RAPPORT VAN EEN INCIDENTEEL ONDERZOEK NAAR BESTUURLIJKE PRAKTIJKEN
Bevoegd gezag: Islamitische Stichting Nederlands Onderwijs en Opvoeding School: Yunus Emre Plaats: Den Haag BRIN-nummer: 23GV Nummer: AD/RS/47195 Datum vaststelling rapport: 26 september 2008
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Vaststelling
Dit rapport bevat de resultaten van een incidenteel onderzoek naar bestuurlijke praktijken dat heeft plaatsgevonden bij de Islamitische Stichting Nederlands Onderwijs en Opvoeding (hierna: stichting ISNO). De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en de Auditdienst van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: auditdienst) hebben dit onderzoek uitgevoerd in de maanden januari 2008 tot en met juni 2008. In verband met de bundeling van toezichttaken verricht de Inspectie van het Onderwijs ook het financiële toezicht op de onderwijsvelden. Met ingang van 1 september 2008 is de afdeling Rekenschap van de Auditdienst OCW daarom ingebed als Directie Rekenschap in de Inspectie van het Onderwijs. Het rapport is vastgesteld door dr. L.S.J.M. Henkens, hoofdinspecteur en drs. R. Loep RA, Auditmanager Rekenschap, te Utrecht/Den Haag op 26 september 2008.
INCIDENTEEL ONDERZOEK Naast de uitvoering van onder andere kwaliteitsonderzoeken, zal de inspectie in staat moeten zijn te reageren op incidenten. Op grond van artikel 15 van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) kan de inspectie daartoe uit eigen beweging dan wel op aanwijzing van de minister incidenteel onderzoek verrichten. De aanleiding kan bijvoorbeeld zijn berichtgeving in de media, Kamervragen of ernstige klachten van onderwijsdeelnemers of hun ouders. De auditdienst is op grond van artikel 175 van de Wet op het primair onderwijs en op grond van artikel 97 van de Wet op het voortgezet onderwijs bevoegd een onderzoek vanwege de minister in te stellen. Voor een incidenteel onderzoek worden onderzoeksvragen geformuleerd afhankelijk van de aard van het te onderzoeken incident. Ook de onderzoeksopzet en –uitvoering volgen geen vast stramien, maar worden per geval bepaald. In beginsel worden de bevindingen naar aanleiding van een incidenteel onderzoek vastgelegd in een openbaar rapport, tenzij de aard van het onderzoek of de omvang daarvan zich daartegen verzet.
1 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inhoudsopgave
1
Managementsamenvatting
3
2
Opdracht en werkwijze 2.1 Aanleiding 2.2 Onderzoeksvragen en werkwijze 2.3 Afbakening van het onderzoek
5 5 5 6
3
Aanstelling bestuurders en medewerkers 3.1 Onderzoeksvraag 3.2 Bevindingen
7 7 7
4
Besteding onderwijsbekostiging 4.1 Onderzoeksvraag 4.2 Bevindingen
9 9 9
5
Medezeggenschap 5.1 Onderzoeksvraag 5.2 Bevindingen
13 13 13
2 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
Managementsamenvatting
Op verzoek van de Staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) hebben de inspectie en auditdienst, als onderdeel van een themaonderzoek naar bestuurlijke praktijken binnen het islamitisch onderwijs, een onderzoek verricht bij Stichting ISNO en haar school. De stichting fungeert als bevoegd gezag voor de school Yunus Emre. De aanleiding voor dit onderzoek zijn onregelmatigheden die de inspectie en auditdienst in 2006 en 2007 hebben geconstateerd in het kader van diverse incidentele onderzoeken bij islamitische schoolbesturen. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen of deze onregelmatigheden breder spelen binnen het islamitisch onderwijs. Wij hebben bij uw bestuur (en school) een onderzoek verricht aan de hand van een drietal onderzoeksvragen. Hieronder geven wij de onderzoeksvragen aan met de belangrijkste bevindingen. 1) Is sprake van niet-toelaatbare constructies bij de aanstelling van bestuurders en medewerkers, die zijn toegepast om bekostigingsvoordeel te krijgen door aanspraak op formatie te maximaliseren, en/of is er sprake van onrechtmatigheid bij de aanstelling van bestuurders en medewerkers? Op de loonlijst van Yunus Emre heeft in de periode van 1-2-2007 tot 1-2-2008 een administratief medewerkster schaal 4 voor 1,0 fte gestaan. Deze persoon is door middel van een detacheringscontract uitgeleend door de Stichting ISNO aan de Islamitische Scholen Besturen Organisatie (ISBO). De salariskosten bedragen totaal € 32.034. De baten vanuit ISBO bedragen totaal € 20.500. Er is dus € 11.534 te weinig ontvangen door Stichting ISNO. De auditdienst constateert dat voor een bedrag van € 11.534 rijksbijdrage is aangewend waar geen daadwerkelijke werkzaamheden voor Yunus Emre voor zijn verricht. Uit de reactie van het bestuur d.d. 14 september 2008 n.a.v. hoor en wederhoor blijkt dat afrekening met ISBO zal plaatsvinden en dat Stichting ISNO daarna per saldo geen rijksbijdrage heeft aangewend voor de loonkosten van de werknemer van ISBO.
2) Is er in andere opzichten sprake van onderwijsbekostiging die niet wordt ingezet conform de wettelijke bestedingsmogelijkheden, of die wordt ingezet voor uitgaven die niet passen in het normale uitgavenpatroon van de school?
3 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Leerlingenvervoer In 2007 (voor zover geboekt ten tijde van het onderzoek) is in het grootboek voor € 3.520 aan uitgaven voor leerlingenvervoer geboekt. Hiervan is onder meer € 1.050 betaald voor een schoolreisje en € 2.400 voor ISNO afdekking tekort 06/07. Volgens het bestuur is het bedrag voor het schoolreisje ten onrechte onder leerlingenvervoer geboekt. Het bedrag voor de afdekking tekort 06/07 is ten behoeve van de Stichting Vrienden Yunus Emre (leerlingenvervoer). In het grootboek 2006 is per saldo € 9.000 verantwoord betreffende betalingen in 2006 aan Stichting Vrienden Yunus Emre. Het Ministerie van OCW heeft ten aanzien van leerlingenvervoer van de woning van de leerling naar school en vice versa in het verleden aangegeven dat uit de artikelen 4 WPO en 148 WPO volgt dat dit leerlingenvervoer als een exclusieve gemeentelijke taak moet worden gezien, dien niet kan worden bekostigd uit de rijksbijdrage. Op 25-1-2007 is € 5.500 overgemaakt aan Stichting Vrienden Yunus Emre. Deze uitgave staat in het grootboek 2007 verantwoord als “spoedopdracht e vervanging 4 bus”. Op 20-11-2007 is een bedrag groot € 2.400 voor “ISNO afdek tekort 06/07” betaald. Volgens het bestuur verzorgt de Stichting Vrienden Yunus Emre onder meer het leerlingenvervoer. De Stichting ISNO heeft bij de opstart ondersteund bij de aanschaf van bussen, met de bedoeling dat deze bedragen terugbetaald zouden worden door de Stichting Vrienden Yunus Emre. Tot nu toe is het de Stichting Vrienden Yunus Emre nog niet gelukt om voldoende inkomsten te genereren om deze bedragen terug te betalen. De auditdienst constateert dat de betalingen aan Stichting Vrienden Yunus Emre leningen betreffen die niet voldoen aan de Richtlijn Beleggen en Belenen. In haar reactie d.d. 14 september 2008 op het conceptrapport heeft het bestuur aangegeven dat de lening inderdaad niet voldoet aan de regeling beleggen en belenen. Dit omdat deze lening ‘om niet’ is gegeven, in verband met het belang van leerlingenvervoer voor de school, alsmede vanwege het feit dat belenen volgens de voornoemde regeling in strijd is met de grondslag van de school. De reden hiervoor is dat de stichting geen rente mag accepteren of mag betalen. Het bestuur doet al wat mogelijk en toelaatbaar is om de verstrekte lening terug te krijgen. Zij gaat ervan uit dat dit op termijn wel zal lukken.
3) Wordt de regelgeving op het terrein van medezeggenschap nageleefd? De school voldoet in hoofdzaak aan de voorschriften op het terrein van de medezeggenschap.
4 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2
Opdracht en werkwijze
2.1
Aanleiding
In 2006 en 2007 hebben de inspectie en auditdienst incidentele onderzoeken uitgevoerd bij een aantal islamitische schoolbesturen waarbij meerdere onregelmatigheden zijn geconstateerd. De staatssecretarissen van OCW hebben de inspectie en auditdienst daarom gevraagd een breder themaonderzoek uit te voeren naar bestuurlijke praktijken in het islamitisch onderwijs. Met brief PO/BB/07/35017 van 25 september 2007 hebben de staatssecretarissen de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen of de geconstateerde onregelmatigheden breder spelen in het islamitisch onderwijs 2.2
Onderzoeksvragen en werkwijze
De onderzoeksvragen zijn: 1. Is sprake van niet-toelaatbare constructies bij de aanstelling van bestuurders en medewerkers, die zijn toegepast om bekostigingsvoordeel te krijgen door aanspraak op formatie te maximaliseren, en/of is sprake van onrechtmatigheid bij aanstellingen van bestuurders en medewerkers? 2. Is er in andere opzichten sprake van onderwijsbekostiging die niet wordt ingezet conform de wettelijke bestedingsmogelijkheden, of die wordt ingezet voor uitgaven die niet passen in het normale uitgavenpatroon van de school? 3. Wordt de regelgeving op het terrein van medezeggenschap nageleefd? De vragen 1 en 2 behoren tot het onderzoeksdomein van de auditdienst en vraag 3 tot dat van de inspectie. Voor de uitvoering van het onderzoek hebben de inspectie en de auditdienst gebruik gemaakt van de volgende werkwijzen en instrumenten: • (Administratief) onderzoek van de formatieoverzichten 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007. • Administratief onderzoek naar de geldstromen van de stichting en de scholen, die zichtbaar zijn in de financiële administratie van de stichting en toegespitst op de jaren 2006 en 2007 (het laatste jaar voor zover mutaties reeds waren geboekt ten tijde van het onderzoek bij het administratiekantoor). • Documentenonderzoek en bevraging van bestuurders en/of directies en/of andere geledingen binnen de school, gericht op het vaststellen van naleving van regelgeving op het gebied van de medezeggenschap door het bevoegd gezag. Uitgangspunt voor de verzameling van gegevens en beoordeling van de bevindingen is de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Het onderzoek richt zich op de actuele situatie (schooljaar
5 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2007/2008), in voorkomende gevallen uit te breiden tot het voorlaatste schooljaar (2006/2007). In januari/februari 2008 heeft de inspectie bureauonderzoek uitgevoerd en de auditdienst het administratiekantoor bezocht waar de stichting ISNO haar administratie heeft ondergebracht. Op 23 april 2008 hebben inspectie en auditdienst een gesprek gevoerd met het bestuur van de stichting. Daarnaast heeft de auditdienst het bestuur nog vragen voorgelegd met het verzoek deze schriftelijk te beantwoorden. In mei 2008 heeft de inspectie nadere informatie ingewonnen over de medezeggenschapsraad. Bij haar onderzoek heeft de inspectie de volgende bronnen van informatie geraadpleegd: de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens, het jaarverslag, het managementstatuut, het medezeggenschapsstatuut, het medezeggenschapsreglement, het schoolplan en het formatieplan. Het onderzoek van de auditdienst beperkte zich voor onderzoeksvraag 2 tot (de bankrekeningen opgenomen in) de (financiële) administratie van de stichting. Bij haar onderzoek heeft de auditdienst de volgende bronnen geraadpleegd: de financiële administratie (grootboek, bankrekeningen en facturen) over 2006 en over 2007, (het laatste jaar voor zover mutaties reeds waren geboekt ten tijde van het onderzoek bij het administratiekantoor), de formatieoverzichten 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007 en de relevante personeelsdossiers aanwezig op het administratiekantoor. De reactie van het bestuur d.d. 14 september 2008 op het conceptrapport is in dit definitief rapport verwerkt. 2.3
Afbakening van het onderzoek
Het onderzoek richt zich op de beantwoording van de bovengenoemde vragen. De auditdienst heeft voor de onderzoeksvragen 1 en 2 geen accountantscontrole uitgevoerd. Voor deze vragen is het onderzoek te kwalificeren als een onderzoek bedoeld in NV COS 4400. Op grond van deze voorschriften dient de accountant zijn rapportage te beperken tot feitelijke bevindingen en zich te onthouden van conclusies. Het is bij dit onderzoek de verantwoordelijkheid van auditdienst te rapporteren over de vastgestelde feiten in het kader van de onderzoeksvragen 1 en 2. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de bewindslieden van OCW om aan de bevindingen van de onderzoeksvragen 1 en 2 al dan niet consequenties te verbinden. Voor onderzoeksvraag 3, die door de inspectie is onderzocht, is de gebruikelijke werkwijze van de inspectie rond toezicht en handhaving van toepassing.
6 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
3
Aanstelling bestuurders en medewerkers
3.1
Onderzoeksvraag
Is sprake van niet-toelaatbare constructies bij de aanstelling van bestuurders en medewerkers, die zijn toegepast om bekostigingsvoordeel te krijgen door aanspraak op formatie te maximaliseren, en/of is sprake van onrechtmatigheid bij aanstellingen van bestuurders en medewerkers?
3.2
Bevindingen
ISBO-medewerker op de loonlijst Op de loonlijst van Yunus Emre heeft in de periode van 1-2-2007 tot 1-2-2008 een administratief medewerkster schaal 4 voor 1,0 fte gestaan. Deze persoon is door middel van een detacheringscontract uitgeleend door de Stichting ISNO aan de Islamitische Scholen Besturen Organisatie (ISBO). We hebben hierover onder andere aan het bestuur gevraagd om een opgave te verstrekken, waaruit blijkt wat de salariskosten van dit personeelslid zijn geweest en welke ontvangsten van de ISBO hier tegenover staan. Het bestuur heeft hierop de volgende reactie gegeven: Het desbetreffende personeelslid is administratief medewerkster van de ISBO. Zij is sinds 2007, middels een detacheringscontract, geplaatst op de loonlijst van de ISNO. De ISBO heeft al bij het ministerie aangegeven om een passende oplossing te vinden voor deze problematiek. De ISNO bemoeit zich verder niet met de invulling van de werkzaamheden van het personeelslid. Volgens het overzicht van de stichting ISNO bedragen de salariskosten totaal € 32.034. De baten vanuit ISBO bedragen totaal € 20.500. Er is dus € 11.534 te weinig ontvangen door de stichting ISNO. De auditdienst constateert dat voor een bedrag van € 11.534 rijksbijdrage is aangewend waar geen daadwerkelijke werkzaamheden voor Yunus Emre voor zijn verricht. Het bestuur heeft in haar reactie d.d. 14 september 2008 op het conceptrapport het volgende aangegeven: “Vraag 1 constructies aanstelling bestuurders en medewerkers: Zoals vastgelegd in de vigerende detacheringovereenkomst (bijlage) betaalt de ISBO voorschotten aan de school, achteraf worden de werkelijk gemaakte
7 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
kosten voor de ISBO medewerker verrekend. Zie de onderstaande passage uit de verrekeningsbrief welke door het bestuur van de ISNO naar de ISBO is gegaan. “Wij berekenden in relatie tot uw medewerker, mw. M. Merroun, loonkosten over het jaar 2007. ( 01-02-2007 t/m 31-12-2007) Loonkosten Naam Brutoloonkosten 2007 M. Merroun 32.034,44
Voorschoot Afrekening ISBO 20.500,00 3.623,84 UWV 7.910,60 ------------28.410,60
Wij verzoeken u het bedrag € 3.623,84 binnen 14 dagen over te maken op rekening 12.99.03337 ten name van Islamitische basisschool Yunus Emre te Den Haag onder vermelding van afrekening loonkosten 2007.” De ISBO zal binnenkort dit bedrag betaalbaar stellen. Derhalve zijn de kosten van deze medewerker volledig (conform de detacheringovereenkomst) ten laste van de ISBO gekomen en niet ten laste van de rijksbijdrage.” De auditdienst neemt kennis van deze toelichting.
8 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
Besteding onderwijsbekostiging
4.1
Onderzoeksvraag
Is er in andere opzichten sprake van onderwijsbekostiging die niet wordt ingezet conform de wettelijke bestedingsmogelijkheden, of die wordt ingezet voor uitgaven die niet passen in het normale uitgavenpatroon van de school? 4.2
Bevindingen
4.2.1
Uitgaven aan leerlingenvervoer
Het Ministerie van OCW heeft ten aanzien van leerlingenvervoer van de woning van de leerling naar school en vice versa in het verleden aangegeven dat uit de artikelen 4 WPO en 148 WPO volgt dat dit leerlingenvervoer als een exclusieve gemeentelijke taak moet worden gezien. Daarom zijn de uitgaven aan leerlingenvervoer in kaart gebracht die de Stichting ISNO in 2006 ten laste van de rijksbijdrage heeft gebracht en die in 2007 in het grootboek zijn geboekt. Hieronder volgt een uitsplitsing van de uitgaven per school. In 2007 (voor zover geboekt ten tijde van het onderzoek) is in het grootboek voor € 3.520 aan uitgaven voor leerlingenvervoer geboekt. Hiervan is onder meer € 1.050 betaald voor een schoolreisje en € 2.400 voor ISNO afdekking tekort 06/07 (zie 4.2.2). We hebben bij het bestuur een toelichting hier op gevraagd. Het bestuur heeft aangegeven dat de vervoerskosten voor het schoolreisje ten onrechte zijn ondergebracht onder de noemer leerlingenvervoer. Vanuit de ouderbijdragen is € 4.590 binnen gekomen. Hieruit moet onder meer het schoolreisje betaald worden. 4.2.2
Lening aan Stichting leerlingenvervoer
In het grootboek 2006 is per saldo € 9.000 verantwoord betreffende betalingen in 2006 aan Stichting Vrienden Yunus Emre. Deze uitgaven staan in het grootboek 2006 verantwoord als “overboeking saldo stichting voor vrienden”, “opname geldautomaat”, “stichting vrienden”, “bijdrage vierde bus” en “2e voorschot vierde bus”. Op 25-1-2007 is € 5.500 overgemaakt aan Stichting Vrienden Yunus Emre. Deze uitgave staat in het grootboek 2007 verantwoord als “spoedopdracht vervanging 4e bus”. Op 20-11-2007 is een bedrag groot € 2.400 voor “ISNO afdek tekort 06/07” betaald. Wij hebben bij het bestuur onder meer gevraagd om een toelichting te geven op
9 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
het leerlingenvervoer, en te motiveren waarom de school heeft meebetaald aan een bus ten behoeve van het leerlingenvervoer. Het bestuur heeft hierop de volgende reactie gegeven: In het verleden is de ISNO Yunus Emre Den Haag actief geweest met het organiseren van vervoer van leerlingen die onderwijs volgden op de Ibs Yunus Emre. Onder andere door een ongeluk met dodelijke afloop is iedere directe bemoeienis met leerlingenvervoer door het bestuur stopgezet. Bij de opstart van de Ibs El Qoebae in Den Haag van de stichting Iqra uit Amsterdam werd de school geconfronteerd met een plotselinge sterke afname van het leerlingenaantal. Eén van de oorzaken hiervan was gelegen in het feit dat de tweede Islamitische school in Den Haag wel leerlingenvervoer organiseerde en de ISNO niet. Hierop is een tweeledig beleid door het bestuur van ISNO ingezet. Enerzijds is er een poging gedaan om te komen tot vestiging van nieuwe scholen in een tweetal andere stadsdelen van Den Haag en anderzijds is er in gegaan op een verzoek van ouders om te komen tot ondersteuning van een stichting Vrienden van de stichting ISNO Yunus Emre. Dit betreft een stichting van ouders die o.a. het vervoer organiseert van leerlingen van de school die op grotere afstand van de school gehuisvest zijn. De ondersteuning vanuit de ISNO bestond uit het verstrekken van bedragen voor de aanschaf van bussen. Deze bedragen dienen door de stichting terugbetaald te worden uit de positieve saldi van de stichting Vrienden van. Het bestuur van de stichting vrienden van heeft een exploitatieopzet gemaakt waarbij uitgegaan wordt van het berekenen van een kostendekkende prijs aan de afnemers van het vervoer van de leerlingen, zijnde de ouders die op grotere afstand van de school wonen. De tarieven die men hanteert en zoveel mogelijk tracht te incasseren, zijn per maand: 1 kind € 30,00 per kind e 2 kind € 25,00 per kind 3e kind € 20,00 per kind. Voor het kunnen restitueren van de door ISNO bevoorschotte bedragen zou de stichting Vrienden van fondswervingsacties doorvoeren. Tot op heden is men hierin nog niet erg succesvol gebleken. Aangezien een en ander niet leidde tot bedoelde restitutie is door het bestuur van de ISNO aan het bestuur van de ‘stichting Vrienden van’ inzage gevraagd in de financiële stand van zaken van deze stichting. Hierop heeft het bestuur van de stichting Vrienden van een toelichting op de verlies en winstrekening aan het bestuur van ISNO overlegd. Hieruit blijkt dat terugbetaling van de verstrekte voorschotten vooralsnog niet kan plaatsvinden. In vervolg hierop is het bestuur van ISNO gestart met gesprekken met het bestuur van de stichting Vrienden van om hen te stimuleren te komen tot wijzigingen in het beleid zodat er wel mogelijkheden ontstaan tot een fasegewijze terugbetaling van verstrekte voorschotten. Daarnaast oriënteert het bestuur van ISNO zich op mogelijke initiatieven die vanuit de ISBO opgestart worden om te komen tot een landelijke stichting voor vervoer van leerlingen. In de Regeling Beleggen en Belenen van 13 juli 2001 zijn de voorwaarden opgenomen waaronder schoolbesturen kunnen beleggen en belenen. In artikel 3 van deze regeling is aangegeven dat Instellingen publieke middelen en overige middelen, voor zover deze niet zijn afgescheiden van de publieke middelen, risicomijdend dienen te beleggen en te belenen. Onder risicomijdend wordt verstaan, transacties met: a) financiële instellingen of door financiële instellingen uitgegeven papier met minimaal een A rating, afgegeven door tenminste één erkende rating agency, of met b) rechtspersonen voor wier papier een solvabiliteitsratio van 0% geldt, of met c) financiële instellingen, met een kredietwaardigheid vergelijkbaar met het gestelde onder a, voor zover vastgelegd en onderbouwd door de instelling.
10 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In de Regeling is voorts aangegeven dat het uitgangspunt is en blijft dat publiek geld wordt verstrekt ten behoeve van het primaire proces van instellingen, te weten het verzorgen van onderwijs. Dit proces mag niet in gevaar worden gebracht door het aangaan van risico’s die daar niet direct betrekking op hebben, zoals het risicovol beleggen van tijdelijk overtollig publiek geld. De auditdienst constateert dat de lening aan Stichting Vrienden Yunus Emre niet kan worden aangemerkt als een categorie a, b of c lening en derhalve niet voldoet aan de Richtlijn Beleggen en Belenen. Het bestuur heeft in haar reactie op het conceptrapport d.d. 14 september 2008 het volgende aangegeven: “Vraag 2 Leerlingenvervoer De lening voldoet inderdaad niet de regeling beleggen en belenen. Omdat deze lening ‘om niet’ is gegeven, in verband met het belang van leerlingenvervoer voor de school, alsmede vanwege het feit dat belenen volgens de voornoemde regeling in strijd is met de grondslag van de school. Dit daar wij geen rente mogen accepteren of mogen betalen. Wat beleggen betreft, dit is niet aan de orde, omdat het bestuur de hiervoor nodige deskundigheid ontbeert. Het bestuur doet al wat mogelijk en toelaatbaar is om de verstrekte lening terug te krijgen. Zij gaat ervan uit dat dit op termijn wel zal lukken.” De auditdienst neemt kennis van deze toelichting. 4.2.3
Huisvesting
In 2007 is ten behoeve van een tweetal wasruimten een bedrag van € 40.000 betaald aan de gemeente Den Haag. Hiervoor is een renteloze lening van derden ontvangen van € 15.000. Wij hebben aan het bestuur een toelichting gevraagd op de betreffende situatie. Het bestuur heeft als volgt gereageerd: Bij de realisatie van de nieuwbouw voor de herhuisvesting van de Ibs Yunus Emre worden eveneens en tweetal sanitaire ruimten direct naast de speelzaal / aula gebouwd. Deze twee sanitaire ruimten zullen na oplevering van de nieuwbouw ook als ‘woedoe- abdest-ruimten’ gebruikt worden. Deze woedoe / abdest is een rituele wassing. De speelzaal / aula in de nieuwbouw zal ook voor het middaggebed gebruikt gaan worden. In relatie hiertoe is het bestuur er van uit gegaan dat de bouwkosten van beide sanitaire ruimten, ondanks dat deze ook voor het gebruik van de speelzaal door de leerlingen gebruikt zal gaan worden, uit eigen middelen betaald zullen moeten worden. In bouwteamverband is berekend dat de bouwkosten van beide sanitaire ruimten een bedrag ad € 40.000,00 bedraagt. Dit bedrag is inmiddels overgemaakt naar de gemeente Den Haag, dienst OCW, afdeling Vastgoed. Ter dekking van deze uitgave zijn via financiële fondswervingsacties, zoals het vragen van donaties aan ouders, bevriende derden, het mkb en het op touw zetten van fancy fairs. Op 06.05.08 was er in totaal € 12.148,00 aan financiële middelen voor de bouw van de sanitaire ruimten ingezameld (bijlage: 15). Voor 6 juni ’08 staat er opnieuw een fancy fair ingepland. Deze zal hoogstwaarschijnlijk om en nabij een bedrag ad € 2.000,00 opbrengen (ervaringsgegeven). Reden om aan te nemen dat aan het eind van het schooljaar 0708 er ongeveer een bedrag ad € 15.000,00 geworven zal zijn. Dit bedrag dekt dus voorlopig nog niet de aan de gemeente betaalde € 40.000,00.
11 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Reden waarom er van een moskee, die al bijna twee decennia de goede voortgang van de school steunt, een bedrag ad € 15.000,00 renteloos geleend is om dichter bij de dekking van de gemaakte kosten te komen. Ook in het komend schoolseizoen zal voortgegaan worden met fondswervingsacties. Het Ministerie van OCW heeft ten aanzien van artikel 148 van de WPO, waarin is bepaald voor welke uitgaven de bekostiging voor personeelskosten en materiële instandhouding kan worden aangewend, aangegeven dat dit een limitatieve opsomming is. Hiertoe behoort niet het treffen van voorzieningen voor huisvesting in het PO. Het treffen van voorzieningen in huisvesting wordt als exclusieve taak van de gemeente gezien. Het bestuur heeft in haar reactie op het conceptrapport d.d. 14 september 2008 het volgende aangegeven: “Huisvesting Het bestuur betreurt het dat zij aan de ene kant met de opstelling van de gemeente wordt geconfronteerd, die stelt dat zij niet verantwoordelijk is voor de realisering van passende sanitaire voorzieningen, waardoor het bestuur genoodzaakt wordt om deze, binnen de school, noodzakelijke voorzieningen te treffen. En aan de andere kant het ministerie die zich op het standpunt stelt dat bekostiging van huisvestingzaken een zaak van de gemeente is, zonder die gemeente op die verantwoordelijkheid aan te spreken. Het bestuur zal gezien deze conclusie zich tot de gemeente Den Haag wenden met het verzoek het bedrag van 40.000 euro terug te storten.” De auditdienst neemt kennis van deze toelichting.
12 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
Medezeggenschap
5.1
Onderzoeksvraag
De centrale vraag – wordt de regelgeving op het terrein van medezeggenschap nageleefd? – is uitgewerkt in twee deelvragen: 1) Heeft de school een medezeggenschapsraad, die voldoet aan daarvoor geldende wettelijke randvoorwaarden, zoals blijkt uit de samenstelling van de medezeggenschapsraad en de tweejaarlijkse vaststelling van een medezeggenschapsstatuut? En: 2) Heeft de school een medezeggenschapsraad, die functioneert volgens de geldende wettelijke voorschriften, zoals blijkt uit de toezending van belangrijke documenten zoals begroting, formatieplan en schoolplan, en de uitoefening van het advies- en/of instemmingsrecht naar aanleiding daarvan? Meer bepaald gaat het bij deze vragen om de volgende elementen: a) Uit hoeveel leden bestaat de MR? Uit welke geledingen zijn deze afkomstig? b) Zijn MR-leden verkozen via een geheime, schriftelijke stemming? c) Heeft de MR gedurende schooljaar 2007/2008 en 2006/2007 (waar van toepassing) van het bevoegd gezag ontvangen: - de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens; - (voor 1 juli 2007) het jaarverslag; - (aan het begin schooljaar) het managementstatuut. d) Heeft het bevoegd gezag in de afgelopen twee jaar tenminste één maal het medezeggenschapsstatuut vastgesteld? Heeft het bevoegd gezag een medezeggenschapsreglement vastgesteld? e) Heeft de MR instemming gegeven aan het thans geldende schoolplan? f) Heeft de personeelsgeleding van de MR instemming gegeven aan het thans geldende formatieplan? 5.2
Bevindingen
5.2.1
Samenstelling MR
De MR bestaat uit 8 leden. Daarvan zijn 4 afkomstig uit de geleding van het personeel en 4 uit de oudergeleding. De MR-leden zijn verkozen via een geheime, schriftelijke stemming. De school voldoet hiermee aan de betreffende voorschriften. 5.2.2
Beschikbaarstelling stukken
De MR heeft gedurende schooljaar 2007/2008 en 2006/2007 van het bevoegd gezag de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens ontvangen. Deze stukken zijn aangeboden in de vorm van een jaarboek. In dit jaarboek is ook een verslag van het voorafgaande jaar opgenomen. Hoewel de MR dus is geïnformeerd over het financieel en onderwijskundig beleid in het voorafgaande jaar, is dat niet gebeurd in de vorm van een jaarverslag zoals bedoeld in artikel 13 van 14
Inspectie van het Onderwijs en Auditdienst van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8, lid 2 onder c, van de WMS, dat wil zeggen het jaarverslag, genoemd in artikel 171 WPO. Het managementstatuut is in mei 2008 aan de MR voor advies aangeboden, maar de MR heeft daarop nog niet gereageerd. Het bevoegd gezag heeft in de afgelopen twee jaar tenminste eenmaal het medezeggenschapsstatuut vastgesteld. Het bevoegd gezag heeft een medezeggenschapsreglement vastgesteld. De school voldoet hiermee aan de betreffende voorschriften. Hierbij wordt eraan voorbij gegaan dat het jaarverslag nog niet de wettelijk voorgeschreven vorm heeft, te meer omdat het bevoegd gezag het voornemen heeft dit jaarverslag in het vervolg wel in overeenstemming met de gegeven voorschriften uit te brengen. 5.2.3
Instemmingsrecht
De MR heeft instemming gegeven aan het thans geldende schoolplan. De personeelsgeleding van de MR heeft instemming gegeven aan het thans geldende formatieplan. De school voldoet hiermee aan de betreffende voorschriften Het bestuur heeft in haar reactie op het concept rapport d.d. 14 september 2008 het volgende aangegeven: “Met steun van de ISBO wordt hard gewerkt aan de realisering van een werkende medezeggenschap binnen de school. Hiertoe is een begin gemaakt in het kader van de pilot kwaliteitsverbetering Islamitische scholen”.
14 van 14