Rapportage 2e monitoronderzoek OBS De Mieden te Meeden Vertrouwelijk OBS De Mieden Hereweg 210 9651 AP Meeden www.de‐mieden.picto.nl
[email protected]
i.o. van de PO‐Raad is de monitor uitgevoerd door: drs. Bonne van Dam 6 januari 2014
■ Programma ‘Goed worden en goed blijven’ Postbus 85246 3508 AE Utrecht 030 – 31 00 940
www.poraad.nl www.schoolaanzet.nl
[email protected]
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
Inhoud Inleiding
3
Hoofdstuk 1 Kwaliteit van het pedagogisch‐didactisch handelen 3
Hoofdstuk 2 Ontwikkelperspectief van de school 6 Hoofdstuk 3 Conclusie, advies en vervolgafspraken 6
2
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
Inleiding Voorjaar 2014 heeft de inspectie OBS De Mieden als zeer zwak beoordeeld. Het bestuur is met de inspectie overeengekomen dat de basiskwaliteit voorjaar 2015 voldoende is. Om dit te bereiken voert de school met externe ondersteuning een verbetertraject uit. In opdracht van de interim‐voorzitter van het College van Bestuur van Stichting OPRON voert de PO‐raad in de periode oktober 2014‐maart 2015 drie maal een eendaags monitoronderzoek uit naar de kwaliteitsontwikkeling van de school. Tijdens de 1e monitor op 8 oktober 2014 is vastgesteld dat de kwaliteit van het onderwijsproces ten opzichte van de situatie tijdens het inspectiebezoek is verbeterd. Verder is toen de inschatting gemaakt dat het team qua groeipotentie in staat moet worden geacht om voorjaar 2015 een basisarrangement te halen. Het voorliggende rapport beschrijft de bevindingen van de 2e monitor op 6 januari 2015. De monitor bestond uit lesobservaties en een individueel nagesprek bij alle vijf leraren, gesprekken met het team, de directeur en de intern begeleider. Ook is er een documentenanalyse uitgevoerd. Aan het einde van de dag heeft een terugkoppeling naar het team plaatsgevonden en (telefonisch) naar de interim‐voorzitter van het CvB. De opbouw van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 1 beschrijft de kwaliteit van het pedagogisch‐didactisch handelen van de leraren. Hoofdstuk 2 gaat in op het ontwikkelperspectief van de school door te kijken naar het onderwijskundig leiderschap, de professionele cultuur en naar de interne kwaliteitszorg. Hoofdstuk 3 bevat een conclusie en een advies voor het vervolg.
Hoofdstuk 1 Kwaliteit van het pedagogisch en didactisch handelen Om de kwaliteit van het pedagogisch‐didactisch handelen in kaart brengen hebben op 8 oktober 2014 en 6 januari 2015 bij alle leraren lesobservaties plaatsgevonden. Hierbij werd gebruik gemaakt van de kijkwijzer van de school. Deze is gebaseerd op de Wet BIO, het instrumentarium van de Inspectie en kaders voor zelfevaluatie. Tevens heeft op beide data een nagesprek met elke leraar plaatsgevonden, waarin feedback en adviezen werden gegeven. Hieronder volgen de bevindingen op schoolniveau. Achtereenvolgens komen aan de orde: veilig en stimulerend leerklimaat; efficiënte lesorganisatie; duidelijke en gestructureerde instructie; intensieve en activerende les; afstemming van instructie en verwerking op verschillen; leerstrategieën aanleren; betrokkenheid van leerlingen. Tijdens de 2e monitor heeft tevens een scan plaatsgevonden van het leerstofaanbod en de leerlingenondersteuning. We ronden dit hoofdstuk af met een korte beschouwing over deze twee onderwerpen. Veilig en stimulerend leerklimaat Een veilig en stimulerend leerklimaat is een essentiële voorwaarde voor de leerlingen om tot leren te komen. Het leerklimaat op De Mieden voldoet aan deze kenmerken en is overwegend sterk. Tijdens alle lessen was er sprake van een respectvolle omgang met de leerlingen en een vriendelijke en ontspannen sfeer. Alle leraren hebben goed contact met de leerlingen, stellen de leerlingen op hun gemak en spreken hen op een positieve manier aan. De leraren ondersteunen het zelfvertrouwen van de leerlingen door de inbreng van de leerlingen te bekrachtigen en door regelmatig complimenten te geven. Dit aspect is ten opzichte van de monitor van 8 oktober 2014 sterk verbeterd. De leraren stellen vragen, luisteren naar de leerlingen, laten hen uitspreken en koppelen vragen en opmerkingen van de leerlingen op een positieve manier terug. De leraren zorgen ook voor wederzijds respect en solidariteit door te stimuleren dat de leerlingen naar elkaar luisteren en de les als een groepsgebeurtenis ervaren. Een ander sterk punt van de school is de rijke en stimulerende leeromgeving in de klassen met ruim voldoende visuele ondersteuning van de taal‐ en rekenontwikkeling. 3
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
Efficiënte lesorganisatie De leraren op De Mieden zorgen voor een efficiënte lesorganisatie (doelmatig klassenmanagement). Alle lessen hadden een ordelijk verloop met een goed overwicht en overzicht van de leraren over de leerlingen. De lessen beginnen op tijd en de leertijd wordt besteed aan de geplande lesdoelen. Er gaat weinig tijd verloren aan afleiders, ‘dode’ momenten, of leerlingen die moeten wachten. De leraren maken de leerlingen goed duidelijk aan welke opdrachten zij moeten werken en welke materialen zij nodig hebben. De materialen liggen klaar of zijn gemakkelijk te pakken en afgestemd op het niveau en de ontwikkeling van de leerlingen. Op twee punten is de lesorganisatie duidelijk verbeterd en nu op een ruim voldoende niveau: ‐ controleren of de leerlingen de opdrachten op de juiste wijze maken en feedback aan de leerlingen tijdens de verwerking; ‐ het hanteren van een lesorganisatie die het mogelijk maakt aandacht te schenken aan individuele of groepjes leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De regels en symbolen voor het omgaan met uitgestelde aandacht worden op een eenduidige manier gehanteerd. Bij drie lessen bleek de effectieve leertijd een verbeterpunt. In twee lessen werden de leerlingen te weinig gestimuleerd om door te werken. In een andere les hield de leerkracht onvoldoende het lesdoel en de beschikbare tijd in de gaten. De uitleg duurde te lang, waardoor er te weinig tijd overbleef voor de verwerking. Duidelijke en gestructureerde instructie Een goede instructie wordt gekenmerkt door 1. een duidelijke doeloriëntatie en inzichtelijke opbouw van de les; 2. inhoudelijke helderheid; 3. activering van leerlingen; en 4. regelmatige feedback aan leerlingen. De school hanteert hiervoor het model van directe instructie. Uit de 2e monitor blijkt, dat de toepassing van dit model op schoolniveau voldoende is. Tegelijk zien we bij enkele leraren op onderdelen nog verbeterpunten. 1. Doeloriëntatie en opbouw van de les: de leraren activeren bij aanvang van de les de voorkennis van de leerlingen. Dit is van belang omdat de nieuwe leerstof kan worden aangehaakt bij wat de leerlingen al kunnen, waardoor deze beter beklijft. De leraren maken nu veel beter duidelijk wat het lesdoel is en wat de leerlingen van de opdrachten zullen leren. Ook maken zij de leerlingen meer nieuwsgierig naar wat er geleerd gaat worden. De leerlingen ervaren hierdoor meer de betekenis van de leerstof, wat bijdraagt tot en hoger lesrendement. Wat de lesopbouw betreft zagen we bij alle lessen een duidelijke opbouw met een goede samenhang tussen de uitleg en de opdrachten en voldoende afwisseling tussen instructie, begeleid inoefenen en de verwerking. 2. Inhoudelijke helderheid: De leraren leggen de leerstof op een begrijpelijke manier uit. De uitleg vindt plaats in stappen, de leraren stellen vragen die door de leerlingen worden begrepen en vatten van tijd tot tijd de leerstof samen. Enkele leraren zouden nadrukkelijker kunnen controleren of de leerlingen de instructie hebben begrepen, voordat zij aan het werk gaan. 3. Activering van leerlingen: Zie hieronder bij ‘intensieve en activerende les’. 4. Feedback aan leerlingen: De leraren geven de leerlingen in het algemeen voldoende feedback. Tijdens de uitleg en inoefening gaan zij voldoende na of de leerlingen de leerstof hebben begrepen en tijdens de verwerking controleren de leraren voldoende of de leerlingen de opdrachten op de juiste wijze maken. De terugkoppeling naar het lesdoel is nu meer aanwezig, maar een aantal leraren zou tijdens de afronding nog explicieter met de leerlingen kunnen bespreken of de lesdoelen bereikt zijn. Een verbeterpunt bij enkele leraren is procesgerichte feedback op de gekozen aanpak of oplossingsstrategie en op de leerhouding van de leerlingen. Intensieve en activerende les Het aspect activering van de leerlingen hebben we schoolbreed voldoende terug gezien. De leraren gebruiken activerende werkvormen, zoals leergesprekken met veel vragen en voorbeelden, geleide inoefening en soms ook coöperatieve werkvormen. Zij betrekken alle leerlingen bij de les en stellen vragen die aanzetten tot nadenken. Bij de beurtverdeling komen zo veel mogelijk leerlingen aan bod, waarbij de stille en zwakkere leerlingen uitdrukkelijk aandacht krijgen. Er is voldoende sprake van een interactieve instructie, waarbij de leerlingen op de leraar en op elkaar kunnen reageren, onder meer door het gebruik van coöperatieve werkvormen. Enkele leraren zouden tijdens de uitleg de leerlingen meer gelegenheid kunnen bieden hardop (mee) te denken en hun denkstappen en oplossingen onder woorden te brengen. Schoolbreed zouden de leerkrachten de leerlingen meer kunnen activeren 4
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
en uitdagen door het expliciet uitspreken van hoge verwachtingen (lesdoel en beschikbare tijd aangeven; hard doorwerken; geen fouten maken) en hier hun complimenten en feedback aan te koppelen (doel bereikt? wat ging goed? wat kan nog beter?). Afstemming van instructie en verwerking op verschillen tussen de leerlingen Dit aspect is op schoolniveau sterk verbeterd, wat een direct gevolg is van de betere klassenmanagement‐ vaardigheden van de leerkrachten. Tijdens de meeste lessen zien we dat de beter presterende leerlingen na een korte uitleg snel aan het werk worden en dat de zwakkere leerlingen verlengde instructie ontvangen aan de instructietafel. Ook hebben we tijdens de meeste lessen goede voorbeelden gezien van extra instructie en oefeningen aan leerlingen met een achterstand. Tijdens de verwerking was er in het algemeen voldoende differentiatie naar tempo en niveau in de opdrachten. De onderwijsmethoden bevatten hiervoor volop mogelijkheden. Al met al is de kwaliteit van de afstemming ten opzichte van de monitor op 8 oktober 2014 sterk verbeterd. Leerstrategieën aanleren Dit aspect van het pedagogisch‐didactisch handelen is van belang voor inzichtelijk leren. Samenhangend met een betere toepassing van het directe instructie‐model is de aandacht voor strategieën voor denken en leren verbeterd. Schoolbreed nemen de leraren de leerlingen mee in hun denkstappen (i.c expliciete uitleg en demonstratie van oplossingsstrategieën) en zij stimuleren de leerlingen om zelf hun oplossingen onder woorden te brengen. Problemen worden stapsgewijs vereenvoudigd, waarbij de leerlingen wordt gevraagd de stappen van de gebruikte strategie uit te leggen. Schoolbreed zouden de leraren meer aandacht kunnen besteden aan de context en de toepassingsmogelijkheden van de leerstof. Betrokkenheid van leerlingen De actieve betrokkenheid van de leerlingen is schoolbreed overwegend sterk. Tijdens alle lessen zorgen de leraren er voor dat de leerlingen opletten en actief deelnemen aan de instructie. De leerlingen tonen interesse voor de leerstof en hebben een nieuwsgierige houding. Tijdens de verwerking werken de leerlingen taakgericht en geconcentreerd aan hun opdrachten en besteden zij hun tijd efficiënt. Ook bieden de leraren de leerlingen structuur om meer zelfstandig te werken door het werken met taakbrieven. Leerstofaanbod De onderwijsmethoden zijn dekkend voor de kerndoelen. Het methodengebruik is voldoende effectief. Tijdens de lessen bleek dat de leraren gebruik maken van aanwijzingen voor de lesplanning, wijze van instructie, klassenorganisatie en afstemming op verschillen. Volgens de school is extra uitdaging en verrijking voor de betere presteerders een verbeterpunt. Leerlingenondersteuning De school heeft een toets‐ en bespreekkalender en uit de groepsadministraties – die goed op orde zijn ‐ blijkt dat de vorderingen nauwgezet worden bijgehouden. De vorderingenanalyse bij taal en rekenen wordt per leerling vastgelegd in het didactisch individuele overzicht (DIO). De leerkrachten maken een foutenanalyse en hebben een goed beeld van de vakinhoudelijke hiaten bij de leerlingen. Ook bevat het DIO informatie over de werkhouding. Een volgende stap is het voeren van diagnostische gesprekjes die informatie opleveren over de mogelijke oorzaken van hiaten en over de manier waarop de leerlingen het beste leren. Het DIO wordt vertaald naar het groepsplan en andere zorgplannen die het vertrekpunt vormen voor de dag‐ /weekplanning. De uitwerking van de dag‐/weekplanning is nog een verbeterpunt, met name de kolom ‘doel/leerstof’ en de kolom ‘extra zorg’. Ook zouden sommige leraren in de kolom ‘terugblik’ het verloop van de les en de hieruit volgende actiepunten voor de volgende les specifieker kunnen omschrijven. Tijdens de gesprekken kwam naar voren dat het werken met DIO’s en klassenplannen de leraren meer duidelijkheid en structuur biedt met betrekking tot de planning en afstemming van het leerstofaanbod. Verder is 5
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
gesproken over informatie vanuit de SCOL onder het kopje ‘motivatie’ in het DIO en waar nodig het werken met een groepsplan gedrag. Hoofdstuk 2 Ontwikkelperspectief van de school Onderwijskundig leiderschap De directeur beschikt over veel onderwijsinhoudelijke expertise, geeft leiding aan het team en stuurt het proces van kwaliteitsverbetering goed aan. De directeur heeft gezorgd voor een inhoudelijke overlegcultuur, waardoor de leraren meer met elkaar over hun onderwijs praten. De directeur legt klassenbezoeken af en voert nagesprekken en maakt met de leraren verbeterafspraken in het kader van de gesprekkencyclus. De voortgang en de resultaten van het verbeterproces worden regelmatig teambreed geëvalueerd. Volgens de directeur is er nu meer sprake van een open cultuur, waarin de leraren bij elkaar terecht kunnen. De samenwerking tussen de directeur en het bestuur is goed. Het bestuur heeft extra middelen beschikbaar gesteld en houdt de vinger aan de pols. Professionele cultuur Naar aanleiding van het inspectie‐oordeel heeft het bestuur op advies van de directeur in het schooljaar 2014‐ 2015 extra personele capaciteit beschikbaar gesteld en de samenstelling van het team gewijzigd. Volgens de inspectie heeft de zwakke onderwijskwaliteit mede te maken met de vele personele wisselingen in de afgelopen jaren. Volgens de directeur beschikt de school thans over een lerarenteam met voldoende basiskwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden en heeft het team behoefte aan continuïteit en stabiliteit. Uit het gesprek met het team kwam naar voren dat er sprake is van een goede cohesie binnen het team. Leraren zoeken elkaar op en werken inhoudelijk met elkaar samen. Er is veel aandacht voor scholing en begeleiding op het gebied van persoonlijke effectiviteit en met betrekking tot leerkrachtvaardigheden. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkelingsgesprekken met individuele leraren en teamscholing op het gebied van taal, woordenschatdidactiek en lezen, rekenen, directe instructie en werken met groepsplannen. Leraren bezoeken elkaars lessen en geven elkaar tips en feedback tijdens nagesprekken en intervisiebijeenkomsten. Ook tijdens de individuele nagesprekken die we voerden geven de leraren blijk van een professionele houding; zij staan open voor reflectie en feedback en laten zien dat zij graag willen leren. Interne kwaliteitszorg De school werkt doelgericht aan verbeteringen op basis van een plan van aanpak. Uit het plan blijkt onder meer dat op school‐ en groepsniveau opbrengstambities voor de basisvakken zijn vastgesteld boven de ondergrenzen van de Inspectie. Voor groep 8 is een specifiek plan van aanpak opgesteld op basis van de Entreetoets groep 7 in april 2014 en de E‐toetsen in juni 2014. De verbeteractiviteiten richten zich direct op de verbetering van het leerkrachthandelen bij de basisvakken. Scholing, begeleiding en training on the job in aansluiting op observaties van de lespraktijk (door directie, intern begeleider, collega‐leraren, externen) maken hier deel van uit. Terugkoppeling en evaluatie vinden plaats op teamniveau, bijvoorbeeld tijdens periodieke gesprekken met het team en met leraren individueel. Afspraken zijn vastgelegd in overzichtelijke borgingsdocumenten en worden regelmatig gecontroleerd en besproken. We concluderen dat de school doelgericht werkt aan de thema’s die van belang zijn voor het basisarrangement. Tijdens het gesprek met de directeur kwam aan de orde dat het van belang is om de komende periode de juiste focus te houden: positieve leeropbrengsten en verder werken aan de basiskwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerlingenondersteuning. Tevens heeft de directeur het belang onderstreept van continuïteit en stabiliteit binnen het team om de gerealiseerde verbeteringen een duurzaam karakter te geven.
Hoofdstuk 3
Conclusie, advies en vervolgafspraken
De centrale vraagstelling van het monitortraject bij De Mieden luidt: ‘Beschikt de school over een team dat qua leerkrachtvaardigheden en ontwikkelingspotentieel in staat moet worden geacht in het voorjaar 2015 een basisarrangement te halen?’
6
Programma ‘Goed worden en goed blijven’
Het antwoord op deze vraag is wederom ‘ja’. Uit de lesobservaties blijkt dat de leraren verder zijn gegroeid in hun pedagogisch‐didactisch handelen en dat de belangrijkste aspecten van effectief leerkrachtgedrag voldoende aanwezig zijn. De basale voorwaarden voor een effectieve lespraktijk zijn verder verbeterd en overwegend sterk aanwezig: een veilig en ondersteunend klimaat, een efficiënte lesorganisatie, een taakgerichte werksfeer en actieve betrokkenheid van de leerlingen. Dit komt ten goede aan de voldoende instructiekwaliteit, de aandacht voor leerstrategieën en de afstemming op verschillen. Bij enkele aspecten zijn er onderdelen waar individuele leraren zich nog moeten verbeteren. Daarbij kunnen zij profiteren van collega’s die op deze onderdelen goede praktijken hebben laten zien. De kwaliteitsverbetering van het onderwijs is te danken aan de gunstige schoolcondities, die worden gekenmerkt door inhoudelijk leiderschap door de directeur, professionele leraren die bereid zijn tot leren en verbeteren en een doelgericht en planmatig verbetertraject. Wanneer we de actuele onderwijskwaliteit vergelijken met de inspectiestandaarden kan worden gezegd dat de basiskwaliteit van het onderwijsproces van een voldoende niveau is. Eind januari zal moeten blijken of de verbeteringen leiden tot betere leerresultaten. Mocht dit lukken, dan adviseren we het bestuur de inspectie te vragen om het onderzoek naar kwaliteitsverbetering in het eerste kwartaal van 2015 uit te voeren. De planning van een eventuele volgende monitor zal hierop worden afgestemd.
7