Pedagogische kwaliteit
108 Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 8
Carlijn (8) houdt van dieren. Ze heeft thuis een poes, twee vissen en cavia Pluis. Op de buitenschoolse opvang zijn ook dieren. Daarom gaat ze er graag naartoe. Hoe zou het vandaag met Bas de schildpad zijn? En is het nieuwe hok voor de konijnen al klaar? Ze mag altijd meehelpen met eten geven en verzorgen. Er zijn ook veel boeken over dieren waar ze graag in kijkt en leest. Een keer zijn ze op bezoek geweest bij het dierenasiel. En ook bij een boerderij. Eigenlijk houdt iedereen van dieren op deze buitenschoolse opvang. Het is daarom de allerleuk ste buitenschoolse opvang van de wereld! Kinderen hebben buitenschoolse opvang van goede kwaliteit nodig. Maar wat vinden zij zelf goede kwaliteit? De een vindt dieren leuk, de ander een gymnastiekzaal. En wat vinden hun ouders en andere betrokkenen? Uit onderzoek blijkt dat ouders de sociale contacten, het vrij spelen en de uitbreiding van de leefwereld van hun kind belangrijke kwaliteiten van buitenschoolse opvang vinden. Scholen en pedagogen benadrukken weer andere aspecten. Alle verwachtingen samen bepalen het gewenste kwaliteitsniveau van het aanbod.
Werken aan kwaliteit Met de pedagogische doelen in het achterhoofd kijken pedagogisch medewerkers naar de kwaliteit van hun eigen buitenschoolse opvang. Bieden we de kinderen een gevoel van veiligheid? Hebben we een vertrouwensband met de kinderen? Weten we hoe de kinderen zich voelen en wat ze zelf vinden van ‘hun buitenschoolse opvang’? Dragen we bij aan alle competentiegebieden van kinderen? Helpen wij ze om zelfstandig en zelfredzaam te zijn? Krijgen ze de kans om zelf keuzes te maken? Bevorderen we de sociale ontwikkeling? Leggen we voldoende uit waarom iets wel of niet goed is? Betrekken we hen bij
het opstellen van de omgangsregels en het bespreken daarvan? Kijken naar de kwaliteit van het eigen aanbod is hetzelfde als het stellen van vragen over het eigen aanbod. Vanuit een visie op kinderen en een visie op vrije tijd van kinderen zoekt iedere buitenschoolse opvang naar een goede aanpak. Als een organisatie aan kinderen een extra kans wil bieden om te bewegen, dan krijgt het werken aan persoonlijke competentie een heel andere aanpak dan op een buitenschoolse opvang die zich richt op ‘Hier hoeft niets en mag je lekker alles doen waar je zin in hebt’. Voor welke aanpak een buitenschoolse opvang ook kiest, er moet wel een relatie zijn met de vier basisdoelen. Werken aan de kwaliteit van het eigen aanbod betekent dat iedereen in de organisatie zich inzet om wat in het pedagogisch beleidsplan staat zo goed mogelijk uit te voeren. Voor een pedagogisch medewerker is het pedagogisch beleidsplan dus een werkinstructie. Je werkt ermee zoals je met een boek voor tuinieren werkt, of met een kookboek: het is belangrijk om je aan de instructie te houden, maar het resultaat wordt vaak leuker of lekkerder als je een ‘snufje van jezelf’ toevoegt.
Pedagogische kwaliteit
Pedagogische kwaliteit
109
Hoofdstuk 8 Pedagogische kwaliteit
110
KENNIS
Pedagogische kwaliteit in schema Een manier om te controleren of de eigen pedagogische aanpak genoeg houvast biedt voor het invullen van de vier basisdoelen, is door met een matrix te werken: › zet langs de horizontale rand van de matrix de vier pedagogische basisdoelen; › zet langs de verticale rand van de matrix de pedagogische middelen waarover je gaat praten.
Bijvoorbeeld: Emotionele veiligheid
Persoonlijke competentie
Sociale competentie
Waarden en normen
Communicatie tussen pm en kind Inrichting en materialen binnen en buiten Vrij spel en activiteiten Stel bij ieder vakje de vragen: Hoe ziet dit er bij ons uit? Wat vinden wij hiervoor belangrijk? Wat kan er anders/beter? Bron: Hoex & Kwok (2009).
Verwachtingen van direct betrokkenen Je kunt je afvragen of de pedagogische basisdoelen uit de Wet kinderopvang kloppen met wat ouders, professionals en kinderen zelf vinden. In een onderzoek is aan 574 pedagogisch medewerkers, ouders en andere deskundigen en vier kinderpanels gevraagd hoe zij denken over de pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang (Boogaard, Fukkink & Felix 2008). De doelen die werden genoemd sluiten redelijk aan bij de doelen in de Wet kinderopvang. De doelstelling van de buitenschoolse opvang en de vertaling hiervan naar de dagelijkse praktijk is nog lang KENNIS
Enkele belangrijke doelstellingen van de buitenschoolse opvang volgens deskundigen: › ontspanning en recreatie bieden aan kinderen; › kinderen in een deel van de tijd laten kiezen wat zij gaan doen en met wie; › uitdaging bieden in activiteiten, inrichting en materialen; › de sociale ontwikkeling van kinderen stimul eren; › waarden en normen overdragen. Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008).
niet uitgekristalliseerd. De buitenschoolse opvang heeft als werkveld nog niet zo veel aandacht gekregen. Dat is niet alleen in Nederland zo, maar ook in het buitenland. Bovendien ontwikkelt de buitenschoolse opvang zich sterk. Er is veel meer verschil in werkwijze tussen de centra voor buitenschoolse opvang dan tussen kinderdagverblijven.
Wat is de buitenschoolse opvang niet? Opvallend is dat veel mensen in het onderzoek eerst aangeven wat buitenschoolse opvang niet moet zijn. ›› Buitenschoolse opvang is géén school. ‘Let op dat er geen juffen en meesters staan.’ Hiermee wordt bedoeld dat de opvang na school geen schools programma moet aanbieden met opdrachten. ›› Kinderen moeten niet te veel ‘moeten’ en hebben recht op nietsdoen in hun vrije tijd. Maar dit betekent niet dat het alleen maar een plek is waar kinderen worden opgevangen en waar ze de hele tijd lekker niets doen, alsof de buitenschoolse opvang een soort ‘hangplek’ is. ›› De buitenschoolse opvang is geen ‘kinderdagverblijf voor grote kinderen’. Ook al werkt de buitenschoolse opvang vanuit dezelfde vier basisdoelen, de invulling is heel anders dan op een kinderdagverblijf. Op de buitenschoolse opvang is een gevarieerder aanbod met aandacht voor sport en spel. Er wordt rekening gehouden met verschillende leeftijdsgroepen en de verschillende belangstelling van jongens en meisjes. En kinderen hebben inbreng en medezeggenschap.
Hoofdstuk 8 Pedagogische kwaliteit
111
Buitenschoolse opvang is dus géén hangplek, géén verlengstuk van school en géén voortzetting van de dagopvang voor jonge kinderen.
›› tussen beschermen en loslaten; ›› tussen gerichte stimulering en zelf kiezen wat je doet; ›› tussen behoeften van kinderen van 4 en 12 jaar en alle leeftijden daar tussenin.
Wat is de buitenschoolse opvang wel? Pedagogisch medewerkers moeten kinderen uitdagen en stimuleren om hun talenten te ontwikkelen, maar kinderen moeten zelf keuzes maken. De buitenschoolse opvang ‘moet’ nog veel meer. ›› Wel stimuleren maar zonder dwingende programma’s op te leggen. ›› Wel leren maar niet wat op school wordt aangeboden. ›› Wel kinderen uitdagen zich te ontwikkelen maar zonder dat zij passief worden vermaakt. Het gaat dus telkens om een evenwicht. Het is de kunst om een goede verhouding te vinden tussen twee uitersten. Een sleutelwoord bij de pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang is dan ook: balans. Een kwalitatief goede buitenschoolse opvang moet een balans vinden: ›› tussen nietsdoen en een strak programma; ›› tussen structuur en vrijheid;
Goede buitenschoolse opvang biedt kinderen ruimte en vrijheid. Het risico bestaat dat de vrije tijd van kinderen na school te strak wordt georganiseerd door volwassenen en als het ware wordt ‘dichtgetimmerd’. Het is belangrijk dat kinderen de buitenschoolse opvang echt ervaren als hun vrijetijdsbesteding, als een leuke tijd. Dit betekent niet dat elke kinderwens altijd ingewilligd wordt. Zelfstandigheid is ook zo’n belangrijk kernbegrip voor de buitenschoolse opvang. ‘Kinderen – en zeker de oudere kinderen – hebben behoefte aan zelfstandigheid. De buitenschoolse opvang moet oudere kinderen meer zelfstandigheid bieden, meer verantwoordelijkheid geven en meer ruimte bieden’, vindt Ria Meijvogel (Meijvogel 1996), die als een van de eersten in Nederland schreef over de buitenschoolse opvang. ‘Kinderen hoeven niet vermaakt te worden, maar moeten gemotiveerd worden om zelf keuzes te maken wat zij gaan doen.’
Hoofdstuk 8 Pedagogische kwaliteit
112
KENNIS
KENNIS
Wat is de ideale buitenschoolse opvang?
Enkele belangrijke kenmerken van proceskwaliteit voor de bui tenschoolse opvang
Dit vroegen enkele onderzoekers aan kinderen in de buitenschoolse opvang. ‘De buitenschoolse opvang moet “vet cool” zijn’, antwoordden de kinderen. ‘In de ideale buitenschoolse opvang zijn een zwembad (met twee duikplanken), een manege, een voet balveld en lasergames, een bioscoop met een gratis patatzaak, een PlayStation en een Xbox spelcomputer, een trampoline, eenwielers en nieuwe skates, meer uitstapjes, vaker feest en ijsjes en vooral ook zitzakken.’ De kinderen hadden ook andere wensen die niet te maken hadden met duur speelmateriaal. De kinderen konden goed aangeven wat zij graag willen, wat zij goed vinden en wat nog beter kan. Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008).
Proceskwaliteit en structurele kwaliteit Hoe kijkt de wetenschap aan tegen de kwaliteit van de buitenschoolse opvang? In wetenschappelijk onderzoek wordt pedagogische kwaliteit verdeeld in twee soorten: ›› proceskwaliteit; ›› structurele kwaliteit.
Proceskwaliteit De proceskwaliteit is alles wat een kind direct ervaart in de buitenschoolse opvang. Zoals de interacties met andere kinderen en met de pedagogisch medewerkers. Ook de ruimtes op de buitenschoolse opvang en de materialen om mee te spelen bepalen de proceskwaliteit. Je kunt bij proceskwaliteit ook denken aan het welbevinden van de kinderen en hun betrokkenheid bij de activiteiten. Proceskwaliteit is wat je direct ziet als je op de groep bent en observeert.
Structurele kwaliteit De proceskwaliteit op de groep wordt beïnvloed door de structurele kwaliteit. Bij structurele kwaliteit gaat het om de randvoorwaarden die als het ware ‘achter de groep liggen’. Het gaat vooral om organisatorische zaken die niet direct zichtbaar zijn als je rondloopt op een buitenschoolse opvang. Een voorbeeld van een structurele kwaliteitsfactor is het pedagogische beleid.
› Sociale leefomgeving: de pedagogisch medewerkers zijn de spil. › Ondersteunende en warme groepsleiding. › Goed kunnen omgaan met drukkere of juist stillere kinderen. Bron: Boogaard, Schreuder & Fukkink (2009).
Hierin staan de pedagogische doelen en de pedagogische middelen die ingezet worden voor het aanbod. Het pedagogisch beleid stuurt (‘op afstand’ en indirect) wat er dagelijks op de groep gebeurt. Een ander bekend structureel kenmerk is de opleiding en ondersteuning van pedagogisch medewerkers bij hun werk. Scholing en nascholing moeten de pedagogisch medewerkers nieuwe competenties leren om zo de pedagogische kwaliteit te bevorderen. Ook de groepsgrootte, de continuïteit van de pedagogisch medewerkers (zien de kinderen ‘vaste gezichten’?) en de stabiliteit van de groep zijn structurele kwaliteitskenmerken.
KENNIS
Enkele belangrijke kenmerken van structurele kwaliteit voor de buitenschoolse opvang › Voldoende pedagogisch medewerkers op de groep. › ‘Vaste gezichten’ op de groep, beschikbaar heid van speelgenootjes. › Pedagogisch beleid dat aansluit op de vier pedagogische doelen uit de Wet kinder opvang. › Een teamsamenstelling waarin een mix van competenties aanwezig is, rekening houdend met de brede leeftijdsgroep van kinderen met verschillende interesses. › Goede samenwerking tussen buitenschoolse opvang en de omgeving, zoals de basis scholen en diverse clubs. › Pedagogische ondersteuning en training van het personeel. Bron: Boogaard, Fukkink & Felix (2008).
Hoofdstuk 8
Tot slot a ctiviteit maar met één pedagogisch basisdoel tegelijkertijd bezig te zijn. Misschien is het werken aan goede opvangkwaliteit daarom iets waarover pedagogisch medewerkers altijd blijven praten met elkaar. Iedere situatie geeft nieuwe aangrijpingspunten voor het werken aan de pedagogische basisdoelen. De eigenheid van ieder kind vraagt om een unieke analyse van de mogelijkheden die de buitenschoolse opvang voor dit meisje of deze jongen heeft. En nergens zijn situaties en kinderen zo veranderlijk als in de buitenschoolse opvang. Daarom horen pedagogisch medewerkers ook nooit uitgepraat te zijn over goede activiteiten of zinvolle afspraken. Het is de beste garantie voor kwaliteit als regelmatig ter discussie staat wat de juiste inzet van de beschikbare pedagogische middelen is voor het werken aan de vier pedagogische basisdoelen.
Pedagogische kwaliteit
›› Er is geen een-op-eenrelatie tussen de pedagogische basisdoelen en de verschillende kwaliteitskenmerken. Het is niet zo dat één bepaald onderdeel van de pedagogische kwaliteit (bijvoorbeeld: het programma) bijdraagt aan één pedagogisch basisdoel (bijvoorbeeld: de bevordering van persoonlijke competentie). Alle pedagogische basisdoelen hebben namelijk met elkaar te maken en komen aan de orde bij alles wat er op de buitenschoolse opvang gebeurt. Door het organiseren van een jeu–deboulescompetitie komen persoonlijke kwaliteiten van ieder kind naar voren, gaan ze samenwerken in teams, moet er veiligheid in de groep zijn zodat ieder kind zich vrij voelt om te presteren naar eigen kunnen en maken pedagogisch medewerkers en kinderen samen afspraken over de manier waarop de competitie en het spel gespeeld worden. Het is onmogelijk om tijdens een
113