RAPPORT
Actief Beschermd Leefgebied Eys Nadere uitwerking van de leefgebiedenbenadering voor het pilotgebied Eys (Gemeente Gulpen-Wittem)
2
COLOFON Titel Ondertitel Datum Auteur(s) Foto’s Contactpersoon Copyright Opdrachtgever
Actief Beschermd Leefgebied Eys Nadere uitwerking van de leefgebiedenbenadering voor het pilotgebied Eys (Gemeente Gulpen-Wittem) Oktober 2008 LAM Le Mire (IKL) JHC Arts (Bosgroep Zuid Nederland) Stichting IKL Bosgroep Zuid Nederland Coöperatie Bosgroep Zuid Nederland u.a., Oktober 2008 Provincie Limburg Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit
Voorwoord Eys ligt als een parel in het Heuvelland. Doorsneden door de Eyserbeek en omgeven door hellingen en plateaus. Van oudsher zijn de boerderijen gelegen aan de voet van de hellingen. Op de steilste stukken was landbouw niet mogelijk en werd het bos intensief gebruikt voor het kappen van brandhout, voor de gebinten van huizen en de ‘mast’ was voor de rondscharrelende varkens. Door de eeuwenlange relatie tussen de mens en zijn omgeving hebben diverse planten en dieren hier hun leefgebied. Dit leefgebied willen Rijk en Provincie samen met betrokkenen uit het gebied behouden en beschermen. Hiervoor is een vernieuwde aanpak in ontwikkeling, de leefgebiedenbenadering. Het proces om te komen tot een gedragen leefgebiedplan voor ‘Actief beschermd leefgebied Eys’ is hier een onderdeel van. Wij hopen u met dit leefgebiedplan te ondersteunen bij uw initiatieven en ideeën als onderdeel van het ‘Actief beschermd leefgebied Eys’. Voorliggend leefgebiedplan is het resultaat van een tweetal workshops aangevuld met diverse gesprekken met bewoners, beheerders en agrariërs in en rond het gebied. Het kan dienen als hulpmiddel en inspiratiebron. Bosgroep Zuid Nederland, Stichting IKL en Dienst Landelijk Gebied
3
Inhoudsopgave
4
1
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
De leefgebiedenbenadering
5
1.3
Doelstelling
6
2
Initiatieven en ideeën
7
3
Soortkeuze
9
3.1
Achtergrond
9
3.2
Selectie van soorten voor het pilotgebied Eys
9
4 Kenschets pilotgebied
11
4.1
11
Ecologisch kansrijke situaties
5 Handvatten voor uitwerking leefgebiedenbenadering
15
5.1
Provinciaal beleid
15
5.2
Overige Instrumenten
15
6 Vervolg
17
6.1
Activiteiten
17
6.2
Organistatieadvies
17
Bijlage 1
Beleidskader
19
Bijlage 2
Presentaties Leefgebiedenbenadering 3, 4 en 25 september 2008 te Eys
24
1 Inleiding De Provincie Limburg en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werken samen aan een rijkere natuur. Een belangrijk doel hierbij is behoud en ontwikkeling van een authentiek, gevarieerd landschap, waarbij behoud van de voor het Limburgse landschap streekeigen flora en fauna essentieel is. Provincie en Ministerie hebben Coöperatie Bosgroep Zuid, Nederland stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg (IKL) en de Dienst Landelijk Gebied (DLG) opdracht te geven een zogenaamd leefgebiedplan op te stellen voor het pilotgebied Eys (gemeente GulpenWittem). Dit plan gaat uit van een gebiedsgerichte benadering van bedreigde planten- en diersoorten, waardoor beheer- en inrichtingsvoorstellen en andere aanbevelingen beter te integreren zijn in ander beleid dan de strikte soortgerichte benadering. Eén en ander moet leiden tot een grotere betrokkenheid van bestaande en nieuwe partners, waardoor soortbescherming meer een vanzelfsprekend onderdeel wordt van reguliere en nieuwe activiteiten in het landelijk gebied. 1.1 Aanleiding Ondanks wetgeving, realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000 en uitvoering van diverse soortbeschermingsplannen, gaat de biodiversiteit in Nederland nog steeds achteruit. In Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (2000) is, conform het verdrag van Bern, de centrale biodiversiteitdoelstelling opgenomen: In 2020 zijn voor alle in 1982 in Nederland van nature voorkomende soorten en populaties de condities voor instandhouding duurzaam aanwezig. Conform de Europese biodiversiteitstrategie en de wereldwijde milleniumdoelen dient in 2010 het biodiversiteitverlies een halt toegeroepen te zijn. Evaluatie van het huidige soortenbeleid laat zien dat met de aanpak die tot dusver gehanteerd werd de biodiversiteitdoelen niet gehaald worden (Task Force Impuls Soortenbeleid, 2005). Als voornaamste redenen worden genoemd dat verantwoordelijke partijen het actieve soortenbeleid nauwelijks betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen, het aantal actoren te beperkt is en het instrumentarium te smal is. De Task Force Impuls Soortenbeleid (TFIS) stelt dan ook een andere aanpak ten aanzien van het actieve soortenbeleid voor, de zogenaamde leefgebiedenbenadering.
1.2 De leefgebiedenbenadering De leefgebiedenbenadering gaat uit van verbreding van de inzet van actoren voor de financiering en uitvoering van het soortenbeleid, alsmede een integrale benadering van het
5
soortenbeleid. In de nieuwe benadering worden drie sporen onderscheiden, namelijk het meekoppelen van maatregelen die gunstig zijn voor soorten met ruimtelijke ontwikkelingen, het verbreden van het beheer in bestaande natuurgebieden ten behoeve van specifieke soorten en het uitvoeren van specifieke soortbeschermingsprogramma’s. Het accent ligt met name op meekoppelen en verbreden. De nieuwe aanpak richt zich op groepen van soorten en hun leefgebieden in plaats van op individuele soorten. Door de te beschermen soorten te bundelen tot soortgroepen en de beheer- en inrichtingsactiviteiten hierop af te stemmen, kunnen leefgebieden op een meer efficiënte wijze in stand worden gehouden, dan wel worden verbeterd. Nog meer dan tot nu toe het geval is geweest, kan hierbij winst behaald worden door partijen al in een vroeg stadium te betrekken bij de planvorming, waarbij het streven is om intensieve samenwerking tot stand te brengen tussen de verschillende partijen, die belangen hebben in het buitengebied. Hierbij dient sterk ingezet te worden op het verkrijgen van draagvlak voor te beschermen soorten en daaruit voortkomende beschermingsmaatregelen. De leefgebiedenbenadering beoogt nadrukkelijk geen nieuwe ruimtelijke claims te leggen en nieuwe regelgeving te ontwikkelen met betrekking tot het landelijk gebied, maar door verbeterde inzet van bestaand instrumentarium een kwaliteitsimpuls te bewerkstellingen voor leefgebieden van bedreigde planten- en diersoorten. Op grond van hun habitateisen zijn meer dan 300 soorten landelijk ingedeeld in een achttal leefgebieden. Voor het Zuid-Limburgse Heuvelland zijn in overleg met de provincie zo’n 130 soorten geselecteerd, waarop de leefgebieden benadering zich richt. Op basis van aanwezigheid van een groot aantal kwetsbare soorten, actueel en potentieel leefgebied van deze soorten en lopende initiatieven op het gebied van landschapsontwikkeling en –beheer, is Eys geselecteerd om ervaring op te doen met de leefgebiedenbenadering. Actief Beschermd Leefgebied Eys betreft een pilotproject om te bezien of de gebiedsgerichte benadering daadwerkelijk positieve effecten heeft op bedreigde planten- en diersoorten Bij deze benadering zijn drie deelleefgebieden onderscheiden, te weten plateau, hellingen en beekdal.
6
1.3 Doelstelling De doelstellingen vanuit het pilotproject Actief Beschermd Leefgebied Eys zijn als volgt geformuleerd: • Het creëren van maatschappelijk draagvlak voor bedreigde planten- en diersoorten door kennisoverdracht • Het generen van cofinanciering (naast de bestaande financiële middelen) voor soortbescherming • Samenwerking tot stand brengen tussen belanghebbenden • Een extra impuls geven aan het behalen van de biodiversiteitdoelstelling door het duurzaam verbeteren van leefgebieden van bedreigde planten- en diersoorten • Soortbescherming waar mogelijk een integraal onderdeel te laten zijn van reguliere en nog te ontwikkelen initiatieven in het pilotgebied • Een ideale combinatie te bewerkstelligen tussen economie en ecologie door gezamenlijk maatschap pelijk te handelen
2 Initiatieven en ideeën Binnen het actief beschermde leefgebied Eys is een aantal eigenaren voornemens om hun landbouwbedrijf om te vormen naar een landgoed. Bij de ontwikkeling van deze landgoederen wordt vanuit de visie en doelstelling van de individuele eigenaar een keuze gemaakt voor inrichting en beheer. Aangezien deze inrichting vaak ‘nieuwe natuur’ betreft kan deze ingericht worden als leefgebied voor beschermde soorten. Dit aspect dient uiteraard te passen binnen de visie en doelstelling van de eigenaar. De praktijk leert dat met een goede onderbouwing van de inrichting als leefgebied voor beschermde soorten provincie en gemeenten genegen zijn mee te denken. Dit is een voorwaarde voor de uiteindelijke realisatie van land
7
goederen. Door een aantal fiscale maatregelen en de huidige subsidieregelingen voor de omzetting van landbouwgrond naar natuur worden initiatiefnemers (financieel) ondersteund. Vaak zijn er meerdere beweegredenen om landbouwgrond om te zetten naar natuur. Ook spelen naast gemeente en provincie andere partijen, zoals waterschap en aangrenzende eigenaren een rol bij het uiteindelijke resultaat. Overleg en afstemming met betrokkenen is nodig voor een ‘gedragen’ plan. Eén van de pijlers hiervoor kan de inrichting als ‘actief beschermde leefgebied’ zijn.
PRAKTIJKVOORBEELD EYSERHALTE – ACTIEF BESCHERMD LEEFGEBIED
Het terrein ligt binnen het Stimuleringsplangebied Zuid Limburg Zuid in de regio “Selzerbeekdal”. Het terrein is langs het Miljoenenlijntje gelegen. Met de begrenzing van het gebied als nieuwe natuur wenst de eigenaar een verbindingszone te realiseren tussen de schraalgraslandcomplexen van de Roodborn/Eyserbos/Douveberg en de Wahlwiller graven/Kruisberg. Hiermee beantwoordt het voorstel aan Provinciaal beleid en de ontwikkelingrichting van deze regio namelijk de uitbreiding van het areaal kalkgrasland, pioniergemeenschappen en droge ruigten en doornstruwelen.Tot slot worden met de Herinrichting Mergelland-Oost om het terrein verbindende graften en bosschages aangelegd. De terreindelen aan de oostzijde van de Wittemerweg zijn hoog en droog gelegen op een kalkrijk ondergrond met grindrijke Maasafzettingen en verspoelde löss. In het terrein worden aan de oppervlakte veel fragmenten silex en losse kalkbrokken gevonden. De lagere hellingdelen aan de westzijde van de Wittemerweg bestaan uit verspoelde löss met grind. Vanwege deze bodemtechnische situatie wenst de eigenaar aan de oostzijde op de hogere hellingdelen nieuwe natuur in de vorm van schraalgrasland van kalkrijke bodems te ontwikkelen. De lagere delen aan de westzijde van de Wittemerweg zouden versterkt kunnen worden met halfnatuurlijke graslanden met enkele hoogstambomen met omzomende landschapselementen als hagen, graften en enkele poelen. Voorkomen van beschermde/bedreigde soorten In en rondom het gebied komen tal van beschermde en bedreigde plantensoorten voor. Voornoemde opsomming geeft potenties van het terrein weer. Het gebied geniet bekendheid vanwege het voorkomen van waardevolle soortenrijke, kalkgraslandcomplexen. Zo vliegen er verscheidene vlindersoorten als Sleedoornpage, Aardbeivlinder, Bruin blauwtje op graslanden aan de noordzijde van het terrein. In de zomen van het struweel van de Miljoenenlijn zit Levendbarende hagedis en Hazelworm. Aan vogelsoorten zijn geelgors en Zwarte Roodstaart kenmerkend voor de kleine landschapselementen.
8
De Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM) is bezig met het opstellen van een onderhoudsplan, inclusief subsidieaanvraag voor de komende jaren voor hun terreinen in de regio Eys. Hierin zouden aandachtssoorten en hun leefgebieden en de daarop afgestemde beheeren inrichtingsmaatregelen meegenomen kunnen worden. Er liggen goede kansen m.b.t. samenwerking met andere partijen. Er zijn afspraken gemaakt met een schapenhouder over het laten afgrazen van (een deel) van het miljoenenlijntje. Dit gebeurt nu min of meer op ad hoc-basis tegen een geringe vergoeding van de ZLSM. Als de subsidieaanvraag wordt toegekend kan op structurele basis beheerd worden. Samenwerking kan bestaan uit afspraken over het integraal meebeheren van terreinen van andere eigenaren, zoals bijvoorbeeld bermen van de gemeente, regenwaterbuffers van het waterschap, natuurterreinen van terreinbeherende organisatie. Facilitering door bijvoorbeeld organisaties als de Bosgroep of stichting IKL zijn kunnen bestaan uit hert indienen van subsidieaanvragen, het geven van advies omtrent soorten en leefgebied en het te voeren beheer, monitoring van de effecten van het beheer, controle op aanwezigheid van soorten i.v.m. flora- en faunarichtlijn of uitvoering van aanvullende maatregelen. Regelingen die van toepassing zouden kunnen zijn, zijn Programma Beheer, betaalde meerjarencontracten, gemeentelijke bijdrage in het kader van het zorgplan IKL, inzet van soortbeschermingsgelden. Stichting Limburgs Landschap heeft gezamenlijk met andere terreinbeherende instanties een eenmalige vergoeding toegekend gekregen (Amendement Atsma en Jacobi) en zal hiervoor het hakhoutbeheer in de bosranden uitbreiden. Dit zal zeer zeker de aan bosranden gebonden soorten ten goede komen. Probleem is dat het om een eenmalige vergoeding gaat en niet is voorzien in de financiering van het vervolgbeheer. De stichting werkt samen met locale agrarische ondernemers door middel van inscharings- of eenmalige pachtovereenkomsten. Met de waterleidingmaatschappij wordt nauw samengewerkt en vindt afstemming plaats omtrent inrichting- en beheermaatregelen. Knelpunten met betrekking tot het beheer zijn dat voorgenomen plagwerkzaamheden zijn komen te vervallen in verband met drinkwaterkwaliteitseisen (snellere infiltratie met verontreinigde stoffen in wingebied). Daarnaast wordt als belangrijkste knelpunt ervaren dat er weliswaar voor grotere beheer- en inrichtingsingrepen geld beschikbaar is, maar dat voor het noodzakelijke vervolgbeheer geen of niet voldoende financiële middelen beschikbaar zijn.
De Coöperatieve Vereniging Landschapsbeheer Mergelland pleit vooral voor bevordering van samenwerking tussen alle belanghebbenden, pas dan kan er werkelijk iets van de grond komen. Als belangrijke knelpunten worden gezien de financiering voor onderhoud en beheer van natuur, die niet voldoende en niet structureel is en belemmeringen met betrekking tot bedrijfsvoering vanwege wet- en regelgeving. Agrariërs die bijdragen aan realisering van natuurdoelen moeten nu vaak daarvoor betalen in plaats dat ze daarvoor betaald krijgen (bijvoorbeeld voor het inscharen van vee bij terreinbeheerders).Hoewel er veel beleid is ontwikkeld m.b.t. landschap en er vele, dure rapporten hieromtrent zijn opgesteld, komt er in praktijk weinig van de grond. De Coöperatie heeft ideeën met betrekking tot streekeigen produceren en consumeren van producten, waaronder inbegrepen productie van bio-energie uit de streek. Verder stelt de coöperatie voor om een landschapsonderhoudsfonds in te stellen. Met betrekking tot realisatie van landschaps- en natuurdoelen zou het woord “subsidie” dienen te worden vervangen door structurele financiering. De coöperatie zou graag ondersteund willen worden in financiële zin en met advies in het proces om daadwerkelijk ideeën/initiatieven te realiseren. Natuurmonumenten heeft maar weinig terreinen in eigendom en beheer binnen het plangebied. Op een akker (Eyserheide) nabij het plangebied willen ze graag leefgebied voor o.a. Geelgors, Grauwe gors, Patrijs en akkerkruiden verbeteren met goed ontwikkelde graften. Omdat de leefgebieden in de meeste gevallen grensoverschrijdend zijn willen ze samenwerken met agrariërs, IKL, IVN en de 2 andere terreinbeherende instanties. Ze kunnen daarbij ondersteuning gebruiken voor wat betreft de praktische kennis over verspreiding van soorten. Middelen die hierbij ingezet worden of kunnen worden zijn PB-inrichtingsgelden, leefgebiedengeld. Knelpunten zouden kunnen zijn de stapelingen van subsidievormen, bureaucratie met betrekking tot de subsidieaanvraag, beperkte medewerking van de buren en continuïteit in de garantie van de geldstroom.
3 Soortkeuze 3.1 Achtergrond Het Nederlandse natuurbeleid heeft ondermeer tot doel de realisatie van een duurzame instandhouding voor alle in 1982 in Nederland voorkomende soorten. Het gaat hierbij om circa 40.000 planten- en diersoorten De zogenaamde Rode Lijsten verdelen de in Nederland voorkomende soorten in verschillende categorieën variërend van “niet bedreigd” tot “ernstig bedreigd” of zelf uitgestorven. De leefgebiedenbenadering richt zich met name op soorten uit de categorie “bedreigd” en “ernstig bedreigd” en in sommige gevallen op soorten uit de categorie “gevoelig” en “kwetsbaar”. Daarnaast richt de leefgebiedenbenadering zich op soorten die beschermd worden door de Flora en Faunawet. In het totaal gaat het bij de leefgebiedenbenadering landelijk om circa 300 soorten. (Voor het gehele Heuvelland zijn 134 soorten geselecteerd).
3.2 Selectie van soorten voor het pilotgebied Eys De volgende criteria zijn bepalend geweest voor de selectie van planten- en diersoorten in het kader van dit pilotproject: • Mate van binding aan het Heuvelland • Mate van zeldzaamheid: status Rode Lijsten • Mate van positief effect van beheer- en inrichtingsmaatregelen op meerdere soorten • Evenwichtige verspreiding van actueel, potentieel of historische verspreiding over de deelgebieden Plateau, Helling en Beekdal • Evenwichtige verspreiding over de in het pilotgebied voorkomende ecotopen (herkenbare min of meer homogene landschappelijke eenheid) • Aandachtsoorten uit het Stimuleringsplan • Beschikbaarheid verspreidingsgegevens Op basis van bovenstaande criteria zijn voor het gebied Eys 34 planten- en diersoorten geselecteerd. Deze soorten zijn actueel aanwezig in en nabij Eys of kunnen potentieel hier in voorkomen. Een deel van de geselecteerde soorten kwam vroeger voor in het gebied, maar is om diverse redenen verdwenen. In de bijlage zijn de soortbeschrijvingen opgenomen. In het navolgende hoofdstuk worden per deelgebied – plateau, helling en beekdal – de soortgroepen besproken, de kansrijke situaties, de eventuele knelpunten en wordt tevens een beheers- en inrichtingsadvies ter verbetering van de leefgebieden van de geselecteerde soorten gegeven. Naar verwachting zullen door deze maatregelen ook andere kwetsbare soorten profiteren. Onder deze kansrijke gebieden worden niet alleen de
9
locaties verstaan waar meerdere kwetsbare soorten actueel aanwezig zijn, maar ook de plekken waar ze potentieel zouden kunnen voorkomen. In onderstaande tabel zijn de voor het pilotgebied geselecteerde soorten weergegeven. Opgemerkt dient te worden dat de selectie van soorten een voorstel betreft van de opstellers van dit rapport. Uiteindelijk zijn het de partijen in het gebied zelf die bepalen wat ze voor welke soort(en) gaan doen.
10 Soortnaam
Rode Lijststatus
Plateau, Helling, Beekdal
Aarddistel
Ernstig bedreig
Helling
Akkerboterbloem
Ernstig bedreig
Plateau
Akkerogentroost
Bedreigd
Plateau
Planten
Beklierde ogentroost
Ernstig bedreigd
Helling
Betonie
Bedreigd
Helling
Blaasvaren
Bedreigd
Helling
Blauw guigelheid
Ernstig bedreigd
Plateau
Blonde zegge
Bedreigd
Beekdal
Bosboterbloem
Ernstig bedreigd
Beekdal, Helling
Duifkruid
Bedreigd
Helling
Franjegentiaan
Ernstig bedreigd
Helling
Gele zegge
Bedreigd
Beekdal
Genaald schapengras
Ernstig bedreigd
Beekdal
Getande veldsla
Ernstig bedreigd
Helling, Plateau
Groot spiegelklokje
Ernstig bedreigd
Plateau
Grote leeuwenklauw
Bedreigd
Plateau
Grote muggenorchis
Ernstig bedreigd
Helling
Mannetjesorchis
Ernstig bedreigd
Helling
Spits havikskruid
Ernstig bedreigd
Beekdal
Verfbrem
Bedreigd
Helling
Welriekende nachtorchis
Bedreigd
Beekdal
Ernstig bedreigd
Plateau
Bosbeekjuffer
Bedreigd
Beekdal
Bruin dikkopje
Ernstig bedreigd
Helling
Sleedoornpage
Bedreigd
Beekdal, Helling
Grauwe gors
Ernstig bedreigd
Beekdal, Plateau
Steenuil
Kwetsbaar
Beekdal, Plateau
Zoogdieren Hamster Insecten
Vogels
Wespendief
Beekdal, Helling, Plateau
IJsvogel
Beekdal
Vissen Barbeel
Bedreigd
Beekdal
Elrits
Bedreigd
Beekdal
Hazelworm
Kwetsbaar
Helling, Plateau
Vinpootsalamander
Kwetsbaar
Helling, Plateau
Vroedmeesterpad
Kwetsbaar
Beekdal, Helling
Amfibieèn en reptielen
Tabel 1: Overzicht geselecteerde soorten
4 Kenschets pilotgebied
11
Binnen de begrenzing van het pilotgebied Eys is een aantal landschappelijke eenheden te onderscheiden, welke van belang zijn voor het actueel en potentieel voorkomen van de in de voorgaande tabel opgenomen soorten. Dit zijn achtereenvolgens het hooggelegen, vrij vlakke en open plateau van Ubachsberg aan de noordzijde, de relatief steile hellingen ten zuiden daarvan met droogdalen en holle wegen, het beekdal van de Eyserbeek en een relatief open plateaugebied met een grootschalig karakter ten zuiden van het miljoenenlijntje, dat gelegen is op flauwe hellingen, die doorsneden worden door enkele holle wegen.
4.2.1 Plateaugebied Dit gebied,dat gelegen is ten zuiden van het Miljoenenlijntje, heeft een grootschalig, relatief open, agrarisch karakter en bestaat voornamelijk uit akkerbouw, afgewisseld met graslanden. Plaatselijk wordt het gebied doorsneden door holle en veldwegen, waar kalksteen ondiep in de ondergrond aanwezig is en komen landschappelijke elementen voor in de vorm van graftbeplantingen, hagen, hoogstamboomgaarden en knotbomen. Een aantal van dit soort elementen verkeert in een slechte staat van onderhoud of is zelfs bijna geheel verdwenen.
Figuur 1: Ligging pilotgebied
Foto Bloemrijke akkerranden
Binnen deze grotere eenheden zijn landschappelijke elementen te onderscheiden die van belang zijn uit oogpunt van bescherming van de geselecteerde planten- en diersoorten.
Het gebied is in potentie van betekenis voor uitwisseling van soorten naar natuurterreinen, die zuidelijker zijn gelegen, zoals de Kruisberg en Wahlwiller Graven.
4.1 Ecologisch kansrijke situaties Aan de hand van een tweetal terreinbezoeken, literatuurstudie en raadpleging van verspreidingsgegevens van soorten van het Natuur Historisch Genootschap in Limburg (NHGL) zijn kansrijke situaties in beeld gebracht, die van belang kunnen zijn voor behoud en ontwikkeling van leefgebieden van kwetsbare planten- en diersoorten. Per deelgebied worden in de navolgende paragraaf de kansen, eventuele knelpunten, oplossingsrichtingen en de te nemen beheer- en inrichtingsmaatregelen per soortgroep kort besproken.
Voor wat betreft dit deelgebied zijn er goede kansen aanwezig om door middel van beheer- en inrichtingsmaatregelen leefgebieden van soorten te behouden en te herstellen. Aanknopingspunten liggen vooral op plekken waar kalkrijk materiaal dicht aan het oppervlak aanwezig is, zoals in holle wegen en langs steilranden en waar lijnvormige en vlakvormige elementen, zoals graftbeplantingen, hagen, knotbomenrijen en hoogstamboomgaarden nog betrekkelijk gaaf in het landschap aanwezig zijn. De plaatselijke aanwezigheid van ondiep kalk in de ondergrond zorgt er voor dat onder andere holle wegen in dit deelgebied actueel en potentieel een belangrijk leefgebied vormen voor tal van zeldzame planten- en diersoorten. Een groot knelpunten met betrekking tot deze relatief schrale terreindelen bestaat uit inspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen vanuit de hoger gelegen akkergebieden. Hierdoor vindt verruiging plaats
12
met algemene soorten ten kost van zeldzame soorten. Door de intensivering van de landbouw is in dit deelgebied een groot deel van de lijnvormige landschappelijke beplanting verdwenen of nog maar in een sterk gedegradeerde vorm aanwezig. Hierdoor is de betekenis van dit soort elementen als leefgebied of als verbindingsstructuur voor veel planten- en diersoorten sterk afgenomen. Om te voorkomen dat schrale, meestal kalkrijke, terreindelen verruigen door inspoeling van meststoffen vanaf hoger gelegen akkers, zou aan de rand van de akker een zogenaamde topkam geploegd kunnen worden, zodat afstroming wordt tegen gegaan. Een andere mogelijkheid om dit te bereiken is om extensief akkerrandenbeheer toe te passen op de aangrenzende strook grond. Bermen, die verruigd zijn, kunnen verschraald worden door een maaibeheer toe te passen, waarbij het maaisel afgevoerd dient te worden. Indien de mogelijkheden dat toelaten, kunnen de bermen ook verschraald worden door een begrazingsbeheer met een geschepende kudde. Het voordeel van zo’n beheer is dat plantensoorten zich sneller kunnen verspreiden vanwege het zaadtransport door de schapen van het ene terrein naar de andere terreinen. Vanwege het voorkomen van insectensoorten dient een deel van de schrale vegetatie niet gemaaid of begraasd te worden. In dit deelgebied kan het leefgebied van veel soorten verder hersteld worden door aanleg en herstel van lijnvormige elementen, zoals graften, hagen, rijen knotbomen, bermen, maar ook hoogstamboomgaarden en door regenwaterbuffers in te richten. Deze elementen zijn tevens van grote betekenis voor de migratiemogelijkheden van veel soorten binnen het pilotgebied, maar ook naar andere natuurterreinen buiten het pilotgebied, zoals de Kruisberg en Wahlwiller Graven. Boven beschreven beheer- en inrichtingsmaatregelen kunnen in belangrijke mate bijdragen aan behoud en ontwikkeling van het leefgebied van de plateausoorten uit de tabel. Daarnaast profiteert een groot aantal andere soorten van de maatregelen, waaronder Laatvlieger, Das, Geelgors, Rode wouw, Kerkuil, Patrijs, Aarddistel, Duifkruid, Hokjespeul, Grote centaurie en een groot aantal insectensoorten die gebonden zijn aan schrale omstandigheden. 4.2.2 Beekdal van de Eyserbeek Dit deelgebied bestaat uit lössrijke leemgronden aan weerszijde van de Eyserbeek. In het bebouwde gebied is de beek grotendeels beschoeid. Benedenstrooms kan de beek vrij meanderen. Goede kansen voor verbetering van
leefgebied van soorten van dit deelgebied zijn aanwezig door bij het treffen van beheer- en inrichtingsmaatregelen aan te sluiten bij de actuele en potentiële waardevolle terreinen die in het gebied aanwezig zijn. Binnen dit deelgebied fungeert zowel de beek zelf als ook het Miljoenenlijntje als een belangrijke verbindingszone voor soorten. De taluds van het Miljoenenlijntje zullen verder besproken worden bij de paragraaf “Hellingen” vanwege de specifieke abiotische en biotische aspecten die op deze terreindelen van toepassing zijn.
Foto Beekdal
Een bijzonder waardevol terrein in dit deelgebied, dat als leefgebied fungeert voor veel planten- en diersoorten is de Piepert. Hier worden vochtige graslandvegetaties afgewisseld met moerasvegetaties, bronpoelen, ruigte en vochtig loofbos. De Eyserbeek zelf is van belang als verbindingszone voor veel soorten zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en vlinders. Langs de beek worden voedselrijkere,vochtige tot natte graslanden, die onder invloed staan van kwel, afgewisseld met relatief droge, kalkrijke graslanden. Vanwege deze overgangen in het abiotische milieuomstandigheden zijn deze beekdalgraslanden voor veel soorten van betekenis. Knelpunten met betrekking tot de natuurwaarden in dit deelgebied bestaan onder meer uit grondwaterwinning in het bronnengebied in de Piepert, waardoor verdroging optreedt met als gevolg dat er sprake is van interne eutrofiëring. Daarnaast vindt er eutrofiëring van de beekdalgraslanden plaats door instroom van meststoffen en bestrijdingsmiddel via het grondwater en oppervlakkig afstromend water en door het periodiek buiten de oevers treden van de beek bij piekafvoeren (Knelpunten en kansenanalyse Natura 2000-gebied 157 –Geuldal, Kiwa Water Research/EGG-consult, juni 2007). Uitvoering van de
13
in het Kiwa-rapport voorgestelde, veelal ingrijpende oplossingsmaatregelen met betrekking tot deze problematiek wordt in het kader van deze pilot weinig realistisch geacht, maar kan wellicht in een ander verband opgepakt worden. Het betreft onder andere maatregelen als het stoppen of aanpassen van grondwateronttrekking voor drinkwater en industrie, het verwijderen van stuwen in brongebieden en stoppen van bemesting in intrekgebieden van bron- en kwelgebieden binnen en buiten Natura 2000-gebied.
nen. Belangrijke bos- en natuurterreinen zijn de Eyserbossen, waterwingebied Roodborn en het landgoed Goedenraad. Daarnaast wordt het landschap gekarakteriseerd door enkele holle wegen en droogdalen. Ook de taluds van het Miljoenenlijntje worden hier tot dit landschapstype gerekend, omdat ze wat soorten betreft actueel en potentieel veel overeenkomsten vertonen met de hellingen.
Door beheer- en inrichtingsmaatregelen, die minder complex van aard zijn dan de door Kiwa genoemde voorstellen, kan leefgebied van veel soorten worden verbeterd. Hier wordt voorgesteld om de vochtige tot natte beekdalgraslanden te hooien, eventueel gevolgd door nabeweiding later in het seizoen, voor zover dat nog niet gebeurd. Maaien met afvoer van het maaisel zal er eerder toe leiden dat de voedselrijkdom van de bodem zal afnemen, waardoor de soortenrijkdom eerder zal toenemen dan wanneer alleen begrazing plaatsvindt. In verband met de betekenis van deze terreinen voor insecten, waaronder vlinders, dienen stukken niet gemaaid dan wel begraasd te worden. De functie van de Eyserbeek als migratiezone voor vele diersoorten zou versterkt kunnen worden door beekbegeleidende beplanting aan te brengen, die aansluit op de reeds aanwezige beplanting, veelal knotwilgen en essen, zodanig dat bosjes en bosgebieden met elkaar worden verbonden. Met dat zelfde doel kunnen op (oude) kavelgrenzen hagen aangeplant of hersteld worden. De in het beekdal aanwezige populierenopstanden zouden omgevormd kunnen worden tot een meer natuurlijk bostype. Andere planten- en diersoorten, dan opgenomen in de tabel, die van voorgestelde maatregelen profiteren zijn onder andere Adderwortel, Slanke sleutelbloem, Herfsttijloos, Aardbeivlinder, Grote gele kwikstaart, Watervleermuis en Waterspitsmuis. 4.2.3 Hellingen Het beekdal van de Eyserbeek gaat in noordelijke richting over in een hellend gebied, dat gekenmerkt wordt door een grote afwisseling in landschappelijke variatie, de aanwezigheid van ondiep kalkgesteente en een bijzonder gevarieerde flora en fauna. De hellingen zijn plaatselijk rijk aan landschappelijke elementen, zoals graften, heggen en struweelhagen. Daarentegen zijn ook op veel plaatsen landschappelijke elementen in de loop der jaren verdwe-
Foto Helling met lijnvormige begroeiing
Aanknopingspunten die kansrijk zijn om leefgebieden van soorten te behouden, herstellen of vergroten in dit deelgebied zijn de plaatsen waar kalkgesteente ondiep in de ondergrond aanwezig is, zoals op de steilere terreindelen, de in het landschap aanwezige (restanten) lijnvormige en vlakvormige landschapselementen, zoals graften, heggen, houtwallen, holle wegen, bermen, wegbeplantingen en hoogstamboomgaarden en de bestaande bos- en natuurterreinen. Knelpunten met betrekking tot instandhouding, herstel en uitbreiding van leefgebieden van soorten bestaan uit eutrofiëring door bemesting of inspoeling van meststoffen in terreinen die van nature voedselarm zijn. Hierdoor voldoen de leefgebieden niet meer aan de specifieke eisen die kwetsbare soorten aan hun omgeving stellen met als gevolg dat ze op den duur zullen verdwijnen ten koste van algemenere soorten. Een ander knelpunt is dat plaatselijk landschappelijke elementen geleidelijk aan verdwenen zijn of in slechte staat van onderhoud verkeren, waarmee ook leefgebied van soorten is verdwenen en de migratiemogelijkheden zijn afgenomen. Veel kwetsbare soorten zijn afhankelijk van geleidelijke overgangen via een mantelen zoomvegetatie van grasland of akker naar opgaand bos. In dit deelgebied zijn deze geleidelijke oevergangen, behoudens een paar plekken, niet of in onvoldoende mate aanwezig, waardoor leefgebieden van specifieke bosrand-
14
soorten onder druk staan. Ook bij het beheer van (weg) bermen en het talud van de spoorlijn wordt in veel gevallen geen rekening gehouden met de functie die deze terreinen hebben als leefgebied van en migratiezone voor soorten. Veelal worden ze te intensief of te extensief beheerd en vindt er eutrofiëring plaats door inspoeling van meststoffen, waardoor kwetsbare soorten verdwijnen. Instandhouding, herstel en uitbreiding van leefgebied van de soorten die in de tabel zijn opgenomen kan gerealiseerd worden door de navolgende beheer- en inrichtingsmaat regelen uit te voeren. Op de van nature voedselarme graslanden dient geen bemesting plaats te vinden Ook dient voorkomen te worden dat meststoffen van hoger gelegen delen instromen, door bijvoorbeeld op de plateauranden een bufferzone of een zogenaamde topkam aan te leggen. De van oorsprong schrale graslanden kunnen zowel jaarlijks gemaaid worden, waarbij het maaisel wordt afgevoerd, dan wel extensief worden begraasd. In verband met de betekenis van deze terreinen voor insecten dient jaarlijks een deel ongemaaid of onbegraasd gelaten te worden. Als de uitgangssituatie van de graslanden voedselrijker is, dan zal maaien met afvoer van het maaisel sneller een verschralend effect hebben, dan begrazing. In voedselarmere situatie zorgt begrazing, eventueel in combinatie met maaien, er voor dat er open plekken in de vegetatie ontstaan, waardoor kalkgesteente uit de ondergrond naar boven komt en er kiemplekken ontstaan voor kwetsbare plantensoorten. Om verspreiding van zaad te bevorderen zou een aantal kansrijke terreinen door een gehoede schaapskudde cyclisch kunnen worden afgegraasd. Op plekken waar de grasmat sterk vergrast of vervilt is zouden door plekgewijs te plaggen open plekken gemaakt kunnen worden. Percelen die zeer voedselrijk zijn doordat ze jarenlang bemest zijn, kunnen verschraald worden door eerst een aantal jaren achtereen maïs te verbouwen. Geleidelijke overgangen van opgaand bos naar grasland of akker, via een mantel- en zoomvegetatie, kunnen ontstaan door open plekken in de bosranden te kappen. Op een vijftal plekken aan de zuidwestzijde van het Eyserbos zijn in 2001(?) inhammen in de bosrand gekapt. In de jaren daarna is de vegetatie jaarlijks gemaaid en zijn de inhammen jaarlijks gemonitord op het voorkomen van kwetsbare plantensoorten (Monitoringsproject Eyserbos 2002, 2003, Grootjans en De Rooij). De monitoringsopnamen laten zien dat voor wat betreft de plantensoorten, die gebonden zijn aan geleidelijke overgangen, de maatregelen gunstig zijn geweest. Eenzelfde soort maatregelen zou
uitgevoerd kunnen worden in de bosrand van het oostelijk deel van het Eyserbos en langs de bospaden. In dit deelgebied kan het leefgebied van veel soorten verder hersteld worden door aanleg en herstel van lijnvormige elementen, zoals graften, hagen, rijen knotbomen, bermen, maar ook hoogstamboomgaarden en door regenwaterbuffers in te richten. Bij voorkeur dient hierbij aangesloten te worden bij bestaande, redelijk tot goed ontwikkelde bos- en natuurgebieden en landschappelijke elementen. Deze elementen zijn tevens van grote betekenis voor de migratiemogelijkheden van veel soorten binnen het pilotgebied, maar ook naar andere natuurterreinen buiten het pilotgebied. Andere kwetsbare planten en dieren, die meeprofiteren van bovenstaande beheer- en inrichtingsmaatregelen zijn soorten van voedselarme, vaak kalkrijke graslanden, zoals Aardkastanje, Doorgroeide boerenkers, Driedistel, Franjegentiaan, Vliegenorchis, Voorjaarsganzerik, Bruin dikkopje, Geelsprietdikkopje, Kalkgraslanddikkopje, Levendbarende hagedis en Geelgors en struweel-, mantel- en zoomsoorten, zoals Bleek bosvogeltje, Bergdravik, Mannetjesorchis, Soldaatje, Grauwe klauwier, Roodborsttapuit, Levendbarende hagedis en Vale vleermuis.
5 Handvatten voor uitwerking leefgebiedenbenadering De leefgebiedenbenadering gaat uit van een verbeterde inzet van bestaand instrumentarium. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op diverse mogelijkheden die de provincie Limburg biedt.
5.1 Provinciaal beleid De essentie van de Verhandelbare Ontwikkelingsrechtenmethode (VORm), Rood voor Groen (RvG) en Bouwkavel op Maat+ (BOM+) is het sturing geven aan bouwen buiten de huidige bebouwingscontouren van dorpen en steden, in ruil voor een maatschappelijke tegenprestatie in de vorm van groenontwikkeling. De basis voor het instrumentarium is vastgelegd in een aanvulling op het streekplan, (Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) herziening op onderdelen contourenbeleid Limburg, 2005). Ruimtelijk bezien wordt deze sturing vormgegeven door de vaststelling van de contouren rondom dorpen en steden, die ingesteld zijn om ongewenste uitbreiding en verrommeling van het landschap tegen te gaan. Daarnaast is de Provinciale Ontwikkelingszone Groene Waarden begrensd. Een ruimtelijke begrenzing voor groenontwikkeling, aanvullend aan de bestaande Ecologische Hoofdstructuur. De instrumenten functioneren als volgt: Verhandelbare Ontwikkelingsrechtenmethode (VORm) Het VORm biedt initiatiefnemers de mogelijkheid om te bouwen buiten de contour. In de meeste gevallen gaat het om woningbouw en bedrijventerrein. Naast een aantoonbare kwalitatieve landschappelijke inpassing (qua aard en omvang passend bij de lokatie), moet een groene tegenprestatie plaatsvinden. De verhouding tussen rood en groen wordt bepaald aan de hand van rekenmodellen met normkosten. Rood voor Groen (nieuwe landgoederen) (RvG) Doelstelling van RvG is het stimuleren van groene ontwikkelingen in het buitengebied. Buiten de contour mag gebouwd worden, mits de groene tegenprestatie in de POG in een verhouding van 1 woning voor 10 ha groen. Zowel de rode als de groene component worden getoetst aan de kwalitatieve landschappelijke inpassing. Het nieuwe landgoed dient minimaal 90% opengesteld te zijn. Bouwkavel op maat+ (BOM+) Doelstelling van het BOM+ is het mogelijk maken van wijzigingen binnen bouwblokken in ruil voor een landschappelijke kwaliteitsverbetering op hetzelfde bouwblok. Het kan gaan om splitsing van agrarische bedrijfsgebouwen. Bedrijfsontwikkelingsplan als basis voor kwaliteits verbetering. Landschappelijke inpassing bebouwing binnen
bouwblok, eventueel aangevuld met kwaliteitsverbeterende maatregelen buiten het bouwblok. De groene tegenprestatie wordt bij voorkeur binnen de Provinciale Ontwikkelingszone Groene waarden (POG) gerealiseerd en draagt in die zin bij aan gewenste groenontwikkeling buiten de EHS. De omvang van de groene tegenprestatie is afhankelijk van de aard en omvang van de rode component.
5.2 Overige instrumenten Naast de hierboven genoemde instrumenten zijn er landelijk gezien nog andere instrumenten in ontwikkeling of reeds in gebruik die een bijdrage kunnen leveren aan het succes van de leefgebiedenbenadering. Deze instrumenten zijn dikwijls niet specifiek gericht op soortenbescherming. Echter met een meer actieve inbreng van leefgebiedplannen als toetsingskader zou hier verandering in aangebracht kunnen worden. Onderstaande opsomming van instrumenten is niet uitputtend. Streekrekening / landschapsfonds Op diverse plaatsen in het land vindt fondsvorming plaats gekoppeld aan een gebied. Deze streekrekeningen of landschapsfondsen keren een gedeelte van de renteopbrengsten uit aan projecten die ten goede komen aan onder andere landschap. Wellicht dat leefgebiedplannen als inspiratiebron kunnen dienen voor projecten die in dit kader worden uitgevoerd. (zie ook www.streekrekeninghetgroenewoud.nl) Landschapsveiling Op enkele locaties in het land is afgelopen jaar een landschapsveiling georganiseerd. Eén van de gebieden waar een veiling is georganiseerd is Zuid-Limburg. Met het veilen van (het beheer van) landschapselementen wordt het landschap duurzaam in stand gehouden. Ook soorten profiteren hiervan. De Landschapsveiling Mergelland heeft ca. € 85.000,- opgebracht voor 15 landschapselementen. Tot op heden is dit aspect niet gebruikt als argument om mensen / bedrijven te laten bieden op landschapselementen. Ook hier kan het leefgebiedplan dienen als inspiratiebron voor het type en de locatie van de beheermaatregelen. (zie ook www.landschapsveiling.nl / www.groenegoededoelen.nl)
15
16
Groene Diensten Buiten de Ecologische Hoofdstructuur bestaat de mogelijkheid om vergoedingen te geven voor het ontwikkelen en in stand houden van landschappelijke beplantingen. De basis hiervoor vormt de Catalogus Groen-Blauwe diensten. Overheden kunnen de catalogus gebruiken als leidraad om regelingen te ontwikkelen voor de ontwikkeling en instandhouding van landschap, natuur, water, recreatie en cultuurhistorie. Vooral de ‘groene diensten’ uit de catalogus bieden kansen voor soortbescherming. De leefgebiedplannen zouden kunnen dienen als inspiratiebron of toetsingskader voor nieuwe regelingen. (zie ook www.catalogusgroenblauwediensten.nl) Adoptie van soorten In Belgisch Limburg hebben 44 gemeenten ieder één beschermde soort ‘geadopteerd’. Voor iedere soort is een beschermingsplan opgesteld, specifiek gericht op de betreffende gemeente. Bij de keuze van de soorten is rekening gehouden met de mate waarin een soort als indicator kan dienen voor de kwaliteit van de aanwezige, of nog te ontwikkelen, leefomgeving. Voorbeelden zijn soorten als de Grauwe Klauwier en de Geelgors die afhankelijk zijn van een afwisselend, kleinschalig (cultuur) landschap. Een populatie van deze soorten kan zich alleen instandhouden of ontwikkelen bij een landschap van voldoende kwaliteit. De gemeenten gaan zich inzetten om de benoemde maatregelen ook daadwerkelijk uit te voeren, samen met inwoners, terreinbeheerders, scholen e.d. (zie ook www.rlkm.nl / www.limburg.be/limburgsesoorten)
6 Vervolg 6.1 Activiteiten Om te inventariseren welke ontwikkelingen er in het gebied spelen, welke ideeën belanghebbenden en belangstellenden hebben en om draagvlak te verkrijgen voor de leefgebiedenbenadering, zijn lokale initiatieven verkend door middel van één op één gesprekken en is een tweetal workshop gehouden. De uitkomsten en conclusies, die hieruit naar voren zijn gekomen zijn vervolgens verwerkt in een concept van dit rapport, dat in een afsluitende bijeenkomst aan betrokkenen is gepresenteerd. Op deze laatste bijeenkomst zijn door de aanwezigen aanvullingen, aanpassingen en opmerkingen op de conceptrapportage gegeven, die in dit eindrapport zijn verwerkt. De belangrijkste punten die naar voren zijn gekomen zijn: • Kennis over soorten, hun leefgebied en de wijze waarop beheer en inrichting uitgevoerd zou moeten worden is één van de belangrijkste pijlers voor het slagen van de leefgebiedenbenadering. Daarnaast is kennis van de streek, de verschillende eigenaren en de ideeën en initiatieven die mensen hebben van evengroot belang om gezamenlijk te bekijken welke mogelijkheden er voor soorten en hun leefgebied zijn. • Er is een duidelijke behoefte uitgesproken voor samenwerking en afstemming op beheerniveau als het gaat om meedenken en meedoen, waarbij een bottom up benadering en vrijwilligheid als belangrijke randvoorwaarden worden gezien voor het welslagen van de leefgebiedenbenadering. • Er is meer beleidsruimte en een flexibelere inzet van middelen nodig om de leefgebiedenbenadering tot een succes te maken. Er is behoefte aan een landschapsfonds en groen-blauwe diensten zouden in ook het Heuvelland moeten gelden. Er moet een deugdelijke regeling komen om schade die door soorten veroorzaakt wordt te vergoeden. • Agrariërs worden graag betrokken bij het beheer van natuur, maar willen daar een marktconforme vergoeding voor ontvangen. Verder vinden ze het belangrijk dat agrarische grond agrarisch blijft. • Er zijn in Eys tal van ideeën en initiatieven waarbij met de leefgebiedenbenadering aangesloten kan worden. Economie en ecologie kunnen elkaar dan versterken. Als voorbeeld wordt hier genoemd het beheer van de spoortaluds van het Miljoenenlijntje door schapenbegrazing, het beheer van landschapselementen door de
17
Landschapscoöperatie, het ecologisch beheer van bermen door de gemeente, het nadenken over opwekken van nieuwe vormen van energie uit de streek, het inschakelen van agrariërs bij het beheer van het landschap, bij de inrichting van pas aangelegde en nog aan te leggen regenwaterbuffers rekening houden met bedreigde planten- en diersoorten etc.
• Er is vooral behoefte aan een lange termijn visie en oplossingen. Bij beheer- en inrichtingsmaatregelen ten behoeve van bedreigde planten- en diersoorten is het van belang dat de continuïteit, ook in financiële zin, gewaarborgd wordt. Om leefgebieden levend te houden is een organisatievorm nodig die het mogelijk maakt om leefgebieden als ‘merk’ vorm en inhoud te geven. Een leefgebied onderscheid zich van andere gebieden, niet alleen door bijzondere natuurwaarden, maar ook door de betrokkenheid van mensen. Door gerichte communicatie, het vrijgeven van de ontwikkelde huisstijl en het ondersteunen van persoonlijke initiatieven blijft het leefgebied ook leven. Door op beheerniveau de gelegenheid te creëeren om samen te werken, elkaars kwaliteiten te leren kennen en hiervan gebruik te maken, kan veel bereikt worden voor de beschermde soorten. Een beheerplatform is hiervoor de aangewezen plek. Binnen een leefgebied kan de landschapsmakelaar een bindende, stimulerende en deskundige rol vervullen.
6.2 Organisatieadvies De uitdaging is vooral om bestaande, lokale initiatieven te bundelen en partijen bij elkaar te brengen. Dit dient georganiseerd en begeleid te worden, waarvoor een initiatiefnemer en projectleider nodig zijn. Per deelgebied kan dan naar oplossingen gezocht worden om ideeën en initiatieven uit het gebied gerealiseerd te krijgen en om de (eventueel) benodigde financiering te regelen. Om de problematiek van het beschermen van leefgebieden onder de aandacht te brengen, werd een logo en huisstijl ontwikkeld. Deze dient verder ingezet en uitgedragen te worden. Daarvoor is een verantwoordelijk “eigenaar” nodig, die deze beschermt en uitgeeft aan relevante projecten en communicatiemiddelen. Ook zou het gemakkelijk zijn, indien er een soort ‘kennisbank’ ontwikkeld wordt, waarin kennis en ervaring wordt vastgelegd en gedeeld. Gezien de opgedane ervaring met de materie, is ons voorstel voor een dergelijke organisatie voor de vervolg activiteiten in het ‘Actief beschermd leefgebied Eys’:
18
Opdrachtgever/projecteigenaar Provincie Limburg Projectleider Lokale initiatiefnemer/Bosgroep Zuid Nederland Projectparticipanten IKL/ DLG/ Vermeulen|Total Identity Uitvoeringsorgaan Lokale werkgroep Onder regie van de projectleider dient een lokaal Plan van Aanpak opgesteld te worden. Hierin wordt de organisatie en planning, inclusief de benodigde financiële middelen voor het Actief Beschermd Leefgebied Eys in detail beschreven te zijn. Na goedkeuring door de stuurgroep (opdrachtgever en projectleider) kan dit Plan van Aanpak uitgevoerd worden, waarbij tussentijds en bij afronding verantwoording wordt afgelegd. De opdrachtgever blijft eigenaar van de ontwikkelde huisstijl en communicatie middelen, maar kan de operationele uitgifte ervan uitbesteden aan de projectleider. Om mensen te enthousiasmeren voor instandhouding en herstel van leefgebieden van kwetsbare soorten, hun hierbij van advies te dienen en te zorgen dat door samenwerking zowel op economisch als op ecologisch gebied een win-win-situatie gerealiseerd wordt, wordt hier voorgesteld om een aantal vervolgactiviteiten te organiseren.
• Het houden van één of meerdere excursies, waarbij uitleg wordt gegeven over de soorten, hun leefgebied en op het op de soorten gericht beheer. • Het organiseren van één of meerdere werkdagen in de natuur of op de boerderij. • Aanbieden van cursus hoogstamonderhoud. • Instellen van een beheerplatform, waarin belanghebbenden zitting hebben en waarin plannen/ideeën nader uitgewerkt worden. • Aanbieden van een Leefgebiedwaaier aan belanghebbenden en belangstellenden. • Eén op één-ondersteuning door organisaties, zoals DLG, Bosgroep en IKL. • Leefgebiedplan benutten in maatschappelijk verantwoord ondernemen. • Initiatiefnemers kunnen gebruik maken van de voor deze pilot ontwikkelde huisstijl. Naast bovengenoemde activiteiten zullen stappen ondernomen worden om het enthousiasme en de getoonde betrokkenheid bij uitvoering van beheer te kunnen blijven ondersteunen. Voor concrete activiteiten wordt in samenspraak met initiatiefnemers gezocht naar financieringsbronnen om tot uitvoering te kunnen komen.
Bijlage 1
Beleidskader
Onderstaand wordt beknopt ingegaan op de belangrijkste beleidsplannen, die van belang zijn voor de bescherming van bedreigde planten- en diersoorten. Rijksbeleid ten aanzien van soortbescherming Natuurbeschermingswet en Natura 2000-gebieden Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk bestaat uit alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Europese Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Door de aanwijzing komen de Natura 2000-gebieden te vallen onder de wettelijke bescherming van de Natuurbeschermingswet (1998) met als doel het behoud en herstel van de biodiversiteit. De Europese Commissie draagt financieel bij aan de essentiële bescherming van Natura 2000-gebieden door middel van subsidies, zoals bijvoorbeeld het LIFE-fonds, Plattelandsontwikkelingsfondsen en Structuurfondsen. Enkele bos- en natuurterreinen binnen het pilotgebied Eys zijn in het aanwijzingsbesluit opgenomen in het Natura 2000-gebied Geuldal. Het betreft hier de Eyserbosschen, De Piepert, Waterwingebied Roodborn en bos- en natuurterrein bij kasteel Goedenraad. Naast algemene doelen, waaronder behoud van de biodiversiteit en behoud en waar nodig herstel van de ecologische samenhang van het netwerk, zijn in het ontwerpbesluit natuurdoeltypen voor de diverse gebieden opgenomen. De doelen ten aanzien van deze natuurdoeltypen zijn deze te behouden, uit te breiden en/of de kwaliteit er van te verbeteren. Tevens wordt voor het Natura 2000-gebied Geuldal een aantal specifieke soorten genoemd. De doelen ten aanzien van genoemde soorten zijn uitbreiding van de verspreiding van de soorten, de omvang van de populaties te behouden en/of uit te breiden en/of de omvang en kwaliteit van het leefgebieden te behouden, te verbeteren en/of uit te breiden. Het gaat hier om de Spaanse vlag, Vliegend hert, Beekprik, Rivierdonderpad, Kamsalamander, Geelbuikvuurpad, Meervleermuis, Ingekorven vleermuis, Vale vleermuis en Gaffellibel. Voor alle Natura 2000-gebieden dienen vóór 2010 beheersplannen opgesteld te worden. In deze plannen staat aangegeven welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rondom het gebied. Ook staat in het beheersplan vermeld hoe de doelen bereikt worden.
19
Structuurschema Groene Ruimte 2 Het Structuurschema Groene Ruimte 2 (SGR 2) beschrijft de kwaliteit van het landelijk gebied per landschapstype aan de hand van algemene kernkwaliteiten. Doel is realisatie van een instrumentarium dat een bijdrage levert aan het behoud en de versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Voor het Heuvelland zijn in het SGR 2 specifieke beleidsaspecten opgenomen ter realisatie van de gestelde doelen, die in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg nader zijn uitgewerkt. Nota Ruimte In de Nota Ruimte is het rijksbeleid met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling en de belangrijkste doelstelling voor de komende decennia (2010 tot 2020 met een doorkijk naar 2030) opgenomen. De Nota schept ruimte voor ontwikkeling, onder het motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”, waarmee lagere overheden, zoals provincie en gemeenten een grotere rol toebedeeld krijgen bij realisatie van doelen. In plaats van het stellen van ruimtelijke beperkingen, worden gewenste ruimtelijke ontwikkelingen gestimuleerd. Voor het Heuvelland zijn de ontwikkelingsdoelen nader uitgewerkt in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Herinrichtingsplan Mergelland-Oost Het pilotgebied Eys valt geheel binnen de begrenzing van de herinrichting Mergelland-Oost. De streefdoelen van dit plan zijn als volgt samengevat. Het plan gaat uit van behoud van bestaande elementen en het open houden van de plateaus. Plateaus worden voornamelijk gebruikt door de landbouw. Kleine landschapselementen worden aangebracht rond de dorpen, bij poelen en holle wegen. De flauwe hellingen worden gebruikt voor landbouw met beplanting in kleine bosjes en lijnvormige elementen. Op de meer steilere hellingen worden bossen en bosstroken aangebracht. In de beekdalen bevinden zich bosjes en natuurgebieden en vindt extensief landbouwkundig gebruik plaats, waarbij beekloop en steilranden beplant kunnen worden en meanderstroken langs de beek aangebracht kunnen worden. Reservaatsgebieden worden gerealiseerd. Het waterbeheer is afgestemd op natuur/ en landschapsbehoud. Er zullen voorzieningen worden aangebracht om wateroverlast en erosie te beperken. Het leefgebied van de das wordt verbeterd. Op vrijwillige basis zal gestreefd worden naar realisatie van erf/ en kavelgrensbeplanting. De recreatief/toeristische functie van het gebied zal worden verbeterd. Bestaande landschappelijke elementen worden gehandhaafd en de vele cultuurhistorische elementen worden behouden en waar nodig hersteld.
20
Herverkaveling van het gebied zal zodanig plaatsvinden dat hierdoor de inrichting van het gebied voor landbouw, natuur en landschap wordt verbeterd. Kaderrichtlijn Water, GGOR, SEF beken De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn, die er voor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Het ecologisch functioneren van watersystemen en de stroomgebiedsgerichte aanpak staan in het KRW centraal. Voor de in het pilotgebied gelegen hydrologisch gevoelige Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Piepert e.o. en landgoed Goedenraad betekent dit dat deze gebieden op grond van de KRW in 2015 een goede ecologische toestand bezitten. Voor de in het pilotgebied gelegen Eyserbeek, waaraan de status “sterk veranderd waterlichaam” is toegekend, houdt dit in dat deze beek in principe in 2015 en uiterlijk in 2027 een goed ecologisch potentieel dient te hebben. De belangrijkste voorwaarden voor het behalen van de gewenste toestand zijn de hydromorfologische inrichting, de nutrïentenrijkdom en andere stoffen die van invloed zijn op het ecologisch functioneren. In 2007 is door het waterschap Roer en Overmaas in samenspraak met lokale belangenvertegenwoordigers gestart met het in beeld brengen van de gewenste gronden oppervlaktewaterstanden en waterkwaliteit (GGOR) die noodzakelijk zijn voor de verschillende gebruiksfuncties, ook wel Nieuw Limburgs Peil genoemd. Om dit te bereiken zijn in een aantal gebieden maatregelen nodig met betrekking tot het watersysteem. Prioriteit in aanpak hebben hierbij de belangrijkste natuurgebieden waar verdroging een probleem vormt. In het Heuvelland richt het waterschap zich in dit verband voornamelijk tot hydrologisch gevoelige natuur en ligt de nadruk op Natura 2000-gebieden. Voor het pilotgebied Eys betreft het hier de Piepert e.o. en landgoed Goedenraad. Aan de in het pilotgebied gelegen Eyserbeek is een specfifiek ecologische functie (SEF-aanduiding) toegekend. Deze aanduiding geldt voor watersystemen met een actuele of potentiële natuurfunctie. Inrichting en beheer zijn gericht op de ecologische hoofdfunctie. Uitgangspunt bij de (her)inrichting van SEF-beken en de grondwaterafhankelijke natuurgebieden zijn de ecologische streefbeelden uit de Watersysteemverkenning Limburg, de Stimuleringsplannen Bos, Natuur en Landschap en de nog op te stellen beheersplannen voor de Natura 2000-gebieden. Bij beekherstel wordt voorrang gegeven aan SEF-beken, die tevens de status “natuurlijk waterlichaam” of de status ”sterk veranderd waterlichaam” bezitten, zoals het geval is
voor de in het pilotgebied gelegen Eyserbeek. Bij het herstel van grondwaterafhankelijke natuurgebieden wordt voorrang gegeven aan de zogenaamde “natte natuurparels”. Dit zijn de grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden en de overige prioritaire en kansrijke verdroogde natuurgebieden. Provinciaal beleid ten aanzien van soortenbescherming Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) Het POL is een integraal plan dat op hoofdlijnen de visie van de provincie Limburg op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg weergeeft. Het plan is in 2006 opgesteld en volgt het POL uit 2001 op. Het POL 2006 fungeert als Structuurvisie, Streekplan, Waterhuishoudingsplan, Milieubeleidsplan, Verkeer- en Vervoersplan en bevat de hoofdlijnen van de fysieke onderdelen van het economische en sociaal-culturele beleid. Per gebied wordt aangegeven welke koers wordt nagestreefd. Hierbij worden negen perspectieven onderscheiden. Voor het pilotgebied Eys zijn de volgende perspectieven van toepassing (Startnotitie Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Gulpen-Wittem, 11 januari 2007) • Bos- en natuurgebieden, waarbinnen door de provincie de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en de reeds verworven en in beheer genomen reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden centraal wordt gesteld. • Ontwikkelingsgebieden ecosystemen, die met name de ecologische ontwikkelingszones uit de Provinciaal Ontwikkelingszone Groen (POG) omvatten. De provincie streeft ernaar een belangrijk deel van de landbouwgrond binnen dit perspectief om te zetten in natuur gebied of in te zetten voor natuurgericht beheer. • Ruimte voor veerkrachtige watersystemen met overwegend de ecologische verbindingszones uit de POG, de steilere hellingen en de van nature laaggelegen gronden (beekdalen). Dit betreft vooral landbouwgronden, waarvan het bestaande extensieve gebruik wordt gehandhaafd, maar die daarnaast een functie moeten gaan vervullen voor de ecologische structuur, waterconservering, het voorkomen van bodemerosie en opvang van hoge waterafvoeren. • Vitaal landelijk gebied, dat betrekking heeft op landbouwgebieden met een grote variatie aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Bescherming van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden gaat hier hand in hand met een verbetering van de kwaliteit van vooral bestaande landbouw- en toeristische bedrijven.
21
Om de aanwezige natuurlijke kwaliteiten te beschermen, heeft de provincie in het POL een viertal kaarten opgenomen, waarop de te beschermen waarden zijn aangegeven. Het betreft hier de zogenaamde Groene, Blauwe, Kristallen en Bronzen Waardenkaarten. Met betrekking tot soortbescherming zijn de eerste drie kaarten het meest van belang. De Groene Waarden bestaan voornamelijk uit de bestaande bos- en natuurgebieden en nieuwe natuur. Gebieden die zijn aangemerkt als beheersgebied, waar via agrarisch natuurbeheer natuurwaarden worden ontwikkeld en in stand worden gehouden met behoud van de agrarische functie vallen ook in deze categorie, alsmede de ecologische verbindingszones die onder de POG vallen en de hamsterkernleefgebieden. De Blauwe Waarden bestaan uit de beekdalen, de EHS- en POG-gebieden. Het betreft hier onder meer de hydrologisch gevoelige natuurgebieden, de hydrologisch gevoelige Natura 2000-gebieden en EHS-gebieden, die gelegen zijn onder aan hellingen in droogdalen. De Kristallen Waarden bestaan uit de freatische grond waterbeschermingsgebieden en stiltegebieden. Voor de grondwaterbeschermingszones is er specifieke regelgeving met betrekking tot het mestbeleid om vervuiling van het grondwater te voorkomen. Voor de stiltegebieden geldt dat ze rustig moeten zijn en moeten blijven. Nationaal Landschap Zuid-Limburg De POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg is een nadere uitwerking van het rijksbeleid uit de Nota Ruimte met betrekking tot de kwaliteit van het landschap. In Nederland zijn in het totaal 20 Nationale Landschappen aangewezen. De provincie streeft naar behoud, ontwikkeling en beheer van de kernkwaliteiten van het landschap door middel van ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardig regionaal landschappelijk netwerk. De kernkwaliteiten zijn gebaseerd op een in samenhang voorkomen van kenmerkende, waardevolle en gebiedseigen aardkundige, ecologische en cultuurhistorische elementen en de karakteristieke afwisseling tussen het open karakter van de plateaus en de kleinschalige beslotenheid van de hellingen en dalen. Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap In het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap zijn de provinciale doelen geformuleerd ten aanzien van natuur, bos en landschap. Het stimuleringsplan maakt daarmee duidelijk welke natuurwaarden de provincie wil behouden, herstellen en ontwikkelen, uitgaande van de natuurlijke
potenties van gebieden en rekening houdend met ander provinciaal beleid, zoals het ruimtelijk beleid, dat is vastgelegd in het POL en het water- en milieubeleid. Een ander doel van het stimuleringsplan is het stimuleren van een actieve rol van andere organisatie, zoals gemeenten en waterschappen en het stimuleren van de uitvoering van acties en maatregelen, die bijdragen aan realisatie van de geformuleerde natuur-, bos- en landschapsdoelen. Het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap biedt een toetsingskader voor toekenning van provinciale subsidies met betrekking tot natuur, bos en landschap. Gemeentelijk beleid ten aanzien van soortenbescherming Bestemmingsplan Buitengebied, startnotitie 11 januari 2007 De startnotitie is een document, waarin het planvoornemen wordt beschreven om te komen tot een actueel bestemmingsplan Buitengebied. Doel van de startnotitie is het naar alle partijen toe helderheid te verschaffen over de gebruiksen bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De belangrijkste uitgangspunten uit de startnotitie die een relatie hebben met soortbescherming zijn: • De “onderste laag” boven: de bodemopbouw en bodemsamenstelling zijn bepalend voor verdere ontwikkelingen. • Duurzaam evenwicht stimuleren, waarbij de nadruk wordt gelegd op een op duurzaamheid gerichte agrarische sector, bij voorkeur in de vorm van akkerbouw, melkveehouderij en fruitteelt met behoud van tenminste de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden. Het bieden van ruimte voor realisatie van de EHS naast de POG en terugdringing van uitspoeling vanaf de plateaus, alsmede het terugdringen van verdroging. Het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap, het Herinrichtingsplan Mergelland-Oost en het plan Zorg voor Natuur en Landschap 2006-2016 (januari, 2006) van de stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg zijn richtinggevend voor de afstemming tussen de diverse agrarische en natuurbelangen, • Landschap en cultuurhistorie zijn bepalend voor de gemeentelijke omgevingskwaliteit. Het oorspronkelijke cultuurlandschap wordt bij verdere inrichtingsvoorstellen zoveel mogelijk als referentiekader gezien. Het op vrijwillige basis terugbrengen van hoogstamboomgaarden is een aanzet tot verder herstel van de oorspronkelijke karakteristiek.
22
• Landbouw, grondgebonden en verbreed. Op de hellingen komen de functies landschap, landbouw, natuur en recreatie in afwisseling en in harmonie met elkaar voor. In de beekdalen vervult de landbouw een aanvullende rol op de hoofdfunctie natuur in de vorm van agrarisch gebruik als beheersvorm van natuurgebieden en onderhoud van het landschap. Krachtige en voldoende grote, levensvatbare agrarische bedrijven zijn een voorwaarde om een aantrekkelijk cultuurlandschap te behouden. De insteek bij agrarische bedrijven is verbreding met nevenactiviteiten op het gebied van plattelandsvernieuwing, zoals bijvoorbeeld de zorg voor en beheer van landschap, natuur en cultuurhistorische en archeologische waarden en water. Handhaving is absoluut noodzakelijk om de landschappelijke kwaliteiten te bewaken. • Recreatie en toerisme in het teken van landschapsbeleving. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit en afwisseling zijn van belang voor het recreatieftoeritisch aanbod. In het buitengebied wordt vooral rust geboden. Recreatief-toeristische activiteiten mogen geen negatieve consequenties opleveren voor natuur en landschap. Eventueel verlies aan natuurwaarden dient te worden gecompenseerd. • Erosie zo mogelijk voorkomen. Door het zoveel mogelijk toepassen van fijnmazige teelttechnische en natuurtechnische maatregelen, zoals het aanleggen van graften, lijnvormige beplanting, groenstroken en grasbanen dient bodemerosie zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarnaast is aanleg van een aantal buffers voorzien. • Milieu, overlast verder beperkt. Hoofduitgangspunten zijn duurzaamheid, leefbaarheid en bescherming van het basiskapitaal. De aanwezige overlast op het gebied van milieuoverlast wordt zoveel mogelijk beperkt. Zorgplan voor Natuur en Landschap 2006-2016 van de stichting IKL (januari 2006) De stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg is een organisatie die al ruim twintig jaar op duidelijk zichtbare wijze de actieve zorg voor het agrarisch cultuurlandschap initieert en bevordert. IKL richt zich daarbij op het behoud en de versterking van de karakteristieke verscheidenheid van het landschap. De instandhouding van de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden is daarbij niet alleen van belang voor de mensen die er wonen, werken en recreëren. Maar evenzeer voor de planten en dieren die er (kunnen) voorkomen.
Bij de instandhouding van een kwalitatief hoogwaardig cultuurlandschap staan identiteit en duurzaamheid centraal. Met de identiteit van een landschap worden de kenmerkende abiotische, biotische en culturele eigenschappen bedoeld die een bepaald gebied van andere gebieden onderscheiden en die de betrokkenheid van mensen bij dat gebied bepalen. Bij duurzaamheid draait het om het in balans brengen van waarden als volksgezondheid en welbevinden met de intrinsieke ecologische waarden (de planten, dieren en ecosystemen). De stichting IKL zet haar beschikbare middelen in op basis van per gemeente op te stellen meerjarenprogramma´s. Daarbij zoekt IKL nadrukkelijk de samenwerking met de gemeentelijke overheid, grondgebruikers en de lokale bevolking. Deze partijen kunnen vervolgens ook gebruik maken van uiteenlopende faciliteiten en instrumenten, opgesomd in het onderstaande overzicht. • Herstel, onderhoud en aanleg van landschapselementen, uitgevoerd door professionele medewerkers van zowel de IKL-buitendienst als aannemers in de groenvoorziening. • Uitvoering van projecten voor de bescherming van bedreigde en zeldzame planten en dieren. • Adviezen, cursussen en regelingen voor grondgebruikers, die gericht zijn op het behoud en herstel van elementen in het cultuurlandschap. • Coördinatie en ondersteuning van organisaties die zich vrijwillig inzetten voor het behoud en herstel van natuur en landschap in de eigen woonomgeving. IKL richt zich nadrukkelijk op het Limburgse cultuurlandschap en haar gebruikers, de bewoners en recreanten. De gebiedsdekkende aanpak op basis van integrale meerjarenprogramma´s per gemeente garandeert een optimaal resultaat bij herstel en onderhoud van landschapselementen en natuurwaarden. Door de aanwezige kennis, contacten en ervaring op dit gebied kan IKL samen met de gemeente een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud en herstel van het cultuurlandschap. Nadrukkelijk richt de stichting IKL haar activiteiten op de particuliere eigenaren en gebruiksgerechtigden van gronden in het buitengebied. Daar ligt immers de eerste verantwoordelijkheid voor een goed beheer en onderhoud van het cultuurlandschap. Verder betrekt de stichting IKL bij haar projecten alle andere plaatselijke belanghebbenden, waarbij speciale aandacht bestaat voor organisaties die een vrijwillige bijdrage kunnen leveren aan werkzaamheden op het gebied van natuur en landschap.
23
Aan al deze doelgroepen (gemeenten, grondeigenaren, pachters en vrijwilligers) kan de stichting IKL uiteenlopende faciliteiten bieden. Het Zorgplan voor Natuur en Landschap dient als basis voor de beoogde projectmatige samenwerking tussen de gemeente Gulpen-Wittem en de stichting IKL voor een periode van tien jaar. Het plan beschrijft een samenhangend pakket van activiteiten en maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van natuur en landschap in het buiten gebied.
Presentaties Leefgebiedenbenadering 3, 4 en 25 september 2008 te Eys
Bijlage 2
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37