Rapport Nulmeting pedagogische kwaliteit bij Altijd Lente NCKO-Kwaliteitsmonitor Iris Bollen o.l.v. Mirjam Gevers Deynoot-Schaub
Maart 2012
1. Inleiding In januari en februari 2012 is de Kwaliteitsmonitor afgenomen om de pedagogische kwaliteit bij Altijd Lente vast te stellen. De NCKO-Kwaliteitsmonitor is een praktisch instrument waarmee organisaties zelf de pedagogische kwaliteit van hun dagopvang voor kinderen van nul tot vier jaar in kaart kunnen brengen (Gevers Deynoot-Schaub, Fukkink, RiksenWalraven, de Kruif, Helmerhorst, & Tavecchio, 2009). Deze monitor werd financieel mogelijk gemaakt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en door het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) en is landelijk verspreid onder kinderopvangorganisaties. Met de Kwaliteitsmonitor is het mogelijk om de pedagogische kwaliteit binnen kinderopvangorganisaties op een relatief eenvoudige wijze in kaart te brengen en te monitoren en inzicht te krijgen in wat de sterke en zwakkere kanten van de kinderopvang zijn en op welke concrete punten de pedagogische kwaliteit (verder) verbeterd kan worden. De monitor bestaat uit drie onderdelen: allereerst kunnen de pedagogische interactievaardigheden van pedagogische medewerkers worden beoordeeld, daarnaast kunnen ook de pedagogische kwaliteit van de leefomgeving en de structurele kwaliteit is kaart worden gebracht. De wetenschappelijke achtergrond en het pedagogische kwaliteitsmodel van dit instrument is beschreven in Riksen-Walraven (2004). In dit model zijn de belangrijkste kwaliteitskenmerken opgenomen die de pedagogische doelen uit de Wet Kinderopvang realiseren. De NCKO-Kwaliteitsmonitor is ontwikkeld op een moment dat de pedagogische kwaliteit onder druk staat en een dalende trend laat zien in Nederlandse peilingen in 1995, 2001, 2005 en 2008, zoals gemeten met het ITERS/ECERS-instrument (zie De Kruif, RiksenWalraven, Gevers Deynoot-Schaub, Helmerhorst, Tavecchio, & Fukkink, 2009; Vermeer, Van IJzendoorn, de Kruif, Fukkink, Tavecchio, Riksen-Walraven, & van Zeijl, 2008; zie ook www.kinderopvangonderzoek.nl voor een overzicht van wetenschappelijke publicaties). Dit internationaal gebruikte instrument is in de laatste peiling aangevuld met het ontwikkelde en gevalideerde NCKO-instrument voor het meten van pedagogische interactievaardigheden. De NCKO-kwaliteitsmonitor is een bewerking van dit uitgebreide en wetenschappelijke instrument waarin de kernonderdelen in een beknopte en vereenvoudigde vorm zijn bewerkt (de scores van het wetenschappelijke instrument en de monitor van het NCKO kunnen daardoor niet rechtstreeks met elkaar worden vergeleken). Vier kinderopvanggroepen van Altijd Lente zijn geëvalueerd op alle onderdelen van de monitor. Daarnaast is met een speciale vragenlijst, die is ingevuld door de leidinggevende, 1
enkele kenmerken van de locaties en de leidinggevende in kaart gebracht (bijvoorbeeld de bestaansduur van het kinderdagverblijf; de opleiding van de leidinggevende). Ook de pedagogisch medewerkers hebben een korte vragenlijst ingevuld met gegevens over henzelf (zoals de gevolgde beroepsopleiding, leeftijd, werkervaring etc.). Altijd Lente krijgt op basis van dit onderzoek inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de pedagogische kwaliteit op de diverse groepen. Het uitgevoerde onderzoek heeft daarnaast ook als doel duidelijk te maken waar de pedagogische kwaliteit verbeterd kan worden.
2
2. Methode Populatie Altijd Lente telt 2 locaties met in totaal 4 groepen, die allen zijn beoordeeld. De vier groepen zijn onderverdeeld in twee soorten groepen: 2 babygroepen (leeftijd 0-2) en 2 peutergroepen (leeftijd 2-4). Er zijn van 12 pedagogisch medewerkers video-opnames gemaakt, tijdens drie verschillende opvoed- en verzorgingssituaties. Van deze 12 pedagogisch medewerkers hebben allen een ingevulde vragenlijst ingeleverd. Voor de twee locaties is er 1 leidinggevende beschikbaar. Deze leidinggevende heeft zowel een vragenlijst voor leidinggevende ingevuld, als voor pedagogisch medewerker. Deze gegevens zijn daarom als pedagogisch medewerker meegenomen en niet als leidinggevende. Gegevens van de leidinggevende zijn terug te vinden in de vragenlijst.
Meetinstrument De NCKO-Kwaliteitsmonitor bestaat uit drie onderdelen om pedagogische kwaliteit vast te stellen: interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers, kwaliteit van de leefomgeving en structurele kwaliteit, die hieronder worden beschreven.
Interactievaardigheden In het NCKO-kwaliteitsmodel (zie Riksen-Walraven, 2004) en in de monitor worden zes interactievaardigheden onderscheiden: sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie, structureren en grenzen stellen, praten en uitleggen, ontwikkelingsstimulering en de begeleiding van interacties tussen kinderen. Elke vaardigheid is beoordeeld op een driepuntsschaal: laag, middelmatig of hoog (respectievelijk gescoord met 1, 2 of 3 punten). Naast de scores voor elke individuele schaal is een totaalscore opgesteld waarbij een gemiddelde score is berekend over de zes vaardigheden (tussen 1 en 3). Een hoge score betekent een hogere kwaliteit van de interacties van de pedagogisch medewerker met de kinderen. De interactievaardigheden zijn in dit onderzoek bepaald in drie verschillende opvoed- of verzorgingssituaties, namelijk een gestructureerde activiteit, overgangsmoment en vrij spel.
Kwaliteit van de leefomgeving De kwaliteit van de leefomgeving telt zes afzonderlijke categorieën: brengen en halen, ruimte en inrichting, activiteiten, taal, omgang met kinderen en ten slotte programma. Bij deze schalen horen in totaal 26 onderwerpen met elk positieve aandachtspunten (de zogenaamde 3
‘wel’-items, 197 in aantal) en negatieve aandachtspunten (de zogenaamde ‘niet’-items, 66 in aantal). Op basis van de verschillende items is een totaalscore bepaald die een indicatie geeft van de totale pedagogische kwaliteit van een groep, waarbij de positieve items elk één punt opleveren en de negatieve items elk een minpunt. De totaalscores voor de kwaliteit van de leefomgeving liggen daarmee tussen de theoretische minimum- en maximumwaarde van -66 en 197. Een hogere score betekent een hogere pedagogische kwaliteit van de leefomgeving van de groep. Daarnaast is per categorie van de kwaliteit van de leefomgeving een aparte score bepaald. Om deze scores per categorie te kunnen vergelijken – de categorieën verschillen in testlengte door het variërende aantal items – is een percentage vastgesteld voor zowel het aantal ‘wel’-items als het aantal ‘niet’-items. De scores voor deze categoriescores liggen voor zowel de positieve als de negatieve aspecten tussen de 0 en 100. Een hoge score betekent voor de wel-items een positieve uitkomst, voor de niet-items een negatieve uitkomst. In dit verslag wordt ook een selectie van de vijf zwakste onderdelen gerapporteerd, ter illustratie (top-5).
Structurele kwaliteit Onder structurele kwaliteit vallen de groepsgrootte en de ratio tussen pedagogisch medewerkers en kinderen, aangeduid als staf:kind ratio. Verder vallen onder de structurele kwaliteit de groepsstabiliteit en stabiliteit van de staf, die worden bepaald met een door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) ontwikkeld rekeninstrument. Dit rekenprogramma drukt stafstabiliteit uit in de kans uit dat een kind een pedagogisch medewerker opnieuw ziet in de week. Voor groepsstabiliteit gaat het om de kans dat een kind een ander kind terugziet in de week op het kindercentrum. Stabiliteit betekent hier, de kans op herhaald contact met andere kinderen binnen een week. Zowel de groeps- als de stafstabiliteit wordt uitgedrukt in een score tussen 0 en 100, waarbij 0 de theoretisch laagste score is en 100 de maximale score. Het landelijk gemiddelde voor de stafstabiliteit is 50, zoals bepaald op basis van een landelijk representatieve steekproef uit de laatste NCKO-peiling, waarin veel verticale groepen waren opgenomen (zie De Kruif, Riksen-Walraven, Gevers Deynoot-Schaub, Helmerhorst, Tavecchio, & Fukkink, 2009). Dit betekent dat de kans dat een kind eenzelfde pedagogisch medewerker opnieuw ziet (‘vaste gezichten’) in een week 50 procent is. De groepsstabiliteit is gemiddeld 30. Dit betekent dat de kans dat een kind een ander kind uit de eigen groep opnieuw ziet in de week 30 procent is.
4
3. Resultaten In dit hoofdstuk worden eerst een aantal kenmerken beschreven van de groepen en personen die hebben meegedaan aan het onderzoek (3.1). Vervolgens zullen de resultaten worden besproken voor de drie verschillende onderdelen van de kwaliteitsmonitor: de interactievaardigheden (3.2.1), de kwaliteit van de leefomgeving (3.2.2) en ten slotte de structurele kwaliteit (3.2.3). In paragraaf 3.3 worden de verbanden tussen pedagogische kwaliteit en kenmerken van de staf beschreven. 3.1 Algemene gegevens In Tabel 1 zijn de gegevens weergegeven van de pedagogisch medewerkers in procenten. Zoals te zien is in deze tabel zijn alle pedagogisch medewerkers van Altijd Lente vrouw, heeft net iets meer dan de helft een MBO-opleiding gevolgd en zijn ze voornamelijk geboren in Nederland. Daarnaast is in Tabel 2 te zien hoeveel procent van de pedagogisch medewerkers een cursus heeft gevolgd en welke cursussen ze hebben gevolgd. Tabel 1: Kenmerken van de pedagogisch medewerkers van Altijd Lente (N= 12)
% Geslacht Vrouw
100
Geboorteland Nederland
83,3
Anders
16,7
Opleidingsniveau van pedagogisch medewerker MBO niveau
58,3
HBO
41,7
5
Tabel 2: Cursussen gevolgd door pedagogisch medewerkers (N = 12)
% wel
% niet
gevolgd
gevolgd
Gesprekstechnieken met ouders
16,7
83,3
Omgang met baby’s
16,7
83,3
Omgang met peuters
8,3
91,7
Ontwikkeling van kinderen
8,3
91,7
Omgang met moeilijke kinderen
8,3
91,7
Spelactiviteiten met kinderen
8,3
91,7
Muziek en dans met kinderen
0
100
91,7
8,3
Video-interactiebegeleiding
Tabel 3: Leeftijd, ervaring en omvang aanstelling van de pedagogisch medewerkers van Altijd Lente (N=12)
N
M
SD
Min
Max
Leeftijd
12
32
11
22
54
Ervaringsjaren bij Altijd Lente
12
3,5
2,7
1
11
Omvang aanstelling (uren)
12
29
6,5
18
36
De gemiddelde leeftijd van de pedagogisch medewerkers is 32 jaar. Er is een grote range in leeftijd te zien. De jongste pedagogisch medewerker was ten tijde van het onderzoek 22 jaar en de oudste pedagogisch medewerker 54 jaar. Ook met betrekking tot ervaring van de pedagogisch medewerkers bij Altijd Lente is er een grote range te zien. De kortst werkende pedagogisch medewerker heeft ongeveer 1 jaar ervaring en de langst werkende pedagogisch medewerker is 11 jaar bij Altijd Lente werkzaam. Gemiddeld werken de pedagogisch medewerkers 3,5 jaar bij Altijd Lente. Ten slotte is in Tabel 3 ook te zien hoeveel uur de pedagogisch medewerkers gemiddeld per uur werken in de kinderopvang. Gemiddeld is dit 29 uur variërend van 18 tot 36 uur per werkweek.
6
Tabel 4: Kenmerken van het kinderdagverblijf van Altijd Lente
N
Aantal groepen op locaties
4
Bestaansduur locaties
17
Aantal kinderen op KDV
63
Aantal babygroepen
2
Aantal peutergroepen
2
In totaal heeft Altijd lente 2 locaties met in totaal 4 groepen. Omdat er beide locaties onder dezelfde leidinggevende vallen is er bij het invullen van de gegevens geen onderscheid gemaakt per locatie. Altijd Lente bestaat 17 jaar en beide locaties hebben een babygroep en een peutergroep met in totaal 63 kinderen.
3.2 Wat is de pedagogische kwaliteit van de groepen bij Altijd Lente? In de volgende drie paragrafen worden de resultaten op de drie onderdelen van de NCKOKwaliteitsmonitor beschreven: interactievaardigheden, kwaliteit van de leefomgeving en structurele kwaliteit. 3.2.1 Interactievaardigheden De zes NCKO-interactievaardigheden zijn gescoord in drie verschillende situaties namelijk tijdens een gestructureerde activiteit, een overgangsmoment en tijdens vrij spel. De uitkomsten hiervan zijn hieronder samengevat in gemiddelde scores. Voor het scoren van de interactievaardigheden is gebruik gemaakt van een driepuntsschaal: laag (1), middelmatig (2) en hoog (3).
7
Tabel 5: Scores voor de interactievaardigheden tijdens de situaties activiteit, overgangsmoment en vrij spel (N=12)
Gestructureerde activiteit
Overgangsmoment
Vrij spel
M (SD)
M (SD)
M (SD)
1. Sensitieve responsiviteit
2,92
2,92
3,00
2. Respect voor autonomie
2,17
2,50
2,58
3. Structureren en grenzen stellen
2,42
2,42
2,58
4. Praten en uitleggen
2,92
2,33
2,33
5. Ontwikkelingsstimulering
1,92
1,42
1,42
6. Begeleiden van interacties
1,17
1,58
1,58
Totaalscore (gem. over 1 t/m 6)
2,25 (0.27)
2,20 (0.32)
2,25 (0.29)
Basale vaardigheden (gem over 1-3)
2,50 (0.36)
2,61 (0.37)
2,72 (0.24)
Educatieve vaardigheden (gem over 4-6)
2,00 (0.25)
1,78 (0.41)
1,78 (0.52)
Het niveau van alle zes interactievaardigheden verschilt per fragment. Wordt op sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie en structureren en grenzen stellen tijdens het vrij spelmoment hoger gescoord dan tijdens de twee andere momenten, op praten en uitleggen en ontwikkelingsstimulering scoren de pedagogisch medewerkers juist weer hoger tijdens het gestructureerde activiteitmoment. Aan de totaalscore is wel te zien dat tijdens het overgangsmoment gemiddeld lager is gescoord dan tijdens de andere twee momenten. Naast het verschil per situatie is in Tabel 5 ook te zien dat er een verschil is tussen de basale vaardigheden, (sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie en structureren en grenzen stellen) en de educatieve vaardigheden (praten en uitleggen, ontwikkelingsstimulering en begeleiden van interacties). De pedagogisch medewerkers van Altijd Lente beheersen de basale vaardigheden beter dan de educatieve vaardigheden. Hierboven in Tabel 5 zijn de gemiddelde scores gezien per situatie. Hiermee is niet te zien in hoeveel procent van de gevallen er sprake is van een lage, middelmatige of hoge score op de zes interactievaardigheden in de drie verschillende situaties. In Tabel 6 is daarom te zien hoeveel gevallen er tijdens het gestructureerde activiteitsmoment laag, middelmatig of hoog gescoord is. Dit is ook gedaan voor het overgangsmoment (zie Tabel 7 en Figuur 2) en het vrij spelmoment (zie Tabel 8 en Figuur 3).
8
Gestructureerde activiteit Bij ‘sensitieve responsiviteit’ en ‘praten en uitleggen’ kwamen hoge scores het meest voor (92%). De scores bij zowel ‘respect voor autonomie’ als ‘structureren en grenzen’ stellen zijn verdeeld tussen ‘middelmatig’ en ‘hoog’. Bij ‘ontwikkelingsstimulering’ zien we dat de meeste scores als middelmatig zijn beoordeeld (75%). Tijdens de gestructureerde activiteit waren de meeste lage scores te zien bij het ‘begeleiden van interacties’ (83%) (zie Tabel 6 en Figuur 1) Tabel 6: Verdeling van de scores voor de zes interactievaardigheden tijdens activiteit (N=12)
Laag
Middelmatig
Hoog
Sensitieve responsiviteit
0%
8%
92%
Respect voor autonomie
8%
67%
25%
Structureren en grenzen stellen
8%
50%
42%
Praten en uitleggen
0%
8%
92%
Ontwikkelingsstimulering
17%
75%
8%
Begeleiden van interacties
83%
17%
0%
Figuur 1: Interactievaardigheden bij activiteit (percentages per score; zie ook Tabel 6) 100 90 80 70 60
Laag
50
Midden
40
Hoog
30 20 10 0 SR
RA
SG
PU
OS
BI
9
Overgangsmoment Tijdens de overgangsmomenten scoren de pedagogisch medewerkers, zoals gezegd, lager dan bij de geobserveerde gestructureerde activiteiten en de vrij spel momenten. Toch is te zien dat ook hier sensitieve responsiviteit de meeste hoge scores heeft (92%). Ontwikkelingsstimulering en begeleiden van interacties hebben de minste hoge scores (beiden 8%). De rangordening van de vaardigheden is dus hetzelfde. Bij respect voor autonomie, structureren en grenzen stellen en praten en uitleggen liggen de scores verdeeld tussen middelmatig en hoog.
Tabel 7: verdeling van de scores voor de zes interactievaardigheden tijdens het overgangsmoment (N=12)
Laag
Middelmatig
Hoog
Sensitieve responsiviteit
-
8%
92%
Respect voor autonomie
8%
34%
58%
Structureren en grenzen stellen
8%
42%
50%
Praten en uitleggen
8%
50%
42%
Ontwikkelingsstimulering
67%
25%
8%
Begeleiden van interacties
50%
42%
8%
Figuur 2: Interactievaardigheden bij het overgangsmoment (percentages per score; zie ook Tabel 7) 100 90 80 70 60
Laag
50
Midden
40
Hoog
30 20 10 0 SR
RA
SG
PU
OS
BI
10
Vrij spel Bij het vrij spelmoment is te zien dat alle pedagogisch medewerkers (N=12) op sensitieve responsiviteit een hoge score behaald hebben. De scores voor respect voor autonomie, structureren en grenzen stellen en praten en uitleggen liggen wederom verdeeld tussen middelmatig en hoog. Bij begeleiden van interacties valt op dat de scores verdeeld zijn tussen laag en hoog. Tabel 8: Verdeling van de scores voor de zes interactievaardigheden tijdens vrij spel (N=12)
Laag
Middelmatig
Hoog
Sensitieve responsiviteit
-
-
100%
Respect voor autonomie
-
42%
58%
Structureren en grenzen stellen
-
42%
58%
Praten en uitleggen
8%
50%
42%
Ontwikkelingsstimulering
67%
25%
8%
Begeleiden van interacties
67%
8%
25%
Figuur 3: Interactievaardigheden bij vrij spel (percentages per score; zie ook Tabel 8) 100 90 80 70 60
Laag
50
Midden
40
Hoog
30 20 10 0 SR
RA
SG
PU
OS
BI
11
3.2.2 De Kwaliteit van de Leefomgeving
De kwaliteit van de leefomgeving bevat zes categorieën met 26 onderwerpen en in totaal 263 individuele aandachtspunten. Hieronder worden de resultaten gerapporteerd op het niveau van de zes categorieën en de totaalscore. Daarnaast wordt een top-5 van concrete aandachtspunten gerapporteerd, ter illustratie. De minimaal te behalen score op de kwaliteit van de leefomgeving is -66. De maximaal te behalen score is 197. Altijd Lente behaalt een gemiddelde totaalscore voor de kwaliteit van de leefomgeving van 131,3. De minimale score behaalt door Altijd Lente is 126 en de maximale behaalde score is 135. Er is verder niet veel spreiding in de scores, zoals Figuur 4 hieronder laat zien: de pedagogische kwaliteit van de leefomgeving is redelijk constant (sd = 3,9).
Figuur 4: Verdeling van de scores voor de kwaliteit van de leefomgeving (N=4) 136 134 132 130 128 126 124 122 120 Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Overzicht per categorie van de kwaliteit van de leefomgeving In Tabel 9 zijn de scores weergegeven voor de zes categorieën in percentages. Hieruit blijkt dat bij de positieve indicatoren de categorie ruimte en inrichting het zwakst scoort, bij de negatieve indicatoren is dit de categorie activiteiten.
12
Tabel 9: Overzicht voor scores van scores voor positieve en negatieve items per categorie (N=4)
Brengen en halen
Ruimte
Activiteit
Taal
Positief
100%
59%
70%
85%
Negatief
0%
4%
6%
5%
Omgang met kind
Programma
Totaal
88%
90%
82%
0%
0%
3%
Figuur 5: Overzicht van scores (%) per categorie voor positieve en negatieve items (zie ook Tabel 9) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Brengen en halen
Ruimte
Activiteit
Taal
Omgang met kind
Programma
Op basis van de wel-scores kan gesteld worden dat er nog 18 procent ruimte is voor verbetering van de pedagogische kwaliteit, zoals bepaald met de observatielijst kwaliteit van de leefomgeving, door niet gehaalde positieve aandachtspunten te verbeteren. Met name bij de categorieën ruimte en inrichting en activiteiten is hierin nog vooruitgang te behalen, maar ook de andere categorieën laten nog ruimte voor verbetering, behalve de categorie brengen en halen, hier zijn alle positieve aandachtspunten aangekruist en geen enkel negatief aandachtspunt. Op basis van de negatieve aandachtspunten kan worden vastgesteld dat er gemiddeld nog 3 procent ruimte is voor verbetering van de pedagogische kwaliteit. Hier is de meeste vooruitgang te behalen bij de categorie activiteiten, door de behaalde negatieve aandachtspunten zoveel mogelijk weg te werken. Bij de categorieën brengen en halen, omgang met kinderen en programma is dit echter niet meer mogelijk: hier is geen enkel
13
negatief aandachtspunt aangekruist en laat geen ruimte meer voor verbetering, slechts voor handhaving van de kwaliteit.
Verschillen tussen groepen In Tabel 10 hieronder zijn de percentages voor de positieve en negatieve aandachtspunten gegeven voor de zes categorieën, maar nu uitgesplitst naar het type groep. Hieruit blijkt dat er niet zonder meer vast te stellen is, welke type groep beter scoort dan de andere; de scores verschillen steeds per categorie.
Tabel 10: Overzicht van categoriescores voor positieve en negatieve items per type groep (N=4)
Type groep Baby Peuter
Positief Negatief Positief Negatief
Brengen en halen
Ruimte
Activiteit
Taal
Omgang met kind
Programma
100% 0% 100% 0%
59% 3% 59% 5%
66% 6% 75% 6%
80% 5% 90% 5%
92% 0% 84% 0%
86% 0% 95% 0%
Figuur 6: Overzicht per categorie van kwaliteit van de leefomgeving (% positieve items) 100 90 80 70
Brengen en halen
60
Ruimte
50
Activiteit Taal
40
Omgang met kind 30
Programma
20 10 0 Baby
Peuter
14
Uit Tabel 11 blijkt dat wanneer we naar de gemiddelde score op totaal niveau kijken, er wel verschil bestaat tussen het type groepen. De peutergroepen hebben een hogere pedagogische kwaliteit in vergelijking met de babygroepen en de spreiding is bij de peutergroepen veel kleiner dan bij de babygroepen. Deze verschillen zijn echter niet significant (F (1,2) = 0.106, p = .776 (η² =.05)).
Tabel 11: Gemiddelde totaalscores kwaliteit van de leefomgeving per type groep (N=4)
Aantal
M
SD
Babygroepen
2
130,5
6,36
Peutergroepen
2
132,0
1,41
Totaal
4
Top-5 met aandachtspunten Hieronder is een top-5 weergegeven met aandachtspunten die zwakker bleken tijdens dit onderzoek (‘welletjes die niet zijn aangekruist’).
Figuur 7: Positieve punten die niet zijn aangekruist bij Altijd Lente
15
3.2.3 Structurele kwaliteit De structurele kwaliteit is hieronder weergegeven voor alle groepen (N = 4) van Altijd Lente (zie Tabel 12).
Tabel 12: Overzicht van structurele kenmerken (N=4)
M
SD
min.
max.
Gem. groepsgrootte
9,0
1,68
7,6
11,4
Gem. staf:kind ratio
1:4.7
0,71
4,1
5,7
Stafstabiliteit
47,5
3,11
34,0
51,0
Groepsstabiliteit
43,0
10,23
44,0
55,0
Voor de groepsgrootte en beroepskracht-kind ratio gelden aparte regelingen per type groep. Hieronder zijn in Tabel 13 dezelfde gegevens daarom, inclusief de stabiliteitsdata, gerapporteerd voor de verschillende soorten groepen.
Tabel 13: Overzicht van structurele kenmerken per type groep (N=4)
Baby (N=2)
Peuter (N=2)
M (SD)
M (SD)
Gem. groepsgrootte
8,4 (0,28)
9,5 (2,69)
Gem. staf-kind ratio
1:4.2 (0,14)
1:5.2 (0,71)
Stafstabiliteit
48,5 (3,54)
46,5 (3,54)
Groepsstabiliteit
34,5 (0,71)
51,5 (4,95)
De gemiddelde score voor stafstabiliteit is 47,5 (zie Tabel 12). Dit betekent dat de kans dat een kind dezelfde pedagogisch medewerker ziet op een verschillende dag in dezelfde week 47,5% is. Voor groepsstabiliteit verschilt de gemiddelde score per groep. De kans dat een kind een ander kind op een verschillende dag in dezelfde week tegenkomt is bij de peutergroepen hoger (51,5) dan bij de babygroepen (34,5).
16
De gevonden stabiliteitswaarden van Altijd Lente liggen zowel iets onder als boven de waarden die zijn gevonden in de laatste landelijke NCKO-peiling (zie De Kruif, RiksenWalraven, Gevers Deynoot-Schaub, Helmerhorst, Tavecchio, & Fukkink, 2009). In deze steekproef waren bovendien relatief veel verticale groepen vertegenwoordigd, terwijl bij Altijd Lente geen verticale groepen aanwezig zijn. De gemiddelde stafstabiliteit binnen de twee locaties van Altijd Lente ligt iets onder dit landelijk gemiddelde van 50, namelijk 47,5. De groepsstabiliteit binnen de babygroepen (34,5) van Altijd Lente ligt iets boven dit landelijk gemiddelde (30) en de groepsstabiliteit van de peuter groepen ligt daar nog verder boven (51,5).
17
3.3 Samenhang tussen kenmerken van de pedagogisch medewerkers en de kwaliteit van de interactievaardigheden
Er is ook onderzocht welke kenmerken van de pedagogische medewerkers samenhangen met de kwaliteit van de interactievaardigheden. Aangezien het gros van de pedagogisch medewerkers geen cursussen heeft gevolgd (zie Tabel 2) is het niet na te gaan of er een verband is tussen bepaalde trainingen of scholing van pedagogisch medewerkers bij Altijd Lente en de kwaliteit van hun interactievaardigheden. Ook voor de VIB-scholing is dit niet na te gaan omdat de groep die wel VIB heeft gevolgd vele male groter is dan de groep die geen VIB heeft gevolgd. Dit maakt de vergelijkingsgroepen zodanig ongelijk dat er geen uitspraken over kunnen worden gedaan. In Tabel 14 is de samenhang weergegeven van achtergrondkenmerken van de pedagogisch medewerkers en de kwaliteit van de interactievaardigheden. In Tabel 14 is te zien dat er geen significante verbanden zijn. Wanneer we per vaardigheid kijken naar de totaal gemiddelde scores (dus het gemiddelde van sensitieve responsiviteit over alle drie de situaties) dan wordt bij sensitieve responsiviteit een negatief verband gevonden met de leeftijd van de pedagogisch medewerker (r = -.59) en een positief verband met het aantal uur per week dat een pedagogisch medewerker werkt (r = .50). Ook wordt er een negatief verband gevonden tussen gemiddelde totaalscore van respect voor autonomie en het aantal jaren ervaring dat pedagogisch medewerkers bij Altijd Lente hebben (r = -.67). Tabel 14: Correlaties tussen de kwaliteit van de interactievaardigheden en kenmerken van de pedagogisch medewerkers (N=12)
Leeftijd Totaalscore Gestructureerde activiteit Totaalscore Overgangssituatie Totaalscore Vrij spel
.31
Aantal uur per week werkzaam .07
Jaren ervaring bij Altijd Lente -.20
0.90
.21
.32
-.12
-.48
.27
In de vragenlijst is een vraag opgenomen over hoe pedagogisch medewerkers zichzelf vinden op de zes verschillende interactievaardigheden. Hier konden zij aangeven in welke vaardigheden zij zichzelf sterk vonden en in welke vaardigheden zij zichzelf minder sterk vonden.
18
Tabel 15: sterke en minder sterke vaardigheden volgens pedagogisch medewerkers (N=12)
Sterk (%)
Minder sterk (%)
Sensitieve responsiviteit
75%
0%
Respect voor autonomie
25%
17%
Structureren en grenzen stellen
42%
8%
Praten en uitleggen
58%
0%
Ontwikkelingsstimulering
25%
25%
Begeleiden van interacties
33%
42%
In Tabel 15 is te zien dat de meeste pedagogisch medewerkers zichzelf het sterkst vinden in sensitieve responsiviteit (75%). Dit is ook de vaardigheid die bij Altijd Lente de hoogste gemiddelde score heeft behaald. Wanneer de pedagogisch medewerkers gevraagd wordt in welke vaardigheden zij zichzelf het minst sterk vinden dan zien we dat de grootste groep (42%) hierop het begeleiden van interacties antwoordt. Dit is ook de vaardigheid die bij Altijd Lente de laagste gemiddelde score heeft behaald.
19
4. Conclusie Dit onderzoek naar de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang met de NCKOKwaliteitsmonitor heeft een breed beeld opgeleverd van de pedagogische kwaliteit bij Altijd Lente. Uit dit onderzoek is gebleken dat Altijd Lente een aantal pedagogische kwaliteiten laat zien. Daarnaast is ook duidelijk geworden waar de kwaliteit nog kan worden verbeterd. Doordat de onderzoeksgroep van Altijd Lente relatief klein is, kunnen er weinig verbanden worden gelegd tussen de geobserveerde pedagogische kwaliteit en kenmerken van de staf en organisatie. Er zijn overeenkomsten tussen de resultaten uit dit onderzoek en de uitkomsten van de laatste NCKO-peiling. Ondanks het feit dat interactievaardigheden in de Kwaliteitsmonitor op een andere wijze worden gescoord dan in de landelijke peiling (namelijk met 3 categorieën in plaats van 7 niveaus), is de rangordening van de vaardigheden in beide studies vrijwel hetzelfde. Ook in dit onderzoek is te zien dat het gros van de pedagogisch medewerkers de basale vaardigheden beheersen (sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie en structureren en grenzen stellen) en dat de scores duidelijk zakken bij de educatieve vaardigheden (ontwikkelingsstimulering en begeleiden van interacties). Bij de educatieve vaardigheden valt echter op dat de pedagogisch medewerkers van Altijd Lente uitzonderlijk goed scoren op praten en uitleggen. Bij de kwaliteit van de leefomgeving wordt duidelijk dat de groepen bij Altijd Lente allemaal redelijk op hetzelfde niveau zitten (een standaardafwijking van 3.9, in vergelijking met KinderRijk met een standaardafwijking van 20.5 en Kinderopvang Nederland met 27.75. Zie www.kinderrijk.nl en www.overmorgen.info). De categorie Ruimte en inrichting komt bij de positieve items als minst sterke categorie naar voren. Daar moet bij worden opgemerkt dat deze categorie voor Altijd Lente op een aantal punten moeilijk te verbeteren is, gezien de structuur van de panden waarin zij gevestigd zijn. De categorie Activiteiten komt bij de negatieve items als minst sterke categorie naar voren. Bij de categorieën Brengen en halen, Omgang met kinderen en Programma zijn daarentegen geen enkele negatieve items aangekruist. Er is geen parallel gevonden voor wat betreft de stabiliteitsgegevens uit het peilingsonderzoek. De gemiddelde stafstabiliteit op de groepen bij Altijd Lente ligt iets onder het landelijk gemiddelde. De groepsstabiliteit op de baby- en peutergroepen liggen boven het landelijk gemiddelde.
20
Referenties De Kruif, R.E.L., Riksen-Walraven, J.M.A., Gevers Deynoot-Schaub, M.J.J.M., Helmerhorst, K.O.W., Tavecchio, L.W.C., & Fukkink, R.G., (2009). Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008. Amsterdam/Nijmegen: NCKO. Gevers Deynoot-Schaub, M.J.J.M., Fukkink, R.G., Riksen-Walraven, J.M.A., de Kruif, R.E.L., Helmerhorst, K.O.W., & Tavecchio, L.W.C., (2009). De NCKO Kwaliteitsmonitor. Amsterdam: SWP. Riksen-Walraven, J.M.A. (2004). Pedagogische kwaliteit in de kinderopvang: doelstellingen in kwaliteitscriteria. In R. van IJzendoorn, L. Tavecchio, & M. Riksen-Walraven, De kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang (p. 100-123). Amsterdam: Boom. Vermeer, H., Van IJzendoorn, M.H., de Kruif, R.E.L., Fukkink, R.G., Tavecchio, L.W.C., Riksen-Walraven, M.M.A., van Zeijl, J. (2008). Child care quality in the Netherlands Trends in quality over the years 1995-2005. Journal of Genetic Psychology, 169(4), 360-385.
21