WIJZIGINGSPLAN TOLWEG, MUNTENDAM
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam
Code 1015403 / 28-01-11
GEMEENTE MENTERWOLDE 1015403 / 28-01-11 WIJZIGINGSPLAN TOLWEG, MUNTENDAM TOELICHTING INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING
1. 1. 1. 2. 1. 3. 1. 4. 2.
BELEIDSKADER
2. 1. 2. 2. 2. 3. 3.
1 1 2 2 4 4 4 5 8 8 8 9 9 11 11 12 13
PLANBESCHRIJVING
15
Ontstaansgeschiedenis Huidige structuur Nieuwe situatie Planologische inpassing Functionele inpassing Ruimtelijke inpassing Landschappelijke inpassing Parkeren Duurzaam bouwen
UITVOERBAARHEID
5. 1. 5. 2. 6.
1
Geluid Milieuzonering Bodemgesteldheid Waterhuishouding Externe veiligheid Luchtkwaliteit Ecologie Archeologie
4. 1. 4. 2. 4. 3. 4. 4. 4. 5. 4. 6. 4. 7. 4. 8. 4. 9. 5.
Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
3. 1. 3. 2. 3. 3. 3. 4. 3. 5. 3. 6. 3. 7. 3. 8. 4.
Aanleiding Plangebied Planologische regeling Leeswijzer
blz
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
JURIDISCHE REGELING
15 15 17 17 18 18 18 18 19 20 20 20 22
BIJLAGEN Bijlage 1
Nieuwbouwruimte
Bijlage 2
Wateradvies
Bijlage 3
Toetsing Flora- en faunawet
Bijlage 4
Stedenbouwkundig plan en kaveltekening
Bijlage 5
Voorschriften artikel 4
1015403
1.
blz 1
INLEIDING
1. 1. Aanleiding In Muntendam wordt op een uitbreidingslocatie nieuwe woningbouw voor het dorp gerealiseerd. De realisatie van deze nieuwe woonwijk “Tolweg” komt in twee fasen tot stand. De bouw van de woningen in de eerste fase is volop in gang. De bouw van de woningen in de eerste fase is bij recht mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Tolweg, Muntendam (vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 14 maart 2007). Het plangebied voor de tweede fase van de uitbreidingslocatie is in het bestemmingsplan Tolweg, Muntendam deels bestemd als “Agrarisch gebied” en deels als “Recreatieve doeleinden”. In de voorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om die bestemmingen te wijzigen in de bestemming “Woongebied”. Om woningen in de tweede fase van het plan “Tolweg” mogelijk te kunnen maken, moet gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan is opgesteld ten behoeve van de te volgen procedure voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. De gemeente Menterwolde heeft besloten niet de gehele tweede fase meteen mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan heeft daarom betrekking op het eerste gedeelte van de tweede fase van de woonwijk. 1. 2. Plangebied Het plangebied voor de wijziging betreft het eerste gedeelte van de tweede fase van de woonwijk “Tolweg” in Muntendam. Dit gedeelte heeft betrekking op het realiseren van 33 woningen. Op de uitbreidingslocatie worden in totaal maximaal 189 woningen gerealiseerd, zowel in de koop- als in de huursector. Dit aantal wordt naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald. Op basis van de huidige verkaveling kunnen maximaal 159 woningen worden gebouwd. De woningen worden gebouwd als vrijstaand, halfvrijstaand en geschakeld.
Figuur 1.
De begrenzing van het plangebied
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 2
1015403
De nieuwe woonwijk is gelegen in de zuidwesthoek van het dorp. De woonwijk grenst aan de west- en zuidzijde aan het natuurpark “Tussen de Venen” met een oppervlakte van 42 hectare. Aan de noordzijde grenst de wijk aan de woonwijk “Ruitershorn”. Ten oosten van de woonwijk “Tolweg” ligt de doorgaande Bovenweg en het sportpark. Het plangebied voor de wijziging is gelegen tussen de woningen die gebouwd worden in de eerste fase, het natuurpark en woonwijk “Ruitershorn” Zie figuur 1 voor de begrenzing van het plangebied en figuur 2 voor een impressie van het natuurpark.
Figuur 2.
Impressie van natuurpark “Tussen de Venen”
1. 3. Planologische regeling Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Tolweg, Muntendam en heeft daarin de bestemmingen “Agrarisch gebied” en “Recreatieve doeleinden”. Om de uitbreiding van de woonwijk mogelijk te maken kan de wijzigingsbevoegd die is opgenomen in artikel 7 sub g en artikel 8 sub g van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan worden toegepast. De wijzigingsbevoegdheid houdt in dat Burgemeester en Wethouders, ingevolge artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening (voorheen artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening), bevoegd zijn de vigerende bestemmingen te wijzigen in de bestemming “Woongebied”. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. Deze worden in dit wijzigingsplan getoetst. 1. 4. Leeswijzer Na deze inleiding wordt in het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 3
Daarbij wordt ingegaan op het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 3 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Daarbij is met name ecologie van belang. In hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 4
2.
1015403
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven dat relevant is voor het projectgebied. Dit wijzigingsplan maakt een relatief kleine ontwikkeling mogelijk, rijksbeleid is daarom niet relevant. 2. 1. Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan 2009 - 2013 Gedeputeerde Staten van Groningen hebben op 17 juni 2009 het Provinciaal Omgevingsplan 2009 - 2013 (POP) vastgesteld. In hoofdlijnen wordt het beleid voor de lange termijn geschetst. Daarnaast wordt per thema het beleid tot 2013 meer concreet aangegeven. In dorpen mag in principe alleen worden gebouwd voor de eigen behoefte. Bij het bouwen voor de eigen behoefte van het landelijk gebied moet worden gestreefd naar concentratie van woningbouw in de centrumdorpen. Dat zijn de dorpen met een redelijk volwaardig en compleet pakket aan voorzieningen. Een aantal dorpen -niet zijnde centrumdorpen- beschikt echter nog over behoorlijke voorzieningen. Ze kunnen in dat opzicht worden aangemerkt als ‘complete’ dorpen. In deze dorpen, waaronder Muntendam kan worden begrepen, kan in ieder geval worden gebouwd voor de eigen behoefte die voortvloeit uit de gezinsverdunning. Om de leefbaarheid en de lokale voorzieningen in stand te houden, zou deze categorie dorpen gebaat kunnen zijn bij beperkte nieuwbouwimpulsen. Ten aanzien van woningbouw wil de provincie komen tot een kwalitatief goed en aantrekkelijk woningbestand. Dit plan voorziet in realisatie van een woongebied. Door de nieuwe bebouwing zal het woningbestand kwalitatief beter en aantrekkelijker worden. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij het Provinciaal Omgevingsplan. Provinciale Omgevingsverordening Tegelijkertijd met het POP heeft de provincie Groningen de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening zijn regels vastgelegd om het beleid van de provincie te waarborgen. In dit wijzigingsplan is hier rekening mee gehouden. Bij nieuwbouw van woningen moet inzichtelijk gemaakt worden wat de relatie met het woningbouwprogramma van de gemeente Menterwolde is. Met de provincie zijn reeds afspraken gemaakt over de woningbouw (zie bijlage 1). Door de bouw van de 33 woningen wordt voldaan aan de nieuwbouwruimte die aan de gemeente is toegekend. 2. 2. Regionaal beleid Projectgebied Groene Ster Het projectgebied Groene Ster is opgezet om te komen tot een integrale visie voor het buitengebied in een deel van het gebied van de Veenkoloniën.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 5
Als ontwikkeling voor Menterwolde wordt uitbreiding van Natuur- en milieucentrum “De Heemtuin” en herinrichting van het “Tripsbos” gezien. De uitbreiding bestaat uit het nieuwe natuurpark “Tussen de Venen”. Het groen en het water kunnen doorlopen tot in het open gebied tussen Muntendam en Veendam. In de groene buffer die hierdoor ontstaat, kan in lage dichtheid nog woningbouw plaatsvinden. De woonwijk “Tolweg” ligt in deze groene buffer. 2. 3. Gemeentelijk beleid Verkenningen Menterwolde 2015 De gemeente Menterwolde heeft op 12 december 2001 Verkenningen Menterwolde 2015 vastgesteld. Daarin worden de gewenste ruimtelijke en sociale ontwikkelingen van de gemeente weergegeven. De gemeente wil het karakter van elk dorp behouden en versterken. Voor Muntendam zijn eveneens intergemeentelijke plannen opgesteld samen met de gemeente Veendam. Hierbij is onder meer aandacht besteedt aan de ontwikkeling van het plan “Tolweg” en de uitbreiding van de woonwijk “Buitenwoel” in Veendam. Dit is gebeurd omdat de beide dorpen steeds verder naar elkaar toe groeien. Uit inventarisatie is gebleken dat er jaarlijks een toename is van 58 inwoners en dat er minder vergrijzing is dan in andere gemeenten. Nieuwbouw voor de woningbehoefte wordt als plattelandsgemeente in relatie met ontwikkelingen elders in de provincie bezien. Muntendam is het grootste dorp van de gemeente, met ruim 5000 inwoners. Het dorp heeft een woon-werk karakter en er staan zowel karakteristieke herenhuizen als moderne woningen. Sterk punt van het dorp is de strategische ligging. Er wordt gestreefd naar een goed woonklimaat voor inwoners, met menging van doelgroepen en huur- en koopwoningen. Voor Muntendam wordt een verbetering van de ontsluiting voorgestaan. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van Menterwolde. Het beleid richt zich onder meer op het behoud van stilte en het schone karakter van dorpen. Verder wordt er gestreefd naar het zo goed mogelijk benutten van bouwgrondstoffen en een goede energieprestatie. Dorpsvisie Muntendam De dorpsvisie (29 mei 2008) voor Muntendam is opgesteld om de te behouden karakteristieken van het dorp in kaart brengen. De identiteit van het dorp komt voort uit de ontstaansgeschiedenis, het karakter en de ‘couleur locale’ van een dorp. Om deze eigen identiteit ook in de toekomst te kunnen waarborgen, moeten nieuwe ontwikkelingen in een dorp (bijvoorbeeld om de leefbaarheid te verhogen) zorgvuldig worden ingepast. De ruimtelijke en functionele karakteristieken van het dorp zijn verwoord in de Dorpsvisie Muntendam. Muntendam is een forensendorp met een woningaanbod in alle segmenten. Koopwoningen hebben de overhand.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 6
1015403
Door de bewoners wordt een gebrek aan betaalbare woningen voor voornamelijk starters op de woningmarkt gesignaleerd. Verspreid in het dorp bevinden zich appartementen voor senioren. Er zijn plannen in de maak voor een uitbreiding van het aanbod aan levensloopbestendige woningen. De nieuwe woonuitbreiding wordt aan de zuidzijde van Muntendam gerealiseerd (Plan Tolweg). In het dorp wordt op verschillende plekken geherstructureerd en is sprake van inbreidingslocaties. Gemeentelijk VerkeersVeiligheidsPlan (GVVP) Het GVVP (1998) brengt de beleidslijnen ten aanzien van de verkeersveiligheid in Menterwolde in beeld. Belangrijk daarbij is het voldoen aan de vraag naar vervoer van personen en goederen voor zover dit positief bijdraagt aan het welzijn van de gemeenschap. Uitgangspunt is het concept Duurzaam Veilig. In het “Streefbeeld verkeersveiligheid” ligt het plangebied geheel binnen het lokaal verblijfsgebied. In dat gebied is gemotoriseerd verkeer ondergeschikt aan de verblijfsactiviteiten. De Bovenweg maakt deel uit van de hoofdstructuur voor de auto, met name voor de lokale ontsluiting van Muntendam. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn in het beleidsplan geen directe verkeersmaatregelen voorzien. Woonplan Menterwolde Het Woonplan Menterwolde (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 oktober 2002) is een uitwerking van de Verkenningen Menterwolde 2015 op het gebied van wonen. Menterwolde streeft naar een evenwichtige woningmarkt, door in te steken op een goede kwaliteit van woningen en woonomgeving en afstemming tussen woonmilieus en woningbehoefte. De bevolkingsgroei in Menterwolde ligt boven de gemiddelde groei in de regio (buurgemeenten en Pekela). De groei zal in de jaren 2002 - 2012 naar verwachting afnemen, maar zal wel boven het gemiddelde blijven liggen. De woningbezetting is, conform het landelijke en provinciale beeld, afgenomen. De gemiddelde verwachte woningbezetting in 2010 is 2,3. Gezien de ontwikkelingen moeten extra woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Er bestaat behoefte aan woningen voor gezinnen in de vorm van vrijstaande en halfvrijstaande woningen Er wordt terughoudende omgegaan met uitbreiding van de dorpen. Er wordt eerste gekeken naar verbouw van bestaande woningen of het vervangen van de bebouwing. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw voornamelijk in Muntendam en Zuidbroek wordt gerealiseerd. De nieuwbouw moet goed worden ingepast in de bestaande bebouwing en het landschap. Er wordt aandacht besteedt aan duurzaam bouwen door middel van ‘duurzaam huisvesten’. Daarbij zijn de volgende thema’s van belang: • het niet opmaken van eindige voorraden; • het instandhouden van waardevolle landschappen of stadsgezichten; • het binnen de perken houden van broeikasgassen; • het zorgen voor een aangenaam binnenklimaat;
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 7
• het weren van geluidhinder; • het opnemen van voldoende groene elementen in de leefomgeving. De gemeente stimuleert duurzaam bouwen verder door onder meer het beperken van de energie- en materiaalvraag, het gebruiken van duurzame bronnen en zuinig ruimtegebruik.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 8
3.
1015403
MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. 3. 1. Geluid Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Wegverkeerslawaai In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige gebouwen anderzijds. Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige weg worden geprojecteerd bij een ruimtelijke procedure, dient door middel van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn: • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; • wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De woonwijk wordt ingericht als 30 km/uur-zone, waardoor er geen zoneplicht geldt in de wijk. De woonwijk heeft voor gemotoriseerd verkeer één toegangsweg. De straten in de wijk worden daardoor niet gebruikt voor doorgaand verkeer, maar worden enkel gebruikt als toegangsweg / ontsluitingweg voor de wijk. De verkeersintensiteit in de wijk zal, als gevolg van functie van de woonstraten, gering zijn. De wegen in de omgeving van het plangebied worden eveneens ingericht als 30 km/uur-zone. Een akoestische berekening met betrekking tot wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. 3. 2. Milieuzonering Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven, is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” ontwikkeld, in de vorm van een bedrijvenlijst waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Deze lijst is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtlijnafstanden tot een rustige woonwijk. De woningen worden gerealiseerd in een nieuw woongebied. De omliggende functie bestaat daardoor uit wonen.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 9
Er bevinden zich geen bedrijfsmatige functies in de nabije omgeving. Ook zijn er rondom het plangebied geen functies die een belemmering vormen voor de nieuwe woningen. Ten noorden van het plangebied, in het bestaande woongebied van Muntendam, staan een basisschool, een sporthal en een kinderopvang. Deze zogenoemde milieugevoelige functies zullen geen hinder ondervinden van de nieuwe woonwijk, waardoor de ontwikkeling in het plangebied geen belemmering vormt voor de omliggende functies. 3. 3. Bodemgesteldheid In het kader van ruimtelijke plannen is inzicht nodig in de milieukwaliteit van de bodem in het plangebied, met name in die gebieden waar zich ontwikkelingen voordoen. In het kader van de procedure van het vigerende bestemmingsplan heeft ARCADIS in mei 2003 een vooronderzoek naar de bodemkwaliteit in de nieuwe woonwijk uitgevoerd. Vervolgens is in mei 2004 door ARCADIS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is opgenomen in het bijlagenboek bij het vigerende bestemmingsplan. Conclusie van het onderzoek is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van de woonwijk. Deze conclusie kan voor dit wijzigingsplan worden overgenomen. Met betrekking tot het hergebruiken van vrijkomende gronden is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. 3. 4. Waterhuishouding Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Huidige waterhuishoudkundige situatie In Muntendam zijn in de deklaag nog resten van veenafzettingen te vinden, vanwege de ligging in veenkoloniaal gebied. De bodem is doorgaans opgebouwd uit zeer fijn zand. De gemiddelde maaiveldhoogte ligt op circa 1,30 meter boven NAP. Het plangebied ligt op het grensgebied van twee peilvlakken. Het noordelijk deel staat voornamelijk onder invloed van het peilvlak beneden stuw. Het zuidelijk deel staat onder invloed van de stuwpeilen. In het noordelijk plangebied treedt daarbij kwel op, in het zuidelijke deel vindt wegzijging plaats. Er is geen eenduidige stromingsrichting in het grondwater. Met betrekking tot de waterhuishouding is advies gevraagd bij Waterschap Hunze en Aa’s (zie bijlage 2).
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 10
1015403
In het verleden is al uitvoerig met het waterschap gesproken over de realisatie van de woonwijk. Er is toen een waterhuishoudingsplan opgesteld, “Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam” (ARCADIS, d.d. 3 augustus 2004). Dit principeplan geldt als leidraad voor het inrichten van de waterhuishouding. Met dit wijzigingsplan treden geen wijzigingen op die zorgen voor een toename van verhard oppervlak en/of extra belasting van de waterkwaliteit. De afspraken die zijn gemaakt in, of naar aanleiding van, het “Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam” gelden daarom nog steeds. Hierna komen de gemaakte afspraken kort aan de orde. De uitgangspunten die samen met het waterschap zijn opgesteld zijn: • het water moet in het gebied worden vastgehouden; • schoon water dient schoon te blijven, dus geen instroom van vervuild water; • maximaal afkoppelen van verhard oppervlak; • afvoer in westelijke richting, vanwege de bodemdaling. Duurzaam waterbeheer In het “Principeplan waterhuishouding” zijn principemaatregelen opgenomen die een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan het behalen van de doelen voor het plangebied. Deze doelen zijn: • het voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater; • het water uit het plangebied niet door het gebied van Staatsbosbeheer leiden; • ontwikkeling van ecologische watergerelateerde waarden; • voorkomen van grondwateroverlast; • voorkomen van piekafvoeren; • creëren van een duidelijk en robuust watersysteem. Peilbeheer Gestreefd wordt naar een vast streefpeil van ten minste 0,15 meter boven NAP, dat loost op de hoofdwatergang ten westen van het plangebied. Ontwatering Op basis van een interpretatie van de grondwaterstanden en uitgangspunten voor ontwatering, was in delen van het gebied sprake van onvoldoende ontwatering. Met de aanleg van watergangen is de grondwaterstand gewijzigd. Afwatering Het plangebied wordt hydrologisch zoveel mogelijk geïsoleerd, waarbij zo veel mogelijk water in het plangebied wordt vastgehouden. Aan de westgrens van het plangebied wordt een lozingspunt gecreëerd, dat loost op de hoofdwatergang. In het interne watersysteem vindt volledige afkoppeling van verhard oppervlak plaats, waarbij hemelwater zo veel mogelijk bovengronds wordt afgevoerd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan een duidelijk en robuust watersysteem. Het rioolwater wordt traditioneel en ondergronds verzameld en via een rioolgemaal aangesloten op het stelsel van Muntendam.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 11
Waterhuishouding en bodemdaling Ten zuidwesten van het plangebied vindt zoutwinning plaats door Nedmag Industries BV. Deze zoutwinning veroorzaakt bodemdaling in de omgeving, waaronder ook in het plangebied. Dit heeft effecten op de waterhuishouding. Daartoe is door Witteveen + Bos het onderzoek “Onderzoek waterhuishoudkundige maatregelen naar aanleiding van bodemdaling Nedmag” uitgevoerd (2004). Eén van de maatregelen is een nieuw peilgebiedsindeling. Hiermee is bij het vigerende bestemmingsplan reeds rekening gehouden. 3. 5. Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Groningen bekeken. Hieruit blijkt dat er in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. Ook valt het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een route of buisleiding voor gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt voor de voorgestane ontwikkelingen geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven. 3. 6. Luchtkwaliteit Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Voor bepaalde projecten is bepaald dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (minder dan 1500 woningen bij één ontsluitingsweg) behoren daartoe. Dit wijzigingsplan voorziet in het realiseren van 33 woningen en draagt derhalve “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging. Ook dient gekeken te worden naar de totale ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Dit betreft een woonwijk met maximaal 189 woningen. De gehele ontwikkeling valt ook onder projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 12
1015403
Bovendien blijkt uit onderzoek naar de luchtkwaliteit in en nabij het plangebied dat de bijdrage van industriële en verkeersemissies afkomstig van het plangebied op de luchtkwaliteit bij gevoelige bestemmingen (woningen) is door de grote afstand tot deze woningen, te verwaarlozen. Er zijn binnen een straal van 1 kilometer geen andere ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit. 3. 7. Ecologie Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Natuurbeschermingswet is beschermd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op circa 20 kilometer afstand gelegen. Voorts maakt het plangebied geen deel uit van gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er formeel geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling. Wel is het plangebied gelegen nabij het natuurpark “Tussen de Venen”, waarop de realisatie van het woongebied invloed kan hebben. Bij de soortenbescherming wordt hier nader op in gegaan. Soortenbescherming De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen. De ontwikkelingen in het plangebied vinden plaats op een thans braakliggend terrein, dat voorheen een agrarisch gebruik kende. Het plangebied ligt nabij het natuurpark “Tussen de Venen”, waar zich mogelijk beschermde soorten bevinden. De realisatie van de woningen in het plangebied kan invloed hebben op mogelijk aanwezige beschermde soorten nabij het plangebied. Tevens kunnen er beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied. Voor het vigerende bestemmingsplan is een quickscan uitgevoerd met betrekking tot de Flora- en faunawet (mei 2003, ARCADIS).
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 13
Er werden toen beschermde soorten aangetroffen, maar van verstoring van de soorten door de realisatie van woningen was geen sprake. Wel was nader onderzoek naar vleermuizen en nauwkeurig onderzoek naar overige beschermde soorten van belang. In mei 2004 is door ARCADIS een aanvullende Natuurtoets uitgevoerd. Ook uit het aanvullende onderzoek is gebleken dat beschermde soorten voorkomen op de gronden. Bij de uitvoering van het plan moet rekening worden gehouden met de soorten. Daarvoor is een werkprotocol opgesteld. Voor de soorten waar verbodsbepalingen worden overtreden, is ontheffing verleend door de Minister van LNV bij besluit van 17 januari 2005. Voor bepaalde soorten zijn compenserende maatregelen getroffen. Voor dit wijzigingsplan wordt het onderzoek naar flora en fauna geactualiseerd middels een quickscan. De quickscan is uitgevoerd door Buro Bakker op 12 april 2010. In het projectgebied zijn alleen licht beschermde soorten aangetroffen. Indien deze soorten schade ondervinden van de ontwikkeling, dan geldt daarvoor een vrijstelling. Wel is de algemene zorgplicht van kracht. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3. 3. 8. Archeologie In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EUlanden, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed als doelstelling opgenomen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet aandacht worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden. De provincie Groningen hanteert een Archeologische Monumentenkaart (AMK), waarop behoudenswaardige, archeologische terreinen staan vermeld. Verder hanteert de provincie kaarten waarop de trefkans van archeologische waarden staat aangegeven. Op de kaart met archeologische waarden (figuur 3) is het projectgebied aangegeven met een blauwe cirkel. Te zien is dat het gebied niet als archeologisch terrein of beschermd stads- en dorpsgezicht is aangemerkt. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geeft een indicatie van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem. Voor het plangebied geeft de IKAW een middelhoge verwachtingswaarde (zie figuur 4). Voor het geldende bestemmingsplan heeft ARCADIS in juni 2003 een archeologische quickscan uitgevoerd, waaruit bleek dat in de omgeving archeologische vondsten bekend waren. Daarom is in maart en april 2004 aanvullend onderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 14
1015403
Resultaat van dat onderzoek is dat er geen archeologische resten te verwachten zijn in het gebied. De resultaten van dat onderzoek zijn ook van toepassing op het plangebied voor de wijziging. Het aspect archeologie vormt daardoor geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Figuur 3.
Kaart Archeologische Waarden Groningen
Figuur 4.
Fragment Indicatieve Kaart Archeologische Waarden
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
4.
blz 15
PLANBESCHRIJVING
4. 1. Ontstaansgeschiedenis Muntendam is een wegdorp in de knik van de zandrug, op de rand van het Dollardgebied en het veengebied. Vanaf de twaalfde en dertiende eeuw dienen de zandige ruggen bij Muntendam als ontginningsas voor de zogenoemde randveenontginningen. Hierdoor ontstaat een strokenverkaveling die haaks op de rug staat. Ten behoeve van deze ontginningen wordt in 1637 het Muntendammerdiep gegraven, drie jaar later gevolgd door het Meedenerdiep. Vanaf de zeventiende eeuw wordt het omliggende land systematisch ontgonnen. Het riviertje de Oude Ae (of Munte), bepaalt door zijn kronkelige verloop de ruimtelijke structuur. De bebouwing ontstaat langs de weg over de zandrug. Verder ontstaat ook lintbebouwing in het veen. Aan deze hoofdwegen staan in eerste instantie de grotere woonhuizen, de arbeiderswoningen staan in de zijstraatjes. Het dorp groeit in de daaropvolgende jaren sterk. Rond de Kerkstraat ontstaat het dorpshart en Muntendam en Veendam lijken aan elkaar te groeien. Op diverse plaatsen worden vrijstaande burgerwoningen gebouwd. De bedrijvigheid groeit met het dorp mee. Ten oosten van het dorp loopt een spoorlijn. Later neemt de N33 de transportfunctie over. De groei van Muntendam zet door. Vooral na de Tweede Wereldoorlog hebben zich, voor de schaal van het dorp, grootschalige uitbreidingen plaatsgevonden. Deze verstedelijking ging gepaard met de aanleg van parken, waardoor Muntendam nu nog een goede groenstructuur heeft. 4. 2. Huidige structuur Opvallend aan de huidige structuur van Muntendam is de grote hoeveelheid groen in het dorp. Naast kleinere plantsoenen en beplanting langs de straten, zijn enkele grote groengebieden te onderscheiden: de Heemtuin, het natuurpark en het groen in het plan “Tolweg” en het sportpark. De wegenstructuur is sterk gekoppeld aan de bebouwingsstructuur. Vooral de meer historische bebouwing en de daaraan gekoppelde wegen zijn goed herkenbaar. Over het geheel genomen kan Muntendam worden gezien als een dorp met een van oorsprong heldere bebouwingsstructuur, waarbij ook geleidelijk tussen de belangrijkste wegen is gebouwd, en als een dorp met een omvangrijke groenstructuur. Het landschap wordt gekenmerkt door een oost-west gerichte verkaveling. Deze veenkoloniale verkaveling wordt benadrukt door waterlopen en bosschages. Zie de figuren 5, 6 en 7 voor de structuur van het dorp.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 16
1015403
Figuur 5.
Water- en groenstructuur
Figuur 6.
Bebouwingsstructuur
Figuur 7.
Verkavelingsstructuur
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 17
4. 3. Nieuwe situatie Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in de nieuwe woonwijk “Tolweg” in Muntendam. De eerste fase van de woonwijk wordt momenteel gerealiseerd. De woonwijk vormt als nieuwe dorpsrand de verbinding tussen het natuurpark en het sportpark. De uitbreidingslocatie is landschappelijk ingepast met bosstroken en watergangen. In het plangebied worden vrijstaande en halfvrijstaande woningen gebouwd. 4. 4. Planologische inpassing In artikel 7 en 8 van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan zijn in sub g voorwaarden opgenomen voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Voor de bestemmingen “Agrarische doeleinden” en “Recreatieve doeleinden” geldt dat deze bestemmingen mogen worden gewijzigd in de bestemming “Woongebied”. Daarbij blijven de aanduidingen die op de kaart zijn gegeven van kracht. De wijzigingsbevoegdheid mocht niet worden toegepast vóór 1 januari 2008. Dit wijzigingsplan wordt opgesteld in 2010; aan de eerste voorwaarde voor het wijzigen van de bestemmingen wordt daarom voldaan. Voorts mogen binnen het totale wijzigingsgebied ten hoogste 63 woningen worden gebouwd. Het eerste gedeelte van de tweede fase omvat 15 kavels voor vrijstaande woningen, 10 kavels voor halfvrijstaande woningen, 8 huurwoningen en 26 starterswoningen (sociale koop). Hiervan worden 33 woningen mogelijk gemaakt door middel van dit wijzigingsplan. De overige woningen zijn al planologisch mogelijk in het bestemmingsplan Tolweg, Muntendam. Het wijzigingsgebied omvat nog het tweede gedeelte van de tweede fase. Dit is een gebied waar dan nog maximaal 30 woningen gebouwd mogen worden. Gezien de afmetingen van het gebied en de opzet van de wijk, zal het aantal van 30 woningen daar niet overschreden worden. Het totale wijzigingsgebied omvat daardoor 33 woningen in het eerste gedeelte van de tweede fase en maximaal 30 woningen in het tweede gedeelte van de tweede fase. Het totale aantal woningen komt daarmee niet boven de gestelde norm van 63 woningen uit. Ook aan de tweede voorwaarde voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt daarom voldaan. Het aantal woningen past in het regionaal beschikbare contingent. Ten derde moet de woningbouw passen binnen het provinciaal beleid. De provincie heeft aangegeven dat nieuwbouwimpulsen in bepaalde dorpen wenselijk zijn om de leefbaarheid en de lokale voorzieningen in stand te houden. Muntendam is een dorp dat, gezien het aantal voorzieningen dat aanwezig is, kan worden aangemerkt als ‘compleet dorp’. Om het aantal voorzieningen en daarmee ook de leefbaarheid van het dorp op peil te houden, is het van belang te voorzien in woningen voor de inwoners. Dit wijzigingsplan voorziet in de bouw van woningen voor Muntendam en sluit daardoor aan op provinciaal beleid.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 18
1015403
4. 5. Functionele inpassing In het plangebied staat de woonfunctie voorop. Deze functie sluit aan bij de functies in de omgeving. Het plangebied maakt namelijk deel uit van de nieuwe woonwijk “Tolweg” en sluit aan bij de woonwijk “Ruitershorn”. De overige functies bestaan uit natuurgebied en agrarisch gebruik. De woningbouw wordt nauwkeurig aangepast aan het open landschap. De woningen in het plangebied passen daarom qua functie in de omgeving. 4. 6. Ruimtelijke inpassing Zoals ook in het bestemmingsplan Tolweg is opgenomen sluit de verkaveling van Tolweg zich zo veel mogelijk aan op het dorpse karakter van de kern Muntendam. Het wonen vindt plaats in langgerekte stroken, afgewisseld met bosstroken en lange watergangen die zich van oost naar west uitstrekken. Door deze opzet wordt de oorspronkelijke verkavelingrichting van het landschap gevolgd en benadrukt. Uitgangspunt is een overwegend open bebouwingsstructuur met veel vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen, afgewisseld met rijenwoningen die zijn geclusterd in een tweetal hoven. Deze hoven zijn bedoeld als herkenningspunten en ontworpen afwijkingen van strakke verkavelingstramien. Variatie in woningtypen is in het gehele plangebied doorgevoerd. De bebouwing refereert daarbij aan de dorpse bebouwing. Gestreefd wordt naar een sobere, maar zorgvuldige architectuur met een terughoudende kleurgebruik. Hiermee wordt voortgeborduurd op het bestemmingsplan Tolweg. In het wijzigingsplan is er alleen maar sprake van vrijstaande en twee-onder-één kapwoningen. In bijlage 4 zijn het stedenbouwkundig plan en de kaveltekening opgenomen. 4. 7. Landschappelijke inpassing Het uitgangspunt met betrekking tot openheid en geslotenheid van de wijk wordt vormgegeven door een verkavelingsrichting in de richting oost-west. Deze verkavelingsrichting sluit ook aan bij de veenkoloniale verkaveling in het gebied. De bebouwingstroken, de waterlopen en de groenstructuren worden daar op afgestemd. Deze structuur wordt op een enkele plaats doorbroken door een waterpartij of een groenvoorziening. De hoofdontsluitingsweg ligt in oost-westelijke richting, evenals de woonstraten, en sluit daarmee aan bij de verkavelingsrichting. De woonwijk wordt op deze manier ingepast in het landschap. 4. 8. Parkeren Voor de vrijstaande en halfvrijstaande woningen vindt het parkeren geheel plaats op eigen terrein. Voor die woningen is een parkeernorm gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor de rijenwoningen worden parkeervoorzieningen in de openbare ruimte gerealiseerd. Daarbij wordt uitgegaan van 1,5 parkeerplaats per woning.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 19
4. 9. Duurzaam bouwen In het plangebied wordt aandacht besteed aan duurzaam bouwen door te kiezen voor: • een duurzame waterhuishouding, waarbij de watergangen zorgen voor opvang en berging van hemelwater; • gebruik van duurzame bouwmaterialen voor de woningen en de openbare ruimte; • een duurzame energiehuishouding door de hoofdzakelijk noord-zuid gerichte oriëntatie.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 20
5.
1015403
UITVOERBAARHEID
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. 5. 1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbijhorende zienswijzen- c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Ten eerste is vooroverleg gepleegd met de provincie. De reactie van de provincie is in het wijzigingsplan verwerkt. Vervolgens ligt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage. Tijdens de genoemde periode kan eenieder bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit genomen. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, worden deze voorzien van een gemeentelijke reactie. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 5. 2. Economische uitvoerbaarheid Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsbesluit is het van belang te weten of het wijzigingsbesluit economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie). 5.2.1. Financiële uitvoerbaarheid De voorgenomen ontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente Menterwolde. De gronden zijn in bezit van de gemeente. Middels de uitgifte van de kavels en het heffen van leges zullen de gemeentelijke kosten van het plan worden verhaald. Zoals is gebleken uit het Woonplan van de gemeente, is er vraag naar de woningen die in “Tolweg” gebouwd worden. Door gemeente is een exploitatieopzet gemaakt. Het resultaat van de exploitatieopzet is positief. Het plan kan daarom financieel uitvoerbaar worden geacht.
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
1015403
blz 21
5.2.2. Grondexploitatie Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het wijzigingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk. Het wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van de bouw van woningen. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarom bestaat in principe de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd en er geen nadere eisen en verplichte fasering noodzakelijk zijn. Alle gronden zijn in eigendom van gemeente en het kostenverhaal van de gemeente vindt plaats middels kaveluitgifte en leges. Omdat de gemeente een actief grondbeleid voert, is het stellen van nadere eisen niet nodig. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan derhalve worden afgezien.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
Buro Vijn B.V.
blz 22
6.
1015403
JURIDISCHE REGELING
Het wijzigingsplan Tolweg, Muntendam gaat vergezeld van een plankaart. Op deze plankaart is het gebied aangegeven dat het deel van de plankaart van de gronden in het moederplan bestemmingsplan Tolweg, Muntendam wijzigt. Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit plankaartfragment als zodanig deel uit van het moederplan. De voorschriften van het moederplan blijven ongewijzigd van toepassing, met dien verstande dat artikel 4 lid c sub 1 wordt gewijzigd in: “er zullen ten hoogste 33 woningen worden gerealiseerd”. Tevens zullen er nog een aantal artikelen moeten worden aangepast in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het betreft hier procedurele wijzigingen. De wijziging ziet verder op de wijziging van de plankaart. De op het wijzigingsplan van toepassing zijnde voorschriften zijn bij wijze van toelichting opgenomen in bijlage 5.
Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Menterwolde d.d. …
Secretaris
Burgemeester
===
Buro Vijn B.V.
Wijzigingsplan Tolweg, Muntendam Status: Ontwerp / 28-01-11
BIJLAGE 1
31-8-2010 bestemmingsplan nieuwbouwruimte 2010-2014 Zuidbroek Plan van uitbreiding Siemenslaan Plan in onderdelen (Pijpstraat) Buitengebied Meeden en Zuidbroek/Noordbroek Meeden Buitengebied Meeden en Zuidbroek/Noordbroek Muntendam Plan Tolweg1 Plan Tolweg fase 2 Plan Tolweg wijz. bevoegdheid bebouwde kom Borgenland beton locatie Piening Wijde Blik Noordbroek -Dreeslaan na wijzigingsbevoegdheid -Zuiderstraat 7-9. -Boer Blaauw -noordkant Oosterdreef -loc. vm. kleuterschool
restcapaciteit woningbouw uitbreiding vervanging 156
2 1
saldo nieuwbouwruimte uitbreiding sloop pm
2
154 153 125 123
1
122
56 33 15
66 33
28
1
32 25 19 13
12
1
7 6 6
6
1 18 20 4
projectbesluit niet van toepassing SALDO
1
Conclusie: Het totaal aantal woningen van 33 die het wijzigingsplan Tolweg (augustus 2010) omvat, past binnen de aan de gemeente toegekende nieuwbouwruimte.
1
het gaat hier om wat er feitelijk nog aan bouwkavels beschikbaar is
BIJLAGE 2
UITGANGSPUNTEN NOTITIE PLAN: Wijzigingsplan Muntendam Tolweg tweede fase eerste gedeelte -----------------------------------------------------------------------------Algemene projectgegevens: Projectomschrijving: Realisatie van 33 woningen in een nieuw woongebied, dat reeds in aanbouw is. Nabij natuurpark Tussen de Venen. Oppervlakte plangebied: 15313 m2 Toename verharding in plangebied: m2 Het plangebied ligt in: In landelijk gebied -----------------------------------------------------------------------------Aanvrager / initiatiefnemer: Naam: Organisatie: Postadres: PC/plaats: Telefoon: Fax: E-mail:
Franka Fluks Buro Vijn Postbus 81 9062 ZJ Oenkerk 058-2564055
[email protected]
Gemeente Menterwolde Contactpersoon: Telefoon: E-mail:
mw. M. Bakker 0597-654704
[email protected]
-----------------------------------------------------------------------------Waterschap Hunze en Aa’s Contactpersoon: Telefoon: E-mail:
Boy de Vries 0598-693409
[email protected]
-----------------------------------------------------------------------------Waterbeleid Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn het Nationaal Waterplan, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies. Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het nieuwe beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied 7 watersystemen. Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor WB21 en de KRW zijn opgenomen. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. We willen dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen. -----------------------------------------------------------------------------WATERADVIES Waterschap Hunze en Aa's De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer. Riolering Het plan betreft een aanzienlijke toename van verhard oppervlak met meer dan 10 nieuwe wooneenheden. Om foute rioolaansluitingen te voorkomen moet neerslag bij voorkeur bovengronds naar oppervlaktewater worden afgevoerd. Alleen vervuild hemelwater zal nog naar de zuiveringen worden afgevoerd. Daarnaast verdienen drainage-aansluitingen op de riolering ook speciale aandacht. De positieve effecten van het afkoppelen van verhard oppervlak en het niet aankoppelen ervan zijn het tegengaan van verdroging, het vergroten van het zuiveringsrendement en het verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewater. Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient voorkomen te worden dat er vervuilingen ontstaan. Afstromend hemelwater van parkeerplaatsen en openbare wegen geven een zwaardere afvoer van milieuvreemde stoffen. Mede hierdoor voldoen veel watersystemen niet aan de waterkwaliteitsdoelstellingen voor koper, zink en lood. Het is dan ook zaak "schone" oppervlakken af te koppelen. In het kader van het duurzaam inrichten zal dan ook voorkomen moeten worden dat afgekoppeld verhard oppervlak als een diffuse bron het oppervlakte- en grondwater vervuild. In geval van lichte verontreiniging voeren we bij voorkeur af via een bodempassage om vuil tegen te houden; bijvoorbeeld bij het afkoppelen van rustige wegen. Voor parkeerplaatsen komt het vaak voor dat deze ook gebruikt worden voor markten en evenementen. Een verbeterd gescheiden rioolstelsel kan in deze gevallen uitkomst bieden. Uitgegaan wordt van duurzame oplossingen, waarbij het hemelwater en daarmee het watersysteem niet negatief wordt belast. Hemelwater wordt gescheiden opgevangen, zo mogelijk vastgehouden en/of geïnfiltreerd en pas dan afgevoerd naar het watersysteem. Bij nieuwbouw/herbouw wordt tegenwoordig de hemelwaterafvoer niet gekoppeld aan de
riolering. Het infiltreren van hemelwater in de bodem heeft de voorkeur, wanneer dit niet mogelijk is kan het naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Hierbij dient er voldoende waterbergende capaciteit te zijn. Voor aansluitingen in het buitengebied kan het voorkomen dat een aansluiting op het riool niet mogelijk is. Hier dient een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater) te worden aangelegd. Het waterschap gaat daarbij uit van minimaal een gecertificeerd IBA II systeem. Zie hiervoor het IBA beleid van het waterschap. Bij het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel adviseren wij verschillende kleuren buizen (bijvoorbeeld bruine en grijze) te gebruiken. Hiermee wordt de kans op foutieve aansluitingen verkleind. Een goede informatie aan de eigenaren over het aangelegde afvoersysteem op het perceel is van belang. Nieuw stedelijk gebied In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig aangelegd te worden dat wateroverlast voorkomen wordt. Door de toename van het verharde oppervlak zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer. Om het afwentelen van problemen te voorkomen dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Met een neerslagafvoermodel dient voor nieuwe stedelijke gebieden aangetoond te worden dat het watersysteem voldoet aan de gestelde normering voor wateroverlast. Het neerslagafvoermodel kan hiervoor als indicatie worden gebruikt. Veelal kan wateroverlast voorkomen worden door voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te creëren, eventueel in combinatie met infiltratie in de bodem als het gebied hier de mogelijkheid voor heeft. In het verleden is al uitvoerig met het waterschap gesproken over het plan. Er is ook een waterhuishoudingsplan opgesteld, “Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam”, d.d. 3 augustus 2004. Dit principeplan geldt als leidraad voor het inrichten van de waterhuishouding van het gehele plan. Door de gemeente is aangegeven dat er door het voorliggende wijzigingsplan geen wijzigingen optreden die zorgen voor een toename van verhard oppervlak en/of extra belasting van de waterkwaliteit. Daarom concluderen wij dat de afspraken die zijn gemaakt in, of naar aanleiding van, het “Principeplan waterhuishouding Tolweg, Muntendam” nog steeds gelden. We gaan ervan uit dat de waterhuishouding is of wordt ingericht conform deze afspraken.
Bestaand stedelijk gebied In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan. Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.
(Hoofd)watergangen Het eigendom, beheer en onderhoud van het oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Veranderingen hierin moeten besproken worden met de betrokkenen. Daarnaast is een Keurontheffing nodig. Het waterschap streeft ernaar om het hoofdwatersysteem in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Daarnaast moet er langs hoofdwatergangen een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard blijven van
obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Alle werken binnen de beschermingszone dienen via een Keurontheffing te worden aangemeld. Hier zal in de planvorming rekening mee gehouden moeten worden. Waterkwaliteitsverbeterende maatregelen Gezien de huidige situatie in stedelijke gebieden, waar de waterkwaliteit mede beïnvloed wordt door inrichting van het water, het rioolstelsel, de gebruikte bouwmaterialen, diffuse bronnen en de aanvoer van gebiedsvreemd water, is het de verwachting dat nadrukkelijk maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren. Een drietal aspecten zijn daarin leidend om aan de gebiedsgerichte waterkwaliteitsnormen te kunnen voldoen. Dit zijn het afkoppelen van verhard oppervlak, aanpak diffuse bronnen en verdere optimalisatie in de afvalwaterketen. Wateroverlast Bij een bouwplan moet, ook als er geen wateroverlast bekend is, in het nieuwe plan rekening worden gehouden met de klimaatveranderingen. Voor nieuwe plangebieden kunnen daarom ook afwijkende situaties ontstaan die wel tot wateroverlast kunnen leiden. Voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat is beter dan later alsnog aanpassingen of inspanningen te moeten uitvoeren. In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig aangelegd te worden dat wateroverlast voorkomen wordt. Door de toename van het verharde oppervlak en door het afkoppelen van verharde oppervlakken zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer. Om het afwentelen van problemen te voorkomen dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Voor de maatgevende afvoer (een stationaire afvoer die 1 a 2 keer per jaar wordt overschreden) dient uitgegaan te worden van het totale oppervlak vermenigvuldigd met een afvoerfactor van gemiddeld 1 l/s/ha en voor een situatie van 1 keer in de 100 jaar gemiddeld 2 l/sec/ha. Afhankelijk van de gebiedseigenschappen kan deze afvoerfactor lager of hoger zijn. Voor het overtollige regenwater dat vrijkomt moet in of nabij het plangebied berging gerealiseerd worden. De omvang van de berging is afhankelijk van de toegestane peilfluctuaties. Indien de waterberging is het stedelijke vorm gegeven wordt dient onderzocht te worden wat de duur van de hoogwaterperioden is en of dat acceptabel is. Een vertraagde afvoer dient niet te resulteren in grondwateroverlast. In nieuwe stedelijke gebieden dient een minimum bescherming tegen wateroverlast gegarandeerd te worden. De minimum basisnormen voor het voorkomen van wateroverlast die voor stedelijke gebieden gebruikt worden zijn: Wateroverlastnormen: Glastuinbouw (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Industrie- en bedrijventerreinen (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Bebouw gebied extensief* (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Bebouw gebied gemiddeld* (1x in de 100 jaar) Peil niet hoger dan 0,30 m onder laagste gronden Bebouw gebied intensief* (1x in de 1000 jaar) Peil niet hoger dan 0,50 m onder laagste gronden Extensief bebouwd gebied: minder dan 15 woningen per ha.* Gemiddeld bebouwd gebied: tussen de 15 en de 40 woningen per ha.* Intensief bebouwd gebied: meer dan 40 woningen per ha. * * Bij het gebruik van deze normen dient echter opgemerkt te worden dat in bebouwd gebied functies voor kunnen komen waar een hoger maximum peil toelaatbaar is. Hierbij kan gedacht worden aan ingerichte groenstroken met een waterbergingsfunctie of groen- en/of natuurelementen die periodiek mogen inunderen. Het is dan ook zaak in bebouwde gebieden functies toe te kennen en waarbij na overleg met de gemeente afgeweken kan worden van bovenstaande normen. Om te toetsen of het watersysteem aan de normering voldoet dient op basis van een maatgevende zomerbui en een maatgevende winterbui bepaald te worden met welke overschrijdingsfrequentie het maximum peil wordt overschreden. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met toekomstige verandering als bodemdaling die niet
gecompenseerd worden door peilaanpassingen. Om de piekafvoer, veroorzaakt door een toename in het areaal verhard oppervlak, af te vlakken dient voldoende bergingscapaciteit in het watersysteem gecreëerd te worden. Berging van water kan gezocht worden in de bodem, in oppervlaktewater of in groenelementen. Het uitgangspunt voor berging is een bui die 1 keer in de 100 jaar voorkomt, waarbij geen wateroverlast mag optreden. De afvoer in stedelijk gebied mag de gemiddelde afvoer in landelijk gebied van 1,33 l/sec/ha niet overschrijden. Berging en infiltratie in de bodem is afhankelijk van het bodemtype en is niet altijd mogelijk. Grondwater In stedelijke gebieden is het freatisch grondwater van groot belang. Een te hoge grondwaterstand kan resulteren in grondwateroverlast, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte, te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan resulteren in problemen in verband met bijvoorbeeld houten fundering maar ook natuurgebieden kunnen negatief beinvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Bij nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap eerst vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de gewenste grondwaterstanden zijn. Om grondwateroverlast in stedelijke gebieden te voorkomen zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 á 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringseisen. Grondgebruik ontwateringseisen: Woningen met kruipruimte: 0,7m onder onderkant vloer. Woning zonder kruipruimte: 0,3m onder onderkant vloer. (Nu worden secundaire wegen veelal als maatgevend aangehouden.) Drijvende woningen: geen ontwateringseis. Woningen op (houten) palen: Er mag geen verdroging optreden, grondwaterstand mag niet verlagen en de paalkoppen moeten onder de gemiddeld laagste grondwaterstanden blijven. Gangbare wegen (met grof zand cunet) primair: 1,0m onder as van de weg. Gangbare wegen (met grof zand cunet) secondair: 0,7m onder as van de weg. Gangbare wegen (met grof zand cunet) weg op polystyreen-hardschuim: circa 0,3m onder as van de weg. Gangbare tuin/plantsoen: 0,5m onder maaiveld. Industrieterreinen: 0,7m onder maaiveld. Voor woningen is de ontwateringsdiepte afhankelijk van het woningtype. Voor woningen met een niet waterdichte kruipruimte geldt in het algemeen een ontwateringsdiepte van 0,20 m beneden de kruipruimtevloer, dat wil zeggen 0,70 m beneden het maaiveld. Het verdient aanbeveling om op de kruipruimtevloer een laagje grof, leemarm zand aan te brengen om capillaire verzadiging tegen te gaan. In gebieden waar de ontwateringsdiepte als eis niet gehaald wordt, dienen huizen zonder kruipruimte gebouwd worden of het terrein opgehoogd. Om de ontwateringseisen te realiseren dient het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd te worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten. Indien de gewenste grondwaterstanden niet zijn te realiseren met sturing in peilen, waterlopen en drainage, bieden maatregelen als ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen of een aangepaste inrichtingsvorm of een aangepaste functie wellicht een oplossing. Door creatief te zoeken naar van nature geschikte locaties dan wel aangepaste inrichtingsvormen (partiele ophogen van wegen en woningen, of minder gangbare vormen van woningen, wegen en tuinen) dient gestreefd te worden naar een inrichting tegen de laagste maatschappelijke kosten. Het uitgangspunt is dat door de aanleg van nieuwe stedelijke gebieden er geen nadelige gevolgen mogen ontstaan in andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden.
In de praktijk blijkt dat in nieuwe gebieden met weinig bergingscapaciteit in de bodem en waar met kruipruimten wordt gebouwd, een waterpeil in rust van 1,20 meter minus maaiveld voldoende diep is om (eventueel met een goed ontworpen ringdrainage rond woningen) aan de ontwateringsdiepte kan worden voldaan. In bestaande gebieden dient bij peilwijzigingen extra aandacht besteed te worden aan de eventuele aanwezigheid van houten funderingen en funderingen op klei. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch worden veranderd en verder verlaagd worden 1 meter minus maaiveld. Oude bomen kunnen zich niet meer aanpassen via hun wortelstelsel op grote veranderingen in het grondwater. Invloed op de waterhuishouding Het aanwezige of ontvangende oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden, omdat dan het biologische reinigend vermogen het grootst is. Waterplanten vergroten ook het zelfreinigend vermogen. Bovendien krijgen algen minder kans zich te ontwikkelen als er veel waterplanten zijn. In meren is vastgesteld dat voor een goede waterkwaliteit 30-50% van het oppervlak bedekt moet zijn met waterplanten. Om dit te bereiken moet minimaal 10-20% van het water ondiep zijn (0,3 -0,5 m) en een goed doorzicht hebben. Vanuit die ondiepe delen kunnen de waterplanten zich dan verder in het water verspreiden. De ondiepe delen moeten daarom zoveel mogelijk verspreid voorkomen. Natuurlijke oevers met flauwe onderwatertaluds of met ondiepe plasbermen leveren hieraan een bijdrage. Een randvoorwaarde hierbij is wel dat de benodigde afvoercapaciteit van waterlopen moet worden gehandhaafd. Daarnaast moeten diepe delen (dieper dan 1,2-1,5 m) aanwezig zijn om zo te voorkomen dat in de zomer het water te veel opwarmt en daardoor zuurstofloosheid en/of algenbloei ontstaat. Ook kunnen in de diepe delen vissen in strenge winters beter overleven. Natuurvriendelijke oevers kunnen een belangrijke rol spelen bij natuurontwikkeling in de stedelijke gebieden. Het netwerk van watersystemen (en de bijbehorende oevers) vormt bovendien een belangrijke ecologische verbinding en overloopgebied van de stad naar het buitengebied en de grote(re) natuurgebieden. Als gevolg van het plan vindt een (tijdelijke) lozing van water in het oppervlaktewater plaats. In het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) zijn lozingen in het oppervlaktewater vergunningplichtig en moet vergunning worden aangevraagd bij het waterschap. -----------------------------------------------------------------------------BETROKKENHEID waterschap Hunze en Aa's -----------------------------------------------------------------------------Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de in dit document aangegeven adviezen. Wij verzoeken u ons te informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het plangebied zal zijn. Bij eventuele aanpassingen in het ontwerp en/of in de zienswijzen in relatie tot waterhuishoudkundige inrichting, adviseren wij de Digitale Watertoets nogmaals uit te voeren. In ieder geval wil het waterschap betrokken blijven en geïnformeerd worden bij de verdere planvorming van dit project. Graag het waterschap nader informeren over de verdere planuitwerking en eventueel een overleg plannen met de aangegeven contactpersoon van het waterschap.
Mocht u aanvullende informatie hebben met betrekking tot deze watertoets (schetsontwerpen, relevante documentatie etc.), raden wij u deze per mail op te sturen naar uw contactpersoon bij het waterschap. Vermeld in deze mail de projectnaam en datum waarop de digitale watertoets is ingediend. Met de extra informatie kunnen we een nog beter passend advies geven over uw specifieke situatie. Bij eventuele vragen kunt u contact opnemen met Boy de Vries, via het telefoonnummer 0598693409, of per e-mail via
[email protected]. -----------------------------------------------------------------------------LINKS Waterschap Hunze en Aa's: Keur + WVO (watervergunning): http://www.hunzeenaas.nl/Vergunningen,Keur-WVO-schouw.html#De_Keur http://www.hunzeenaas.nl/Vergunningen,lozen-van-afvalwater Beheerplan: http://www.hunzeenaas.nl/Organisatie,ontwerp-beheerplan-2010-2015 Noodberging: http://www.hunzeenaas.nl/binaries/website/documenten/waterbergingsgebieden.pdf Watersysteemplannen: http://www.hunzeenaas.nl/Themas,Watersystemen2.html
BIJLAGE 3
TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE REALISATIE VAN NIEUWBOUW IN MUNTENDAM.
\\Baksbs\data\BBPROJECT\Tekst\P10068 Quickscan FF-wet Tolweg Muntendam\Quickscan Muntendam.doc 28 april 2010
Gebruik en overname van gegevens alleen toegestaan met volledige bronvermelding: Buro Bakker (2010); Toetsing Flora- en faunawet voor de realisatie van nieuwbouw in Muntendam. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van Gemeente Menterwolde.
in opdracht van:
GEMEENTE MENTERWOLDE contactpersoon:
MEVR. M. BAKKER
uitgevoerd door:
BURO BAKKER ADVIESBURO VOOR ECOLOGIE BV Weiersloop 9 Postbus 10034 9400 CA Assen tel. 0592-313389 fax. 0592-314643 email:
[email protected]
Projectleiding: Ir. M.S. Van Kerkvoorde Veldwerk en rapportage: Ing. H.J. Steendam
________ Inhoud
1
2
3
INLEIDING..........................................................................................................................................1 1.1
AANLEIDING ...................................................................................................................................... 1
1.2
OPZET ................................................................................................................................................. 1
1.3
DE FLORA- EN FAUNAWET ............................................................................................................. 1
1.4
DE VOGELRICHTLIJN EN HABITATRICHTLIJN ............................................................................ 3
1.5
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR............................................................................................... 3
1.6
RODE LIJSTEN.................................................................................................................................... 3
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE .......................................................................................4 2.1
TERREINKARAKTERISTIEK.............................................................................................................. 4
2.2
FLORA EN VEGETATIE ..................................................................................................................... 4
2.3
FAUNA ................................................................................................................................................. 4
2.3.1
Vogels.........................................................................................................................5
2.3.2
Zoogdieren ................................................................................................................5
2.3.3
Amfibieën, vissen en reptielen ...............................................................................5
2.3.4
Overige fauna............................................................................................................5
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET .................6 3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN .................................................................................... 6
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP ........................................................................................................ 6
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN ................. 6
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES................................................................................................. 6
1
INLEIDING
1.1
AANLEIDING Ten behoeve van het planologisch mogelijk maken van het eerste gedeelte van de tweede fase van woningbouwlocatie "Tolweg" in Muntendam is een wijzigingsplan in voorbereiding. De locatie ligt aan de zuidwestkant van Muntendam, zie figuur 1. De op de luchtfoto zichtbare bomenpartijen zijn inmiddels verwijderd en in de oostelijke helft van het gebied (fase 1) is al bijna gereed. Het westelijke deel ligt braak en er is geen bebouwing aanwezig. Wel is er al een dubbele rij eiken in het gebied aangeplant. Omdat bij de verdere inrichting van het gebied negatieve effecten op in de Flora- en faunawet beschermde soorten niet op voorhand uitgesloten kunnen worden is een quickscan uitgevoerd. Het betreft een actualisatie van een natuurtoets die in 2004 door Arcadis is uitgevoerd.
Figuur 1: Onderzocht gebied met een rode arcering weergegeven. De rode lijn geeft de grens van de totale nieuwbouwwijk aan. Bron: Google Earth.
1.2
OPZET Buro Bakker is gevraagd om op basis van een veldbezoek en ecologisch inzicht een beschouwing op te stellen over de aanwezigheid van beschermde planten en dieren. Daarmee worden soorten bedoeld die worden beschermd door de Flora- en faunawet. Op 12 april maart 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd. Daarbij is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarnaast zijn ook inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken en verspreidingsgegevens uit de literatuur.
1.3
DE FLORA- EN FAUNAWET Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende
Onderzoek Flora- en faunawet Muntendam
1
planten en dieren te beschermen. Voor dit project zijn de volgende artikelen van de wet relevant: • Artikel 2 legt een zorgplicht op. Dat houdt in dat ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat de beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is. • Artikel 8 verbiedt het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen van beschermde inheemse planten. • Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse dieren. • Artikel 10 verbiedt het verontrusten van beschermde dieren. • Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten of holen van beschermde inheemse dieren. • Artikel 75 biedt de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verbodsbepalingen. Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) omtrent artikel 75 is gepubliceerd in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 501 op 19 oktober 2004 en is op 23 februari 2005 van kracht geworden. Dit houdt in dat de Flora- en faunawet meer mogelijkheden biedt voor het verkrijgen van vrijstellingen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime, en worden vogels apart behandeld. De volgende drie beschermingsregimes worden onderscheiden: Categorie 1: Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar algemene soorten in Nederland, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, mits bij ingrepen sprake is van een bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Als hier niet aan voldaan is, moet er een ontheffingsaanvraag worden gedaan, waarbij getoetst wordt volgens het criterium 'doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort' (de zgn. lichte toets). Categorie 2: Hieronder vallen de zgn. tabel 2-soorten: beschermde soorten waarvoor niet op voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden opgesteld. Deze gedragscode wordt door de sector of de ondernemer opgesteld, en door de minister van LNV getoetst. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd zal voor soorten uit deze categorie ontheffing aangevraagd moeten worden. Categorie 3: Hieronder vallen de zgn. tabel 3-soorten. Dit zijn soorten die vermeld zijn in bijlage 1 van bovengenoemde AMvB, alsmede soorten die voorkomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en die daardoor een strikte bescherming genieten. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort. Aan alle drie de criteria moet worden voldaan. Deze vormen gezamenlijk de zgn. uitgebreide toets. Vogels: Vogels zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Een vrijstelling hiervoor is mogelijk als een gedragscode wordt toegepast. In de praktijk betekent dit dat met name het broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze periode sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zijn. Indien deze gedragscode achterwege blijft is een ontheffing noodzakelijk en zal de uitgebreide toets worden toegepast (zie categorie 3). Nes-
2
buro bakker 2010/P10068
ten van roofvogels, uilen en enkele kolonievogels zijn jaarrond beschermd en vallen buiten de gedragscode.
1.4
DE VOGELRICHTLIJN EN HABITATRICHTLIJN De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn beide verwerkt in de Flora- en faunawet. Dientengevolge zijn vrijwel alle vogelsoorten beschermd en zijn soorten opgenomen met een veel strenger beschermingsregime dan de overige beschermde soorten. Voor vogels betekent dit overigens dat het vooral de broedtijd is die te allen tijde dient te worden ontzien. Daarnaast zijn in het kader van de Vogelrichtlijn speciale beschermingszones aangewezen, waarin populaties van sommige vogelsoorten extra worden beschermd. Deze speciale beschermingszones, de voormalige Vogelrichtlijngebieden, zijn samen met de gebieden die in het verleden zijn aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn onderdeel van Natura 2000, een Europees netwerk van natuurgebieden. Nederland telt in totaal 162 Natura 2000gebieden. De officiële aanwijzing tot Natura 2000-gebieden is inmiddels in gang gezet. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet. Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het ligt ook niet op korte afstand van een dergelijk gebied. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet is dus niet nodig.
1.5
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn. Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.
1.6
RODE LIJSTEN Soorten zijn opgenomen in Rode lijsten als ze worden bedreigd in hun voortbestaan. Dat wil echter niet altijd zeggen dat ze ook worden beschermd. Rode Lijsten hebben een signaleringsfunctie en hebben geen juridische status. Alleen Rode lijstsoorten die ook in de Floraen faunawet en/of de Natuurbeschermingswet zijn opgenomen, genieten een vorm van bescherming. In dit rapport is aangegeven of soorten op een Rode lijst staan.
Onderzoek Flora- en faunawet Muntendam
3
2
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE
2.1
TERREINKARAKTERISTIEK Het plangebied ligt ten zuidwesten van Muntendam op een zandige ondergrond. Het is voormalig landbouwgebied met houtwallen en bosschages. Momenteel ligt het gebied braak. Water is op verschillende plaatsen in het plangebied aanwezig in de vorm van brede watergangen. Opgaande beplanting is alleen in de vorm van een dubbele rij jonge eikenaanplant dwars door het gebied aanwezig. Door de ligging nabij woonwijken en de vrije toegankelijkheid van het terrein wordt het veel gebruikt voor het uitlaten van honden. Het plangebied grenst in het zuidwesten aan natuurterrein die onder beheer van Staatsbosbeheer valt.
Figuur 2: Impressie van het plangebied.
2.2
FLORA EN VEGETATIE De vegetatie in het plangebied wordt gedomineerd door algemene grassen zoals Engels raaigras, Gewoon struisgras, Glanshaver, Grote vossenstaart en Kropaar. Hiertussen zijn diverse algemene kruiden aangetroffen waaronder Witte klaver, Kruipende boterbloem en Gewone hoornbloem. Op plaatsen met een ruigere begroeiing, zoals in de strook waar de dubbele rij eiken is aangeplant, zijn relatief veel soorten van voedselrijke standplaatsen aanwezig, zoals Boerenwormkruid, Brandnetel en Fluitenkruid. In het noordelijk deel van het plangebied, tegen de woonwijk, zijn enkele bolgewassen (Hyacint, Narcis, Tulp) aanwezig. Het betreffen geen natuurlijke groeiplaatsen, maar aangevoerd (door tuinafval) vanuit naburige tuinen. Hetzelfde geldt voor een Blauwe anemoon die aan de westkant van het plangebied een kleine groeiplaats heeft. De slootkanten waren ten tijde van het veldbezoek nog maar weinig begroeid (zie ook figuur 2). Van een uitgebreide waterplantenvegetatie is geen sprake. In de oever is een smalle zone aanwezig met Riet, Pitrus en Lisdodde. Plaatselijk zijn clusters met Speenkruid op het talud aangetroffen. Beschermde planten van oevers en watergangen zoals Gewone dotterbloem en Zwanenbloem (beide licht beschermd) zijn niet in het plangebied aanwezig. Ook andere beschermde flora is niet in het plangebied aangetroffen. Voor deze soorten ontbreken geschikte groeiplaatsen.
2.3
FAUNA Op basis van het aangetroffen biotoop kan een aantal beschermde diersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Hieronder wordt de verwachte aanwezige fauna per soortgroep beschreven.
4
buro bakker 2010/P10068
2.3.1 VOGELS
Door een vrij intensief gebruik (spelende kinderen, honden e.d.) ontbreekt het in het plangebied aan geschikt broedgelegenheid voor vogels. De korte vegetatie, in combinatie van de vele verstorende factoren maken het plangebied ongeschikt voor vogels om te broeden. Ook de oevers van de watergangen, alsmede de jonge aangeplante eiken waren ten tijde van het veldbezoek niet geschikt voor broedvogels door het ontbreken van voldoende dekking. In de jonge eikenaanplant werd nog wel een zingende Kneu waargenomen, maar deze broed naar alle waarschijnlijkheid in het nabijgelegen natuurgebied. 2.3.2 ZOOGDIEREN
In het plangebied zijn bewoningssporen gevonden die duiden op verblijfplaatsen van Veldmuis (bewoonde holletjes) en Mol (molshopen). Beide soorten zijn licht beschermd en komen verspreid in het plangebied voor. Het terrein is daarnaast geschikt als leefgebied voor andere licht beschermde zoogdieren zoals Bosspitsmuis, Bosmuis, Haas en Ree. Ook deze soorten genieten een lichte bescherming van de Flora- en faunawet. De laatste twee genoemde soorten hebben geen verblijfplaatsen in het gebied. Soorten met een zwaarder beschermingsregime zoals vleermuizen en Steenmarter komen niet in het plangebied voor. 2.3.3 AMFIBIEËN, VISSEN EN REPTIELEN
In het plangebied zijn enkele brede watergangen aanwezig, die geschikt zijn voor amfibieën en vissen. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat Gewone pad en Bruine kikker zich voortplanten in deze watergangen. Het is daarnaast ook mogelijk geschikt voortplantingswater voor de licht beschermde Bastaardkikker, Meerkikker en Kleine watersalamander. Alle te verwachten soorten amfibieën genieten een lichte bescherming. Soorten met een zwaarder beschermingsregime, zoals Poelkikker en Rugstreeppad, alsmede beschermde reptielen en vissen kunnen worden uitgesloten op basis van de huidige verspreidingsgegevens*. 2.3.4 OVERIGE FAUNA
Overige soorten zoals beschermde vlinders en libellen worden niet verwacht, hiervoor is geen geschikt biotoop aanwezig.
*
Creemers & van Delft (RAVON). 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland // Brouwer et al. 2008. Vissenatlas Groningen Drenthe. Onderzoek Flora- en faunawet Muntendam
5
3
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET
3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN Onderstaande tabel geeft voor de aangetroffen en mogelijk aanwezige beschermde soorten het beschermingsregime aan. De tabel geeft alleen de soorten weer die mogelijk worden geschaad door de werkzaamheden. Voor schade aan soorten uit de eerste categorie geldt een algehele vrijstelling. Voor de soorten uit de tweede en derde categorie dient over het algemeen ontheffing te worden aangevraagd. In § 3.4 wordt dit nader uitgewerkt. Soortgroep
Soort
Zoogdieren
Veldmuis Microtus arvalis Mol Talpa europea Bosmuis Apodemus sylvaticus Bosspitsmuis Sorex araneus Ree Capreolus capreolus Haas Lepus europeus Gewone pad Bufo bufo Bruine kikker Rana temporaria Kleine watersalamander Lissotriton vulgaris Bastaardkikker Rana esculenta Meerkikker Rana ridibunda
Amfibieën
Type waarneming B B A A A A C C A A A
Tab1
Tab2
Tab3
X X X X X X X X X X X
Tabel 1: Overzicht van waargenomen of waarschijnlijk in het plangebied voorkomende beschermde fauna. Type waarneming: A=waarschijnlijk aanwezig, B=sporen/holen/nesten aanwezig, C=zichtwaarneming, D=mogelijk aanwezig, nader onderzoek noodzakelijk. Tabel 1=algemene maar beschermde soorten, Tabel 2=overige soorten, Tabel 3=strikt beschermde soorten (zie § 1.3).
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP Bij een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet zijn in de eerste plaats vaste verblijfplaatsen en groeiplaatsen van belang. Daaronder valt ook de functionele leefomgeving die nodig is om te overleven, zoals foerageergebied. De werkzaamheden kunnen leiden tot het verdwijnen van leefgebied en verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet). De negatieve effecten zullen echter niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN Mitigerende maatregelen zijn niet aan de orde. Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gemitigeerd of gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet, zie § 1.3). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Met het afmaaien van de vegetatie enkele dagen voorafgaande aan de werkzaamheden wordt invulling gegeven aan de zorgplicht.
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES Alle gevonden en te verwachten soorten in het plangebied die mogelijk negatief door de werkzaamheden worden beïnvloed zijn licht beschermd. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht (zie § 1.3 en § 3.3) is dan wel van kracht. 6
buro bakker 2010/P10068
BIJLAGE 4
BIJLAGE 5