
Waterafvoeren rond ramen en deuren .................................................................62 7.1 Doel van de voorziening & theoretisch kader .......................................... 62 7.2 Diverse waterafvoeren rond ramen en deuren......................................... 62 7.3 Invloed waterafvoeren rond ramen en deuren op de vochtproblematiek..... 66 7.4 Esthetiek ............................................................................................ 67 7.5 Conclusie ............................................................................................ 67 7.6 Aanbevelingen..................................................................................... 67
8
Ventilatie ..........................................................................................................68 8.1 Ventilatie ............................................................................................ 68
langs de kaprand .......................................................................................58 Doel van de voorziening ....................................................................... 58 Theoretisch kader ................................................................................ 58 Buitenwandafwerking van de molens met goot ....................................... 59 Onderhoud ......................................................................................... 60 Invloed goot langs kaprand op de vochtproblematiek .............................. 60 Esthetiek ............................................................................................ 60 Conclusie ............................................................................................ 61 Aanbevelingen..................................................................................... 61
10
8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 9
De kwaliteit van beheersmatige ventilatie ............................................... 71 Ventilatie in de onderzochte molens....................................................... 73 Praktijkonderzoek Wippersmolen te Maassluis ......................................... 73 Vertaling resultaten mech. ventilatie Wippersmolen naar andere situaties….77 Conclusies .......................................................................................... 78 Onderzoek en aanbevelingen adequate molenventilatie............................ 78
Aanpassingen detailleringen ramen en deuren ......................................................81 9.1 Doel van de voorziening. ...................................................................... 81 9.2 Theoretisch kader ................................................................................ 81 9.3 Diverse detailleringen ramen en deuren ................................................. 82 9.4 Esthetiek ............................................................................................ 93 9.5 Conclusie ............................................................................................ 93 9.6 Aanbevelingen..................................................................................... 93
10 Binnenwandafwerking molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen ........94 10.1 Doel van de voorziening & theoretisch kader .......................................... 94 10.2 Diverse binnenwandafwerkingen ........................................................... 95 10.3 Invloed binnenwandafwerking op de vochtproblematiek........................... 99 10.4 Esthetiek ............................................................................................ 99 10.5 Conclusie ............................................................................................ 99 10.6 Aanbevelingen..................................................................................... 99 11 Conclusies en aanbevelingen............................................................................. 100 12 Literatuurlijst .................................................................................................. 102
Bijlagen ................................................................................................................ 103 A. B. C.
Overzicht molens en respondenten .................................................................... 104 Brief RCE en informatieformulier ....................................................................... 106 Technische tekeningen en resultaten druiplatten ................................................. 120
11
1
Inleiding In de laatste decennia van de vorige eeuw zijn aan het oorspronkelijke bouwkundige concept voor het beperken van vochtdoorslag of lekkage bij een klassieke bakstenen windmolen, in een aantal gevallen verschillende bouwkundige elementen toegevoegd. Soms ook als na foutieve restauratieve ingrepen aan de bakstenen molenromp zelf (zoals op termijn “lekkende” voegen en/of schade door hydrofoberen) de vochtproblematiek eerder groter dan kleiner leek te zijn geworden. Daarnaast zijn in dezelfde periode ten behoeve van een geheel of gedeeltelijk veranderde functie van de molen tot woning of daaraan verwante bestemming vaak wijzigingen uitgevoerd aan de detailleringen van ramen en deuren met het doel bij regenbuien minder water binnen te krijgen en/of het tochtvrij maken van het interieur of delen daarvan. Dit ging vanzelfsprekend gepaard met een verminderde natuurlijke ventilatie. Deze natuurlijke ventilatie werd ook verminderd door beheersmatige aspecten, zoals de niet meer dagelijks vanzelfsprekende aanwezigheid van een molenaar die ramen en deuren openzette om te luchten. Een derde categorie betreft de afwerkingen van de binnenwand van de molenromp in ruimten die werden afgescheiden van het geheel om daar een woonfunctie, bestemming als museum of dergelijke aan te geven. Een derde categorie betreft de afwerkingen van de binnenwand van de molenromp in ruimten die werden afgescheiden van het geheel om daar een woonfunctie of dergelijke te realiseren. Dit werd gedaan door een ‘waterdichte’ binnenpleister op de muur, door een in timmerwerk uitgevoerde wandafwerking ‘op afstand` van de muur maar wel ‘op’ de muur bevestigd. Zelfs is een variant bekend waarbij de binnenwand is uitgevoerd als een soort binnenspouwmuur, geheel los van het metselwerk van de molenromp. In het verkennend onderzoek (Groot en Gunneweg, 2002) is in de paragraaf 4.8 en 4.9 een en ander globaal beschreven. Er bestaat geen goed inzicht of deze toegevoegde bouwkundige elementen c.q. bouwkundige wijzigingen het beoogde effect hadden, niets uitmaakten of evt. mogelijk averechts werkten. Ook niet in de onderhoudsgevoeligheid en of een evt. nadelige beïnvloeding van het uiterlijk wel afwoog tegen het effect van beperking van lekkage. In dit onderzoek is op basis van een theoretische benadering en de middels een enquête verzamelde ervaringen van molenaars en molenbeheerders een scherper inzicht in nut en noodzaak van deze voorzieningen verkregen. Ook zijn waar mogelijk verbeteringen ontworpen. De resultaten zijn ten slotte verwerkt tot aanbevelingen die kunnen worden toegepast bij toekomstig uit te werken restauratieplannen. Hierbij zijn de bedoelde voorzieningen / ingrepen naar hun bouwfysische effecten in drie groepen verdeeld. Hierbij worden gewijzigde detailleringen en ventilatie bewust in één groep gerangschikt. a) Hemelwater afschermende of afvoerende ingrepen zonder directe invloed op het binnenklimaat 1) Hemelwaterafvoer ter plaatse van de stelling 2) Druiplatten op stellingschoren 3) Hemelwaterafvoer langs kaprand 4) Waterafvoeren rond raam- en deuropeningen b) Waterdichtheid en tochtdichtheid bevorderende wijzigingen van detailleringen met invloed op het binnenklimaat – ventilatie 5) Ventilatie algemeen
12
6) Aanpassingen detailleringen ramen en deuren c) Binnenwandafwerkingen en verwarming molenwoning en niet authentieke bestemmingen van de molen 7a) Wandafwerking in stucwerk 7b) Wandafwerking in timmerwerk Ten slotte wordt vermeld dat een belangrijk punt van onderzoek is geweest om, indien mogelijk, vast te stellen in hoeverre de extra hemelwater afvoerende bouwkundige voorzieningen werden gerealiseerd als symptoombestrijding. Dit nadat evt. na foutieve restauratieve ingrepen aan de bakstenen molenromp zelf (zoals op termijn ‘lekkende’ voegen al dan niet in combinatie met hydrofoberen) de vochtproblematiek in plaats van de verwachte vermindering, juist verergerd bleek te zijn.
13
2
Slagregen en het effect op historische massieve muren – molens in het bijzonder
2.1
Algemeen Bij het beschouwen van de effectiviteit van de diverse bouwkundige voorzieningen die de laatste decennia zijn ontwikkeld om op bakstenen windmolens de vochtoverlast te verminderen is het nuttig eerst in een meer algemeen kader de invloed van regen en wind op historische massieve muren in baksteenmetselwerk te beschouwen. De belangrijkste bron van vochtdoorslag en lekkage is regen in combinatie met wind. Het zwaarste effect, regen + storm, noemt men ‘slagregen’, in het Engels ‘winddriven-rain’. Hierbij verandert de richting waarin de regendruppels vallen van verticaal naar min of meer horizontaal (horizontale regencomponent) en worden de regendruppels met kracht tegen de gevel gejaagd. De hoek waarin de regendruppels op de muur aankomen, dus de regenbelasting op de gevel, is daarbij afhankelijk van de windsterkte.
2.1.1 Horizontale regencomponent en regenbelasting op een gevel Leppers (1996) heeft de stand van het wetenschappelijk onderzoek naar slagregens (‘winddriven rain’) samengevat en Tammes en Vos aangehaald die voor de horizontale slagregencomponent de volgende formule vonden:
Ig = 0,14 * v * Iv Waarin:
Ig = Iv = v=
horizontale neerslagintensiteit op een verticale gevel [mm/h] verticale neerslagintensiteit [mm/h] windsnelheid [m/s]
Zij gaven vervolgens voor de te verwachten (maximale ) horizontale slagregencomponent aan
“dat een wand gedurende enkele uren blootgesteld kan worden aan een regenintensiteit van 10 l/m2/u bij een windsnelheid van 15 à 20 m/s.” Ook vond Leppers in de literatuur dat tijdens kort durende buien over het algemeen meer regen valt dan bij langdurige buien. In sommige gevallen kan in korte buien een horizontale regenintensiteit worden bereikt van 20 l /m2/u. Van Mook (2002) heeft na uitvoerige metingen aan een gebouw gedurende 24 maanden een computermodel ontwikkeld om de horizontale regenintensiteit op een gebouw al tijdens de ontwerpfase te kunnen voorspellen. Aangezien bij molens de vorm een gegeven is, voegt dit voor het hier behandelde onderwerp niet zoveel toe. Recent zijn er enkele belangwekkende studies verricht naar de invloed van slagregen op historische bakstenen gebouwen (Abuku e.a. 2009, Briggen e.a. 2009). Deze waren voornamelijk gericht op het ontwikkelen van computersimulatiemodellen op basis waarvan de invloed op het binnenklimaat, het energieverbruik en het risico op algengroei kunnen worden bepaald.
2.1.2 Hygrisch gedrag van de muur als functie van de tijd Verder verandert het hygrisch gedrag van een muur bij gelijke regenintensiteit naarmate de tijd vordert. Dit heeft te maken met het opzuiggedrag van de muur en de afname van de absorptie in de tijd door verzadiging van de poriën. Bovendien krijgt een lager gelegen muurvlak een hogere belasting dan een hoog gelegen muurvlak, omdat het niet in de muur
14
opgenomen water afstroomt en cumulatief bij de regenbelasting op dat lagergelegen muurvlak optelt. Dit is in figuur 2.1 weergegeven.
Figuur 2.1 Afstroming en absorptie op een muur bij slagregen
2.1.3
Opstuwing op platte vlakken
Behalve op de regenbelasting op gevels, heeft de wind ook grote invloed op regenwater dat al is neergekomen op platte vlakken en daar in plassen op ligt. Het idee dat wel wordt gevolgd, dat regen ‘verticaal valt’ en dus door een op afschot liggend horizontaal vlak naar een tevoren bepaald punt kan worden afgeleid is een te eenvoudige benadering. De winddruk kan een enorme opstuwing en verplaatsing van het verzamelde water veroorzaken. Het effect is moeilijk voorspelbaar, omdat dit afhankelijk is van de regenintensiteit, windrichting en windsterkte ter plaatse.
2.1.4 Vochtbalans De aanvoer van vocht in metselwerk wordt veroorzaakt door verschillende vochtbronnen; te noemen zijn regen, optrekkend vocht, lekkage (bijvoorbeeld goten) en huishoudelijk vocht (koken, douche etc.). Daarnaast is er sprake van afvoer van vocht door verdamping. Volgens Groot en Gunneweg (2010) kan, met verwaarlozing van optrekkend vocht, lekkage en huishoudelijk vocht de balans tussen aan- en afvoer van vocht in een muur, waarbij geen regenlekkage optreedt, als volgt weergegeven worden: Vbu + Vbi ≥ 1 R + O (zie schema) Vbu Vbi O R
= = = =
verdamping naar buitenruimte verdamping naar binnenruimte reeds aanwezige vocht (vóór regenbui) vochtopname van regen
15
Aangezien de verschijnselen niet gelijktijdig optreden maar bepaald worden door de afwisseling tussen regen en droge weersperioden, kunnen we de vergelijking alleen als denkmodel gebruiken; een denkmodel dat het ademen (aan- en afvoer van vocht) visualiseert.
Ademend: Vbu + Vbi - O ≥ R
Figuur 2.2 Schema vochtbalans
Wel kan geconcludeerd worden in het geval van capillair transport dat de bij drogend weer door verdamping uit de muur tredende hoeveelheid vocht (Vbu + Vbi) zo groot moet zijn dat bij een opvolgende regenperiode de opslag + vochtopname (R + O) niet leiden tot een situatie waar in de gehele doorsnede van de muur het kritisch vochtgehalte* (stroming) wordt overschreden.
* het kritisch vochtgehalte is het vochtgehalte waarbij alle poriewanden geheel zijn bedekt met een laag watermoleculen en het water in het materiaal vrij gaat stromen. Het kritisch vochtgehalte ligt ver onder het ‘verzadigingspunt’ (alle poriën gevuld). Opgemerkt wordt dat de bovenstaande redenering op gaat wanneer het vochttransport capillair is; bij scheurtjes holten ed. kan vochttransport sterk beïnvloed worden door de zwaartekracht, wind etc. Het zal duidelijk zijn dat Vbi sterk wordt beïnvloed door ‘ventilatie’. Hier wordt bij het onderdeel ventilatie nader op in gegaan.
2.2
Extreme weersituaties 2.2.1
Langdurige slagregen
Door de klimaatverandering neemt de kans op extreme neerslag toe (KNMI, 2011a). Een tot drie keer per jaar doen zich situaties voor met langdurige slagregen. Januari 2007 was volgens (KNMI, 2011b) niet alleen extreem zacht, maar ook extreem nat, met totaal 113 mm neerslag tegen normaal 69 mm. De 18e januari kende een sterke piek, met slagregen gedurende 9,2 uur (station Hoek van Holland), een storm WZW 8 Bf met windstoten tot maximaal 36 m/s. De neerslag van de voorafgaande 17e januari erbij opgeteld viel in Hoek van Holland 35 mm neerslag in totaal 11 uur, dit is 3 mm/u.
16
Ook woensdag 12 + donderdag 13 januari 2011 gaf een situatie met extreem weer. Volgens waarnemingen KNMI station Hoek van Holland onafgebroken 21 uur regen; totaal 22 mm, bij ZZW wind 5 à 6 Bf met maximale windstoten van 19 m/s (7 à 8 Bf.). Voorafgaand, op 5 januari, wind van zee met een sprong naar hogere temperaturen en dito luchtvochtigheid. De relatieve vochtigheid steeg van 84 naar 98%. Over beide dagen 28 mm regen gedurende onafgebroken 25 uur. Dit is een geheel andere situatie dan wat er zich gemiddeld gezien voordoet. Tijdens dergelijke situaties kan zich een lekkage voordoen in molens die globaal gesproken ‘droog’ zijn. Het is niet altijd eenvoudig om daarvan de juiste oorzaak vast te stellen. Bij grondige bestudering van de situatie kan het gaan om een combinatie van oorzaken. Zo werd voor de situatie van 12 en 13 januari 2011 voor de molen te Maasland vastgesteld dat het ging om een combinatie van vochtdoorslag dóór de muur op een plek waar een geconcentreerde regenbelasting vanaf het wiekenkruis terecht kwam, lekkage langs ramen en deuren door een waterfilm die van de verzadigde muur afkwam en windstoten. Dit in combinatie met een matige tot onvoldoende ventilatie waardoor het vochtgehalte in de muur snel tot boven het kritisch vochtgehalte steeg. Een dergelijke incidentele lekkage hoeft niet direct aanleiding te zijn tot het nemen van drastische bouwkundige maatregelen. Vaak kan het verbeteren van de ventilatie voldoende zijn. Dit wordt in het desbetreffende hoofdstuk verder uitgelegd.
2.3
Condensvorming Eén à tweemaal per jaar aan het eind van de winter kunnen zich situaties voordoen van een plotselinge omslag van het weertype waarbij een warmtefront overtrekt naar zee met warme lucht met hoge luchtvochtigheid die volgt op een periode van koude, droge lucht. In een dergelijke situatie kan het gebeuren dat de luchttemperatuur buiten hoger is dan binnen, met name betreft dat de binnenkant van de muur en ook is de luchtvochtigheid binnen veel hoger. Dan geschiedt het omgekeerde van droging, namelijk condensvorming. Wanneer men aanwezig is als een dergelijke situatie zich voordoet lijkt het of de muur ‘traant’. Dat het vocht niet uit de muur komt, maar dat het condensatievocht is, blijkt uit het feit dat ook smeedijzeren onderdelen ‘tranen’ en er daaronder zelfs plassen op de vloeren kunnen ontstaan. Bij molens die voldoende zijn geventileerd zal door het lagere vochtgehalte de temperatuur van de muur aan de binnenzijde hoger zijn en de condensvorming navenant minder dan bij een situatie met onvoldoende ventilatie. Bij een steen met 30% porievolume maakt het voor de thermische geleidbaarheid (spiegelbeeld van de isolatiewaarde) een groot verschil uit of deze droog is of nat. De thermische geleidbaarheid, labda (λ), van lucht bedraagt 0,024 W/mK, die van water 0,60 W/mK. Globaal zal λ voor de droge steen (met 30% lucht) liggen op 0,43 W/mK en de natte steen (verzadigd, 30% water) op 0,60 W/mK. Hierdoor verloopt in de winter bij een nattere muur de afkoeling van buiten naar binnen sneller dan bij een drogere muur. Hierdoor kan ook worden verklaard dat bij een droge muur bij de genoemde weersomslag minder condensatie optreedt dan bij een natte muur. Een tweede orde effect is dat bij een droge muur het vochtgehalte lager is, dus kan de mindere condens nog door de muur worden geabsorbeerd, terwijl bij een natte koudere muur de grotere hoeveelheid condens van de muur af gaat stromen. Allemaal factoren die het vochtprobleem versterken, waardoor het belang van droging van binnenuit nogmaals wordt benadrukt.
17
2.4
Droging van binnenuit De beweging van de drogere lucht langs de vochtige binnenzijde van de muur veroorzaakt dat watermoleculen in dampvorm zich losmaken van het muuroppervlak en worden meegevoerd in de luchtstroom. Bij een stationaire toestand gaat dit proces voort totdat er een RV van 100% is bereikt. Alleen wanneer door voldoende ventilatie permanent drogere buitenlucht wordt aangevoerd zal dit proces van droging voortgaan. Behoudens in die enkele dagen dat die verhouding omgekeerd is, doch dit is over het gehele jaar genomen van ondergeschikt belang. Droging is afhankelijk van het verschil in luchttemperatuur en relatieve vochtigheid buiten en binnen en van de doorstroomsnelheid van de lucht, het ventilatiedebiet. Uit de relatie luchttemperatuur en relatieve vochtigheid volgt de dampdruk en uit de dampdruk de vochtconcentratie in kg/m3. Deze waarde fluctueert sterk want deze is afhankelijk van het weer en van veranderingen binnen van de verwarming, aantal aanwezige personen, wisselingen in ventilatie etc. Een voor woningen vaak gehanteerde vuistregel is dat de benodigde vochtafvoer C, gemiddeld over een jaar, 1 g/m3 (0,001 kg/m3) bedraagt: dat wil zeggen dat de binnenruimte over het jaar genomen gemiddeld 1 g meer vocht bevat dan 1 m3 buitenruimte. Drogen wil zeggen: dat verschil opheffen en het overbodige vocht in de binnenruimte naar de buitenruimte verplaatsen via ventilatie. De vochtafvoer voor een bepaalde ruimte is dus C vermenigvuldigd met het ventilatiedebiet (het volume dat geventileerd moet worden). Om de totale vochtafvoer bij gegeven ventilatievoud te kunnen berekenen wordt de volgende algemene vochtbalansformule gehanteerd:
C=
G n*V
Waarin:
C G n V
: : : :
Cbi – Cbu = vochtafvoer (kg/ m3) vochtproductie in kg/h. het ventilatievoud (1/h) het volume van de ruimte (m3)
We kunnen voor vochtproductie (verblijfsruimten) ook lezen de vochtonttrekking aan de binnenzijde van een bakstenen muur van de windmolen (ruimten met oorspronkelijke functie, zonder vochtproductie door menselijke activiteiten als koken etc.). We werken een rekenvoorbeeld uit voor het volume van een kleine grondzeiler, van 190 m3 bij ventilatievoud n=1.
De invulling wordt dan: 1 = __G__ 1x190
G = 1x190 = 190 g/h = 0,19 kg/h
Omgerekend naar een jaarcijfer, wordt er in deze situatie 365*24u* 0,19 = 1664 liter vocht aan de muur onttrokken. We berekenen het volume metselwerk van een dergelijke molenromp op 85 m3. In volumeprocenten wordt er dan op jaarbasis gemiddeld over de gehele muur 1664*10-3 / 85 * 100% = ~ 1,9% [v/v], ofwel per jaar 19 liter per m3 metselwerk aan vocht, door droging van binnenuit aan het metselwerk onttrokken.
18
Terugkerend tot de vochtbalansformule gegeven in 1.1.4, Vbu + Vbi ≥ R + O , zou het vochtgehalte in de muur gelijk moeten blijven als met een ventilatievoud n=1 het saldo van vochtopname en droging van buitenaf ≤ 1,9 % zou zijn. Ofwel, dan mag de vochtconcentratie in het interieur per uur met niet meer stijgen dan 190 gram. Is dit voldoende, i.c. is een ventilatievoud van 1 voldoende bij bakstenen windmolens? Of dit waar is kan alleen via een omweg worden vastgesteld. Aangezien er geen onderzoeken bekend zijn met waarnemingen over een periode van 1 jaar, ontbreken de getalswaarden voor de parameters die houvast moeten bieden voor een betrouwbare berekening van deze balans. Hoewel zoals eerder gesteld van zeer vele factoren afhankelijk - ondermeer het feit dat droging van binnenuit gelijkmatig en bevochtiging bij slagregen geconcentreerd op de zijde van de heersende windrichting geschiedt - lijkt een dergelijke droging van binnenuit, met het genoemde percentage van 1,9, zo minimaal dat het aan de lage kant moet zijn. Een eerste hypothese is dat voor bakstenen windmolens de vuistregel van het op 1 gestelde
ventilatievoud te laag zal zijn. Hier wordt verder op in gegaan bij het desbetreffende hoofdstuk ventilatie. Nb: Aan de algemene vochtbalansformule zien we ook dat, indien Cbi > Cbu, (vochtconcentratie – gelinkt via % RV aan luchtvochtigheid buiten > binnen) de uitkomst negatief zal zijn dus geen droging maar benatting plaats vindt (condens).
2.5
Molens in het bijzonder 2.5.1 Algemeen Kap, wieken en staartwerk leveren een specifiek aandeel in de regenbelasting op het metselwerk, alsmede - bij stellingmolens - de stellingvloer (delen met spleten ertussen) en de schoren. Voor molens geldt verder dat, meer dan bij gebouwen met vlakke muren, bij storm de horizontale regencomponent groot is en deze er nog sterker toe leidt dat het water vooral in geconcentreerde vochtstromen zich makkelijker en op een niet goed voorspelbare manier, naar zij- en achterzijde van het bouwwerk verplaatst. Dit aspect zal bij de verschillende bouwkundige elementen die zijn onderzocht in een inleidende paragraaf meer specifiek worden uitgewerkt.
2.5.2
Invloed muurafwerkingen op keuze extra hemelwaterafvoerende voorzieningen
Bij historisch metselwerk, met name ook bij molens, is er sprake van verschillende uitgangssituaties. Ideaal is gezond oorspronkelijk metselwerk met gave voegen, we noemen dit ‘ademend’ metselwerk. Hier tegenover staat gehydrofobeerd werk, muurwerk dat geheel of gedeeltelijk gepleisterd of gesausd is. Dit noemen we de ‘afsluitende’ benaderingswijze. Deze afwerkingen hebben elk een ander opzuiggedrag tot gevolg met grote gevolgen voor de vochtbelasting op de huid van het metselwerk. Het is nuttig om de eerder al genoemde invloed van de verschillende muurafwerkingen op het opzuiggedrag van de muur, dus op de te maken afwegingen met betrekking tot het al dan niet aanbrengen van extra hemelwaterafvoerende bouwkundige voorzieningen, te kunnen beoordelen.
19
Daarvan is echter enig kwantitatief inzicht in de maximaal te verwachten waterhoeveelheid op een molenromp van belang. We geven een indicatie van de waterhoeveelheid die bij de in de vorige paragraaf genoemde regenintensiteit van 10 l/m2/u bij een windsnelheid van 15 à 20 m/s op de gevel terecht komt. Herrekenend tot een hoeveelheid per minuut: 0,167 l/m2/min. Voor de breedte van de gevel rekenen we niet met de halve omtrek omdat dit door de naar achter weglopende ronde vorm, niet de breedte is die vanuit de windrichting gezien de regenopvang bepaalt. In plaats daarvan nemen we hiervoor de gemiddelde diameter van de romp. Een hoge stellingmolen, romphoogte 28 m, gemiddelde diameter 8 m heeft een regenvangend oppervlak van 220 m2 en daarmee in die desbetreffende situatie (globaal) een regenbelasting van 220 x 0,167 = 37 l/min. Een grondzeiler romphoogte 10 m, gemiddeld diameter 5,5 m heeft een regenvangend oppervlak van 55 m2 en daarmee in die desbetreffende situatie (globaal) een regenbelasting van 55 x 0,167 = 9 l/min. Hebben we een situatie van gezond oorspronkelijk metselwerk met gave voegen, ‘ademend’ metselwerk dus, en we nemen het opzuiggedrag van die muur aan op IW (initiële wateropzuiging) = 2,5 [kg/m2/min.]. Dan is de regenintensiteit met 0,167 l/m2/min., veel kleiner dan de opzuiging, die 2,5 kg/m2/min = 2,5 l/m2/min bedraagt.
Dit verschil is zo groot dat men mag aannemen dat, ondanks de afname van de opzuigsnelheid al het regenwater in die situatie door de muur wordt opgenomen, ondanks de afname van de opzuigsnelheid door verzadiging. Er vindt geen afstroming plaats. Er zijn geen vochtstromen over vensteropeningen en opleggingen van stellingliggers in deze situatie. (zodra verzadiging, waardoor opzuigsnelheid < regenintensiteit, begint er wel afstroming plaats te vinden; dit moment hangt sterk af van het vochtgehalte van de muur vóór de bui). Bij de situatie van gehydrofobeerd werk, of muurwerk dat geheel of gedeeltelijk gepleisterd of gesausd is , de ‘afsluitende’ benaderingswijze, nemen we aan dat het opzuiggedrag van die muur nul is, dus IW = 0 [kg/m2/min.]. Dan is de regenintensiteit met 0,167 l/m2/min., veel
groter dan de opzuiging , die 0 kg m2/min = 0 l/m2/min bedraagt.
Er vindt afstroming plaats; aan de voet van de stellingmolen komt de berekende 37 l / min. en bij de grondzeiler 9 l /min. terecht. Het is duidelijk dat de vochtstromen over vensteropeningen en opleggingen van stellingliggers, maar ook over scheuren en microscheuren, in deze situatie substantieel zijn. Dit betekent dat ‘ademend’ metselwerk tegenover de ‘afsluitende’ benaderingswijze uiteraard tot heel verschillende afwegingen met betrekking tot het al dan niet aanbrengen van extra hemelwaterafvoerende bouwkundige voorzieningen zullen leiden. Dit zal bij de desbetreffende paragrafen verder worden uitgewerkt.
20
3
Vochtproblematiek onderzochte molens samengevat Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen welke bouwkundige oplossingen/detailleringen in stenen windmolens wel of niet goed werken om op basis daarvan aanbevelingen te doen voor toekomstige restauraties. In onderstaand figuur 3.1 is aangegeven waar in de molen de onderzochte bouwkundige voorzieningen zich bevinden. In de tabel 3.1 op de volgende bladzijden wordt een aantal specifieke karakteristieken van de onderzochte molens kort en bondig weergegeven, waaronder de bouwkundige oplossingen/detailleringen.
A. 1)
HWA t.p.v. stelling
2)
Druiplatten op
3)
HWA langs kaprand
4)
Waterafvoer rond raam-
stellingschoren
en deuropeningen
B. 5)
Ventilatie algemeen
6)
Detaillering raam- en deuropeningen
C. 7)
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Figuur 3.1 - Mogelijke bouwkundige voorzieningen in stenen windmolens om vochtproblemen te verminderen
21
Tabel 3.1 - Overzicht onderzochte molens Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
A)
De Leeuw,
Stellingmolen
Aalsmeer
Winkel (BG)
B
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
Ja (3,4)
Ja (1,2)
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1,2,3)
Pleisterwerk op muur (BG-3)
Kurkdroog (4,5,6)
HWA t.p.v. stelling
++
Elektrische kachel (BG)
Droog (BG,1,2,3)
Druiplatten
n.b.
Museum (1,2) Molen wordt wekelijks gelucht
Oorspronkelijk (2,3,4,5,6)
B)
De Haas, Benthuizen
Stellingmolen
Winkel (BG)
Nee
Ja (1)
Nee
Ja (BG,2)
Oorspronkelijk (1,2,3,4)
C)
Kyck Over Den Dyck, Dordrecht
Stellingmolen
Winkel (BG)
C
Natuurlijke ventilatie Molen wordt wekelijks gelucht
Ja (6)
Ja (5)
Nee
Ja (6)
Horeca (BG,1,2)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt wekelijks gelucht
Vulzolder (3)
Elek. Kachel
n.b.
Wandafwerking
0
Traditioneel (BG,1,2,3)
Pleisterwerk op muur (BG,1)
Droog (2,3,4)
Druiplatten
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Onverwarmd
Vochtig (BG,1)
Waterafvoeren
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Traditioneel (BG,2,3,4,5,6,7,8)
Geen binnenwandafwerking
n.b. (BG,1,2)
HWA t.p.v. stelling
n.b.
Moderne detaillering tochtdicht (1)
Elektrische kachel (BG,3)
Vochtig/Nat (3,4,5,6,7,8)
Druiplatten
n.b.
Waterafvoeren
n.b.
Kachel / CV
n.b.
CV (BG-2) Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Oorspronkelijk (6,7,8) D)
De Bernisse Molen,
Stellingmolen
Geervliet
E)
De Hoop, Hellevoetsluis
Horeca (BG,1)
Nee
Ja (1)
Nee
Ja (2)
Oorspronkelijk (2,3,4,5)
Stellingmolen
Woning (BG,1),
Ja (3)
Ja (2)
Nee
Ja (3)
Mechanisch (BG)
Traditioneel (2,3,4)
PT-folie gestuct (n.b)
Natuurlijk (1,2,3,4,5)
Moderne detaillering tochtdicht (BG,1)
CV (BG-2)
BG wordt dagelijks gelucht, rest minder dan eens per week
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Droog (BG,1,2,3,4,5)
n.v.t.
Waterafvoeren
+
Mechanische vent.
n.b.
CV
n.b.
Wandafwerking
0
Mechanisch (BG,1)
Traditioneel (BG,4,5)
Pleisterwerk op muur (2)
HWA t.p.v. stelling
n.b.
Bezoekerscentrum (2)
Natuurlijk (2,3,4,5,6)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1)
Plaatmateriaal op rachels (BG,1)
Druiplatten
n.b.
Delta PT folie (BG,1)
Waterafvoeren
n.b.
Winkel (2)
Molen wordt dagelijks gelucht
CV (BG,1,2)
Mech. ventilatie
n.b.
CV
n.b.
Wandafwerking
+
Oorspronkelijk (3,4,5,6)
Droog (BG,1,2,3,4,5,6)
Druiplatten
++ + 0 n.b.
22
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
F)
De Witte Juffer,
Stellingmolen
Oorspronkelijk (BG,2,3,4,5)
B
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
Ja (2)
Ja (1)
Ja
Ja (BG-4)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,2)
Pleisterwerk op muur (2-5)
Kurkdroog (2,3,4,5)
HWA t.p.v. stelling
++
Moderne detaillering met ventilatiedeel (1,2,3,4,5,)
Onverwarmd
Druiplatten
+
IJzendijke Museum (1)
G)
Onverwacht / Schelvenaer, Krimpen a/d IJssel
Stellingmolen
Horeca (BG,1)
C
Molen wordt wekelijks gelucht
Ja (2)
Ja (1)
Nee
Nee
Oorspronkelijk (2,3,4)
Natuurlijk (1,2,3,4,5)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1,2,3,4)
Droog (BG,1)
De Valk,
Stellingmolen
Leiden
Winkel (BG)
Ja (4)
Ja (3)
Nee
Oorspronkelijk (4,5,6,7)
I)
De Zwaan, Ouddorp
Stellingmolen
Museum (1)
Ja (1-4) (Ook aan de binnenzijde op de vierde verdieping)
Nee
Nee
Nee
Nee
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5)
J)
De Onvermoeide, Raamsdonksveer
Stellingmolen
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5, 6)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
HWA t.p.v. stelling
n.b.
Druiplatten
n.b.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
0
CV
0
Pleisterwerk op muur (BG-2)
Droog (7)
HWA t.p.v. stelling
+/0
Moderne detaillering tochtdicht (4)
Plaatmateriaal op rachels (BG,1)
Vochtig (1,2)
Druiplatten
n.b.
CV (BG,1)
Nat (BG,6)
Waterafvoeren
n.b.
Zeer nat (3,4,5)
CV
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Traditioneel (BG,1,2,3,4)
Pleisterwerk op muur (BG-5)
Licht vochtig (BG,2,3,4,5)
Oliekachel
0
Wandafwerking
0/-
Elektrische kachel
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Vochtig (1)
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5)
Pleisterwerk op muur (BG-6)
Droog (BG,1,2,3,4)
Elektrische kachel (3) Molen wordt minder dan eens per week gelucht
Mech. ventilatie
Traditioneel (BG,3,4,5,6)
Molen wordt dagelijks gelucht
Nee
n.b.
Licht vochtig (2,3,4)
Oliekachel (BG)
Nee
Wandafwerking Kurkdroog (BG,1)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1,2)
Natuurlijke ventilatie
n.b.
CV (BG,1) Mechanisch (BG)
Museum(BG,1, 2,3,4,5,6)
n.b.
Waterafvoeren
Geen binnenwandafwerking
Molen wordt minder dan eens per week gelucht
H)
Goot langs kaprand
Licht vochtig (5,6)
++ + 0 n.b.
23
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
K)
De Distilleerketel, Rotterdam
Stellingmolen
Winkel (BG)
B
C
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Ja (3)
Ja (2)
Nee
Ja (3)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5,6)
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5, 6)
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
Pleisterwerk op muur (BG-6)
Licht vochtig (6)
HWA t.p.v. stelling
+/0
Elektrische kachel (BG)
Vochtig (BG,1,2,4.5)
Druiplatten
n.b.
Waterafvoer
n.b.
Kachel
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Horren in ramen
+
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Licht vochtig (BG,1)
Druiplatten
n.b.
Waterafvoeren
n.b.
Molen wordt dagelijks gelucht
Nat (3)
L)
De Speelman,
Stellingmolen
n.b.
Nee
Nee
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel
Rotterdam
Pleisterwerk op muur (BG) Onverwarmd
Molen wordt wekelijks gelucht
M)
De Hoop,
Stellingmolen
Trouw locatie (BG)
Nee
Ja (1)
Nee
Ja (2)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,1,3,4)
Rozenburg
Pleisterwerk op muur (1-5) Elektrische kachel (BG, 2)
Oorspronkelijk (1,2,3,4,5)
Molen wordt wekelijks gelucht
Vochtig (4,5) Elek. Kachel
0
Wandafwerking
0
Nat (2,3)
N)
De Nieuwe Palmboom,
Stellingmolen
Schiedam
Museum (BG,1,2,3)
Ja (5)
Ja (4)
Nee
Ja(5)
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5,6 ,7,8)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5,6,7)
Geen binnenwandafwerking
Kurkdroog (8)
HWA t.p.v. stelling
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (5)
CV (BG-3)
Droog (BG,6,7)
Druiplatten
n.b.
Licht vochtig (1,3,4)
Waterafvoeren
n.b.
CV
n.b.
Vochtig (2,5)
O)
De Noord,
Stellingmolen
Horeca (BG,1,2)
Nee
Ja (4)
Nee
Ja (5)
Natuurlijk (3,4,5,6,7,8)
Schiedam Opslag (3,4) Oorspronkelijk (5,6,7,8)
Mechanisch met warme lucht (BG,1,2)
Traditioneel (BG,3,4,5,6,7)
Geen binnenwandafwerking
Moderne detaillering met ventilatiedeel (2,5,6,7)
Mechanische ventilatie met warme lucht (BG-2)
Kurkdroog (BG,1,2) Droog (3,4,5,6,7,8)
Druiplatten
n.b.
Waterafvoeren
+
Mechanische vent.
+
Elektrische kachel (3)
Molen wordt wekelijks gelucht ++ + 0 n.b.
24
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
P)
De vrijheid,
Stellingmolen
Schiedam
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5,6 ,7)
B
C
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Ja (4)
Ja(3)
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie (2,3,4,5)
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5,6)
Geen binnenwandafwerkinig
Molen wordt dagelijks gelucht
Moderne detaillering met ventilatiedeel (4)
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
Kurkdroog (6,7)
HWA t.p.v. stelling
+/0
Droog (2)
Druiplatten
n.b.
Licht vochtig (BG)
Tochtramen
+
Vochtig (1,3) Nat (4,5) Q)
De Walvisch,
Stellingmolen
Schiedam
Winkel (BG)
Ja (4)
Ja (3)
Nee
Nee
Kantoorruimte (1,2)
Mechanisch (BG,1,2) (nu defect) Natuurlijk (3,4,5,6,7)
Korenmolen (1,2,3,4,5,6,7)
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5,6,7)
Geen binnenwandafwerking
Moderne detaillering tochtdicht (BG)
CV (BG-2)
Droog (BG,1,2,5,6,7)
HWA t.p.v. stelling
n.b.
Druiplatten
n.b.
Zeer nat (3,4)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (4)
Mech. ventilatie
n.b.
CV
n.b.
+
Molen wordt dagelijks gelucht R)
Nooit Gedacht,
Stellingmolen
Spijkenisse
S)
Aeolus, Vlaardingen
Horeca (BG,1)
Nee
Ja (2)
Ja
Nee
Oorspronkelijk (2,3,4,5,6,7)
Stellingmolen
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5,6 7)
Natuurlijke ventilatie
Windlust, Wateringen
Stellingmolen
Winkel (BG) Oorspronkelijk (1,2,3,4,5,6,7, 8)
Pleisterwerk op muur (BG-7)
Droog (5,6,7)
Druiplatten
CV (BG-2)
Licht vochtig (2,3,4)
Goot langs kaprand
++
CV
++
Wandafwerking
-
Molen wordt dagelijks gelucht
Nee
Ja (3)
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
T)
Traditioneel (BG,4,5,6,7)
Ja (5)
Ja (3)
Nee
Ja (BG-7)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,3)
Plaatselijk pleisterwerk (BG,1,2,5,6)
n.b. (BG,1,2)
Druiplatten
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1,2,4)
Onverwarmd
Nat (3,4,6)
Wandafwerking
n.b.
Zeer nat (5)
Traditioneel (BG,1,2,3,4,5,6,7)
Pleisterwerk op muur (BG-8) Onverwarmd
Molen wordt dagelijks gelucht
Kurkdroog (BG,1,2,3,4,5,6,7, 8)
HWA t.p.v. stelling
++/+
Druiplatten
0
Waterafvoeren
++/+
Wandafwerking
0
++ + 0 n.b.
25
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
U)
De Arend,
Stellingmolen
Zuidland
Museum (1)
B
C
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
Nee
Ja (BG)
Nee
Ja (2)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,1,2,3,4)
Geen binnenwandafwerking
Krukdroog (4)
Druiplatten
0
Onverwarmd
Droog (3)
Waterafvoeren
n.b.
Winkel (2) Molen wordt wekelijks gelucht
Oorspronkelijk (BG,1,2,3,4,5)
Licht vochtig (4) Vochtig (2) Nat/zeer nat(BG)
AA)
Pendrechtse Molen,
Grondzeiler
Barendrecht
AB)
Windvang,
Museum (BG,1,2)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (-1,BG,1,2,3)
Grondzeiler
Goedereede
Opslag / molenaarsverblijf (BG)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks/wekelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Ja (1)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt wekelijks gelucht
Museum (1)
Traditioneel (2)
Pleisterwerk op muur (BG,1)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1)
Elektrische kachel (BG)
Traditioneel (BG,1,2)
Pleisterwerk op muur (BG,1,2,3)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1)
Elektrische kachel (BG)
Zeer nat (BG,1,2)
Elektrische kachel
+
Wandafwerking
+
Droog (3)
Waterafvoeren
0
Nat(2)
Elektrische kachel
n.b.
Zeer nat (BG,1)
Wandafwerking
n.b.
Oorspronkelijk (1,2,3)
AC)
De Eersteling,
Grondzeiler
Hoofddorp
AD)
Nederwaard molen no.2, Kinderdijk
Winkel (BG)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (BG,1,2,3)
Grondzeiler
Woning (BG,1,2) Museum (BG,1,2,3,4)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
Traditioneel (BG,1,2)
Pleisterwerk op muur (BG,1,2,3)
Droog (2)
Elektrische kachel
+
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Elektrische kachel (BG)
Vochtig (BG,1)
Wandafwerking
-
Nat (BG)
Traditioneel
Pleisterwerk op muur (n.b.)
Droog (1,2)
CV
++
CV (BG,1,2)
Nat (BG)
Wandafwerking
0
Zeer nat (3)
++ + 0 n.b.
26
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
AE)
Nederwaard molen no.3,
Grondzeiler
Kinderdijk
AF)
Nederwaard molen no.5,
Grondzeiler
Nederwaard molen no.6,
Nederwaard molen no.7,
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Moderne detaillering met ventilatiedeel
Plaatmateriaal op rachels (1,2,3)
Vochtig (BG)
CV
+/0
CV (BG,1,2)
n.b (1,2,3,4)
Wandafwerking
0
Traditioneel (2,3)
Pleisterwerk op muur (BG,2)
Droog (BG,1,4)
CV
+/0
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1)
Plaatmateriaal op rachels (1,2)
Nat (2,3)
Wandafwerking
0
Molen wordt dagelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (3,4)
Grondzeiler
Kinderdijk
AH)
Woning (BG,1,2)
Woning (BG,1,2)
Kinderdijk
Woning (BG,1,2)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (BG,3,4)
Grondzeiler
C
1)
Oorspronkelijk (3,4)
Kinderdijk
AG)
Woning (BG,1,2)
B
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Ja (BG)
Oorspronkelijk (3,4)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
CV (BG,1,2)
Traditioneel (1,2,3)
Plaatmateriaal op rachels (BG,1,2,3)
Droog (BG,1,2)
CV
+
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
CV (BG,1,2)
Licht vochtig (3)
Wandafwerking
n.b.
Traditioneel (1,2,3)
Plaatmateriaal op rachels (BG,3)
Droog (BG,1,2,3)
Waterafvoeren
0
Moderne detaillering tochtdicht (BG)
Spouw, isolatie, plaatmateriaal (1,2)
CV
n.b.
CV (BG,1,2)
Wandafwerking
0
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
AI)
Nederwaard molen no.8, Kinderdijk
Grondzeiler
Woning (BG,1,2) Oorspronkelijk (3,4)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
Traditioneel (1,2)
Spouw isolatie, plaatmateriaal (BG,1,2)
Licht vochtig (4)
CV
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1,2)
CV (BG,1,2)
Vochtig (BG)
Wandafwerking
0
Nat (1,2,3)
++ + 0 n.b.
27
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
AJ)
Wippersmolen,
Grondzeiler
Maassluis
Opslagruimte en schakelstation gemaal (BG)
B
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Mechanische ventilatie
Traditioneel (1,2)
Pleisterwerk op muur (BG,1)
Droog (BG,1,2,3)
Mech. Ventilatie
+
Traditioneel (1)
Pleisterwerk op muur (BG,1,2)
Droog (2)
Houtkachel
+
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Houtkachel (BG)
Licht vochtig (BG,1)
Wandafwerking
0
Molen wordt minder dan eens per week gelucht
Oorspronkelijk (1,2,3)
AK)
De Kerkmolen,
Grondzeiler
Molenaarsgraaf
Woning (BG,1)
C
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Museum (BG,1) Molen wordt wekelijks gelucht
Moderne detaillering tochtdicht (BG)
Nat (BG)
AL)
D’Oranjeboom,
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2,3)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (BG,1,2)
Geen binnenwandafwerking
Nieuwe-Tonge Molen wordt wekelijks gelucht
AM)
Stenen grondzeiler,
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2,3)
n.v.t.
n.v.t.
Ja
Nee
Oostvoorne
AN)
Kooijwijkse molen, Oud-Alblas
Droog (3)
n.v.t.
Licht vochtig (1,2)
Natuurlijke ventilatie
Vochtig (BG)
Moderne detaillering met ventilatiedeel
Geen binnenwandafwerking
Kurkdroog (BG,1,2,3)
Goot langs kaprand
n.b.
Mechanisch (1)
Traditioneel (1)
Plaatmateriaal op rachels (BG)
Kurkdroog (BG)
CV / mech. vent.
+/0
Natuurlijk (BG,2)
Moderne detaillering tochtdicht (BG)
CV (BG,1,2)
Licht vochtig (1,2)
Wandafwerking
+
Molen wordt minder dan eens per week gelucht
Grondzeiler
Woning (BG,1,2)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Molen wordt dagelijks gelucht
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
++ + 0 n.b.
28
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
AO)
Adermolen,
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2)
B
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Moderne detaillering tochtdicht (BG,1)
Pleisterwerk op muur (BG,1)
Nat (BG,1)
Wandafwerking
n.b.
Droog (BG,1,2)
Wandafwerking
n.b.
Zeer nat (BG)
CV
0/-
n.b. (1,2,3,4)
Wandafwerking
+
Kurkdroog (BG,1,2,3)
Elektrische kachel
n.b.
Wandafwerking
n.b.
Wandafwerking
0
Rijpwetering
AP)
Stenen grondzeiler,
Onverwarmd
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Rockanje
AQ)
Googermolen,
Groeneveldse molen,
Grondzeiler
Knipmolen,
Woning (1,2)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (BG,3,4)
Grondzeiler
Museum (BG,1)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Oorspronkelijk (BG,3)
Schipluiden
AS)
Molen wordt wekelijks gelucht
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel
Pleisterwerk op muur (BG)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Onverwarmd
Ramen hebben moderne detaillering met ventilatiedeel
Spouw, isolatie, plaatmateriaal, geventileerd (1,2)
Molen wordt wekelijks gelucht
Roelofarendsveen
AR)
C
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2)
Natuurlijke ventilatie Molen wordt dagelijks gelucht
Deuren n.b.
CV (BG,1,2)
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel (3)
Tegeltjes & gesausd (BG)
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG,1)
Elektrische kachel (BG)
Moderne detaillering tochtdicht (BG,1)
Pleisterwerk op muur (BG,1,2)
Molen wordt dagelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Voorschoten
Licht vochtig (BG,1)
Onverwarmd Molen wordt wekelijks gelucht
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
++ + 0 n.b.
29
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
Molen
Type molen
Gebruik (verdieping)
Bouwkundige oplossingen/detailleringen (verdieping)
Vochtproblematiek
A
AT)
Boterhuismolen,
Grondzeiler
Warmond
AU)
Kokmolen,
n.b. (BG,1,2)
B
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
HWA t.p.v. stelling
Druiplatten op stellingschoren
HWA langs kaprand
Waterafvoer rond ramen en deuren
Ventilatie algemeen
Detaillering raam- en deuropeningen
Binnenwandafwerking en verwarming molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
Algemeen vochtkarakter (per verdieping)
Verbeterd/ verslechterd door voorzieningen
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Traditioneel
Geen binnenwandafwerking
Kurkdroog (BG,1,2,3)
n.v.t.
Moderne detaillering met ventilatiedeel
Onverwarmd
Traditioneel (BG,1,2)
Pleisterwerk op muur (BG,1,2)
Droog (2)
Wandafwerking
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Onverwarmd
Licht vochtig (BG,1)
Traditioneel (1)
Pleisterwerk op muur (BG)
Vochtig (BG)
Waterafvoeren
n.b.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Onverwarmd
Zeer nat (BG,1)
Wandafwerking
n.b.
Traditioneel
Geen binnenwandafwerking
Licht vochtig (1)
n.v.t.
Moderne detaillering met ventilatiedeel (BG)
Onverwarmd
Vochtig (BG)
Oorspronkelijk (3)
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,1,2)
Molen wordt wekelijks gelucht
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie
Warmond
AV)
Zwanburgermolen,
Grondzeiler
Oorspronkelijk (BG,2)
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Ja (n.b.)
Natuurlijke ventilatie
Warmond Molen wordt minder dan eens per week gelucht
AW)
Zuidwijksemolen, Wassenaar
Grondzeiler
Verblijf (1) Oorspronkelijk (BG,2)
C
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Nee
Natuurlijke ventilatie Molen wordt minder dan eens per week gelucht
++ + 0 n.b.
30
Sterk verbeterd Verbeterd Gelijk gebleven Verslechterd Niet bekend
4
Hemelwaterafvoer ter plaatse van de stelling
4.1
Doel van de voorziening De oplegging van de stellingliggers in de molenromp is een kwetsbare zone. Een van de maatregelen om bij stellingmolens de vochtoverlast te verminderen is het aanbrengen van een hemelwaterafvoer systeem op de stelling. Het doel van het systeem is om te voorkomen dat er water tussen de stellingligger en het metselwerk komt. Ter plaatse van de oplegging van de stellingligger in de romp van de molen is de dekking vaak niet meer dan één steen. Aan de binnenzijde zijn op deze hoogte namelijk ook de balken van de maalzolder opgelegd. Bij regenval loopt het water langs de stellingligger de muur in. Rondom de zolderbalk ontstaat een vochtig klimaat. Wanneer de balkkop gaaf is en er ruimte is tussen het metselwerk en de balkkop is er meestal geen vochtoverlast. Echter, wanneer de stellingligger rot is zal deze water opzuigen en vasthouden. Via de balkkop kan er dan bij zware regenval lekkage ontstaan in het eronder gelegen metselwerk of kan het via de balkkop gaan lekken in de eronder gelegen zolder (Groot en Gunneweg, 2002).
Figuur 4.1 – Doorsnede stellingligger - zolderbalk
4.2
Figuur 4.2 – HWA t.p.v. stelling
Theoretisch kader Bij het beoordelen van de keuze of het aanbrengen van een hemelwaterafvoer ter plaatse van de stelling al dan niet zin heeft, speelt een belangrijke rol het opzuiggedrag van de molenmuur boven stellingniveau. Bij normaal gezond metsel- en voegwerk zal het water uit een regenbui in belangrijke mate worden opgenomen door de muur en bij de eerst volgende droge periode via verdamping weer worden afgestaan aan de buitenlucht. Dan zal de waterbelasting op de zone van de stellingliggers minimaal zijn. Bij een gehydrofobeerde muur, wat is af te raden maar in een aantal gevallen wel de situatie is, zal er nauwelijks sprake zijn van vochtopname. Dan is de vochtbelasting op de zone van de oplegging van de stellingliggers hoog. Idem wanneer de buitenzijde van de muur boven de stelling ooit is voorzien van een dan al niet geverfde, weinig poreuze pleisterlaag. In het geval de muur zonder een pleisterlaag is afgewerkt met een verfsysteem zal het van de eigenschappen van dat verfsysteem afhangen hoe de muur zich zal gedragen.
31
Overigens is in een extreem geval (De Valk) gebleken dat bij een gehydrofobeerde muur toch geen water in een recent na het hydrofoberen gemaakte hemelwaterafvoer kwam. De in die periode ook aangebrachte harde cementvoegen bleken na verloop van tijd namelijk door de ontstane zogenaamde hechtvlakspleet zo ‘lek’ te zijn, dat het water de muur in kwam en via scheuren in de mortelvoeg door de muur naar binnen ging en dus niet in de goot belandde.
4.3
Diverse hemelwaterafvoer-systemen ter plaatse van de stelling A. Loden manchet Er is een loden manchet in de muur gefraisd en op het binnenste stellingdeel tot over de rand geplaatst. De inkassingen van de stellingliggers zijn beschermd. Het water loopt langs de zijkant van het binnenste stellingdeel omlaag. Deze voorziening is onder andere toegepast bij De Walvisch, De Vrijheid en De Nieuw Palmboom te Schiedam.
Figuur 4.3 - Schema A, Loden manchet
Figuur 4.4 – Loden manchet t.p.v. de stelling bij molen De Walvisch te Schiedam
B. Goot Er is een goot geplaatst waarin een in de muur gefraisde loden manchet hangt. Deze is voorzien van één of meer hemelwaterafvoeren. Het water kan op verschillende manieren worden afgevoerd. Bij de Leeuw te Aalsmeer, Windlust te Wateringen en Kyck Over Den Dyck te Dordrecht loopt het water via een standpijp omlaag en wordt het water afgevoerd via het riool. Bij molen De Leeuw is de goot niet op de stelling, maar onder het riet geplaatst. Bij De Hoop te Hellevoetsluis, De Distilleerketel te Rotterdam en De Valk te Leiden loopt het water via een standpijp omlaag welke niet aangesloten is op het riool. Aangezien al dit water geconcentreerd wordt geloosd vlak naast de muur op de begane grond kan dit lokaal voor vochtproblemen op de begane grond zorgen.
32
Een derde optie is het water naar de buitenkant van de stelling af te voeren vanwaar het naar beneden valt. Dit is het geval bij De Witte Juffer te IJzendijke.
Figuur 4.5 – Schema B1, Goot met afvoer langs de romp
Figuur 4.6 – Goot en afvoer van molen De Leeuw te Aalsmeer
Figuur 4.7 – Goot en afvoer van molen Windlust te Wateringen
33
Figuur 4.8 – Goot en afvoer van molen Kyck Over Den Dyck te Dordrecht
Figuur 4.9 – Goot en afvoer van molen De Valk te Leiden
Figuur 4.10 – Goot en afvoer van molen De Distilleerketel te Rotterdam
Figuur 4.11 – Schema B2, Goot met afvoer naar de buitenrand van de stelling
34
Figuur 4.12 – Goot bij de Witte Juffer te IJzendijke (rechts), afvoer naar de buitenrand van de stelling (links)
C. Bitumineuze strookbedekking Over een aantal van de binnenste stellingdelen zijn platen gelegd welke zijn bedekt met bitumineus materiaal. Deze voorziening leidt het hemelwater verder van de muur, maar ook dit grote platte vlak zelf vangt water op.
Figuur 4.13 – Schema C, Stelling gedeeltelijk dicht gelegd met platen welke zijn bedekt met bitumen
Er wordt een strook muur tussen liggers en schoren van de stelling extra beschermd. Dit muurgedeelte blijkt in de praktijk normaal gesproken, doordat het in de schaduw ligt en de voegen geen thermische degradatie ondervinden, vrij gaaf te blijven. Om constructieve redenen is de muur hier ook dikker dan boven de stelling; de vraag is of de extra bescherming op die plaats nodig is. Het totaal van het verzamelde water – veel meer dan bij systeem A of B - loopt hierbij langs de rand van de platen omlaag en komt onder de stelling geconcentreerd op de muur terecht. Door de grote vochtbelasting op de muur kunnen vochtproblemen onder het beschermde muurgedeelte ontstaan welke in de oorspronkelijke situatie niet of in mindere vorm aanwezig waren. Dit probleem doet zich vooral voor wanneer de windsnelheid laag is. Bij harde wind zal het water over de platen stromen naar de andere zijde van de molen waar het er geconcentreerd vanaf valt, maar door de wind zal het water niet op de muur maar naast de molen terecht komen. De bitumineuze strookbedekking is toegepast bij molen Onverwacht / Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel. Hier is het systeem niet geplaatst naar aanleiding van een vochtprobleem in de molen, maar is deze voorziening al bij de bouw in 1993
35
aangebracht. Bij De Witte Molen in Nijmegen is het systeem uitgebreid met een opvanggoot en een paar hemelwaterafvoeren. Hierdoor is het kostbaarder, onderhoudsintensiever en esthetisch meer verstorend geworden zonder dat de effectiviteit ervan is aangetoond. In het Oosten van het land wordt de bitumineuze strookbedekking regelmatig toegepast. Men staat daar positief tegenover deze beschermende maatregel. De onderzoekers zijn minder overtuigd van de effectiviteit van deze maatregel vooral omdat meer water geconcentreerd onder de strook de muur zal treffen.
Figuur 4.14 – Platen bedekt met bitumen bij molen Onverwacht / Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel
Figuur 4.15 – Platen bedekt met bitumen aangevuld met opvanggoot en hemelwaterafvoeren bij De Witte Molen te Nijmegen
4.4
Verstoppingsgevaar Bij molens waarbij er op de stelling een goot is geplaatst kan er gevaar zijn voor inwaaiende boombladeren welke een verstopping kunnen veroorzaken. Van de molens met goot is er alleen bij molen De Hoop en De Leeuw gevaar voor inwaaiende boombladeren en daarmee ook kans op verstopping. Bij molen Kyck Over Den Dyck, molen De Valk, De Witte Juffer, De Distilleerketel en molen Windlust, is dit niet het geval.
4.5
Onderhoud De loden manchet en de platen bedekt met bitumen vergen zeer weinig periodiek onderhoud, slechts het onderhouden van het lood. De opvanggoten vergen in de meeste gevallen meer onderhoud. De goten waarbij er kans op verstopping bestaat worden vaker schoongemaakt dan de goten waarbij dit niet het geval is. De resultaten van het onderzoek zijn:
36
-
De De De De
goot goot goot goot
wordt wordt wordt wordt
twee keer per jaar schoongemaakt (De Valk en De Leeuw) één keer per jaar schoongemaakt (De Hoop en Windlust) eens in de drie jaar schoongemaakt (De Witte Juffer) nooit schoongemaakt (Kyck Over Den Dyck, De Distilleerketel)
37
4.6
Invloed hemelwaterafvoer-systeem op de vochtproblematiek De goot heeft bij molen De Valk, De Distilleerketel en molen Windlust de vochtigheidstoestand in de zolders onder de stelling verbeterd en sterk verbeterd bij De Leeuw en De Witte Juffer. De loden manchet heeft bij molen de Vrijheid de vochtigheidstoestand ter plaatse van de zolders onder de stelling verbeterd. Bij molen De Valk zorgt de goot slechts voor een kleine verbetering. Dit komt doordat er veel van het water wat boven de stelling op de muur komt de muur intrekt in plaats van dat het langs de muur loopt en in de goot terecht komt. Bij een muur welke veel water opzuigt kan de goot dus nog wel effect hebben, maar het effect is vele malen kleiner dan bij een meer ‘gesloten’ muur. Bij De Valk blijkt dit ook uit de hoeveelheid water die uit de afvoer van de goot komt. Deze is veel minder dan te verwachten is gezien het oppervlak van de muur wat zich boven de stelling bevindt. Bij molens Kyck Over Den Dyck, De Hoop, Onverwacht / Schelvenaer, De Nieuwe Palmboom en De Walvisch is het niet bekend welke invloed het hemelwaterafvoer-systeem heeft op de vochtproblematiek in de molen. Bij molen Onverwacht/ Schelvenaer komt dit doordat deze voorziening al bij de bouw van de molen is aangebracht.
4.7
Esthetiek -
-
4.8
Variant A heeft weinig invloed op het beeld van de molen. Bij variant B kan/kunnen voornamelijk de standpijp(en) een grote invloed hebben op het beeld van de molen. Bij molen De Leeuw is de goot boven de stelling onder het riet geplaatst. Deze is ook uitgesproken opvallend. Variant C is vanaf de onderzijde sterk in beeld en beïnvloedt ook het beeld wanneer men op de stelling loopt. Zeker wanneer er ook nog een opvanggoot en standpijpen aan zijn toegevoegd.
Conclusie Effectiviteit Uit de onderzoeksgegevens kwam geen informatie over welke invloed C heeft op de vochtproblematiek. Redelijkerwijs zou deze invloed er wel moeten zijn en de verwachting is dat deze positief is. Gebleken is dat de vochtproblematiek van de molen aanzienlijk kan worden verminderd door het aanbrengen van een goot. Deze invloed is voornamelijk merkbaar ter plaatse van de zolders onder de stelling. Onderhoud Bij een tweetal molens is er bij de goot kans op verstopping door inwaaiende boombladeren. Mede hierdoor is een goot onderhoudsintensiever dan een loden manchet en of het dicht leggen van een deel van de stelling met platen bedekt met bitumineus materiaal. Esthetiek Variant A heeft weinig invloed op het beeld van de molen. Variant B heeft voornamelijk invloed op het beeld van de molen door de standpijp. De platen met bitumineus materiaal en de eventuele opvanggoot en standpijpen in variant C beïnvloeden het beeld van de molen sterk.
38
Tabel 4.1 – Samenvatting
Effectiviteit Onderhoudsarm Esthetiek
A. Loden manchet
B. Goot
+ ++ +
+/++ -
C. Bitumineuze dakbedekking n.b. ++ ++ + 0 n.b.
4.9
Zeer positief Positief Neutraal Negatief Niet bekend
Aanbevelingen De behandelde hemelwaterafvoer-systemen ter plaatse van de stelling moeten vooral gezien worden als een mogelijke zone bescherming van het metsel- en houtwerk ter plekke van de stelling (zie figuur 4.3). Deze zone is kwetsbaar omdat daar veel hout samenkomt waardoor het metselwerk minder robuust kan zijn. Indien er van oudsher geen vochtprobleem en geen van de drie hemelwaterafvoersystemen op de stelling aanwezig zijn, is het aan te bevelen bij onderhoud of restauratie daar geen wijziging in aan te brengen. A) In alle gevallen waar wel sprake is van vochtproblemen op stellingniveau en enkele meters daaronder en deze niet te wijten zijn aan slecht metsel- en/of voegwerk is uitvoering A, loden manchet, als minimum optie aan te bevelen. B) In geval de molenmuur gehydrofobeerd of uitwendig gepleisterd is dan wel met een weinig dampdoorlatende muurverf geverfd, is toepassing van B (goot) aan te bevelen. C) Onduidelijk is of bij bitumineuze strookbedekking het voordeel van de bescherming van het metselwerk direct onder de stelling opweegt tegen het nadeel van de extra vochtbelasting meer naar beneden in het metselwerk van de romp.
39
5
Druiplatten op stellingschoren
5.1
Doel van de voorziening Het regenwater dat rechtstreeks op de stellingdelen valt, druipt langs de zijkanten van de planken omlaag. Ter plaatse van de stellingschoren komt het water op de binnen/bovenkanten daarvan en stroomt vervolgens ook over de zijkanten. Het water wordt er al naar gelang de sterkte en de richting van de heersende wind deels vanaf geblazen. Anderdeels blijft het als een waterfilm op het hout en stroomt het naar de ontmoeting tussen binnenkant schoor en muur. Deze heeft een door schoor en muur gaand (meestal afwaterend geboord) anker, dat staat op een console of neut of is een enkele keer ingekast in het metselwerk. Dit is eveneens een kwetsbare zone voor wat betreft lekkage.
Figuur 5.1 – Aansluiting stellingschoor - muur
Figuur 5.2 – HWA t.p.v. stelling
Om te voorkomen dat het water via de schoren naar de ontmoeting tussen binnenkant schoor en muur stroomt en eventueel ook via het anker naar binnen, zijn er bij veel molens op de schoren druiplatten geplaatst. Deze druiplatten leiden het water van de schoor af. In het oorspronkelijke bouwconcept van stellingmolens (historische bouwbestekken etc.) is van een voorziening om het water af te leiden niets te vinden. Er zijn echter in de afgelopen decennia verschillende vormen van afdruiplatten op stellingschoren ontwikkeld waarvan de ene effectiever is dan de andere.
5.2
Theoretisch kader Het water stroomt via de schoor, langs de druiplat(ten) en valt naar een lager gelegen deel van de muur. Afhankelijk van de locatie van de druiplatten komt het water terecht op dezelfde verdieping of één tot twee verdiepingen onder de ontmoeting tussen stellingschoor en muur. Hier komt het water geconcentreerd op de muur terecht met mogelijke lokale vochtproblemen tot gevolg. Ter plaatse van de ontmoeting tussen binnenkant schoor en muur komt het water geconcentreerd op de muur terecht. Afhankelijk van de staat van het metsel- en voegwerk zal de muur in meer of mindere mate dit water opzuigen. Deze hoge vochtbelasting kan lekkage tot gevolg hebben. Ook kan het water langs de stellingankers naar binnen lopen.
40
Door het plaatsen van druiplatten op de stellingschoren zal minder water t.p.v. de stellingschoor de muur bereiken, maar dit water dat van de druiplatten valt komt geconcentreerd terecht op een lager gelegen deel muur met mogelijke lokale vochtproblemen tot gevolg. Het hangt erg af van het opzuiggedrag van dit stuk muur of deze vochtbelasting voor lokale vochtproblemen kan zorgen. Dat de muur op deze plaatsen vochtig is kan men onder andere zien doordat de voegmortel aangetast is of dat er sprake is van korstmossen, mossen of algen.
Figuur 5.3 – Waterstroom bij een stellingschoor zonder druiplatten
Figuur 5.4 – Waterstroom bij een stellingschoor met druiplatten
Figuur 5.5 – Waterstroom bij regen met wind bij een stellingschoor met druiplatten
Om te bepalen of het aanbrengen van druiplatten op de stellingschoren zin heeft, zal er allereerst gekeken moeten worden naar de soort aansluiting tussen stellingschoor en muur.
5.3
Bevestiging stellingschoren aan de muur De stellingschoren kunnen op verschillende manieren bevestigd worden aan de muur. De varianten die voorkwamen bij de onderzochte molens zijn schoren welke zijn geplaatst op een gemetselde kraag, schoren geplaatst op consoles en schoren bevestigd met muurankers en met een kunststof plaatje tussen schoor en muur. A. De schoren zijn geplaatst op een gemetselde kraag De schoren zijn op een gemetselde kraag geplaatst en met muurankers bevestigd. Deze manier van bevestigen van de schoren is toegepast bij molen Kyck Over Den Dyck, De Zwaan, De Onvermoeide, De Hoop en De Arend. Bij molen Kyck Over Den Dyck, De Hoop en De Arend zijn druiplatten toegepast. Bij molen de Zwaan en De Onvermoeide zijn geen druiplatten toegepast.
41
Figuur 5.6 – Bevestigingsmethode A: schoren geplaatst op gemetselde kraag
Figuur 5.7 – Schoor geplaatst op gemetselde kraag bij molen Kyck Over Den Dyck te Dordrecht
Figuur 5.8 – Schoren geplaatst op gemetselde kraag bij molen De Zwaan te Ouddorp (links) en molen De Onvermoeide te Raamsdonkveer (rechts)
42
Figuur 5.9 – Schoren geplaatst op gemetselde kraag bij molen De Hoop te Rozenburg
Figuur 5.10 – Schoren geplaatst op gemetselde kraag bij molen De Arend te Zuidland
43
B. De schoren zijn geplaatst op consoles De stellingschoren zijn geplaatst op consoles, voornamelijk van hardsteen gemaakt. Bij het overgrote deel van de onderzochte molens zijn de stellingschoren op deze manier bevestigd. Het is te verwachten dat bij een dergelijke oplegging de vochtproblemen groter zullen zijn dan bij een gemetselde kraag omdat de verschillende materialen verschillend op temperatuurwisselingen reageren en er bij de hardstenen console eerder spleten ontstaan, waardoor het water naar binnen kan gaan. De stellingschoren zijn op consoles geplaatst bij molen De Leeuw, De Bernisse Molen, De Hoop te Hellevoetsluis, De Witte Juffer, Onverwacht / Schevenaer, De Valk, De Distilleerketel, De Speelman, De Nieuwe Palmboom, De Noord, De Vrijheid, De Walvisch, Nooit Gedacht, Aeolus en Windlust te Wateringen. Bij bijna al deze molens zijn druiplatten op de schoren geplaatst. Alleen bij De Speelman te Rotterdam is dit niet het geval.
Figuur 5.11 – Bevestigingsmehtode B: schoren geplaatst op consoles
Figuur 5.12 – Schoren geplaatst op consoles bij De Bernisse Molen te Geervliet
44
Figuur 5.13 – Schoren geplaatst op consoles bij De Witte Juffer te IJzendijke
Figuur 5.14 – Schoren geplaatst op consoles bij De Onverwacht/Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel
Figuur 5.15 – Schoren geplaatst op consoles bij molen De Valk te Leiden
Figuur 5.16 – Schoren geplaatst op consoles bij molen De Leeuw te Aalsmeer (links), De Distilleerketel te Rotterdam (midden) en molen De Walvisch te Schiedam (rechts)
45
Figuur 5.17 – Schoren geplaatst op consoles bij molen Aeolus te Vlaardingen
Figuur 5.18 – Schoren geplaatst op consoles bij molen Windlust te Wateringen
C. Op kunststof plaatjes met muurankers Bij molen De Haas te Benthuizen zijn de stellingschoren bevestigd aan de muur met muurankers en is er tussen de stellingschoor en de muur een kunststof plaatje bevestigd. Het doel van dit kunststof plaatje is vermoedelijk om te voorkomen dat de balkkop met de vochtige muur in aanraking kan komen om zodoende te voorkomen dat deze gaat rotten. De ankers zijn bij De Haas afwaterend geplaatst waardoor er via deze ankers geen water de muur in kan lopen. Ook bij deze molen zijn er druiplatten op de schoren bevestigd.
Figuur 5.19 – Bevestigingsmehtode C: schoren bevestigd met muurankers, kunststof plaatjes tussen schoor en muur
46
Figuur 5.20 – Schoor op kunststof plaatjes met muurankers bevestigd bij molen De Haas te Benthuizen
5.4
Diverse druiplatten op stellingschoren De soorten druiplatten op de stellingschoren die bij de onderzochte molens zijn gevonden zijn latten langs elkaar of latten koud tegen elkaar (in verstek). A. Latten langs elkaar Er zijn vier latten langs elkaar geplaatst. Het water wat langs de bovenkant en vervolgens zijkanten van de stellingschoor omlaag druipt, stroomt via het eerste latje naar het tweede latje en valt vervolgens van dit latje af en komt op een lager gelegen stuk muur terecht. Druiplatten die langs elkaar zijn geplaatst zijn toegepast bij 9 van de 22 onderzochte stellingmolens, te weten De Leeuw, De Haas, De Witte Juffer, Onverwacht / Schelvenaer, De Valk, De Distilleerketel, De Hoop te Rozenburg, Aeolus en molen Windlust te Wateringen. Van aantasting van voegmortel op de plaats waar het water via de druiplatten op de muur komt is alleen bij De Distilleerketel sprake. Bij deze molen is net als bij De Leeuw sprake van korstmossen, mossen of algen op de muur, wat duidt op een vochtige muur. Bij molen De Leeuw, De Witte Juffer, De Valk en Aeolus zijn er algen te vinden daar waar het water de muur raakt. Bij molen Onverwacht / Schelvenaer en molen Windlust te Wateringen zijn er waar het water de muur raakt korstmossen te zien, ook een indicatie dat de muur op deze plaatsen erg vochtig is. Van de onderzochte molens met deze voorziening zijn er alleen bij molen de Hoop te Rozenburg geen aanwijzingen die duiden op een vochtige muur daar waar het water de muur raakt.
Figuur 5.21 – Druiplatten langs elkaar bij molen De Leeuw te Aalsmeer
47
Figuur 5.22 – Druiplatten langs elkaar en algen op molenmuur bij molen De Haas te Benthuizen
Figuur 5.23 – Druiplatten langs elkaar en algen op molenmuur bij molen De Witte Juffer te IJzendijke
Figuur 5.24 – Druiplatten langs elkaar en korstmossen op molenmuur bij molen Onverwacht/Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel
48
Figuur 5.25 – Druiplatten langs elkaar en algen op molenmuur bij molen De Valk te Leiden
Figuur 5.26 – Druiplatten langs elkaar bij molen De Distilleerketel te Rotterdam
Figuur 5.27 – Druiplatten langs elkaar bij molen De Hoop te Rozenburg
Figuur 5.28 – Druiplatten langs elkaar bij molen De Vriendschap te Veenendaal, het vocht komt vanaf de druiplat op de afzaat van het raam
49
Figuur 5.29 – Druiplatten langs elkaar en algen op molenmuur bij molen Aeolus te Vlaardingen
Figuur 5.30 – Druiplatten langs elkaar en korstmossen op molenmuur bij molen Windlust te Wateringen
B. Latten koud tegen elkaar Er zijn vier latten koud tegen elkaar aan geplaatst. Deze optie is iets arbeidsintensiever dan de latten langs elkaar, maar heeft vrijwel hetzelfde effect. Het water wat langs de bovenkant en vervolgens zijkanten van de stellingschoor omlaag druipt, valt via de druiplatten omlaag op een lager gelegen stuk muur. Latten koud tegen elkaar zijn toegepast bij 8 van de 22 onderzochte stellingmolens, te weten De Bernisse Molen, De Hoop te Hellevoetsluis, De Nieuwe Palmboom, De Noord, De Vrijheid, De Walvisch, Nooit Gedacht en De Arend. Bij De Nieuwe Palmboom en Nooit Gedacht is op de plaats waar het water de muur raakt sprake van aantasting van voegmortel. Ook zijn er bij deze molens, net als bij De Hoop en bij De Arend, algen, korstmossen of mossen op de muur te zien welke op z’n minst duidelijk maken dat de muur op deze plaatsen vochtig is. Bij de muur van De Noord, De Walvisch en De Bernisse Molen is er geen sprake van aantasting van voegmortel, algen, korstmossen of mossen. Bij De Bernisse Molen komt dit doordat de molen onderbouwd is en het water via de druiplatten op het dak terecht komt.
50
Figuur 5.31 – Druiplatten koud tegen elkaar bij De Bernisse Molen te Geervliet
Figuur 5.32 – Druiplatten koud tegen elkaar bij De Walvisch te Schiedam en bij De Arend te Zuidland
51
C. Ingeschaafd waterholletje Bij molen De Vier Winden te Monster werd een variant aangetroffen in de vorm van een ingeschaafd waterhol.
Figuur 5.33 – Ingeschaafd waterholletje in schoren bij molen De Vier Winden te Monster
5.5
Plaats van de afdruiplatten Meestal worden de afdruiplatten dicht bij de afsteuning op de muur aangebracht, een enkele keer ook ongeveer halverwege de lengte van de schoor. Dit heeft bij lagere stellingmolens het voordeel dat het opgevangen water niet de muur meer raakt maar op het maaiveld valt.
5.6
Invloed druiplatten op de vochtproblematiek De druiplatten hebben volgens de respondenten bij de Witte Juffer in IJzendijke een positieve invloed gehad op de verdieping waar de schoren aan de muur bevestigd waren. Bij molen De Noord in Schiedam, De Windlust te Wateringen en De Arend in Zuidland is het effect van de druiplatten neutraal geweest. Bij een groot deel van de onderzochte molens is niet bekend wat de invloed van de druiplatten op de vochtproblematiek is geweest. Bij de Distilleerketel in Rotterdam komt dit doordat deze al vanaf de bouw aanwezig waren. De druiplatten worden geplaatst om te voorkomen dat er water naar de ontmoeting tussen schoor en muur stroomt. Echter, het water wordt niet opgevangen en afgevoerd, maar verplaatst waardoor het op de plaats waar het vervolgens de muur raakt nog steeds vochtproblemen kan veroorzaken. Uiteraard zal het water meer verspreid op de muur terecht komen en is dit stuk muur over het algemeen minder gevoelig voor vochtproblemen dan ter plaatse van een aansluiting, maar de algen en korstmossen op de onderzochte molens tonen wel aan dat er een vochtprobleem blijft bestaan.
52
5.7
Onderzoek naar ‘de best presterende druiplat’ Op 3 februari 2011 is er een beregeningsproef gedaan om de hiervoor genoemde typen druiplatten (zes varianten) te testen en te kunnen vergelijken. In Appendix C staan de technische tekeningen van de verschillende typen druiplatten en de resultaten van de proef. 5.7.1
Uitgangspunten regenbelasting
Om de verschillende druiplatten te testen is er uitgegaan van de maximale regenintensiteit die voor kan komen in Nederland. Hierbij wordt een waarde van 30 mm/uur aangehouden (FLOODsite, 2011), wat gelijk is aan 0,50 l/m2/min. In de proef heeft de schoor een breedte van 0,1 m en een lengte van 1 m. Op ongeveer 10 cm van het einde van de schoor komt het water erop. Hierdoor blijft er een lengte over van 0,9 m. De horizontale component wanneer de schoor onder 45o staat is 0,64 m. Dit resulteert in een oppervlak van 0,1 * 0,64 = 0,064 m2. De regenbelasting op de schoor is dus 0,50 l/m2/min * 0,064 m2 = 0,032 l/min. Aangezien deze waarde zo laag is dat deze nauwelijks te regulieren is, is bij de proef een regenintensiteit gebruikt die zo dicht mogelijk in de buurt van deze waarde komt, echter in een range van 0,050 tot 0,150 l/min. 5.7.2
Uitvoering
Er is een opstelling gemaakt van een gedeelte van een stellingschoor. Hierop werden ongeveer halverwege de druiplatten bevestigd. Onder de druiplatten is een opvangbak geplaatst, net als aan het einde van de schoor. Ook is er onder de ondersteuning van de ‘schoor’ een doek geplaatst die eventueel overig water wat langs de staander liep op kon vangen. Gedurende 2 minuten liep er water van de schoor af met een regenintensiteit van 0,050 tot 0,150 l/min. Het deel wat door de druiplatten werd tegengehouden viel in de daaronder staande bak. Het deel wat erlangs stroomde viel in de bak onder het uiteinde van de schoor of kwam in de doek onderaan de staander terecht. Na afloop van de proef werd een emmer met dezelfde intensiteit gevuld gedurende 2 minuten om te verifiëren of de totale hoeveelheid gewogen water overeenkomt met wat er uit de slang kwam in 2 minuten. Hieronder zijn afbeeldingen te zien van de opstellingen van verschillende varianten druiplatten en het stromen van het water langs de druiplatten.
Figuur 5.34 Opstelling beregeningsproef druiplatten
53
Figuur 5.35 A1. Druiplatten langs elkaar, haaks op elkaar geplaatst
Figuur 5.36 A2. Druiplatten langs elkaar, schuin geplaatst
Figuur 5.37 A3. Druiplatten langs elkaar, onderste lat afwaterend
54
Figuur 5.38 B. Druiplatten koud tegen elkaar geplaatst
Figuur 5.39 D1. Ingefraisd waterholletje, rechte hoek boven
Figuur 5.40 D2. Ingefraisd waterholletje, rechte hoek onder
5.7.3
Resultaten
De hoeveelheid water in de twee bakken onder de ‘schoor’, de doek en het water in de emmer werden na afloop gewogen. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in Appendix C. Vanuit deze gegevens is het percentage tegengehouden water door de druiplatten berekend, welke voor elk type druiplat wordt gegeven in Tabel 5.1.
55
Tabel 5.1 Percentage tegengehouden water per type druiplat
Type druiplat
Tegengehouden water [%]
A1. Druiplatten langs elkaar, haaks op elkaar geplaatst
91
A2. Druiplatten langs elkaar, schuin geplaatst
100
A3. Druiplatten langs elkaar, onderste lat afwaterend
100
B. Druiplatten koud tegen elkaar
100
D1. Ingeschaafd waterholletje, rechte hoek boven
0
D2. Ingeschaafd waterholletje, rechte hoek beneden
0
Uit de tabel blijkt dat de varianten met druiplatten langs elkaar (A1, A2 en A3) en de druiplatten koud tegen elkaar (B) zeer goed werken en dat de varianten met een ingeschaafd waterholletje (D1, D2) niet blijken te werken. Dit laatste is jammer omdat dit in esthetisch opzicht de minst opvallende oplossing is. Volledigheidshalve moet wel worden vermeld dat de proef is gedaan ‘zonder wind’ welke in een situatie in de werkelijkheid zeker invloed zal hebben op het effect. Van de druiplatten die wel goed presteren zijn esthetisch gezien de varianten A2 en A3, druiplatten langs elkaar, het minst beeldverstorend.
5.8
Conclusie Van de 22 onderzochte stellingmolens waren er 3 zonder druiplatten. Verder kwam naar voren dat bij de molens waarbij de stellingschoren op een gemetselde kraag waren opgelegd er minder vaak druiplatten zijn toegepast dan bij oplegging op consoles. Dit zou erop kunnen wijzen dat er ook daadwerkelijk minder vaak vochtproblemen zijn bij een oplegging op een gemetselde kraag dan bij een oplegging op consoles. Hierbij speelt ook een rol dat de uitkraging zoveel langs de muur afstromend water opvangt dat wat er via de schoren bij komt maar een betrekkelijk klein gedeelte is van het totaal. Bij een groot gedeelte van de onderzochte molens zijn druiplatten geplaatst. Alle drie de beschreven druiplatten werken op dezelfde wijze en ze zouden een overeenkomstig effect moeten hebben. Bij veel van de onderzochte molens is echter niet duidelijk welke invloed de druiplatten hebben gehad ter plaatse van de aansluiting stellingschoor met de muur. Bij de molens waarvan het wel bekend is was deze invloed positief of neutraal. Uit de beregeningsproef bleek dat druiplatten die langs elkaar of koud tegen elkaar zijn geplaatst het water voor 91 tot 100% van de schoor af leiden. Eén lat per schoor of een ingefraisd waterholletje bleken niet effectief. De druiplatten verminderen de vochtbelasting op de aansluiting tussen stellingschoor en muur, maar verhogen de vochtbelasting op een lager gelegen stuk muur. Bij veel molens is er op die plaats sprake van aantasting van voegmortel of zijn er algen, korstmossen en mossen te zien. Uit de onderzoeksresultaten kon niet worden vastgesteld in hoeverre druiplatten echt wezenlijk tot vermindering van de vochtproblemen leiden of deze alleen maar verplaatsen.
56
5.9
Aanbevelingen Indien er van oudsher geen vochtproblemen zijn en er geen druiplatten aanwezig zijn, bij onderhoud of restauratie daar geen wijziging in aanbrengen. In alle gevallen waar er wel sprake is van vochtproblemen ter plaatse van de aansluiting tussen stellingschoor en muur, voor zover niet het gevolg van slecht voegwerk, zijn druiplatten aan te bevelen. Wanneer druiplatten worden geplaatst zijn de varianten waarbij de latten langs elkaar of koud tegen elkaar worden geplaatst aan te bevelen. Afgeraden wordt om een holletje in te fraisen.
57
6
Goot langs de kaprand
6.1
Doel van de voorziening Het regenwater dat op de kap van een molen valt, loopt langs de kap omlaag en komt geconcentreerd op de romp terecht. Afhankelijk van de vorm en grootte van de kap komt het water ongeveer 1,5 meter onder de onderzijde van de kap op het metselwerk terecht. Doordat het water hierop geconcentreerd terecht komt kan dit mogelijk lokale vochtproblemen tot gevolg hebben. Afhankelijk van de staat van het metsel- en voegwerk zal de muur in meer of mindere mate dit water opzuigen. Deze hoge vochtbelasting kan lekkage tot gevolg hebben. Het hangt erg af van het opzuiggedrag van dit stuk muur of deze vochtbelasting voor lokale vochtproblemen zorgt. Het doel van de goot langs de kaprand is het opvangen van het druipwater van de kaprand zodat dit niet op het metselwerk terecht komt.
6.2
Figuur 6.1 – Goot langs de kaprand
Theoretisch kader Bij het beoordelen van de keuze of het aanbrengen van een goot langs de kaprand al dan niet zin heeft, speelt het opzuiggedrag van de molenmuur een belangrijke rol. Bij normaal gezond metsel- en voegwerk zal het water uit een regenbui in belangrijke mate worden opgenomen door de muur en bij de eerst volgende droge periode weer worden afgestaan aan de buitenlucht. De lokale vochtbelasting die ontstaat door het water dat langs de kap op het metselwerk terecht komt zal hierbij geen probleem vormen. Wanneer de buitenmuur gehydrofobeerd, geteerd of bepleisterd is met een weinig poreus materiaal zal er nauwelijks sprake zijn van vochtopname en stroomt het water langs de muur. In deze gevallen is de vochtbelasting op voornamelijk raam- en deuropeningen of eventuele scheuren aan de buitenzijde van de muur hoog. In het geval de muur zonder een pleisterlaag is afgewerkt met een verfsysteem zal het van de eigenschappen van dat verfsysteem afhangen hoe de muur zich zal gedragen. Wanneer een goot langs de kaprand is aangebracht zal een gedeelte van het regenwater worden opgevangen en afgevoerd naar beneden waardoor de vochtbelasting op de openingen vermindert. De vraag is hierbij wel hoeveel water er daadwerkelijk langs de kap naar beneden loopt en in de goot belandt. Wanneer het waait staat de kop in de richting van de wind. Het meeste water komt via de wieken tegen de askop en valt een aantal meter lager op de molenromp of het water wordt van de wieken afgeblazen en slaat tegen de romp (Figuur 6.3). De goot langs de kaprand loopt niet door onder de askop, maar begint hiernaast pas (Figuur 6.2). Juist onder dit gedeelte, waar wel veel water opgevangen zou kunnen worden, bevindt zich dus geen goot. De goot zou in dit geval weinig invloed hebben.
58
Als de wind van de zijkant komt, wat beheersmatig geen wenselijke situatie is, zou 20% van de hoeveelheid regenwater opgevangen kunnen worden. Wanneer het motregent en niet waait is er ongeveer 50% vermindering van de regenbelasting op de muur.
Figuur 6.2 – Bovenaanzicht kap met goot
6.3
Figuur 6.3 – Water dat langs de wieken en askop loopt
Buitenwandafwerking van de molens met goot Bij 3 van de 44 onderzochte molens is er een goot langs de kaprand toegepast. Dit is het geval bij De Witte Juffer te IJzendijke, molen Nooit Gedacht te Spijkenisse en de stenen grondzeiler te Oostvoorne. De Witte Juffer is boven de stelling aan de buitenzijde gestuct. Deze stuclaag is hard en afsluitend. De stenen grondzeiler te Oostvoorne is aan de ZW zijde gedeeltelijk geteerd. Beide molens hebben aan de regenzijde een afsluitende laag. Molen Nooit Gedacht is aan de westzijde bepleisterd, maar het is niet bekend met welk materiaal.
Figuur 6.4 – Goot langs kaprand bij Molen De Witte Juffer en bij de stenen grondzeiler te Oostvoorne
59
6.4
Onderhoud De goot langs de kaprand bij molen Nooit Gedacht wordt eens per jaar ontstopt. Bij De Witte Juffer zou de goot ook eens per jaar schoongemaakt moeten worden, maar de molenaar kan slecht bij de goot om deze schoon te maken en maakt deze dus minder vaak schoon. Wanneer er niets aan gedaan wordt, raakt de goot volgens de molenaar na 2 à 3 jaar verstopt. De stenen grondzeiler in Oostvoorne wordt nooit schoongemaakt. Hier is geen sprake van verstoppingsgevaar.
6.5
Invloed goot langs kaprand op de vochtproblematiek Bij molen Nooit Gedacht te Spijkenisse is de vochtigheidstoestand na het aanbrengen van de goot sterk verbeterd op de vierde en vijfde verdieping van de molen (de molen heeft 7 zolders). De bovenste zolders van deze molen zijn op dit moment droog en de onderste zolders licht vochtig. Bij de Witte Juffer te IJzendijke en de stenen grondzeiler te Oostvoorne is niet bekend wat de invloed van de goot langs de kaprand is geweest. Alle zolders van De Witte Juffer en de stenen grondzeiler te Oostvoorne zijn op dit moment droog tot kurkdroog. Aangezien het water bij deze voorziening afgevoerd wordt via een pijp, zal het water ook echt weggevoerd worden van de molen en niet geconcentreerd op een andere plek op de muur geloosd worden. Verwacht wordt dan ook dat de goot in ieder geval geen nadelige invloed kan hebben op de vochtproblematiek.
6.6
Esthetiek De Witte Juffer heeft een zinken goot langs de kaprand, molen Nooit Gedacht heeft een koperen goot en de stenen grondzeiler in Oostvoorne heeft een goot gemaakt van RVS. De zinken goot bij De Witte Juffer beïnvloedt het beeld van de molen beperkt. Daarentegen valt de RVS goot bij de grondzeiler te Oostvoorne wel erg op, maar misstaat niet. Bij de grondzeiler te Oostvoorne is de afvoerpijp passend bij de molen en mooi weggewerkt. Bij De Witte Juffer is deze afvoerpijp minder fraai, maar ook niet uitgesproken opvallend.
Figuur 6.5 – Zinken goot langs de kaprand bij molen De Witte Juffer te IJzendijke
60
Figuur 6.6 – RVS goot langs de kaprand en afvoer bij de stenen grondzeiler te Oostvoorne (rechts: waterafvoer kaprand + aansluiting voor sprinkler)
6.7
Conclusie Het effect van een goot langs de kaprand is zeer afhankelijk van of de kop wel of niet in de wind staat en van de windsterkte in relatie tot de neerslagintensiteit. Waarschijnlijk is het effect gemiddeld genomen aan de lage kant. Bij 3 van de 44 onderzochte molens is een goot langs de kaprand toegepast. Bij één van de drie is bekend dat deze een positieve invloed heeft gehad op de vochtproblematiek en bij de andere twee is dit onbekend. De verwachting is dat doordat het water ook daadwerkelijk afgevoerd wordt de invloed op de vochtproblematiek neutraal tot licht positief tot is. De goten zijn slecht bereikbaar voor onderhoud. Wanneer er geen sprake is van verstoppingsgevaar hoeft dit geen probleem te zijn, maar wel wanneer er jaarlijks schoongemaakt moet worden. Afhankelijk van het gekozen materiaal voor de goot langs de kaprand kan de goot een opvallend onderdeel van de molen zijn.
6.8
Aanbevelingen Indien er van oudsher geen vochtproblemen zijn en er geen goot langs de kaprand aanwezig is, dit bij onderhoud of restauratie zo laten. Bij molens waarbij de romp zowel naar buiten als naar binnen ademend is, maar waar toch vochtproblemen zijn vlak onder de kap tot een aantal verdiepingen eronder en er sprake is van slecht voegwerk, eerst voegwerkherstel uitvoeren en zo nodig de ventilatie verbeteren. De situatie één jaar of 2 à 3 jaar daarna nogmaals evalueren. Bij molens die gehydrofobeerd, geteerd of bepleisterd zijn met een niet ademende laag en waar er sprake is van vochtproblemen rond raam- en deuropeningen is het ter plaatse van deze openingen aanbrengen van gootjes of iets dergelijks effectiever (zie hoofdstuk 7). Bij gezond metselwerk en effectieve ventilatie zal in het algemeen het aanbrengen van een goot rond de kaprand weinig zin hebben.
61
7
Waterafvoeren rond ramen en deuren
7.1
Doel van de voorziening & theoretisch kader Waterafvoeren rond ramen en deuren hebben tot doel het over de buitenhuid afstromende water af te leiden van de muuropeningen. Zo wordt voorkomen dat met name bij slagregen het water door de kieren in de sponningen naar binnen wordt geperst. Ook hier is het verschil aanwezig van een ‘afgesloten’ of een ‘ademende’ buitenhuid. Bij een ademende buitenhuid zal in principe om redenen zoals eerder uiteengezet er weinig noodzaak zijn tot het aanbrengen van de hier besproken voorziening. Het binnenkomen bij regen kan echter veraangenaamd worden door een waterafvoer, zodat druppeloverlast wordt voorkomen. Wanneer de molen een afgesloten buitenhuid heeft zal het water bij een regenbui geconcentreerd bij de raam en deur openingen terecht komen en daar mogelijk lekkage veroorzaken. Om deze vochtbelasting te verkleinen kunnen er waterafvoeren rond ramen en deuren toegepast worden.
Figuur 7.1 – Waterafvoeren rond ramen en deuren
Bij langdurige slagregen met zware windstoten kan het bij een bepaalde windrichting toch gebeuren dat een stroom water dat uit een gootje omlaag druipt toevallig precies over een raam- of deurvlak in een hoek van de kozijnaansluiting wordt geblazen en door de grote winddruk naar binnen wordt geperst. In een dergelijk geval ontstaat een grotere lekkage dan zonder gootje het geval zou zijn geweest.
7.2
Diverse waterafvoeren rond ramen en deuren Bij 15 van de 44 onderzochte molens zijn waterafvoeren rond ramen en deuren toegepast. Deze voorziening komt bij de onderzochte molens veel vaker voor bij stellingmolens (12 van de 21) dan bij grondzeilers (3 van de 23). De soorten waterafvoeren rond ramen en deuren die bij de onderzochte molens zijn aangetroffen zijn een loodslab ter plaatse van de rollaag boven de opening, een roestvast stalen V boven de deuren, een uitstekende rollaag boven de openingen en afdakjes boven de deuren.
A. Rondgezette loodslab ter plaatse van de rollaag boven de opening Er is een loodslab in de muur gefraisd ter plaatse van de rollaag boven een raam- of deuropening. Hierdoor wordt het water terzijde van de openingen afgevoerd. Deze voorziening is toegepast bij molen Windvang te Goedereede, Kyck Over Den Dyck te Dordrecht, De Bernisse Molen te Geervliet, De Hoop te Hellevoetsluis, De Valk te Leiden, De Hoop te Rozenburg en de Arend te Zuidland.
62
Een loodslab ter plaatse van de rollaag boven de opening wordt veelal toegepast bij molens waarbij de binnenzijde of de buitenzijde van de molenromp van een afsluitende laag is voorzien. Van de Bernisse Molen, de Hoop te Hellevoetsluis en de Distilleerketel is in ieder geval bekend dat zij zijn gehydrofobeerd.
Figuur 7.2 – Loodslab t.p.v. de rollaag boven de opening bij molen Windvang te Goedereede en molen Kyck Over Den Dyck te Dordrecht
Figuur 7.3 – Loodslab t.p.v. de rollaag boven de opening bij De Bernisse Molen te Geervliet
Figuur 7.4 – Loodslab t.p.v. de rollaag boven de opening bij De Valk te Leiden
63
Figuur 7.5 – Loodslab t.p.v. de rollaag boven de opening bij De Distilleerketel te Rotterdam, De Hoop te Rozenburg en bij molen De Arend te Zuidland
B. Roestvast stalen V boven de deuren Bij molen De Haas bij Benthuizen is boven de deuren een roestvast stalen waterafvoer met een V-vorm geplaatst. Het water dat langs de buitenzijde van de muur loopt wordt via deze stalen V terzijde van de deuropening afgevoerd. Water dat zich al in de muur bevindt zal door deze voorziening niet naar buiten worden geleid. Deze molen is gedeeltelijk aan de buitenzijde bepleisterd.
Figuur 7.6 – Staven V boven de deuren bij De Haas te Benthuizen
64
C. Rond de deur lopende RVS kraag Op molen De Zandweg te Rotterdam werd een voorziening aangetroffen in de vorm van een rond de deuropening lopende RVS kraag. Dit is een afdoende voorziening die ook bij slagregen en wind uit uiteenlopende richtingen lekkage zal voorkomen. Esthetisch gezien is het wel een zware ingreep.
Figuur 7.7 – Rond de gehele deur lopende RVS kraag bij molen De Zandweg te Rotterdam
D. Uitstekende rollaag boven de openingen Boven de deur- en raamopeningen bevindt zich een uitstekende rollaag. Deze voorziening is toegepast bij De Witte Juffer te IJzendijke en molen Windlust te Wateringen en dateert waarschijnlijk van de bouw. Ook deze molens hebben aan de buitenzijde een afgesloten huid (bij De Witte Juffer alleen boven stellingniveau).
Figuur 7.8 – Uitstekende rollaag boven de openingen bij De Witte Juffer te IJzendijke
65
Figuur 7.9 – Uitstekende rollaag boven de openingen bij molen Windlust te Wateringen
E. Afdakjes boven de deuren Sommige molens hadden van oudsher afdakjes boven de deuren. Deze voorziening is aangetroffen bij De Nieuwe Palmboom en De Noord te Schiedam en bij Nederwaard No.7 te Kinderdijk.
7.3
Invloed waterafvoeren rond ramen en deuren op de vochtproblematiek Bij de Bernisse Molen en De Noord hebben de waterafvoeren op de tweede respectievelijk vijfde zolder rond de ramen en deuren (loodslab t.p.v. de rollaag boven de opening) een positieve invloed gehad op de vochtigheidstoestand van de tweede rersp. vijfde zolder. De invloed die het heeft gehad op de andere zolders is niet bekend. Bij molen Windlust hebben de waterafvoeren (uitstekende rollaag boven de opening) zelfs een positief tot zeer positief effect gehad. Bij molen Windvang en Nederwaard molen no.7 hebben de waterafvoeren geen positief noch een negatief effect gehad. Bij de overige molens is niet bekend wat de invloed op de vochtigheidstoestand is geweest. Zoals eerder aangegeven is er bij een ademende buitenhuid weinig noodzaak zijn tot het aanbrengen van waterafvoeren rond ramen en deuren. Dit in tegenstelling tot de molens met een afsluitende buitenhuid. Om te zien of dit beeld in de praktijk ook terug te zien is, is van iedere onderzochte molen waarvan bekend is dat deze een afsluitende buitenhuid heeft beschreven of hier wel of geen waterafvoeren zijn geplaatst en of deze vanaf de bouw aanwezig waren. Bezien is of de waterafvoeren de vochtigheidstoestand hebben verbeterd en wat de huidige vochtigheidstoestand is.
66
Tabel 7.1. Werking van de waterafvoeren bij molens met een afsluitende buitenhuid Molens
Waterafvoer en aanwezig
Vanaf bouw aanwezig
Verbetering vochtigheidstoestand
Huidige vochtigheidstoestand
De Bernisse Molen, Geervliet
Ja
Nee
+
Droog
De Hoop, Hellevoetsluis
Ja
Nee
n.b
Droog
Pendrechtse Molen, Barendrecht
Nee
n.v.t.
n.v.t.
Zeer nat
De Valk, Leiden
Ja
Nee
n.b.
Vochtig tot zeer nat
De Distilleerketel, Rotterdam
Ja
Nee
n.b.
Vochtig tot nat
De Vrijheid, Schiedam
Nee
n.v.t.
n.v.t.
Kurkdroog tot nat
De Witte Juffer, IJzendijke
Ja
Ja
n.b.
Droog tot kurkdroog
Windlust, Wateringen
Ja
Ja
+/++
Kurkdroog
Gehydrofobeerd
Gepleisterd / gesausd
Uit de ordening van de gegevens uit het onderzoek kwam geen duidelijk beeld naar voren of de waterafvoeren rond ramen en deuren bij gehydrofobeerde molens een gunstige invloed op de vochtproblematiek hebben gehad. De twee molens die gepleisterd of gesausd zijn, blijken droog tot kurkdroog, doch dit zal in hoofdzaak met de aard van de buitenwandafwerking te maken hebben en in mindere mate wellicht ook met de aanwezigheid van de waterafvoeren. Aannemelijk is dat wanneer deze er niet zouden zijn geweest de vochtbelasting op de kieren rond ramen en deuren bij extreme situaties groter zou zijn.
7.4
Esthetiek De aangetroffen loden gootjes en de roestvast stalen V zijn zo bescheiden dat ze weinig effect op het beeld opleveren. De gemetselde naar buiten uitstekende rollaag en de afdakjes boven de deuren behoren tot de bouwconcepten en zijn daardoor geïntegreerd in het beeld.
7.5
Conclusie Waterafvoeren rond ramen en deuren worden veelal toegepast bij molens die aan de buitenzijde een afsluitende laag hebben. De invloed op de vochtproblematiek is bij deze molens niet duidelijk. Voor het binnenkomen in een molen kunnen gootjes rond deuren een ‘verwelkomend’ effect hebben, ook bij ademende muren, doordat vallende druppels in de deuropening worden voorkomen.
7.6
Aanbevelingen Bij ademend metselwerk zijn waterafvoeren rond ramen en deuren als regel niet nodig tenzij er op een enkele plek toch lekkage is en dit niet terug te voeren is op scheuren of anderszins slecht metselwerk. Hoewel de onderzoeksresultaten geen duidelijkheid bieden lijkt het dat bij een afgesloten huid waterafvoeren wel zijn aan te bevelen al kan er in extreme situaties ook lekkage door ontstaan.
67
8
Ventilatie
8.1
Ventilatie Bij de bouw van windmolens is waarschijnlijk nooit nagedacht over ventilatie en het effect op het drogen van muren. De detaillering van deuren, luiken en vensters, geplaatst in sponningen in het metselwerk, hadden voldoende kieren om te voorzien in ‘tocht’, ofwel natuurlijke ventilatie. Bovendien werden wanneer de molen maalde, vooral bij korenmolens aan de lijzijde, de luiken in de vensteropeningen uitgenomen om te luchten wegens stofoverlast. Bij het niet geregeld meer in bedrijf zijn van molens veranderde het beheer en werd het luchten minder. In een enkel geval bleef dit helemaal achterwege. Naarmate het gebruik veranderde werden ramen en deuren door eigentijdse detailleringen om redenen van verblijfscomfort en energiebesparing tochtdicht gemaakt. Dit werd in de moderne tijd ook wel gedaan nadat door hydrofoob maken van de buitenkant er een hogere regenbelasting op vensteropeningen ontstond en bij slagregen met lucht, ook water door de kieren naar binnen werd geperst. Daarnaast werden zolderluiken kiervrij gemaakt en open trapgaten afgesloten met luiken.
Figuur 8.1 – Ventilatie
Het tocht- en waterdicht maken van de deur- en vensteropeningen en het tochtdicht maken van zolderluiken had grote invloed op het drogen van de muur van binnenuit. Die droging ontstaat wanneer ‘droge’ lucht langs een nat muuroppervlak strijkt, waardoor watermoleculen van het vocht in het oppervlak van de muur in dampvorm door de lucht worden meegenomen.
8.1.1
Natuurlijke ventilatie
Dit ontstaat op twee verschillende manieren: 1. Tocht, veroorzaakt door drukverschillen tussen binnen en buiten. Als er wind op een deur of vensteropening staat zal de ventilatie sterk toenemen. Er zijn ‘kieren’ nodig. Open deuren en ramen aan de lijzijde van de betreffende ruimte hebben een versterkend effect. 2. Het ‘schoorsteen effect’. In het kort komt dit neer op een verschil in luchtdichtheid bij verschillen in binnen en buitentemperatuur. Bij hogere binnentemperatuur zal de lucht binnen omhoog stijgen. Bij lagere temperatuur net andersom. Uiteraard is ook hier nodig dat beneden en boven voldoende kieren zijn om de doorstroming van buitenlucht mogelijk te maken. Bij natuurlijke ventilatie kan men behoudens het openen van ramen en deuren geen invloed uitoefenen op de doorstroming. De ‘spleten’ zijn een bouwkundig gegeven. Daarom wordt wel gesproken van ‘ongecontroleerde ventilatie’. Wanneer men in ruimten met
68
aangepaste detailleringen in de ramen of deuren afsluitbare ventilatieroosters maakt ontstaat een vorm van gecontroleerde natuurlijke ventilatie. Wanneer men ramen en deuren open zet spreekt men in het taalgebruik van de ventilatietechnologen van spuiventilatie. In dit onderzoeksrapport gaat het om het door de molenaar of beheerder open zetten van (meerdere) ramen en deuren. We spreken hier van ‘beheersmatige ventilatie’ of, gezien de afhankelijkheid van de menselijke factor, ‘luchten’. Een belangrijke stelregel is dat er bij natuurlijke ventilatie qua luchtdoorlatend oppervlak evenveel oppervlak moet zijn voor afvoer als voor toetreding van de buitenlucht en er in de zoldervloeren voldoende openingen zijn om een verticale stroming mogelijk te maken. Bij windmolens zijn de openingen op de kapzolder, de spleten rondom de klossen in de steigergaten en de kieren tussen de kuip en het kruiwerk van groot belang voor een goede ventilatie.
8.1.2
Mechanische ventilatie
Men kan het ventilatiedebiet verhogen door het installeren van een vorm van mechanische ventilatie. Hierdoor kan, met een kleiner oppervlak van spleten en kieren voor de aanvoer van lucht en een betrekkelijk klein oppervlak van een uitblaasopening, een groter debiet worden bereikt. We spreken in zo’n situatie van mechanische afvoerventilatie. Dit, omdat de toevoer niet apart door een zelfstandige ventilator wordt geregeld.
8.1.3 Debiet – ventilatievoud / verversingsfactor - algemeen De luchtdoorstroming wordt in jargon het ventilatiedebiet genoemd en uitgedrukt in [dm3/s] of in [m3/u]. Het aantal malen dat de inhoud van een ruimte per uur wordt ververst, wordt ventilatievoud of verversingsfactor genoemd. Ventilatie heeft hier vooral te maken met de gezondheidsaspecten van bewoners en gebruikers, niet - zoals bij bakstenen molens - het drogen van de buitenmuur. Het gaat in beide gevallen wel in belangrijke mate om het afvoeren van vocht. Voor woningen en ruimten met publieksbestemmingen zijn de verversingsfactoren in wet en regelgeving (o.a. Bouwbesluit, NEN 1087) vastgelegd. In de ventilatietechniek wordt als vuistregel gehanteerd dat het ventilatievoud of de verversingsfactor in de meeste gebouwen moet zijn ~1 . Voor woningen < 1, voor kantoorgebouwen en andere functies meestal > 1, oplopend tot 1,5 à 2 in bijzondere situaties. Bij een verversingsfactor van stel 1,5, hebben we bij een inhoud van de ruimte van 70 m3, een debiet van 105 m3/u of 105 *103 / 3600 ~ 30 dm3/s nodig. Voor woningen zijn rekenmodellen ontwikkeld om ventilatiecapaciteit en oppervlakte van kieren en ventilatieroosters per ruimte nauwkeurig te berekenen.
8.1.4
Debiet – ventilatievoud / verversingsfactor - molens
Normen en ventilatie-rekenmodellen voor molens bestaan niet. Toch kan het nuttig zijn om bij benadering een getalswaarde vast te stellen voor de verversingsfactor. Al is daar voor de situatie van natuurlijke ventilatie uiteraard geen berekening aan te koppelen. Enerzijds omdat de natuur de onder- of overdruk bepaalt, die van moment tot moment verschilt, anderzijds de aan- en afvoer openingen, kieren en spleten, nauwelijks zijn op te meten en
69
er bovendien grote veranderingen in de situatie optreden wanneer er een of meerdere ramen of deuren worden geopend. Voorts omdat dit, zoals in hoofdstuk 2 ‘Slagregen en het effect op historische massieve muren – molens in het bijzonder’ is aangegeven, ook zal afhangen van de intrinsieke hygrische eigenschappen van het metselwerk, dat van geval tot geval verschilt. Wel is daar al aangegeven, dat over het algemeen een ventilatievoud van n = 1 te laag zal zijn, i.c. tot onvoldoende droging zal leiden. Het debiet zal in ieder geval zodanig moeten zijn dat de luchtvochtigheid zo laag blijft dat de houten onderdelen gevrijwaard blijven van de ontwikkeling van houtrot. Houtrot ontwikkelt zich bij een vochtgehalte hoger dan 21 gew. % in hout. We nemen een hypothetisch ventilatievoud van 2 en maken de rekensom van hoofdstuk 2.4 opnieuw. Dan hebben we bij een inhoud van de ruimte van 190 m3, (kleine grondzeiler), een verversing nodig van 380 m3/u, dus een debiet van 380 m3/u of 380/3600*1000 = 106 dm3/s. We passen dit toe op het rekenvoorbeeld uit hoofdstuk 1 waar bij een verversingsfactor n = 1 een droging werd bereikt van G = 0,19 kg/h. Dit zou bij n = 2 opleveren G = 0,38 kg/h en per jaar 365 * 24 * 0,38 = 3.328 liter vocht aan de muur onttrokken. Bij het op 85 m3 berekende volume
metselwerk in volumeprocenten op jaarbasis gemiddeld over de gehele muur 3,33 / 85 * 100% = 3,9% [v/v] vocht door droging van binnenuit aan het metselwerk onttrokken. Terugkerend tot de vochtbalans zou het vochtgehalte in de muur gelijk blijven als het saldo van vochtopname en droging van buitenaf ≤ 3,9 % zou zijn. Dit is in vergelijking met een verversingsfactor n = 1 een waarde die qua orde van grootte meer aannemelijk is om tot een droge molen te leiden. In het hierna volgende zullen wij zien in hoeverre dit een realistisch uitgangspunt is.
Figuur 8.2 – Ventilatie in een grondzeiler
Figuur 8.3 – Ventilatie in een stelingmolen
70
8.2
De kwaliteit van beheersmatige ventilatie 8.2.1
Toevoer bij gesloten of geopende molendeur
Het is nuttig een rekenkundige benadering te maken van het toevoer oppervlak dat een molendeur oplevert in gesloten en in open toestand. De benadering die we voor deze ene molendeur uitwerken geeft een beeld voor de gehele ventilatietoestand van een bepaalde molen. Nemen we een deur van ca. 60 x 200 cm in de dag gemeten. Naar buiten draaiend en klassiek gevat in een steensponning met onder een schuin gelegde rol en ook een sponning. De kier wordt niet zozeer bepaald door de spleet tussen de omtrek van de deur en het metselwerk van de zijkant van de steensponning. Die kan makkelijk 5 à 10 mm bedragen. Echter, dan moet de lucht nog tussen de achterzijde van het deurhout, het aanlegvlak en het metselwerk heen. Is dat volmaakt uitgevoerd dan bedraagt deze kier nul. Maar dat is niet het geval. We hebben de onregelmatigheid in het aanlegvlak van de metselstenen van de sponning en de eventuele scheluwte van de deur etc. Moeilijker is om voor die kier een getalswaarde te noemen. Laten we eens aannemen 0 – 6 mm, gemiddeld 3 mm. Dan hebben we een toevoeroppervlak van: 2 x (60 + 200) x 0,3 ~ 150 cm2. Wanneer de molenaar de deur open zet, hebben we ineens een toevoeropening van: 60 * 200 = 12.000 cm2 12.000 / 150 ~ 80 keer zo groot!
Luchten door een deur (in de hele molen een deur en verschillende ramen open te zetten) heeft dus een enorme invloed!
8.2.2
Invloed van beheersmatige ventilatie – ‘luchten’
Om verschillende situaties rekenkundig met elkaar te kunnen vergelijken introduceren we voor de effectieve toevoercapaciteit per week, de eenheid cm2 x u/w. Dat is de effectieve toevoeropening in cm2 vermenigvuldigd met het aantal uren dat deze in een week (168 uur) beschikbaar is. a. Oorspronkelijk, molen dagelijks in bedrijf Stel, vroeger in de periode dat de molen nog dagelijks in bedrijf was, zette de molenaar aan de leizijde een deur open, nemen we aan alle dagen behalve zondag, 6 dagen in de week van 07.00u tot 18.00u. Effectieve toevoercapaciteit: Deur
Kieren
Totaal
6 x 10 u = 60u Toevoeroppervlak deur = 12.000 cm2 60u x 12.000 cm2 = 720.000 (cm2 x u)/w (7 x 24) – 60 u = 108 u 108 u x 150 cm2 = 16.200 (cm2 x u)/w 720.000 + 16.200
= 736.000 cm2 x u/w
b. Vrijwillig molenaar één dag per week Als we gaan naar een vrij ideale situatie dat een vrijwillige molenaar 1 dag per week 6 uur aanwezig is, dan wordt de rekensom: Deur
Kieren
Totaal
1x6u = 6u Toevoeroppervlak deur = 12.000 cm2 6u x 12.000 cm2 = 72.000 (cm2 x u)/w (7 x 24) – 6 u = 162 u = 24.300 (cm2 x u)/w 162 u x 150 cm2 72.000 + 24.300
= 96.300 (cm2 x u)/w
71
c. Molen wordt niet gelucht Indien er niet een molenaar is om wekelijks minimaal een keer te luchten, wordt de rekensom: Kieren
168u x 150cm2
= 25.200 (cm2 x u)/w
8.2.3 Resumé Stellen we de situatie a) als ideaal, op 100% dan wordt het beeld: Effectieve toevoercapaciteit a. oorspronkelijk, molen dagelijks in bedrijf b. vrijwillig molenaar één dag per week c. molen wordt niet gelucht
736.000 cm2 x u/w = 96.300 cm2 x u/w / 7360 = 25.200 cm2 x u/w / 7360 =
100,0 % 13,0 % 3,4 %
Figuur 8.4 – Mate van beheersmatige ventilatie (doortochten)
Uitgaande van voldoende droging bij het openen van een deur gedurende 10 uur tijdens 6 dagen in de week (zie berekening 8.2.2) dan zou er een continu aanwezige toevoeropening moeten zijn van: 736.000 [(cm2 x u)/w] / 168 [u/w]
= 4380 cm2
Denken we aan een rooster gaas of louvres, dan zal de doorlaat misschien effectief maar 70% zijn dus moeten we uitgaan van: 4380 [cm2] / 0,7
~ 6300 cm2.
In principe zou een vierkant met zijden √6300 dus ~ 80 cm voldoen. Het is duidelijk dat we, bouwkundig en esthetisch, zo’n deur niet kunnen maken! Wanneer men niet dagelijks kan luchten is al gauw een vorm van mechanische ventilatie noodzakelijk waardoor een continue luchtstroming ontstaat welke onafhankelijk is van wind of windstilte. Daardoor kan dus met een kleinere toevoeropening worden volstaan. Echter ook weer niet ‘te’ klein. Nadere beschouwing hiervan in paragraaf 8.4, ‘Praktijkonderzoek Wippersmolen te Maassluis’.
72
Het is waarschijnlijk dat het verschijnsel van condensvorming in de niet tevoren aan te geven 1 à 2 weken per jaar in januari of februari, zich toch nog zal voordoen, maar in ieder geval minder hevig zal zijn en nadien ook sneller weer droog!
8.3
Ventilatie in de onderzochte molens 8.3.1 Ventilatie In 37 van de 44 onderzochte molens is er sprake van in hoofdzaak natuurlijke ventilatie. In 6 molens was er sprake van mechanische ventilatie in gecompartimenteerde ruimten met een eigen van de oorspronkelijke molenfunctie afwijkende bestemming. Dit betreft De Bernisse molen, De Hoop te Hellevoetsluis, Onverwacht / Schelvenaer, De Noord, De Walvisch, Kooijwijkse Molen. De Wippersmolen te Maassluis is de enige molen waar uitsluitend vanwege de bestrijding van vochtdoorslag een mechanische afvoerventilatie is geïnstalleerd. Dit geval werd apart onderzocht. In het geval van de Bernisse Molen, Onverwacht / Schelvenaer en de Noord hebben de molens op de verdiepingen in de molen waar de unit is geplaatst een horecafunctie. Bij molen De Hoop en de Kooijwijkse Molen heeft de molen een woonfunctie en bij de Walvisch is op de betreffende verdiepingen een winkel of kantoor gevestigd. Belangrijk om vast te stellen is dat het hier gaat om compartimentering. Het effect van de in bepaalde compartimenten geïnstalleerde mechanische ventilatie op de vochtproblematiek, vaak gecombineerd met verwarming, is niet bij alle molens bekend. Bij de molens waar deze wel bekend is, de Noord, de Kooijwijkse Molen en de Wippersmolen, is deze positief. De Kooijwijkse Molen heeft een licht vochtige muur. Bij alle andere molens is de muur droog tot kurkdroog. De conclusies betreffende de Wippersmolen volgen hierna.
8.3.2
Verwarming
Bij alle molens waar mechanische ventilatie is toegepast (zie hierboven) is er ook een verwarmingssysteem toegepast. In deze molens, op molen De Noord te Schiedam na, is er op de onderste zolders, in gecompartimenteerde ruimten, een CV geplaatst. Bij molen De Noord worden de onderste zolders verwarmd doordat er een mechanisch ventilatiesysteem is toegepast met warme lucht. De derde zolder wordt verwarmd met een elektrische kachel. Uit het onderzoek blijkt dat verwarming leidt tot droge muren. Het betreft gecompartimenteerde gedeelten met een woon- of horecabestemming waar ook sprake is van natuurlijke of mechanische ventilatie. Hierdoor wordt er ook vocht afgevoerd. Anders zou er een stationaire situatie ontstaan met een nieuw evenwicht waardoor de droging uiteindelijk stopt. Het verwarmen van de gehele molen zou zeker een gunstig effect hebben op de droging, maar gezien de hoge energiekosten en de effecten op het vochtgehalte van de houten onderdelen (krimp, kromtrekken, scheurvorming en los komen van houten kammen (tanden) en wiggen in het gaande werk), is dat zowel onhaalbaar als ongewenst.
8.4
Praktijkonderzoek Wippersmolen te Maassluis In de Wippersmolen te Maassluis is in 2005 mechanische ventilatie geplaatst om het vochtgehalte in de molen te verlagen. In de twee deuren op de begane grond zijn toen roosters geplaatst. Dit gebeurde in het kader van een vochtsanerende restauratiebeurt van de romp. Voor het voegwerk, binnenpleisterwerk en muurverf werd gekozen voor ‘ademende’ in plaats van - wat voorheen aanwezig was – ‘afsluitende’ materialen.
73
De unit is boven in de molen, onder tegen de kapzolder balklaag, gehangen. Type en capaciteit konden, omdat deze unit om esthetische redenen zwart was gespoten, niet met volledige zekerheid worden vastgesteld maar het gaat om een gewone woningventilatie unit, met hoogstwaarschijnlijk een capaciteit van 325 m3 /h ofwel 325.000 / 3600 sec ~ 90 dm3/s. Vóórdat de ventilatie unit en de roosters in de deuren geplaatst werden, was de molen vrijwel potdicht. Er kwam een beetje tocht langs de twee deuren op de begane grond. Daarnaast zitten er op de begane grond nog 4 roosters met een luik die ook sinds de bouw aanwezig waren, maar meestal waren gesloten. Deze roosters hebben elk een oppervlak van minimaal 100 cm2, samen 400 cm2. Op de eerste verdieping zijn drie zetramen aanwezig waarlangs het ook tocht. De overige ramen in de molen zijn tochtdicht. Op de kapzolder waren in het kader van een eerdere restauratie de steigergaten dichtgemetseld om duiven te weren. Besloten werd om deze niet weer open te breken.
Figuur 8.5 – Luchtstroom vóór het plaatsen van de ventilatieunit
Figuur 8.6 – Wippersmolen te Maassluis
Figuur 8.7 – Rooster in de gevel bij de Wippersmolen te Maassluis, sinds de bouw aanwezig
74
Ventilatieunit
Figuur 8.8 – Luchtstroom na het plaatsen van de ventilatieunit
Figuur 8.9 – Ventilatieunit
Figuur 8.10 – Rooster in de deur bij de Wippersmolen te Maassluis, ingebouwd in 2005
8.4.1
Berekening ventilatievoud
Met hulp van een deskundige werd nagegaan of de toevoercapaciteit voldoende was en werd vervolgens een globale berekening gemaakt van de verversingsfactor (het ventilatievoud). De inhoud van de molenromp wordt als volgt berekend. Inhoud molen Buitendiameter basis Buitendiameter onder kap Gemiddelde buitendiameter Hoogte molen Inhoud molen
6,5 m 4,5 m 5,5 m 8m 190 m3
Oppervlakte deurroosters en gevelroosters In de beide deuren zijn in het kader van het installeren van de mechanische afvoerventilatie inlaatroosters geplaatst met een buitenwerkse afmeting van 12,5 x 29 cm = 363 cm2. De totale vrije doorlaat is 220 cm2 per deur, samen 440 cm2.
75
Voorts waren in de gevel bij de bouw van de molen 4 roosters geplaatst met een totale oppervlakte van 600 cm2. Voor deze roosters zijn luiken geplaatst. Als deze open staan is de capaciteit van deze roosters 600 cm2. Totale oppervlakte van de inlaatroosters bedraagt thans 440 + 600 = 1040 cm2. Luchtsnelheid door toevoerroosters Capaciteit unit of debiet, 90 (dm3/s) / 1040 cm2 = 0,087 dm3/cm2/s, hetgeen redelijk werd bevonden. Ventilatievoud We berekenen dit als n = debiet / inhoud = 325 / 190 = 1,71
8.4.2
Vochtgehalte monitoring
Er is vanaf een nulmeting in maart 2002 periodiek het vochtgehalte in de muur gemonitord (zie Tabel 8.1) tot medio 2009, drie jaar na de oplevering van de restauratie. Een combinatie van maatregelen (verwijderen ‘dichte’ binnenpleister en vervangen door een dampdoorlatende pleister, vervanging dichte cementvoegen door damp-open voegen, het aanbrengen van de mechanische ventilatie) leidde ertoe dat het vochtgehalte in de muur van 25% [m/m] naar 4,5% [m/m] terug liep en het binnenklimaat veranderde van permanent klam en koud naar gemiddeld behaaglijk en droog. Op grond hiervan zou kunnen worden vastgesteld, dat in het samenspel van sanerende maatregelen, de installatie van mechanische afvoerventilatie in belangrijke mate heeft bijgedragen tot een droge molen. Tabel 8.1 – Vochtgehalten Wippersmolen te Maassluis (meetpunt: ZW 3,5 m boven de begane grondvloer) Datum
vocht % [M/M]
1
26-03-02
23,5%
2
13-06-05
13,5%
3
20-03-06
3,7%
4
23-08-06
4,6%
5
13-06-07
4,1%
6
25-08-09
4,5%
7
15-02-11
6,9%
Om meer zekerheid te verkrijgen is op 15 februari 2011, door Nuijten en Gunneweg in aanwezigheid van de heer Sekrève van HHS Delfland, een aanvullende trime monitoring gedaan. Dit was aan het eind van een vrij natte winterperiode. Op deze dag was het weer zonnig en zacht. Op de begane grond was het kouder dan buiten, maar droog. Op de pleisterlaag plaatselijk een zoutpoes (drukt de kalkverf af) waaruit blijkt dat er vochttransport (= droging) van buiten naar binnen plaats vindt. De eerste zolder was ook vrij koud, maar wel zeer droog. Hier schilferen oude witsellagen af door droging. De trime meting resulteerde in een vochtgehalte van 6,9% [M/M].
76
Op grond daarvan mag worden vastgesteld dat een continue mechanische afvoerventilatie ook in de winterperiode zeer gunstig werkt op het vochtgehalte in de muur. Vochtpercentages aan de westzijde van 10 a 12% zijn niet ongebruikelijk. Eerder beredeneerden we dat een ventilatieoud n = 1 te laag zou zijn en een waarde n = 2 mogelijk zou voldoen. Het ventilatievoud in de onderhavige situatie bedraagt n = 1,7 en blijkt te voldoen. Het is de enige waarde die getalsmatig houvast biedt, hetgeen betekent dat binnen de beperkingen van dit onderzoek met een zekere bandbreedte als aanbeveling wordt aangehouden de waarde: n = 1,2 - 2.
8.5
Vertaling resultaten mechanische ventilatie Wippersmolen naar andere situaties 8.5.1
Grondzeilers
De inhoud van een grondzeiler kan variëren van een kleine (Wippersmolen Maassluis) van 190 m3 tot een grote, bijvoorbeeld de stenen molen aan de Kinderdijk, van 280 m3. Er zijn standaard woningventilatie-units met twee capaciteiten op de markt, een met 325 m3/u bij 150 Pa en een van 415 m3/u bij 150 Pa (ITHO, 2011). Bij een grote grondzeiler kan de versie van 415 m3/u bij 150 Pa worden toegepast. De toevoercapaciteit zoals deze bij de Wippersmolen voldoende bleek was netto circa 1000 cm2, dat wil zeggen visuele doorlaat. Voor de totale buitenwerkse afmetingen komt men al snel op 1600 cm2. Bij een toepassing van de grotere unit in de grotere grondzeiler zouden deze waarden evenredig moeten worden vergroot tot 160% derhalve 1600 respectievelijk 2500 cm2. Volgens ventilatiedeskundigen verdient het aanbeveling een gelijkstroom unit toe te passen, omdat deze zuiniger zijn in het energieverbruik en nauwkeuriger te regelen. De kosten zijn buitengewoon bescheiden t.o.v. de te bereiken effecten op de vochtproblematiek. -
8.5.2
Prijs installatie 1 unit inclusief montage, snelbouwsteiger, ronde sparing door muur en het maken van passende toevoerroosters ~ € 3.000,- à € 3.500,- incl. btw. Energiekosten zijn bij een vermogen van circa 42 W ongeveer € 80,- à € 90,- per jaar. Stellingmolens
Een stellingmolen beschouwen we v.w.b. mechanische ventilatie voor het deel boven de stelling als een grondzeiler. Zie hierboven. Op de zolders boven de stelling kan bij vochtoverlastproblemen mechanische ventilatie (vergelijkbaar met de oplossing voor grondzeilers, zoals hierboven behandeld) worden overwogen en toegepast. Op de zolders onder de stelling is mechanische ventilatie, misschien met uitzondering van de zolder onder de stelling, zowel niet haalbaar als niet nodig. Immers hoe lager hoe dikker de muur, tot wel het dubbele van boven de stelling, waardoor enerzijds de kans op vochtdoorslag minder is (snelheid van vochtdoorslag vermindert met de muurdikte), terwijl ook het volume van het metselwerk per m2 binnenwandoppervlak verdubbelt.
77
8.6
8.7
Conclusies -
Hoewel de invloed van onvoldoende ventilatie op de vochtproblematiek van bakstenen windmolens algemeen is erkend, blijkt uit de interpretatie van de uit dit onderzoek verkregen informatie dat de invloed van ventilatie zeer veel groter is dan eerder werd aangenomen en van doorslaggevende betekenis kan zijn op het al dan niet optreden van vochtproblemen.
-
Dit is vooral terug te voeren op het niet meer gerealiseerd kunnen worden van de van oudsher intensieve beheersmatige ventilatie, het doortochten verzorgd door de molenaar.
-
Wanneer er maar één dag in de week wordt doorgetocht (10 uur) is de ventilatie gemiddeld maar 13% van de op 100% gestelde situatie die van oudsher bestond.
-
Wanneer de beheersmatige situatie zo is dat er in het geheel niet meer kan worden doorgetocht valt de ventilatie terug naar circa 3,4% van wat in het ideale geval mogelijk was en dan alleen wanneer er geen sprake is van het dichtmaken van kieren en spleten. (zie ook bij conclusies hoofdstuk ‘aanpassing detailleringen ramen en deuren‘).
-
Om voldoende droging van binnenuit te verkrijgen is een ventilatievoud of verversingsfactor n ~ 1 , die als vuistregel voor o.a. woningen wordt gehanteerd niet toereikend. Uit het praktijkonderzoek is gebleken, dat een ventilatievoud of verversingsfactor n = 1,7 - 2 moet worden gerealiseerd om voldoende droging van binnenuit te krijgen.
-
In veel gevallen zal het realiseren van mechanische afvoerventilatie in de vorm van het installeren van een woningventilatie-unit gecombineerd met toevoeropeningen van voldoende grootte de enige manier zijn om tot een situatie van een vooralsnog toereikend geachte ventilatiecapaciteit van n = 1,7 - 2 te kunnen komen. Dit is qua omvang, investering en energieverbruik een zeer bescheiden ingreep.
Onderzoek en aanbevelingen adequate molenventilatie Met behulp van onderstaande vragen kan snel beoordeeld worden of de manier van ventileren effectief is. Deze vragen zijn samengevat in een stroomschema in
Figuur 8. In geval van horizontale compartimentering, wanneer men vanwege brandveiligheid of energiebesparing trapgaten heeft afgedicht met een luik, dient de ventilatie per verdieping te worden beoordeeld.
78
Is de binnenruimte muf, kil, klam of vochtig? -
Zo nee: er mag worden aangenomen dat de ventilatie voldoende is
-
Zo ja: Is metsel- en voegwerk buitenhuid in orde? -
Zo nee: eerst herstel metsel- en voegwerk uitvoeren
-
Zo ja: dan mag worden aangenomen dat de ventilatie onvoldoende is. -
Is er een royale luchtdoorstroomopening in de diverse zolders (trapgaten etc.)? -
Zo nee: deze dan realiseren. Indien niet mogelijk zorgen voor voldoende spleten en openingen voor toe- en afvoer per zolder. Ga door naar volgende vraag. -
Hoeveel uren per week wordt de molen gelucht? - > 30 uur / week Aanbeveling: proberen het aantal uren beheersmatige ventilatie te vergroten -
< 30 uur / week Aanbeveling: installeren mechanische afvoerventilatie met voldoende grootte van de toevoerroosters. (Capaciteit en toevoerroosters zoals hierboven voor grondzeilers en stellingmolens is uitgewerkt)
Zie Figuur 8.10 op de volgende pagina. Bij vochtproblemen kan men indien geen significante verbetering van de beheersmatige ventilatie kan worden gerealiseerd en men nog niet tot mechanische ventilatie wil besluiten proberen tijdelijk de continue natuurlijke ventilatie te vergroten door aan de oostzijde van de molen een aantal ramen/luiken tijdelijk te vervangen door in de steensponningen passende houten frames bespannen met draadgaas. Bij twijfel over het aspect ventilatie kan het afsteken van rookpatronen een manier zijn om daar snel een oordeel over te krijgen. Aan de hand van de duur van het verdwijnen van de rook kan bepaald worden wat het huidige ventilatievoud is. Een dergelijke rooktest kan door verschillende bedrijven gedaan worden, zoals bijvoorbeeld Bevico te Barendrecht, Bacol te Barendrecht of Breijer te Rotterdam. Kosten inspectie inclusief afsteken rookpatronen en globaal beoordelen verversingsfactor etc. inclusief rapportage € 800 à 900,- incl. btw.
79
Molenventilatie
Is de binnenruimte muf, kil, klam, vochtig?
Nee
Ja
Er mag worden aangenomen dat de ventilatie voldoende is
Er mag worden aangenomen dat ventilatie onvoldoende is
Is er een royale doorstroomopening in de diverse zolders (trapgaten etc.)?
Zo nee: deze dan realiseren.
Indien niet mogelijk zorgen voor voldoende spleten en openingen voor toe- en afvoer per zolder.
Hoeveel uren per week wordt de molen gelucht?
> 30 uur/week
< 30uur/week
Aanbeveling:
Aanbeveling:
Proberen het aantal uren beheersmatige ventilatie te vergroten
Installeren mechanische afvoerventilatie met voldoende grootte toevoerroosters.
Capaciteit en toevoerroosters zoals hierboven voor grondzeilers en stellingmolens is uitgewerkt.
Figuur 8.10 - Stroomschema molenventilatie
80
9
Aanpassingen detailleringen ramen en deuren
9.1
Doel van de voorziening De detailleringen van ramen en deuren in molens kunnen globaal worden ingedeeld in traditionele detailleringen waarbij natuurlijke ventilatie door kieren mogelijk is, namelijk zetramen of –luiken en deuren in een steensponning. Deze kunnen ook worden uitgenomen waardoor optimaal kan worden doorgetocht. Daarnaast zijn er traditionele schuifraamkozijnen met schuifraam en gietijzeren ramen al dan niet met ventilatiedeel. Door functieveranderingen worden moderne detailleringen toegepast om lekkage via de randen van de ramen en deuren te voorkomen en tocht te weren. In dit hoofdstuk volgt een inventarisatie van de verschillende soorten detailleringen van ramen en deuren en de invloed die deze aanpassingen mogelijk (gehad) hebben op de ventilatie en de vocht-problematiek.
9.2
Figuur 9.1 – Detaillering ramen en deuren
Theoretisch kader Wijzigingen in de oorspronkelijke detailleringen van ramen en deuren moeten worden beschouwd in samenhang met de conclusies en aanbevelingen in het hoofdstuk ventilatie. Dergelijke wijzigingen hangen vaak samen met compartimentering voor andere dan de oorspronkelijke molenfunctie met name woon- en horecafuncties. In dat geval dienen deze wijzigingen te worden beoordeeld in samenhang met de eisen voor ventilatie die volgens het Bouwbesluit voor dergelijke ruimten gelden. Daar wordt in dit onderzoek niet op in gegaan, behoudens dat ook hier de mogelijkheid om ramen af en toe geheel open te kunnen zetten, luchten, van groot belang blijft. Voor het overige beperken wij ons tot aanpassingen in ruimten die de oorspronkelijke molenfunctie hebben behouden. Deze zijn vaak aangebracht in situaties waarin molens leeg stonden en een molenaar of beheerder weinig aanwezig waren. De aanpassingen betreffen meestal het waterdicht maken van sponningen en aansluitingen, zodat bij extreme slagregen geen lekkage ontstaat. Tegelijk vermindert hierdoor de voor droge muren zo noodzakelijke natuurlijke ventilatie. Als dit voorkomt in een situatie dat er al van weinig beheersmatige ventilatie, luchten, sprake is dan kan dit dramatische gevolgen hebben voor de vochthuishouding in de muur. Men kan dit compenseren door het aanbrengen van ventilatieroosters in het raamhout. In het hoofdstuk ventilatie is aangenomen dat er bij ramen en deuren in een steensponning een spleet van gemiddeld 3 mm breedte bestaat. Bij een raam of luik van 60 x 110 cm is het doorlaat oppervlak dan 100 cm2. Dit betekent dat het water- en tochtdicht maken
81
daarvan gecompenseerd moet worden door een ventilatierooster in dat raam met een visuele doorlaat van 60% van in totaal 160 cm2 ofwel ~ 5 x 32 cm buitenwerks. Dit lijkt mooier dan het is omdat dit qua ventilatie gelijk blijft met de vorige situatie, die mogelijk al onvoldoende was. Het nu gemaakte visueel zo nadrukkelijk aanwezige ventilatierooster compenseert alleen de tocht, maar verbetert niets! Bij optimale beheersmatige ventilatie zou in principe dit aanbrengen van een compenserend ventilatierooster niet nodig zijn. Men wordt echter sterker afhankelijk van hoe de beheersmatige ventilatie in de praktijk effect heeft. Als dit tegenvalt is er sprake van een achteruitgang in de natuurlijke ventilatie, dus ontstaat een risico op vochtproblemen. Om die reden moet altijd een compenserend ventilatierooster worden aangebracht behalve wanneer men tegelijk met het water- en tochtdicht maken mechanische ventilatie realiseert.
9.3
Diverse detailleringen ramen en deuren We onderscheiden 5 categorieën detailleringen. A. Traditionele detailleringen- zetramen en deuren in steensponning Oorspronkelijk waren er in veel molens de vensteropeningen uitgevoerd als steensponningen waarin een zogenaamd zetraam koud in de muur was geplaatst. Deze ramen hielden het regenwater buiten, maar maakten tegelijkertijd, door tocht langs de kieren, natuurlijke ventilatie mogelijk. Bij een groot deel van de onderzochte molens zitten er nog zetramen in de molen, bij elke molen nog in een gedeelte, vaak op de bovenste zolders. Bij De Distilleerketel, molen De Noord te Schiedam, molen Nooit Gedacht te Spijkenisse en de Knipmolen te Voorschoten is er lekkage rond de deur. Bij De Arend, De Vrijheid te Schiedam, molen Windvang en D’Orangeboom is er lekkage rond zowel de deuren als de zetramen. Bij De Kerkmolen te Molenaarsgraaf, de Kokmolen te Warmond, de Zwanburgermolen te Warmond en de Zuidwijksemolen te Wassenaar is er lekkage rond de zetramen.
Figuur 9.2 – Zetramen, De Haas te Benthuizen
82
Figuur 9.3 – Zetramen en deur in steensponning, De Zwaan te Ouddorp
Figuur 9.4 – Zetraam en deuren in steensponning, De Distilleerketel te Rotterdam
Figuur 9.5 – Zetramen en deur in steensponning, Windlust te Wateringen
Figuur 9.6 – Zetramen en deur in steensponning, De Arend te Zuidland
83
Figuur 9.7 – Zetramen en deur in steensponning, Windvang te Goedereede
Figuur 9.8 – Zetraam, De Kerkmolen te Molenaarsgraaf
Figuur 9.9 – Zetraam en deur in steensponning, D’Oranjeboom te Nieuwe-Tonge
Figuur 9.10 – Deur in steensponning, Knipmolen te Voorschoten
84
Figuur 9.11 – Zetramen, Kokmolen te Warmond
Figuur 9.12 – Zetramen, Zuidwijksemolen te Wassenaar
B. Gietijzeren ramen Vanaf de 19e eeuw werden er in molens ook gietijzeren ramen toegepast, vaak met een ventilatiedeel. Deze ramen werden in de dag van de muuropening geplaatst en aangesmeerd met specie waardoor deze tochtdicht werden en alleen ventilatie mogelijk was wanneer het raam geopend werd. Molens waarbij gietijzeren ramen zijn toegepast met ventilatiedeel zijn Molen No.2, No.5, No.6, No.7 en No.8 te Kinderdijk en De Stenen Grondzeiler te Rockanje. Lekkage rondom deze ramen zijn er bij de Molen No.5 te Kinderdijk. Er zijn ook molens met gietijzeren ramen zonder ventilatiedeel. Dit zijn De Hoop te Rozenburg en molen Nooit Gedacht te Spijkenisse. Rondom deze ramen is er geen lekkage. In de hiervoor genoemde molens zijn er ook ander typen ramen terug te vinden.
Figuur 9.13 – Gietijzeren raam zonder ventilatiedeel, De Hoop te Rozenburg
85
Figuur 9.14 – Gietijzeren ramen met ventilatiedeel, Molen No. 5 te Kinderdijk (links), Molen No. 7 te Kinderdijk (midden), Molen No. 8 te Kinderdijk (rechts)
Figuur 9.15 – Gietijzeren ramen met ventilatiedeel, Grondzeiler te Rockanje
C. Gemoderniseerde detailleringen - tochtdicht gemaakt Bij molens waarbij er een aantal zolders een andere bestemming hebben gekregen dan de oorspronkelijke, zoals een woonfunctie of restaurant, zijn de ramen en deuren vaak voorzien van een moderne detaillering, vaak tochtdicht. Molens waarbij er sprake is van moderne detaillering die tochtdicht is zijn De Bernisse Molen te Geervliet, Molen No.7 te Kinderdijk, Kooijwijkse Molen te Oud-Alblas, De Adermolen te Rijpwetering en de Knipmolen te Voorschoten. Bij geen van de molens zijn er vochtproblemen rond deze ramen.
Figuur 9.16 – Moderne detaillering - tochtdicht, De Bernisse Molen te Geervliet
86
Figuur 9.17 – Moderne detaillering - tochtdicht, De Adermolen te Rijpwetering
Figuur 9.18 – Moderne detaillering - tochtdicht, Knipmolen te Voorschoten
D. Klassieke detailleringen met kozijn waarin schuif- of draairaam of deuren In een aantal molens zijn er in plaats van steensponningen op sommige plaatsen van oudsher kozijnen waarin de ramen en deuren zijn geplaatst. De ramen zijn uitgevoerd als schuif- of draairaam (ventilatiedeel). Dit betreft vaak korenmolens die met een molenaarswoning zijn gebouwd. In de volgende molens zitten in ieder geval ramen of deuren met een ventilatiedeel: De Leeuw te Aalsmeer, Kyck Over Den Dyck te Dordrecht, De Witte Juffer te IJzendijke, Onverwacht/ Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel, De Valk te Leiden, De Hoop te Rozenburg, De Walvisch te Schiedam, De Aeolus te Vlaardingen, De Hoop te Hellevoetsluis, De Nieuwe Palmboom te Schiedam, De Noord te Schiedam, De Vrijheid te Schiedam, Pendrechtse Molen te Barendrecht, Windvang te Goedereede, De Eersteling te Hoofddorp, Molens No.3, No.5, No.6, No.7 en No.8 te Kinderdijk, De Kerkmolen te Molenaarsgraaf, Stenen Grondzeiler te Oostvoorne, de Kooijwijkse Molen te Oud-Alblas, Googermolen te Roelofarendsveen, Groeneveldse Molen te Schipluiden, Boterhuismolen te Warmond, Kokmolen te Warmond, Zwanburgermolen te Warmond en de Zuidwijksemolen te Wassenaar. Molens No.3, No.5, No.6, No.7 en No.8 te Kinderdijk, de Kooijwijkse Molen en de Googermolen worden (gedeeltelijk) bewoond. De Kerkmolen heeft een museumfunctie en woonfunctie gekregen. In molen De Leeuw zit een winkel en een museum. Molen De Valk, de Nieuwe Palmboom, de Pendrechtse Molen, molen Windvang en de Groeneveldse Molen hebben (soms gedeeltelijk) een museumfunctie gekregen. Molen Onverwacht/Schelvenaer en molen De Noord hebben een horecafunctie op de onderste zolders. Molen de Walvisch heeft een winkel en kantoorruimte op de onderste zolders. In molen De Hoop te Hellevoetsluis zit op de onderste zolders een woning, een winkel en een bezoekerscentrum. De detaillering is bij veel molens van oudsher aanwezig, maar in een aantal molens is deze detaillering het gevolg van een functieverandering.
87
Bij molen Onverwacht/Schelvenaer, De Valk, De Hoop te Rozenburg, De Walvisch, De Hoop te Hellevoetsluis, De Vrijheid, de Pendrechtse Molen, molen Windvang, De Eersteling, Molen No.3 en Molen No.5 te Kinderdijk, De Kerkmolen, Googermolen en Kokmolen is er lekkage rond deze ramen en/of deuren.
Figuur 9.19 – Ramen en deur in kozijn , De Leeuw te Aalsmeer
Figuur 9.20 – klassieke detaillering min of meer tochtdicht, Kyck Over Den Dyck te Dordrecht
Figuur 9.21 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, De Witte Juffer te IJzendijke
88
Figuur 9.22 – Ramen en deur met ventilatiedeel (gedeeltelijk authentiek, gedeeltelijk modern), Onverwacht/ Schelvenaer te Krimpen a/d IJssel
Figuur 9.23 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, De Valk te Leiden
Figuur 9.24 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, De Hoop te Rozenburg
Figuur 9.25 – Authentieke deur, De Walvisch te Schiedam
89
Figuur 9.26 – Authentieke ramen en deur met ventilatiedeel, De Aeolus te Vlaardingen
Figuur 9.27 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, Pendrechtse Molen te Barendrecht
Figuur 9.28 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, Windvang te Goedereede
Figuur 9.29 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, De Eersteling te Hoofddorp
90
Figuur 9.30 – Authentiek raam en deur met ventilatiedeel, Molen No.5 te Kinderdijk
Figuur 9.31 – Authentieke ramen (links, midden) en modern raam (rechts) met ventilatiedeel, Molen No.8 te Kinderdijk
Figuur 9.32 – Authentieke ramen en deur met ventilatiedeel, De Kerkmolen te Molenaarsgraaf
Figuur 9.33 – Authentieke ramen met ventilatiedeel, Stenen Grondzeiler te Oostvoorne
91
Figuur 9.34 – Authentieke ramen en deur met ventilatiedeel, Groeneveldse Molen te Schipluiden
Figuur 9.35 – Authentieke deur, Kokmolen te Warmond E.
Toegevoegde ventilatieroosters in authentieke ramen en deuren
In de Wippersmolen te Maassluis zijn ventilatieroosters geplaatst in de deuren. Dit is aangepast als onderdeel van het mechanisch ventilatiesysteem. Door de roosters in de deuren wordt verse lucht aangevoerd welke afgevoerd wordt via een mechanische ventilatie-unit op de bovenste zolder. Bij molen De Zandweg te Rotterdam zijn ventilatierooster in de ramen en de deur aangebracht.
Figuur 9.36 – Deuren met ventilatierooster, Wippersmolen te Maassluis
92
Figuur 9.37 – Deur en raam met ventilatierooster, Molen de Zandweg te Rotterdam
9.4
Esthetiek Volstaan wordt met de stelling dat authenticiteit altijd de grootste esthetische waarde heeft. Dit zal ook een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag voor een Monumentenvergunning.
9.5
Conclusie De veronderstelde achteruitgang van de vochtigheidstoestand. die de aanpassing van de detaillering van ramen en deuren heeft op de vochtproblematiek is uit de ingekomen onderzoeksgegevens niet vast te stellen. Deze varieert namelijk van zeer nat tot kurkdroog. Zoals al eerder vermeld hangt de vochtigheidstoestand in een molen van vele factoren af en er wordt uit de gegevens dan ook niet een direct verband zichtbaar tussen de ventilatiemogelijkheid t.p.v. ramen en deuren en de huidige vochtigheidstoestand. Het betreft bovendien ook vaak een gecompartimenteerde situatie op slechts één zolder, waardoor geen compleet beeld wordt verkregen.
9.6
Aanbevelingen Wijzigingen in de oorspronkelijke detailleringen van ramen en deuren moeten worden beschouwd in samenhang met de conclusies en aanbevelingen in het hoofdstuk ventilatie. Men dient terughoudend te zijn met eventuele aanpassingen. Indien de mate van beheersmatige ventilatie 100% is, zullen meestal de oorspronkelijke detailleringen gehandhaafd kunnen blijven. Bij lekkage in enkele extreme situaties per jaar zal het binnengelekte water bij flink doortochten snel weer zijn verdampt zodra het droog is. Gewenste wijzigingen die samenhangen met compartimentering voor andere dan de oorspronkelijke molenfunctie met name woon- en horecafuncties, dienen te worden beoordeeld in samenhang met de eisen voor ventilatie die volgens het Bouwbesluit voor dergelijke ruimten gelden. Ook in dergelijke gevallen blijft de mogelijkheid om ramen af en toe geheel open te zetten, te kunnen ‘luchten’, van groot belang.
93
10
Binnenwandafwerking molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
10.1 Doel van de voorziening & theoretisch kader Oorspronkelijk waren bakstenen windmolens aan de binnenzijde schoon metselwerk, soms gedeeltelijk gesausd met witkalk en/of afgepleisterd met een kalkpleister. Door functieveranderingen en hogere eisen aan wooncomfort bij van oudsher bewoonde molens zijn in de loop van de voorbije decennia voor gecompartimenteerde ruimten een aantal verschillende binnenwandafwerkingen ontwikkeld. Welk type wand geschikt is aan de binnenzijde van de molen hangt bouwfysisch gezien af van de afwerking van de buitenzijde van de molen, i.c. of de buitenhuid ademend of gesloten is. Bij een gesloten buitenhuid (vochtgehalte in muur laag) kan er gekozen worden voor een binnenwandafwerking die direct tegen de binnenwand geplaatst wordt. In molens die een authentieke buitenhuid hebben, dus ademend, kan het beste een binnenwandafwerking met geventileerde spouw toegepast worden.
Figuur 10.1 – Binnenwandafwerking molenwoning en niet molen authentieke bestemmingen
10.1.1 Wandafwerking in pleisterwerk Van oudsher werden molens aan de binnenzijde vaak geverfd met witkalk. In het woongedeelte werd de muur soms bepleisterd met een damp-open pleistersysteem en daarna geverfd met witkalk. Dit was een ademend pleistersysteem wat samen met ventilatie het mogelijk maakte dat de muur na een regenperiode kon drogen. Veel gebruikers vinden tegenwoordig het verpoeieren van de witkalk onacceptabel waardoor er andere typen verf worden gebruikt als minerale verf en latexverf. Een minerale verf is damp-open, maar beïnvloedt toch het drooggedrag nadelig. Niet damp-open zijn latex verven. Wanneer deze verf over een poreuze pleisterlaag wordt gesausd wordt de wand dampdicht en kan de verflaag zelfs van de muur afgedrukt worden.
10.1.2 Wandafwerking in timmerwerk Wanneer de buitenhuid van de molen ademend is, is het belangrijk om ventilatie aan de binnenzijde mogelijk te maken (zie hoofdstuk 8, Ventilatie). De oude binnenwandafwerkingen (plaatmateriaal op rachels) maken deze ventilatie niet mogelijk, waardoor bij vochtdoorslag het vocht in het hout en de bekleding kan trekken en de muur steeds natter wordt. Dit is een onwenselijke situatie. Een meer eigentijdse wandafwerking is pleisterwerk op drager met afstandhouders. Dit systeem maakt ventilatie wel mogelijk. Ook zijn er binnenwandafwerkingen die naast de
94
spouw ook een isolatielaag hebben. Hierbij wordt droging gecombineerd met thermische isolatie.
10.2 Diverse binnenwandafwerkingen De binnenwandafwerkingen in molens die bewoond worden of een niet-molen-authentieke functie hebben kunnen worden ingedeeld in pleisterwerk op de muur (A), plaatmateriaal op rachels (B), pleisterwerk op drager (C) en een opbouw van geventileerde spouw, isolatie en plaatmateriaal (D). Met niet-molen-authentieke functie wordt bijvoorbeeld een horecafunctie bedoeld. Voor een winkel of museum in een molen hoeft de molen vaak niet te worden aangepast aan deze functie en daarom worden deze molens buiten beschouwing gelaten.
A. Pleisterwerk op de muur In een aantal molens is als binnenbewerking pleisterwerk op de muur toegepast, te weten molen Nooit Gedacht te Spijkenisse (vochtigheidstoestand muur niet bekend), Nederwaard molen no.2 (muur BG: nat, 1e en 2e: droog) en no.5 te Kinderdijk (muur BG en 1e: droog, 2e: nat) en De Kerkmolen te Molenaarsgraaf (muur BG: nat/licht vochtig, 1e: licht vochtig). In al deze molens is deze wandafwerking gecombineerd met een verwarmingssysteem, variërend van een houtkachel tot een CV. Molen Nooit Gedacht heeft gedeeltelijk een horecafunctie en is op de betreffende zolders bepleisterd met een gipspleister. Molen Windvang heeft een molenaarsverblijf en Nederwaard molen no.2, no.5 en de Kerkmolen worden bewoond. De muren hebben op die zolders een pleisterlaag. Bij Nederwaard no.2 is er een kalkpleister toegepast met witkalk, bij Nederwaard no.5 cement- en gipspleister met minerale verf en witkalk en bij de Kerkmolen cementpleister met latex. De helft van de molens heeft dus een combinatie van pleisterwerk en werk wat ademend is en de andere helft niet. Voor zover bekend heeft geen van de molens een afsluitende laag aan de buitenzijde. Bij de molens met een afsluitende binnenlaag kan het water dus waarschijnlijk wel in de muur trekken, maar kan het vocht niet verdampen naar de binnenzijde van de molen en ontstaat er de kans dat het pleisterwerk, wanneer dit niet ademend is, er vanaf gedrukt zal worden. Ook energetisch (lagere thermische isolatiewaarde) is dit ongunstig.
Figuur 10.2 Variant A, Pleisterwerk op de muur
95
Figuur 10.3 Pleisterwerk (variant A) bij Nederwaard molen no.5 te Kinderdijk
Figuur 10.4 Pleisterwerk (variant A) bij de Kerkmolen te Molenaarsgraaf
B. Plaatmateriaal op rachels De molens waarbij als binnenafwerking t.p.v. de woning plaatmateriaal op rachels is toegepast zijn De Hoop te Hellevoetsluis (muur molen: droog), de Nederwaard molens no.3 (vochtigheidstoestand muur niet bekend), no.5 (muur 1e: droog, 2e: nat), no.6 (muur BG, 1e, 2e: droog), no.7 (muur BG: droog) te Kinderdijk en de Kooijwijkse Molen te Oud-Alblas (muur BG: kurkdroog). Bij al deze molens is er op deze verdiepingen ook een CV geplaatst.
Figuur 10.5 Variant B, Plaatmateriaal op rachels
96
Figuur 10.6 Plaatmateriaal op rachels bij Nederwaard molen no.5 te Kinderdijk
Figuur 10.7 Plaatmateriaal op rachels bij Nederwaard molen no.7 te Kinderdijk
C. Pleisterwerk op drager Bij De Bernisse Molen te Geervliet (muur molen: droog) en de Hoop te Hellevoetsluis (muur molen: droog) is t.p.v. de zolders met horecafunctie respectievelijk woonfunctie een delta PT folie toegepast. Dit is een pleisterwerk op drager. Deze is bij beide molens toegepast in combinatie met een CV.
Figuur 10.8 Variant C, Pleisterwerk op drager (met afstandhouders)
97
Figuur 10.9 PT folie bij De Bernisse Molen te Geervliet
D. Spouw, isolatie, plaatmateriaal, geventileerd/ongeventileerd Bij Nederwaard molen no.7 (muur molen: droog) en no.8 (muur BG: vochtig, 1e en 2e: nat) te Kinderdijk is er t.p.v. de woning in de molen een wandsysteem toegepast met spouw, isolatie en plaatmateriaal. Bij het oude systeem in Nederwaard no.8 waren platen op rachels aangebracht, die in de zomer van 2010 zijn vervangen door een systeem met spouw, isolatie en plaatmateriaal. Bij de Googermolen te Roelofarendsveen is dezelfde opbouw gebruikt bij het maken van de ‘hangwoning’ in de molen. De hangwoning, naar een concept van ing. L. Verbij, wordt door een spouw gescheiden gehouden van de wand en de vloer van de molen. De opbouw van binnen naar buiten is: gipsplaat, steenwoldeken en ‘tyfek-folie’. De ‘tyfek-folie’ is waterdicht van buiten naar binnen en dampdoorlatend van binnen naar buiten.
Figuur 10.10 Variant D, Spouw, isolatie, plaatmateriaal, geventileerd/ongeventileerd
Figuur 10.11 Spouw, dampdoorlatende laag, isolatie, plaatmateriaal bij Nederwaard molen no.8 te Kinderdijk
98
10.3 Invloed binnenwandafwerking op de vochtproblematiek Bij molen De Hoop te Hellevoetsluis, de Googermolen en de Kooijwijkse molen is de invloed van de wandafwerking positief. De hangwoning in de Googermolen heeft naast de positieve invloed die het gehad heeft op de vochtigheidstoestand ook een aanzienlijke energiebesparing tot gevolg gehad (Groot & Gunneweg, 2002). Bij De Bernisse Molen, Nederwaard molens no.2, no.3, no.5, no.7 en de Kerkmolen is de invloed neutraal. Molen Nooit Gedacht is de enige molen waarbij de invloed negatief is geweest. Van Nederwaard molen no.6 en no.8 is de invloed op de vochtigheidstoestand niet bekend.
10.4 Esthetiek Niet relevant, omdat door de keuze voor de functie van deze ruimten het idee van ‘schoon metselwerk’ is verlaten en kleur en structuur van de binnenwandafwerking verder aspecten zijn die uitsluitend afhangen van de smaak van de bewoners/gebruikers.
10.5 Conclusie Systeem A Uit de beschrijvingen en de foto’s blijkt dat het pleisterwerk vochtig wordt met plaatselijk afdrukken van de muurverf. Bij een cementpleister waarover gips (niet ademend) zal de molenmuur steeds natter en het binnenoppervlak steeds kouder worden (condens). We moeten dit systeem beschouwen als een achterhaalde oplossing. Systeem B / systeem C Met een goede detaillering en de juiste keuze voor de folie blijkt een binnenwandafwerking van dit type droog en gaaf te blijven. Bij een ‘ademende’ buitenhuid is er echter in principe een negatieve invloed te verwachten op het vochtgehalte van de muur als zodanig. Bij een ‘gesloten’ buitenhuid is dit bezwaar er niet. Systeem D Dit is voor molens met een ‘ademende’ buitenhuid het optimale systeem. Zowel uit energetisch oogpunt als met betrekking tot woon- of verblijfscomfort als ook het bevorderen van de droging van de molenmuur. Wat dit laatste betreft is wel de voorwaarde dat er luchtcirculatie in de spouw wordt gecreëerd.
10.6 Aanbevelingen Molens met een ‘ademende’ buitenhuid: systeem D met spouwventilatie. Molen met een ‘gesloten’ buitenhuid: systeem B / systeem C.
99
11
Conclusies en aanbevelingen Conclusies Het algemene beeld dat uit de onderzoeksresultaten naar voren komt is dat er niet één hemelwater afvoerende bouwkundige voorziening is die in belangrijke mate bepaalt of een molenromp lekt of droog is. Men moet de situatie in zijn geheel bekijken en met name de toestand van het metsel- en voegwerk van de buitenhuid. Alles hangt met alles samen: holistisch principe. Uit het onderzoek blijkt dat ook bij gezond metselwerk ‘ventilatie’ van doorslaggevende invloed is op het voorkómen van vochtdoorslag. Er is een praktijkvoorbeeld uitgewerkt waarbij met een kleine ingreep en weinig kosten een onopvallende mechanische afvoerventilatie is geïnstalleerd waarmee, blijkens een jarenlange monitoring van het vochtgehalte in de muur, een significante verlaging van het vochtgehalte van de muur is bereikt. Een voorbeeld dat navolging verdient. Het beeld komt naar voren dat men zodra het metselwerk na een vakbekwame herstelbeurt weer gezond is en men heeft voorzien in een adequate ventilatie, men terughoudend kan zijn in het toevoegen van hemelwater afvoerende voorzieningen. De hypothese dat sommige regenwater opvangende bouwkundige voorzieningen zouden zijn aangebracht als symptoombestrijding van door hydrofoberen ontstane lekkage, kan uit de ontvangen antwoorden op de gestelde vragen niet worden bevestigd. Dit betekent niet dat de hypothese hiermee is ontkracht. Het kan er mede mee te maken hebben dat men als molenaar/molenbeheerder de restauratiegeschiedenis van een desbetreffende molen dan over 2 à 3 decennia moet kunnen overzien. De meeste respondenten waren niet gedurende zo’n lange periode bij de desbetreffende molen betrokken.
Aanbevelingen Bovenstaande kan worden samengevat in de volgende aanbevelingen: - Ventilatie is zeer belangrijk, ook bij gezond metsel- en voegwerk. In veel gevallen zal mechanische afvoerventilatie (woningventilatie-unit) noodzakelijk zijn. -
Een gezonde conditie van het metsel- en voegwerk moet het vertrekpunt zijn voordat men eventuele hemelwaterafvoerende bouwkundige voorzieningen overweegt
-
Een goot langs de kaprand is weinig effectief.
-
Wanneer er bij een molenwoning of een niet-molen-authentieke functie in een gecompartimenteerde ruimte een binnenwandafwerking wordt toegepast is bij een ademende buitenhuid een systeem met spouw aan te bevelen. Bij een gesloten buitenhuid volstaat evt. plaatmateriaal op rachels of pleisterwerk op drager.
-
Een hemelwaterafvoer t.p.v. de stelling is niet altijd nodig. Indien dit wel het geval zou zijn is een loden manchet effectief, eenvoudig en onderhoudsarm.
-
Waterafvoeren rond ramen en deuren zijn alleen aan te bevelen bij een gesloten buitenhuid, tenzij t.p.v. ramen en deuren lekkage is en deze niet terug te voeren is op scheuren of slecht metselwerk.
100
-
Men dient terughoudend te zijn met het aanpassen van de detaillering van ramen en deuren. Het kunnen uitnemen of openen van ramen of luiken, ook na aanpassing, is van groot belang.
-
Druiplatten op stellingschoren alleen toepassen als er vochtproblemen zijn bij de aansluiting tussen stellingschoor en muur. Druiplatten afwaterend langs elkaar en koud op elkaar blijken effectief, een ingeschaafd waterholletje en één lat per schoor niet.
101
12
Literatuurlijst
Boeken en artikelen -
Abuku, Janssen en Roels (2009): Impact of wind-driven rain on historic brick wall buildings in a moderately cold and humid climate: numerical analyses of mould growth, indoor climate and energy concumption, Energy and Buildings, Volume 41, page 101-110, 2009
-
Bakker, F.E., Rijpers A.M.A.D., Vervoorn, A.J. (1999): Bouwfysica, termen en begrippen in de bouw, SBR
-
Briggen, Blocken, Schellen (2009): Wind-driven rain on the façade of a monumental tower: Numerical simulation, full-scale validation and sensitivity analyses; Building and Environment, Volume 44, iss. 8 1675-1690
-
Groot, C.J.W.P. en Gunneweg, J.T.M. (2002): Vochtproblematiek stenen molens, Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, Technische Universiteit Delft, Delft
-
Groot, C.J.W.P en Gunneweg, J.T.M. (2010) ‘Drie gemonitorde succesvol gesaneerde gevallen van vochtproblematiek massief metselwerk’ Delft (ongepubliceerd artikel)
-
Leppers, R.F.R. (1996): Vochttransport door gelijmde baksteenconstructies, Vakgroep FAGO, Faculteit Bouwkunde, TU Eindhoven, Eindhoven
-
Mook, F.J.R. van (2002): Driving Rain on Building Envelopes, M.Sc. Thesis, Faculteit Bouwkunde, TU Eindhoven, Eindhoven
-
Boot-Dijkhuis, R.J. ; Smits, P. ; Nieman, H.M. ; Linden, A.C. van der (2008): Praktijkboek Bouwfysica, SBR, Rotterdam
Websites -
DHG Nederland (2011): Hoe ventileren, gepubliceerd op http://www.dhgnederland.nl/verversingsfactoren.htm (bekeken op 17 februari 2011)
-
FLOODsite (2011): Intensiteit neerslag, gepubliceerd op http://www.floodsite.net/juniorfloodsite/html/nl/student/thingstoknow/hydrology/n eerslagintensiteit.html (bekeken op 1 februari 2011)
-
ITHO (2011): Ventilatie hele huis, gepubliceerd op http://www.itho.nl/index.php?pageID=105 (bekeken op 16 februari 2011)
-
KNMI (2011a): http://www.knmi.nl/cms/content/66938/9.__neerslag_in_nederland
-
KNMI (2011b): Klimatologische Dienst: seizoensoverzicht, winter 2006/2007, gepubliceerd op http://www.knmi.nl/klimatologie/maand_en_seizoensoverzichten/seizoen/win07.ht ml (bekeken op 17 februari 2011)
-
Kort, E. (2010): Hoe maak ik een ventilatiebalansberekening voor een woning?, gepubliceerd op http://www.ekbouwadvies.nl/bouwbesluit/ventilatie/ventilatiebalansberekening.asp (bekeken op 20 december 2010)
-
Wikipedia (2010): Ventilatie, gepubliceerd op http://nl.wikipedia.org/wiki/Ventilatie (bekeken op 20 december 2010)
102
Bijlagen
A. Overzicht molens en respondenten B. Brief RCE en informatieformulier C. Technische tekeningen en resultaten druiplatten
103
A.
Overzicht molens en respondenten
Molen
Plaats
Provincie
Respondent
A
De Leeuw
Aalsmeer
N-H
R. Berkovits
B
De Haas
Benthuizen
Z-H
A. de Ruiter
C
Kyck Over Den Dyck
Dordrecht
Z-H
W. van Bruggen
D
De Bernisse Molen
Geervliet
Z-H
A.C. de Gruijter
E
De Hoop
Hellevoetsluis
Z-H
J.W. Hage
F
De Witte Juffer
IJzendijke
Z
T. Koops
G
Onverwacht/ Schelvenaer
Krimpen a/d IJssel
Z-H
H.C. Kammeraat
H
De Valk
Leiden
Z-H
H. van der Lelie
I
De Zwaan
Ouddorp
Z-H
J.W. de Winter
J
De Onvermoeide
Raamsdonksveer
N-B
S. Pieper
K
De Distilleerketel
Rotterdam
Z-H
F.A. Speelman
L
De Speelman
Rotterdam
Z-H
C. de Hoog
M
De Hoop
Rozenburg
Z-H
N. Groenheide
N
De Nieuwe Palmboom
Schiedam
Z-H
-
O
De Noord
Schiedam
Z-H
R.E. Batenburg
P
De Vrijheid
Schiedam
Z-H
B.P. Batenburg
Q
De Walvisch
Schiedam
Z-H
F. Prins
R
Nooit Gedacht
Spijkenisse
Z-H
J. van Kranenburg
S
Aeolus
Vlaardingen
Z-H
S. van der Marel
T
Windlust
Wateringen
Z-H
G. Middendorp
U
De Arend
Zuidland
Z-H
J. Wijnhoven
104
Molen
Plaats
Provincie
Respondent
AA
Pendrechtse Molen
Barendrecht
Z-H
B. Zinkweg
AB
Windvang
Goedereede
Z-H
W. de Vries
AC
De Eersteling
Hoofddorp
N-H
A. van Rijn
AD
Nederwaard molen no.2
Kinderdijk
Z-H
L. van den Berg
AE
Nederwaard molen no.3
Kinderdijk
Z-H
C. van den Berg
AF
Nederwaard molen no.5
Kinderdijk
Z-H
A. Hoek
AG
Nederwaard molen no.6
Kinderdijk
Z-H
A. Wisse
AH
Nederwaard molen no.7
Kinderdijk
Z-H
H.A. Bronkhorst
AI
Nederwaard molen no.8
Kinderdijk
Z-H
A. Wisse
AJ
Wippersmolen
Maassluis
Z-H
J.C. Sekrève
AK
De Kerkmolen
Molenaarsgraaf
Z-H
A.P. Stolk
AL
D’Oranjeboom
Nieuwe-Tonge
Z-H
W. Herrewijnen
AM
Stenen grondzeiler
Oostvoorne
Z-H
M. Molenaar
AN
Kooijwijkse molen
Oud-Alblas
Z-H
E. Rozendaal
AO
Adermolen
Rijpwetering
Z-H
W. Haazebroek
AP
Stenen grondzeiler
Rockanje
Z-H
A. boutkam
AQ
Googermolen
Roelofarendsveen
Z-H
J.A. van der Donk
AR
Groeneveldse molen
Schipluiden
Z-H
R. van Zijll
AS
Knipmolen
Voorschoten
Z-H
J. Waltman
AT
Boterhuismolen
Warmond
Z-H
J.G. Hoogenboom
AU
Kokmolen
Warmond
Z-H
P. Pijnnaken
AV
Zwanburgermolen
Warmond
Z-H
L.H. van den Berg
AW
Zuidwijksemolen
Wassenaar
Z-H
R. Wendel
105
B.
Brief RCE en informatieformulier In april 2010 is in het kader van de vochtproblematiek een informatieformulier verstuurd betreffende bouwkundige detailleringen in bakstenen windmolens. Deze is verstuurd naar het merendeel van de stenen grondzeilers en stellingmolens in de provincie Zuid-Holland en enkele voor dit onderzoek interessante molens buiten de provincie. In deze Appendix is dit informatieformulier toegevoegd samen met de begeleidende brief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
C.
Technische tekeningen en resultaten druiplatten Op 3 februari 2011 is een beregeningsproef gehouden waarbij zeven verschillende typen druiplatten zijn getest en vergeleken. In deze Appendix zijn de technische tekeningen gegeven van de druiplatten en de onderzoeksresultaten in tabelvorm.
De volgende tekeningen zijn toegevoegd: -
A1. Druiplatten langs elkaar, haaks op elkaar geplaatst A2. Druiplatten langs elkaar, schuin geplaatst A3. Druiplatten langs elkaar, onderste lat afwaterend B. Druiplatten koud tegen elkaar geplaatst D1. Ingeschaafd waterholletje, rechte hoek boven D2. Ingeschaafd waterholletje, rechte hoek beneden
-
Resultaten beregeningsproef druiplatten A1/A2/A3 Resultaten beregeningsproef druiplatten B/D1/D2
120
121
122
123
124
125
126
127
128