Rapport
Wijzigingsplan ZuidSRZ Ontwikkelingsmaatschappij MiddenLimburg Wijzigingsplan
Wijzigingsplan ZuidSRZ Ontwikkelingsmaatschappij MiddenLimburg Wijzigingsplan
Identificatienummer: Projectnummer: Opgesteld door: Gecontroleerd door: Opdrachtgever: Datum: Datum van vastelling:
NL.IMRO.0957.BP00000248-VG01 OML006-wzpl-t-VG01 ZuidSRZ De heer S. Rademakers MSc, BBA Mevrouw mr. E. Konings De heer J. Bertjens 15 augustus 2013
Colofon
Titel: Wijzigingsplan ZuidSRZ Identificatienummer: NL.IMRO.0957.BP00000248-VG01 Opdrachtgever: Ontwikkelmaatschappij Midden-Limburg Contactpersoon: De heer J. Bertjens Projectleider: Mevrouw mr. E. Konings Code rapport: OML006-wzpl-VG01 Opgesteld: De heer S. Rademakers Msc, BBA Gecontroleerd: Mevrouw mr. E. Konings Plaats en datum: Herten, 15 augustus 2013
Schoolstraat 8, 6049 BN Herten
Hambakenwetering 5-J, 5231 DD ’s-Hertogenbosch
Postbus 14, 6040 AA Roermond
Postbus 2309 5202 CH ’s-Hertogenbosch
T 088-3366333 F 088-3366099 www.kragten.nl
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 1
Inleiding........................................................................................................................................1
1.1
Aanleiding en doel bestemmingsplan ..................................................................................... 1
1.2
Ligging en begrenzing plangebied ............................................................................................ 1
1.3
Vigerende bestemmingsplan .................................................................................................... 2
1.3.1
Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand, vastgesteld 3-04-2008. Gemeente Roermond. .... 2
1.4
Werkwijze en opzet .................................................................................................................... 4
2
Beleid ............................................................................................................................................5
2.1
Beleid van het rijk....................................................................................................................... 5
2.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)....................................................................... 5
2.1.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ............................................................. 6
2.1.3
Ladder duurzame verstedelijking .............................................................................................. 6
2.2
Beleid van de provincie.............................................................................................................. 9
2.2.1
Provinciaal Omgevingsplan Limburg, POL 2006 (actualisatie 2011)....................................... 9
2.3
Beleid van de gemeente Roermond. ....................................................................................... 12
2.3.1
Structuurvisie Roermond 2002................................................................................................. 12
2.3.2
Ontwikkelvisie Zuidelijke Stadsrand, 10 januari 2006, gemeente Roermond .................... 13
3
Beschrijving wijzigingsplan .................................................................................................... 15
3.1
Gebiedskarakteristiek .............................................................................................................. 15
3.2
Planbeschrijving ....................................................................................................................... 17
4
Onderzoeksaspecten ................................................................................................................ 19
4.1
Milieuaspecten .......................................................................................................................... 19
4.1.1
MER-beoordeling ....................................................................................................................... 19
4.1.2
Bodem ......................................................................................................................................... 19
4.1.3
Luchtkwaliteit ............................................................................................................................ 21
4.1.4
Milieuzonering, akoestiek ........................................................................................................ 22
4.1.5
Externe veiligheid ...................................................................................................................... 23
4.2
Planologische aspecten ............................................................................................................ 23
4.2.1
Archeologie ................................................................................................................................ 23
4.2.2
Flora en fauna ............................................................................................................................ 24
4.2.3
Water .......................................................................................................................................... 24
4.2.4
Verkeer ....................................................................................................................................... 25
5
Economische uitvoerbaarheid ................................................................................................ 27
6
Maatschappelijke uitvoerbaarheid ........................................................................................ 29
6.1
Procedure................................................................................................................................... 29
6.2
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro ..................................................................................................... 29
6.3
Zienswijzenprocedure ............................................................................................................. 29
Bijlagen 1
Bureauonderzoek bodem ...........................................................................................................3
2
Verkennend bodemonderzoek ..................................................................................................5
3
Luchtkwaliteit ..............................................................................................................................7
i
Inhoudsopgave
4
Akoestiek...................................................................................................................................... 9
5
Aanvullende notitie: Lucht, akoestiek en milieu ..................................................................10
6
Externe veiligheid .....................................................................................................................11
7
Programma van Eisen archeologie .........................................................................................13
8
Quickscan flora en fauna .........................................................................................................15
9
Verkeer .......................................................................................................................................17
ii
Wijzigingsplan ZuidSRZ
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel bestemmingsplan
Inleiding
Ontwikkelingsmaatschappij Midden-Limburg (OML) is voornemens het voormalige spoorwegemplacement, gelegen tussen enerzijds de bebouwing van de Veestraat in Linne en anderzijds de gemeentegrens met de gemeente Roermond, te herontwikkelen tot een bedrijventerrein. Dit plan vormt daarmee een uitbreiding op het reeds juridischplanologisch vastgestelde bedrijventerrein “Zuidelijke stadsrand”. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zal dit gebied in de toekomst “Bedrijventerrein Linnerblik” genoemd worden. Tussen de N271 en het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand ligt een zone, met de bestemming spoorwegdoeleinden. OML is voornemens een deel van deze zone te gebruiken voor de ontsluiting van het toekomstige “Bedrijventerrein Linnerblik” (afbeelding 1). Bovengenoemde ontsluiting past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze ontsluiting toch te kunnen realiseren dient een wijzigingsplan te worden opgesteld conform ex. artikel 3.6, lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond heeft zich bereid verklaard medewerking te verlenen aan dit wijzigingsplan. Afbeelding 1: Globale ligging plangebied binnen de omgeving. Bron: Gemeente Roermond.
1.2
Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied is gelegen parallel aan de N271 te Linne in de gemeente Roermond. In noordelijke richting wordt het plangebied begrenst door een ecologische zone ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg. In zuidelijke richting is het voormalige spoorwegemplacement gelegen. Ten westen van het plangebied ligt tenslotte het, nog te ontwikkelen, bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand.
1
Inleiding
Wijzigingsplan ZuidSRZ
1.3
Vigerende bestemmingsplan In onderstaande tabel staat het vigerende bestemmingsplan, welke van toepassing is op het plangebied, weergegeven. Tabel 1: Vigerende bestemmingsplannen. Bron: Kragten.
Bestemmingsplan Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand, vastgesteld 3 april 2008. Gemeente Roermond.
Toegestane bestemmingen. Enkelbestemming: - Spoorwegdoeleinden (S) Dubbelbestemmingen: – Ondergrondse energieleiding met beschermingszone (gasleiding). – Bovengrondse energieleiding met beschermingszone (Hoogspanning). – Beschermingszone spoorwegdoeleinden.
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling biedt het vigerende bestemmingsplan het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid om middels een wijzigingsbevoegdheid af te wijken van het vigerende bestemmingsplan. In onderstaande sub-paragraaf wordt ingegaan op de, voor dit wijzigingsplan, relevante aspecten uit voornoemd bestemmingsplan.
1.3.1
Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand, vastgesteld 3-04-2008. Gemeente Roermond. Ter plaatse van het plangebied(afbeelding 2) zijn binnen het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsrand” toegestaan, de bestemmingen: Spoorwegdoeleinden (S). Dubbelbestemming ondergrondse energieleiding met beschermingszone (gasleiding). Dubbelbestemming bovengrondse energieleiding met beschermingszone (Hoogspanning). Dubbelbestemming beschermingszone spoorwegdoeleinden. Binnen de betreffende (dubbel)bestemmingen zijn toegestaan: Spoorwegdoeleinden (S). De op de plankaart als ‘Spoorwegdoeleinden S’ aangegeven gronden zijn bestemd voor: a. railvervoer; b. ecovoorzieningen; in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ecovoorziening op de plankaart wordt een ecovoorziening aangelegd, met daaraan ondergeschikt: 1. openbare nutsvoorzieningen; 2. groenvoorzieningen; 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open terreinen. Op de als ‘Spoordoeleinden S’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming “Spoorwegdoeleinden (S)” worden gebouwd met een hoogte van maximaal 10 m. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming ‘Spoorwegdoeleinden S’ te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden B (2)’ en/of de bestemming ‘Groenvoorzieningen G’. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: 4. De bepalingen van de bestemmingen ‘Bedrijfsdoeleinden B (2)’ en/of de bestemming ’Groenvoorzieningen G’ zijn van toepassing. 5. De belangen van derden en de waarden van aangrenzende bestemmingen mogen niet onevenredig worden geschaad.
2
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Inleiding
Dubbelbestemming ondergrondse energieleiding met beschermingszone (gasleiding). De als ‘Ondergrondse energieleiding met beschermingszone’ aangegeven gronden zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoogspanningslijn met een vrijwaringsstrook van 3 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding en secundair voor de doeleinden van de bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. Dubbelbestemming bovengrondse energieleiding met beschermingszone (Hoogspanning). De als ‘Bovengrondse energieleiding met beschermingszone’ aangegeven gronden zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsleiding, met een uitzwaaizone van 20 m respectievelijk 22 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding en secundair voor de doeleinden van de bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. Dubbelbestemming beschermingszone spoorwegdoeleinden De als ‘Beschermingszone spoorwegdoeleinden’ aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het vrijwaren van de gronden van de vestiging van nieuwe objecten/obstakels die een belemmering vormen voor de aangelegen spoorweg en secundair voor de doeleinden van de bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. Afbeelding 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand, vastgesteld 3 april 2008, gemeente Roermond
3
Wijzigingsplan ZuidSRZ
1.4
Inleiding
Werkwijze en opzet In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt ingegaan op het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving en analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van de, in het kader van voorliggende ontwikkeling, relevante onderzoeksaspecten. Tenslotte komt in hoofdstuk 5 de economische- en juridische uitvoerbaarheid aan de orde.
4
Wijzigingsplan ZuidSRZ
2
Beleid
2.1
Beleid van het rijk
2.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Beleid
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012. Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen: - Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. - Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. - Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken: - Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. - Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie. - Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. - Efficiënt gebruik van de ondergrond. - Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten). - Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem. - Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen. - Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s. - Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. - Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. - Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. - Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. - Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ontwikkeling van voorliggend plan past binnen de doelstellingen van de SVIR. Zo draagt de ontwikkeling van het plangebied bij aan het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur. De nieuwe ontsluiting via het voormalige spoorwegemplacement draagt bij aan het verbeteren van bereikbaarheid van het bedrijventerrein.
5
Wijzigingsplan ZuidSRZ
2.1.2
Beleid
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Op 1 oktober 2012 is de eerste wijziging van het Barro in werking getreden. In deze aanvulling zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd: - Uitbreiding met de volgende onderwerpen: o Rijksvaarwegen (Titel 2.1); o Hoofdwegen en landelijke spoorwegen (Titel 2.7); o Elektriciteitsvoorziening (Titel 2.8); o Ecologische hoofdstructuur (titel 2.10); o Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (Titel 2.11) ; o IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) (Titel 2.12); o Veiligheid rond rijksvaarwegen; o Verstedelijking in het IJsselmeer; o Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken; Verder zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: - Rijksvaarwegen. - Project Mainportontwikkeling Rotterdam. - Kustfundament. - Grote rivieren. - Waddenzee en waddengebied. - Defensie. - Ecologische hoofdstructuur. - Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden. - Hoofdwegen en hoofdspoorwegen. - Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen. - Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Conclusie Geen van de in het Barro genoemde nationale belangen zijn op het plangebied van toepassing.
2.1.3
Ladder duurzame verstedelijking De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Deze handreiking ondersteunt decentrale overheden
6
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beleid
bij de toepassing van de ladder. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voorliggend wijzigingsplan is van toepassing op het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand van de gemeente Roermond. Middels voorliggend wijzigingsplan zal de vigerende bestemming ‘spoorwegdoeleinden’ worden gewijzigd in de bestemming ‘bedrijf’. Deze bestemmingswijziging zal echter niet leiden tot een toename van de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente Roermond. Vanwege de, in het plangebied gelegen, beschermingszones ten behoeve van gas- en hoogspanningsleidingen mogen hier geen bedrijfsgebouwen worden gevestigd. Voornoemde wijzigingsplan heeft dan ook als doel het bieden van een juridisch-planologisch kader voor het realiseren van de ontsluiting van het plangebied ‘bedrijventerrein Linnerblik’. Conclusie Omdat het wijzigingsplan niet zal leiden tot een toename van de capaciteit aan bedrijventerreinen is het niet nodig om de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ te doorlopen.
7
Wijzigingsplan ZuidSRZ
2.2
Beleid van de provincie
2.2.1
Provinciaal Omgevingsplan Limburg, POL 2006 (actualisatie 2011)
Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Limburg is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) met diverse aanvullingen en herzieningen (actualisaties). De provincie Limburg streeft er naar een kwaliteitsregio te zijn. Hierbij kijkt men tevens naar de positie van Limburg in ruimer verband. De variatie in kwaliteit staat voorop in Limburg, zowel voor het stedelijk gebied als voor het landelijk gebied. Deze variatie is vastgelegd in negen perspectieven ten behoeve van de provinciale hoofdstructuur. Het plangebied (afbeelding 3) is gelegen binnen de perspectieven: - P1 Ecologische Hoofdstructuur. - Spoorweg Afbeelding 3: Uitsnede POL kaart 2006 (actualisatie 2011) globale ligging plangebied
Onderstaand wordt kort ingegaan op hetgeen is toegestaan binnen de, in het plangebied gelegen, perspectieven. P1 Ecologische hoofdstructuur(EHS) De EHS omvat onder meer bestaande bos- en natuurgebieden en te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden. Binnen deze gebieden liggen bijzondere natuurgebieden van Nationale of Europese betekenis. Binnen de EHS komen hier en daar op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor zoals infrastructuur, landbouwgrond en toeristische voorzieningen. In de EHS is uitbreiding of nieuw vestiging van bedrijven is in principe niet toegestaan. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke
9
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beleid
kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het nee, tenzij regime. Als dergelijke ontwikkelingen toch toegestaan worden, moet compensatie plaatsvinden. Onder strikte condities kunnen voor knelpuntsituaties oplossingen gecreëerd worden, mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur. In zgn. ‘nieuwe natuurgebieden’ is geen uitbreiding en nieuwvestiging van grondgebonden landbouw mogelijk. Binnen zgn. ‘beheersgebieden’ is uitbreiding van de grondgebonden landbouw mogelijk indien het een extensief rundveehouderijbedrijf betreft dat bijdraagt aan de natuurbeheerstaak in deze gebieden. Ontwikkelingen De begrenzing van de EHS is opgenomen in de bij het POL2006 behorende kaart Groene Waarden. Deze kaart is geactualiseerd in januari 2011 en zal in 2014 wederom worden herzien. Afbeelding 4 geeft een uitsnede uit de Groene Waarden-kaart weer, waaruit blijkt dat de een deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van de EHS (nieuw natuurgebied en beheersgebied). Uit navraag bij de provincie Limburg is echter gebleken, dat deze aanwijzing bij de POL-herziening in 2014 zal worden herzien, daar hier een nieuw bedrijventerrein gepland is. Afbeelding 4: Uitsnede uit de Groene Waarden-kaart, behorende bij het POL2006 (actualisatie 2011; bron: provincie Limburg). Het plangebied is globaal aangegeven met de rode omcirkeling.
In het Provinciaal Natuurbeheerplan 2013 is reeds wel al zichtbaar dat ter plaatse van de uitbreidingslocatie niet langer sprake is van EHS. Voor het plangebied zijn geen natuurdoeltypen meer opgenomen. Afbeelding 5 toont een uitsnede uit het Natuurbeheerplan 2013.
10
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beleid
Afbeelding 5: Uitsnede uit het Natuurbeheerplan 2013 (bron: provincie Limburg). Het plangebied is globaal aangegeven met de rode omcirkeling.
Aansluiting bij versnellingsagenda economie In het POL wordt nadrukkelijk aangesloten bij de koers in de Versnellingsagenda Economie, die in 2005 is opgesteld. Dat geldt niet alleen in de algemene economische paragraaf maar ook in de tekst over werklocaties en over specifieke economische sectoren (toerisme en vrijetijdseconomie, landbouw). Het economisch perspectief van de energiesector komt in het POL ook nadrukkelijker naar voren. Bedrijventerreinenstrategie Er is een knip aangebracht tussen POL (hoofdlijnen strategie, rolopvatting, planningsmethodiek) en een Programma werklocaties. Dat laatste is flexibel, actualisering kan beperkt blijven tot regio’s of segmenten waar nodig. Het beleid voor bedrijventerreinen en voor dienstenlocaties is geïntegreerd tot één beleid voor werklocaties. Naast bedrijventerreinen en stedelijke dienstenterreinen (kantoren en detailhandel) geeft dat aandacht aan campussen en bedrijvigheid in binnensteden en woonmilieus. Er wordt ingespeeld op de behoefte aan bedrijfshuisvesting passend bij de veranderende economie en aansluitend op Versnellingsagenda Economie. Methodisch gezien zijn er ook vereenvoudigingen. De behoefteraming zal in de toekomst eenvoudiger worden ( geen uitgebreide berekeningen meer met de bewerkelijke terreinquotiëntenmethode, maar meer aandacht voor kwalitatieve opgaven), beperktere segmentering, begrijpelijker omgaan met de ijzeren voorraad. Afbeelding 6, POL kaart bedrijventerreinen 2006 (actualisatie 2011) geeft aan dat voor het plangebied al deels de mogelijkheid voor het realiseren van een bedrijventerrein is vastgelegd. Tussen beide bedrijventerreinlocaties is eveneens het bestaande spoorwegemplacement aangeduid op deze POL kaart.
11
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beleid
Afbeelding 6: Uitsnede POL kaart Bedrijventerreinen 2006 (actualisatie 2011) globale ligging plangebied
Conclusie Uit de perspectievenkaart van het POL 2006 (actualisatie 2011) blijkt dat het plangebied deels gelegen is binnen het perspectief P1 (EHS). Uit het contact met de provincie Limburg is echter gebleken, dat deze aanwijzing bij de POL-herziening in 2014 zal worden herzien, daar hier een nieuw bedrijventerrein gepland. De POL-kaart bedrijventerrein 2006 (actualisatie 2011) geeft dat voor het plangebied al deels de mogelijkheid voor het realiseren van een bedrijventerrein is vastgelegd. Vanwege de herziening van het POL is het opstellen van een compensatieplan niet nodig. Het voorliggende plan past dus binnen de (nieuwe) provinciale doelstellingen welke zijn vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL).
2.3
Beleid van de gemeente Roermond.
2.3.1
Structuurvisie Roermond 2002 De gemeente Roermond heeft in 2002 een Structuurvisie voor de gemeente opgesteld. Deze Structuurvisie bevat een visie voor het gehele grondgebied van de gemeente voor de komende 10 jaar en een doorkijk naar de langere termijn. De visie vormt het ruimtelijke integratiekader voor sectorale ontwikkelingen en visies. De belangrijkste uitgangspunten vanuit deze Structuurvisie voor het voorliggende plangebied zijn: - Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten op bestaand stedelijk gebied. - Het tracé van de A73 vormt de definitieve begrenzing van het stedelijk gebied van Roermond. - Het stationsgebied is de belangrijkste vestigingsplaats voor kantoren, daarnaast is de strook tussen de oude rijksweg en het spoor aan de zuidkant van Roermond (deels onderdeel van het onderhavige plangebied) aangeduid als zoeklocatie voor bedrijven, kantoren en recreatie. - Roermond kent onder meer een tekort aan bedrijventerreinen in het segment “bedrijvenpark”; de locaties Solvay-Zuid en Maastrichterweg (deels onderdeel van het onderhavige plangebied) zijn de meest geschikte locaties om de tekorten in dit segment op te vangen. - Tussen Solvay en de kern Linne is uitbreiding van het bedrijventerrein afhankelijk van de ter plekke te realiseren ecologische verbindingszone c.q. bufferzone. - Afronden van het bestaande bedrijventerrein ten noorden van Solvay. - Aanleg van een ecologische verbindingszone/ bufferzone ten zuiden van Solvay. - Onderzoek naar het realiseren van een voorstadhalte.
12
Wijzigingsplan ZuidSRZ
-
Beleid
Onderzoek naar een (recreatieve) langzaam verkeersverbinding langs de Oolderplas en Maas tussen Oolderveste en Linne.
Afbeelding 7: Structuurvisie gemeente Roermond 2002, uitsnede omgeving van plangebied
Conclusie Voorliggende ontwikkeling past binnen de structuurvisie Roermond 2002. Deze structuurvisie voorziet ter plaatse van het plangebied in het realiseren van een zogenaamde voorstadhalte. Tevens wordt met voorliggend wijzigingsplan voorzien in een logische afronding van het bedrijventerrein gelegen tussen de kern van Linne en de noordelijk gelegen ecologische bufferzone. Dit bedrijventerrein wordt bedrijventerrein Linnerblik genoemd.
2.3.2
Ontwikkelvisie Zuidelijke Stadsrand, 10 januari 2006, gemeente Roermond Het college van de gemeente Roermond heeft op 10-01-2006 de Visie op de functionele invulling Stadsrand-Zuid vastgesteld. Deze notitie dient als toetsingskader voor de toekomstige bedrijvigheid van de stadsrand. Het doel is met name om het juiste soort bedrijvigheid op de juiste plaats te krijgen. Tevens zijn aanvullende stedenbouwkundige uitgangspunten opgenomen bijvoorbeeld ten aanzien van het hoogteaccent nabij de afrit. De Zuidelijke Stadsrand zone is verdeeld in 4 deelgebieden, die als volgt omschreven en benoemd zijn: 1. Bedrijventerrein Merum-Zuid: vrijwel alle bedrijfskavels zijn uitgegeven. Er is nog ruimte voor enkele woon-werkkavels. 2. Solvay: Solvay is bezig met revitalisering van haar terrein. Gebouwen in het noordelijk deel worden gesloopt. De risicocontour externe veiligheid voor Solvay wordt een stuk verkleind en komt waarschijnlijk binnen het gebied van Solvay te liggen. 3. Ecozone e.o.: Er is een globaal inrichtingsplan voor de aan te leggen verbindingszone. Dit wordt getoetst op haalbaarheid en vertaald naar definitief inrichtingsplan. Ten zuiden is dan nog beperkt ruimte voor gronduitgifte (afbeelding 8). 4. Ontwikkelingszone: Deze zone is ca. 20 ha bruto groot. Over deze zone zal een uitspraak over de functionele invulling moeten worden gedaan.
13
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beleid
Afbeelding 8: Uitsnede ontwikkelvisie Zuidelijke Stadsrand, 10 januari 2006, Gemeente Roermond
Het plangebied is gelegen in deelgebied 3 ten zuiden van ecologische zone. Binnen de ontwikkelvisie zijn geen spoorwegdoeleinden meer opgenomen. Wel biedt het plangebied ruimte voor gronduitgifte ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. Binnen deze ontwikkelvisie is tevens ruimte opgenomen voor een ontsluitingsstructuur op de Rijksweg N271. Conclusie De ontwikkelvisie Zuidelijke Stadsrand 2006 van de gemeente Roermond, en specifiek de visie van de gemeente op deelgebied 3 sluit aan bij voorliggende ontwikkeling. Deelgebied 3 voorziet in de realisatie van bedrijven in de meest zuidelijk gelegen punt van de gemeente Roermond. Ontsluiting van dit gebied zal plaatsvinden via een aansluiting op de Rijksweg N271.
14
Wijzigingsplan ZuidSRZ
3
Beschrijving wijzigingsplan
3.1
Gebiedskarakteristiek
Beschrijving wijzigingsplan
In de periode 1936 – 1938 is tussen de spoorlijn Roermond-Sittard een aansluiting gerealiseerd richting de voormalige Grinderij Linne en het huidige Solvay terrein. De aansluiting bij Linne was een zogenaamde blokpost op de route tussen Roermond en Sittard. Bijzonder aan deze blokpost is de aansluiting naar de grinderij en de Kristalsodafabriek (later 'Nepakris' en tegenwoorig 'Solvay Chemie')(afbeeldingen 9 en 10). Afbeelding 9: Aansluiting Linne 'Grinderij en Solvay' Bron: Op de Rails edititie 7, 2001.
15
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Beschrijving wijzigingsplan
Afbeelding 10: Aansluiting ‘Grinderij en Nepakris” blokpost Linne. Bron:: J.G.C. van de Meene.
Een gedeelte van de aansluiting naar de Solvay Chemie, het spoor behorende tot het plangebied, kent een verregaande historie en is nog een overblijfsel van de tramlijn Roermond-Susteren. Toen de Grinderij rond 1990 haar deuren sloot, zijn de sporen gedeeltelijk teruggebouwd tot aan de rand van het raccordement (afbeelding 9). Op het verlengde van de sporen naar de Grinderij zijn appartementencomplexen gebouwd. De aansluiting naar de Solvay Chemie is nog tot 1998 in gebruik geweest. Sindsdien liggen de sporen er verlaten bij (afbeelding 11). Afbeelding 11: Verlaten spoortracé richting Solvay. Bron: Industriespoor.nl
In het voorjaar van 2008 is het raccordement door ProRail verder teruggebouwd en het puntstuk met de wisseltong van de aansluitwissel verwijderd. Op eventuele reactivering hoeft niet gerekend te worden, daar bij de Solvay Chemie de sporen op het terrein in 2010 bij een verbouwing heeft verwijderd. In 2012 heeft Pro-Rail de aansluiting verwijderd en eind februari 2012 is men gestart met de opbraak van het spoorwegemplacement.
16
Wijzigingsplan ZuidSRZ
3.2
Beschrijving wijzigingsplan
Planbeschrijving Ontwikkelingsmaatschappij Midden-limburg is voornemens om het gebied gelegen ten westen van het voormalig spoorwegtracé richting Solvay, te ontwikkelen tot bedrijventerrein Linnerblik. Gronden behorende tot dit plangebied zijn gelegen in de gemeente Roermond. Middels een wijzigingsplan wil men de gronden behorende tot het voormalige spoorwegtracé betrekken bij de ontwikkeling van dit bedrijventerrein (afbeelding 12). Afbeelding 12: Globale ligging plangebied ten opzichte van bedrijventerrein Linnerblik. Bron Kragten.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond heeft een wijzigingsbevoegdheid om de vigerende bestemming “spoorwegdoeleinden (S)” te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden B (2)’. Het plangebied zal in de beoogde situatie worden gebruikt voor de realisatie van de ontsluiting van het bedrijventerrein “Linnerblik”. Tevens zal het plangebied worden gebruikt voor verkeersdoeleinden en waterhuishoudkundige voorzieningen.
17
Wijzigingsplan ZuidSRZ
4
Onderzoeksaspecten
4.1
Milieuaspecten
Onderzoeksaspecten
Bij voorliggend wijzigingsplan zijn er een aantal wettelijke bepalingen op het gebied van milieu, waaraan dient te worden getoetst. Daarnaast dient in het kader van een wijzigingsplan, een goede ruimtelijke ordening te worden betracht. In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Linnerblik” zijn reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd. De betreffende gegevens en conclusies zijn eveneens bruikbaar voor voorliggend plan. In onderstaand hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
4.1.1
MER-beoordeling Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen het aanpassen van de richtlijnen m.b.t. de activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r. moet worden opgesteld. In het Besluit m.e.r. is in categorie D 11.3 opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein project m.e.r.-beoordeling plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijventerrein met een oppervlakte van 75 hectare of meer. Voorliggend project heeft een vele malen geringere omvang. Het plangebied behorende bij het voorliggende wijzigingsplan bedraagt circa 0,4 ha. Gezien de ligging en omvang van het project en het bestaande grondgebruik kunnen op voorhand echter significante milieueffecten waarin het opstellen van een m.e.r. een meerwaarde heeft voor de besluitvorming, worden uitgesloten. Hoe wordt omgegaan met de diverse milieuthema’s wordt in het vervolg van deze toelichting behandeld.
4.1.2
Bodem In opdracht van Ontwikkelingsmaatschappij Midden Limburg (OML) is door Kragten in april 2013 een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd naar mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse van een gedeelte van een tracé van een voormalig spoorweg aan de zuidgrens van de gemeente Roermond (1: Vooronderzoek conform NEN 5725, OML006 MIL 13.02, Kragten, 18 april 2013) De aanleiding voor het uitvoeren van het vooronderzoek vormt de herinrichting van het gebied (Zuidelijke Stadsrand) tot bedrijventerrein. Het doel van het vooronderzoek is om na te gaan of ter plaatse van het tracé bodemverontreiniging kan worden verwacht. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan de strategie worden bepaald voor het verkennend bodemonderzoek van de onderzoekslocatie conform NEN 5740.
Grond Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de grond van het plangebied verdacht is ten aanzien van de aanwezigheid van chemische verontreinigingen (met name zware metalen, PAK’s en minerale olie). Ten behoeve van de bestemmingswijziging wordt aanbevolen om de grond ter plaatse verkennend te onderzoeken op chemische verontreinigingen conform de NEN 5740 en
19
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
volgens de strategie voor verdachte locaties met heterogeen verdeelde verontreiniging (VED-HE).
Grondwater Het grondwater wordt vooralsnog als onverdacht beschouwd ten aanzien van de aanwezigheid van een lokale verontreiniging (anders dan de regionale, diffuse verontreinigingen met zware metalen). Het grondwater bevindt zich op locatie dieper dan 7 m–mv. Vanwege de onverdachte status en de diepte van het grondwater, wordt grondwateronderzoek vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Ballastmateriaal Het ballastmateriaal van het spoorbed bestaat hoofdzakelijk uit grof grind. Conform het Besluit bodemkwaliteit is grind (van 2 tot 63 mm) in feite te beschouwen als grond. Uit eerder uitgevoerd onderzoek (partijkeuring) van vergelijkbaar ballastmateriaal een op zuidelijker gedeelte van het spoorwegtracé is gebleken dat dit materiaal milieukundig geschikt is voor toepassing als nv-bouwstof. Het ballastmateriaal van het spoorbed is in het verleden toegepast als fundering. Aan het hergebruik van grond en bouwstoffen als zodanig (dus opnieuw als grond of als bouwstof) binnen hetzelfde werk, worden door het Besluit bodemkwaliteit geen extra verplichtingen (zoals onderzoek) gesteld. Het hergebruik van het ballastmateriaal opnieuw als funderingsmateriaal onder wegen en verhardingen binnen het nieuwe bestemmingsplan is derhalve mogelijk. Asbest Indien met het verkennend onderzoek in de grond of in het ballastmateriaal puin wordt aangetroffen, dan is het uitvoeren van aanvullend (verkennend) onderzoek naar asbest noodzakelijk. Ingeval hierbij daadwerkelijk asbest wordt aangetroffen, dan is nader onderzoek noodzakelijk om de mate en omvang van de asbestverontreiniging vast te stellen. Conclusie In het vooronderzoek wordt aanbevolen om de grond ter plaatse verkennend te onderzoeken op chemische verontreinigingen conform de NEN 5740 en volgens de strategie voor verdachte locaties met heterogeen verdeelde verontreiniging (VED-HE). Daarnaast dient de bodem, tijdens het verkennend onderzoek, gecontroleerd te worden op asbestverontreiniging. Indien asbest wordt aangetroffen is nader verkennend onderzoek noodzakelijk om mate en omvang van deze verontreiniging vast te stellen. Verkennend bodemonderzoek. In opdracht van Ontwikkelingsmaatschappij Midden Limburg (OML) is door Kragten in mei 2013 een verkennend milieukundig bodemonderzoek conform NEN 5740 verricht op een deel van de voormalige spoorlijn op het bedrijventerrein Zuidelijke Stadsrand in de gemeente Roermond(bijlage 2:Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740, rapportnummer MIL13-041, Kragten 24 mei 2013). De aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek vormt de wijziging van de bestemming van het perceel met de voormalige spoorlijn naar bedrijven. Ten behoeve van de bestemmingswijzigingsprocedure wordt voldoende inzicht vereist in de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem in relatie tot het toekomstige gebruik. De bodem (grond) van de deellocaties is vervolgens verkennend onderzocht conform NEN 5740 en volgens strategie voor heterogeen verdeelde verontreiniging (VED-HE). Het veldwerk is uitgevoerd onder certificaat op grond van de BRL 2000 en conform het VKBprotocol 2001. Het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd conform het AS3000. Hiermee voldoet het onderzoek aan de eisen van het Kwalibo. Op basis van de resultaten van het veldwerk en het laboratoriumonderzoek, kan ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond van de deellocaties het volgende worden geconcludeerd.
20
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
Groenstrook De grond bestaat tot een diepte van 2,0 m –mv uit matig fijn zand. Van circa 0,6 tot 1,3 m– mv zijn plaatselijk sterk zandige kleilagen aangetroffen. In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met kooltjes of silex aangetroffen. De bovengrond van de groenstrook is licht verontreinigd met kobalt en/of PCB’s. De ondergrond van 0,5 tot 2,0 m –mv is chemisch niet onderzocht. Ballastbed (grind) Het ballastbed heeft een dikte van circa 0,2 à 0,4 meter. Het ballastbed bestaat uit matig zandig, zeer grof grind, met plaatselijk bijmenging van silex. Met het veldwerk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. In het materiaal van het ballastbed is een lichte verontreiniging met PAK’s en minerale olie aangetoond. De verontreiniging is te relateren aan de bijmenging met zand. Grond onder het ballastbed De grond onder het ballastbed bestaat tot een diepte van 2,0 m –mv uit matig fijn zand en/of sterk zandige leem. In de ondergrond zijn geen bodemvreemde bijmengingen (waaronder asbest) aangetroffen. De grond (tot circa 0,7 à 0,9 m –mv) is licht verontreinigd met kobalt. De diepere ondergrond is chemisch niet onderzocht. Bermen De grond bestaat tot een diepte van 2,0 m –mv uit matig fijn zand. De bovengrond is zwak tot matig grindig. Ter plaatse van de boringen B22 en B24 bestaat de ondergrond uit sterk zandige leem. In de leemgrond van boring B24 zijn baksteensporen (<2%) aangetroffen. In de bovengrond van de boringen B27 t/m B30 is een zwakke bijmenging met (rode) mijnsteen (<5%) aangetroffen. Met het veldwerk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bovengrond van de bermen is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik, lood, zink, PAK’s, PCB’s en/of minerale olie. De ondergrond van 0,5 tot 2,0 m –mv is chemisch niet onderzocht. De licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt, kwik, lood, zink, PAK’s, PCB’s en/of minerale olie vormen geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Met het verkennend onderzoek zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het uitvoeren van nader chemisch en/of asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Opgemerkt wordt dat de onderzoeksresultaten een tijdopname zijn. De resultaten van een bodemonderzoek worden doorgaans voor een periode van twee jaar als actueel beschouwd. De resultaten van het onderhavige verkennend bodemonderzoek zijn gebaseerd op een steekproefsgewijze monsterneming en analyses van mengmonsters. Hoewel met het verkennend onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor een ernstige chemische bodemverontreiniging, kan de aanwezigheid van zeer plaatselijke (punt-) verontreinigingen nooit geheel worden uitgesloten. Geadviseerd wordt om overtollig grind en/of overtollige grond af te voeren naar een erkende acceptant / verwerker. Conclusie Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat de licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt, kwik, lood, zink, PAK’s, PCB’s en/of minerale olie vormen geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Wel wordt geadviseerd om overtollig grind en/of overtollige grond af te voeren naar een erkende acceptant / verwerker. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
4.1.3
Luchtkwaliteit In het kader van het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand is reeds onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkeling van het bedrijventerrein op de luchtkwaliteit. In januari 2008 heeft de gemeente Roermond ARCADIS B.V. een onderzoek laten uitvoeren
21
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
naar de luchtkwaliteit in het gebied. De conclusie van dit onderzoek is dat de jaargemiddelden ter hoogte van het plangebied voor het jaar 2010 niet worden overschreden. Ook vindt er geen overschrijding plaats van het aantal maal dat de 24 uurs-gemiddelde concentratie hoger mag zijn dan de grenswaarde voor PM 10 (fijn stof) voor het toetsingsjaar 2010. Ook het aantal overschrijdingsdagen is niet meer dan het aantal toegestane dagen. In het kader van het bestemmingsplan “bedrijventerrein Linnerblik” is in opdracht van OML een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Hierbij is gekeken naar de beoogde uitbreiding van Hansen Dranken aan de Veestraat 6 te Linne, de mogelijke ingebruikname van een nieuwe ontsluitingsweg en uitbreiding van het bedrijventerrein op het voormalige spooremplacement (bijlage 3: Rapportage Luchtkwaliteit, rapportnummer: 20122367-08, Caubergh Huygen, 29 maart 2013). Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan is op basis van dit onderzoek door Caubergh Huygen een aanvullende notitie opgesteld: 5: Notitie 20122367-09 Wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming spoorwegdoeleinden Beoordeling bedrijven & milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid In bovengenoemde notitie zijn de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met de geplande uitbreiding van Hansen Dranken en de aanleg en ingebruikname van een nieuwe ontsluitingsweg, die tevens zal dienen ter ontsluiting van het gehele (toekomstige) bedrijventerrein geïnventariseerd en beoordeeld. De uitbreiding van Hansen en realisatie van de ontsluitingsweg kan planologisch en juridisch mogelijk worden gemaakt door een gedeeltelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan. Uit de inventarisatie van de te verwachten concentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving van de nieuwe ontsluitingsweg, volgt dat de concentraties fijn stof en NO2 ter plaatse (nu en in de toekomst) ruimschoots lager liggen de grenswaarden die voor deze stoffen zijn opgenomen in bijlage II van de Wet luchtkwaliteit. Conclusie Op grond van de voorgenoemde bevindingen wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorliggende wijzigingsplan en er geen belemmeringen zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggende wijzigingsplan.
4.1.4
Milieuzonering, akoestiek In het kader van het bestemmingsplan “bedrijventerrein Linnerblik” is in opdracht van OML een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor akoestiek van de mogelijke ingebruikname van een nieuwe ontsluitingsweg (bijlage 4: Akoestisch onderzoek: rapportnummer: 20122367-07, Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, 29 maart 2013). Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan is op basis van dit onderzoek door Caubergh Huygen een aanvullende notitie opgesteld (bijlage 5: Notitie 20122367-09 Wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming spoorwegdoeleinden Beoordeling bedrijven & milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid). In dit onderzoek zijn de effecten van de mogelijke ingebruikname van een nieuwe ontsluitingsweg, welke in voorliggend plan geprojecteerd is, meegenomen. Doel van het onderzoek is het berekenen en beoordelen van de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting na de uitbreidingsplannen. Wegverkeer Ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting ondervinden woningen in de omgeving een maximale geluidbelasting van 49 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde conform de Circulaire indirecte hinder.
22
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
Voor de N271 is mogelijk 1 woning gelegen binnen het onderzoeksgebied in geval van een reconstructie. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting op deze woning toeneemt met 2,06 dB tot 65 dB in 2013 (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh en 3.5 RMG2012). Daarmee is sprake van een reconstructie. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Om te bepalen of formeel sprake is van een reconstructie moet het gebied waar de ingreep plaatsvindt nader gespecificeerd worden. Conclusie Op basis van de beschikbare gegevens is vastgesteld dat het uitstralingseffect van de wijziging van de weg minder dan 2 dB bedraagt. De geluidbelasting als gevolg van de ontsluitingsweg voldoet na aftrek conform artikel 110 g Wgh en 3.5 RMG2012 aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Derhalve kan worden gesteld dat ten aanzien van milieuzonering het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor het voorliggende wijzigingsplan.
4.1.5
Externe veiligheid het kader van het bestemmingsplan “bedrijventerrein Linnerblik” is in opdracht van OML een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor externe veiligheid (bijlage 6: quickscan externe veiligheid, rapportnummer: 20122367-06, Cauberg Huygen, 29 maart 2013) Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan is door Caubergh Huygen een notitie opgesteld: (bijlage 5: Notitie 20122367-09 Wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming spoorwegdoeleinden Beoordeling bedrijven & milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid). In het kader van het aspect externe veiligheid kan worden gesteld dat in het plangebied geen gevoelige functies worden gerealiseerd. Anderzijds geldt dat binnen de bestemming bedrijf geen functies worden gerealiseerd welke een risico vormen. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plangebied.
4.2
Planologische aspecten In deze paragraaf wordt nader ingegaan op planologische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het plangebied. Er dient in het kader van het vaststellen van een omgevingsvergunning, danwel een bestemmingsplan, een goede ruimtelijke ordening te worden betracht. Om die reden is er een aantal onderzoeken uitgevoerd, waarop in deze paragraaf wordt ingegaan. De onderzoeksrapporten zijn als externe bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
4.2.1
Archeologie Cultuurhistorie Roermond maakt deel uit van een van de oudste cultuurgebieden van Nederland. De aanwezigheid van de Maas, de Roer en de Maasnielderbeek en de daarmee samenhangende variëteit aan grondsoorten maakten het gebied al in de steentijd tot een aantrekkelijk vestigingsgebied. In de omgeving van het plangbied bevindt zich een grote rijkdom aan cultuurhistorische waarden in de vorm van een bodemarchief met een hoge archeologische verwachting, zoals blijkt uit de archeologische waardenkaart. Voor grondwerkzaamheden binnen het plangebied geldt het gestelde in de Monumenten & Archeologieverordening 2007. Archeologisch onderzoek Het plangebied behorende tot het wijzigingsplan is in het kader van de bestemmingsplanprocedure voor bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsrand” in 2007 onderzocht. Het uitgangspunt voor het archeologisch onderzoek was het bureauonderzoek van het bureau ADC Archeoprojecten, dat zijn neerslag heeft gekregen in ADC ArcheoProjecten Rapport 1083. Uit dit onderzoek kwam naar voren vervolgonderzoek uit te voeren
23
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
wanneer wordt voorzien dat er bij de graaf- en bouwwerkzaamheden bodemverstoringen zullen plaatsvinden die dieper reiken dan 0.2 meter beneden het huidige maaiveld. Dit advies geldt voor het gehele bestemmingsplangebied. Voor wat betreft de uitvoering van dergelijk vervolgonderzoek kan gekozen worden uit twee onderzoeksstrategieën: een Karterend Booronderzoek of een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven. Een Karterend Booronderzoek is, volgens de KNA 3.2 (Protocol 4403 Inventariserend Veldonderzoek: 2-5 en 21), de aan de KNA gekoppelde Leidraad Inventariserend Veldonderzoek, Deel Karterend Booronderzoek (Tol et al, 2006: 32 en 38-39) en de aan de KNA gekoppelde Leidraad Inventariserend Veldonderzoek, Deel: Proefsleuvenonderzoek (Borsboom en Verhagen, 2009: 2-3, 10-11 en 36-41) alleen een geschikte prospectiemethode wanneer per definitie sprake is van de aanwezigheid van een archeologische laag, en/ of een vondstdichtheid die matig hoog of hoog is en wanneer er daarbij ook sprake is van grotere archeologische vindplaatsen. Bij kleinere archeologische vindplaatsen, archeologische vindplaatsen met een lage vondstdichtheid, of archeologische vindplaatsen zonder een vondstlaag, is de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) de enige geschikte prospectiemethode. Daarom wordt op basis van de verkregen onderzoeksresultaten aanbevolen om in het onderzoeksgebied een archeologisch vervolgonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uit te doen voeren. In het kader van het IVO-P dient een Programma van Eisen te worden opgesteld (bijlage 7). Conclusie Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren wanneer wordt voorzien dat er bij de graafen bouwwerkzaamheden bodemverstoringen zullen plaatsvinden die dieper reiken dan 0.4 meter beneden het huidige maaiveld. Voor wat betreft de uitvoering van het vervolgonderzoek heeft het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven de voorkeur. Middels het volgen van bovengenoemde aanpak is de strategie ten aanzien aspect archeologie voor voorliggende bestemmingsplanprocedure in kaart gebracht.
4.2.2
Flora en fauna Ten behoeve van het voorliggende wijzigingsplan is door Kragten een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 8: Quickscan Flora en fauna, projectnummer: 20130208-OML006QS flora en fauna-CO01, Kragten, 22 maart 2013). Conclusie Uit deze quickscan komt naar voren dat ten aanzien van het plangebied betreffende het wijzigingsplan geen nadelige effecten voor flora en fauna te verwachten zijn. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor het wijzigingsplan.
4.2.3
Water De wijze waarop in voorliggend plan met het aspect water wordt omgegaan sluit aan bij hetgeen is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsrand” vastgesteld 3 april 2008. In de waterparagraaf wordt ingegaan op het watersysteem, het procesverloop, de wateraspecten, gevolgd door een wateradvies. Tot slot vindt er een afweging van het advies en de consequenties van het plan plaats. De belangrijkste conclusies die in de waterparagraaf zijn opgenomen kunnen als volgt worden samengevat:
24
Wijzigingsplan ZuidSRZ
-
-
Onderzoeksaspecten
De afkoppeling van daken, overige verharde oppervlakken en wegen binnen het plangebied is mogelijk; ook de infiltratie van neerslag in de bodem is te realiseren. De totale hoeveelheid afgekoppelde neerslag die binnen het plangebied geïnfiltreerd moet worden bedraagt ongeveer 3500 m³ voor een neerslaggebeurtenis met een overschrijdingsfrequentie van T=25 jaar en een neerslag hoeveelheid van 31 mm in 45 minuten. Voor een neerslaggebeurtenis met een overschrijdingsfrequentie van T=100 jaar en een neerslaghoeveelheid van 35 mm in 30 minuten bedraagt dan de hoeveelheid afgekoppelde neerslag binnen het plangebied ongeveer 3900 m³.
Gezien de toekomstige inrichting van het plangebied wordt gekozen voor een gesegmenteerde aanpak in verband met de hoogteverschillen. Daartoe zal het plangebied in segmenten of clusters worden opgesplitst. Omdat geen primair water beschikbaar is zal het overtollige water in een regenwaterriool van een gescheiden rioolstelsel moeten worden geloosd. Is dit niet mogelijk of niet aanwezig dan kan de noodoverloop op een gemengd stelsel worden aangesloten.
4.2.4
Verkeer De Ontwikkelingsmaatschappij Midden-Limburg b.v. (OML) is voornemens om het terrein ‘Linnerblik’, gelegen tussen de kernen Linne en Roermond te ontwikkelen. Directe aanleiding voor deze ontwikkeling is de wens van Hansen Dranken uit Linne om te willen uitbreiden. Ten aanzien van de gewenste uitbreiding van Hansen Dranken heeft de gemeente Maasgouw aangegeven dat bij een eventuele uitbreiding Hansen Dranken via het bestaande bedrijventerrein, “Zuidelijke-Stadsrand” van de gemeente Roermond, dient te worden ontsloten richting de N271. Deze toekomstige ontsluiting maakt het ook voor andere bedrijvigheid aantrekkelijk zich op dit terrein te gaan vestigen. OML heeft aan Kragten gevraagd te berekenen hoeveel verkeer de ontwikkeling van dit bedrijventerrein gaat genereren (bijlage 9: Verkeersonderzoek Linnerblik, OML-006, Kragten, 18 maart 2013). Tevens is gevraagd een doorkijk te maken naar de mogelijke ontsluiting van het gehele terrein, waarbij specifiek aandacht wordt gevraagd voor de aansluiting van het bedrijventerrein op de N271 en welke mogelijkheden er zijn ten aanzien van de aansluiting van het bedrijventerrein op de N271. Met het oog op de toekomstige invulling van het bedrijventerrein voldoet een zogenaamde T-aansluiting niet om de te verwachten verkeersstromen van en naar Linnerblik vlot en veilig af te kunnen wikkelen. Vooral de linksaf beweging vanuit Linnerblik linksaf richting Roermond vormt een knelpunt. Vandaar dat wordt voorgesteld om voor de situatie dat het bedrijventerrein volledig is gevuld, in ieder geval een linksafvak aan te brengen voor verkeer vanuit Linnerblik richting Roermond. Daarnaast geeft Kragten de volgende maatregelen op de aansluiting op de N271 mee ter overweging: - Een linksafvak op de N271 vanuit Linne richting het bedrijventerrein. - Een linksafvak op de N271 vanuit Linne richting het bedrijventerrein, in combinatie met het verplicht rechtsaf slaan vanuit het bedrijventerrein. Hiervoor dient wel de rotonde op het kruispunt N271 – Veestraat te zijn gerealiseerd. - Een volwaardige verkeerslichtenregeling op het kruispunt, al dan niet met een linksafvak op de N271 vanuit Linne richting het bedrijventerrein. - Een rotonde. Conclusie Ten behoeve van de ontsluiting van Hansen Dranken kan worden volstaan met een standaard T-aansluiting. Met het oog op de toekomstige invulling van het bedrijventerrein voldoet een zogenaamde T-aansluiting echter niet om de te verwachten verkeersstromen van en naar bedrijventerrein Linnerblik vlot en veilig af te kunnen wikkelen. In de bovenstaande verkeersstudie zijn verschillende ontsluitingsvarianten
25
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Onderzoeksaspecten
benoemd. Welke ontsluiting daadwerkelijk gekozen gaat worden zal mede afhangen van de verdere invulling van bedrijventerrein “Linnerblik”.
26
Wijzigingsplan ZuidSRZ
5
Economische uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid Op grond van artikel 6.12 Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien: - Het kostenverhaal anderszins is verzekerd. - Het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is. - Het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is. Verder bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening dat de economische uitvoerbaarheid moet worden onderzocht. Onderhavige ontwikkeling betreft een initiatief van Ontwikkelmaatschappij Midden Limburg (OML). De betreffende gronden (zijn reeds in eigendom van initiatiefnemer. Het plangebied heeft betrekking op grondgebied van de gemeente Roermond. Gemeente Roermond Gemeente Roermond heeft een overeenkomst, als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro, gesloten met OML voor wat betreft de realisering van de Zuidelijke Stadsrandzone. Het onderhavige plangebied ligt binnen het in deze overeenkomst vastgelegde exploitatiegebied van de Zuidelijke Stadsrandzone. Op grond van deze overeenkomst liggen de risico's verbonden aan de realisering van het project bij de ontwikkelende partij. In deze overeenkomst zijn voorts afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, een gefaseerde realisering en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet nodig. Omdat het plan geen betrekking heeft op woningbouw, is het niet nodig om door middel van een exploitatieplan nadere eisen te stellen aan de uitvoerbaarheid. Gelet op het vorenstaande kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan en is de economische uitvoerbaarheid derhalve verzekerd.
27
Wijzigingsplan ZuidSRZ
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1
Procedure Het wijzigingsplan doorloopt de volgende procedure: a. Voorbereiding: Vooroverleg met overheidsinstanties: betrokken diensten van rijk en provincie, waterschap (watertoets), eventueel buurgemeenten. b. Ontwerp: Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad c. Vaststelling: Vaststelling door het college van B&W mogelijkheid reactieve aanwijzing publicatie en terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan gedurende de beroepstermijn d. Inwerkingtreding: Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan) e. Beroep: Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.2
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro In het kader van ex artikel 3.1.1. Bro heeft overleg plaatsgevonden met leidingbeheerder TenneT en met de Provincie Limburg. TenneT TenneT heeft kennis genomen van voorliggend wijzigingsplan ZuidSRZ en verder geen op of aanmerkingen. In het wijzigingsplan zijn de belangen ten aanzien van de bovengrondse hoogspanningsverbinding opgenomen. Provincie Limburg Provincie Limburg heeft aangegeven dat vooroverleg, in het kader van voorliggend wijzigingsplan niet noodzakelijk is.
6.3
Zienswijzenprocedure Het wijzigingsplan heeft na bekendmaking op de Gemeentepagina van de Trompetter en de website van de gemeente (www.roermond.nl) vanaf 26 juni tot en met 6 augustus ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon men het ontwerpplan eveneens digitaal raadplegen. Gedurende de termijn van de ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.
29
Bijlagen
Opdrachtgever
Bijlagen
Wijzigingsplan ZuidSRZ Ontwikkelingsmaatschappij MiddenLimburg Wijzigingsplan
B-1
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 1 Bureauonderzoek bodem
B-3
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
B-5
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 3 Luchtkwaliteit
B-7
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 4 Akoestiek
B-9
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 5 Aanvullende notitie: Lucht, akoestiek en milieu
B-10
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 6 Externe veiligheid
B-11
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 7 Programma van Eisen archeologie
B-13
Opdrachtgever
Bijlage 8
Bijlagen
Quickscan flora en fauna
B-15
Opdrachtgever
Bijlagen
Bijlage 9 Verkeer
B-17
Opdrachtgever
Bijlagen
B-19