jaargang 2006 nr
1
4
Q u a Pat e t O r b i s 13
45
68
90
IN DIT NUMMER O.A. In Memoriam, KAPTMARNS Schoonen Bowman bij het Korps Mariniers, deel 2 De rol en positie van de onderofficier Het verbindingspeloton van het Logbat Eerste Landing Craft Basicopleiding afgerond De dienstplicht van de Nederlandse Antillen, ' van kansarm naar kansrijk
Inhoud
Q u a Pat e t O r b i s jaargang 2006 nummer
1
Een uitgave van het Korps Mariniers Door de Commandant van het Korps Mariniers wordt een mededelingenblad uitgegeven genaamd ‘Qua Patet Orbis’, waarvan de inhoud bijdraagt tot het op peil houden van de professionele kennis van officieren en schepelingen van het Korps Mariniers en het vergroten van de saamhorigheid binnen het Korps Mariniers door het verstrekken van informatie in algemene zin. De samenstelling en uitgave van ‘Qua Patet Orbis’ wordt verzorgd door de redactiecommissie. Als correspondent treedt op een actief dienend officier of schepeling van het Korps Mariniers. ‘Qua Patet Orbis’ verschijnt in principe drie keer per jaar, te weten in de maanden april, juli en december. Aan de inzenders van in ‘Qua Patet Orbis’ geplaatste artikelen wordt geen honorarium toegekend. Advertenties worden niet geplaatst. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorplaat: Wintertraining 1-Marnsbat in Noorwegen Foto: AVDD, KPLBDAV Ruud Mol Achterplaat: Wervingsposter Amfostbat
Redactiecommissie:
Vormgeving:
MAJMARNS F.O. Boots MAJMARNS M. Brinkman MAJMARNS B. Brust C. Baardman
Rick Stadt, m.m.v. Manon Hendriks Cees Wingelaar Studio Mercurius
Redactieadres: Van Ghentkazerne Redactie QPO t.a.v. C. Baardman Toepad 120 3063 NJ Rotterdam 010-4539278 E-mail:
[email protected]
Fotografie: CAVDKM Cees Baardman Particulier
3 Voorwoord Commandant Korps Mariniers 7 In Memoriam, KAPTMARNS D.G. Schoonen 8 Bowman bij het Korps Mariniers, deel 2 13 Strategic Reserve Force Bataljon (1 NLD SRF BN) in Afganistan: De inzet van het Eerste Nederlandse SRF-bataljon als ESF in Afghanistan 24 S1 De uitzending van het SRFbataljon bezien door een per sonele bril 26 S2 Wat gebeurt er in de MCP-tent bij de sectie 2? Het Field Liaison Team van 28 1 NLD ESF BN 30 S3 Een operationele invalshoek 34 S4 De logistiek van het SRFbataljon 36 S6 Verbindingen in Afghanistan 40 S8 De financiële en administra tieve kant van de SRF-missie 42 Commando ZeeStrijdKrachten: Kabinet: De rol en positie van de onderofficier 43 Directie Operaties: Marsitcen/Bureau Lessons Learned, waar staan we en waar gaan we heen? 45 Netherlands Maritime Force: Command Task Force 150 48 Van Braam Houckgeestkazerne/ Marine Training Command: Eerste Mariniersbataljon: 48 11-Infcie op Laplanders 50 11-Infcie, tactics en live firing 52 Optreden in Verstedelijkt Gebied (OVG) training 54 Gevechtssteunbataljon; Autumn Waves 2005 57 Herziening stelsel speciale eenheden van start 60 NBC voor BBE 61 Operatie Enduring Freedom 64 Genie verkenningspeloton in Afghanistan 66 Eerste Mortiercompagnie test zijn nieuwe mariniers en Afsis
68 Special Forces Mariniers Exercise Cold Response 2006 - NL Special Operations Task Group (NL SOTG) 70 Logistiek Bataljon: Het Verbindingspeloton van het Logistiek Bataljon 73 Amfibisch Ondersteuningsbataljon/ Facilitair Steunpunt Texel Inleiding 74 1-Btcie: winterdeployment 2006 76 2-Btcie: Green Osprey 2005 79 KL-oefeningen met genie en gemechaniseerde eenheden 80 Bezoek aan LPD2 80 Noorwegen deployment 2006 80 Overige activiteiten 80 Future ops 81 Opleidingenpeloton: Eerste Landing Craft Basic opleiding afgerond 82 Van Ghentkazerne: Herdenking jonge militairen Zestig jaar ‘Music by the Marines’, 83 Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied Grote parade in Paramaribo: viering 30 jaar staatkundige onafhankelijkheid republiek Suriname 84 Marinekazerne Suffisant/Facilitair Steunpunt Suffisant: De dienstplicht voor de Nederlandse Antillen: ‘van kansarm naar kansrijk’ 86 Marinierskazerne Savaneta Facilitair Steunpunt Savaneta: 88 Crosstraining in Amerika en op Aruba 90 Lustrumviering 2005: Fotocollage DVD Lustrumviering 90 Mariniersmuseum: Galerij der mariniers uitgebreid 91 5e Museumnacht
Drukkerij: Boom Planeta Graphics,Haarlem
Sluitingsdatum inleveren kopij QPO 2006 nummer 2: 15 mei 2006
Voorwoord Commandant Korps Mariniers
Imagoschade De Koninklijke marine is de afgelopen periode nadrukkelijk negatief in het nieuws geweest als gevolg van incidenten waarbij sprake is geweest van schending van de gangbare normen en waarden. Zonder verder op de details in te willen gaan, spreekt het voor zich dat dit ernstige imagoschade
Ook in ons eigen Korps gebeuren er soms dingen die niet door de beugel kunnen of het daglicht niet kunnen verdragen. Ik kan niet genoeg benadrukken dat ik daar absoluut geen begrip voor kan opbrengen en daar te allen tijde streng tegen zal optreden. Zoals ik al eerder heb aangegeven dient bij de vorming en scholing van ons personeel veel aandacht te worden besteed aan de normen en waarden die wij nastreven bij de Koninklijke marine, en nadrukkelijk ook bij ons Korps. Dat vraagt om voortdurende dialoog: wat vinden wij normaal, hoe gaan we met elkaar om en hoe gaan we dat regelen. Top down maar ook bottom up.
heeft opgeleverd, niet alleen voor de Koninklijke marine, waar ons Korps een integraal onderdeel van uitmaakt, maar voor de gehele defensieorganisatie. Dat doet afbreuk aan het vele goede werk dat de overgrote meerderheid van het defensiepersoneel heeft gedaan en nog steeds doet in landen als Irak en Afghanistan, of op zee in de Perzische golf en elders. Het is dan ook zaak om dat beeld zo snel mogelijk weer bij te stellen en ongewenst gedrag uit te bannen.
In elke organisatie zijn er “rotte appels” en het is zaak om te zorgen dat die worden verwijderd en dat de rest van de mand niet wordt aangetast. We mogen onze ogen niet sluiten voor laakbaar gedrag en moeten elkaar daar waar nodig op aanspreken. Zeker ons Korps, dat door velen in de maatschappij als elitekorps en als voorbeeld wordt gezien voor “hoe het moet”, moet streng in de leer zijn. Ik zie hier een prominente rol voor zowel officieren als onderofficieren in hun rol als leidinggevende en als voorbeeld voor hun ondergeschikten. Vooral zie ik ook een rol voor onderofficieren die functies vervullen waarbij zij de schakel vormen tussen leiding en equipage: de KMCDE en de onderofficier toegevoegd Ckmarns, chefs
Aan het einde van de ESF/SR F-missie van 2 -Marnsbat in Afghanistan, werd uit het bataljon een medische taakgroep geformeerd en uitgezonden naar een ander missiegebied, Pakistan, om hulp te verlenen aan de door een aardbeving getroffen bevolking . Expeditionair optreden in optima forma! Foto: AVDD
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
3
der equipage bij Nlmarfor, MTC, OKM en Czmcarib. De marineleiding bezint zich op mogelijkheden om deze functionarissen daarbij te ondersteunen. Maar het is natuurlijk een zaak van ons allen en ik wil alle korpsgenoten nogmaals oproepen daar bij voortduring aandacht aan te besteden en laakbaar gedrag, in welke vorm dan ook, aan de kaak te stellen. Dat is nodig om als een gezonde organisatie de vele uitdagingen die ons nog wachten te kunnen aangaan. Ik denk daarbij aan de verdere implementatie van de CZSK-reorganisatie en de evaluatie daarvan, maar ook aan zaken als de introductie van nieuw materieel, de invoering van het nieuwe Flexibele Personeels Systeem en de implementatie van de Marinestudie 2005. En dat met op de achtergrond natuurlijk altijd de mogelijkheid van een nieuwe ernstmissie.
gevoel er nog steeds is bij een deel van ons personeel. We mogen niet vergeten dat we nog maar betrekkelijk kort in de nieuwe setting werken, en dat in september vorig jaar de nieuwe organisatie pas formeel van start is gegaan. Maar ik ben er van overtuigd dat we er uiteindelijk uit zullen komen en dat steeds meer mensen zicht zullen krijgen op de CZSK-puzzel. Mensen zullen dan niet alleen weer het gevoel hebben, maar zullen ook daadwerkelijk zien en ervaren, dat zij een waardevolle bijdrage leveren aan het CZSK; men zal zich weer een deel van de puzzel voelen.
Veerkracht & teamspirit Ik kan dit zeggen omdat ik geloof in de kracht van ons personeel en ons Korps. En ik sta hierin niet alleen. Tijdens onze 68e lustrumviering stak onze Minister van Defensie in zijn toespraak op 10 december zijn waardering niet onder stoelen of banken. Tot mijn grote spijt heb ik noodgedwongen zijn woorden niet van nabij gehoord en het uitstekend uitgevoerde ceremonieel niet zelf kunnen aanschouwen. Maar met gepaste trots vernam ik dat hij het Korps Mariniers één van de best presterende onderdelen van Defensie noemde.
Reorgansatie CZSK Ons personeel wil graag een waardevolle bijdrage leveren en ziet zichzelf als een deel van de CZSKpuzzel. Als een puzzelstukje dat op de juiste plaats gelegd moet worden. Het merendeel weet echter nog niet precies hoe die puzzel eruit ziet, en dat maakt het wat ingewikkeld. In zijn toespraak bij de aanvaarding van zijn functie als KM chef der equipage gebruikte Aootdw De Bree deze woorden om uitdrukking te geven aan het gevoel dat bij velen leeft. Naar mijn mening kan dit gevoel niet treffender worden weergegeven. Inderdaad, velen zijn nog steeds zoekende in de nieuwe CZSK-organisatie die toch in betrekkelijk korte tijd is ontstaan door de oude KM-organisatie flink op de schop te nemen. Ik vind het niet vreemd dat dit
Dit beeld hebben we grotendeels te danken aan onze veerkracht en teamspirit. Het is de combinatie van deze kwaliteiten die ons in staat stelt oncomfortabele omstandigheden het hoofd te bieden, in te spelen op veranderende situaties, en om hobbels op ons pad te overwinnen. We weten dat dit niet zomaar komt. Daar moet je wel wat voor doen: trainen en oefenen, om vervolgens op de proef te worden gesteld tijdens ernstmissies.
Jungletraining Suriname. Foto: kaptmarns J.W. Seijbel
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
4
staanden. Het saamhorigheidsgevoel was groot. In zijn toespraak namens ons allen wist Lntkolmarns Springer heel knap de juiste snaren te raken, waardoor in alle droefheid soms ook een glimlach opkwam. Ook na afloop van de begrafenis werden er herinneringen aan Mines opgehaald, met toch ook weer de nodige humor. Over veerkracht gesproken. Goed om te zien.
Voor training zijn de bergen en de arctic, maar ook de jungle, nog steeds onze kweekvijvers. Het doet mij deugd dat de Vaste Kamercommissie voor Defensie en onze Minister bij hun bezoek aan de wintertraining van 1-Marnsbat met eigen ogen de waarde van dit soort trainingen hebben kunnen zien. Als je kunt leven en werken onder barre omstandigheden waarbij je leeft vanuit je rugzak, slaapt in een ECW-tent of snowhole, en je op elkaar bent aangewezen, dan kun je overal ter wereld uit de voeten.
Veel werk aan de winkel We zullen onze veerkracht en teamspirit ook de komende tijd weer hard nodig hebben. Natuurlijk komen er in de nabije toekomst veel positieve zaken op ons af, zoals Nimcis, de gepantserde BV en een uitbreiding per Marnsbat met 125 functies. Maar dat zal ook weer de nodige uitdagingen met zich meebrengen. En ondanks dat ik er van overtuigd ben dat het goed komt, is het nog niet zover. En er zijn ook nog andere vlakken waarop de zaken nog niet op orde zijn.
Tijdens de ernstmissies wordt dit op de proef gesteld. We kunnen ons gelukkig prijzen dat we tot op heden nog steeds slagen voor deze operationele proeven. Of het nu gaat om een bataljon in Irak of Afghanistan, een Bijzondere Bijstandseenheid in Den Haag, onze Special Forces mariniers in Kandahar, mariniers bij het PRT in Afghanistan en bij het FDS in Pakistan, of die ene generaal in Congo; we weten dat het goed zit: prima resultaten, 100 punten en tot op heden allemaal heelhuids teruggekeerd in Nederland of nog steeds actief in het operatiegebied. Maar we moeten niet overmoedig worden en veiligheid hoog in het vaandel houden. Dus afkloppen, fingers crossed, maar vooral goed opletten en professioneel blijven.
Was in het nog recente verleden de centrale regie vanuit het Hoofdkwartier Korps Mariniers duidelijk merkbaar, momenteel voelen velen nu nog een gebrek aan regie. Met het verdwijnen van het Hoofdkwartier zijn we als Korps binnen CZSK versnipperd. Hierbij komt dat we momenteel, deels door personele schaarste, nog te dun vertegenwoordigd zijn bij de diverse deelprocessen binnen het CZSK: er is nog onvoldoende groene “kritische massa”. Hieraan wordt gewerkt maar dit is niet over night geregeld.
Veerkracht en teamspirit hebben ons veel gebracht en vormen een groot goed. Hoe groot dit goed is, bleek eens te meer bij het bewijzen van de laatste militaire eer aan de ons ontvallen kapitein der mariniers Mines Schoonen. Een buitengewoon triest moment als gevolg van een zomogelijk nog triester paraongeval. De belangstelling was overweldigend en is ongetwijfeld een grote steun geweest voor de nabe-
Waren de vloot en de mariniers tot voor kort nog min of meer gescheiden, in de nieuwe organisatie is het
Schietlessen vlootpersoneel, gegeven door mariniers, aan boord Hr.Ms. De Zeven Provinciën tijdens CTF- 150. Foto: AVDD
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
5
Kortom, we krijgen heel wat voor onze kiezen en er is veel werk aan de winkel. De implementatie van de Marinestudie 2005, met in het verlengde daarvan de uitbreiding en reorganisaties als gevolg van onze QPO 2005 studie, komen er aan, en er moet in korte tijd veel worden gedaan. Fregatten worden verkocht voor het verkrijgen van nieuwe ocean going patrol vessels (OPV’s), Tactom, mijnenveegcapaciteit, onderwaterdetectie capaciteit voor onderzeeboten en een joint support ship. Voor deze nieuwe capaciteiten moeten mensen worden opgeleid. Het verschil aan functies tussen de te verkopen fregatten en de OPV’s wordt gebruikt voor de versterking van de twee mariniersbataljons met in totaal 250 functies. In combinatie daarmee speelt de herschikking van de staf van het Mariniers Trainingscommando (MTC) en de reorganisatie van de ondersteunende bataljons evenals de vorming van het facilitair steunpunt in Doorn. Maar we kunnen matrozen niet zomaar omtoveren tot mariniers, dus moet er qua functies gecontroleerd worden geschoven van vloot naar marinierseenheden. Al met al een ingewikkelde en ingrijpende klus.
de bedoeling om veel meer geïntegreerd samen te werken. In het licht van onze toekomstige marine met een focus op maritiem expeditionair optreden en ondersteuning van landoperaties, is dat een goede zaak. Maar veel meer dan voorheen vereist dit begrip en feeling voor elkaar. Voor elkaars werk maar ook voor elkaars problemen. Dat is nog wennen. Ik hoor gelukkig vanuit de PRT’s positieve verhalen over de geïntegreerde samenwerking. Aan de andere kant kun je sommige zaken in de dagelijkse praktijk nu eenmaal niet samen of op dezelfde manier doen, omdat ze zo specifiek zijn dat je ze beter gescheiden kunt laten, of anders moet regelen. En dat moet dan ook worden onderkend. In die zin moeten “groen” en “blauw” nog meer gevoel voor elkaar krijgen. Een schip met zijn bemanning is hoe dan ook toch iets anders dan een marinierseenheid. Hadden we in de oude organisatie nog wel wat ruimte om extra verkregen opdrachten bovenop de planning nog enigszins soepel op te vangen, in de nieuwe organisatie is die ruimte er niet meer en dat resulteert in een grote druk op het personeel. Dit is het gevolg van maar liefst 900 niet gevulde plekken binnen de CZSK-organisatie door personeelstekorten, extra opdrachten zoals de PRT’s, individuele uitzendingen en het afstoten van fregatten. Natuurlijk trekt dat een zware wissel op het hele CZSK, en de gevolgen zijn goed merkbaar in de bezetting van zowel staffuncties als bij de operationele eenheden en in de ondersteuning, zowel in Nederland als in de West. Het is daarom belangrijk dat we grip krijgen op de verdeling van de pijn. Het nieuwe P&O systeem vergt nog veel gewenning en bij velen heerst het gevoel dat dit systeem, met functietoewijzing op basis van sollicitatie, niet voldoende bijdraagt aan die pijnverdeling. We zullen er daarom niet aan ontkomen, voor zover dat nog mogelijk is in het nieuwe P&O systeem, om in sommige gevallen voor meer centrale regie te kiezen. Dit gebeurt vaak al bij het aanwijzen van personeel voor ernstinzet. Maar wellicht zal dit ook in de normale bedrijfsvoering meer moeten gebeuren, bijvoorbeeld om de groene functies in Den Helder gevuld te krijgen, en daarmee de groene “kritische massa” te verkrijgen. Centrale regie kan ons helpen de zaak in balans te houden.
Turbulente toekomst Het schetst het beeld van een turbulente toekomst. We hebben woelig vaarwater voor de boeg. Ik realiseer me dat dit mensen onrustig maakt, en soms ook onvrede en onbegrip oproept. Onze veerkracht en teamspirit zullen we daarom eens temeer hard nodig hebben. Intern Korps, maar zeer zeker ook samen met de vloot. Maar zoals ik al eerder zei: we komen er doorheen, daar ben ik van overtuigd. We moeten echter wel op ons hoede zijn en zaken actief benaderen. Het gaat niet vanzelf. Tot slot. Zoals velen van u weten ben ik van eind november vorig jaar tot eind februari dit jaar noodgedwongen niet volledig in staat geweest mijn rol als Korpscommandant die invulling te geven die ik voor ogen had. De komende tijd wil ik deze rol weer intensief invulling geven en zal ik u weer regelmatig bezoeken: in de kazerne, bij oefeningen en tijdens ernstoperaties. Ik kijk er naar uit u bij die bezoeken weer te mogen begroeten en de gelegenheid te hebben over de bovenstaande onderwerpen van gedachten te wisselen.
Kennen we momenteel nog een gemiddelde LOM-leeftijd tussen 50 en 55, een stelsel van OT en BT, en voor het Korps een operationele leeftijd van 45, straks gaat dit beduidend anders worden. De LOM-leeftijd gaat gaandeweg omhoog, we krijgen een up or out systeem en er is discussie over de operationele leeftijd en uitzendbaarheid. Ik heb in relatie tot sommige functies begrip voor een operationele uitzendbaarheid boven de 45 jaar. Maar zeker bij onze manoeuvre eenheden zal, om het gewenste hoogwaardige operationele product te kunnen leveren dat van ons verwacht wordt, een gemiddelde operationele leeftijd van 45 jaar mijns inziens noodzakelijk blijven. Dat wordt ook telkens weer bij de beleidsmakers naar voren gebracht en we zullen moeten afwachten wat hierover op centraal niveau beslist gaat worden.
De Commandant van het Korps Mariniers
R.L. Zuiderwijk generaal-majoor der mariniers
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
6
In Memoriam, kapitein der mariniers D.G. (Mines) Schoonen Een karaktermens is niet meer
Hoofdkwartier had Mines een nieuwe passie en kwam hij regelmatig op het fietsje vanuit het verre Lepelstraat.
Op 13 februari 2006 is kapitein der mariniers D.G. Schoonen (Mines), als gevolg van zijn verwondingen, opgelopen tijdens een parachutesprong in Amerika, overleden. Een groot verlies voor zijn gezin, familie, vrienden en collega’s. De schok was enorm groot. Mines was toch onverwoestbaar…
Als marinier heeft hij een glanzende carrière, van marinier 3 tot en met kapitein, doorlopen die nog lang niet over leek te zijn. Zijn klasse was ruim bekend. Zo vertelde de oud korpscommandant, generaal Klop, dat hij maar heel weinig van dit soort speciale mensen in zijn leven had ontmoet. Van een andere oud korpscommandant, generaal Prins, mocht Mines het pandje aan de Noordsingel in Rotterdam, het hoofdkwartier, niet verlaten vanwege zijn enorme kennis en kunde onder andere op personeelsgebied. Door generaal Cammaert werd hij persoonlijk gevraagd om een sleutelrol te spelen in zijn staf voor het uitvoeren van een speciale operatie.
Wat maakte Mines in vele, zo niet alle korpsogen Mines Mines was een veelzijdig figuur met een brede belangstelling en de meest uiteenlopende vaardigheden met een professionele uitstraling en kenmerkende humor. Zowel als mens, als sporter en als marinier.
Maar niet alleen in de top was zijn draagvlak enorm groot. In alle verblijven werd Mines enorm gewaardeerd onder andere door zijn open en eerlijke manier van optreden. Mines was ook als marinier zeer breed inzetbaar niet alleen op personeelsgebied, maar ook bij opleidingen en niet in de laatste plaats operationeel en dan met name speciale operaties.
Als mens was Mines ontwapenend. Hij wist wat mensen bond en boeide. Mines stond altijd klaar voor een ander en had een luisterend oor en de capaciteit om een ieder het gevoel te geven dat hij erbij hoorde en belangrijk was. Hij wist mensen op hun gemak te stellen en vertrouwen te geven omdat hij zelf vertrouwen uitstraalde. Een man zonder vijanden ondanks de functie waarin hij mensen ook duidelijk moest wijzen op hun minder sterke kanten.
Mines deed al zijn werk op zijn kenmerkende manier met humor, inzet, veel kennis en vaardigheden, een positieve instelling en can do mentaliteit. Minus was tevens een echte teamplayer, iets waar binnen het Korps Mariniers veel waarde aan wordt gehecht.
Bovenal en wellicht dat je dat alleen merkte als je dichtbij hem werkte was Mines een echte familieman. Zeer regelmatig hing er een dochter aan de lijn om iets geregeld te krijgen. Of het nou transport van of naar huis was, hulp bij het huiswerk of doe-het-zelf klussen in huis. Voor zijn gezin was hem niets te veel.
Een duidelijk bevestiging van zijn unieke kwaliteiten is de aan hem toegekende Koninklijke Onderscheiding op 29 april 2003 waarbij werd opgemerkt dat Mines een marinier met een missie was, het kan en moet altijd beter.
Als sporter behoorde hij jaren geleden al tot de militaire top. Op het hoofdkwartier ging hij nog regelmatig sporten en liet dan zoals hij zei “de jonge honden (de jongere collega officieren) uit”. Hij trok met deze jonge honden dan een ‘lusje’ (een rondje hardlopen), daarmee kwamen de jonge honden dan aan hun trekken zoals hij dat noemde. Met andere woorden, die waren de rest van de dag rustig. Als Mines echt lekker liep dan kwam hij met dat grote lichaam van hem in een soort trance en als dat gebeurde dan was het te laat. Dan werd het lusje een lus en kwam je gesloopt terug, als je al terugkwam. De laatste tijd op het
Het boek, het jongensboek, is dicht. Maar de doden zijn pas echt dood als ze vergeten zijn. Wij zijn je echter nog lang niet vergeten en zullen je blijven herinneren als een fijn mens, een professionele marinier, een aanwinst voor elke eenheid en een voorbeeld voor ons allen. Of om zijn eigen woorden te gebruiken, “Mines 100 punten”.
Kapitein Schoonen, Mines rust in vrede.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
7
Met de komst van het nieuwe verbindingssysteem waarbinnen alle aspecten van communicatie mogelijk zijn treedt wellicht het meest ingrijpende omscholingsproces binnen het Korps Mariniers van de afgelopen decennia in werking, met verstrekkende operationele consequenties. In het eerste deel heeft kapitein der mariniers C. van Dinteren het verwervingstraject, de geleverde functionaliteiten en de hardware beschreven. In dit tweede deel komen de software, een realiteitscheck, het implementatieproces aan bod. Als afsluiting een blik over de horizon en een aantal toekomstverwachtingen.
BOWMAN bij het Korps Mariniers
2
Het communicatiesysteem van morgen, vandaag beschikbaar den Wie is Waar. Moesten we hiervoor in de Clansman/Philips generatie nog veelvuldig middels voice (en Batco) locstats verzenden en eindeloos kaartoverlays intekenen, binnen Bowman gaat dit volledig automatisch. Binnen Combat wordt gespecificeerd hoe vaak of wanneer eenheden een Own Situation Position Report (OSPR) versturen. Dit gaat, indien gewenst, volledig automatisch en is mogelijk doordat elke zendontvanger voorzien is van (ingebouwde) GPS. Het beeld dat hierdoor wordt opgebouwd garandeert dat elke Combat-gebruiker (en dat zijn er veel) exact weet waar (sub)eenheden zich bevinden. Natuurlijk wordt ook het beeld van vijandelijke eenheden, aan de hand van rapportages ingevoerd. Hierdoor ontstaat daadwerkelijke SA.
Door: KAPTMARNS C. van Dinteren. Foto’s: AVDD
Bowman software Een beschrijving van de gebruikte software applicaties binnen Bowman, met al hun functionaliteiten, mogelijkheden en additionele services, in een artikel als dit teneinde een gedegen overzicht te geven van de voor de gebruiker ter beschikking komende faciliteiten is een illusie. De diversiteit en complexiteit is te verreikend. Ik beperk me noodzakelijkerwijs tot de hoofdapplicaties, en dan ook nog bondig, van de Command and Control (C2) en management tools. Maar het moet wederom volstaan. Grofweg zijn er drie hoofdmodules: 1 Bowman Situational Awareness Module (BSAM), 2 Bowman Logistic Information System (BLIS) en 3 Bowman Communication Management System (BCMS).
Het volgende subdeel van Combat is de Tactical Situation Display. Dit onderdeel verzorgt een representatie van de tactische situatie. Met andere woorden Wie doet Wat. De gebruiker heeft voor het opbouwen en onderhouden van dit beeld de beschikking over een bijzonder uitgebreide mapping tool. In deze tool bevinden zich tientallen standaard kaartoverlays (eigen troepen, vijand, inlichtingen, NBC, et cetera) maar wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van user defined overlays (UDO). Tevens staat een gebruiker de digitale Allied Procedural Publication 6a (APP 6a) ter beschikking voor het weergeven van eenheden, uitrusting, voertuigen, wapens, et cetera.
BSAM, de Situational Awareness Applicatie Battle management is het proces waarbij planning, opdracht(verstrekking), ontplooiing en aansturing van eigen troepen plaatsvindt en het uitvoeren van acties in antwoord op activiteiten ontplooid door opponenten. Dit proces vereist accurate en (near to) real time situational awareness (SA) van de tactische situatie opdat tijdige en effectieve maatregelen kunnen worden genomen.
Een ander Combat subdeel is het messaging tool. Dit voorziet in het versturen van informatie. Ook hier weer een ampel pakket aan mogelijkheden. Zo kunnen vrije tekstberichten met een vrije -of vaste distributie worden verstuurd waaraan attachments kunnen worden bijgevoegd. Hiernaast zijn alle formatberichten (Transreq, Opdems, Contact Reports, et cetera) ingebouwd, momenteel 124 stuks, maar indien Bowman is volgroeid des-
De naam van de voornaamste BSAM-applicatie is Common Battlefield Application Tool (Combat). Binnen Combat zijn er diverse subdelen. Allereerst is er het SA-onderdeel. Dit verzorgt het monitoren van de status en positie van eigen eenheden. Met andere woor-
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
8
Data Devices (LDD) die zijn aangebracht op elk onderhoud onderhevig Bowman apparaat. Een LDD lijkt nog het meest op een koperkleurige knoop, maar deze knoop bevat wel digitale informatie over dat bepaalde apparaat. Het aflezen en updaten van deze informatie gebeurt middels een zogenaamde wand; letterlijk vertaald een toverstaf (of roede als het fout gaat…). De informatie wordt tijdelijk weggeschreven in een handheld Logistic Information Transfer Device (LITD) waarna vervolgens de verzamelde informatie wordt ingeladen in de dedicated BLIS laptop(s) met daarin de BLIS-database. Op deze manier is op elk moment inzichtelijk wat de status is van elk individueel apparaat maar ook de generale status van het gehele Bowman-systeem. BLIS wordt ook gebruikt voor het vervangingsproces van defecte Bowman-apparatuur. Allereerst stelt het de radio-onderhoudsmonteurs in de gelegenheid tot in detail te analyseren wat er fout is aan het individuele apparaat. Indien het (deel van) het apparaat moet worden vervangen, voorziet BLIS in de faciliteit om via een directe datalink in de centrale
gewenst 512 stuks, waardoor standaard rapportages eenvoudig verzonden kunnen worden. Het laatste Combat onderdeel dat belicht wordt, is de Planning Feature. Dit is een set van templates van een Operation Plan, Operation Order, Fragmentary Order, Warning Order en Combat Service Support Order (inclusief Annex, Appendices, Orbats en Overlay attachments) die beschikbaar zijn voor (staf)gebruikers. Elke individuele paragraaf van de orders kan door de betreffende functionaris (Commandant, S1 t/m S9) worden ingevuld en aangeboden via de datalaag waarna de informatie wordt samengevoegd, gecontroleerd en indien gewenst weer gedistribueerd via de datalaag. De output van Combat is meer dan de som van de individuele onderdelen. Het is een applicatie die significant bijdraagt aan het digitalisatie principe; het sneller en preciezer handelen van eenheden.
BLIS, de Logistieke Applicatie Het onderwerp BLIS laten vallen onder het hoofdstuk Bowman Software is niet geheel correct; er is BLIS-hardware binnen Bowman die specifiek en uitsluitend hiervoor gebruikt wordt. Het doel van
BLIS is tweeledig: het beheren van de logistieke informatie over het Bowmansysteem zelf én het afhandelen en monitoren van de vervangingscyclus. Onder het beheren van de logistieke informatie over het systeem valt een aantal zaken. Zo wordt bijgehouden welke software versie op de UDT is geladen, welke firmware versie is geladen in de radio’s, hoeveel uren apparaten aan hebben gestaan, resultaten van Built in Tests (BIT) van hardware, et cetera. Deze informatie wordt afgelezen via een Logistic Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
9
GD UK-database de benodigde administratieve handelingen hiervoor uit te voeren. Parallel hieraan wordt de defecte apparatuur afgevoerd. In elke stage van de vervangingscyclus kan worden gemonitoord waar dat bepaalde apparaat zich bevindt in de GD UK keten.
BCMS, de Communicatie Management Applicatie Dit onderwerp gaat over het programmeren en managen van de communicatie aspecten van het Bowman-systeem. Dit is complex.
Verduidelijking van deze stelling kan via de ‘internet analogie’. Binnen het Korps Mariniers kan iedereen omgaan met het internet. Dat is ook niet verwonderlijk want het wordt de gebruiker erg eenvoudig gemaakt. Door slechts te klikken met de muis op de aanwezige knoppen worden de berichten als vanzelf verstuurd of de sites gewisseld. De gebruiker wisselt via zijn preset-knop op de radio met één handeling van preset 1 naar preset 2 en is gereed. Echter, onderliggend is hij door deze simpele han-deling eventueel van frequentie, transmissiewijze, geheimschrift, GPS info en rol in de datalaag verandert. Dit en alle andere communicatie management zaken worden via BCMS door de Bowman System Manager (BSM) geprogrammeerd, beheerd, gemonitoord en waar nodig aangepast. Binnen BCMS zijn er drie communicatie management tools: 1 Communication Management Information System (CMIS); 2 Local Area Subsystem Management Information System (Lasmis) en 3 Initialisation Manager (IM). In dit artikel wordt alleen CMIS belicht, omdat zowel Lasmis als IM afgeleiden zijn van, dan wel uitvoering geven aan de informatie die wordt bepaald in CMIS.
CMIS Alvorens de verbindingsaspecten van een operatie/oefening kunnen worden bepaald, dient de orbat van alle radiogebruikende autoriteiten van hoog tot laag te worden opgebouwd. Vervolgens wordt elk individueel verbindingsapparaat (BNAU’s UCD’s, transceivers, printers, et cetera) die de autoriteiten bezitten, in het plan ingevoerd en aan hen toegewezen. Deze fase is van essentieel belang omdat, elke keer als een eenheid (ongeacht de omvang) uitgaat, een tactisch internet wordt gecreëerd. En derhalve dient elk individueel apparaat geprogrammeerd te worden teneinde zijn rol in dit mobiele tactische internetdomein te vervullen.
Waarna CMIS, waarbij het al deze factoren afweegt tegen het aantal beschikbare frequenties, de optimale frequentietoewijzing vaststelt. De BSM kan vervolgens desgewenst elke individuele radiolink controleren en de frequentie wijzigen met diverse CMIS analysing tools. Binnen CMIS wordt ook de gehele crypto samenstelling toegewezen. Rubricering belet hiervan een overzicht te geven. Als laatste wordt in CMIS de wijze van distributie van het communicatieplan bepaald. Immers, het communicatieplan moet nog wel worden ingeladen in de Bowman-apparaten opdat de gebruiker met een zeer beperkt aantal handelingen kan kiezen tussen alle in de hardware genoemde opties. Het schrijven van een communicatieplan voor een bataljon vergt vele tientallen uren van stug doorwerken. Gelukkig hoeft dit maar één keer in zijn geheel te worden gedaan waarna bij vervolgexercities het ‘sleep en drop’ principe kan worden toegepast. Maar ook dan vergt het enige tijd. De individuele radiogebruikers behouden te allen tijde wel de flexibiliteit om manueel een frequentie in te voeren om een niet geplande (in)secure voice verbinding te maken. Zij kunnen echter geen wijzigingen aanbrengen in de rol van de transceiver in de datalaag die via CMIS voorgeprogrammeerd is.
Na deze fase worden de eenheden/autoriteiten op de geplande locaties ‘geplaatst’ op de digitale kaart. Hiermee worden automatisch de terreinkarakteristieken (hoogte, afstanden, zee, woestijn, et cetera) gekoppeld aan de positionering van de eenheden. Voor communicatieplanners is dit van uitermate groot belang daar terreinfactoren een cruciale rol spelen in het toewijzen van frequenties. Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
10
Realiteitscheck Bowman is een state of the art communicatie systeem met een enorme potentie tot groeien. Echter, kritisch zijn en blijven ten opzichte van de tijdelijke én structurele communicatie uitdagingen die zullen bestaan na de ingebruikname van Bowman, is gepast of zelfs noodzakelijk. Enkele hoofdzaken worden hier geschetst, deze opsomming is niet uitputtend. At the start, nobody is an expert. De eerste uitdaging is van tijdelijke aard maar personeel dient zich er terdege van bewust te zijn. Er wordt bedoeld dat hoe goed de instructie en de training tijdens de implementatie ook zullen zijn, gebruikers leren het systeem pas écht van binnen en buiten kennen door veelvuldig er mee te werken. Liever nog, tracht het systeem dusdanig onder druk te zetten dat het breekt. Dit dwingt (VBD) gebruikers tot het diagnose proces waardoor ze binnen afzienbare tijd wél expert op het systeem zijn. Bowman is not a silver bullet. Het is expliciet niet zo dat met de komst van Bowman opeens alle communicatieproblemen tot het verleden behoren. Planners en gebruikers moeten de natuurkundige wetmatigheden van de diverse communicatie aspecten (propagatie, informatica, et cetera) begrijpen en toepassen om ‘verbinding’ te maken. Als voorbeeld mag dienen dat wanneer onjuiste frequenties voor HF-skywave ver-
13 WEKEN CONVERSIE
PG NIMCIS
MOC
IMPLEMENTEREN
STEADY STATE TRUG
PERSONEEL
VOERTUIGEN
VBD OPLEIDINGEN
ALGEMENE OPL.
TRAINING 5 WEKEN EHD OPERATIONEEL
bindingen handmatig worden toegewezen, de link niet zal werken. Helaas. It’s a journey, not a destination. Na 26 jaar gebruik van Clansman werden tot op het laatst structurele onvolkomenheden gevonden en vervolgens opgelost. Ook binnen Bowman zal de doorontwikkeling van de geleverde versie van het systeem een continuerend proces zijn. Dit vereist een bepaalde attitude van gebruikers: kritisch zoekend naar tekortkomingen en tegelijkertijd een hoog aanpassingsvermogen bij de implementatie van software/firmware modificaties die er beslist zullen komen.
Better of with maps and nokia (Bowman). “Waarom is de Bowman apparatuur welis waar merendeels iets kleiner en lichter dan de huidige Clansman/Philips generatie maar komt het niet eens in de buurt van de compactheid van mijn mobiele GSM? Ik kan met één mobtel foto’s maken, e-mails versturen en zelfs secure bellen”. Een veel gestelde vraag waarop het antwoord eenvoudig is. Bowman kan dit ook én werkt nog bij de meest extreem koude temperaturen waarbij beeldschermen niet bevriezen, het werkt zonder GSM netwerk Qua Patet Orbis, het werkt nadat het ondergedompeld is in water en het werkt ook nog als u er een ferme schop tegenaan geeft. Probeer dat maar eens met uw mobtel! Implementation is about perception management. Ondanks dat tijdens de implementatie over alle onderdelen van het systeem geïnstrueerd en getraind zal worden, dient bij operationele eenheden een gecontroleerde opbouw van Bowman plaats te vinden met de daarbijbehorende realistische verwachtingen. Gebruikers
Ser
Bowman Conversie Opleidingen
001 002 003 004 005 006 007
Bowman VHF Operator Bowman HF Operator Bowman Staff User Bowman Basic Signaller Bowman Advanced Signaller Bowman Advanced Signaller Systems Bowman System Manager (Unit/Formation) 008 Information Comms System Manager 009 BLIS Operator 010 BLIS Administrator 011 Bowman Level 2 Maintainer
Doelgroep VHF radiogebruiker HF radiogebruiker Stafofficieren en (M)CP wachtpersoneel MARN1VB KPLMARNVB SGTMARNVB CRAD (Cursus in UK) S6 Logistiek personeel (WK) Logistiek personeel (WK) Radio Onderhoud Monteurs
Tabel 4: Bowman Conversie Opleidingen
dienen zich dan ook bewust te zijn van het startpunt: Bowman levert per direct een hoge kwaliteit van secure voice op alle netten. Dit alleen al is een enorme sprong voorwaarts. Direct daarop aansluitend dienen binnen de operationele eenheid de datafaciliteiten centraal gecoördineerd en gefaseerd te worden ingevoerd teneinde gebruikers niet te laten verdrinken in de grote hoeveelheid van mogelijkheden.
Bowman implementatie De ingebruikname van Bowman binnen het Korps Mariniers gaat via twee sporen: implementatie en training. De laatste is de verantwoording van het Mariniers Opleiding Centrum (MOC). Dit traject behelst het herschrijven en herinrichten van de huidige verbindingsopleidingen en alle overige opleidingen binnen het MOC waarin communicatie onderwezen wordt. Een uitdagende taak waarmee het MOC inmiddels een start heeft gemaakt. De implementatie bij operationele eenheden valt onder de projectgroep Nimcis. Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
11
Twee zaken dienen te zijn gegarandeerd. Ten eerste dient operationeel personeel dusdanig kwalitatief getraind te zijn dat na het beëindigen van de conversie er geen devaluatie in het (C2) functioneren van de eenheid plaatsvindt. Ten tweede dient de implementatieperiode, en derhalve de operationele niet beschikbaarheid van een eenheid, tot een minimum beperkt te blijven.
Het converteren van de voertuigen Het formeel aantal toegewezen voertuigen van de taakgroep wordt eerst ontdaan van de huidige fitted for radio (FFR) voorzieningen. Hierbij moet u denken aan het verwijderen van antenne- en stuurkabels, antenne- en radiorekbevestigingspunten, et cetera. Vervolgens worden de voertuigen verplaatst naar Den Helder. Daar zal een team van mensen, een vaste kern bestaand uit personeel van het Marinebedrijf en de projectgroep Nimcis en ‘handjes’ vanuit de te converteren taakgroep, de voertuigen op kentekennummer voorzien van een vast-
BOWMAN gestelde Bowman comms fit. Hierbij is níet gezegd dat er derhalve ‘vaste’ verbindingsvoertuigen zullen bestaan; de voertuigindeling is het prerogatief van de GOEM. Elke week worden de voertugen die gereed zijn geretourneerd naar de operationele eenheid. Ze zijn dan beschikbaar voor het opwerken en benodigd voor personeel dat de instructiefase heeft doorlopen. Na een periode van dertien weken moeten alle voertuigen geconverteerd zijn en beschikbaar zijn voor de trainingsfase van de taakgroep.
Het converteren van personeel De instructiefase zal worden uitgevoerd in de Marinekazerne Amsterdam. Hier worden de meeste Bowman conversiecursussen gegeven. De Bowman System Manager (BSM) opleiding wordt echter in Blandford UK gevolgd. De lessen worden verzorgd door Nederlandse militaire instructeurs die deel uit maken van het Bowman Training and Advisory Team (Bowtat). De cursussen variëren in lengte van drie dagen (staff user) tot vier weken (Bowman Advanced Signaller Systems). Computer Based Training (CBT) maakt een groot deel uit van de didactische ondersteuningsmiddelen. Per taakgroep zijn ongeveer tweehonderd functies geïdentificeerd die een of meerdere van de onderstaande conversieopleidingen behoeven te volgen. Na de instructiefase vangt de trainingsfase aan. In deze vijf weken wordt een programma doorlopen waarin vanaf individueel niveau, via subeenheid niveau wordt opgewerkt naar een final exercise voor de gehele eenheid. Onderdelen als individuele herhaling van theorie, de
apparatuurbediening, voertuiginitialisatie en CPX-en maken deel uit van de training. Het NL Bowtat zal ook uitvoering en sturing geven aan deze fase.
De commandant van de taakgroep bepaalt aan het einde van de conversieperiode de al dan niet operationele gereedstelling.
Toekomstverwachtingen Over de horizon kijkend nadat Bowman is geïmplementeerd, zullen onderstaande onderwerpen op enig moment de aandacht opeisen. De nabije toekomst vergt de verwezenlijking van een (Bowman) VBD-kenniscentrum. Zeker in de eerste jaren zullen vele uitdagingen binnen Bowman (moeten) worden overwonnen. Deze dienen gedocumenteerd en gearchiveerd te worden opdat in de toekomst de oplossingen beschikbaar zijn. Ook voor eenheden tijdens operaties op feestdagen. De vorm en locatie van het kenniscentrum worden hier in het midden gelaten. De snelheid van computerprocessors verdubbelt ongeveer elke achttien maanden. Mede hierdoor zullen de datatoepasbaarheden, snelheden en services blijven toenemen. Een fantastisch vooruitzicht. Software/firmware upgrades zijn hiermee een realiteit. Binnen Bowman wordt vooralsnog jaarlijks een nieuwe software/firmware versie uitgebracht genaamd Bowman Combat Infrastructure Platform (BCIP) met een jaaraanduiding. (bijv BCIP 04). Over enige tijd zal deze frequentie afnemen. Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
12
Naast de software toepassingen omschreven in dit artikel zullen meerdere standaard applicaties binnen Bowman worden geïntegreerd. Hierbij moet worden gedacht aan separate Fire Control, logistiek operationele en NBC-softwareapplicaties. Gegevensuitwisseling van deze applicaties worden afgehandeld in de Bowman data-lagen. De gedetailleerdheid van te selecteren opties binnen diverse software applicaties is groot. In de toekomst zal wellicht blijken dat bepaalde opties niet of nauwelijks in de praktijk worden gebruikt dan wel software technisch meer efficiënt kunnen zijn. De initiële toewijzing van Bowman apparatuur is gebaseerd op de huidige GOEMorganisatie. De initiële bevindingen van de studie QPO2007 lijken aan te geven dat veranderingen van de bataljonsstructuur ingewacht kunnen worden. Inherent hieraan wordt de C2-organisatie gewijzigd en derhalve dient een herverdeling plaats te vinden van Bowmanapparatuur. Een eerste verkenning geeft aan dat in de initiële Bowman aankoop voldoende ‘overcapaciteit’ zit om dit proces af te dekken. De toekomst zal dit uitwijzen.
Afsluiting Er wordt op dit moment hard gewerkt om gereed te zijn voor de start van de Bowman implementatie in het voorjaar van 2006. Maar voor het zover is, zal er eerst geïnvesteerd moeten worden alvorens het systeem tot volledige ontplooiing komt. De Bowman uitdaging is begonnen!
Tweede Mariniersbataljon Strategic Reserve Force Achtergronden
Deze bijdrage van het 2e Mariniersbataljon staat geheel in het teken van de inzet van het Eerste Nederlandse Strategic Reserve Force bataljon (1 NLD SRF BN) in het noorden van Afghanistan. Na het schetsten van de algemene kaders van de missie doen de stafofficieren verslag van hun ervaringen over de voorbereiding en de uitzending zelf.
In de nasleep van de aanslagen in New York en Washington op 11 september 2001, heeft de internationale gemeenschap zich gecommitteerd aan het omverwerpen van de zittende (Taliban) regering in Kaboel en de wederopbouw van Afghanistan. Het Bonn akkoord van december 2001 heeft geleid tot VN-veiligheidsraadresolutie 1386. Deze resolutie vormt het mandaat voor International Security Assistance Force (ISAF). Dit mandaat behelst onder andere het ondersteunen van de Afghaanse overgangsregering en haar opvolgers bij het handhaven van de veiligheid in heel Afghanistan. In resolutie 1589 van 24 maart 2005 besteedde de VN-veiligheidsraad onder andere aandacht aan het belang van de veiligheid van de parlementsverkiezingen en riep de VN zijn lidstaten op een bijdrage te leveren aan de uitbreiding van ISAF. Op 23 december 2004 heeft de Ministerraad haar voornemen uitgesproken om vanaf begin 2005 gedurende een jaar een bataljon aan te bieden aan de Strategic Reserve Force (SRF) van de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Het Tweede Mariniersbataljon werd aangewezen als Nederlandse bijdrage aan de SRF. De SRF heeft onder meer tot doel op korte termijn de militaire capaciteiten van lopende (NAVO) operaties te versterken, dan wel tijdelijk zwaartepunten in die operaties te kunnen leggen indien bijvoorbeeld de (veiligheids-)situatie hierom vraagt. Het SRF-bataljon, waarvan het Tweede Mariniers-bataljon de kern vormde, diende vanaf 1 april 2005 tot 1 april 2006 op maximaal 14 dagen na opdracht gereed te zijn voor vertrek naar de Balkan (Bosnië of Kosovo) of Afghanistan. Op basis van finale politieke besluitvorming in de periode juni-juli 2005 werd uiteindelijk het SRF-bataljon toegevoegd aan de NAVO-troepenmacht in Afghanistan (ISAF). Bij de NAVO stond de inzet van SRF-eenheden in Afghanistan bekend onder de codenaam Dynamic Purpose 05. In navolging van de presidentiële verkiezingen van oktober 2004 werden uiteindelijk op 18 september 2005 verkiezingen voor het parlement en de provinciale raden gehouden. Aangezien niet op tijd overeenstemming kon worden bereikt over de districtsgrenzen, konden deze verkiezingen in 2005 geen doorgang vinden. Het schema op pagina 14 biedt nader inzicht in de politieke structuur van Afghanistan.
“De inzet van het Eerste Nederlandse Strategic Reserve Force bataljon als Election Support Force in het noorden van Afghanistan”
Door: Commandant: LNTKOLMARNS R.G. Oppelaar Opvolgend Commandant: MAJMARNS W.R. van der Lelie Hoofd Inwendige Dienst: AOOMARNALG H. TeysseF Foto’s: AVDD, Richard Mol
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
13
POLITIEKE STRUCTUUR PRESIDENT
PARLEMENT kiest 1/3
kiest
KABINET
MESHRANO JIRGA (Hogerhuis) 102 zetels
WOLESI JIRGA
(Lagerhuis) 249 zetels Gekozen 180905
1/3 gekozen
1/3 gekozen
DISTRICTS RADEN
PROVINCIALE RADEN
???
Gekozen 180905
Voor deze National Assembly and Provincial Council Elections (NAPCE) in Afghanistan waren additionele eenheden nodig om deze verkiezingen veilig en eerlijk te laten verlopen. In dit kader heeft de Nederlandse regering besloten om het SRF-bataljon tevens aan te bieden als Election Support Forces (ESF) voor ISAF. Naast het Nederlandse ESF-bataljon in het noorden van Afghanistan is ook een Roemeens ESF-bataljon ingezet rond Kaboel en een Spaans ESF-bataljon in het westelijk deel van Afghanistan. De algemene ISAF-opdracht in deze periode luidde als volgt:
“On order ISAF with allocated forces will support the Government of Afghanistan to enable a secure environment within the assigned area of operations for free and fair National Assembly and Provincial Council Elections”
Complexiteit verkiezingen De organisatie van de National Assembly and Provincial Council Elections (NAPCE) bleek bijzonder complex. De organisatie lag primair in Afghaanse handen en werd gecoördineerd door Joint Electoral Management Board (JEMB), waarin naast Afghanen ook leden van de Internationale Gemeenschap zitting hadden. In zijn totaliteit waren er ruim 5.700 kandidaten voor 249 zetels in de Wolesi Jirga (Lagerhuis) en 420 zetels in de provinciale raden. Eén van de grootste uitdagingen was het zeer hoge percentage analfabetisme. Bovendien was het zeer lang geleden dat de bevolking sowieso een eigen stem kon uitbrengen. Dit betekende dat veel aandacht uitging naar de uitleg van het democratisch proces in algemene zin en het verkiezingsproces in het bijzonder. Dit vergde een omvangrijke informatiecampagne. Zo moest uitgelegd worden hoe mensen hun stem uit konden brengen en op welke kandidaten gestemd kon worden. Gezien het grote aantal kandidaten betekende dit onder andere dat de stemformulieren vele pagina’s omvatten. Verder beschikte elke kandidaat over een eigen logo, zodat deze voor de analfabeten op het stemformulier herkenbaar waren. Met de totale organisatie waren circa 160.000 (voornamelijk Afghaanse) medewerkers belast met ongeveer 6.000 coördinatoren. De beveiliging werd uitgevoerd door zo’n 30.000 Afghaanse politieagenten, 10.000 Afghaanse militairen en circa 12.000 internationale troepen (waaronder het Nederlandse SRF-bataljon). En dan de verkiezingslogistiek. Allereerst moesten alle 40 miljoen stembiljetten uit het buitenland worden ingevlogen naar Kaboel. Dit gebeurde met 15 zware transportvliegtuigen van het type Antonov. Vervolgens zijn 18 transportvliegtuigen gebruikt voor intern luchttransport in Afghanistan. Niet alleen voor de stembiljetten maar ook voor het transporteren van de 150.000 stemdozen, 120.000 flessen onuitwisbare inkt en circa 400 ton aan materieel benodigd voor het inrichten van de stem- en telbureaus. Voor de verdere distributie zijn circa 1.200 vrachtauto’s, meer dan duizend ezels, honderden paarden en zelfs kamelen gebruikt om ook de stembureaus in de meest afgelegen gebieden in te kunnen richten. In de noordelijke regio alleen werden maar liefst 1.663 stembureaus en 9 telbureaus ingericht. Vervolgens moesten alle ingevulde stem-
biljetten worden getransporteerd van de duizenden stembureaus naar de regionale counting houses, waarna het tellen van de stemmen begon. Uiteindelijk was het ook mogelijk om klachten in te dienen die door een daartoe ingestelde complaints commission in behandeling werden genomen. De finale uitslag van de verkiezingen was begin november bekend. De beveiliging van het verkiezingsproces lag overigens primair in handen van de Afghanen. Voor de fysieke beveiliging van bv. de polling stations en counting houses werd een zgn. ringenmodel gehanteerd (zie gevoegd schema). Voor de beveiliging in eerste ring was de Afghan National Police (ANP) verantwoordelijk, die in de tweede ring werd ondersteund door de Afghan National Army (ANA). Voor de buitenste ring stonden de internationale troepen, waaronder het SRF-bataljon, paraat. Het bataljon heeft zich bij het ondersteunen van de Afghaanse veiligheidsdiensten bij het realiseren van een veilige omgeving tijdens en vooral na de verkiezingen vooral gericht op de routes van de polling stations naar de counting houses en de directe omgeving van de counting houses. Enerzijds omdat het fysiek onmogelijk bleek om daadwerkelijk in de directe nabijheid van alle polling stations (1.663) aanwezig te zijn en anderzijds omdat de grootste afbreukrisico’s voor een ordentelijk verloop van het verkiezingsproces lagen in het transport van de ingevulde stembiljetten naar de counting houses en het hierop volgende telproces in de counting houses. Om indien noodzakelijk snel en beheerst de ANP en ANA bij te kunnen bijstaan, waren de subeenheden van het bataljon in de noordelijke regio in de
direct nabijheid van de counting houses in de provinciehoofdsteden geprepositioneerd. Slechts in enkele gevallen hoefde te worden bijgesprongen. De geraamde kosten voor deze verkiezingen bedroegen circa 156 miljoen dollar.
Partijen in de regio Gedurende de uitzending van het ESF/SRF-bataljon was in de noordelijke regio niet echt sprake van duidelijk herkenbaar tegenover elkaar staande conflictpartijen. Wel waren de activiteiten van informele machthebbers, zoals power brokers en criminelen, herkenbaar. Bij deze mensen was de insteek voor de verkiezingen duidelijk: het ‘verzilveren’ van informele macht & invloed in formele macht & invloed. Vooral ingegeven door de vele etnische verschillen in de noordelijke regio bestonden lichte spanningen tussen diverse bevolkingsgroepen of (voormalige) provincial or regional powerbrokers. In de aanloop naar de verkiezingen, maar ook de periode daarna, werd de macht- en invloedsstrijd steeds herkenbaarder waarbij het gebruik van vuurwapens niet werd geschuwd. Deze spanningen en/of machtsstrijd hebben uiteindelijk geen substantieel effect gehad op het verloop van de verkiezingen. Duidelijk is wel dat de noordelijke regio niet als homogene regio bestempeld kon worden. Met andere woorden, de situatie in de ene provincie was niet éénop-één op de andere te projecteren. Wél was in elke provincie terdege sprake van diepgewortelde machtsstructuren. Behalve dat deze direct verband hielden met power brokers, criminele bendes, of anderszins, was ook de directe relatie met het verbouwen van papaver (poppies) en de productie van verdovende middelen in de regio evident. Als risico voorafgaande en tijdens de verkiezingen is altijd rekening gehouden met in Afghanistan opererende terroristische eenheden (Al Qaida, Hezb-e Islami Gulbudin (HIG) en Taliban). De noordelijke regio is sinds jaren de thuisbasis geweest van de noordelijke alliantie, die samen met de internationale coalitie de Taliban hebben verdreven. Mede gezien de grote diversiteit aan etniciteiten in het operatiegebied van het ESF/SRF-bataljon, met een aanzienlijke minderheid aan Pashtun, hebben de Taliban en Al Qaida nooit een echte voedingsbodem gekend in het noorden. De HIG aan de andere kant was sterk verankerd in het noorden. De in de noordelijke regio aanwezige spanningen dan wel machtsstrijd tussen de diverse bevolkingsgroepen, criminelen of (voormalige) provincial, regional or
Samenstelling bataljon
local power brokers dan wel de activiteiten van organisaties met een terroristisch oogmerk, die soms uitmondden in daadwerkelijke vuurgevechten, intimidaties en liquidaties, hebben de haalbaarheid van de missie niet in de weg gestaan. Allesoverziende zijn de verkiezingen succesvol verlopen. Dit moet beschouwd worden als een goede vervolgstap in het democratiseringsproces van Afghanistan.
De kern van het ESF/SRF-bataljon werd gevormd door het Tweede Mariniersbataljon. Het personeel van dit bataljon had in de aanloop tot de uitzending een intensief trainings- en oefenprogramma doorlopen. Daarnaast beschikte een groot deel van het personeel over recente uitzendervaring (SFIR 1 en SFIR 2). Van de uiteindelijk 645 bij het SRF/ESF-bataljon ingedeelde mariniers waren 354 eerder met SFIR 1 en SFIR 2 op pad geweest; een percentage van circa 55%. Verder stond het bataljon er bij aanvang van het voorbereidingstrject op opleidingsgebied goed voor. Zo had het bataljon na het ontbinden van SFIR 2 in mei 2004 tot december 2004 de opleidingsachterstand ingelopen. De S-1 gaat in zijn bijdrage hier dieper op in. 2-Marnsbat is uiteindelijk op relatief korte termijn geschikt gemaakt voor de voorziene inzet in het noorden van Afghanistan door aanvullende capaciteiten aan het bataljon toe te voegen en de tekorten binnen de eenheid aan te vullen. Zo is de logistieke, inlichtingen, en ICT-capaciteit uitgebreid. Ook de staf werd versterkt met onder andere MediaOps, PsyOps en InfoOps teams. Verder zijn de volgende elementen toegevoegd: een geniepeloton, een EOD/IED-capaciteit, een Medavac-helikopter, twee Tactical Air Control Parties, tolken, een role 2 capaciteit (in casu het Field Dressing Station), een Field Liaison Team (FLT) capaciteit en een helicopter handling capa-citeit. Verder leverde 1-Marnsbat twee infanteriepelotons, een antitank sectie, een sectie verkenners en mortieristen. Op logistiek gebied werd de organieke verzorgingscompagnie van het bataljon aangevuld met zowel personeel afkomstig van het Logistieke bataljon als personeel van de Landmacht (onder andere voor de water-zuivering en de brandstofvoorzieningsinstallatie). De constructie van de uitvalsbasis te Mazare Sharif is uitgevoerd door genisten van de landmacht. De uiteindelijke sterkte van het voor de ondersteuning van de Afghaanse verkiezingen interservice samengestelde ESF/SRF-bataljon bedroeg circa 750 militairen. Aan de ESF-missie hebben in totaal 891 militairen deelgenomen.
Het militaire vermogen Onder andere op basis van een tactical recce-site survey in maart 2005 en deelname aan de operational rehearsal level 1 in april 2005 is nader vorm gegeven aan de structuur en het uiteindelijke militaire vermogen van de eenheid. In relatie tot de uitgestrektheid van het operatiegebied (zo’n 950 bij 250 km), de moeilijke bereikbaarheid van grote delen van het operatiegebied en de taakstelling van de eenheid, was de eenheid te gering in omvang om het gehele gebied binnen een acceptabele tijd en met een geloofwaardige capaciteit te kunnen bestrijken. Daarnaast ontbrak het in de noordelijke regio aan adequate helikoptercapaciteit om 24 uur per dag een robuuste Quick Reaction Force (bv. op compagniesniveau) over de gehele noordelijke regio te verplaatsen. Verder kon de aanwezige air mobility capaciteit (inclusief medevac-capaciteit) door technische redenen niet 24 uur per dag worden ingezet. Dit heeft onder andere geleid tot het minimaliseren van nachtelijke activiteiten van het ESF/SRFbataljon. Door de zeer geringe tactische luchttransportcapaciteit (zowel fixed als rotary wing) van de NAVO in de regio bleek ook de logistieke bevoorrading en ondersteuning van de eigen eenheden die in de extreme uiteinden van de regio opereerden een uitdaging. Vooral ingegeven door de geringe logistieke capaciteit van het National Support Element te Kaboel én doordat de NAVO nadrukkelijk aangaf dat ISAF-eenheden logistically selfsufficient dienden te zijn, was de eenheid grotendeels logistiek zelfvoorzienend ingericht. Met name door de relatief beperkte inzetduur van de eenheid (nl. alleen ter ondersteuning van de verkiezingen), is aangegeven dat de missie in beginsel low comfort moest worden uitgevoerd. Dit, in combinatie met het feit dat het ESF/SRF-bataljon volledig door de lucht moest ontplooien (en weer terugkeren), hield in dat de meegebrachte logistieke footprint zowel in materiële als personele zin zo beperkt mogelijk moest worden gehouden. Het terugvallen op logistieke capaciteiten van andere NAVO-landen in de regio bleek overigens slechts sporadisch mogelijk. Met name de medevac-capaciteit in het zeer grote operatiegebied werd als critical aangemerkt. Uiteindelijk werd aan het bataljon één medevac-helikopter toegevoegd. Vooral door de permissive environment (ingegeven door de in de regio aanwezige consent of the population) en het – achteraf gezien – rustige verloop van de verkiezingen konden de geplande operaties en logistieke (her)bevoorrading door de eenheid veilig en tijdig worden uitgevoerd. In deze optiek bezien, volstond in algemene zin het aanwezige militaire vermogen op het gebied van road mobility, bewapening en force protection capaciteit van de eenheid.
Voorbereidingsfase Uitdagingen Over het geheel genomen heeft het bataljon zich goed kunnen voorbereiden. Door het verschuiven van de verkiezingsdatum, van de oorspronkelijke mei/juni periode naar 18 september, ontstond veel meer ruimte voor 2-Marnsbat om de puntjes op de “i” te zetten om te komen tot een taakgeorganiseerd, nog beter getraind, goed gevuld, goed uitgerust en daarmee een volledig inzetbaar ESF/SRF-bataljon. Gedurende het voorbereidingstraject werd het bataljon met een aantal uitdagingen geconfronteerd. Allereerst voorzag het P&O-systeem niet in de vereiste slagvaardigheid op het gebied van het formeren van een interservice samengestelde eenheid. Daarnaast voorziet de
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
16
aangewend om de eigen planning en voorbereidingen waar nodig aan te passen of te verbeteren. Door het ontbreken van voldoende in theatre transportcapaciteiten, de enorme omvang van het inzetgebied en de beperkte tijd van elke verkenning, is het niet mogelijk geweest andere locaties te verkennen dan de omgeving van Mazar-e Sharif en zijn de gedurende de missie betrokken buitenlocaties niet verkend.
huidige opzet en invulling van het MGI-traject niet volledig in de behoefte van het personeel. Zo doorloopt personeel soms voor de zoveelste keer dezelfde lessen. Een meer modulair opgezet MGI-traject dat beter afgestemd is op de doelgroep wordt aanbevolen. Verder vergt het omvormen van een standaard licht infanteriebataljon inzetbaar in een art. 5 scenario naar een gemotoriseerd bataljon inzetbaar voor stabilisatieoperaties een behoorlijke inspanning. De op basis van de Marinestudie beoogde versterking van de mariniersbataljons, zal in de toekomst leiden tot minder aanpassingen en versterkt derhalve het expeditionaire karakter van deze bataljons. Indien ook de materieelpakketten zodanig worden aangepast dat een betere aansluiting plaatsvindt met de hedendaagse operaties levert dit evidente voordelen op voor het snel kunnen inzetten van deze bataljons.
Individuele missievoorbereiding Afgezet tegen de voorbereidingsperioden van eerder uitgevoerde missies (zoals SFIR2) was sprake van een duidelijke opbouw en is de voorbereiding over het algemeen zeer compleet geweest. Op individueel niveau was het bataljon niet vanaf dag één volledig gevuld (een operationele realiteit), waardoor gedurende de voorbereidingsperiode geregeld een inhaalslag gemaakt moest worden. In het voortraject is voldoende aandacht besteed aan terrein, bevolking, flora en fauna. Het personeel is tevens voorzien van diverse naslagwerken over Afghanistan. Het verloop van de operatie was in grote lijnen voor vertrek duidelijk. Echter, pas in het inzetgebied werd de daadwerkelijke taakuitvoering met haar beperkingen en de verdeling van de eenheden definitief. De individuele missie specifieke voorbereiding behelsde een pakket van activiteiten, waarvan de Missiegerichte Informatie (MGI) de belangrijkste is. Toch omvatte het pakket meer, waaronder het controleren en het opwaarderen van de individuele basisvaardigheden, het uitvoeren van een Basis Helikopter Training, het doorlopen van een medisch opwerkprogramma (waaronder het vaccineren, impregneren en saneren), een uitzendconferentie te Beukbergen, het verstrekken van aanvullende individuele uitrusting en controle en gereedmaken van uitrusting (waaronder het controleren van gasmaskers, het justeren van wapens en het impregneren van kleding en uitrusting).
Verkenningen Het bataljon heeft diverse verkenningen uitgevoerd. Zo heeft het bataljon deelgenomen aan de zgn. Operational Rehearsals (level 1) voor alle potentiële inzetopties voor SRF-eenheden (KFOR, EUFOR en ISAF). Ook heeft het bataljon drie algemene in theatre verkenningen kunnen uitvoeren. Daarnaast was het bataljon door zeer goede contacten met NAVO- vertegenwoordigers op het hoofdkwartier van ISAF te Kaboel en het hoofdkwartier van het Joint Forces Command te Brunssum zelf zeer nauw betrokken bij het plannen van inzet van ESF-eenheden. Ook heeft het bataljon deelgenomen aan de ‘Mission Rehearsal Training’ van het nieuwe ISAF HQ, dat op 4 augustus het bevel overnam. Hierdoor beschikte het bataljon tijdig over een schat aan informatie die terstond kon worden
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
17
Missiegerichte eenheidstraining
beschouwd worden als een unieke gebeurtenis. Voor het eerst werd een bataljonsgroep met al haar middelen over grote afstand volledig door de lucht naar een operatiegebied getransporteerd en ondersteund. Dit was een complexe operatie. Dat het een en ander niet optimaal verliep was niet verwonderlijk. Het hele deploymentplan voor het verplaatsen van materieel bleek zeer gevoelig voor verstoringen, waardoor de deployment niet conform planning kon worden uitgevoerd. Zo werd de transportbehoefte gedurende de uitvoering van de deployment doorlopend bijgesteld aan de hand van de veranderende Force Composition List. De deployment zelf is onder andere verstoord door de problematiek rond het tijdig verkrijgen van de dipclears (overvliegvergunningen), de in de initiële fase halvering van de beladingscapaciteit van het ingehuurde strategisch luchttransport en het grotendeels ontbreken van voldoende kennis inzake het door de lucht vervoeren van gevaarlijke stoffen. Daarnaast werd het ESF/SRF-bataljon regelmatig geconfronteerd met herziening van (deployment) prioriteiten. Dit leidde er onder andere toe dat op een gegeven moment niet-missie essentiële onderdelen al wel in het inzetgebied waren terwijl andere, hoogst essentiële spullen om diverse redenen (zoals het elders nog in gebruik zijn, tekortschietende expertise op het gebied van beladen van containers of het opstellen van de benodigde IATA-papieren) op dát moment niet vervoerd konden worden. Ook het verplaatsen van personeel naar Afghanistan werd niet conform planning uitgevoerd wat uiteindelijk geleid heeft tot een vertraagde deployment. Ondanks dat niet al het materieel op tijd in het inzetgebied was, konden de eenheden toch binnen de beperkingen operaties uitvoeren. De materiële verplaatsing werd afgerond op 4 september.
De missiegerichte eenheidstraining (MGT) was zodanig opgezet om zo veel mogelijk de gelegenheid te scheppen om intensief te trainen in het teamverband waarmee in Afghanistan gewerkt zou worden. Omdat het aanwezige personeel goeddeels de individuele voorbereiding had doorlopen, formering pas later zou aanvangen en het bataljon al gepland was voor een winterdeployment in Noorwegen, werd deze wintertraining aangegrepen als eenheidstraining ter voorbereiding op (mogelijke) inzet als ESF/SRF-bataljon. De wintertraining is een essentieel onderdeel in de voorbereiding om, conform de lijfspreuk van het Korps Mariniers (Qua Patet Orbis), overal ter wereld te kunnen worden ingezet. Een belangrijk element van de wintertraining bij het Korps Mariniers is om zowel de individuele marinier als de eenheid te leren opereren onder moeilijke omstandigheden. Dit geldt zowel voor uitdagende terrein- als weersomstandigheden. Bovendien zorgt het opereren onder extreme omstandigheden voor een snelle effectieve groepsbinding (unit cohesion). Na afloop van de eenheidstraining te Noorwegen werd de maand april volledig benut om compagniesgewijs diverse skills and drills te beoefenen. Vooral de ervaringen van de missie in Irak en de daar ontwikkelde Standing Operation Procedures (SOP’s) werden gebruikt als uitgangspunt voor verdere training. De focus lag bij deze trainingen vooral op operaties met voertuigen (Landrover en Patria). Ook werd compagniesgewijs een schietprogramma uitgevoerd, waar geleidelijk aan meer gecompliceerdere manoeuvres werden beoefend. In deze periode is tevens missiegerichte informatie verstrekt (voor het nieuw geplaatste dan wel extern ingestroomde personeel dat dit nog niet had doorlopen) en zijn verplichte activiteiten uitgevoerd (zoals het vaccineren, het saneren van het gebit, het uitvoeren van gasmaskercontroles).
Constructie Main Operating Base Ook de constructie van de uitvalsbasis voor het bataljon verliep niet vlekkeloos. Het bouwplan moest regelmatig worden bijgesteld doordat de benodigde materialen niet conform (bouw-) planning werden afgeleverd en omdat op het laatste moment op een andere locatie moest worden gebouwd. Ook de omstandigheden waaronder
Deploymentfase Uitdagingen Het ontplooien van het ESF/SRF-bataljon naar Afghanistan mag
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
18
een FOB ingericht nabij het vliegveld van Meymana (provincie Faryab) en kon de 23e Infanteriecompagnie gecolokeerd worden met het Duitse Provincial Reconstruction Team (PRT) te Feysabad (provincie Badakshan). Daarnaast werd één peloton gestationeerd bij de Nederlandse PRT te Pol-e Khomri (provincie Baglan). Vervolgens zijn kort voor de verkiezingen, gedurende de verkiezingen zelf en na de verkiezingsperiode (totdat de stemmen bij de counting houses verzameld waren) eenheden gestationeerd nabij nog eens drie provinciehoofdsteden, namelijk Shibirghan (provincie Jawzjan), Sar-e Pol (provincie Sar e Pol) en Aybak (provincie Samangan). Uiteraard bevond de Main Operating Base zich nabij Mazar-e Sharif in de provincie Balkh. Op deze wijze konden subeenheden van het Nederlandse bataljon in geval van incidenten terstond ter plaatse zijn in zeven van de negen provinciehoofdsteden. De overige twee provincies (Konduz en Takqar) waren voor rekening voor het Duitse PRT te Konduz en de in deze regio gedurende de verkiezingsperiode toegevoegde Oostenrijkse compagnie. Ook diende het bataljon bij het uitvoeren van haar activiteiten terdege rekening te houden met de delicate (machts)balans van internationale en Afghaanse organisaties in de regio. Dit betekende, dat gelet op de taakstelling van het bataljon en de hieraan verbonden tijdelijke aanwezigheid in de regio, in elk geval voorkomen moest worden dat het bataljon een te dominante rol/positie zou innemen in relatie tot (en mogelijk ten koste van) de al in regio aanwezige spelers. Het bataljon moest op dusdanige wijze optreden dat wanneer het bataljon na drie maanden het veld zou ruimen geen vacuüm zou ontstaan. Een vacuüm zou een destabiliserend effect met zich mee kunnen brengen. Dit betekende onder andere dat de activiteiten van het bataljon voornamelijk gericht waren op de korte termijn (namelijk veilige en eerlijke verkiezingen), terwijl die van de PRT’s gericht (zouden moeten) zijn op de langere termijn.
gewerkt moest worden bleken uitdagend (hoge temperaturen en veel stof). Wel was de ondersteuning van de Britten in deze fase lovenswaardig. Met veel creativiteit en inzet heeft de genieconstructie-eenheid van de Koninklijke Landmacht toch kans gezien op tijd een nagenoeg complete compound af te leveren.
Uitvoeringsfase Force Integration Training De afronding van de deploymentfase liep gelijk met de aanvang van de Force Integration Training (FIT) van ISAF. Deze FIT omvatte de volgende elementen: een Key Leader Seminar (KLS), een area familiarisation en een Combined Field Rehearsal (CFR) met een voorwaartse deployment naar Feysabad en Meymana door (delen van) twee deployable compagnieën. De area familiarisation betrof een bezoek aan diverse Provincial Reconstruction Teams (PRT’s) door key leaders van compagnieën, waar ze op de hoogte werden gesteld van de lokale situatie en de rol die de PRT voorzag voor eenheden van de ESF. Omdat de aankomst van de tweede deployable compagnie (23-Infcie) verlaat was, werd besloten de voor hen geplande deployment locatie (Feysabad) te laten verkennen door 21-Infcie. Over het geheel beschouwd vormde de KLS, de area familiarisation en de CFR een goede gelegenheid om met de diverse spelers in de regio in contact te komen, bood het een goed inzicht in de werkwijze van de PRT’s in de regio en voorzag het in de noodzakelijke initiële situational awareness in de regio.
Concept of operations Eenmaal aangekomen in het operatiegebied en bij het uitvoeren van de eerste gebiedsverkenningen, bleek het initieel door de NAVO opgestelde generieke concept of operations, in casu het stationeren van de eenheid op één hoofdlocatie om van daaruit eenheden van compagniesterkte voor een periode van 72 uur ‘uit te sturen’, in de praktijk niet haalbaar. Zo ontbrak het bijvoorbeeld aan voldoende air mobility capaciteit om snel eenheden naar brandhaarden in te vliegen. Daarnaast bleek dat de meeste PRT’s uiteindelijk niet nationaal waren versterkt met extra troepen. Verder zou het vooral door de slechte toestand van de infrastructuur, indien überhaupt aanwezig, al 72 uur duren voordat zo’n eenheid op één van de buitenlocaties van het operatiegebied zou kunnen aankomen. Eenmaal op locatie aangekomen zou de eenheid, onbekend met de couleur locale, nauwelijks positief effect kunnen sorteren en derhalve de kans bestaan dat de eenheid meer kwaad dan goed zou aanrichten. Het slagvaardig (op tijd en op gepaste wijze) reageren op incidenten en een geregelde visual presence in de gehele noordelijke regio bleek op deze wijze niet realistisch. Derhalve is gekozen om op semi-permanente basis zgn. Forward Operating Bases (FOB’s) in de extreme uiteinden van de regio in te richten. Zo heeft de 22e Infanteriecompagnie (-)
De internationale dimensie Allereerst was het bataljon niet gebiedsverantwoordelijk in de noordelijke regio. De primaire (NAVO) verantwoordelijkheid in de noordelijke regio lag namelijk in handen van de PRT’s. Een complicerende factor hierbij was verder dat er tussen deze PRT’s en het bataljon geen bevelsrelatie bestond. Feitelijk opereerde het SRF-bataljon in de Areas Of Operation (AOO) van maar liefst vijf (5) verschillende PRT’s, waarbij in operationele zin vaak op case-to-case basis met de commandanten overlegd werd over de do’s and don’ts. Hoewel de internationale samenwerking op operationeel gebied redelijk tot goed is verlopen, heeft dit wel vertragend gewerkt op de initiële ontplooiing van Nederlandse subeenheden én het uitvoeren van activiteiten in de gehele noordelijke regio. Op inlichtingengebied moest het bataljon zich in de bestaande structuur ‘invechten’ en werd het regelmatig geconfronteerd met (nationale) gevoeligheden. Op materieellogistiek gebied is goed samengewerkt met Britse, Duitse en Noorse
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
19
eenheden. Met het ene PRT bestond een betere werkrelatie dan met het andere. De samenwerking tussen Nederlandse (23e Infanteriecompagnie) en buitenlandse eenheden in de provincie Badakshan verliep uitstekend. Vooral de relatie met de Duitsers en de Denen was goed te noemen (patrouillegang, logistieke steun, demolitie activiteiten etc.). Met het Duitse PRT te Konduz daarentegen verliep de samenwerking wat minder. De commandant accepteerde eigelijk niet dat Nederlandse eenheden in zijn AOO opereerden tenzij deze direct door hem aangestuurd werden. Dit laatste was niet acceptabel. Bovendien beschikte dit PRT over een additionele Oostenrijkse compagnie, waardoor de noodzaak om als ESF in deze regio actief op te treden niet echt aanwezig was. De samenwerking met het Nederlandse PRT te Pol-e Khomri was zeer goed. Regelmatig hebben de eenheden elkaar ondersteund. Bovendien was een ESF-peloton permanent op deze locatie gestationeerd. Met het Britse PRT te Mazar-e Sharif bestond een goede tot uitstekende relatie. Dit is van groot belang geweest voor het optreden van het bataljon. Dit PRT was namelijk verantwoordelijk voor een groot deel van de noordelijke regio, namelijk vier provincies; Balkh, Samangan, Sar-e Pol en Jawzjan. De verstandhouding met het Britse PRT in de provincie Faryab verliep in de initiële fase van de uitzending niet goed. Nadat de Noren (met de Finnen en IJslanders) op 1 september de verantwoordelijkheid over deze provincie overnamen, is de samenwerking enorm verbeterd. Ook was het vanaf dát moment pas mogelijk om met een compagnie in de provinciehoofdstad Meymana een Forward Operating Base in te richten.
Patrouillegang De primaire taken waren het uitvoeren van patrouilles (presence patrols) in het gehele operatiegebied met een nadruk op de Ground Lines of Communication als show of force om de Afghaanse bevolking een gevoel van veiligheid te geven, het opbouwen van een goede situational awareness in de regio en indien nodig snel op incidenten of voorvallen te reageren. Veruit de meeste operaties betroffen patrouilles die, zowel met lichte voertuigen (normaliter twee land-
rovers) als te voet, werden uitgevoerd door eenheden ter grootte van een geweergroep. Naast dat patrouilles werden uitgevoerd als show of force en presence, werd beoogd om contact te maken met het algemene publiek. Hierbij diende het uitreiken van leaflets of de ISAF-krant of voetballen als belangrijke gangmaker voor deze contacten. Bij meerdaagse voertuigpatrouilles werd meestal aan deze patrouilles een derde landrover toegevoegd, zodat ruimte ontstond voor een tolk en een ziekenverpleger. Deze eenheden brachten de nacht door in kleine patrol harbours, soms door het samenkomen van twee patrouilles op één locatie. Het primaire doel van deze patrouilles was het creëren van een zichtbare ISAF-aanwezigheid, al dan niet in onderlinge samenwerking met Afghan National Army (ANA). Deze samenwerking kreeg naarmate de missie vorderde steeds meer zijn beslag. Cruciaal hierin was dat de ESF-eenheden gestalte moesten geven aan ‘discrete presence’. Dus wel degelijk aanwezig, maar niet direct op de voorgrond tredend en zeker niet het overnemen van de taken van de ANP of ANA. Veel patrouilles hadden als nevendoelstelling het uitvoeren van specifieke verkenningen voor het in kaart brengen van verkiezingslocaties en mogelijke bedreigingen van het verkiezingsproces. Juist omdat de patrouilles meer en meer werden uitgevoerd met ANA, droegen ze bij aan de geloofwaardigheid van zowel ISAF als ANA.
Information Operations ISAF had wel veel effort gestoken in een military information effects based operations (Miebo) action plan. De hoofddoelstelling van de Miebo-inspanningen was om, in lijn met de inspanningen van de Joint Election Management Board (JEMB), de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (Unama) en de Coalition Forces Command in Afghanistan (CFC-A), het vertrouwen in de goede afloop van de verkiezingen te propageren. Daar waar JEMB zich vooral concentreerde op het technische deel van de verkiezingen en de bevolking stimuleerde en motiveerde om vooral te gaan stemmen, lag de nadruk van de ISAF en CFC-A information ops campaign op de organisatie van de veiligheid. Centraal in deze informatie-
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
20
PsyOps/InfoOps, waren de Cimic-activiteiten goed bekend en werd positief gereageerd op onze aanwezigheid. Ondanks dat Cimic tijdens deze operatie kleinschalig van aard is geweest, heeft het bijgedragen aan zowel ‘force protection’ als ‘force acceptance’ gedurende de periode waarin het SRF-bataljon zich in de noordelijke provincies bevond.
campagne stond de rol van de locale veiligheidsorganisaties en de ondersteunende rol die ISAF en CFC-A speelde. Het bataljon beschikte zelf over een bescheiden information ops & psychological operations groep. Vlak voor de operatie werd een luitenant der mariniers aangewezen als hoofd InfoOps en aan hem werd een klein team toegevoegd. Een andere deel van het personeel had vlak voor de missie een oriënterende PsyOps-opleiding in het Verenigd Koninkrijk gevolgd. Zij overlegden regelmatig met het Duitse Tactical PsyOps Support Element in Konduz, kregen veel InfoOps materiaal uit Konduz en Kaboel aangereikt en produceerden in relatief bescheiden oplage diverse leaflets. Daarnaast gebruikte het InfoOps/PsyOpsteam van het bataljon hun contacten met de lokale media voor het uitdragen van de InfoOps boodschappen. Door de patrouilles werden verder diverse zelf geproduceerde dan wel door ISAF aangeleverde InfoOps producten gedistribueerd. Dit droeg bij aan de benaderbaarheid van de patrouilles en het intensiveren van contacten met de lokale bevolking. De inspanningen van het eigen InfoOps/PsyOpsteam hebben bijgedragen aan de bekendheid van de lokale bevolking met de identiteit, rol en activiteiten van het Nederlandse ESF/SRF-bataljon (wie zijn we en wat komen we doen?)
Afrondingsfase Redeployment De uitdagingen waarmee een eenheid gedurende de redeployment werd geconfronteerd waren generiek dezelfde als gedurende de deployment. Door strakke planning, en met de lessons identified van de deployment op zak, is uiteindelijk de redeployment van zowel personeel als materieel aanzienlijk beheerster verlopen dan gedurende de deployment het geval was. Een complicerende factor bij de planning en uitvoering van de redeployment van het ESF/SRF-bataljon was dat, nagenoeg simultaan aan deze grootschalige redeployment, uit deze eenheid een medische taakgroep werd geformeerd, gereedgesteld en ontplooid naar een ander missiegebied; namelijk Pakistan.
Less Lethal Weapons Adaptatie
Op tactisch niveau bestaat behoefte aan een brede toolset van capaciteiten om in een laag geweldsniveau op te kunnen treden. Eén van die capaciteiten is de beschikbaarheid van Non-lethal dan wel Less Lethal Weapons (NLW/LLW) voor regulier optredende patrouilles. Een organieke eenheid uitgerust met een dergelijk capaciteit is in staat om, afhankelijk van de situatie ter plekke, geleidelijk en gepast verschillende treden op de geweldsladder te kunnen nemen en daarmee ook in het lagere deel van het geweldsspectrum te kunnen beschikken over escalatiedominantie. Zonder over te hoeven gaan op het direct gebruiken van het persoonlijke wapen of over te hoeven gaan tot het inzetten van een CRC-capaciteit, dienen reguliere eenheden daarom standaard de beschikking te krijgen over NLW/LLW-capaciteit. Het toevoegen van NLW/LLW als pepperspray, tasers en NLW/LLW-munitie voor Underbarrel Grenade Launcher en shotgun (zoals flashbang, licht en rook) zouden een enorme vooruitgang betekenen in de voor een uitgezonden eenheid beschikbare capaciteit.
Na afloop van zowel de missie te Afghanistan als de missie te Pakistan is groepsgewijs een adaptatie uitgevoerd. Het adaptatieprogramma beoogt een zorgvuldige overgang van het missiegebied naar Nederland te verzorgen en daarmee een bijdrage te leveren aan het afsluiten van de missieperiode en het aansluiten bij de thuissituatie. Deze overgang wordt onder andere gefaciliteerd door in het adaptatieprogramma de elementen ontspanning, medische controle en adaptatiegesprekken op te nemen. Het adaptatieprogramma werd nadrukkelijk beïnvloed door de besmetting met cutane leishmaniasis die in het missiegebied heeft plaatsgevonden. In het programma is daarom extra tijd ingeruimd voor een uitgebreide medische controle. Aangezien reeds in het operatiegebied operationele debriefinggesprekken waren gevoerd, werden de adaptatiegesprekken nauwelijks vervuild door operationele onderwerpen en bleef meer tijd over voor zorggerelateerde onderwerpen.
Afsluiting Cimic
Alles overziende was de ESF-missie weliswaar begrensd qua tijd ( juli-november 2005) en opdracht (verkiezingsondersteuning), maar daarentegen uniek en uitdagend in vele opzichten. Zo mag het ontplooien van het bataljon toch wel bestempeld worden als een novum in de Nederlandse militaire geschiedenis. Voor het eerst werd een complete bataljonsgroep met al haar middelen vanuit Nederland over een grote afstand door de lucht naar een operatiegebied getransporteerd en ondersteund. Alleen al voor het transpor-
Het plannen, voorbereiden en uitvoeren van (kleinschalige) Cimicprojecten is een uitstekende manier om op positieve wijze contact te krijgen en te behouden met de plaatselijke bevolking én om op snelle en directe wijze draagvlak te creëren voor de aanwezigheid van het bataljon alsook ISAF. Mede door intensief contact met de plaatselijke bevolking (mond-op-mond reclame), de samenwerking met de locale media en het media ops team en de verrichtingen van
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
21
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
22
Tijdens de missie in Afghanistan heeft de Britse kunstenaar Gordon Rushmer een serie schilderijen gemaakt, waarvan hier een selectie
Na een voor Afghaanse begrippen redelijk rustig verlopen verkiezingsperiode zou in de perceptie van velen het bataljon in alle rust de operaties kunnen minimaliseren, de vooruitgeschoven eenheden terugbrengen op de Main Operating Base, de nodige logistieke voorbereidingen treffen voor de redeployment en vervolgens via Kreta (adaptatie) terugkeren naar Nederland. Niets bleek minder waar. Allereerst zijn tegen het eind van de missie langer dan gepland operaties uitgevoerd, waaronder het ondersteunen van het Nederlandse PRT te Pol-e Khomri, het voorzien in extra presence ter ondersteuning van het Britse PRT te Mazar-e Sharif en het leveren van force protection voor de vlucht van de medevac helikopter via Kaboel naar Kandahar. Daarnaast hebben zich in de regio meer incidenten voorgedaan dan de periode daarvoor. Zo was begin oktober sprake van een ongeval waarbij een landrover van een bergweg raakte en enige meters lager in een rivier belandde (met een gewonde marinier als resultaat), een hinderlaag in Mazar-e Sharif waarbij één Britse dode viel en zes gewonden en uiteindelijk een crash van de medevac helikopter in het Hindu Kush gebergte. Vervolgens werd uit het SRFbataljon een medisch hulpdetachement samengesteld voor het verlenen van humanitaire hulp aan de door aardbevingen getroffen Pakistani. Het venijn van deze operatie zat inderdaad in de staart. Uiteindelijk kon toch relatief snel en concreet hulp worden geboden. Het was op zich uniek dat vanuit één missiegebied direct een eenheid wordt ontplooid naar een ánder missiegebied. Een mooi voorbeeld van expeditionair optreden.
teren van het materieel naar Afghanistan waren circa 156 middelzware transportvliegtuigen van het type Iljusin-76 en 8 zware transportvliegtuigen van het type Antanov-124 benodigd. Dit an sich was een complexe logistieke operatie. Daarnaast moest in een betrekkelijk korte tijd een compound worden gebouwd, die zou fungeren als initiële uitvalsbasis voor de gehele bataljonsgroep inclusief materieel, voertuigen en voorraden. Vanuit deze Main Operating Base te Mazar-e Sharif zijn vervolgens twee Forward Operating Bases ingericht in de extreme uiteinden van het operatiegebied, respectievelijk te Meymana en te Feysabad. Ook werd een peloton ondergebracht bij het Nederlandse PRT te Pol-e Khomri. Hierop zijn vooral gedurende de verkiezingsperiode eenheden van pelotonssterkte gecolokeerd met Afghaanse militairen in nagenoeg alle provinciehoofdsteden in de noordelijke regio van Afghanistan. In deze periode was ruim 60% van het bataljon buiten de Main Operating Base actief. Dit vergde een behoorlijke dosis improvisatie. De grootste uitdaging op medisch gebied werd veroorzaakt door een zandvlieg, die ervoor zorgde dat van in totaal 891 militairen die aan de ESF-missie hebben deelgenomen, uiteindelijk 186 besmet zijn geraakt met cutane leishmaniasis. Deze besmetting is van grote invloed geweest op het welzijn van de militairen. Ook konden besmette militairen gedurende hun behandeling bij het Field Dressing Station niet voor meerdaagse missies worden ingezet. Het bataljon moest verder optreden in een zeer uitgestrekt (zo’n 900 bij 250 km) en tegelijkertijd slecht toegankelijk woestijn- tot bergachtig gebied. Zo ontbrak het nagenoeg volledig aan infrastructuur. In combinatie met diverse dreigingen in de regio heeft dit regelmatig geleid tot ongelukken en near misses.
Terugkijkend op onze uitzending heb ik zeer grote waardering voor de voortvarende wijze waarop de Afghaanse bevolking van dag tot dag bezig is met het opbouwen van een betere toekomst voor hun kinderen. Ondanks dat de bataljonsgroep slechts een beperkte periode in Afghanistan aanwezig was, was vooruitgang in het wederopbouwproces duidelijk waarneembaar. Het verkiezingsproces is succesvol verlopen. Dit is grotendeels de verdienste van de Afghaanse bevolking. Zonder hún commitment en geloof in een betere toekomst zouden de verkiezingen ongetwijfeld geheel anders zijn verlopen. In dit kader bezien ben ik ervan overtuigd dat gedurende de verkiezingsperiode sprake was van …. “the consent of the vast majority of the population” … niet alleen voor de verkiezingen, maar ook voor onze rol in dit proces en daarmee voor onze aanwezigheid en activiteiten. Wel zullen de Afghaanse autoriteiten, de Afghaanse bevolking, de internationale gemeenschap als geheel en ISAF in het bijzonder de komende periode geconfronteerd worden met tegenvallers en hobbels op weg naar een betere toekomst voor Afghanistan. Het zal mijn inziens nog vele jaren duren voordat de wederopbouw van het land een voor alle betrokken actoren acceptabele standaard heeft bereikt. Maar het fundament voor deze standaard is gelegd.
Gelukkig voor de Nederlanders zonder majeure problemen. Hoewel de periode in de aanloop tot de verkiezingen en de periode direct hierna betrekkelijk rustig zijn verlopen deden zich wel geregeld incidenten voor die varieerden van gewapend treffen tussen verschillende facties, via IED- (Improvised Explosive Devices) en raketaanvallen, tot diverse verkeers- en helikopterongevallen. Het helikopter ongeval gedurende de initiële fase van onze operatie, waarbij twee Spaanse helikopters betrokken waren en die resulteerde in 17 doden, staat mij nog helder op het netvlies.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
23
Door: KAPTMARNS F.G.M. Aaldering (S-1) Foto: AVDD, Richard Mol
mee. Recentelijk was, ter vervanging van het binnen de KM vertrouwde IVP-systeem, People Soft ingevoerd. Met dit nieuwe systeem was eenieder nog niet vertrouwd. In dezelfde periode werd ook de nieuwe P&O-organisatie ingevoerd. Nadat de bemanningslijst (BL) van ruim 750 militairen (exclusief de genieconstructie eenheid van de Landmacht) definitief was vastgesteld, kon worden begonnen met de daadwerkelijke kwantitatieve vulling. De bataljonsvulling was niet zo’n probleem, omdat veel in het Doornse zelf kon worden opgelost. De vulling van externe specialisten was lastiger. Zo waren met het verdwijnen van het Hoofdkwartier Korps Mariniers en de introductie van de CZSK-structuur veel vanzelfsprekende lijnen weggevallen. Ook het omvormen van de ‘oude’ vertrouwde GOEMorganisatie naar het Mariniers Trainingscommando (MTC) leverde initieel wat onduidelijkheden op. Over de gehele linie bestond de indruk dat wij niet de enige waren in het nieuwe CZSK-doolhof. Daarnaast waren allerlei (personeels-) processen en protocollen nog niet praktijk proof, de P&Oadviseurs nog wat onwennig in hun nieuwe rol en mede daardoor kon de nieuwe P&O-organisatie (nog) niet als slagvaardig worden bestempeld. Het is natuurlijk ook een utopie om te veronderstellen dat met het omzetten van de knop op 1 januari 2005 alles en iedereen meteen up to speed is. Dit alles impliceerde wel dat het gestalte geven aan de (nieuwe) personeelssystematiek in bredere zin vooral in het beginstadium veel energie heeft gekost en dat veel op het bataljon zelf neerkwam. Ook het kwalitatief vullen van extern personeel verliep niet optimaal. Voor veel van dit
Eind 2004 werden de aanwijzingen steeds sterker dat het Tweede Mariniersbataljon in de Strategic Reserve Force (SRF) rol daadwerkelijk zou worden ingezet. Door de bataljonsstaf werden in een vroeg stadium diverse planningsessies gehouden met mogelijke inzetopties op de Balkan en Afghanistan, bijvoorbeeld hoeveel compagnieën en hoeveel logistieke ondersteuning is er nodig en welke aanvullende capaciteiten zijn benodigd? In eerste instantie waren er veel aannames die, naarmate het planning-proces vorderde, op basis van nieuw beschikbaar gekomen informatie werden bijgesteld. De insteek van het bataljon was om vóór de powercurve te blijven om zodoende een gedegen voorbereiding te realiseren. Deze bijdrage van de sectie personeel (sectie 1) van het bataljon geeft een beknopt inzicht in de voorbereiding, de deployment, de uitvoering, de redeployment en afwikkeling van de SRF-uitzending in personele zin.
Voorbereiding Voor de sectie 1 waren in hoofdlijnen twee onderwerpen belangrijk: Allereerst de personeelsbezetting en ten tweede de opleidingsinspanning. Vooral de personeelsbezetting bracht de nodige uitdagingen met zich
De uitzending van het SRF bataljon bezien met een personele bril
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
24
Uitvoering
personeel moest nog even snel wat opleidingen worden verworven om hen goed toegerust aan hun taak te kunnen laten beginnen. Ook moest men nog wennen aan nieuwe uitdrukkingen, zoals ….“dat moet in de lijn escaleren”…., “vrijvaldatum”, “matchen”, “secundaire plaatsingen” en “niet beschikbaar”. De procedure van het aannemen van tolken is opgenomen in een CDS-aanwijzing over dit onderwerp. Hoewel tussen het coördinerend en formerend krijgsmachtdeel (Klu respectievelijk KM) sprake was van enig verschil in interpretatie van deze aanwijzing, is vooral door de grote inspanning van Bureau Tolkendiensten te Ede en het Instituut Keuringen en Selectie te Amsterdam het uiteindelijk gelukt om van de initiële behoefte aan 11 tolken er tijdig 8 te realiseren. En dan de paarse (interservice) vulling. Op basis van een andere CDS-aanwijzing is de uitgezonden eenheid verantwoordelijk voor het laten stellen van mutaties voor de VVHO-toelagen. Om hieraan goed gestalte te kunnen geven is het vereist dat ook de militairen van andere krijgsmachtdelen in een vroeg stadium bekend zijn en gemuteerd worden. Ook de bijbehorende financiële autorisaties dienen geaccordeerd te zijn. Op financieel gebied is dit gedurende de uitzending niet gerealiseerd. Dankzij de nodige creativiteit en het bewandelen van allerlei ‘omwegen’, zijn de toelagen toch nog redelijk op tijd uitbetaald voor het uit andere krijgsmachtdelen bij het bataljon geplaatste personeel.
Om in geval van calamiteiten thuis het personeel zo snel mogelijk weg te krijgen uit het operatiegebied, werden direct na aankomst in het operatiegebied de mogelijkheden in kaart gebracht. Vooral door de uitstekende medewerking van het Engelse Forward Support Base in Mazar-e Sharif (MeS), waren er vele mogelijkheden om personeel van MeS naar Kaboel of Termez te vliegen en daar op de shuttles naar Eindhoven of Keulen over te laten stappen. In enkele gevallen is gebruik gemaakt van commerciële vluchten vanaf Kaboel via Dubai naar Amsterdam. Het repatriëringsbeleid was overigens dusdanig, dat terugkeer bij 1e graadsrelaties volledig werd ondersteund en voor repatriëring voor 2e en 3e graadsrelaties een terughoudend beleid werd gehanteerd. In elk geval vond beoordeling op een case-tot-case basis plaats. Het aantal repatrianten is over de gehele linie meegevallen. In totaal zijn 40 militairen op medische, sociale en close relative gronden gerepatrieerd, waarvan 13 militairen definitief. De meeste militairen zijn op medische gronden gerepatrieerd, waarbij leismaniasis het grootste aandeel had. Vooral op het gebied van het repatriëren van personeel werd al snel duidelijk dat bij een onvolledige vulling van het FRO (Field Record Office) de belasting van de sectie 1 navenant toeneemt. Naast het organiseren en begeleiden van repatriëringen, zijn verder de normale administratieve (personeels-) werkzaamheden uitgevoerd: het afhandelen van verzoeken, het verwerken van dienstpost en het bieden van een luisterende oor. De keus om P&O-adviseurs mee te nemen is achteraf juist gebleken en dit werd door het personeel zeer op prijs gesteld. Ook in een operatiegebied moet het namelijk mogelijk zijn te reageren op vacatures of de belangstelling te laten registeren. Daarnaast wil het personeel graag weten of functies al dan niet zijn toegewezen, zodat men óók gedurende een uitzending tijdig kan inspelen op de gewijzigde situatie. Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat als men op uitzending is, vacatures/toewijzingen mist en hierdoor eventueel zelfs een bevordering. Door gebruik te maken van het TMS (Tactical Message System) in combinatie met de remote client bleek het zelfs mogelijk dit zeker te stellen voor het personeel op de Forward Operating Bases van het bataljon te Feysabad en Meymana.
De algemene opleidingsinspanning was gedurende de voorbereidingsperiode over het geheel genomen niet zo groot. De nadruk van het bataljon had na terugkeer uit Irak (SFIR 2) namelijk vooral gelegen bij het zo snel mogelijk inlopen van de opleidingsachterstand. Sinds het ontbinden van SFIR 2 (mei 2004) tot maart 2005 had namelijk meer dan 750 pax van het bataljon een opleiding of cursus doorlopen. Dit resulteerde vanaf het begin van het opwerktraject voor de uitzending naar Afghanistan in een vrij hoge kwalitatieve personele gereedheid. Uiteraard heeft gaandeweg het opwerktraject de nadruk gelegen op het volledig ‘wegwerken’ van de opleidingsachterstand en dan vooral van nieuw ingestroomd en secondair geplaatst personeel. De grootste tekorten lagen, zoals voor elke deployment geldt, bijvoorbeeld bij diverse specialistische opleidingen (zoals voor FLT, PsyOps, InfoOps, inlichtingen, het omgaan met tolken, etc), aanvullende reguliere opleidingen (zoals bedienaar .50 schutters, boordschutters Patria, Crowd & Riot Control, Landing Point Commander, schutter GILL, NBC, Cimic, waarnemers indirect vuursteun, ADR) én chauffeurs om de nodige aanvullende mobiliteit voor de compagnieën te realiseren. Dankzij de goede medewerking van Opleidings- en Trainingscentrum Rijden (OTC RIJ) werd het tekort aan chauffeurs snel ingelopen. Uiteindelijk heeft de focus op het inlopen en bestendigen van het opleidingsniveau van het personeel erin geresulteerd dat sinds mei 2004 ruim 850 militairen van het bataljon één (of meerdere) van de ruim 80 soorten gevolgde opleidingen hadden doorlopen. Na een voorbereidingsperiode van circa 4 tot 5 maanden, was uiteindelijk de BL voor 99% gevuld, waren de vereiste opleidingen doorlopen en was het personeel gereed om te vertrekken.
Redeployment De redeployment van het personeel is vrij soepel verlopen. Hier bleken de gedurende de deployment-fase opgedane lessons identified goed te zijn opgepakt. Na wat problemen met de adaptatielocatie (Cyprus bleek namelijk niet beschikbaar) is deze uiteindelijk gevonden op Kreta. Voor de terugreis werden allerlei zekerheden in het vluchtschema ingebouwd, om de problemen die speelden ten tijde van het vertrek (vele mogelijke wijzigingen en vertragingen te ondervangen. Ondanks dat de gehele redeployment-fase hierdoor vijf dagen langer duurde dan initieel gepland, bleek dit achteraf een juiste beslissing. Geen enkele shift is veel van het bekend gestelde tijdschema afgeweken. Dit bleek zowel voor het thuisfront als de militairen een opsteker.
Afwikkeling Voor de afwikkeling werd gekozen voor de eerste week na het winterverlof. In deze periode bleek het echter vooral moeilijk om het secundair bij het bataljon geplaatste personeel aan deze afwikkelperiode deel te laten nemen. De draad wordt nu eenmaal weer snel opgepakt en overplaatsingen en opleidingen gaan weer gewoon door. Ook behoorde tijdens de medische afwikkeling voor het eerst een gesprek met een maatschappelijk werker tot het programma.
Deployment Het aanleveren van personeelslijsten voor vertrek lijkt op zich eenvoudig. Immers, al deze mogelijkheden bezit het People Soft systeem. Maar door de relatieve onbekendheid, de onvolkomenheden in het systeem, gecombineerd met laag vertrouwen hierin, moest het bataljon regelmatig terugvallen op zijn eigen managementinformatiesysteem (Access-database). Een andere uitdaging betrof de steeds wijzigende vertrekdata en vertrektijden. Op zich kan de militair daar wel mee leven, maar het bleek een zeer tijdrovende aangelegenheid om al het personeel (en het thuisfront) tijdig en inhoudelijk juist te informeren over aanpassingen van de vluchtschema’s. Dat de deployment plaatsvond gedurende de zomerverlofperiode bleek overigens extra complicerend. Dit is namelijk niet de beste periode om een bataljonsgroep uit te zenden. Gelukkig beschikte de eenheid over een eigen back-up (of front-office zo u wilt) in Doorn. Mede hierdoor is (bijna) iedereen op het juiste moment in het vliegtuig gestegen.
Terugblik Terugkijkend op de missie kan gesteld worden dat het ongelofelijk veel energie kost om alles op de rit te krijgen. Dit geldt overigens niet alleen voor de personeelssectie of bataljonsstaf. Ondanks alle veranderingen, reorganisaties en invoering van nieuwe systemen, hebben op diverse niveaus collega’s de schouders er keihard onder gezet om deze uitzending tot een succes te maken. Deze mentaliteit maakt ons tot wat we zijn en staan borg voor de kwaliteit die men van defensie in het algemeen en het Korps Mariniers in het bijzonder mag verwachten.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
25
collection (fase 1)
Door: ELNTMARNS IJsseldijk (tgv. S-2) Foto’s: AVDD, Richard Mol
Om uiteindelijk in inlichtingen te kunnen voorzien moet de inlichtingensectie beschikken over informatie. Hiertoe zijn aan onze eigen eenheden een aantal vragen voorgelegd, de zogenaamde Priority Intelligence Requirements, PIR’s. Op basis van deze PIR’s konden eenheidscommandanten, in samenwerking met hun inlichtingen onderofficier hun patrouilles opdrachten gegeven. Zodoende kwam via de inlichtingen onderofficier waardevolle informatie terecht bij de inlichtingensectie. Het bataljon voerde ongeveer 20 patrouilles per dag uit. Een aanzienlijk aantal maar niet genoeg om geheel te voorzien in informatie over een zeer grote Area Of Operations (AOO) van zo’n 900 bij 250 kilometer. De informatie van eigen patrouilles werd dan ook aangevuld met informatie die binnengekomen is van andere eenheden in Noord Afghanistan, voornamelijk via de vijf Provincial Reconstruction Teams (PRT’s). Tevens voorzag het verkenningspeloton het bataljon van informatie over nieuw verkende gebieden en het Field Liaison Team (FLT) deed hetzelfde op het gebied van nabije Force Protection.
Dit deel van de SRF-bijdrage heeft tot doel de lezer te informeren over de werkzaamheden van de inlichtingensectie (sectie 2) van het SRF-bataljon. Eerst wordt beschreven wat volgens de sectie 2 inlichtingen zijn en beschrijft vervolgens de werkzaamheden van de sectie. Deze bijdrage sluit af met een voorbeeld en een conclusie.
Wat zijn nu eigenlijk inlichtingen? Hiertoe bestaan tal van doctrinaire definities. De inlichtingensectie gaf zijn eigen invulling aan deze definities en had in Afghanistan als doel: het voorzien in informatie over de toekomstige situatie gedurende de operatie. Deze informatie wordt inlichtingen genoemd als ze is voorzien van een waardeoordeel, gevormd op basis van ervaring opgedaan uit eerder gepasseerde feiten. Eén van de brondocumenten van de NAVO, namelijk Allied Joint Publication 2 (AJP 2), zegt over inlichtingen het volgende.
Analytical process (fase 2) Intelligence is not simply speculation conjured up out of thin air, nor is it a haphazard guess based on the subjective judgement of random snippets of information. In order to provide intelligence, information has to be collected to a pattern set by the questions asked by the commander. Once collected, the information is subjected to an analytical process in which human judgement based on knowledge and experience plays a major part. Finally, the product of this process, intelligence, is distributed in good time and in an easily assimilated format, to those who require it in order to plan or engage in operations.
Wanneer informatie bij de inlichtingensectie beschikbaar kwam werd deze geanalyseerd. Hiertoe beschikte de sectie 2, vooral in de beginperiode van de missie over een zeer uitgebreide bemanning. Naast de reguliere bemanning van de sectie was een extra onderofficier toegevoegd. Voor de inbreng van specialisten is de sectie in de beginperiode versterkt met een analist van de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) en een Geo analist van 103 ISTAR bataljon van de Koninklijke Landmacht. Met medewerking van al dit personeel is de binnengekomen informatie te voorzien van een waardeoordeel. Om dit oordeel te kunnen vormen beschikte de sectie over uitgebreide informatiebronnen. De sectie had de beschikking over geclassificeerde bronnen zoals NATO- en ISAF-netwerken en diverse databases. Tevens waren internet, (locale) radio en televisie noodzakelijk om een juist beeld te vormen. Het waardeoordeel was uiteindelijk gericht op de toekomst zodat eenheidscommandanten de informatie konden gebruiken voor planning van operaties.
Werkzaamheden inlichtingensectie De kernpunten in bovenstaande tekst staan vet gedrukt. Deze kunnen gezien worden als drie fasen in de werkwijze van de inlichtingensectie in Afghanistan. Achtereenvolgens worden de fasen beschreven. Information
Wat gebeurt er in de MCP-tent bij de sectie 2?
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
26
Product (fase 3)
De praktijk
Het eindproduct, inlichtingen, moet vervolgens verspreid worden naar ‘de klant’. De uitdaging in dit stadium is dat dit eindproduct naar zeer diverse klanten moet op heel verschillende niveaus. Uiteraard zijn de inlichtingen van de inlichtingensectie primair bedoeld voor de Commandant, de operatie officier (S3) en de eenheden van het bataljon. Het werken in een internationale omgeving brengt echter ook een rapportageplicht met zich mee. Het hoofdkwartier van ISAF, dat van Regional Area Coördinator North, de diverse PRT’s en de MIVD deelden het product. Dagelijks bestond het product van de inlichtingensectie uit een Intelligence Summary (Intsum) waarin het verloop van de dag was beschreven en waarin op basis van evaluatie de nabije voorspelling van de situatie gedaan werd. Wekelijks werd een inschatting gemaakt voor de langere termijn, de weekly assessment.
De hierboven beschreven wijze van het doorlopen van drie fasen is een puur theoretische weergave van de werkwijze van de inlichtingensectie. Aan de hand van een voorbeeld wordt de praktijk beschreven. Op 27 september is in Mazar e Shariff de Hazarra verkiezingskandidaat Ashref Ramazan vermoord. Dit bericht bereikte de inlichtingensectie via de locale radio (fase 1, information collection). Vlak daarna werd het bericht bevestigd door het Britse PRT te Mazar-e Shariff en het FLT. Vervolgens is de analyse gestart (fase 2, analytical process). Via de inlichtingen onderofficier van de 21e Infanteriecompagnie kwam informatie uit patrouilles binnen dat Gouverneur Atta door het merendeel van de Hazarra bevolking als dader van de moord aangewezen werd. Ook bereikte aanvullende informatie over de begrafenis de sectie 2. Deze zou op 28 september gehouden worden in Mazar-e Sharif. Op 28 september stonden tevens voetbalwedstrijden van het SRF-bataljon en het Britse PRT met Afghan National Police (ANP) in de stad gepland. De route die de begrafenisstoet zou volgen zou precies langs het voetbalstadion lopen. Uit de database bleek dat in het verleden in Afghanistan begrafenissen uitgelopen zijn op demonstraties. De bronnen van het FLT bevestigden dit. Het eindproduct van de sectie 2 (fase 3, product) in dit voorbeeld was een advies aan de commandant om te overwegen de voetbalwedstrijden af te zeggen omdat deze zouden kunnen conflicteren met de begrafenis en mogelijke demonstraties daarna. De hele situatie zou extra risico’s met zich mee kunnen brengen. Uiteindelijk is besloten het voetballen af te zeggen. Op de dag van en op de dagen na de begrafenis hebben diverse demonstraties plaatsgevonden in en om Mazar-e Sharif.
Omdat de National Assembly and Provincial Council Elections (Napce) de primaire reden waren van de inzet van het SRF-bataljon is over dit onderwerp een uitgebreide assessment geproduceerd. Soms was echter informatie beschikbaar die vanwege een mogelijke dreiging in combinatie met de tijd niet alleen in de Insum opgenomen is maar op basis waarvan direct gehandeld is. Vanwege het internationale karakter van de gehele operatie waren al deze producten geschreven in de Engelse taal. De inlichtingensectie beseft dat de producten geen ‘hapklare brokken’ vormden voor de individuele marinier. De inlichtingen onderofficier van elke eenheid was daarom belast met het omzetten van het brede inlichtingenproduct tot de gegevens welke de patrouilles binnen de eigen eenheid verlangde. Omdat niet iedere afdeling of subeenheid binnen het SRF-bataljon beschikte over een eigen inlichtingen onderofficier, werd wekelijks door de sectie 2 een inlichtingen update briefing gegeven voor iedereen met interesse. Daarnaast werd dagelijks in de stafvergadering een korte weergave op inlichtingengebied geschetst. De rubricering van dergelijke informatie in ogenschouw nemend, werd deze informatie tevens in de eetzaal op een bord gepubliceerd is. Zodoende is getracht het complete personeel van het SRF-bataljon op de hoogte te houden van de gang van zaken in Afghanistan.
Afsluitend Het gehele inlichtingenproces vormt een cirkel waarbij informatie die binnenkomt meteen nieuwe vragen oproept. De inlichtingensectie probeert met informatie van eenheden op deze vragen een antwoord te vinden om zodoende ‘de klant’ te voorzien in zijn inlichtingenbehoefte. Met dit artikel heeft de inlichtingensectie een tipje van de inlichtingenwereld en -werkwijze van de sectie 2 in Afghanistan opgelicht.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
27
De operatie
Door: KAPTMARNS drs. F.W. Amsterdam (S-2) Foto’s: AVDD, Richard Mol
Als tamelijk zelfstandige eenheid en unieke capaciteit binnen het bataljon werd het FLT aangestuurd door de inlichtingensectie. Ter plaatse is besloten de activiteiten te richten op het opbouwen van contacten (of uitbouwen van reeds bestaande Britse contacten) en het vergroten van het huidige informatienetwerk. Dit met als doel een stevige informatie maar ook inlichtingenpositie op te bouwen in het noorden van Afghanistan. In het begin van de operatie is gekozen een deel van het FLT te detacheren op de Britse PRT in het centrum van Mazar-e Sharif (MeS) terwijl een ander deel van het FLT haar werkzaamheden uitvoerde vanuit de Main Operating Base (Kamp Oostplein). De belangrijkste reden voor het co-loceren van een deel van het FLT bij het Britse PRT was dat vanuit het centrum van de stad een intensiever contact kon worden onderhouden met de lokale bevolking. De verkregen informatie moest vervolgens gewikt en gewogen worden voordat ze kon worden geëvalueerd. De contacten zijn uiteindelijk opgebouwd in nauwe samenwerking met de in MeS aanwezige, hoofdzakelijk Britse maar ook Zweedse, collega’s. Hun ervaring in een belangrijk deel van het operatiegebied van het SRF-bataljon is van grote waarde geweest om binnen een zeer kort tijdsbestek een aanzienlijk netwerk op te bouwen. De goede samenwerking heeft hoofdzakelijk gestalte gekregen doordat zowel de Britten als de Nederlanders van mening waren dat het bundelen van de krachten de algehele veiligheid ten goede zou komen. In de onderlinge samenwerking kwam de bekendheid met de Britse procedures, waar het Korps Mariniers sinds begin jaren 70 mee werkt, de voorspoedige samenwerking ten goede. Zo zijn er afspraken gemaakt over het operatiegebied van het FLT (om te deconflicteren), de wijze waarop informatie werd uitgewisseld tussen de verschillende inlichtingenorganisaties en de overgave van inlichtingen na het vertrek van het ESF BN. Het FLT heeft mede dankzij een grote mate van zelfstandigheid en creativiteit van de afzonderlijke teams een enorme schat aan informatie opgeleverd voor het bataljon. Op dié
Mede op basis van de opgedane ervaringen gedurende de Irak-missie (SFIR) is ook voor de uitzending naar Afghanistan gekozen voor toevoegen van een Field Liaison Team (FLT) capaciteit aan het bataljon. Ditmaal is echter gekozen voor een iets andere samenstelling van de eenheid. De taken en verantwoordelijkheden zijn desondanks identiek gebleven. Al snel bleek dat het tot de beschikking hebben van een klein team gespecialiseerd in het omgaan met autochtone bevolking, van zeer grote informatiewaarde was voor het bataljon. Deze bijdrage beoogt nader inzicht te bieden in het werk van het team, waarbij de insteek is dat het gebruik van dergelijke specialisten in hedendaagse operaties onontbeerlijk is. Allereerst wordt kort het opwerktraject van het team besproken. Daarna wordt een evaluatie gegeven van de meerwaarde voor een operationele eenheid op uitzending. Deze bijdrage sluit af met een advies omtrent de inzet en configuratie van een Field Liaison Team tijdens internationale operaties.
Opwerken Met de in Irak opgedane ervaring in het achterhoofd heeft het FLT een tamelijk zelfstandig opwerktraject doorlopen. Gedurende deze periode is voornamelijk aandacht besteed aan een nauwe interne samenwerking, het aanleren van gesprekstechnieken, de omgang met Afghaanse tolken en het aanleren en verfijnen van die vaardigheden die nodig zijn om in specifieke situaties adequaat op te treden. In het voortraject is in nauw overleg met specialisten uit de verschillende deelgebieden overleg geweest over het opwerktraject. Zo werden oefenlocaties, maar ook kennis en materieel betrokken vanuit andere, hoofdzakelijk krijgsmacht, eenheden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de KMar, MIVD, Landmacht, maar ook politie.
Het Field Liaison Team van 1
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
28
gene die weet wat hij moet zoeken en waar informatie te vinden is. Deze nieuwsgierigheid naar informatie is deels aan te leren, maar moet voor een belangrijk deel onderdeel van de man (of vrouw) zelf zijn. Om die reden is het verwerven van de juiste mensen voor functies binnen Special Forces en een FLT belangrijk. Tijdens de operatie in Afghanistan bestond het FLT hoofdzakelijk uit mariniers afkomstig van het verkenningspeloton. Aan het FLT zijn kaderleden toegevoegd uit kleine specialistische marinierseenheden. Inmiddels hebben Field Liaison Teams van het Korps Mariniers hun waarde tijdens recente operaties ruimschoots bewezen. Zij hebben zowel in Irak als in Afghanistan voor de grootste hoeveelheid actuele informatie gezorgd. Afgezien van informatie die is verkregen van de reguliere eenheden, zijn dergelijke subeenheden in staat contacten voor langere tijd te onderhouden. Zodoende kunnen bronnen worden uitgediept. Dit is iets dat een reguliere infanterie-eenheid gezien het hoge operationele tempo niet of nauwelijks kan realiseren. Toekomstige operaties op bataljonsniveau zijn dan ook ondenkbaar zonder een Field Liaison Team capaciteit.
momenten waarin accurate inlichtingen benodigd waren voor het stellen van de juiste prioriteiten, bleek het FLT die terstond te kunnen bieden. Illustratief was onder andere ten tijde van de hulpaanvraag van VN-personeel dat zich in een menigte van demonstrerende Afghanen bedreigd voelde. Op basis van de informatie van het FLT en de directe contacten met bronnen van het FLT kon dit VN-personeel snel ontzet worden en bescherming worden geboden.
Toekomst Sinds de inval in Afghanistan in 2001 zijn kleine specialistische eenheden van grote waarde gebleken in het verwerven van informatie voor eigen eenheden. Het gaat hierbij niet alleen om zogenaamde Special Forces. Ook andere kleine eenheden geformeerd vanuit een staande organisatie, kunnen met de juiste opleiding en inzet van onschatbare waarde zijn. Ondanks de voortdurende technologische vooruitgang blijft persoonlijk contact met de lokale bevolking, Qua Patet Orbis, van zeer grote waarde in het inlichtingenproces. Het verwerken, evalueren en analyseren van gegevens kan alleen maar wanneer informatie in voldoende mate wordt aangeleverd door die-
NLD ESF BN
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
29
Door: MAJMARNS J. de Wolf (S-3) Foto’s: AVDD, Richard Mol
Als een soort vervroegd Sinterklaascadeau viel 4 december 2004 een planningsopdracht van de Directie Operaties van de Defensiestaf bij de staf van het Tweede Mariniersbataljon op de mat. Het bataljon moest een planning uitwerken om per 1 april 2005 een bataljonsgroep, aangeduid als Eerste Nederlandse Strategic Reserve Force bataljon (1 NLD SRF Bn), op een notice to move van 14 dagen gereed te hebben staan voor uitzending ter ondersteuning van de NATO- missiegebieden op de Balkan (voor zowel KFOR en als EUFOR) en in Afghanistan (ISAF). Naarmate het planningsproces vorderde, ontwikkelde de missie zich langzaam in een deployment van een versterkt mariniersbataljon naar Afghanistan ter ondersteuning van ISAF gedurende de verkiezingen van parlement en de provinciale raden. Zo kort gezegd klinkt dat allemaal heel eenvoudig, maar in de planning en uitvoering van deze missie moesten diverse hobbels worden genomen. Zo doorliepen defensie in het algemeen en de marine in het bijzonder een zeer omvangrijke reorganisatie, de gehele personeelsfunctie van defensie was omgevormd naar een nog niet volledig operationeel functionerende P&O 2000. En een bataljonsgroep met al zijn materieel door de lucht naar een operatiegebied verplaatsen, was ook nog niet echt vaak voorgekomen. Bovendien is het vrij lang onduidelijk geweest wat het bataljon exact zou moeten gaan doen in een operatiegebied dat globaal drie keer zo groot was als het toch al niet geringe provincie Al Muthanna in het zuiden van Irak. 4 December markeerde dus de aanvang van een langdurig en arbeidsintensieve periode voor het Tweede Mariniersbataljon.
Planning De planning voor de initiële opdracht was op zichzelf al pittig: de bataljonsgroep moest snel kunnen aansluiten bij drie totaal verschillende missies, verschillend optreden en verschillende methoden van transport ernaartoe. In elk geval werd duidelijk dat de bataljonsgroep qua structuur anders was samengesteld dan een regulier mariniersbataljon. Het bataljon moest volledig gemotoriseerd zijn en onder andere beschikken over EOD, genie, Crowd and Riot control en een uitgebreide stafcapaciteit die meer vergelijkbaar was met die van een brigade. Met een actuele sterkte in december 2004 van ongeveer 400 man moest uiteindelijk een bataljonsgroep van ongeveer 750 militairen worden samengesteld. Het spreekt voor zich dat het samenstellen van deze bataljonsgroep uit andere delen van de defensie organisatie moest worden gefaciliteerd, waarbij onder andere personeel werd betrokken van 1-Marnsbat, het Gevstbat, het Logbat en uit diverse andere eenheden, organisaties en instanties van de marine. Plannen uit het verleden voor inzet van een SRF-eenheid in bijvoorbeeld Bosnië en Kosovo alsmede de planning en voorbereiding voor de SFIRmissie dienden als een belangrijke bron van inspiratie. Delen van het opwerktraject die snel verricht konden worden, werden direct ingepland. Dit leidde ertoe dat de bestaande trainingsplanning moest worden aangepast. Gaandeweg de opwerkperiode werd duidelijk dat inzet van het SRF-bataljon tijdens de verkiezingen in Afghanistan een reële optie was. De verkiezingen zouden de districts- en provincieraden, zowel als het parlement betreffen en waren initieel gepland om in mei 2005 plaats te vinden. De organisatie door Joint Election Management Board Secretariat (een samenspel van de Afghaanse regering en de Verenigde Naties) was een geweldig ingewikkelde operatie. De organisatie en de voorbereidingen voor de verkiezingen konden echter niet worden gerealiseerd binnen het in een eerder stadium vastgestelde tijdsbestek van mei of juni 2005. Eind april viel de beslissing dat de verkiezingen tot 18 september werden uit-
Een opera
lijke eindoefening van alle beschikbare delen van de eenheid – bijgedragen aan vereiste groepscohesie en het aanscherpen van de vereiste drills & skills. Dit geldt vooral op het niveau van geweergroepen en pelotons. Uiteraard kan het altijd beter. De offers die daarvoor door andere, vooral MTC, eenheden werden gebracht mogen echter niet onderschat worden.
gesteld en de verkiezingen voor de districtsraden niet zouden plaatsvinden. Zo bleken onder andere de districtsgrenzen nog niet te zijn vastgesteld. Voor het hoofdkwartier van ISAF bleek het niet mogelijk om vroeg een concreet plan voor de uitvoering van deze verkiezingen op tafel te leggen. De wensen van ISAF voor het verkrijgen van aanvullende militaire capaciteiten ten tijde van de verkiezingen werden niet volledig ingevuld. Dit betekende dat bepaalde essentiële capaciteiten niet in Afghanistan aanwezig zou zijn. Zo ontbrak het aan voldoende in-theatre luchttransportcapaciteit, oftewel helikopters voor de vereiste air mobility.
Voorbereidingen voorafgaand aan de deployment Zoals gezegd was het de eerste keer dat een bataljon met zijn hele hebben en houden door de lucht werd ontplooid. Ook was in het missiegebied geen kampement aanwezig van waaruit het bataljon operaties kon uitvoeren. Dit betekende dat de constructie van een centrale locatie door een genieconstructie-eenheid van de Koninklijke Landmacht in Mazar-e Shariff deel moest uitmaken van de deployment planning. Met een logistiek en beveiligingsdetachement van het bataljon werden de genisten begin juni op een kale zandvlakte neergezet en werd, onder uitdagende omstandigheden met temperaturen van soms wel tot 60 graden, begonnen met de aanleg van onze (tijdelijke) uitvalsbasis. Deze uitvalsbasis werd ook wel aangeduid als Main Operating Base of kamp Oostplein. Ondanks diverse verstoringen in de geplande goederenstroom verrees toch vanuit het niets een compound waar een geheel bataljon inclusief voertuigen en voorraden kon worden gehuisvest. Zelfs toen de bouwlocatie tijdens de eerste fase moest worden gewijzigd, omdat ondanks een schriftelijke toestemming van het Afghaanse Ministerie van Defensie de eigenlijke landeigenaren geen toestemming gaven óf een absurd hoge financiële vergoeding eisten, heeft geen noemenswaardige gevolgen gehad voor het te realiseren tijdpad. Wel werd duidelijk dat nog veel lessen moeten worden geleerd over de beste wijze van het transporteren van een grote eenheid door de lucht. Dit is dan de reden waarom lang niet de gehele eenheid met al het vereiste materieel tijdig op locatie arriveerde.
Opwerktraject Terwijl de bataljonsstaf druk bezig was met het samenstellen van de eenheid en het uitvoeren van verkenningen , doorliep het personeel gelijktijdig het opwerktraject . Allereerst moest het personeel qua individueel opleidingsniveau op het gewenste peil worden gebracht. Zo heeft het gehele F-echelon de basis Helikopter Training doorlopen en werden chauffeurs en specialisten op velerlei gebied in de eerste beschikbare opleiding geplaatst. Voordeel daarbij was dat nog veel personeel vanuit SFIR 2 was overgebleven en dat daarna veel was opgeleid. Hierdoor bleek dat het gros van het geplaatste personeel goed opgeleid was voor zijn functie. In de individuele missievoorbereiding was plaats voor de Missiegerichte Informatie, het uitreiken, het controleren en het voorbereiden van uitrusting (waaronder het justeren van het wapen en het controleren van de gasmasker) en de medische voorbereiding (waaronder het vaccineren en saneren). Doelstelling was om eenheden zo veel mogelijk in de complete samenstelling te laten trainen, maar door omstandigheden vond formering druppelsgewijs plaats. Toch heeft de uitvoering van de geplande winterdeployment – als eenheidstraining met diverse trainingsweken voor het aanscherpen van de schietvaardigheid en het beoefenen van voertuigoperaties (aangeduid met missiegerichte training) alsmede een gezamen-
tionele invalshoek Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
31
geen zeggenschap over een eigen gebied, maar opereerde bij de gratie van de wensen van de PRT’s. Met sommige PRT’s kon goed ‘zaken’ worden gedaan (zoals met de Britse PRT te MeS, de Duitse PRT te Feysabad en de Nederlandse PRT te PeK). Met andere PRT’s (zoals de Duitse PRT te Kunduz en de Britse PRT te Meymana) verliep de samenwerking niet echt vlot. Bovendien waren in de noordelijke regio ook de Afghaanse veiligheidseenheden, zoals politie en leger, actief. Het Afghaanse leger werd overigens direct aangestuurd door Amerikaanse Embedded Training Teams. Voorts waren in de regio diverse NGO’s actief en natuurlijk de Jembs. Deze laatste organisatie was primair verantwoordelijk voor de verkiezingen. Zeer veel spelers dus in een druk speelveld, met allemaal eigen wensen en eisen. Het goed samenwerken in een multi-nationale en multi-disciplinaire omgeving vormde één van de uitdagingen van déze missie. Na onder andere (diplomatieke) gesprekken met diverse PRT-commandanten werd besloten de 22e Infanteriecompagnie naar het meest westelijk gelegen deel van het operatiegebied (Meymana) te sturen en de 23e Infanteriecompagnie naar het meest oostelijk gelegen deel (Feysabad). Op deze wijze waren in ieder geval SRF-eenheden nabij om indien nodig patrouilles in deze regio’s bij te springen en die bovendien een goed contact hadden met de lokale ISAF-aanwezigheid, de lokale bevolking en in de regio werkzame NGO’s en JEMB-functionarissen. Zo werd ook de situational awareness van het bataljon in de noordelijke regio aanzienlijk verbeterd.
Wij kunnen alleen maar hopen dat de minder prettige ervaringen van personeel dat op de dag van deployment tòch niet vertrok bij toekomstige missies uit zullen blijven.
Operationele setting Na aankomst in het missiegebied was het afstemmen van het concept of operations (ConOps) van het bataljon aan het plan van ISAF de eerste zorg. ISAF was in deze periode overigens druk bezig het hoofdkwartier over te dragen van een Turkse naar een Italiaanse staf. De change of command van het hoofdkwartier vond plaats op 4 augustus. Daarnaast was in de periode juni-juli het operatiegebied van ISAF uitgebreid met een compleet nieuwe sector. Dit was voor ISAF aanleiding om haar commandostructuur te herzien. Tussen het nieuwe hoofdkwartier ISAF en de eenheden werd een extra commandolaag ingeschoven. Deze laag werd aangeduid als Regional Area Coordinator (RAC), waarbij vooral opviel dat deze RAC dus expliciet geen Commander was. De in de noordelijke sector opererende RAC stuurde de bestaande PRTs (waaronder de Nederlandse in Pol-e Khomri) aan, tezamen met de Britse Forward Support Base, de eveneens Britse QRF-compagnie en het Nederlandse SRF-bataljon. In die drukte moest ook nog even een plan voor de verkiezingen worden fijn geslepen. Dit ging uiteraard niet vanzelf. Belangrijkste element van de ConOps van het bataljon was dat ze ter ondersteuning van de PRTs moest opereren. Het bataljon kreeg dus
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
32
Verkiezingen
Pakistan verstoorde het deploymentplan enigszins. Deze verstoring is echter door iedere betrokkene voortvarend aangepakt en heeft aangetoond dat we nog steeds in een zeer korte tijd een expeditionair ingestelde en taakgeorganiseerde eenheid ergens konden wegzetten die, ondanks enorme hobbels op de weg naar het effect, gewoon zijn taak gaat uitvoeren en niet blijft zeuren over hoe dingen anders hadden moeten zijn. Dit kenmerkt de goede militair en gelukkig blijkt de marinier (en collega's van andere delen van de krijgsmacht die meededen) dit nog steeds te kunnen.
De verkiezingen zelf waren een enorm evenement op zich, waarbij door vele duizenden kiezers in vele honderden stembureaus kon worden gestemd op vele duizenden kandidaten, waarna in tientallen konvooien de stembiljetten werden vervoerd naar elk van de negen noordelijke provinciehoofdsteden. ISAF had ervoor gekozen voor een beveiligingssystematiek, waarbij de Afghaanse veiligheidstroepen de eerste beveiliging op zich namen, terwijl ISAF en dus vooral SRF zorgde voor aanwezigheid en algemene patrouilles op de routes. Dit betekende dat tijdens de verkiezingen in elke provinciehoofdstad een SRF-eenheid aanwezig was, die patrouillegang verzorgde, soms te voet, soms per voertuig en regelmatig met het Afghaanse leger optrok. Hoewel dit voor het personeel misschien niet het meest spannende werk was, had het wel effect. Zo bestond over het geheel genomen grote tevredenheid met de aanwezigheid en de inspanningen van het SRF bataljon in het gebied. Ook de uitvoering van de verkiezingen, die over het algemeen ordelijk zijn verlopen, geven aanleiding tot tevredenheid. Vanuit de MCP, waarin via vele CIS/IT-systemen enorme hoeveelheden informatie werd verwerkt, was het niet altijd even makkelijk een exacte voorstelling te maken wat eenheden in het voorterrein allemaal meemaakten. Het personeel, werkzaam op en rond de Main Command Post, heeft zich maximaal ingespannen om juist voor de mariniers in het zijterrein zo goed mogelijke omstandigheden te scheppen om hun werk te doen. De redeployment verliep aanmerkelijk beter dan de deployment. Dat terdege lering kan worden getrokken uit eerdere voorvallen biedt hoop. Misschien is het ook het gevolg van het feit dat de ondersteunende diensten daadwerkelijk in MeS aanwezig waren en dus betere feeling hadden met de eenheid. Het doorzenden van het medische hulpdetachement ter ondersteuning van de slachtoffers van de aardbeving in
Afrondend Goed, het was niet makkelijk, de missie is volbracht. Maar is daarmee nu de kous af? Welnee, na terugkeer van een missie moest een uitgebreid (administratief)proces worden doorlopen van onder andere het opstellen van evaluaties en lessons identified. Dit blijkt een continu proces. Vaak wordt gezegd dat er niets is geleerd van eerdere missies. Dat is onzin, want hadden we deze missie niet de beschikking over allerlei nieuwe middelen, die we vroeger niet hadden? Is er niet meer en beter voorbereid dan voor eerdere missies? We moeten eerlijk zijn en toegeven dat we ook met deze missie een stap voorwaarts hebben gemaakt. Natuurlijk is de marinier nooit tevreden. En dat moet ook, want anders bleef er niets over om te verbeteren. De kunst is nu om de goede lessen uit deze missie niet alleen te identificeren, maar ook daadwerkelijk te leren en in de organisatie door te voeren in de hoop dat we in volgende missies het weer beter te doen dan deze keer. De reorganisaties van de mariniersbataljons is wellicht een eerste grote stap. Met het integraal herzien van de op artikel V operaties gestoelde materieel-, uitrusting-, voertuig- en munitiepakketten, kan mogelijk een tweede grote stap worden gezet.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
33
De logistiek van het SRFbataljon Door: KAPTMARNS ing. S. Peters (S-4). Foto’s: AVDD, Richard Mol
binnen. Na het opwerktraject te hebben afgerond, werden de spullen gereed gemaakt voor verzending naar Afghanistan. Om de totale stroom aan containers te beheersen, is zoveel mogelijk PSU en overige eenheidsgebonden uitrusting verplaatst in de eigen organieke voertuigen. Het invulling geven aan het zogenaamde combat load principe leverde enerzijds een aanzienlijke besparing op aan benodigde vrachtruimte en anderzijds konden de eenheden na aankomst in het inzetgebied meteen aan de slag. Om de transportkosten (geraamd op 19 miljoen euro) zo laag mogelijk te houden is constant een afweging gemaakt over de mee te nemen luchtvracht. Hiertoe werden bijvoorbeeld de huiven van de DAF 4-ton trucks verlaagd naar onder de 3,10 meter zodat deze in een Iljoesin-76 (IL76) toestel pasten. Ook werden bijvoorbeeld matrassen lokaal aangekocht in plaats van deze uit Nederland in te vliegen a raison van drie euro per kilo. Voor elke behoefte werd deze afweging in de planning gemaakt. Op de locatie waar het SRF-bataljon uiteindelijk terecht zou komen, moest vervolgens een geheel nieuwe compound worden gebouwd. Dit moest voorafgaand aan de komst van de eerste mainbodies gebeuren en uiteraard moest een groot deel van de noodzakelijke spullen, zoals tenten en de aggregaten, als eerste worden ingevlogen. Om de hoeveelheid aan te vervoeren goederen zo klein mogelijk te houden, werd veel bouwmaterieel zoals hout en ijzer van de lokale markt betrokken.
Algemeen Toen tijdens de winterdeployment 2005 bleek dat de inzet van het SRF-bataljon in Afghanistan echt doorgang zou vinden, was inmiddels wel duidelijk dat de logistieke sectie (sectie 4) behoorlijk aan het werk moest. Vooral toen eenmaal bleek dat veel functionaliteiten aan het bataljon werden toegevoegd én de deployment en instandhouding geheel door de lucht zou moeten plaatsvinden, werd echt duidelijk dat deze inzet aanmerkelijk meer inspanning zou vereisen dan bij een reguliere inzet. Dit vergde onder andere een grote aanpassing van bestaande logistieke concepten, denkwijze en vooral uitvoering. Terwijl de logistiek officier (S-4) op verkenning was in Afghanistan, werd begonnen met het in kaart brengen van logistieke knelpunten maar vooral ook oplossingsrichtingen. Gelukkig waren binnen het bataljon en met name de verzorgingscompagnie de logistieke procedures en processen al goed geïnventariseerd en beoefend. Deze procedures zouden in een later stadium de grondslag vormen voor het logistiek concept van het SRF-bataljon in het noorden van Afghanistan.
Deployment Voorbereidingen
De deployment van het materieel en de voertuigen werd gecoördineerd door het coördinerend krijgsmachtdeel; ten tijde van onze deployment was dat de Koninklijke Luchtmacht (KLu). Voor de ruim 238 voertuigen en tweehonderd containers zijn in totaal 156 vluchten met een IL-76 uitgevoerd en acht vluchten met de Antonov 124. Het materieel en de uitrusting dat niet hoger was dan 3,10 meter kon in de IL-76 direct op Mazar worden ingevlogen. Alle overige goederen konden alleen maar met de Antonov worden verplaatst en werden op Kaboel ingevlogen. Dit materieel, waaronder de DAF 10-tonners en de bergingstrucks, werd vervolgens onder Force Protection van een Franse eenheid over de weg verplaatst van Kaboel naar Mazar. Hierbij voerde de weg dwars door het Hindu-Kush gebergte (de uitloper van de Himalaya), waarbij ook nog de Salang Pas diende te worden bedwongen.
Terug van diverse verkenningen en voorzien van de diverse behoeftes op operationeel gebied, werd in kaart gebracht welk materieel, wapens, munitie en voertuigen benodigd waren voor inzet. Hierbij werd tevens ook de aanvullende behoefte aan bijvoorbeeld waterzuivering en brandstofvoorziening onderkend. De behoeften werden verwoord in de Force Composition List (FCL) en de Lijst Van Goederen (LVG). Aangezien Afghanistan niet over zeehavens beschikt en de route over land via Pakistan een zeer tijdrovende en onbetrouwbare bleek, betekende dit dat de gehele FCL en de LVG met strategisch luchttransport moest worden ingevlogen. Gelet op de hiermee gepaard gaande kosten, maar ook de consequenties voor de gewenste deploymentduur, werden zowel de FCL als de LVG tot een minimum teruggebracht. Het SRF-bataljon zou immers ook maar voor maximaal vier maanden van huis gaan. Even voor de vergelijking: naar Afghanistan werden slechts 200 containers en voor dertien dagen munitie meegevoerd. Bij de SFIR-missie in Irak waren ruim 1.100 containers mee en was voor dertig dagen munitie beschikbaar. De additionele benodigde uitrusting en materieel stroomden voor het zomerverlof
Het personeel werd in vijf mainbodies ingevlogen en via Kaboel (of Termez) naar Mazar-e Sharif verplaatst. Met het verplaatsen van personeel ging helaas veel mis. Vluchten vielen uit, werden vertraagd of geheel anders uitgevoerd dan gepland.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
34
Interne logistiek In het SRF-bataljon was de logistieke structuur initieel nog eenvoudig van opzet. De onderofficier bevoorrading (Oobevo) van de eenheid vroeg aan via de Logopscel en kreeg vervolgens uitgeleverd. Dit is eenvoudig als men op één locatie zit, maar dit veranderde toen besloten werd om twee compagnieën voor langere tijd geheel zelfstandig de deur uit te sturen. Omdat ISAF initieel uitging van het uitsturen van compagnieën voor maximaal 72 uur en in de regio voldoende in-theatre transportcapaciteit (vliegtuigen en helikopters) beschikbaar zouden zijn, was dit concept in de initiële planning niet meegenomen. Aan beide vooronderstellingen kon echter niet worden voldaan. Het realiseren van twee Forward Operating Bases leverde dan ook de nodige uitdagingen op voor de instandhouding. De locatie van de 22e Infanteriecompagnie te Maymana moest zelfs nog geheel zelf worden opgebouwd en voor nagenoeg alles over de weg worden bevoorraad. Het kostte minimaal twee dagen met een truck om goederen af te geven en hierbij leverde dit ook behoorlijk wat risico’s op voor het eigen personeel. Om dit risico voor het personeel te minimaliseren en de voertuigen te sparen is veelvuldig gebruik gemaakt van lokaal transport. Een Afghaan met een Jingle truck komt werkelijk overal! De 23e Infanteriecompagnie die in Feysabad werd geplaatst, viel grotendeels onder de Duitse logistieke paraplu en dit betekende een aanzienlijke reductie in opvoer van goederen naar die locatie. Alleen de post en de reservedelen voor de Landrover dienden te worden opgevoerd.
Strategisch luchttranspor t
Logistieke keten Toen de deployment van personeel en materieel grotendeels achter de rug was, werd direct begonnen met het uitvoeren van operaties en dus ook de diverse logistieke processen om deze te ondersteunen. De 20e Verzorgingscompagnie (20-Vzgcie) was uitgebreid met een aantal functionaliteiten waaronder een waterzuiveringseenheid (MDI) en een bulk brandstofinstallatie (Bravin) van de Landmacht. De bevoorrading van de eenheden werd aangestuurd via de Logopscel van het bataljon. Alle aanvragen van de eenheden kwamen daar binnen en werden uitgezet naar de diverse klasse-beheerders die de verstrekking en het beheer verzorgden. De voorraden werden aangevuld uit Nederland door een aanvraag te doen bij de Logostplg in Den Helder. Deze verzamelde alle goederen en regelde door tussenkomst van het coördinerend krijgsmachtdeel dat de goederen via het groupagepunt te Eindhoven via luchttransport op bestemming terechtkwamen. Dit gebeurde doorgaans met de KDC-10 van de Luchtmacht die wekelijks werd ingezet voor vluchten op Kaboel. In Kaboel was het National Support Element (NSE) gehuisvest. Maar het NSE beschikte over onvoldoende personeel en middelen om als zodanig te functioneren.
Redeployment Uiteraard bestaat een missie niet alleen uit een deployment- en instandhoudingsfase. Na de verkiezingen van 18 september werd begonnen met het plannen van de redeployment. Door de gedurende de deployment opgedane lessons identified, kon exact worden vastgesteld waar bij de redeployment de knelpunten zouden optreden. Daar waar mogelijk zijn de geïdentificeerde knelpunten ondervangen en is uiteindelijk het personeel conform planning gefaseerd teruggekeerd in Nederland. Voor de redeployment van het materieel deden zich nog wel enige uitdagingen voor. Zo werd, met het oog op de mogelijke inzet voor ISAF Stage 3 in 2006, besloten een deel van het materieel van het SRF-bataljon achter te laten in Afghanistan. Het betrof feitelijk de gehele compound (tenten, aggregaten, bekabeling, et cetera), alle munitie en een aantal voertuigen. Ook moest nog een groot aantal voertuigen worden overgedragen aan het Nederlandse PRT te Pol-e Khomri, die te maken had met problemen met eigen voertuigen. Het achterlaten van materieel en goederen heeft een positief effect gehad op de totale vracht die weer door de lucht terug werd gevlogen naar Nederland. Begin december was al het materieel van het bataljon terug in Nederland en werd begonnen met onderhoud.
Hierdoor kon niet altijd de gewenste ondersteuning worden gegeven aan de eenheden. Door het NSE werden goederen uit Nederland doorgezet naar Mazar. Dit gebeurde met tactisch luchttransport met bijvoorbeeld een C-130 of gewoon over de weg. Ook is in de periode dat de eigen C-130 niet aanwezig was, een Russische Antonov 12 ingehuurd. Ondanks dat dit toestel zeer oud was en niet zo modern, vloog het altijd. Ook werd nooit moeilijk gedaan over een extra vluchtje naar Mazar. Deze service, geleverd door een bemanning van slechts vier man (waarbij de piloot ook tevens de boordwerktuigkundige was) werd door het bataljon zeer op prijs gesteld.
Gedurende de redeployment werd het bataljon ook nog geconfronteerd met een groot aantal Duitse en Noorse gasten op de compound. De Duitsers bouwden aan de andere zijde van de startbaan van MeS een nieuwe compound en gebruikten daarvoor onze compound als uitvalsbasis. De aanwezige accommodatie zou worden gebruikt tot de nieuwe compound gereed was. Bijkomend voordeel was dat de compound dus niet na de SRF-missie hoefde te worden afgebroken. Om de achtergebleven munitie en voertuigen te bewaken en te beheren is een beheergroep van de Landmacht ingevlogen die deze taak zal uitvoeren totdat deze materialen – in afwachting van politieke besluitvorming – naar het inzetgebied in het zuiden van Afghanistan worden gebracht.
Tracking & Tracing Het hele proces van bestellen en instandhouden werd gecontroleerd en uitgevoerd met behulp van het Defensie Interim Tracking en Tracing systeem. Dit houdt in dat bij het begin van de bestelling aan elk artikel en bestelling een barcode wordt gekoppeld, waaraan de diverse bijzonderheden zijn toegekend. Overal in de logistieke keten zou de zending dan kunnen worden gevolgd. Voorwaarde is wél dat op elk punt in de logistieke keten daadwerkelijk gescand wordt. Zeker in het begin van de missie was dit niet overal en altijd het geval. Hierdoor kwam het voor dat een zending sinds vertrek uit Den Helder al niet meer traceerbaar was, totdat deze arriveerde in Mazar. In de ideaalsituatie kan een zending/artikel via internet over de gehele wereld worden gevolgd. Maar dan moeten wel op elke schakel in de logistieke keten de juiste procedures en handelingen worden toegepast. In een later stadium van de missie werd het systeem consequenter toegepast en werd het T&T-systeem beter benut.
Tot slot De veranderende operaties legden constant een zeer grote druk op de beperkte logistieke capaciteit van de eenheid. Alleen door een onbegrensde inzet van het personeel, flexibele opstelling en een Can-Do mentaliteit konden steeds tijdig en gepast aan de logistieke uitdagingen gedurende de SRF-missie het hoofd worden geboden.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
35
Voorbereiding
Door: KAPTMARNS S.V.E. Koenders Foto’s: AVDD, Richard Mol
De opwerkfase voor Afghanistan kan grofweg in drie fasen verdeeld worden. Ten eerste de organieke eenheidstraining en opleidingen, de winterdeployment 2005 en de eindoefening te Ede. Daarnaast werden de verplichte Missie Gerichte Instructie (MGI) en Missie Gerichte Training (MGT) modules doorlopen. Helaas werd pas in een laat stadium bekend dat ‘Titaan’ van de Koninklijke Landmacht op strategisch niveau als leidend communicatiemiddel werd ingebracht binnen het bataljon. Dit heeft geleid tot initiële onbekendheid van het systeem en het ontbreken van een duidelijk gedefinieerd plan om het systeem in te bedden in de organisatiestructuur van het SRF-bataljon voorafgaand aan de missie. Ook is gebleken dat niet organiek bij het bataljon geplaatst personeel (met name niet-mariniers) onbekend was met de verschillende soorten communicatiemiddelen die bij het Korps Mariniers in gebruik waren. Helaas heeft het verbindingspeloton door het ondersteunen van organieke subeenheden en het onderrichten van secundair geplaatst personeel in de te gebruiken communicatiemiddelen, zich niet volledig kunnen richten op uitbreiding van eigen kennis van verschillende communicatiemiddelen. Daarentegen hadden een aantal mariniers en kaderleden de ervaringen van Irak nog vers in het geheugen, waardoor onervaren verbindelaars makkelijker procedures en handelingen met externe communicatiemiddelen aangeleerd konden worden.
Zijn er in Afghanistan veranderingen en verbeteringen waar te nemen op het gebied van Communicatie en Informatie Systemen ten opzichte van SFIR 2? Eind 2004/begin 2005 werden de indicaties steeds sterker dat het bataljon rekening diende te houden met inzet in Afghanistan. Om hier als verbindingsgroep zo goed mogelijk op voor te bereiden en te voorkomen dat opnieuw het wiel moest worden uitgevonden, werden de oude dossiers van de SFIR 2-missie voorgaats getrokken. De lijst van verbindingsgoederen, de lessons identified en geconstateerde knelpunten werden gehanteerd als startpunt van het planningsproces. Op communicatiegebied deden zich nagenoeg dezelfde uitdagingen voor als bij SFIR 2. Alleen het inzetgebied in Afghanistan bleek bijna driemaal groter dan in Irak. Zoals in Irak het geval was, is bij missie in Afghanistan wederom (verbindings)personeel van de Koninklijke Landmacht geïntegreerd binnen het mariniers verbindingspeloton. Deze bijdrage gaat onder andere in op de voorbereiding op de missie, de structuur van de verbindingsgroep en hun taken, de verschillende gebruikte communicatiesystemen, de werkwijze tijdens de missie en rondt af met een antwoord op de in de kop van deze bijdrage gestelde vraag.
Verbindingen in Afghanistan
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
36
Van info-push naar info-pull
werk was geclassificeerde berichtencommunicatie, zowel onderling als naar Nederland (via satelliet), mogelijk. Het KL-team droeg er ook zorg voor dat subeenheden te velde de mogelijkheid hadden om geclassificeerde berichten naar de MCP te sturen. Met ISIS kunnen allerlei planningsprocessen worden uitgewerkt op digitale stafkaarten. d. Reparatieshelter (REPShelter). Ook deze afdeling wordt bezet door twee medewerkers. Ze waren primair verantwoordelijk voor de reparaties en herstelwerkzaamheden van de radioapparatuur en gaven voorlichting over het juiste gebruik en onderhoud van de apparatuur. e. Lange Afstand Verbindingen (LAVB). Deze afdeling bestond uit zes medewerkers en was verantwoordelijk voor alle welfare e-mail, dienstgerelateerde berichten uit Nederland en de berichtendistributie binnen het bataljon. Zij verzonden/ontvingen primair de berichten via een satellietverbinding (VSAT). Als back-up werd gebruik gemaakt van een sterke HF zend/ontvanger (1 Kilo Watt). f. Facteur. De facteur vervult gedurende een uitzending een sleutelrol. Zo was de facteur de primaire verantwoordelijke voor zowel dienst als privé gerelateerde inkomende en uitgaande post. Daarbij droeg hij zorg voor een voorraad ansichtkaarten om personeel in de gelegenheid te stellen om het thuisfront op de klassieke wijze van hun doen en laten op de hoogte te stellen. Na aankomst van een wekelijkse postlichting uit Nederland (ongeveer 40-70 postzakken met een totaal gewicht van +/- 500-800 kilogram) was hij verantwoordelijk voor het sorteren van de post. Dit bleek steeds een aardige uitdaging. g. Tracking & Tracing. Omdat het VBD-materiaal buiten de normale goederenstroom wordt gehouden, waren specifiek voor het VBD-materiaal twee kaderleden van de verbindingsdienst belast met het controleren van de inkomende en uitgaande stroom van materiaal. Vooral tijdens de r edeployment bleek hun aanwezigheid van groot belang.
De missie in Afghanistan laat zien dat het creëren van een goede situational awareness en een goede command and control steeds meer gedigitaliseerd wordt. Informatie wordt niet meer overwegend via het push-principe aan de eenheden via een zend/ontvanger doorgegeven, maar wordt digitaal op een Local of Wide Area Network (LAN of WAN) aangeboden. De eenheden dienen vervolgens zelf ervoor zorg te dragen dat relevante informatie zoals dagelijkse rapportages, intsums, alertstates en wachtwoorden van het net wordt afgehaald (pull-principe). Door de toegenomen mogelijkheden van het digitalisatieproces, kan ook veel meer informatie worden aangeboden. Het is dan ook noodzaak om hier gestructureerd en op de juiste wijze mee om te gaan, zodat relevante informatie wordt geëvalueerd en weer in de juiste format voor de subeenheden beschikbaar komt.
Verbindingsorganisatie en taken Het verbindingspeloton is in acht subgroepen te verdelen. Allereerst zijn de S-6 en toegevoegd S-6 verantwoordelijk voor het communicatieplan gedurende current en future operations, het aansturen van de verschillende subgroepen en schriftelijke rapportages naar het hoger echelon. De rest van het peloton wordt hieronder per groep beschreven. a. Main Command Post. Het meeste personeel van het verbindingspeloton was ingedeeld in de Main Command Post, oftewel het commandocentrum van het bataljon. Hier zitten de verbindelaars achter verschillende configuraties van zend/ontvangers (radio’s en satcom-middelen) die werken binnen verschillende frequentiebanden (HF/VHF/UHF). De verschillende frequentiebanden worden gebruikt om het bereik te vergroten en zo verbindingen te kunnen onderhouden met subeenheden in het voorterrein, met de ISAF-leiding in Kaboel en met Nederland. De verbindingsdienst loopt in wacht-divisies waardoor de MCP 24/7 (24 uur per dag, zeven dagen per week) bereikbaar blijft. b. De gebruikersondersteuning (Gebrost). Deze afdeling bestond uit twee man. Zij verlenen ondersteuning aan personeel dat gebruik maakt van computers. De zogenaamde ‘gebrosten’ zijn primair verantwoordelijk voor het uitrollen (bekabeling) van het ongeclassificeerde netwerk. Dit wordt ook wel ‘het zwarte netwerk’ genoemd. Hiermee kunnen dienstgerelateerde berichten onderling, maar ook naar Nederland (via de satelliet) worden verstuurd. Daarnaast verlenen zij ondersteuning in het gebruik en reparatie van computers, printers et cetera. c. Integrated Staff Information System (ISIS) en Tactical Message Service (TMS). Deze afdeling bestond uit twee onderofficieren van de Koninklijke Landmacht. Dit team was verantwoordelijk voor het geclassificeerde netwerk. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘het rode netwerk’. Via het rode net-
Communicatie-systematiek De verbindingsorganisatie van het bataljon was verantwoordelijk voor het onderhouden van de communicatie op de drie verschillende niveaus, te weten strategisch (van en naar het Defensie Operatiecentrum (DOC)/ CZSK), operationeel (van en naar HQ ISAF/Contco/PRT PEK) en tactisch niveau (van en naar alle eenheden van het bataljon). a. Strategische communicatie. Zoals eerder aangegeven werd ‘Titaan’ met de applicatie TMS goed gebruikt door het bataljon. Over dit digitale medium werden alle formele documenten van en naar Nederland gestuurd. Daarnaast was het mogelijk om informele informatie te versturen via Citrix (intranet), internet, het militaire diensttelefoonnet en mobiele (satelliet) telefonie.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
37
Titaan en de applicaties ISIS/TMS
b. Operationele communicatie. De communicatie van en naar het bataljon op operationeel niveau wordt in principe door het niveau one-up verzorgd. Tijdens de eerste verkenningen werd duidelijk dat HQ ISAF de benodigde verbindingsmiddelen niet kon leveren. Wel waren ze in staat om voor connectivity te zorgen via een reeds geplaatste NAVO VSAT op het aangrenzende Britse Forward Support Base, voor zowel data als voor spraak. De formele informatiestroom geschiedde via data verkeer en informatie geplaatst op het ISAF Secure WAN en ook over het NATO Secret WAN. De informele informatiestroom verliep grotendeels via internet en (mobiele) telefonie. Voor communicatie naar andere Nederlandse eenheden werd gebruik gemaakt van ISIS/TMS.
Door het Defensie Operatiecentrum werd besloten om de Titaan-capaciteit aan het bataljon toe te voegen zodat gebruik gemaakt kon worden van het Integrated Staff Information System / Tactical Message System (ISIS/TMS). Dit is een softwarepakket dat het delen van stafinformatie mogelijk maakt (ISIS) en tevens de mogelijkheid biedt het gerubriceerd e-mailen (TMS). ISIS/TMS is op alle niveaus gebruikt: voor communicatie naar en van Nederland (strategisch), met andere Nederlandse eenheden in het gebied (operationeel) en intern binnen het bataljon (tactisch). Op de Main Operating Base (MOB) werd een LAN gelegd, zodat alle beschikbare data voor aangesloten functionarissen inzichtelijk kon worden gemaakt. Vooral in het begin van de missie heeft dit tot een aantal aandachtspunten geleid. Ten eerste was, onder andere door de late besluitvorming over al dan niet ter beschikking stellen van de Titaan-capaciteit, binnen het bataljon niemand opgeleid in het gebruik van de applicaties. Het personeel werd tijdens de Force Integration Training (FIT) fase in het inzetgebied opgeleid onder leiding van personeel van het C2 Support Centre, dat
c. Tactische communicatie. Op tactisch niveau waren tot op geweergroepsniveau de verbindingen voor middellange en lange afstand gerealiseerd met onder andere HF (Harris 150W, Motorola 50W, UK PRC Clansman 320 30W) en inmarsat-middelen (Mini M Voyager, Inmarsat C, Iridium). Dit was nodig gezien de taakstelling, het terrein en de afstanden waarover werd geopereerd. De HF Harris 150W is van de gebruikte systemen het meest betrouwbaar gebleken en met het beste bereik. Daarnaast hadden de subeenheden de beschikking over VHF-apparatuur (Philips 4600serie, Clansman) voor korte afstand en UHF-apparatuur (Personal Role Radio, PRR) voor zeer korte afstand. Voor communicatie met de medevac-helikopter werd gebruik gemaakt van VHF en Iridium (satellietcommunicatie). Daarbij hadden ze de mogelijkheid voor communicatie over de UHF-band. Deze verbindingen hielden zich goed, echter er kon pas op relatief korte afstand met de eenheid te velde gecommuniceerd worden (binnen bereik van VHF). De verbinding met Fixed Wing werd voornamelijk gerealiseerd met de Harris PRC-117F (Tacsat). Hier zijn geen problemen mee ondervonden. De zendontvanger kan bestempeld worden als de meest betrouwbare, zowel onbeveiligd als beveiligd, op korte en lange afstanden. Tussen de hoofdlocatie en de sublocaties was beveiligde datacommunicatie door middel van Remote Clients (RC) bewerkstelligd. Informatie werd zo via TMS naar elkaar verzonden.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
38
tevens voor de structuur van de informatie adviseerde en zorgdroeg. Ten tweede was niet elke instantie waarmee informatie uitgewisseld moest worden, voorzien van een Titaan-aansluiting (Contco, HKKLu). Hierdoor werd een deel van de mogelijkheden van het systeem onbenut gelaten en moest met andere systemen de informatie worden gepusht. Ten derde bleken verschillende software-versies in omloop, die niet met elkaar interoperabel waren. Als laatste verliep het omzetten van de commandopost van een hoofdzakelijk papier georiënteerde organisatie naar een Titaanstructuur niet zonder slag of stoot. Gedurende de missie zijn deze obstakels goeddeels verholpen en kon gaandeweg met de meeste andere instanties beveiligd gecommuniceerd worden.
Feysabad. Dit is overigens de eerste keer dat een dergelijk systeem is gebruikt in een inzetgebied. Geheel vlekkeloos verliep dit niet. Zo deden zich vooral in het begin een aantal kinderziektes voor (waardoor compagnieën tijdelijk alleen met HF-radio bereikbaar waren). Deze kinderziektes werden gaandeweg grotendeels verholpen. Het systeem heeft zeker bijgedragen aan een vergroting van de sitational awareness en de command and control mogelijkheden door eenheden op de buitenposten toegang tot informatie te geven. Hierbij was een aandachtspunt dat soms information overflow ontstond. Dit resulteerde soms in vastlopen van het systeem door de beperkte gegenereerde bandbreedte, en/of het niet tijdig lezen en verwerken van relevante informatie. Het nieuwe verbindingssysteem Nimcis zal op een soortgelijke manier datasharing en fleettracking mogelijk maken, waardoor het werken met Titaan tijdens deze missie een goede opstap daartoe was.
Fleettracker Met de komst van ISIS werd het ook mogelijk te werken met fleettracker. Dit is een systeem dat door regelmatige automatische rapportage van eenheden via de Satcom kon voorzien in een near-real time overzicht van de locaties van eenheden. Een tekortkoming van dit systeem was echter dat de informatie werd beheerd vanuit Nederland, in plaats van bij de eenheid. In het gehanteerde systeem werden de van Satcom-C voorziene voertuigen gepresenteerd met hun nummerplaat en waren ook voertuigen die waren uitgevallen of op de base stonden zichtbaar op hun laatst gerapporteerde locatie. Dit leidde tot slecht bruikbare en soms zelfs incorrecte informatie. Een beter alternatief was geweest als de commandopost waar de vertrekkende eenheid zich uitmeldt de fleettracker kan activeren, onder vermelding van de callsign (roepnaam) van betrokken patrouille. Een ander zwak punt was de doorlooptijd van de automatische rapportage, die soms kon oplopen tot een uur, waardoor de gepresenteerde locatie lang niet meer de juiste was. NATO gebruikt ISAF momenteel als testcase voor de zogenaamde Blue forces tracker (BFT), die ook de informatie van NATO-partners real time inzichtelijk maakt op een ISIS-achtig systeem. Het verdient daarom aanbeveling zo’n BFT-capaciteit te verwerven en te koppelen aan ISIS, waardoor een compleet beeld gegeven kan worden van de bewegingen van een operatiegebied en deze uitgewisseld kunnen worden met NATO-partners.
Welfare De welfare voorzieningen in het inzetgebied bestonden uit een postregeling, welfare telefonie, website en een internetcafé. Dit café is helaas nooit van de grond gekomen doordat onvoldoende bandbreedte beschikbaar was. De website heeft door omstandigheden niet goed gefunctioneerd en kon moeilijk door het thuisfront op het internet gevonden worden. De welfare telefonie heeft op de hoofdlocatie goed gewerkt. Echter, voor de eenheden op de buitenlocaties moest een adequate oplossing gezocht worden. Deze is uiteindelijk gevonden door gebruik te maken van zowel mobiele telefonie als Satcom en in te haken bij voorzieningen van het Duitse PRT te Feysabad.
Afronding Terugkijkend kan worden geconcludeerd dat gedurende de inzet in Afghanistan wezenlijke veranderingen en verbeteringen zijn waar te nemen ten opzichte van de missie van SFIR 2 in Irak. Er zijn voldoende verbindingsmiddelen meegenomen om tot op geweergroepsniveau de eenheden te voorzien van communicatiemiddelen met adequaat bereik. Bovendien was een vooruitgang te constateren in de technologie en hardware die gebruikt zijn voor Titaan en Citrix. Ook heeft de software voor ISIS/TMS een update gekregen, waardoor de applicaties handelbaarder en inzichtelijker zijn geworden. In tegenstelling tot geconstateerde ‘grootste vijand’ in SFIR 2, namelijk stroomuitval, bleek tijdens deze missie bandbreedte de ‘grootste vijand’ te zijn. De vooraf bepaalde hoeveelheid bandbreedte, bleek ruim onvoldoende voor de nodige formele informatie-uitwisseling over TMS tussen de hoofdlocatie en instanties zoals DOC, PRT te PeK, Contco en de buitenposten en de informele informatie-uitwisseling over Citrix, internet, welfare telefonie, Telemedicine en Gifkom.
Verbetering situational awareness en C2-mogelijkheden Het invoeren van Titaan als informatiestructuur van de eenheid resulteerde in een behoefte om de voorwaarts ontplooide compagnieën ook hierop te laten terugvallen. Hierin werd voorzien door gebruik van twee Remote Clients (RC), zodat met behulp van een Satcom ingelogd kon worden op het LAN van het bataljon en het dus mogelijk was om beperkte hoeveelheden data-informatie uit te wisselen tussen de Main Operating Base te Mazar-e Sharif en beide Forward Operating Bases te Meymana en
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
39
Een voor de KM nieuw concept: het uitbesteden van een deel van het voedingsproces
Door: LTZA 2 OC E. Harrewijn (S-8) Foto’s: AVDD, Richard Mol
Een beslissing die aanzienlijke financiële consequenties met zich meebracht, was de strategische verplaatsing door de lucht van personeel en materieel. Mede ingegeven door de hoge kosten van het vervoer door de lucht, werd besloten een groot deel van de voeding uit te besteden, in het gebied voertuigen en heftrucks in te huren en onder meer watertanks, airconditioners en matrassen lokaal te verwerven. Zo werd tijdens de tweede verkenning contact gelegd met Supreme Food Services (SFS), een cateringbedrijf dat onder andere de gehele voedselverzorging op het vliegveld van Kaboel en het hoofdkwartier van ISAF beheert. Om zeker te zijn van de kwaliteit van de te leveren voeding en de samenstelling ervan (‘de Hollandse pot’) werd besloten de leiding over de voeding in eigen handen te houden en alleen ondersteunend personeel van SFS aan te nemen. Ook werd overeengekomen dat SFS de keuken en eetzaal zou bouwen en de voeding zou aanleveren. In de afrondende fase van de voorbesprekingen met SFS bleek dat Paresto de onderhandelingen had moeten voeren. Zij namen vervolgens dit proces over en brachten dit tot een goed einde. Tot
Toen duidelijk werd dat de missie naar Afghanistan voor het vervullen van de Strategic Reserve Force (SRF) - taak door zou gaan, waren de benodigde voorbereidende werkzaamheden al in volle gang. Zo waren door het bataljon al twee verkenningen uitgevoerd en was voor de verschillende functiegebieden geïnventariseerd wat de stand van zaken was en wat nog geregeld moest worden. Uit financieel oogpunt was vooral de inventarisatie van de sectie 4 (logistiek) en de sectie 3 (operaties) richtinggevend. De afdeling planning en coördinatie van CZSK was namens het formerend krijgsmachtdeel verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting, maar een groot deel van de benodigde informatie werd bottom-up door het bataljon geleverd. De begroting werd uiteindelijk vastgesteld na twee zogenaamde Operational Risk Management sessies waarbij de belangrijkste financiële zwaartepunten werden behandeld.
De financiële en administratieve kant van de SRF-missie
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
40
schema te laten verlopen zijn zodoende een aantal financiële en materiële concessies gedaan. Nadat de verwerver in het gebied was aangekomen werden contracten met een verwachte waarde boven de 500 euro door hem afgesloten. De verwerver van het contingentscommando sloot ook de contracten voor het Nederlandse Provincial Reconstruction Team te Pol-e-Komri en het Nederlandse National Support Element te Kaboel af. Op deze wijze werd het afsluiten van contracten centraal geregeld en waren de bestedingen op dat gebied overzichtelijk en beheersbaar. De controller van het Contco was verantwoordelijk voor alle grote uitgaven in het gebied. Dit betekende dat voor alle uitgaven boven de 10.000 euro vooraf toestemming van de controller verkregen moest worden door het stellen van een behoefte.
de aankomst van de eerste mainbody kon gebruik gemaakt worden van de faciliteiten van de naastgelegen Engelse Forward Support Base, ondersteund door een eigen kombuisgroep. Gelukkig had niet alleen de bouw van de keuken en eetzaal van SFS vertraging opgelopen, maar ook de aankomst van de eerste mainbody. Toen deze anderhalve week later dan gepland aankwam, was ook het complex van SFS in ruwe lijnen operationeel.
Ervaringen op het gebied van lokale inhuur en verwerving Aangezien een hoeveelheid materiaal in het gebied moest worden ingehuurd of aangekocht, bestond regelmatig contact met de controller en verwerver van het Contco. Het inhuren en aankopen van materiaal bleek niet eenvoudig te zijn omdat het geleverde vaak niet de gewenste kwaliteit bezat. Zo moesten bijvoorbeeld de ingehuurde white fleet vehicles (Toyota Landcruiser-achtige voertuigen) dagelijks gerepareerd worden. Ook de aankoop van materieel liet te wensen over. De aangekochte watertanks waren bijvoorbeeld wel gemaakt volgens de gestelde wensen maar gingen na een week of vier roesten aan de binnenkant. Dit betekende dat door de mobiele drinkwaterinstallatie gewonnen water niet meer geschikt was voor consumptie na opslag in de watertanks. Het laten repareren van de watertanks door de contractor was een proces dat langzaam verliep en niet voor het einde van de missie opgelost kon worden. Deze ervaringen leerden ons dat het meenemen van missie essentieel materiaal wellicht te verkiezen valt boven het ter plaatse in te huren of aan te kopen, ongeacht het zwaarwegende kostenaspect. Immers, de genoemde voorbeelden betreffen materieel dat de operationele inzetbaarheid van het bataljon terdege beïnvloedt. De aankoop van minder missie essentieel materieel zoals airconditioners, bureaustoelen, matrassen en kussens bleek geen probleem.
Inrichten Forward Operating Bases (FOB’s) Aan het begin van de uitzending werd besloten twee FOB’s in te richten om de Noordelijke provincies goed te kunnen bestrijken. De ene FOB werd gehuisvest bij het Duitse Provincial Reconstruction Team (PRT) te Feysabad en de andere locatie werd ingericht in de directe omgeving van het vliegveld van Meymana. Deze FOB was niet al te ver verwijderd van het Noorse PRT dat zich in de stad zelf bevond. Omdat deze beslissing afweek van hetgeen in de Formele Gereedstellingsopdracht (FGO) stond, waren financiële consequenties niet geraamd. De kosten hiervan bleken overigens mee te vallen. De 23e Infanteriecompagnie maakte gebruik van de aanwezige faciliteiten op het Duitse PRT te Feysabad en voor het te bouwen kamp in Meymana bleken de grootste uitgaven de aanschaf van grind en hout en de inhuur van grondverzetmachines te zijn. De 22e Infanteriecompagnie nam daarnaast een groot deel van het benodigde materieel van de Main Operating Base (MOB) te Masar-e-Sharif mee. De voeding voor de locatie te Meymana werd aangeleverd door SFS en bereid door eigen personeel op de kombuiswagen. Hiervoor werd uit Nederland een extra kombuisgroep ingevlogen.
Financiële afwikkeling De systematiek van het aanbesteden
Voordat de sectie 8 naar Nederland terugkeerde, zijn een aantal contracten overgedragen aan de controller Contco omdat tijdens de redeployment nog steeds gebruik werd gemaakt van ingehuurd materieel zoals de koelcontainers voor de opslag van munitie. Na terugkeer in Nederland hoefde zodoende alleen de rekeningen van Supreme Food Services nog betaald te worden en stonden geen betalingsverplichtingen meer open die door het bataljon waren aangegaan in het inzetgebied.
De eerste anderhalve maand dat het SRF-bataljon in het uitzendgebied opereerde, was nog geen verwerver bij het contingentscommando (Contco) aanwezig. Hierdoor heeft zowel het geniedetachement van de Koninklijke Landmacht tijdens de deployment fase als het SRF-bataljon zelf enige contracten lokaal moeten afsluiten. Om de ontplooiing van het bataljon en de bouw van de Main Operating Base (MOB) conform het tijd-
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
41
Commando Zeestrijdkrachten Commandant: VADM J.W. Kelder Plv. Commandant: GENMAJMARNS R.L. Zuiderwijk
Kabinet CZSK Rol en positie van de onderofficier heden wordt bedoeld dat de onderofficier in staat gesteld dient te worden inhoud aan zijn functie te geven. Dit kan doordat hij naast zijn verantwoordelijkheden die voortvloeien uit zijn rol en positie, hij ook de functionele bevoegdheden heeft om te initiëren, te controleren, bij te sturen en te adviseren.
Door: AOOMARNALG G.I. Rieken Foto’s: AVDD, Richard Mol
Aanleiding Binnen en buiten Defensie is de laatste jaren gesproken en nagedacht over de rol en positie van de onderofficier. Het zijn vooral de onderofficieren zelf die de discussie zijn aangegaan. Deelnemers aan de in 2001 en 2002 gehouden Nationale Conferentie Onderofficieren spraken uit dat, na jaren van ranginflatie en devaluering van de onderofficier, maatregelen dienden te worden genomen om dit proces te keren en de onderofficier zijn eigenwaarde terug te geven. Het Comité van Chef Defensie Staf en Bevelhebbers (COCB) nam de aanbevelingen over en stelde de Commissie Positie Onderofficier Krijgsmacht (CPOK) in met als een van de opdrachten een voorstel uit te werken voor een krijgsmachtbrede visie over de rol en positie van de onderofficier. Dit heeft geresulteerd in de beleidsvisie onderofficieren, een document dat de basis vormt voor een krijgsmachteigen visie op het functioneren van de onderofficier.
Bovenstaande is een eerste aanzet om een verdere discussie in gang te zetten aangaande de rol en positie van de onderofficier bij het CZSK en het Korps Mariniers in het bijzonder. Diverse Chefs der Equipage’s zijn reeds op verschillende wijze volop bezig met het onder de aandacht brengen van dit document. Door u allen nogmaals te wijzen op het bestaan van deze beleidsvisie wil ik de discussie voortzetten over hoe wij bij het Korps Mariniers invulling denken te gaan geven aan deze beleidsvisie.
Opmaat voor
Vormgeving
Er wordt in deze beleidsvisie een duidelijk profiel geschetst van de onderofficier. Er wordt ingegaan op de taakaspecten van de onderofficier binnen de domeinen operationeel en opleidingen. Binnen de omschreven taken verschuift het accent naarmate de hoogte van het functioneringsniveau toeneemt. Er wordt dan ook gesproken over drie functioneringsniveaus: laag, midden en hoog. Op het lage functioneringsniveau is men belast met de uitvoerende taak, opdoen van ervaringen en verdiepen van vakkennis. Op het middenniveau staan een coördinerende en coachende rol centraal. Het hoogste niveau kenmerkt zich door adviseren en bewaken. Om de rol, taak en verantwoordelijkheden van de onderofficier te waarborgen verdienen drie aspecten een verankering: opleidingsbeleid, loopbaanbeleid en bevoegdheden. Met bevoegd-
Het is de bedoeling om deze discussie in eerste instantie op uw eigen locatie plaats te laten vinden, waarna deze discussie zal worden voortgezet via een landdag over de rol en positie van de onderofficier bij het Korps Mariniers. Met betrekking tot het uitdiepen van vakkennis en krijgsmachtbreed kunnen functioneren worden momenteel met de coördinator opleidingen onderofficier krijgsmacht besprekingen gevoerd om te komen tot harmonisatie van (loopbaan)opleidingen: een betere afstemming van de VVO, SGT- en SMJR opleiding, en nadrukkelijke koppeling van deze opleiding met de functies waarvoor ze benodigd zijn (functie-eisen).
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
42
Directie Operaties/ Marsitcen/Bureau Exercises/Lessons Learned Dit schrijven heeft tot doel u op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen op het gebied van Lesson learned. Allereerst een korte introductie van ons bureau. Ten tweede zal het doel van lessons learned worden besproken. Daarna zullen de ontwikkelingen bij de Koninklijke marine en het Korps Mariniers in het bijzonder uitgebreid aan bod komen. Tenslotte geven we een korte uitleg omtrent de doelstelling en wordt ingegaan op het gewenste eindresultaat.
Introductie De afdeling Exercises/LL bevindt zich binnen het Maritiem Situatie Centrum (Marsitcen) van de Directie Operaties (DOPS) van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De N7 afdeling bestaat uit een viertal personen: In de eerste plaats de N7 oftewel de stafofficier oefeningen. Deze is verantwoordelijk voor het bijhouden van zowel de nationale als internationale oefenkalender. De N7.1 in de tweede plaats is de stafofficier oefeningen/opleiding & training (O&T). Hij is ondermeer verantwoordelijk voor Missie Gericht Opleiden en Missie Gerichte Instructie in relatie tot voorbereidingen voor ernstoperaties. De N7.2 en N7.2.1 tenslotte zijn als stafofficier en onderofficier Lessons Learned verantwoordelijk voor het beheren en coördineren van alle informatie welke voortkomt uit ingediende rapportages van operationele eenheden.
Waarom een NLLIS
Het bureau bestaat uit een Stafofficier Lessons Learned de LTZ1 Bombeeck en de Stafonderofficier Lessons Learned Smjrmarnalg Hol.
Binnen het Korps Mariniers (zie KOVBA 301) en de Koninklijke Marine werden de LL opgenomen in de verschillende rapportages/verslagen van de commandanten, die na elke operatie/ oefening werden ingeleverd bij de naast hogere staf. Die staf zette vervolgens de daaruit voortvloeiende actiepunten uit en zag toe op de afwikkeling. In de praktijk verdwenen de lessons learned in de organisatie, waren niet meer te traceren en de voortgang werd niet afdoende bewaakt. Omdat veelal onvoldoende controle op de afwikkeling werd uitgevoerd “verwaterde” menig LL en ging dus verloren voor het leerproces.
In de oude (pre-CZSK) situatie was het actualiseren van Lessons Learned een neventaak van de afdeling plannen CZMNED, en voor wat betreft het HKKM was deze taak belegd bij de afdeling operaties. Met de oprichting van het CZSK vond herbelegging plaats van voornoemde taken bij de N-7. Medio 2003 is gestart het LL-proces te automatiseren. Een werkgroep werd opgericht om het proces te verbeteren. Daarbij kreeg de werkgroep tevens de op-dracht het proces te ondersteunen met een informatie systeem. De basis voor dit systeem is een programma dat reeds langere tijd bij de US Navy in gebruik is, het zogenaamde navy Lessons Learned Informatie Systeem (NLLIS) genoemd. Het systeem ondersteunt niet alleen de invoer van waarnemingen (dus van mogelijke lessons learned) maar ondersteunt ook het gehele verwerkingsproces.
Doelstelling lessons learned In dit kader wordt onder LL het volgende verstaan. Het beschouwen van de resultaten van de evaluaties van opleidingen, oefeningen en operaties is een integraal deel van het operationeel proces. Alle relevante ervaringen worden systematisch verzameld en verwerkt tot “Lessons Learned (L.L)”. Er is pas sprake van LL als al deze lessen zijn omgezet, geautoriseerd, vastgelegd en gepubliceerd in concrete maatregelen, richtlijnen en adviezen. Hierdoor wordt veiliggesteld dat eerder gemaakte fouten niet opnieuw worden gemaakt.
Een ezel stoot zich in het algemeen geen twee keer aan dezelfde steen. Om dit dan ook te kunnen voorkomen zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: a. Het Commando Zeestrijdkrachten voert in toenemende mate militaire operaties uit waarin ervaringen worden opgedaan die van belang zijn voor de volgende uitgezonden eenheden. Het behoeft geen betoog dat het van het grootste belang is om deze kennis en ervaringen vast te leggen als collectief geheugen in een kennisdomein. Q UA PAT E T O R B I S - D e c e m b e r 2 0 0 5
43
c. Geleerde lessen dienen op eenvoudige wijze te kunnen worden geraadpleegd.
een WEB interface voor gebruikers toegankelijk zijn. Momenteel wordt hiervoor nog NATO SWAN gebruikt. (www.navy.nl.nato.int/exercise&training-Lldatabase) In een later stadium zal hiervoor het Nlswan worden gebruikt of afhankelijk van de rubricering het Mulan.
Hoe werkt het systeem?
Waar staan we en waar willen we naar toe
Het systeem bestaat uit drie modules die onderling op elkaar afgestemd zijn.
Er bestaat een helder beeld waar we als bureau Lessons Learned naar toe willen. Uiteraard kunnen we dit niet alleen en een van de belangrijkste punten in deze is een marinebrede bewustwording. ‘Het succes van Lessons Learned hangt in de eerste plaats af van de kracht die we er zelf aan willen en kunnen geven’. Het al dan niet leveren van een bijdrage vormt geen vrijblijvende activiteit meer. Middels berichtgeving en de distributie van het NIIP aan alle eenheden is een begin gemaakt. Belangrijk in deze is dat het CZSK de noodzaak heeft ingezien van een stafbureau LL. Het inrichten en vullen van de verschillende Management Sites is inmiddels in volle gang.
b. De professionele operationele inzet van eenheden van het CZSK dient continu te worden verbeterd.
a. Navy Instructional Input Program (NIIP) Het NIIP is de applicatie welke gebruikt wordt om de Lessons Identified in te voeren door de operationele eenheden. In dit programma worden de ervaringen elektronisch vastgelegd. Eventueel worden reeds genomen maatregelen toegevoegd. Na einde operatie wordt het NIIP met de verzamelde data aangeboden bij de Stafofficier Lessons Learned van het Maritiem Situatie Centrum (Marcitsen N-7.2 SO-LL). Deze heeft vervolgens als primaire taak het valideren van voornoemde input hetgeen gebeurt in goed overleg met materiedeskundigen.
De gehele Lessons learned cyclus functioneert pas als alle onderdelen op hun plaats zijn. Met het netwerk dat op deze manier ontstaat, is het beter communiceren. Wij zorgen ervoor dat de Lessons learned worden verzameld, geanalyseerd, verspreid en uiteindelijk in de data base worden opgenomen. Deze database moet straks een laagdrempelige elektronische vraagbaak worden, waar iedereen vragen kan deponeren waarop men ook een antwoord krijgt. Waar commandanten lessons learned kunnen opvragen met betrekking tot specifieke oefeningen, operaties en/of uitzendingen.
b. Management Site(s) Applicatie voor de invoer van de LL met een Tracking and Tracing mogelijkheid en het uitzetten van acties. De Lessons Learned worden uitgezet ter afhandeling bij de Management Sites die een prioriteit toekent aan de Lessons Learned en eventuele acties toebedeeld die hier uit voort kunnen komen. (remedial actions). Op deze wijze kan het voorkomen dat LL zonder directe actie daaraan gekoppeld, worden opgenomen in de database. Belangrijke en urgente actiepunten die de competentie van de Management Sites te boven gaan worden doorverwezen naar het naast hogere niveau en kunnen bijvoorbeeld behandeld worden in het Directieberaad DOPS.
Ten slotte de vraag op welke wijze het huidige NLLIS zodanig verbeterd kan worden zodat het een effectief, efficiënt en flexibel ondersteunend proces wordt
c. Central Site Na behandeling en plaatsing op de Management Site wordt t.b.v beheer en publicatie de LL overgezet naar de Central Site. Hier wordt tevens de voortgang bewaakt alsmede periodieke rapportages en overzichten gegenereerd. De Central Site bevat dan ook de gevalideerde LL welke via
1.
lessons identified vb ieder
gecontroleerd op relevantie vb CDT 1MB
gecontroleerd op relevantie vb CDT BBE
invoer in NIIP vb Trainings officier
invoer in NIIP vb Kenniscentrum
Managements sites o.a. - MTC - OST/CCO - NLMARFOR
MARSITCEN STAF OFFICIER LESSONS LEARNED
Een ander Input programma Door nieuwe software aan te schaffen, die beter afgestemd is op de CZSK situatie, kunnen eenheden gemakkelijker en duidelijker hun ‘Lessons Learned’ aanleveren. Door ruimte te creëren in de software waar de gebruiker zijn wensen kan aangeven, wordt ook de flexibiliteit vergroot. Voordat software wordt aangeschaft, dient eerst onderzoek gedaan te worden naar de wensen van de klanten.
2. Het moderniseren van de Central Management Site Software Het Naval Warfare Development Command heeft voor de US Navy nieuwe software ontwikkeld door gebruik te maken van een webportal. Acties zijn uitgezet om inzicht te krijgen in deze nieuwe applicatie. 3. Onderzoek (RFI) naar een webbased LL dbase met On-line Issue management Een “Request For Information” is uitgezet om een onderzoek op te starten m.b.t. het maken van een eigen applicaties met herkenbare bedrijfsprocessen
prio directieberaad DOPS
CENTRAL site MARSITCEN
4. Het publiceren van de Lessons Learned voor de operationele gebruikers. Als laatste moet de LLDB toegankelijker worden. Dit kan gerealiseerd worden door op het Nlswan te publiceren tot “geheim” en tot confi op Mulan. Dit proces is inmiddels in gang gezet.
DATABASE voor ieder toegankelijk
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
44
Netherlands Maritime Force Nlmarfor (Netherlands Maritime Force) is een stafeenheid waarbij zowel personeel van de vloot als mariniers werkzaam is. Door de samenwerking tussen deze verschillende afdelingen van de marine is het gelukt een eenheid te vormen die in staat is leiding te geven aan een groot scala aan operaties. Het is dan ook de enige deployable staff in Nederland die in staat is leiding te geven aan een groot vlootverband, een landoperatie en een amfibische operatie. Gedurende de vier maanden dat Nederland het commando voert over CTF-150 zal Nlmarfor zich inzetten in de strijd tegen het terrorisme rond het Arabisch schiereiland. Bij terugkomst vanuit deze operatie zal Nlmarfor de leiding gaan voeren over een verband tijdens de oefening in het Caribische gebied, Joint Caribbean Lion, en zal het Nlmarfor concept van samenwerken en leidinggeven tijdens complexe amfibische operaties worden beproefd.
Commandant: CDR J.W. Ort Deputy Commandant: KOLMARNS K.A.Y. van Gijtenbeek Chef Staf: KTZ T. Terraneo Deputy Chef Staf: LNTKOLMARNS J.B.W. van Nee Foto’s: AVDD, Sjoerd Hilckmann
Command Task Force 150 in Qua Patet Orbis Sinds 21 november voert Nlmarfor het commando over het maritieme deel van Operation Enduring Freedom; Task Force 150. Evenals de mariniers en commando’s die zich in Afghanistan bevinden is de hoofdtaak van deze Task Force de jacht op Al Qaeda, Taliban en soortgelijke terroristische organisaties. De Task Force bestaat uit een vijftiental eenheden uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Pakistan, België en Italië. Alles bij elkaar vormt het geheel een indrukwekkende vloot met schepen die variëren in grootte van korvetten van 120 meter lang, met zo’n honderd man aan boord tot
vliegdekschepen als de USS Theodore Roosevelt, 330 meter lang en meer dan vijfduizend man aan boord. Onder deze eenheden bevinden zich drie Nederlandse eenheden; het Luchtverdedigingsen Commandofregat Hr. Ms. De Zeven Provinciën (zij dient als vlaggenschip van de commandant van Task Force 150, commandeur J.W. Ort), het bevoorradingsschip Hr.Ms. Amsterdam, en de onderzeeboot Hr. Ms. Bruinvis. Zowel De Zeven Provinciën als de Amsterdam zijn uitgerust met Rigid Hull Inflatable Boats (RHIB’s) en een helikopter.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
45
en de initiële analyse wordt ook deels door personeel van het Korps Mariniers gedaan. Daarnaast ondersteunt de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) de staf met een support team. De totale verwerking en analyse van alle inlichtingen wordt gedaan op het hoofdkwartier te Bahrein.
De hoofdtaak van CTF-150 is het opsporen van leden van terroristische organisaties en het voorkomen van aanslagen. Aangezien het te bestrijken zeegebied enorm groot is (ongeveer net zo groot als Europa) en het aantal eenheden relatief schaars, is de operatie intel driven (op inlichtingen gestuurd). Hierdoor worden de eenheden ingezet op die plaatsen, waar de terroristen het meest waarschijnlijk zullen voorkomen. De schepen speuren in groepsverband, in zogenaamde pulse operaties, doelgericht gebieden af en ondervragen de scheepvaart. Daarnaast worden de boardingteams (een boardingteam bestaat uit een guardteam en een searchteam, onder leiding van een boardingsofficier) gebruikt om aan boord te gaan van schepen als de communicatie op afstand moeilijk is, of omdat die schepen verdacht worden van betrokkenheid bij het vervoeren of ondersteunen van terroristen. Veelal gaat de voornaamste interesse uit naar de kleine houten vracht- of visschepen (Dhows) die in de regio rondvaren. Dhows zijn moeilijk te controleren. Tijdens deze boardings worden de boardingteams geconfronteerd met heel verschillende ladingen. De ene dag staat men aan boord van een schip afgeladen met schapen of dromedarissen, de andere dag is men bezig een visser te assisteren bij het te water laten van de visnetten om zeker te stellen dat het schip geen verborgen ladingen onder haar netten heeft liggen.
Eveneens heel belangrijk bij het contact met de lokale bevolking, is deze groep bewust maken van het werk van CTF-150. Tijdens boardings wordt er door de boardingteams gesproken met de bemanning en gedurende deze gesprekken wijzen zij op het belang van het voorkomen van terrorisme en piraterij. Vanzelfsprekend worden de eenheden geconfronteerd met allerlei situaties die in eerste instantie niet waren voorzien en waarvoor de vloot in eerste instantie niet naar dit gebied is gezonden. Zo wordt het verband al enige maanden geconfronteerd met verschillende gevallen van piraterij voor de kust van Somalië. Somalië is een land zonder een centrale regering en is dan ook een broedplaats voor criminelen. De laatste tijd heeft een deel van de criminelen zich georganiseerd en gestort op de piraterij op volle zee. De piraterij die plaats vindt tot zo’n 200 zeemijl voor de kust van Somalië levert de criminelen een goede bron van inkomsten. Zo worden passerende schepen aangevallen en het schip leeggeroofd. Een van de schepen die in het gebied is overvallen, is het passagiersschip de Seabourne Spirit. Ook worden geregeld schepen gekaapt in afwachting van betaling van losgeld door de eigenaren. Deze kapingen duren soms enkele maanden en zijn begrijpelijkerwijs zeer ingrijpend voor de bemanningen. De Zeven Provinciën werd geconfronteerd met een dergelijk geval toen het schip de Feng Jung 16 na drie maanden vastgehouden te zijn geweest, eindelijk vrijgelaten werd. De Zeven Provinciën kon het schip en haar bemanning bijstaan terwijl zij net de territoriale wateren verliet. De motoren werden opgeknapt. De bemanning kreeg de gelegenheid om te eten en te douchen en medisch behandeld te worden. Tevens werd informatie over de piraten verzameld dat later weer kan worden gebruikt om deze piraterij te bestrijden.
Naast deze gerichte operaties, gebaseerd op intel, is het verband eveneens verantwoordelijk voor het beveiligen van de lines of communication. Het gebied bevat enkele van de meest gebruikte zeeroutes ter wereld, waar grote hoeveelheden olie en andere goederen langs worden vervoerd, en CTF-150 is dan ook eveneens verantwoordelijk voor het beveiligen van de economisch belangrijke knelpunten.Het is de taak van de boarding teams om zoveel mogelijk informatie van deze schepen te halen om zich te overtuigen van het feit dat zij niets met terroristen hebben te maken. De uitdaging is dan ook alle informatie die door alle schepen wordt verzameld te analyseren en daar bruikbare (actionable) intelligence uit te halen. Het coördineren van deze inlichtingenverzameling
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
46
Ook Amerikaanse eenheden onder CTF-150 commando werden geconfronteerd met piraterij-aanvallen die nog (tijdens de confrontatie) bezig waren. Snel ingrijpen van deze eenheden onder leiding van CTF-150 leidde tot de aanhouding van een tiental piraten. Zij worden momenteel vervolgd in Kenia, en volgen waarschijnlijk zeer lange gevangenisstraffen. Naast piraterij komt de CTF-150 met veel bootvluchtelingen in aanraking, met name vanuit Somalië. Deze categorie mensen probeert geregeld hun heil aan de andere kant van het water te vinden. Daarvoor moeten zij echter wel enorme ‘plassen’ oversteken in zelfgebouwde bootjes die eigenlijk de naam ‘boot’ niet verdienen. Met velen tegelijk wagen zij gedurende de nacht de overtocht over bijvoorbeeld de Golf van Aden in de hoop niet te worden geconfronteerd met slecht weer of marine-eenheden van de kuststaten. In hun wanhopige poging de wateren over te steken gaat er echter (bijna) vanzelfsprekend één en ander mis. Zo trof De Zeven Provinciën vlak voor de jaarwisseling een klein bootje met 29 vluchtelingen aan. Hun buitenboordmotor was halverwege de
oversteek stuk gegaan en ze dreven inmiddels zeven dagen op zee, zonder water. De Zeven Provinciën heeft deze ongelukkigen aan boord genomen, medisch behandeld, en overgedragen aan de Omaanse autoriteiten. Een steeds terugkerend aspect in militaire operaties zowel te land als op het water is de samenwerking met lokale autoriteiten. Waar in Afghanistan veel effort wordt gestoken in de lokale politie en veiligheidsdiensten, is een belangrijk onderdeel van het werk van CTF-150 de aangrenzende staten te overtuigen van het belang van hun betrokkenheid in de strijd tegen terrorisme. Door herhaaldelijk het belang van deze strijd te benadrukken bij havenbezoeken en bij gesprekken met de autoriteiten van aangrenzende staten is CTF-150 bezig deze staten nader te betrekken in deze strijd. Het feit dat er een dergelijk groot verband aan schepen wordt ingezet, en het feit dat zij geregeld havens aandoen en in gesprek raken met deze kuststaten, geeft een belangrijk signaal af aan deze staten. Het doel is dan ook ons in de toekomst niet langer benodigd te zijn in deze wateren, omdat de lokale staten zelf de strijd tegen het terrorisme hebben overgenomen. Fingers crossed. Tot die tijd zal CTF-150 zich inzetten in de strijd tegen het terrorisme en tot 24 april 2006 zal het commando over deze vloot worden gevoerd door de nieuwe deployable staff van de Koninklijke Marine: de Netherlands Maritime Force.
Guardteams Zowel aan boord van Hr. Ms. De Zeven Provinciën als Hr. Ms. Amsterdam is een guardteam gestationeerd. Het guardteam van de De Zeven Provinciën wordt gevormd door een team van het Amfibisch Verkenningspeloton. Een guardteam staat samen met een searchteam van het schip onder leiding van de boarding officier. Tijdens doorzoekingen zorgt het guardteam voor de veiligheid en assisteert zij het searchteam bij de zoektocht naar verdachte goederen en personen. In de regio waar CTF-150 opereert zijn de schepen (Dhow’s) vaak zo klein dat er geen plaats is voor de searchteams. In dat geval voert het guardteam in overleg met de boarding officier zelf de inspectie van de lading uit, terwijl de boarding officier met de kapitein van het bootje de papieren controleert. Naast het uitvoeren van de boardings houdt het guardteam zich bezig met het onderhouden van hun vaardigheden. Hieronder valt ook het uitvoeren van werkzaamheden aan het onderwaterschip voor onderhoud of reparaties.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
47
Eerste Mariniersbataljon In de maand februari en deels in maart van dit jaar voerde het Eerste Mariniersbataljon (1-Marnsbat) een vijfweekse wintertraining in Noorwegen (Voss) uit. Hieronder volgen twee korte impressies van twee pelotonscommandanten van de 11e Infanteriecompagnie (11-Infcie) Commandant: LNTKOLMARNS R. Springer Opvolgend Commandant: vacant Hoofd Inwendige Dienst: AOOMARNALG C. Maas
Week 1 + 2. ‘11-Infcie op de laplanders’
1. 2. 3. 4.
Opbouwen, uitbreiden Unit Cohesion. Verbeteren van Junior Leadership. Tactische training, skills en drills. Werken aan individuele Mental Hardship.
Deze vier aspecten werden als uitgangspunt genomen. De nadruk lag in deze training niet op de verplaatsingen (gezien de doorlopen bergtraining in 2005, was dit voor velen een verrassing). Daarnaast werd de training organiek uitgevoerd, waarbij er geen apart continuation en novice programma was. De training van de novices vond plaats binnen de geweergroep en dus het peloton. Oftewel: training within the unit.
Door: ELNTMARNS R.A.C. van den Bosch Foto’s: MARN 1 ALG KV Jasper Hulleman De winterdeployment 2006 te Voss (WD06) was voor aanvang al een veel besproken deployment. De training zou namelijk worden uitgevoerd op laplanders in plaats van ski’s. Daarmee werd er (voorlopig) afscheid genomen van de traditionele Novice Ski & Survival Course (NSSC) en kreeg de wintertraining een geheel andere invulling. Al met al genoeg aanleiding voor een stevige discussie voorafgaand aan de training.
In de eerste twee weken kwamen de basisvaardigheden om te overleven in de arctic aan bod. Het programma was strak en werd uitgevoerd in een gestaag tempo. Dat betekende weinig tot geen eigen tijd en slechts de brunch als
De nieuwe trainingsopzet van de Extreme Weather and Terrain Training (EWTT) stelde de navolgende trainingsdoelstellingen:
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
48
(VKC), de Nederlandse Ambassadeur in Noorwegen en de Minister van Defensie een voor het korps nuttige onderbreking van de training. Wat mij is bijgebleven (zonder context), is dat de Minister het Korps Mariniers als ‘de ruggengraat van de Nederlandse krijgsmacht’ heeft getypeerd.
onderbreking van de eerste twee trainingsweken. In de eerste week werden onderwerpen zoals tienpersoons tent, tentroutine, Ortovox (lawinepieper) en licht en geluidsdiscipline behandeld. Daarnaast waren er dagen ingeroosterd om tactische vaardigheden te beoefenen, zoals doelaanduiding, vuurposities, kruip- en sluipgangen (op laplander), geweergroepsdrills en patrolling. De verantwoordelijkheid voor de invulling van het programma lag geheel in de handen van het eigen kader. Onder het uitgangspunt Junior Leadership en Unit Cohesion trainde de geweergroepscommandant zijn eigen eenheid.
Terugkijkend op de eerste twee weken van de WD06 is een aantal dingen opmerkelijk. Ten eerste dient eenieder zich ervan bewust te zijn dat het een trial was, waarbij er zeker punten voor verbetering zijn. Ten tweede, de laplander-trial, de opzet van training within the unit en het ontbreken van de NSSC zorgden voor een cultuurshock. Zeker de oudere mariniers en kaderleden verlangden terug naar de traditionele novicetraining gegeven door de Mountain Leaders (ML) en Militaire Ski Instructeurs (MSI’s). Misschien kan er zelfs gesteld worden dat de oude NSSC bijdroeg aan het door ons zo belangrijk geachte korpsgeest. Invoeren van een train de trainer voor het kader, analoog aan de OVG-training, is in ieder geval een manier om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen en daarmee mogelijk het oude NSSC niveau te waarborgen.
In de tweede week werden de verschillende onderkomens behandeld. De nachten brachten we door in snowholes en snowtrenches. Tijdens de survival stonden de brushwood onderkomens centraal. Na de survivalnacht werden velen verrast, doordat zij zich een paar uur later weer op de skipiste schaakten. Novice skiklassen ontpopten zich echter al snel als ware downhill-klassen. Andere pelotons maakten de piste van Voss, onder het mom van “Gewoon gaan, Gas is alles”, tot een danger area. Achteraf weer een hoop lol, zonder ongelukken. Naast de genoemde onderwerpen waren de bezoeken van de Vaste Kamercommissie van Defensie
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
49
Week 3 + 4. ‘Tactics & Live Firing’ Door: ELNTMARNS M.D. de Beer Als onderdeel van de vijfweekse winterdeployment voor eenheden van het Eerste Mariniersbataljon, werden in week drie en vier van deze deployment twee Tactics & Live Fire weken ingepland, ten einde de Skills & Drills op tactisch gebied en op het gebied van schieten met scherpe munitie te verbeteren. Tussen deze twee weken was er voor de eenheden tijd om bij te komen tijdens een lang weekend. Op zondag 19 maart vertrokken drie pelotons richting de Brandset Valley, waar gedurende twee weken de oefeningen werd gehouden. De middag begon op de schietbaan waar, na de veiligheidsbriefing, een demo Bullet Penetration (BP) werd gegeven. Hier werden diverse uitwerkingen van 5.56 mm en 7.62 mm munitie op verschillende soorten dekkingen getoond. De BP toonde aan dat je bij het graven van verdedigende stellingen in de arctic er niet vanaf komt met een muurtje sneeuw van dertig centimeter. Verder stonden er introductielessen UGL (40mm Underslung Grenade Launcher) op het programma. Een wapensysteem dat sinds kort zijn intrede heeft gedaan bij de infanteriebataljons van het Korps Mariniers. Bij deze les kwamen de voordelen (meer vuurkracht en een extra Combined Arms Asset) alsmede de nadelen (extra gewicht van wapen en munitie en eventuele schade die het wapen aan de C7 veroorzaakt) aan bod. ’s Middags werden de MAG-drills behandeld en konden enkele gelukkigen daadwerkelijk vuren met de UGL. In de avond betrokken we onze Patrol Harbours (PH). Hierbij kwamen meteen de uitdagingen naar voren die het betrekken van een PH in het donker in de arctic met zich meebrengen. Door het slechte zicht en het beboste, heuvelachtige terrein, was het maken van een perfecte driehoek, zoals men dat vaak in de bossen van Nederland doet, een illusie en diende de eenheidscommandanten common sense en improvisatievermogen te gebruiken om toch aan de basisvoorwaarden van een PH te voldoen.
In de twee dagen hierna werden er door de pelotons per toerbeurt geweergroeps Live Fire Runs doorlopen en diverse tactische scenario’s gedraaid. Tijdens de Live Fire Runs vergde het terrein creativiteit van de groepscommandanten. Het was dan ook goed om te zien dat elke geweergroep de diverse uitdagingen op verschillende wijzen oploste. Verder kwamen de uitdagingen van het ‘met vuur en beweging voorwaarts gaan’ met de nieuwe laplander in besneeuwd, heuvelachting en bebost terrein tot uiting. Hoewel de nieuwe laplander sterk verbeterd is ten opzichte van de vorige, was de voortgang traag en zakten de geweerschutters regelmatig tot diep in de sneeuw weg, hetgeen de aanval trager deed verlopen dan wij gewend zijn in ‘gewoon bos’. Tijdens de tactische scenario’s, die onder andere bestonden uit recce patrols, fighting patrols, ambushes en raids ondervonden we ook de moeilijkheden die het terrein veroorzaakte. De navigatie bleek veelal zeer lastig en het tactisch verplaatsen met de laplander over de bevroren sneeuw bleek erg veel lawaai te produceren. Het betrekken van een ambush was lastig omdat het terrein zich vaak niet leende voor het plannen van formaties vanaf de kaart. De lage temperaturen maakten vervolgens een lang verblijf in de ambush site tot een hachelijke onderneming. De tactische scenario’s waren behoorlijk dicht op elkaar gepland. Hierdoor kwam het vaak voor dat een eenheidscommandant rap met zijn club op pad moest en helaas niet alle leermomenten van de patrouillegang konden worden meegenomen. Na deze tactische oefeningen vertrok de eenheid woensdagochtend 22 februari weer uit de Brandset Valley om in de omgeving van Bomoen Camp de Icebreaking Drills, lees; ‘waklaplanderen’, in plaats van het bekende wakskieën, te beoefenen. Deze oefening vormde de laatste test van het ‘Novice gedeelte’ van de winterdeployment. De Icebreaking Drills werden uitgevoerd in een ontspannen setting waarbij de ondersteunende eenheden voor een echte après-ski bar hadden gezorgd. Terwijl er dampende poeroet uit de pullen vloeide en de bekende après-ski muziek uit de boxen schalde, gingen er naast de mariniers van de 11e Trainingsgroep ook enkele vreemde badgasten te water, hetgeen voor hilarische taferelen zorgde. Voor
fronteerd met het heuvelachtige terrein. Dit bemoeilijkte het om zicht en controle op de subeenheden te behouden en was de snelheid van de aanval over het algemeen laag.
enkele officieren werd het waklaplanderen een extra uitdaging, aangezien zij eerst een special mission moesten uitvoeren voordat zij het wak uit mochten. Voor eenieder zorgde zodoende de Icebraking Drills, naast een koude, ook voor een hele leuke ervaring.
Op de dinsdag werden er door de pelotons helikopterdrills beoefend, waarbij gebruik werd gemaakt van Noorse helikopters. Ook vonden de voorbereidingen en de orders plaats voor de compagnies Live Fire Run die de volgende dag in de Rjoanddalen Vallei zou worden uitgevoerd. Voorafgaande aan de compagniesrun werd het tweede peloton in de nacht van dinsdag op woensdag per helikopter ingezet om vijandelijke doelen en rivercrossing sites te verkennen en om blocking positions op de startlijn te betrekken. Op H-hour, woensdag 1 maart om 0900, doorschreden de twee andere pelotons van de compagnie en eenheden van het Anti-Tankpeloton (Atpel) de posities van het tweede peloton en begon de compagniesrun. Tijdens de compagniesrun werden er vele geweergroeps- en pelotonsdoelen uitgeschakeld om bij het eerste compagniesdoel voor de ochtend, de Deense compound, uit te komen. Deze compound was omringd door vijandelijke strijders en moest als eerste worden bevrijd om door te kunnen stoten naar het einddoel. De compound werd in het begin van de middag bevrijd. Na een korte reorganisatie en debrief werd het tweede gedeelte van de opmars voortgezet richting het einddoel, een kom achter in de vallei waar de laatste vijandelijke weerstand zich verscholen had. Naarmate de opmars vorderde en de dag langzaam begon te eindigen, werden bij de eenheden de gevolgen van een week oefenen in het veld bij koud weer en moeilijk terrein, weinig slaap en het constant heuvelopwaarts gaan met wapen, bepakking, kogelvrij vest, helm en daysack met munitie zichtbaar. Hier kwam nog bij dat de eindaanval haastig moest worden opgezet in verband met de invallende duisternis en de beperkingen van de schietbaan. Het gevolg hiervan was dat de eindaanval niet erg soepel verliep. Dit stond in contrast met de rest van de dag, waarbij op alle niveaus zeer goed werd gewerkt, ondanks dat men tot dan toe maar één Live Fire Run op elk niveau had kunnen beoefenen. Over het algemeen kon zodoende gesproken worden over een goede compagniesrun.
Na de Icebreaking Drills en de afwikkelingen van de veldweek volgde een lang weekend. Door de meesten werd dit weekend aangegrepen om te gaan skieën, snowboarden of eindelijk iets anders te eten dan arctic rantsoen nr. 1 tm 4. Ook werden er verkenningen uitgevoerd op de plaatselijke bevolking en het uitgaansleven van Voss, Bergen en Oslo. Op zondag 26 februari was het personeel van 11-Infcie in meerdere of mindere mate weer fit en uitgerust om aan de volgende veldweek te beginnen. Deze week had globaal dezelfde opzet als week drie, met dien verstande dat het optreden nu meer op pelotons- en compagniesniveau lag. Aan het eind van de ochtend vertrokken de eenheden wederom richting Brandset Valley. De zondag en maandag werden vervolgens door de pelotons gebruikt om PH’s te betrekken, recce en fighting patrols uit te sturen en een pelotons Live Fire Run uit te voeren. Tijdens deze run werden de pelotons wederom gecon-
Woensdagavond 1 maart kwam er een einde aan twee drukke weken waarin een tactisch programma en een schiettraining door elkaar heen liepen. Tijdens deze weken zijn de Skills en Drills op tactisch gebied en op het gebied van Live Firing beoefend, en op niveau gebracht. Tijdens deze weken werden de eenheden elke keer weer geconfronteerd met de uitdagingen die het koude weer en het moeilijke terrein hen voorschotelden. Echter, wie in dergelijke omstandigheden kan vechten en overleven, kan dit vrijwel overal ter wereld, hetgeen het nut van een Extreme Weather and Terrain Training (EWTT) onderstreept; Qua Patet Orbis! Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
51
Optreden in Verstedelijkt Gebied De OVG-training vormt één van de pijlers bij het opwerken van 1-Marnsbat. In 2005 heeft het bataljon twee keer getraind in verschillende oefendorpen in Nederland. Normaal hebben de mariniersbataljons, vanwege de beperkte beschikbaarheid aan oefendorpen niet zoveel trainingsweken tot hun beschikking, echter vanwege de SRF-taak van 2-Marnsbat werd deze prioriteit verhoogd. Daarnaast was extra trainingstijd beschikbaar, aangezien binnen de toegewezen tijdspanne één samengestelde compagnie heeft kunnen trainen en opwerken, terwijl de beschikbare tijd was gebaseerd op de normale bataljonsgrootte van drie infanteriecompagnieën.
Trainingsaanpak van 1-Marnsbat
aan zowel de training als de eindoefening. Ook kreeg men les van de kapitein van het USMC die als uitwisselingsofficier bij het bataljon is geplaatst.
Al enige jaren traint 1-Marnsbat op het gebied van OVG conform de Landmacht doctrine. Als aanvulling daarop heeft het bataljon ook een handboek OVG uitgebracht met een aantal wijzigingen op niveau I (individueel) en II (geweergroep). De uitgevoerde trainingen bevonden zich hoofdzakelijk op niveau I en II en in beperkte mate op niveau III (peloton). Net als de training in Doorn was voor velen Oostdorp een herhaling van niveau I en II. In 2005 heeft 1-Marnsbat echter een stap voorwaarts gemaakt en is een gedifferentieerd programma gedraaid.
De training startte met een trainingsweek van vijf dagen waarbij tot niveau II werd opgewerkt, terwijl de ondersteunende eenheden, tanks en pantsergenie, een eigen specialistische training uitvoerden. Vervolgens werd in een tweetal eigen trainingsdagen verder opgewerkt tot niveau III en IV. Na een korte ontspanningsperiode werd aangevangen met de eindoefening Gathered Cloud, een oefening op niveau IV van initieel 72 uur, waarbij de CC de beschikking had over een combined arms taakgroep. Deze taakgroep bestond uit diverse infanterie pelotons, een pantsergeniegroep van de Koninklijke Landmacht, een groep van het anti-tank peloton, een team van het verkenningspeloton en een peloton Leopard 2A6 tanks. Tevens waren een tweetal Cougar helikopters en een team van de BBE aangevraagd . Helaas kon het geplande programma geen doorgang vinden en moest het worden aangepast, vanwege een NRF-oefening van de Groep Geleide Wapens. Het opereren met de radarsystemen van de Patriot raketten,waarmee de GGW is uitgerust, ging helaas niet samen met het gebruikte simulatiesysteem tijdens de OVG-eindoefening in Marnehuizen. Uiteindelijk is besloten de eindoefening te verschuiven en in te korten, zodat maximaal gebruik kon worden gemaakt van het simulatie systeem, voordat de GGW ging opereren met haar radarsystemen.
Er is gekozen voor een ‘train de trainer’ programma door OVGinstructeurs die hiermee verschillende hulp-instructeurs opleiden. Vervolgens stond de eerste trainingsweek voor de ‘OVG-novices’ gepland (Ongeacht de rang of stand, een ieder die nog nooit de OVG training 1-Marnsbat gevolgd had werd in deze week op niveau I en II geschoold). U heeft over deze training in de vorige uitgave van dit blad een verslag kunnen lezen. De tweede week (Oostdorp) werd gebruikt voor eenheidstraining met als doelstelling het niveau van vorig jaar te verbeteren. Ook was er tijd gereserveerd voor een introductie in het trainen met FX-munitie, het ondergrondsegevecht, verplaatsen en een urban obstacle course waarin alle vormen van verplaatsingen en navigatie in terugkwamen. Alle uitbreidingen en aanpassingen op het trainingsprogramma werden als heel nuttig en leerzaam ervaren, waarbij het afleggen van de urban obstacle course het hoogtepunt was.
Door deze wijziging kon helaas geen gebruik gemaakt worden van de ondersteuning van de helikopters, tanks, BBE en de Natres. Ook waren de tanks in het weekend niet beschikbaar en bleef alleen een introductieles in de eerste week overeind. Deze introductie en demonstratie maakte veel indruk op de mariniers vanwege de vele mogelijkheden die een tank biedt. De tanks boden niet alleen pantserbescherming maar waren ook voorzien van warmtebeeld, (klein-) geschut en beschikten over de mogelijkheid om snel veel rook af te gooien ten behoeve van een nadering en/of extractie. Dankzij de opgedane contacten tijdens de oefening Capricorn in Denemarken, konden nu ook de infanterie-eenheden kennismaken met dit indrukwekkende wapensysteem.
OVG-Praktijktraining In de tweede helft van 2005 had 1-Marnsbat de beschikking over het oefendorp Marnehuizen. Dit oefendorp leent zich bij uitstek voor trainingen op niveau III en IV (compagnie). Wederom is een ‘train de trainer’ blok ingepland, vanwege diverse overplaatsingen en is er voor gekozen om personeel uit het VBD-peloton op te leiden, zodat de eenheid organiek kon blijven trainen. Deze werkwijze bleek een enorm succes te zijn. Naast de praktijk van de train de trainer werd ook het zelf inslaan van thermopane ramen beoefend. Daarnaast was er een prima samenwerking met tanks en pantsergenie die beiden deelnamen
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
52
(OVG) training 1-Marnsbat 2005 telijke uren zorgde voor veel leermomenten. Gebleken is dat de inzet en ondersteuning van tanks en helikopters onmisbaar is tijdens een ernstinzet en zodoende zal hier tijdens trainingen ook meer aandacht aan besteed moeten worden.
Een belangrijke peiler van het combined arms optreden in verstedelijkt gebied is de samenwerking met pantsergenie en voor deze oefening was dat de 43 Pantsergeniecompagnie uit Havelte. Deze compagnie was zeer gemotiveerd om nu eens uitgestegen te werken en te worden gedwongen hun uitrusting, net als wij, in de rugzak mee te moeten nemen. De training bedroeg voor hen het beoefenen van de specialistische skills en drills voor het maken van inbraakpunten voor de infanterie. Tevens werden de infanteriepelotons voorgelicht over de werkwijze en organisatie van de genisten. Ook werd van de mogelijkheid gebruik gemaakt om onze mariniers te scholen en te trainen op het onderkennen en handelen bij IED’s (Improvised Explosive Devices).
Aandacht- en verbeterpunten Zoals regelmatig hebben er de nodige personele wisselingen plaatsgevonden, zodoende misten velen de benodigde basiskennis en ervaring. Ook het aantal beschikbare OVG-instructeurs binnen het bataljon en Marine Training Command (MTC) is op dit moment nog onvoldoende. In de toekomst kunnen met een goede planning de instructeurs worden geïdentificeerd en ingepland. Ook een punt van aandacht vormt het MCTC/SAAB simulatiesysteem van de KL (het moderne Miles-systeem) dat geleend was om de scenario’s realistischer te maken, maar in mindere mate geschikt is voor het Korps Mariniers aangezien de C-7 LOAW niet met het systeem kan worden uitgerust.
In de eindoefening werd duidelijk dat dit laatste geen overbodige luxe was, daar ook bij de oefenvijand een aantal genisten aan ons verkenningspeloton waren toegevoegd met een zeer ‘zieke’ geest. Dit resulteerde uiteindelijk in het feit dat zelfs na de oefening niemand meer in de buurt van een brievenbus of vuilniszak durfde te komen. Een prima methode voor awareness voor IED’s.
Een verbetering ten aanzien van de eenduidigheid binnen het Korps Mariniers is het feit dat het handboek OVG 1-Marnsbat overgenomen is door de OVG-trainer bij de MTC-staf. De volgende stap is de implementatie van deze leidraad bij het Mariniers Opleidings Centrum (MOC). Ook moeten de informele contacten, voornamelijk met de OVG-instructiegroep van de KL worden geformaliseerd en zal de OVG-trainer in de toekomst alle OVG-trainingen gaan coördineren en waar mogelijk evalueren. Dit alles moet dan leiden tot een verbetering van onze OVG-training.
De genisten profileerden zichzelf als ‘Mats’, wat staat voor Medestrijder, Adviseur, Terreindeskundige en Specialist. Initieel waren zij meegenomen voor de ‘S’, maar al snel werd duidelijk dat ook de andere aspecten onze eenheden zeer goed ondersteunden. Daar wij de genisten vaak alleen kennen als de bouwvakkers tijdens ernstmissies (deze Landmachtcollega’s zijn ook onmisbaar), was menigeen nogal vooringenomen over het niveau van de genisten op het gebied van medestrijder. Maar op dit gebied hebben ze ons ook aangenaam verrast. Ook al moesten ze behoorlijk wennen aan onze ‘was-wordtjes’ en korte termijn planning, toch profileerden ze zich tijdens de uitdagende 80 uur durende eindoefening op uitstekende wijze en waar weinig tijd was voor eten en rust.
Conclusie Het Eerste Mariniersbataljon heeft een goed OVG-jaar achter de rug, maar om de kreet train as you fight waar te maken zullen er meer faciliteiten en middelen beschikbaar moeten komen. We moeten ons blijven realiseren dat OVG the present battlefield beslaat en dat dit zijn weerslag heeft op de uitrusting van de eenheden, maar zeer zeker ook op opleidingen, oefeningen en de beschikbaarheid van trainingsgebieden. Inmiddels is er inmiddels een OVG-trainer geplaatst bij de MTC-staf die ten aanzien van bovengenoemde aspecten een cruciale en leidende rol zal hebben. Dit kan echter niet zonder de nodige ondersteuning vanuit de operationele eenheden en het MOC. De mariniers vinden het schitterende training omdat ieder lid van de geweergroep nóg meer dan tijdens training in extreem weer en terrein, z’n situational awareness moet behouden.
De samenwerking met de genisten van de Koninklijke Landmacht zal worden gecontinueerd. Hiertoe heeft ons eigen genieverkenningspeloton inmiddels de contacten gelegd. Ideeën om meer kennis te delen, opleidingen te volgen en af te stemmen moeten wel nog geconcretiseerd worden. Tevens zijn er vergevorderde plannen om ook bij de komende, trainingen de genie uit te nodigen. De opdracht voor de eindoefening was voor de CC (Capt USMC Philips) en zijn taakgroep het veiligstellen van het oefendorp Marnehuizen, waarbij alle aspecten van de OVG aan bod kwamen. Vooral het langer durende scenario en het opereren tijdens de nach-
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
53
Gevechtssteunbataljon
Commandant: LNTKOLMARNS R. Zuur Opvolgend Commandant: MAJMARNS B.C.A. Vlasman Hoofd Inwendige Dienst: AOOMARNALG H.B. van Zanten
Door: Hoofd Sectie Operaties Gevechtssteunbataljon Foto’s: AVDD, Peter Bijpost
Autumn Waves is een jaarlijks terugkerende oefening waarbij maritieme Special Forces (SF) gezamenlijk trainen. De oefening, die sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt georganiseerd, vond in eerste instantie in Schotland plaats onder de naam Skean Dhu, genoemd naar het befaamde jachtmes. Deze oefening werd georganiseerd door de US Navy Seals die destijds in Schotland waren gestationeerd. Na overplaatsing van de Seals naar Stuttgart (Duitsland) werd op initiatief van de Deense kikvorsmannen deze oefening halverwege de jaren negentig opnieuw leven ingeblazen en omgedoopt tot Autumn Waves. In de periode 13-25 november 2005 was het de beurt aan het Gevstbat/SF-Marns om de oefening Autumn Waves 2005 (AW05) te organiseren. AW05 was, naast de deelname aan de SF-operatie in Afghanistan, de main effort in 2005 voor het Gevstbat/SF-Marns.
Autumn Waves 2005 Opzet oefening
Dit jaar namen maritieme SF-eenheden (inclusief SF Rigid Inflatable Boats, SF-RIB’s) uit Noorwegen, Zweden, Denemarken, de Verenigde Staten en Nederland deel aan de oefening. Daarnaast werd de oefening ondersteund door zes UH-1 (Huey helikopters) uit Duitsland, het helikoptertrainingsschip RFA Argus uit het Verenigd Koninkrijk, Cougars en CH’s-47 van Squadron (SQN) 298 en SQN 300 (Commando Luchtstrijdkrachten, CLSK) en een RIB van het Korps Landelijke Politiediensten.
Voor de oefening was, met hulp van de Genie van het CLAS (Commando Landstrijdkrachten) op het terrein van de Nieuwe Haven in Den Helder, een Forward Operating Base (FOB) opgezet. De oefening was opgebouwd uit drie fases: • een individuele specialisatie training, • een maritieme teamtraining en • een groot opgezette eindoefening in samenwerking met het RMC-Noord.
Doel oefening Voor de individuele training werden het verbindingspersoneel, de demolitie-specialisten, de snipers, de SF-medics en RIB-bemanningen onderworpen aan een uitdagend trainingsprogramma. Het programma voor het verbindingspersoneel was met name gericht op het afstemmen van de diverse communicatie-
Naast het uitvoeren en uitwisselen van Training, Tactics and Procedures (TTP’s) had de commandant van het Gevstbat zich voorgenomen SF-Marns nationaal en internationaal op de kaart te zetten. Tevens stond de planning, voorbereiding en uitvoering van Combined Joint (maritieme) Special Operaties centraal.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
54
middelen ten behoeve van de tactische fase. De snipers kregen op het Infanterie Schietkamp Harskamp (ISKH) en het Artillerie Schietkamp (ASK) te Oldebroek een schiet- en stalking programma voorgeschoteld waarbij SF-Marns werd ondersteund door Bureau Specialistische Opleidingen van het Mariniers Opleidings Centrum (MOC). Voor het demolitieprogramma werden in Reek allerlei procedures beoefend met diverse springstoffen maar ook kettingzagen. Door personeel van de Basis Medische Eenheid (BME) was een zeer uitdagend en realistisch medisch programma opgezet, waarbij de militairen onder andere in staat werden gesteld om medische ingrepen te doen. Het Amfibisch Ondersteuningsbataljon (Amfostbat) had voor de RIB’s een introductie van het Waddengebied opgezet. Hierbij stond navigatie bij licht en duisternis voor de bemanningen centraal. Daarnaast was dit voor de mariniers van het Amfostbat een uitstekende gelegenheid kennis te maken met de diverse
soorten RIB’s uit verschillende landen. Dit in verband met het feit dat SF-Marns begin 2007 over eigen SF-RIB’s gaat beschikken. De tweede fase stond in het teken van MCT (Maritime Counter Terrorism) training. Aan boord van een gasproductieplatform op de Noordzee en aan boord van Hr.Ms. Tromp in de haven van Den Helder werden de teams ingezet voor diverse scenario’s. Tijdens deze scenario’s kwamen uiteenlopende methoden van inzet aan bod. De Special Forces enterden de doelen, waarbij gebruik werd gemaakt van diverse naderingsprocedures, zowel onderwater als oppervlakte naderingen. Tevens werd gebruik gemaakt van helikopters en RIB’s. Tijdens deze tweede fase is tevens een ‘DV-day’ (Distinguished Visitors day, VIP-dag) georganiseerd. Genodigden uit binnen- en
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
55
In beide oefeningen was de vijand de terrorist. In het oefenscenario van AW05 moesten de SF-teams strategische objecten van het terroristische regime in Groningen uitschakelen. Deze doelen varieerden van bunkercomplexen tot gasopslaglocaties bij Grijpskerk en Norg. Daarnaast moest de Eemscentrale, een vijandelijk schip in de Eemshaven en de antennemast nabij Fiemel onklaar worden gemaakt.
Afsluitend Het Gevstbat kan terugkijken op een geslaagde en zeer leerzame oefening AW05. De samenwerking met buitenlandse counterparts verliep goed. Daarnaast is voor het eerst in de geschiedenis van Autumn Waves de eindoefening uitgevoerd vanaf een floating FOB (RFA Argus). Dit Conops (Concept of Operations) is voor maritieme SF een geslaagd concept gebleken. RFA Argus is weliswaar een schip dat toegesneden is op helikopteroperaties, maar niet op het uitvoeren van Special Operation Forces (SOF)operaties. Vooral het ontbreken van goede C2 (Command and Control) mogelijkheden was een beperkende factor. Wellicht kunnen Hr.Ms. Rotterdam (niet aanwezig vanwege de oefening Green Osprey) of het tweede LPD (nog niet afgebouwd) in de toekomst, met hun C2-faciliteiten, deze maritieme SF-oefening nog beter ondersteunen.
buitenland kregen een korte briefing door C-Gevstbat en de stafofficier Speciale Operaties van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). Hierna werden de gasten met Cougar helikopters van SQN 298 overgevlogen naar het Gasproductieplatform ‘Helm-A’ op de Noordzee. Op het platform, en later ook in de haven van Den Helder, kregen zij diverse capability demonstrations te zien, verzorgd door de deelnemende eenheden. Voor de derde fase embarkeerde de Combined Joint Special Operations Task Group op zondag 20 november aan boord van het helikoptertrainingschip RFA Argus. Speciaal voor deze oefening werden de UH-1’s eerst ‘deklanding gekwalificeerd’ en konden de teams zodoende met helikopters en RIB’s vanaf de RFA Argus worden ingezet in het crisisgebied in Noord-Nederland. AW05 was tijdens deze tactische fase gecombineerd met de door het RMC-Noord geleide oefening Active Response (AR). In het kader van object- en gebiedsbeveiliging waren eenheden van de Koninklijke Landmacht en de Nationale Reserve (Natres) gemobiliseerd om terroristische aanvallen in de provincie Groningen af te slaan. De scenario’s van AW05 en AR waren aan elkaar gespiegeld, waardoor een reëel vijandsbeeld werd gecreëerd voor de deelnemende eenheden aan beide oefeningen.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
56
Herziening stelsel speciale eenheden van start Door: Commandant Bijzondere Bijstandseenheid Mariniers
nog wel in alle opzichten voldeed aan de eisen van deze tijd. In dit artikel ga ik kort in op het advies van prof. dr. C. Fijnaut aan de Minister van Justitie, BZK en Defensie, daarbij vermeld dat het hierbij gaat om informatie die reeds openbaar is gemaakt. Hierna wordt het standpunt van het kabinet in deze geschetst. Vervolgens behandel ik de inrichting van dit nieuwe stelsel, de aansturing van de eenheden in dit stelsel en tot slot de randvoorwaarden.
Defensie reorganiseert, ook de Koninklijke Marine. Zo is onder andere het Hoofdkwartier Korps Mariniers (HKKM) verdwenen en is de reorganisatie van het Marine Training Command (MTC) aanstaande. De speciale eenheden in Nederland hebben vast gedacht dat zij niet konden achterblijven. Met dit artikel wil ik u informeren over de aanleiding tot en de uitgangspunten bij de reorganisatie van het stelsel van speciale eenheden en wat de gevolgen zijn voor de Bijzondere Bijstandseenheid van het Korps Mariniers. Ik baseer mij hierbij op de brief van de Minister van Justitie zoals hij die op 3 juni 2005 aan de Tweede Kamer stuurde. Ik ga in dit artikel niet nader in op de nieuwe organisatie omdat de inrichting ervan nog onderdeel uitmaakt van definitieve besluitvorming. Het betreft hier dus nog steeds een voornemen van het kabinet.
Advies Prof. dr. C. Fijnaut Het advies van Fijnaut luidde om niet slechts de BBE’n (Bijzondere Bijstandseenheden van Politie, Krijgsmacht en Mariniers), maar het totale stelsel van speciale eenheden (dat wil zeggen inclusief de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheden AOE’n van politie en Koninklijke Marechaussee (KMar)) te herstructureren. In de vervolgronde werd het rapport van Fijnaut op haar beurt van advies voorzien door een commissie bestaande uit een drietal deskundigen vanuit het Openbaar Ministerie, de politie en defensie. Het rapport Fijnaut en het advies van de commissie werd vervolgens door de Raad van hoofdcommissarissen van commentaar voorzien. Ook het College van Procureurs-generaal becommentarieerde beide documenten. Alle rapporten zijn vertrouwelijk ter inzage aan de Tweede Kamer aangeboden.
De speciale eenheden, waaronder de Bijzondere Bijstandseenheid Mariniers, werden in de loop van de jaren zeventig bij de politie en krijgsmacht opgericht voor de verlening van bijstand bij de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven. De juridische basis voor het optreden van de bijzondere bijstandseenheden is vastgelegd in artikel 59 en 60 van de Politiewet 1993 en in de confidentiële regeling van de Ministers van Justitie en BZK (Binnenlandse Zaken). Naar aanleiding van de incidenten in New York en kort hierop inzet van de BBE’n bij de tunnels in de Randstad, werd vanuit de ministeries van Justitie en BZK de actie geïnitieerd de Bijzondere Bijstandseenheden te bezien. Dit was voor de minister van Justitie reden om prof. dr. C. Fijnaut in november 2003 te verzoeken hem en zijn ambtsgenoten van BZK en Defensie te adviseren over in hoeverre de inrichting, de aansturing en het optreden van speciale eenheden
Uit het rapport van Fijnaut werden drie belangrijke conclusies getrokken: 1.
Het stelsel toont onvoldoende samenhang. Enerzijds missen de eenheden organisatorische, operationele en personele samenhang om onder alle omstandigheden geïntegreerd te kunnen worden ingezet. Anderzijds ontbreekt de garantie dat de aansturing en bevelvoering adequaat genoeg gebeurt. Dit wordt beide veroorzaakt door een ingewikkelde regeling bij echte inzet.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
57
2. De samenwerking tussen speciale eenheden en andere diensten, met name de inlichtingendiensten en de opsporingsdiensten, is in verhouding tot de zeer ernstige (terroristische) geweldsproblemen onvoldoende ontwikkeld. 3. De verschillende eenheden worden onevenwichtig belast bij de uitvoering van hun taak. Waar de AOE’n vrijwel onafgebroken worden ingezet, daar komen de BBE’n zeer weinig in actie.
aspecten van de nieuwe verschijningsvormen van terrorisme. Deze eenheid is in heel Nederland inzetbaar, adequaat toegerust en zeer snel ter plaatste indien tot inzet ervan is besloten. Sinds de oprichting is de BBE-SIE meerdere malen ingezet.
De commissie van de drie deskundigen nam de conclusies van Fijnaut ten aanzien van de analyse van het huidige stelsel over. De aanbevelingen werden door de commissie grotendeels overgenomen. Op een aantal onderdelen werd echter door de commissie andere keuzes gemaakt.
•
Kabinetsstandpunt
•
De visie van het kabinet op de inrichting van het stelsel laat zich als volgt samenvatten.
Na evaluatie van alle rapporten en na afstemming tussen de diverse ministeries kwam het kabinet tot de conclusie dat het stelsel van speciale eenheden op drie punten moest worden herzien: •
1. de inrichting van het stelsel; 2. de aansturing van het stelsel; 3. de randvoorwaarden.
• Een tweetal reeds in gang gezette ontwikkelingen – zoals het formeren van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en de formatie van een tijdelijk multidisciplinair BBE-werkverband, te weten de BBE-SIE (Snelle Interventie Eenheid), bestaand uit leden van de huidige BBE’n van politie en defensie – paste in lijn van dit kabinetsstandpunt. De BBE-SIE werd op 1 september 2004 operationeel en is erop gericht om een snellere inzetbaarheid te kunnen bewerkstelligen en bestemd voor het omgaan met de specifieke
•
Ten eerste, de eenheden die onderdeel uitmaken van het stelsel van speciale eenheden dienen niet uitsluitend ter aanhouding van mogelijke verdachten van terrorisme of het plegen van grof geweld, maar ook ten behoeve van de aanhouding van vuurwapengevaarlijke verdachten en het beëindigen van levensbedreigende situaties. Ten tweede, de bestaande capaciteiten in gevallen van daadwerkelijke inzet bij terreurgerelateerde situaties van grof geweld of andere nader te bepalen bijzondere gevallen, moeten in één hand worden gebracht. Daarom wordt er een nieuwe, overkoepelende dienst ingericht, de Dienst Speciale Interventies (DSI). Ten derde, de DSI moet de samenhang in het stelsel waarborgen en zorgdragen voor een optimale aanpak van het hedendaags terrorisme. Ten vierde, de DSI moet alle voorkomende vormen van ernstig geweld c.q. terrorisme over het gehele geweldsspectrum het hoofd kunnen bieden. Voorwaarde hiervoor is dat de DSI moet bestaan uit disciplines van zowel politie als defensie en snel en flexibel moet kunnen op- en afschalen. Ten vijfde, de DSI betreft een fulltime eenheid die beheersmatig zal worden ondergebracht onder het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). De DSI bestaat uit de de BBE-SIE, een scherpschuttercapaciteit en tot slot uit een staf.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
58
•
•
Ten zesde, de overige eenheden van het huidige stelsel, te weten de AOE’n van politie, de AOE van de BSB KMar en de BBE-M, blijven beheersmatig onder de verantwoordelijkheid van respectievelijk de regiokorpsen en het Ministerie van Defensie vallen. Tot slot, de DSI is bij daadwerkelijke inzet in het kader van terrorismebestrijding en de aanpak van grof geweld verantwoordelijk voor de operationele aansturing van de BBE-SIE en de BBE-M. De AOE’n die in gezamenlijkheid met de overige eenheden van de DSI worden ingezet vallen ook onder de operationele aansturing van het hoofd DSI.
waarmee het concept van de BBE-SIE structureel wordt gecontinueerd. In verband met de korte reactietijd zal de BBE-SIE worden uitgebreid. De vulling van de BBE-SIE zal plaatsvinden conform de verhouding 1/3 politie en 2/3 defensie. Door roulatie komt de kennis en ervaring opgedaan door militairen in het kader van optreden binnen de BBE-SIE ook ten goede van de eigen organisatie. Flexibele en wendbare eenheden als de BBE-SIE kennen een aantal wezenlijke voordelen en het stelsel is op deze wijze beter toegerust op de bestrijding van nieuwe dreigingsbeelden. Recente praktijkervaring staven de behoefte aan een flexibele, gemengde eenheid als de BBE-SIE.
De aansturing
Deze visie is van belang bij de uitwerking van de drietal punten waarop het stelsel diende te worden herzien zoals hieronder omschreven.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat de inzet van de eenheden van de DSI, zoals thans ook bij de inzet van de AOE’n en BBE’n het geval is, plaatsvindt onder het gezag van het Openbaar Ministerie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De inzet van eenheden van de DSI vindt immers, ook in gevallen van terrorisme, plaats in het kader van strafrechtelijke handhaving. De Minister van Justitie geeft zelfstandig zijn goedkeuring aan het bijstandsverzoek tot inzet van de DSI van het OM, dat aan hem is gericht door tussenkomst van het College van PG’s. Van een consultatie van andere ministers is derhalve geen sprake meer. Enige uitzondering op deze regel is dat de Minister van Justitie overleg pleegt met de Minister van Defensie als de BBE-M (of delen daarvan) wordt ingezet. Uiteraard worden de betrokken ministers (BZK, Defensie, en AZ (Algemene Zaken)) onverwijld in kennis gesteld van het besluit tot inzet van eenheden van de DSI.
De inrichting van het Stelsel Er komen zes versterkte decentraal bij de regiokorpsen ondergebrachte AOE’n: drie bij de grote korpsen in de randstad (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag), één voor het midden, één voor het noorden en één voor het zuiden van het land. Alleen in die situaties waarin de AOE’n in gezamenlijkheid met de overige eenheden van de DSI worden ingezet, zal het hoofd DSI de algemeen commandant van de AOE’n zijn. In alle overige gevallen ligt het algemeen commando bij de regionale korpsen. Het beheer van de AOE’n blijft bij de korpsbeheerders liggen. Wel komt er met betrekking tot het te voeren beheer en operationele aangelegenheden een samenwerking tussen de beheerskorpsen en het KLPD. De AOE-capaciteit van de KMar blijft deel uitmaken van de BSB KMar. De samenwerking van de AOE’n van de politiekorpsen en het KLPD is ook op het AOE van de KMar van toepassing. Ook zullen nadere afspraken gemaakt worden om een optimale benutting van deze AOE-capaciteit mogelijk te maken.
Bij inzet van de eenheden van de DSI kunnen twee situaties worden onderscheiden: de reguliere situatie en de situatie bij opschaling naar het nationale niveau. Ik ga in dit artikel niet verder op deze situaties in. Wel merk ik op dat het helder moet zijn wat de criteria zijn die bepalen in welke gevallen sprake is van inzet van respectievelijk de AOE’n, de BBE-SIE of de BBE-M. Om te kunnen bepalen of, en zo ja welke eenheid van de DSI moet worden ingezet, zullen – op basis van generieke inzetscenario’s – nadere criteria worden uitgewerkt. Op basis van deze criteria wordt onder meer gewaarborgd dat de inzet van de DSI op een proportionele en subsidiaire (in de plaats tredend van, red.) wijze kan plaatsvinden.
De BBE-K(rijgsmacht) en BBE-P(olitie) worden opgeheven. Daarvoor in de plaats komt de al eerder genoemde centrale scherpschutterscapaciteit binnen de DSI. De BBE-M heeft binnen de DSI tot taak om offensieve, grootschalige en complexe manoeuvres uit te voeren. De eenheid blijft beheersmatig onder het Korps Mariniers vallen. Op deze manier blijven de leden van de BBE-M beschikken over specifieke militaire vaardigheden. Bij een daadwerkelijke inzet van de BBE-M treedt het hoofd DSI op als algemeen commandant van de totale operatie. De eenheid blijft onder operationeel commando van de eigen commandant. Essentieel voor het optreden van de BBE-M is dat deze kan beschikken over een scherpschutterscapaciteit. Deze capaciteit zal door de DSI worden geleverd. Teneinde optimale verbinding te creëren tussen de BBE-M en de DSI zal bij het hoofd van de DSI de bevoegdheid worden neergelegd om – ook wanneer nog geen sprake is van daadwerkelijke inzet – ten aanzien van de marinierseenheid bindende aanwijzingen te geven op het gebied van:
De randvoorwaarden De navolgende randvoorwaarden zijn geïdentificeerd om het stelsel goed te kunnen laten functioneren. Ik noem hierbij de belangrijkste. •
•
1.
door de marinierseenheid te ontwikkelen generieke plannen (scenario’s); 2. met offensief geweld en/of terreurbestrijding samenhangende oefeningen en daarmee samenhangende evaluaties; 3. (ad-hoc) reactietijden die betrekking hebben op een specifieke inzetsituatie.
•
•
Het kabinet is van mening dat gemengde interventie-eenheden, zoals de BBE-SIE, een passend antwoord bieden op nieuwe verschijningsvormen van terrorisme. Binnen het nieuwe stelsel komt dan ook tussen de AOE’n en de mariniers een BBE-SIE, oftewel een figuur
•
Ten eerste, de speciale interventie kan onmogelijk los gezien worden van het inlichtingenwerk. Daarom zal er binnen de DSI een organisatorische voorziening worden getroffen waarmee wordt geborgd dat er real time meer verband tussen informatie vanuit inlichtingendiensten en politie/KMar en interventie kan worden geschapen. Ten tweede, bij de vorming van de DSI zal sanering en stroomlijning van regelgeving ter hand worden genomen. Ten derde, de DSI dient te beschikken over de noodzakelijke standaardbewapening en uitrusting wil zij haar taak adequaat kunnen uitvoeren. Hierbij zal ook worden gekeken naar de benodigde ondersteuning vanuit het Ministerie van Defensie en de Dienst Speciale Recherche Toepassingen van het KLPD. Ten vierde, de reactietijden van de speciale eenheden worden aangepast, vanaf 1 september 2005 gelden daarom aangescherpte reactietijden voor de BBE-M. Ten vijfde, de borging van kennis en expertise moet worden zeker gesteld. Hiertoe wordt er binnen de DSI een unit expertise en operationele ondersteuning gecreëerd.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
59
•
•
Ten zesde, er wordt een systematiek van evaluatie en auditing van het optreden van de DSI opgezet. Evaluaties op het terrein van terrorismebestrijding zullen in de nabije toekomst onder de regie van het NCTb plaatsvinden. Tot slot, in 2005 wordt dit kabinetsvoornemen in projectvorm nader uitgewerkt. Implementatie moe(s)t op 1 februari 2006 zijn gerealiseerd.
Tot slot Momenteel wordt het kabinetsvoornemen vertaald in beleid. Er is een projectorganisatie in het leven geroepen die momenteel in een groot aantal werkgroepen de laatste hand legt aan de DSI. Dit is bij tijd en wijle een moeizaam proces. 1 Februari wordt daarom niet meer gehaald maar toch is de verwachting dat de DSI binnenkort formeel van start zal gaan. Ik hoop u hier in het volgende nummer van QPO meer over te kunnen vertellen.
NBC voor BBE Een team van de Bijzondere Bijstandseenheid (BBE) van het Korps Mariniers heeft in februari een cursus gevolgd op de Joint NBC School (JNBCS). Bij terreurdreiging in Nederland is de BBE de aangewezen eenheid voor terreurbestrijding. Deze dreiging kan vele vormen aannemen en een daarvan is NBC terrorisme. Het dreigen met NBC strijdmiddelen heeft een aanzienlijke invloed op het optreden van de BBE. Alle beschermende maatregelen verminderen de bewegingsvrijheid en voordat een actie kan worden uitgevoerd zal eerst gedetecteerd moeten worden. Om hier zo goed mogelijk op voorbereid te zijn volgde een team van de BBE een aangepaste cursus ‘Level 1 Basis’ en ‘Instructeur Persoonlijke Bescherming’ op de Joint NBC School in Vught. Na de eindoefening, waarbij de BBE inzicht gaf in het binnendringen van een object onder NBC omstandigheden, is er grondig geëvalueerd. Uit deze evaluatie bleek dat beide partijen zeer tevreden waren over de cursus. Het ligt in de lijn der verwachting dat nog meerdere teams zullen volgen.
Na de ac tie trekt iedereen de beschermende
Voordat het objec t binnengedrongen wordt, vindt er eerst detec tie plaats met de
kleding uit . Mogelijke restbesmetting wordt
Chempro- 100, een chemische detec tie-apparaat, dat binnenkor t binnenstroomt bij de
gecontroleerd met de CAM (Chemical Agent
eenheden.
Monitor).
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
60
Operatie Enduring Freedom
Door: Hoofd Sectie 3 Gevechtssteunbataljon
plooid in Pol-e Komri en heeft het Tweede Mariniersbataljon als SRF (Strategic Reserve Force) in Masar i Shariff geopereerd. Hiernaast zal vanaf de zomer 2006 Nederland een aanzienlijke bijdrage leveren aan ISAF stage 3 waarbij de opbouw van de provincie Uruzgan centraal staat. De missie van grondtroepen aan Enduring Freedom zal dit voorjaar stoppen. Andere conventionele eenheden van de Nederlandse krijgsmacht hebben eerder deelgenomen aan de operatie Enduring Freedom. Zo heeft de Koninklijke Luchtmacht met F-16 gevechtsvliegtuigen en Apaches, en de Koninklijke Marine met fregatten de operatie ondersteund. Momenteel zijn guardteams van de Special Forces Korps Mariniers (SFmarns) gestationeerd aan boord van Nederlandse schepen die deel uitmaken van CTF-150, te weten Hr.Ms. De Zeven Provinciën en Hr.Ms. Amsterdam die opereren in de wateren rond het Arabisch schiereiland.
Nederlandse Special Forces hebben niet eerder zoveel in de belangstelling gestaan als het afgelopen jaar. Dit is te mede te verklaren door de deelname van Nederlandse SF-eenheden aan de operatie Enduring Freedom in Afghanistan, die wordt geleid door de Verenigde Staten. Het is niet voor het eerst dat Nederlandse SFeenheden actief zijn in Afghanistan. Tijdens de deelname aan de International Security Assistance Force (ISAF) van december 2001augustus 2003 waren commando’s van het Korps Commandotroepen (KCT) actief in en rond Kaboel. Het is wel voor het eerst dat een Special Forces Task Group (SF TG) als zelfstandige task group op missie gaat. In de QPO-uitgave, nr. 2 jaargang 2005, stond een artikel van het toenmalige plaatsvervangend hoofd van de sectie speciale operaties van het Defensie Operatiecentrum (DOC). Dat artikel gaf inzage in de stand van zaken omtrent speciale operaties door de Nederlandse krijgsmacht. Hierin werd vermeld dat het not done is om uit te wijden over speciale operaties. Dit ligt vooral in het zeer vertrouwelijke karakter waarmee speciale operaties moeten worden uitgevoerd en dient tevens ter bescherming van het personeel dat deze operaties uitvoert. De feiten die in dit artikel worden aangehaald zijn uit andere open bronnen overgenomen en derhalve niet als vertrouwelijk te bestempelen.
Special Forces in Enduring Freedom Vanaf het moment dat de eerste SOF-eenheden operaties uitvoerden in Afghanistan, hadden zij drie hoofdtaken uit te voeren. De eerste was het verder smeden en coördineren van de diverse Oezbeekse en Tadzjiekse groeperingen tot een geoliede Noordelijke Alliantie. De tweede hoofdtaak was dat zij de Pastunstam in het zuiden voor zich moesten winnen. De Taliban kwam voort uit de Pastun en had erg veel aanhangers vanuit deze bevolkingsgroep. Als laatste hoofdtaak hadden zij het samenstellen van doellijsten en het uitvoeren van de eindgeleiding voor de coalitie luchtstrijdkrachten. Deze taken waren voor hen op het lijf geschreven omdat ze hiervoor getraind en uitgerust zijn. Op deze wijze zijn de eerste vijf maanden van de operatie Enduring Freedom voornamelijk een SOF aangelegenheid geweest. Begin 2002 kwamen conventionele eenheden naar Afghanistan. Met de operatie Anaconda in maart 2002 kwam een einde aan de door SOF geleide operaties in Afghanistan. Tijdens en na Anaconda zijn de SOF-eenheden een belangrijke rol blijven spelen in de ondersteuning aan de conventionele eenheden. Daarnaast bleven de SOFeenheden onder het bevel van een Cjsotf (Combined Joint Special
Achtergrond informatie Na de terroristische aanvallen op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington D.C. op 11 september 2001, is door de internationale gemeenschap besloten dat Afghanistan geen vrijplaats meer mocht zijn voor internationale terreurgroeperingen. Nederland heeft sinds die tijd een grote bijdrage geleverd aan het stabiliseren van Afghanistan. Tot op heden wordt nog steeds een bijdrage geleverd aan ISAF in Kaboel en in het noorden van Afghanistan. Daarnaast is er een PRT (Provincial Reconstruction Team) ont-
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
61
Kandahar Airfield
Operations Task Force) organisatie. Sinds het begin waren twee Cjsotf organisaties ontplooid. Cjsotf North concentreerde zich op het noordelijke gedeelte van Afghanistan en Cjsotf South concentreerde op het zuiden. Cjsotf North werkte eerst vanuit Oezbekistan en Cjsotf South werkte eerst vanuit Oman. Later werden zij samengevoegd tot één Cjsotf A (Afghanistan) en gepositioneerd in Bagram. Cjsotf stuurt alle nationale en internationale SOF Task Units aan. Op deze wijze poogt men de schaarse middelen zo effectief en doelbewust in te zetten. De commandant Cjsotf valt direct onder commander CJTF (Combined Joint Task Force) Afghanistan. Hiermee zit de Commandant Cjsotf op het zelfde niveau als de LCC (Land Component Commander), ACC (Air Component Commander) en de MCC (Maritime Component Commander).
KAF werd halverwege december 2001 ingenomen door een eenheid van Force Recon van het United States Marine Corps (USMC). Hierbij werden zij ondersteund door SOF-eenheden van diverse nationaliteiten. Deze operatie was een vervolg op de overgave van de Taliban, na twee dagen onderhandelen, in de stad Kandahar op 7 december 2001. Dit was 49 dagen nadat de eerste, door US officials erkende, SOF-eenheden voet hadden gezet in Afghanistan. Sindsdien fungeert het vliegveld als basis voor diverse eenheden (onconventioneel en conventioneel) en nationaliteiten die deelnemen aan de operatie Enduring Freedom. Sinds de inname van KAF is het voormalige internationale vliegveld voorzien van tal van gemakken en voorzieningen die de primitieve opzet van KAF enigszins luxer maken. De maaltijden worden bij de faciliteiten van de USA genuttigd waardoor liefhebbers viermaal daags een warme maaltijd kunnen kiezen. De Nederlandse SF TG heeft een eigen kamp opgezet met de naam, ‘Achnacarry’, genoemd naar het kamp waar in de Tweede Wereldoorlog de eerste Nederlandse Special Forces militairen werden opgeleid door de Britten. Binnen deze afgesloten compound werken en leven de mariniers, commando’s en hun staf. Na een intensieve voorbereidingstijd in Nederland waren de mariniers volledig geïntegreerd binnen de KCT-eenheid. Mede door de goede voorbereiding was de samenwerking tijdens de uitvoering prima.
Nederlandse SOF in Enduring Freedom Deelname met grondtroepen aan Enduring Freedom heeft langer op zich laten wachten, maar sinds april 2005 zijn Nederlandse Special Forces actief in het zuidoosten van Afghanistan tegen de Pakistaanse grens in de provincie Kandahar. Hiervoor hebben zij een basiskamp opgezet op Kandahar Airfield (KAF), dat twintig kilometer ten zuidoosten van de stad Kandahar ligt. De Nederlandse Special Forces Task Unit (SF TU) bestaat uit een compagnie van het Korps Commandotroepen aangevuld met teams van SFmarns. Daarnaast is een liaison element vanuit de SF TU uitgebracht naar de eerder beschreven Cjsotf A op het vliegveld van Bagram waarvoor de USA framework nation is.
In de directe omgeving van KAF kunnen de militairen hun missies voorbereiden en wordt met coalitie eenheden en middelen geoefend en getraind. Een voormalig Al-Qaida trainingskamp in de nabije omgeving geeft goede mogelijkheden voor de eenheden om zich voor te bereiden op alle mogelijke missies. Daarnaast worden de Nederlandse teams in staat gesteld om met alle mogelijke coalitiemiddelen te trainen. Tijdens de uitvoer van de missies kunnen deze middelen ook daadwerkelijk worden toegewezen aan de zelfstandig optredende teams in het voorterrein. De CH-47 Chinooks van de KLu opereren eveneens vanaf KAF en staan onder bevel van de Nederlandse SF TG. Deze werkpaarden van de luchtmacht hebben hun toegevoegde waarde keer op keer bewezen in het ruige landschap en zware omstandigheden waaronder de mariniers en commando’s moeten opereren. Door de uitgestrektheid van Afghanistan beperken zij de tijden die nodig zijn om grote afstanden af te leggen over veelal slecht tot zeer slecht begaanbare wegen. In het gebied dat onder de verantwoordelijkheid van de Nederlanders valt, is veel werk verzet. Toen de NLD SF TU in het gebied kwam was weinig tot niets bekend over het gebied. De taak van de eerste shift was met name het in kaart brengen van de omgeving en zijn bewoners. In de hierop volgende missies moesten de teams voornamelijk zien uit te vissen wat de invloed van ACM (Anti Coalition Milities) was in de aan de Nederlanders toegewezen JSOA (Joint Special Operations Area). Dit hield voor de teams in dat zij veel gesprekken met de diverse dorpsoudsten moesten voeren om zodoende langzaam maar zeker het vertrouwen van de Afghanen in het gebied te winnen.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
62
Daarnaast werd met financiële middelen gepoogd de levensstandaard in het gebied enigszins te verhogen. Hierbij werd nauw samengewerkt met de zogenaamde NGO’s (Non Governmental Organizations). Nadat was gebleken dat het gebied relatief rustig was, konden deze organisaties hun werk uitvoeren. Naast de operators en het helidetachement is ook een joint support detachement aan de SF TG toegevoegd. Hiervan waren de voornaamste taken het regelen van de force protection op en rond KAF en het onderhouden van het beschikbare materiaal. De Nederlandse SF bijdrage aan de Operatie Enduring Freedom zal in dit voorjaar stoppen. Hierna nemen geen grondtroepen meer deel aan deze operatie. Hiermee komt geen einde aan de inzet van grondtroepen want rond de zomer zullen 1200-1400 militairen deelnemen aan de operatie ISAF stage 3, waarbij Nederland een aanzienlijk bijdrage levert aan de wederopbouw in de provincie Uruzgan.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
63
Genie Verkenningspeloton in Afghanistan en Pakistan Staf van het Genie Verkenningspeloton
Door: ELNTMARNS Van de Water
Na een korte periode op het kamp ‘Oostplein’, waarbij de gehele eenheid vanuit MeS haar activiteiten ontplooide, gingen de twee secties separaat op verkenning naar de twee mogelijke buitenlocaties. Een klein gedeelte van de staf is met een sectie meegegaan richting Meymana, terwijl de rest van de staf diverse bouwwerkzaamheden op het kamp heeft uitgevoerd. De bouwactiviteiten waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de beveiligingsperimeter van het kamp; ook is voor de OS&O het een en ander gebouwd, waarbij de overkapping van het krachthonk een sprekend voorbeeld was. Na de verkenning van de buitenlocaties kregen de beide secties de opdracht de FOB’s op te bouwen. De ondersteuning van de EOD kwam hierbij op een tweede plaats. Het stafelement is samen met de mainbody van de EOD achtergebleven op de MOB. Haar taak was om de UXO meldingen van de infanterie eenheden af te handelen. Bij het ruimen van de UXO’s verzorgde het stafelement tijdens de verplaatsingen de Force Protection. Hiernaast heeft de staf veelvuldig de EOD geholpen met het leeghalen en vernietigen van diverse munitiedepots die verspreid lagen in het inzetgebied.
Al tijdens de wintertraining in Harstad 2005, werd duidelijk waarop het accent dat jaar voor het Genie Verkenningspeloton zou komen te liggen: de SRF (Strategic Reserve Force) missie in Afghanistan. Deze missie moest medio zomer 2005 gestalte krijgen en daarbij was ondersteuning van het Genie Verkenningspeloton noodzakelijk. Na een opwerkperiode van enkele maanden in Nederland vertrok het peloton uiteindelijk op 6 augustus richting Afghanistan. De reis verliep via Termez (Oezbekistan) en op 8 augustus kwamen we aan op het kamp ‘Oostplein’ te Mazar-e Sharif (MeS). Gedurende de opwerkperiode werd duidelijk dat het peloton intensief met teams van de EOD (Explosieven Opruimingsdienst) Koninklijke landmacht en DDG (Duik- en Demonteergroep) Koninklijke marine zou gaan samenwerken. Deze samenwerking zou zich vooral gaan richten op het vernietigen van gevonden UXO’s (Unexploded Ordnance), zodat die niet als Improvised Explosive Device (IED) tegen onze eigen eenheden gebruikt zouden kunnen worden. De daadwerkelijke uitvoering van de taken was toch intensiever en uitgebreider dan in eerste instantie verwacht. Vanwege de geografische uitdagende omstandigheden was het niet mogelijk om als bataljon vanaf één locatie te opereren. Daarom werd besloten om vanuit twee Forward Operating Bases (FOB’s) te gaan werken. Dit bracht voor het Genie Verkenningspeloton extra werkdruk met zich mee, omdat er nu twee kampementen gebouwd moesten worden; voor de 22ste en 23ste Infanteriecompagnie.
Sectie 1 Genie Verkenningspeloton: Meymana Er was weinig tijd voor deze sectie om te acclimatiseren, omdat ter verbetering van het kamp diverse geniewerkzaamheden moesten worden verricht. Niet alleen in het kamp waren diverse werkzaamheden, maar ook buiten het kamp, zoals het plaatsen van prikkeldraadversperringen rondom de Heli Landing Site en het verbeteren van de wachttorens. Het gezamenlijk met de EOD ruimen van munitie depots rondom Massar e Sharif behoorde eveneens tot de taak.
Vanwege deze bouwactiviteiten en de ondersteuning aan de EOD (ook op de FOB’s), werd het peloton over drie locaties verspreid, waarbij de staf op de Main Operating Base (MOB) bleef en de beide secties over de FOB’s verspreid werden. Ik zal in het kort beschrijven wat de ervaringen van het geniepeloton zijn geweest.
Na ongeveer twee weken kreeg de eenheid de opdracht om het gebied rondom Meymana en de route er naar toe te verkennen. Dit was ter voorbereiding op de komst van de 22ste Infcie. De route
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
64
bleek bijzonder slecht begaanbaar en daarom werd een alternatief gezocht. Dit resulteerde in een ‘woestijnroute’. Dit bleek echter ook geen gemakkelijke route te zijn omdat door de enorme stofontwikkeling het navigeren bijzonder lastig was.
Na een intensieve heenreis van 21 uur en een terugreis van 17 uur, werd twee dagen later wederom met de 23ste Infcie vertrokken naar Feyzabad. Daar zijn de mariniers twee maanden te gast geweest op het PRT-kamp van onze Duitse collega’s. Hier waren de opbouwwerkzaamheden dan ook minimaal. De eerste maand in Feyzabad stond voornamelijk in het teken van lange verkenningspatrouilles om de diverse stemlocaties te lokaliseren. Daarnaast dienden de routes naar de stemlocaties in kaart te worden gebracht. Voor aanvang van de verkiezingen kreeg de sectie de opdracht naar Mazar-e Sharif terug te keren. Tijdens de verkiezingen moest de eenheid aanwezig zijn als extra ondersteuning voor de EOD. Aangezien de verkiezingen rustig verliepen vertrok de Sectie 2 wederom naar Feyzabad om daar de andere werkzaamheden af te maken.
Na deze verkenning kregen we de opdracht om in Meymana, bij het vliegveld, een kamp op te bouwen met de capaciteit voor een compagnie. Na het verkrijgen van deze opdracht, werd begonnen met de voorbereidingen voor de bouw van dit kamp. Alle benodigde materialen werden bijeen gezocht en ingepakt voor de reis naar Meymana. Grote uitrusting zoals aggregaten, douchewagen, kombuis en containers gingen met lokaal transport. Na twee weken van voorbereiding vertrok de advance party richting Meymana. De dag na aankomst werd begonnen met het uitzetten van het kamp. Tijdens de opbouw werden de Nederlanders uitstekend ondersteund door de Noren. Zij stelden voor de zware werkzaamheden een shovel en een kraan ter beschikking. Zonder deze materialen was het een flinke uitdaging geweest dit kamp binnen de gestelde tijd te realiseren. Binnen twee weken was het kamp gereed en de opening een feit. Uiteindelijk was na twee weken ook het derde lijnstransport binnen, waardoor het leven op het kamp aanzienlijk aangenamer werd.
Na deze periode zijn voornamelijk Cimic (Civil Military Co-operation) projecten uitgevoerd in de districten Argo en Darayeem. De Cimic projecten bestonden uit het aanleggen van volleybalvelden bij de diverse scholen. Waar nodig werd ook meubilair vervaardigd voor deze scholen. Tevens waren voor elke school schoolboeken en schrijfmiddelen beschikbaar. Gedurende deze periode is diverse keren samengewerkt met de Belgische EOD en werden diverse munitiesites geruimd rond de stad Feyzabad. Twee dagen voor aanvang van de terugreis naar Nederland kwam een aanvraag binnen voor de ondersteuning van een sectie voor de noodhulp in Pakistan. Daar moest binnen een zeer kort tijdsbestek een noodhospitaal en het daarbij behorende kamp worden opgebouwd. Dit werd door het personeel ervaren als een leerzame en dankbare taak. Met zeer beperkte middelen werd in zeer korte tijd een compleet FDS (Field Dressing Station) met bijbehorend kamp opgezet. In de daarop volgende tweeënhalve week werden daar meer dan 3000 mensen behandeld aan allerlei verwondingen die tijdens de aardbeving waren opgelopen.
Na het beëindigen van de bouw van het kamp ging de 1e sectie, samen met een team van de EOD, aan de slag om de vele munitiesites rondom Meymana te ruimen. Hier zijn we ongeveer twee weken intensief mee bezig geweest. Na nog een periode van twee weken werd begonnen met het voorbereiden van de terugreis naar Mazar-e Sharif. De terugreis zou enkele dagen in beslag nemen, in verband met de diverse opdrachten die moesten worden uitgevoerd. Zo moesten we op de eerste dag een Russische clusterbom ruimen, die zo groot en zwaar was dat er een takelwagen aan te pas moest komen. De clusterbom is in een rivierbedding tot ontploffing gebracht. Daarnaast kwam de opdracht om een vallei, waar in het verleden gevochten was, vrij te maken van achtergelaten munitie. Deze werkzaamheden namen een paar dagen in beslag.
Concluderend
Bij terugkomst op het kamp in Mazar-e Sharif werd ter voorbereiding op de terugkeer naar Nederland begonnen met het onderhoud van de gereedschappen en voertuigen.
Het Genie Verkenningspeloton kan terugkijken op een goede uitzending in Afghanistan. Alle facetten van het geniewerk zijn aan bod gekomen, zoals routeverkenning, kleinschalige bouwwerkzaamheden, vernietigen van munitie en UXO’s. Daarnaast heeft een gedeelte van het Genie Verkenningspeloton een bijdrage kunnen leveren aan de humanitaire missie in Pakistan.
Sectie 2 Genie Verkenningspeloton: Feyzabad Voor de Sectie 2 was de tijd op kamp ‘Oostplein’ vrij kort want na een week werd een verkenning uitgevoerd richting Feyzabad, waar de 23ste Infcie gelegerd zou worden.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
65
Door: ELNTMARNS Winckelmolen
‘Doelbestrijding’ is het gehele proces van het afgeven van vuur en bestaat uit:
Het indirecte vuursteunwapen van het Korps Mariniers is het mortier 120mm. Kenmerkend zijn de mobiliteit, hoge reactie- & vuursnelheid en de granaatuitwerking tegen personele doelen. Tevens is door het karakteristieke steilbaanvuur, het wapen zeer geschikt tegen doelen die moeilijk bereikbaar zijn voor ‘vlakbaan’ wapens. In de maanden oktober en november 2005 voerde de Eerste Mortiercompagnie (1-Morcie) twee schiettrainingen uit in het Verenigd Koninkrijk. Cape Wrath (Schotland) en Otterburn (Engeland) waren de locaties waar de trainingen plaatsvonden. Het oefenprogramma in Cape Wrath had onder andere tot doel een groot aantal nieuw geplaatste mariniers af te testen. Tevens werd het Advanced Fire Support Information System (Afsis), ontworpen ten behoeve van de vuurregeling voor 120 mm en 81 mm mortiereenheden bij zowel het Korps Mariniers als de Koninklijke Landmacht, operationeel getest. Afsis is een geautomatiseerd vuurregelsysteem voor mortiereenheden waarmee alle handelingen ten aanzien van planning, voorbereiding en uitvoering van de vuurregeling kunnen worden uitgevoerd. De training in Otterburn bestond uit een technische schiettraining en tactisch optreden in bergachtig terrein.
Wat doet Afsis binnen het vuursteunsysteem? Afsis is ontwikkeld om de ‘doelbestrijding’ sneller en efficiënter te laten verlopen. ‘Doelbestrijding’ is een functie binnen het cyclische vuursteunsysteem Dit is weergegeven in onderstaande figuur. DOELSELECTIE
DOELOPSPORING
DOELEVALUATIE
VUURSTEUNPLANNING EN-COORDINATIE
DOELBESTRIJDING
De positie van doelbestrijding
DOELVERWERKING
1. het indienen van de vuuraanvraag door de waarnemers; 2. het berekenen van de schietgegevens in het vuurregelcentrum/ commandopost; 3. het samenstellen van de vuurcommando’s voor de stukken; 4. het richten van de mortieren en het gereed maken van de munitie; 5. het afgeven van vuur. Het vuurregelen is het geheel aan procedures en werkwijzen, die in het vuurregelcentrum/commandopost worden gevolgd bij het omzetten van een vuuraanvraag (call for fire) van een waarnemer in de daartoe vereiste vuurcommando’s (fire commands) voor de stukken. Afsis berekent de schietgegevens en de stelt de vuurcommando’s samen in enkele seconden, hierdoor wint het proces aan snelheid.
Het materiaal van Afsis De commandopost beschikt over twee M-Tacs (Mortar-Tactical Computer), die de kaartgegevens (afstand en kaarthoekschootsrichting) omrekent naar de schietgegevens (lading, elevatie en richting). Deze schietgegevens worden via de Personal Role Radio (PRR) verstuurd naar de stukscommandanten. Deze ontvangen de gegevens op hun Personal Digital Assistant (PDA). Deze handheld computer is een verstevigde touchscreen palmtop, die de schietgegevens toont, waarmee de vuurcommando’s worden gegeven. Het commando “vuur” wordt mondeling door de Command Post Officer (CPO) gegeven, teneinde de command & control te behouden. Afsis vervangt de verouderde Gunzen. Het grote verschil tussen deze twee is, dat Afsis drie tot vier minuten sneller is en verschillende patronen kunnen worden geschoten. De Gunzen kan in principe deze patronen ook schieten, dit kostte echter alleen veel tijd. In het verleden werd om deze reden veelal parallel geschoten, waarbij alle stukken dezelfde schietgegevens kregen.
Cape Wrath Van 17 oktober tot 6 november 2005 was Cape Wrath de omgeving waar de Morcie zijn eerste training uitvoerde. Het doel was het aftesten van nieuw geplaatste mariniers en het operationeel testen
binnen het vuursteunsysteem.
Eerste Mortiercompagnie test zijn nieuwe mariniers en Afsis
Het betrekken van stellingen overdag en bij beperkt zicht/duisternis werd er in gedrilld. Ondanks drie nieuwe stukscommandanten draaiden de stukken letterlijk en figuurlijk goed. Het niveau was aan het einde van de training hoger dan in eerste instantie werd verwacht. Het verwerken van een Call for Fire tijdens een verplaatsing, een zogenaamde Quick Action, is met name voor de CPO en de terreinmeters een uitdaging. Hierbij moeten zij binnen enkele minuten de stukken dusdanig kunnen ontplooien, zodat er meteen uitwerkingsvuur kan worden gegeven.
van Afsis. Het tentenkamp was tijdens deze twee weken op een camping nabij Durness ingericht. Na twee dagen voorbereiden/ verkennen begon de oefening met het aftesten van de nieuw geplaatste mariniers, waarmee een twee weken durende functionele opleiding werd afgesloten. De eenheid was nu nagenoeg geheel gevuld en het opwerken van de gungroup kon beginnen. Met name het technisch schieten kwam ruimschoots aan bod. De mannen toonden grote vooruitgang. Enkele dagen later voegde zich een delegatie van het C2-support team van de landmacht bij ons, ten einde Asfis te testen. De resultaten waren positief, het systeem voldeed op het eerste oog aan de eisen. Het hoogtepunt van de tweede week was deelname aan Neptune Warrior LIVEX waarbij Fleet 269/2 en 3 Cdo Bde RM een Joint Live Firing Exercise met Ship to Objective Manoeuvre (STOM) uitvoerden. Britten, Nederlanders en Fransen werkten schouder aan schouder om een succesvolle landing uit te voeren. Naast de indirecte vuursteun van de Nederlandse en Fransen mortieren 120mm moesten ook Naval Gunfire en Close Air Support worden gecoördineerd door Nederlandse Fire Support Teams (FIST). Deze succesvolle deelname was een positieve afsluiting van de eerste twee weken.
Naast het beoefenen van het technisch schieten werd het tactische optreden getraind. Het betrekken van een hide en uitvoeren van een tactische herbevoorrading waren zaken die na een lange tijd weer werden opgepakt. Aan het einde van een intensieve periode was het plaatje voor de nieuwe mannen compleet. Het optreden van de gungroup geschiedt vooral met voertuigen, dus weinig fysieke uitdaging. Om het lichaam toch goed te prikkelen organiseerde SMJR Van Leeuwen een Best Gun competitie. Een 25 km lange kaarten kompasoefening door bergachtig terrein, die speedmarsend werd afgelegd. Gedurende de oefening moesten de mariniers verschillende opdrachten uitvoeren, variërend van het tot stand brengen van verbindingen tot het waarnemen van doelen.
Otterburn Slot
De training in Otterburn bestond uit wederom een technische schiettraining en het tactische optreden in bergachtig gebied. Otterburn ligt in het noordoosten van Engeland op enkele kilometers van de grens met Schotland. Otterburn Training Area is in 1911 opgericht als een artillerie schietbaan, waar men schietoefeningen met mortieren, artillerie, vliegtuigen, helikopters, maar ook klein kaliber wapens kan uitvoeren. Twee nieuwe Forward Observation Officers (FOO’s) kwamen de gelederen versterken en zouden de komende twee weken door de mangel worden gehaald door Hoofd specialistische opleidingen kaptmarns Van Gelder en elntmarns Speijer. Battery Captain Buddelmeijer was de OBL en trainde de gungroup. Hierbij werden vooral trainingsonderwerpen zoals, stellingrijden en quick action drills getraind.
De oefening was een eye-opener voor de nieuwe mariniers. Het testen van Afsis was na Cape Wrath een succes, echter na het trainen in Otterburn werd deze euforie drastisch minder. De relatief eenvoudige vuurmissies die in Cape Wrath werden geschoten, zijn veel minder complex dan bijvoorbeeld een FOO-fire plan of een coördinateillumination zoals die in Otterburn werden uitgevoerd. Het systeem bleek dus nog niet volledig aan onze eisen te voldoen. Als gevolg hiervan werd Afsis op het Artillerie Schietkamp (ASK) in Oldebroek getest, uiteraard na enkele aanpassingen. De resultaten van de trainingen waren positief. Het technisch schieten ging boven verwachting goed, waardoor de Morcie tijdens het Battery Practice Camp (maart 2006) zijn aandacht meer kan vestigen op het tactische optreden.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
67
Special Forces Mariniers Exercise Cold Response 2006 - NL Door: N-SPECOPS MARSITCEN /DOPS Foto’s: Ruud Mol In navolging van deelname aan Battle Griffin 2005, was SFMarns wederom ingeschreven voor een grote Nato-oefening in Noorwegen. Deelname aan Cold Response 2006 (CR06) bestond uit de Netherlands Special Operations Task Group (NL SOTG), die in het kader van Nato Response Force 6 (NRF-6) tot 1 juli 2006 gereed staat op vijf dagen notice-to-move. De NL SOTG bestaat uit twee C-teams en een ML-team van de 2e SF-cie (Laverkcie) en een stafelement, bestaande uit personeel van het Amfibisch Verkenningspeloton (Afmverkpel) en SFMarns, aangevuld met een aantal specialisten vanuit het Marine Training Command (MTC). Behalve NL SOTG deden Hr.Ms. Van Amstel, Hr.Ms. Willemstad en de Eerste Bootcompagnie van het Amfibisch Ondersteuningsbataljon (1- Btcie/Amfostbat) mee aan CR06.
Cold Response 2006 (6-24 maart 2006) CR 06 is een grote Nato oefening waarbij de deployment van reaction forces naar een crisisgebied centraal staat, met als doel het beoefenen van het gehele spectrum van Crisis Response Operations in cold weather conditions, gericht op Out of Area Operations.
Cold Weather Refreshment Training (14 februari - 3 maart 2006) Voorafgaande aan CR06 heeft de NL SOTG een korte, maar zeer intensieve Cold Weather Refreshment Training doorlopen. Dit was mogelijk aangezien al het SF-personeel reeds berg- en koudweergetraind is. Nadat op 14 en 20 februari, respectievelijk een pre -en advance party waren vertrokken, kregen de SF-teams in Nederland hun orders uitgereikt en gingen vervolgens in isolatie. Na de planning en voorbereiding van hun missie, werden de teams op vrijdag 24 februari operationeel ingevlogen naar vliegbasis Evenes in NoordNoorwegen.
NL SOTG was onder Tactical Control gesteld van de Combined Joint Forces Special Operations Component Command (Cjfsocc). Cjfsocc werkte vanuit het Norwegian Joint Headquarters te Stavanger. NL SOTG was gelegerd op een Special Forces Forward Operating Base (FOB) te Evenes. De Special Operations Air Wing en de Special Boat Unit zorgden voor dedicated assets voor de SF-eenheden.
Combat Enhancement Training / Force Integration Training (CET/FIT)
Bij aankomst werden de teams direct ingezet in het oefengebied in de omgeving van Salangen, ten noordwesten van Saetermoen. Hier begon voor de teams een Longe Range Special Reconnaissance Patrol. In vier dagen werd een afstand van ruim zestig kilometer per ski afgelegd door zeer uitdagend terrein, onder arctische omstandigheden. Via Lavangen en Gratangen werd in zuidelijke richting verplaats, om vervolgens in de buurt van Bjerkvik een 24-uurs observation post (OP) in te richten op een High Value Target (HVT). Tijdens deze missie zijn diverse vaardigheden beoefend zoals bijvoorbeeld Rendez Vous (RV) link-up tussen de teams onderling, maar ook met Noorse SF Rhibs.
Voorafgaande aan de tactische fase van CR06 heeft de NL SOTG een CET/FIT programma doorlopen. Hierbij stond het werken met ondersteunende eenheden centraal. De teams hebben samengewerkt met Noorse en Deense Rhibs, maar ook met Zweedse (CH-46), Noorse (B412) en Finse (MI-8) helikopters. Op het gebied van paraspringen heeft SFMarns een primeur beleefd. Zo heeft een organiek SF-team met Static Line Square (SLS) een watersprong gemaakt waarbij ook de Medium Inflatable Boat (MIB)
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
68
Special Operations Task Group (NL SOTG)
van het team uit een Noorse C-130 werd gedropt. Tevens zijn diverse duik- en boating drills beoefend. Ten slotte hebben de snipers van de SF-teams een mogelijkheid gehad om vanuit een Zweedse BO-105 met scherp te schieten. Gedurende deze CET/FIT heeft de staf NL SOTG zich bezig gehouden met het inrichten van het Tactical Operations Center (TOC) en het doorlopen van het mission planning process, naar aanleiding van een reeds ontvangen Warning Order.
het uitvoeren van een Visit Boarding Search & Seizure (VBSS). Vanuit Ramsund vertrok een Assault Force, bestaande uit de drie SF teams en een C2 element aan boord van twee Noorse en één Deense Rhib richting het doelschip, de MV Staalbas. Aan boord zouden zich wapens, drugs en een High Value Individual (HVI) bevinden. Op aangeven van de On Scene Commander, HNOMS Trondheim, werd na positieve identificatie van het schip, de missie uitgevoerd.
Tactical Exercise
In fase 4 – Stabilisatie, kreeg NL SOTG een opdracht om een aantal HVT’s (te weten HVI’s, AA missiles en Dirty Bomb productiemateriaal) te lokaliseren, te identificeren en vervolgens op te pakken cq. uit te schakelen. De HVT’s bevonden zich in Fort Nes, ongeveer 35 km ten zuidwesten van Ramsund. Zo snel mogelijk na het ontvangen van de Frago en het doorlopen van een snelle mission analysis, werden twee OP-teams met Rhibs ingezet. De OP-teams leverden waardevolle informatie, benodigd voor de planning van een Direct Action op het object. Gezien de omvang van de tegenstander in Fort Nes, werd DAN SOF voor deze missie onder bevel gesteld van NL SOTG. Voor de inzet van de Assault Force waren twee MI-8, één CH-46 en twee MD500 (één ten behoeve van sniper team en één ten behoeve van C2) helikopters beschikbaar. Deze missie was een goede afsluiting van de tactische fase voor NL SOTG tijdens CR06, mede vanwege het Combined Joint karakter.
CR 06 bestond uit vier fasen, te weten: fase 1 – Deployment, fase 2 – Shaping, fase 3 – Interventie en fase 4 – Stabilisatie. Als gevolg van een UNSC-resolutie had de Navo een Multinational Task Force (MNTF) naar ‘Asando’ gestuurd met als doel het creëren van een veilige en stabiele situatie in het land en uiteindelijk de verantwoordelijkheden over te dragen aan de regering van Asando. MNTF voerde operaties uit ‘in order to defeat non-compliant warring factions, deny sanctuary and training facilities for terrorists,’disrupt production and distribution of drugs and reduce ethnic violence’. In fase 2 – Shaping, kreeg NL SOTG de opdracht om ten behoeve van Commander Task Group (CTG) 430.01 (UK Commander Amphious Task Group), strandverkenningen uit te voeren in de buurt van Bjerkvik in het Ofotfjorden. Initieel zou gebruik worden gemaakt van HMS Turbulent, een UK SSN. Vanwege technische mankementen aan de onderzeeboot, werden de teams uiteindelijk met Rhibs en helikopters ingezet voor het uitvoeren van de tactische strandverkenning en het verzorgen van eyes on target on the back side of the beach. De inzet van SF en Advance Forces dient zeer goed gecoördineerd te worden; deconflictie en synchronizatie zijn zeer essentieel. Het bleek dat gedurende de inzet van de NL SF-teams ook meerdere teams van de Coastal Rangers en van UK BRF in hetzelfde gebied zijn ingezet. Blue-on-blue is gelukkig achterwege gebleven. Na afloop van deze missie had een van de C-teams alsnog de mogelijkheid om over the side procedures met de UK SSN te beoefenen.
Slotopmerkingen Met het oog op de gereedstelling in het kader van NRF-6 was deelname aan CR06 een uitstekende test voor NL SOTG. De interactie met Cjfsocc was goed, mede door het gebruik van Norciss II (het Noorse Nato Secure Netwerk), als ook door de aanwezigheid van twee LNO’s van SFMarns bij respectievelijk J-5 (Plans) en J-3 (Current Ops). De procedures binnen de staf van de NL SOTG zijn verder uitgewerkt en de SF teams hebben diverse unieke trainingsmogelijkheden gehad. CR06 bood NL SOTG een zeer interessante oefening, kennis en ervaring van het personeel op het gebied van Speciale Operaties is vergroot; CR06 is namelijk een van de weinige mogelijkheden om als SF eenheid binnen een Cjfsocc te functioneren. Deelname aan CR07 verdient dan ook zeer zeker de aanbeveling.
In fase 3 – Intervention, kreeg NL SOTG de opdracht om ten behoeve van CTG 430.03 (Noorse Littoral TG) een Maritime Interdiction Operation in Vestfjorden en Ofotfjorden te ondersteunen middels
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
69
Logistiek Bataljon Het Verbindingspeloton van het Logistiek Bataljon
Commandant: KLTZA R.C. Hunnego Opvolgend Commandant: MAJMARNS P.P. Engles Chef der Equipage: AOOMARNALG T. Schriel
Het verbindingspeloton valt binnen het MTC onder het Logistiek Bataljon en heeft een ondersteunende taak. Ondersteuning aan de operationele eenheden ter plekke gedurende oefeningen en missies, maar ook vanuit het Doornse. Om dit te bewerkstelligen heeft het peloton 53 arbeidsplaatsen, die weer zijn verdeeld over diverse onderdelen welke ieder op zijn manier ondersteuning verlenen.
Het Logistiek Bataljon (Logbat) heeft de afgelopen tijd gedaan waar het voor is: het met personeel en materieel ondersteunen van de overige eenheden van het Marine Training Command (MTC) en het instandhouden en verzorgen van de Van Braam Houckgeestkazerne. Daarnaast bereidt de Eerste Combat Service Support-group (CSS-gp) zich voor op oefeningen en mogelijke inzet in 2007. Het streven is rond het zomerverlof 2006 een interne eindoefening te draaien. De CSS-gp is daarna gereed om een mariniersbataljon te ondersteunen. Aangezien na het implementeren van de Marinestudie het Logbat tegelijkertijd twee mariniersbataljons met elk een CSS-gp moet kunnen ondersteunen, zal na het zomerverlof 2006 de Tweede CSS-gp worden geformeerd en gaan opwerken. Het onderstaande artikel is van de hand van de opvolgend pelotonscommandant van het Verbindingspeloton, AOOMARNvB F. Timmermans. Het artikel beoogt inzicht te geven in de organisatie van het VBD-pel van het Logbat en een beeld van de uitdagingen te schetsen, waar deze groep specialisten voor staat.
Het Verbindingsbureau Het verbindingsbureau heeft momenteel een drukke periode achter de rug, aangezien de invoering van het Military Message Handling System (MMHS) goed en wel achter de rug is en het personeel er bekend mee raakt. Het VBC had/heeft namelijk een unieke positie binnen het KM netwerk. In Doorn was nooit een MHS netwerk uitgerold zoals men dat binnen de rest van de KM kende. Het heeft ook even geduurd voordat alle technici die belast waren met de invoering van het MMHS hiervan doordrongen waren. Ook waren er de trainende eenheden die voorzien moesten worden van de nodige berichten. Om de verbinding te kunnen onderhouden met de eenheden te velde was men alhier uitgerust met het Merlin systeem. Met dit systeem was het mogelijk om via HF, telefoonlijnen of satcom berichten te versturen naar eenheden te velde. Dit werd mogelijk gemaakt doordat eenheden hiervoor de Lange Afstands VerBindingsshelter (LAVB), inclusief bemanning van het Vbdpel konden aanvragen. U begrijpt dat het dan ook een hele omschakeling was toen MMHS langzaam maar zeker werd ingevoerd in Doorn.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
70
Lange Afstands VerBinding tussen de trainende eenheden en het Verbindingsbureau in Nederland en de Ondersteuningsploeg verzorgt de tactische verbindingen tussen de trainende eenheden en het CSS. Denk hierbij aan begeleidende voertuigen in konvooien, die voeding, brandstof en overige spullen vervoeren. Deze eenheden waren voorheen opgesplitst in een CSS element en een National Support Element (NSE). Het eerste behoorde tot de UK/NL eenheden en het tweede bij de eenheid welke behoorde tot de Ace Mobile Force (AMF). Met het wegvallen van de AMF eenheden spreken we alleen nog maar van een CSS 1 en 2 element, iets wat met de implementatie van de Marinestudie wordt geformaliseerd. Voor de twee LAVB shelters wordt momenteel een vervangingsplan geschreven, aangezien beide shelters voorzien zijn van systemen die niet meer van deze tijd zijn. Zeker gezien de huidige ontwikkelingen op het gebied van automatisering. Wel zullen we in de toekomst de mogelijkheden van verzending zoals we die momenteel kennen terug gaan zien in de nieuwe shelters. Ook op het personeelsgebied zullen er veranderingen gaan komen. Zoals we hebben gezien vallen de functieplaatsen momenteel onder het Logbat, in de toekomst bij de uitwerking van de Marinestudie zou dit wel eens kunnen gaan wijzigen in functies die direct onder een infanteriebataljon vallen. De toekomst zal het uitwijzen. Voor alle duidelijkheid we spreken hier over zestien arbeidsplaatsen verdeeld over de twee elementen, maar ook over de twee disciplines.
Maar langzaam maar zeker worden er steeds meer nieuwe systemen geplaatst op het verbindingsbureau. Voor de missies in Irak en Afghanistan is er vanuit Stroe Tactical Message System (TMS)-apparatuur geplaatst. Dit is een systeem dat ter plaatse voorziet in een netwerk onderling, waarbij een aantal accounts de mogelijkheid krijgt om extern berichten te kunnen versturen. Deze berichten ogen als de welbekende e-mail, maar worden wel over een secure netwerk verstuurd. Hierdoor was het mogelijk voor geautoriseerd personeel om vanuit Nederland rechtstreeks te kunnen werken met de uitgezonden eenheden. De komende tijd staan er nog meer veranderingen op stapel. Binnen niet afzienbare tijd wordt Battle Force E-mail geplaatst op het Verbindingsbureau. Met de voorbereidingen hiervoor is men druk bezig evenals de voorbereidingen voor Centrix. Beide systemen zijn ook weer compleet nieuw voor het zittende personeel. Omdat er nog steeds wacht gelopen wordt op het Verbindingsbureau en het personeelsbestand regelmatig wisselt, gaan deze wijzigingen cq aanvullingen van systemen gepaard met een grote opleidingsdruk. Het VBC herbergt negentien arbeidsplaatsen in diverse rangen en standen, maar ook uit dit bestand wordt personeel geleverd ter ondersteuning aan de trainende eenheden.
Ondersteuning Het onderdeel Ondersteuning kan verdeeld worden over twee groepen te weten CSS element 1 en 2. In beide groepen zit een LAVB groep en een Ondersteuningsploeg. De LAVB verzorgt de
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
71
Automatisering Het volgende onderdeel binnen het Verbindingspeloton is het bureau automatisering. Men spreekt hier dan over een viertal Sgtmarnvb functies onder leiding van een Smjrmarnvb. Ook hier kennen we weer een unieke werksituatie. Men spreekt hier namelijk van het zogenaamde ‘omgekeerde Koks’ principe. Kort door de bocht wil dit zeggen, dat we personeel hebben dat in een kazerne situatie onder DTO valt en in een groene situatie valt men onder het Logbat. Dit is geen ideale werksituatie dus dit heeft momenteel ook de aandacht. Automatisering houdt in: vier man voor diverse werkzaamheden zowel in de kazerne maar ook steeds meer voor oefeningen en missies. Tijdens oefeningen verzorgt dit personeel de internetcafés alsook de Centrix aansluitingen voor de diverse functionarissen en al wat er zoal nog bijkomt. Denk hierbij aan onderhoud aan apparatuur, reparaties voor zover mogelijk maar ook de problemen die zich voordoen met de diverse applicaties. Bij uitzendingen worden meestal twee personen als ondersteuning meegezonden. Maar tegelijkertijd moeten ook de overige trainende eenheden ondersteund worden gedurende hun oefeningen. Dit betekent dat we dan worden geconfronteerd met een minimale bezetting in de kazerne situatie. Voor het personeel van bureau automatisering zijn dit dan extra drukke tijden. DTO kan/moet dan ondersteuning leveren, de werkdruk in de kazerne is dusdanig dat het achterblijvende personeel hun handen vol heeft aan alle voorkomende problemen.
Magazijn Als laatste onderdeel kent het Verbindingspeloton het verbindingsmagazijn. Een bedrijf dat nooit stilstaat, zeker niet nu de invoering van de Nieuwe Mariniers Communicatie Informatie Systeem (Nimcis)-apparatuur voor de deur staat. Het huidige magazijn biedt niet voldoende ruimte om deze apparatuur adequaat (en ook beveiligd) op te slaan. Een nieuw magazijn zit in de pen, maar zal pas gerealiseerd zijn als de gehele conversie van Nimcisapparatuur reeds achter de rug is.
Op de vraag ‘waar laten we het nieuwe materiaal’ zijn diverse mogelijkheden de revue gepasseerd. Op dit moment is gekozen voor een oplossing, waar dankzij het BEVO-peloton uitvoering aan kan worden gegeven. Dit houdt in dat de BEVO in het centraal magazijn ruimte gaat creëren om op die manier voldoende ruimte te genereren voor het nieuwe binnenkomende materiaal. Dit gedeelte zal afgeschermd worden van het bestaande magazijn met een eigen ingang, ook voor voertuigen, en een eigen kantoorunit. Op deze manier is het mogelijk gemaakt dat het oude en nieuwe materiaal gescheiden kan worden, ingenomen, uitgegeven en opgeslagen. Deze oplossing biedt tevens de mogelijkheid om, zodra mogelijk, het oude materiaal af te storten maar ook om langzaam maar zeker over te gaan tot het beheren van het nieuwe materiaal. Voor dit nieuwe materiaal is namelijk ook een nieuw systeem in het leven geroepen, het zogenaamde BLIS (Bowman Logistic Information System). Ook op het personele vlak vraagt dit de nodige inzet. Zowel in Doorn als in Den Helder moet er ondersteuning worden verleent ten behoeve van de nieuwe apparatuur die medio april voor 30% binnen gaat komen. Tevens moeten er de nodige opleidingen worden gevolgd. Neem alleen al de opleiding van drie weken voor het hierboven genoemde BLIS-programma. De helft van het personeel komt voor deze opleiding in aanmerking. Maar ook gaat de inzet van personeel door, denk hierbij aan de grootschalige oefening Caribbean Lion 06. Al met al vraagt dit de nodige inzet en flexibiliteit van het personeel. Bij alle werkzaamheden, inzet en ondersteuning moeten we niet uit het oog verliezen dat het Verbindingspeloton daar waar mogelijk personeel levert aan de eenheden in Doorn, niet alleen als ondersteuning maar ook om bestaande vacatures – tijdelijk – te vullen. Zo worden mensen overgeplaatst naar de operationele eenheden om er voor te zorgen dat deze eenheden voldoende personeel hebben om te kunnen functioneren tijdens de diverse oefeningen. Dit heeft als resultaat dat er binnen het peloton de nodige open functieplaatsen zijn. Om deze open functies te vullen, komen momenteel alleen mariniers van de subdienstgroep verbindingen in aanmerking. De mariniers algemeen die vorig jaar zijn opgeleid tot Advanced Signaller 1 (AS1) komen nog niet in aanmerking voor een plaatsing bij het Verbindingspeloton van het Logistieke Bataljon. Hiervoor dienen zij eerst het tweede gedeelte van de nieuwe opgezette opleiding gevolgd te hebben alvorens men geplaatst kan worden. Tot op dit moment kunnen we ook nog voor een gedeelte een beroep doen op personeel dat geplaatst is in de uitstroompool Doorn. Dit personeel draait, voor zover het hun studie dit toelaat, volledig mee in de werkzaamheden van het VBC.
Afsluitend hoop ik dat bovenstaande informatie u een beter inzicht heeft gegeven in de werkwijze van de Verbindingsdienst binnen het Verbindingspeloton. Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
72
Amfibisch Ondersteuningsbataljon/ Joost Dourleinkazerne Commandant: LNTKOLMARNS B. van Rijswijk Opvolgend Commandant: vacant Chef der Equipage/HID: AOOMARNALG H.J. Bos Hoofd Facilitair Steunpunt Texel: MAJMARNS A. van Gils Door: LNTKOLMARNS B. van Rijswijk
Inleiding Het Amfibisch Ondersteuningsbataljon blijft een goed gevuld programma houden. Op een paar belangrijke officiersfuncties na zijn de regelnummers bij het Amfibisch Ondersteuningsbataljon gevuld. Dat moet ook wel gezien het volle opwerk- en oefenprogramma van de bootcompagnieën en het opleidingsschema waar het Bureau Opleidingen onder leiding van SMJRMARNALG Woutering zich mee bezighoudt. Op het moment dat deze inleiding wordt geschreven is de Eerste Bootcompagnie (1-Btcie) onder leiding van elntmarns Schoe met drie LCVP’s in Noorwegen waar de compagnie onder bevel van 539 Assault Squadron Royal Marines (539 ASRM) een opwerkprogramma afsluit en deel zal nemen aan de brigade-oefening White Mink van de 3rd Commando Brigade Royal Marines (3 CdoBde RM) en Exercise Cold Response 06. Verderop zult u wat eerste impressies van de winterdeployment 2006 (WD06) door 1-Btcie terugvinden. De compagniescommandant 1-Btcie, KAPTMARNS Eduard, bevindt zich thans als commandant Quick Reaction Force (QRF) bij het Provincial Reconstruction Team 5 (PRT5) in Afghanistan. Door het wegvallen uit de eindoefening van Hr.Ms. Rotterdam is deelname door de Tweede Bootcompagnie (2-Btcie) aan WD06 vervallen. In plaats hiervan is door de Rotterdam een alternatief vaarschema in-gelast waar ook 2-Btcie aan zal deelnemen. Onder leiding van KAPTMARNS Buter, zal 2-Btcie met de Rotterdam ook de haven van Le Havre (FR) bezoeken en zullen zij tegelijkertijd de gelegenheid aangrijpen om de stranden van D-Day (06 juni 1944) te bezoeken.
Als voorbereiding op de oefening Joint Caribbean Lion 06 (JCL 06) is de afgelopen weken door 2-Btcie een groot aantal trials uitgevoerd met materiaal/voertuigen van de Koninklijke Landmacht (KL). U heeft hierover ook kunnen lezen in zowel de Defensiekrant als de Alle Hens. In april zal 2-Btcie het amfibisch opwerkprogramma van het Tweede Mariniersbataljon (2–Marnsbat) voor JCL 06 gaan ondersteunen. In dezelfde periode zal ook een compagnie van de KL een amfibische training gaan volgen. Op 22 februari heeft het Amfostbat twintig nieuwe formatieplaatsen gekregen voor de tweede Amphibious Beach Unit (ABU). Het is de bedoeling dat het Korps Mariniers in de nabije toekomst gaat beschikken over twee gelijkwaardige bootcompagnieën met ieder twee LCU’s, één ABU en drie dan wel vier LCVP’s van het nieuwe type Mk5(C) NL dat momenteel in ontwikkeling is. Het materieel voor de tweede ABU zal naar verwachting begin 2007 instromen. Het is nu zaak voldoende personeel op te leiden om deze regelnummers te gaan vullen. Op opleidingsgebied heeft Amfostbat de eerste Landing Craft (LC) Basic opleiding afgeleverd. Het is de bedoeling dat in de toekomst al het personeel dat bij het Amfostbat wordt geplaatst deze opleiding doorloopt. LC Basic vormt de basis voor de LC3 opleiding die zich toelegt op het bijbrengen van nautische vaardigheden. Gezien de verwachte ontwikkelingen op het gebied van Fast Rhibs heeft het opleiden van voldoende mariniers LC3 (toekomstige bestuurders van Fast Rhibs, ook in de West!!) een hoge prioriteit. Door mij zullen op korte termijn initiatieven worden gestart om ook de nieuwe benodigde formatieplaatsen voor het Fast Rhib peloton te verkrijgen, zodat we een aantal regelnummers al kunnen gaan vullen met onder andere twee eerste bemanningen die bij de fabrikant van de nieuwe Fast Rhibs (ntb) een opleiding zullen gaan ontvangen. De tweede geplande LC Basic opleiding hebben we moeten laten vervallen vanwege onvoldoende belangstelling. Het Amfostfat heeft dan ook (conform onder andere de
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
73
Bijzondere Bijstands Eenheid) een wervingsoffensief gestart door het uitbrengen van een poster waarin belangstelling wordt gewekt bij mariniers voor een plaatsing bij Amfostbat. Ook zal voor wat betreft de aanvang van toekomstige LC Basic opleidingen worden getracht deze te laten aansluiten op de Eerste Vakopleiding (EVO) mariniers. Ik ben van mening dat de LC branch meer dan voldoende mogelijkheden biedt om een afwisselende en uitdagende carrière op te kunnen bouwen. De komst van de Fast Rhibs zal uiteraard ook een belangrijke aantrekkingskracht uitoefenen. Sinds oktober 2005 heeft het Amfostbat een nieuwe Chef der Equipage (CdE). AOOMARNALG Sjaak Koeten is na een actieve dienst van meer dan dertig jaar gaan genieten van een welverdiend functioneel leeftijdsontslag (FLO) op Aruba. AOOMARNALG Henk Bos is de nieuwe CdE/Hoofd Inwendige Dienst (HID) van het Amfostbat. Ook het Amfostbat levert bijdragen aan missies middels het aanwijzen van personeel voor individuele uitzending. AOOMARNALG Bos zal vanaf april 2006 voor zes maanden worden uitgezonden naar Sarajevo onder NATO/ Eufor-vlag. In deze periode zal één van de CSM’s de functie van HID gaan waarnemen.
Eerste Bootcompagnie (1-Btcie) Door: waarnemend compagniescommandant 1-Btcie ELNTMARNS G.J. Schoe De 1ste Bootgroep van het Amfostbat is, in het kader van de samenwerking met 539 Assault Squadron Royal Marines (ASRM), volgens het UKNL/LF concept ontplooid voor een Winterdeployment te Noorwegen. Wegens de talloze verplichtingen die het bataljon heeft, is er gekozen voor een configuratie van 3 x LCVP Mk3 met een kleine staf, ondersteund door technisch en logistiek personeel.
CWWC refresher Het is een eis gesteld door 3 Commando Brigade RM dat personeel opererend in Noorwegen een Cold Weather training doorloopt. Dit klinkt eenvoudig aangezien ons Korps niet voor de eerste keer in Noorwegen is. Onze amfibische eenheid echter, heeft gezien het weinige personeel en de zorg voor een LCVP, de moeilijke opgave om een havenfaciliteit, skipiste, ziekenhuis en trainingsgebied te vinden, alle binnen een kleine straal. Dit alles om een veldweek te kunnen draaien met logistieke ondersteuning en gelijktijdig wachtlopen op de vaartuigen terwijl er een gedegen medische afvoerketen is. En dat met slechts 23 man personeel. Dit vond initieel een wat moeilijke ingang bij de Engelse collega’s. Na veel mailen en telefoneren met 539 ASRM werd er een compromis gesloten en de eenheid mocht gaan plannen voor de zelfstandige deployment in Hellar Bogen. De vaar- en voertuigen werden 26 januari aan boord van Condock 5 geladen. De rest van de eenheid vloog op maandag 30 januari met transport van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) naar Evenes. Na het ontladen, omvaren en installeren op Hellar Bogen kon de skitraining aanvangen. Voor aanvang werden de verplichte theorielessen over de arctic gegeven. De ski- en veldtraining werd door militaire ski-instructeur (MSI) en militaire skileraar (MST) uit eigen eenheid geleid. De nadruk bij de training werd gelegd op skivaardigheden en teambuilding. De eerste week werd de piste in Narvik aangedaan die geheel ter onze beschikking stond. Het weekend werd gebruikt om meer lessen te geven en een crosscountry skitour te maken. Op de maandag na het weekend is de gehele eenheid, op de kamporganisatie na, het veld ingegaan. De dagen werden gevuld met: skiën, BV Jören, navigeren, tentroutine, sneeuwrugby, kledingdrills, skiën op piste, nachtskiën, hjelpersledge races, routekaarten
maken, et cetera. Het is een schril contrast met de donderdag ervoor toen de eenheid vanuit het veld weer op de piste in Narvik stond. In plaats van constant omvallend en boomomhelzend de piste af te stuiteren kwam de gehele eenheid met grote snelheid zeer stabiel de piste af. De acht dagen skiën met een kleine groep onder supervisie van twee overenthousiaste instructeurs had duidelijk zijn vruchten afgeworpen. Daarnaast waren de mariniers nu één groep in plaats van een aantal losse vaartuigbemanningen. Al met al mag de korte skitraining als een volkomen succes worden beschouwd.
Live fire .50 Het kamp werd formeel overgedragen aan 539 ASRM op zaterdag 11 februari, waarna de eenheid naar Harstad is gevaren en een rustig weekend heeft genoten. De week erna werd gebruikt om de vaartuigen in gereedheid te brengen, te integreren met 539 ASRM en om te varen naar Ramsund. Tijdens de navigatietrip werden meerdere blank firing serials .50 in combinatie met formatievaren en contactdrills afgehandeld. Dit bleek zeer waardevol voor de skills en drills voor de bemanningen. Op woensdag werd ditzelfde gedaan maar dan met scherpe munitie. De ochtend werd gebruikt om eerst statisch vanaf de vaartuigen .50 te schieten. De middag om in formatie te manoeuvreren, gecombineerd met contact drills. Het ’bootje’ varen lijkt makkelijk, maar dicht op elkaar en dicht onder de kust met scherp schieten en op volle snelheid manoeuvreren is een absoluut specialisme. Het is dan ook spijtig dat er te weinig banen in Europa zijn, waar dit beoefend kan worden. 539 ASRM had in deze week een lang weekend ingepland te Tromsø. Helaas kon dit voor ons niet doorgaan in verband met een defect aan een LCVP. Het vaartuig moest gehesen worden in Harstad en een lasser had het probleem snel verholpen. Erg bijzonder om mee te maken dat een vaartuig gehesen, gelast en weer gehesen kan worden op vrijdagavond laat. Gezien de vertraging van aanvang weekend werd er besloten om het weekend in Harstad door te brengen.
EX White Mink Na een klein oponthoud na het weekend begon eindelijk het Wader pakket met 45 Cdo Bde. Dit vond plaats rond Sorreisa waar ondertussen ook HMS Ocean en de LSL Sir Bedevere waren aangekomen. Toen sloeg echter het weer om,
Winterdeployment 1-Btcie 2006
sea state 5, windsterktes tot 8 beaufort en slecht zicht door hevige sneeuwbuien. Hoewel eenieder weet dat amfibisch opereren sterk beïnvloedt wordt door weersomstandigheden had 45 Cdo Bde dit niet meegenomen bij het opstellen van een oefenprogramma. Het Wader programma (opwerken 45 Cdo) waarvoor slechts 36 uur was ingepland kwam hierdoor onder druk te staan. Zaterdag was het weer dusdanig dat de operaties door konden gaan en werd de Wader voltooid. Zondag kreeg onze eenheid de opdracht om de Pre Landing Forces (PLF; ML recce) tactisch te landen en strandverkenningsrapporten te maken van de stranden waar de main offload mogelijk zou landen. Deze operaties hielden aan tot H-hr op maandag 18.00. Tijdens de landingen van het PLF werd weer bewezen dat amfibisch opereren een specialisme is. De PLF snapte niet dat je niet kunt stellen “ik wil over vijftien minuten op het strand staan”. Dit omdat ABU recce vastzat op het ijs met een zodiac, het weer verslechterde en het hydraulisch systeem van de LCVP haperde. Het landingsstrand was dus onbereikbaar en één vaartuig was onwerkbaar. Command and Control (C2) is in dit soort gevallen zeer moeilijk, aangezien de bestuurders tot over hun oren in het werk zitten. De bestuurder moet varen, navigeren, radarbeeld interpreteren, comms bedienen zowel intern als extern, manoeuvreren, klaarstaan om te vechten met het vaartuig en zijn bemanning aansturen. Een noodplan was echter snel gemaakt en de PLF werd twee minuten voor hun H-hr op een snel verkend strand droog geland. Omdat de eenheidscohesie door de skitraining hoog was en tijdens de schiettraining de drils en comms waren beoefend kon dit op een veilige verantwoorde manier gedaan worden. De oefening ging verder met de landing van 45 Cdo Bde in zijn geheel, het omvaren van de schepen terug naar Sorreisa en het weer embarkeren van 45 Cdo Bde aan boord. Daarna werd de geëmbarkeerde eenheid omgevaren naar Salangen Fjord voor de final attack. Onze eenheid had het genoegen om de planning mee te mogen maken van deze relatief kleine landing van een tweetal compagnieën, die wonderbaarlijk genoeg acht uur duurde. Onze eenheid was de amfibische asset en zou alle 45 Cdo eenheden landen. Dit omdat de RRC MK III’s van 539 ASRM niet functioneerden en de LCAC’s niet konden opereren. Dit zorgde ook voor een unicum aangezien HMS Ocean niet kon ankeren in het fjord en de te landen eenheden daar geëmbarkeerd waren. Dit werd opgelost door de LCVP’s te laten pacen langszij de Ocean tegen de MK V UK LCVP’s
die nog steeds aan de davits hingen. De Engelse LCVP’s werden dus als lift gebruikt om troepen over te zetten op de Nederlandse LCVP’s, iets wat nog nooit gedaan was. De landing zelf werd als zeer professioneel ervaren door de LF. Het originele plan echter werd vijf minuten voor de embarkatie veranderd en dit zorgde voor een overbelast communicatienet en een zeer vertwijfelde AOR aan boord van HMS Ocean. Daarnaast hadden de radio’s van de amfibische assets verschillende crypto fills wat de C2 op het water niet ten goede kwam.
Lessons identified Er zijn een groot aantal lessons identified, te veel om in dit stuk te verhandelen. De belangrijkste zullen hieronder benoemd worden. a. Een eenheidstraining voorafgaande aan een Joint Combined Exercise is onontbeerlijk. Onze eenheden worden regelmatig individueel ingezet voor kleine oefeningen wisselend van personele samenstelling en vaartuigsamenstelling. Dit is niet bevorderlijk voor de groepsbinding en de skills en drills die benodigd zijn om bij snel wisselende operaties in moeilijke omstandigheden goed te kunnen functioneren met een grote werkdruk. Tijdsdruk versus verplichtingen is meestal de boosdoener. b. De nieuwe UK LCVP MK V toont duidelijk aan dat dit type vaartuig in de arctic niet ideaal is. Het vaartuig kent grote problemen met de systemen aan boord. Door de constante temperatuursveranderingen falen, barsten en knappen de leidingen constant. Toegegeven, de Engelsen laten de vaartuigen constant koud worden en stoken ze daarna warm. Zoutwaterkoelingen, brandstoftoevoer, hydraulica, kleppen et cetera krijgen daardoor keer op keer te veel druk te verwerken waardoor ze defect raken. Ditzelfde geldt ook voor de RRC’s en de LCAC’s. De Nederlandse LCVP’s die constant bewaakt worden kennen deze problemen niet en hebben 100% gefunctioneerd tijdens de gehele deployment, vaak tot ergernis bij de Engelsen. Maar het vaartuig kent nog meer bijzonderheden zoals het welldeck die bij het huidige type niet warm te houden is. Dit kan zelfs zeer gevaarlijke situaties voortbrengen voor te vervoeren troepen. c. Een goede planning voor een amfibische landing moet beginnen bij een gedegen estimate. Dit ging niet geheel volgens de boekwerken met de final attack. Bij de planning daarvan werd eerst het aanvalsplan tot in detail uitgewerkt en vervolgens werd er teruggerekend of dat amfiQ UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
75
bisch gezien wel mogelijk was. Tot vier keer toe bleek dat de eenheden niet kon landen volgens het plan. Er werd door onze eenheid aangedrongen op een capaciteitsmatrix welke moest vermelden wat wel en wat niet mogelijk was. Een dergelijke matrix zou inzichtelijk maken hoeveel troepen en voertuigen, op welke stranden, vanaf welke schepen (en hoe te embarkeren) en hoeveel tijd dit in beslag zou nemen. Deze informatie was op voorhand niet verkrijgbaar. d. Zodra er met vaartuigen van verschillende nationaliteiten word geopereerd is direct advies van de subject matter experts van groot belang. Door toeval zaten twee LCOQ’s bij de planning en het bleek dat niet alleen de Engelse input maar ook die van de Nederlandse onontbeerlijk was. Er zijn nu eenmaal bepaalde manoeuvres die de Engelsen niet doen en wij wel en visa versa. e. Laatste lesson identified is het belang van een krachtige AOR. Tijdens de final attack bleek de AOR slecht geïnformeerd en had weinig situational awareness. Het nieuwe plan was niet geheel doorgedrongen wat resulteerde in een conversatie in non-secure voice tussen de compagniescommandanten die al aan boord zaten van de LCVP’s.
Afsluitend Tot slot mag vernoemd worden dat de deployment als zeer geslaagd ervaren wordt. De bemanningen leren tijdens een dergelijke oefening extreem veel waar ze anders de kans niet voor krijgen. De vaartuigen kunnen daadwerkelijk acteren zoals ze zouden moeten in een organiek verband. Daarnaast is het zeer waardevol om buitenlandse eenheden te zien opereren die bepaalde zaken toch anders doen dan wij. Ook was deze deployment een uitgelezen kans om een net nieuw ingevoerd radiosysteem te zien functioneren. Ondanks dat het systeem zijn kinderziektes kent en iedereen wat onwennig is met het systeem, is het een grote sprong voorwaarts. Het grootste struikelblok bij amfibisch opereren is C2, dat tevens van levensbelang is. Een radiosysteem waarmee je secure voice kunt praten in duidelijke taal komt de situational awareness alleen maar ten goede. Op het moment van schrijven is de deployment nog niet ten einde. De oefening duurt nog een drietal weken en gaat verder onder de naam van Cold Response. De eenheid zal tijdens deze oefening nog steeds onder 539 ASRM vallen en opgaan in het NATO brede flottielje.
Tweede Bootcompagnie (2-Btcie)
De voorbereiding eindigde nadat de gehele Tweede Bootcompagnie en de 4x CB90 van de Noorse CRC waren beladen. Tijdens dit beladen werden tevens de LCVP Mk2’s beladen aan boord van de verlengde LCU’s.
In de periode van 8 oktober t/m 1 december 2005 heeft 2-Btcie deelgenomen aan de internationale amfibische oefening Green Osprey 2005. De oefening is gehouden in de Diombos- en Saloum rivierdelta te Senegal. Dit gebied bestaat voornamelijk uit lagunes, mangrove bossen, vele ondieptes, verschuivende zandbanken en zeer zachte rivieroevers. In combinatie met de heersende klimatologische omstandigheden (hoge temperaturen en luchtvochtigheid) een zeer uitdagend gebied om in te navigeren en te ontplooien.
Op 8 oktober is Hr.Ms. Rotterdam met de mainbody van 2-Btcie vertrokken vanuit de haven van Den Helder naar Marchwoord, teneinde de United Kingdom Logistic Task Group (UK LTG) en eenheden van B-Coy 40Cdo RM te embarkeren. Na de embarkatie heeft de Rotterdam een havenbezoek gebracht aan Funchal te Madeira. Tijdens dit havenbezoek zijn door het ABU duikwerkzaamheden onder de Rotterdam verricht. Op 19 oktober is de Rotterdam aangekomen in de haven van Dakar. In de haven zijn de meeste voertuigen van de LTG gedebarkeerd en heeft de Pre Landing Conference (PLC) plaatsgevonden. Nadat alle punten op de ‘i’ waren gezet en het laatste personeel ingevlogen kon de oefening echt beginnen.
Aan deze oefening namen de navolgende eenheden deel: •
• • • • • •
Compagniescommandant: KAPTMARNS C. Buter CSM: SMJRMARNALG M. van Daalen
Hr.Ms. Rotterdam met 2x (verlengde) LCU, 2 x LCVP MK2, 4 x LCRM, 4x CB90 (1x medisch) en geëmbarkeerde eenheden van het ABU, UK LTG en B-Coy 40Cdo RM. HMS Tristrum met geëmbarkeerd 539 ASRM met 4 x IRC. HMS Westminster HMS Waveruler USS Swift met 2 x SF Rhib USS Gunston Hall met 2 x US LCU en WATC COY (100 mariniers) inclusief 4 x Spaanse Rhib en, 4 x Italiaanse RRC’s. 2 x Senegalese LST (Faleme 2 and Carabane). Tevens 200 mariniers inclusief 120 pax Opposing Forces (Opfor).
Operaties; oriënteringsfase (21-31 okt) Op 21 oktober zijn de landingsvaartuigen zelfstandig vertrokken richting de rivierdelta, alwaar ze de eerste nacht in een Forward Operating Base (FOB) hebben gelegen. De volgende ochtend zijn ABUrecce, 539ASRM (vanaf Toubacouta) en de CB90’s begonnen met het verkennen van de noordelijke route via de Saloum rivier naar Toubacouta. De LCU’s hebben zich verplaatst om de B-Coy 40Cdo RM, inclusief voertuigen, op te halen vanaf de Rotterdam en conform verkenning van genoemde eenheden te verplaatsen naar Toubacouta.
Operaties; voorbereiding en de reis naar Dakar Van een echte specifieke voorbereiding naar een oefengebied was geen sprake. Gedurende de week van vertrek kwamen de vaartuigen nog van de Rijkswerf en werden voertuigen nog gewisseld vanwege technische defecten. Ook zat divers personeel in opleiding of was benodigd om activiteiten te ondersteunen. Wel is aandacht besteed aan het vaccineren, slikken van malerone tabletten, jungle- en medische lessen. Tevens werd het gebied verkend door Sgtmarnalg A. Looper.
Green Os Het aan boord hijsen van de Noorse C B90 in de haven van Den Helder. (Foto: KAPT-
De kleine militaire Senegalese basis te Toubacouta,
MAR NS C.A.M. Buter)
alwaar het ABU werd ontplooid. (Foto: N2 Nlmar for)
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
76
komen doordat de waterdiepte dit niet toeliet. De tien meter waterlijn lag ongeveer twaalf nm vanaf de ingang naar de rivierdelta. Naast ABU-recce heeft ook ABU control in samenwerking met 539 ASRM oefeningen van de B-Coy en de Senegalese eenheden ondersteund. Ook is een aantal keren een casevaq beoefend, waarbij gebruik werd gemaakt van LCRM’s, Medische CB90 en RDAM.
De LCVP’s zijn direct begonnen met de ondersteuning van het UK/NL hydrografische team, dat duurde tot aan de eindoefening (FTX). Aan het werk van dit hydrografische team werd veel belang gehecht, omdat getracht werd om zowel HMS Tristrum als de US HSV USS Swift de Saloum rivier binnen te laten varen. Daarnaast wilde de Senegalese autoriteiten beschikken over de metingen van het Hydrografische team om de Senegalese LCU’s toestemming te verlenen de Diombos rivier te bevaren. Helaas toonden de resultaten van het hydrografische team aan dat dit alles niet mogelijk was. Ook de US LCU’s waren beperkt inzetbaar in het gebied, omdat zij alleen de hoofdrivieren mochten bevaren (Saloum- en Diombos rivier) en dus Toubacouta niet konden bereiken. Na de insertie van B-coy werden de LCU’s dagelijks gebruikt om de logistieke aanvoerlijn te garanderen vanaf de Rotterdam naar Toubacouta.
Tijdens de oriënteringsfase werd het vermoeden uit de initiële verkenning bevestigd dat alle bestaande zeekaarten niet betrouwbaar waren. Gedurende de rest van de oefening is gebruik gemaakt van de satellietkaarten die speciaal waren aangemaakt met medewerking van de hydrografische dienst en N2 Nlmarfor. Alle eenheden inclusief de Noorse CB90’s als 539 ASRM maakte gebruik van deze kaarten.
Het ABU werd gedurende deze fase gezamenlijk met de UK LTG ontplooid op Toubacouta. Naast de traditionele rol van het ABU werd de eenheid ook gebruikt om informatie in te winnen ten behoeve van de N2 Nlmarfor (Commander Amphibious Task Force (CATF)). Deze vragen hadden vooral betrekking op de visroutines van de locals, zowel in de rivierdelta als op zee. Zeker ’s nachts dienden de vaartuigen voorzichtig te zijn omdat vele locals onverlicht visten of bleven overnachten in hun kleine houten bootjes. De kleine houten vissersbootjes werden soms meer dan twaalf nautic miles (nm) uit de rivierdelta gesignaleerd en hinderden daarmee zelfs de vaarbewegingen van de schepen van het eskader.
Helaas dekten de satellietkaarten niet het gehele oefengebied.
Operaties; Combined Enhanchement Training/Force Integration Training (CET/FIT) fase (01-09 nov) Tijdens deze fase werd zowel ABU-recce als ABU-control met totaal 4 x LCRM ingezet als Opfor. Deze taak heeft hen de mogelijkheid geboden om tactisch te kunnen werken met hun eenheden. Hierbij zijn ook een aantal nachten in het veld gemaakt. Gedurende deze periode is tweemaal een assault en een Non-combattant Evacuation Operation (NEO) ondersteund. Tijdens de assaults werd door de B-Coy een aanval uitgevoerd op een tweetal doelen die werden bezet door ABU
Ook is ABU-recce in samenwerking met 539ASRM gebruikt om vele routes te verkennen. Hierbij werden ze ondersteund door de CB90’s van de Noren. Aan de hand van deze verkenningen werd duidelijk dat ook de zuidelijke route via de Diombos rivier goed bruikbaar was. Via deze route duurde het uiteindelijk vijf uur om vanaf de Rotterdam naar Toubacouta te varen. De Rotterdam kon zelf niet dichter dan twaalf nm onder de kust
prey 2005 Teneinde de questionaires van de N2 cel van Nlmar for
Een locale visser uit het dorpje Missira.
in te kunnen vullen werd ook een bezoek gebracht aan
Deze bootjes werden zelfs op 25 km uit de
een school in Missira, een locale vissersplaats ten zui-
kust nog gesignaleerd. (Foto: KAPTMAR NS
den van Toubacouta. (Foto: KAPTMAR NS C.A.M. Buter)
C.A.M. Buter)
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
77
onder direct bevel gesteld van de LF commandant en aangestuurd door een eigen LF STOM-planner.
recce, control en UK Opfor. Deze doelen werden beveiligd door middel van tripflares en 2 x MAG. De NEO werd gecombineerd met de DV (Distinguished Visitors)-dag, waarbij de DV’s getuige waren van de verwerking van de Entitled Persons (EP’s). De DV-party bestond voor Nederland onder andere uit Commandeur H. Ort, Commandeur F. v.d. Berg en Brigade-generaal der mariniers A.G. van Ede.
Vlak voor aanvang van deze eindfase bleek de achterste pumpjet van de L9527 defect. De Rotterdam heeft besloten de LCU weg te brengen naar Dakar en daar te repareren. Deze reparatie werd door de inzet van velen met succes uitgevoerd. Zonder de doortastendheid van zowel bemanning van de LCU, als ondersteuning van de Technische Dienst Hr.Ms. Rotterdam en N4 Nlmarfor was dit niet mogelijk geweest. Voor het eerst is op deze wijze een LCU gerepareerd. Hierdoor heeft de LCU L9527 tegen het einde van de oefening de backload kunnen ondersteunen, waardoor alle timings alsnog werden gehaald.
De UK LTG maakte voor het eerst gebruikt van een Bratau, die kon worden opgevuld met twintig ton diesel. Nadat deze leeg was getankt is hij getransporteerd naar de Rotterdam, gevuld in het dok en door de LCU L9526 weer geretourneerd naar Toubacouta. Een zeer geslaagde trial, die een goede logistieke impuls gaf aan de UK LTG
Voor aanvang van de eindoefening werd het ABU gedeeltelijk opnieuw ontplooid in de rivierdelta. Twee personen (Marn1alg Kromwijk, Case chauffeur en smjrmarnalg Fieret, OOBevo) bleven achter op Toubacouta, om te kunnen ondersteunen met beladen en ontladen van materiaal van de UK LTG en om lokaal benzine aan te kopen. De rest van het ABU werd ontplooid op Yellow Beach alwaar een FOB werd ingericht, om zowel de Landing Force (LF) als de vaartuigen te kunnen ondersteunen. Ondergetekende werd met verbindelaar (kplmarnvb F. Tomasouw) ingedeeld bij TAC HQ van 40 Cdo RM als STOM (Ship To Objective Manoeuvre) planner. Dit bleek een – wederzijdse – zeer positieve ervaring. Vaartuigen konden conform LF-plan worden ingedeeld, gebriefd en tijdig worden ingezet. Deze opsplitsing betekende echter wel dat het ABU nu in drie delen werd opgedeeld. Eén deel op Toubacouta, één deel op Yellow Beach en een gedeelte bij TAC HQ. Hierdoor ontstond een totaal andere rol voor het ABU in vergelijk met de normale STS (Ship To Shore) movements en ontstond feitelijk het 539 ASRM concept. LC assets werden
Het scenario tijdens deze fase behelsde Blue Land (Senegal), de Combat Cobra’s en Orange Land (fictief land 500 km ten zuiden van Senegal). Alle mineraal plantages in de omgeving van de rivierdelta werden bezet door de Combat Cobra’s, die alle inkomsten doorvoerden naar Orange Land. In ruil voor al het geld werden de Combat Cobra’s voorzien van logistieke bevoorrading inclusief wapens en munitie. De regering van Blue Land had de Verenigde Naties verzocht om de Combat Cobra’s uit te schakelen, teneinde de rust in de omgeving te herstellen en zelf weer te kunnen beschikken over de mineraal plantages. Tijdens deze fase werd een NEO uitgevoerd vanuit een hotel in Foundougne (dat werd belegerd en omsingeld door de Combat Cobra’s) en vond een amfibische raid plaats om de laatste Combat Cobra’s uit te schakelen. Wederom moest over grote afstanden worden gewerkt, omdat de NEO plaatsvond in Foundougne (NE Saloum rivier) en de raid in de omgeving van Sakone (NE Toubacouta, via de Diombos rivier). Voor aanvang van deze fase werd het werk van de UK/NL Hydrografische teams beëindigd en konden de beide LCVP’s de infiltratie van de LF ondersteunen. Tevens werden deze vaartuigen gebruikt
Het uitvoeren van een case-
De LCU L9527 tracht te dokken in
De U K BRATAU wordt beladen
De LCU L9527 drooggelegd in
vac ‘for excersise’ nabij de
de USS Gustun Haul. De weers-
aan boord de LCU L9526 te
Dakar om de pumpjet achter te
vissersplaats Missira. Een
omstandigheden op de oceaan zijn
Toubacouta. (Foto: KAPTMAR NS
repareren. (Foto: KPLMAR NVB
van de VN-medewerkers is
hier ideaal. Indien enige seastate
C.A.M. Buter)
R. de Grootte)
door een aanval van locals
staat kunnen de LCU’s niet dokken.
ver wond. ABU-recce en de
Sowieso moet het zoeklicht, onder
medische C B90 verlenen
alle weersomstandigheden worden
medische ondersteuning .
ver wijderd. (Foto: KAPTMAR NS
Het slachtoffer werd via de
C.A.M. Buter)
Operaties; FTX (10-16 nov)
C B90 afgevoerd naar de Rdam. (Foto: KAPTMAR NS C.A.M. Buter)
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
78
KL Oefening met Genie en Gemechaniseerde eenheden
om EP’s te transporteren naar de Rotterdam. ABU-recce werd tijdens de NEO gebruikt als Landing Point Commander (LPC) op het strand en om eenheden in samenwerking met 539 ASRM te verplaatsen tijdens de raid. Hierbij werd gewerkt conform het FOB-concept. Tegen het einde van deze fase zijn de beide LCVP’s geëmbarkeerd aan boord de van de Rotterdam en zijn de beide LCU’s begonnen met de backload vanaf zowel Toubacouta als Yellow Beach.
Zowel in het najaar van 2005 als gedurende de eerste maanden van 2006 heeft 2-Btcie diverse beladingsoefeningen gehouden met eenheden van de Koninklijke Landmacht. Als eerste kwam de KL-genie uit Wezep op bezoek. De reden voor deze oefening was gelegen in het feit dat beide eenheden mogelijk met Hr.Ms. Rotterdam uitgezonden zouden worden naar aanleiding van de Tsunami in Indonesië. Uiteindelijk ging deze operatie niet door, maar werd wel besloten om voor de eerste maal gezamenlijk te oefenen. Tijdens de week werden diverse ‘vreemdsoortige’ voertuigen beladen. Hierbij moet men niet alleen denken aan grote trucks, maar ook aan diverse kranen, grondschaafmachines en zelfs walsen. Met veel improvisatievermogen werden uiteindelijk bijna alle voertuigen beladen aan boord van de Rotterdam. Tijdens een korte eindoefening werden de voertuigen vervolgens zonder problemen geland op de noordoostkust van Vlieland.
Operaties; afwikkelen en terugreis via Dakar, Las Palmas, Marchwood Nadat de beide LCVP’s waren geëmbarkeerd aan boord van de Rotterdam zijn de beide LCU’s, na het beëindigen van de backload, op 17 november zelfstandig vanaf de rivierdelta vertrokken naar Dakar. Te Dakar zijn de LCVP’s met een lokaal ingehuurde kraan vanaf de wal aan boord gehesen en zijn alle vaartuigen zonder problemen geëmbarkeerd aan boord van de Rotterdam. Op 19 november is de Rotterdam vertrokken richting Las Palmas, alwaar we een havenbezoek hebben genoten van 22 tot 25 november. Tijdens deze transit is nog uitvoering gegeven aan een schietprogramma met de Glock en de shotgun. Na redelijk zwaar weer in de Golf van Biskaje zijn we op 29 november aangekomen in Marchwood. In de Solent zijn de LCU’s gedebarkeerd, waarna de Rotterdam is afgemeerd aan de kade te Marchwood. Hier zijn de UK LTG en de B-Coy 40Cdo RM ontladen via de achterklep van de Rotterdam. Na embarkatie van de vaartuigen zijn we op 30 november vertrokken naar Den Helder.
In januari en februari 2006 werd wederom geoefend met een KL-eenheid. Ditmaal eenheden van de 3e gemechaniseerde brigade inclusief YPR’s en Leopard tanks. Deze eenheden nemen ook deel aan de oefening Joint Caribean Lion in de West. Deze laatste oefening bewees – voor de eerste maal - dat het mogelijk is om een Leopard 2A6 gevechtstank te vervoeren op de LCU, te embarkeren aan boord van de Rotterdam en uiteindelijk te landen op de Stuifdijk op Texel. Gezien het gewicht van de tank, 62 ton, een hele prestatie! Te meer wanneer men bedenkt dat de Leopard 2 bijna 19 ton zwaarder is dan onze eigen BARV!
Door deel te nemen aan de oefening Green Osprey heeft 2-Btcie veel ervaring opgedaan met betrekking tot het opereren in de Diombos- en Saloum rivierdelta te Senegal. De oefening heeft wel duidelijk gemaakt dat meer aandacht besteedt dient te worden aan rivieroperaties.
Een Leopard 2A6 gevechtstank aan boord de LCU. (Foto: KAPTMAR NS C.A.M. Buter)
De beide LCU’s
De beide LCVP
De BV’s van het ABU
verzorgden de
MK2’s worden in de
op de hoofdweg ,
dagelijkse bevoor-
haven van Dakar
aan het begin
rading van
weer aan boord
van het dorp
Toubacouta,
gehesen, m.b.v. een
Toubacouta.
ondanks de ver-
lokaal ingehuurde
(Foto: KAPTMAR NS
lenging stonden
kraan. (Foto:
C.A.M. Buter)
de vaar tuigen
SMJ RMAR NALG
altijd weer maxi-
A. Fieret)
maal beladen. Hier de L26. (Foto: KAPTMAR NS C.A.M. Buterl)
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
79
Bezoek aan LPD Johan de Wit Op donderdag 23 februari 2006 heeft een delegatie van 2-Btcie een bezoek gebracht aan de werf Schelde Marine Bouw (SMB) om de in aanbouw zijnde LPD Johan de Wit te bekijken. Na een rondleiding over
de gehele werf werd het nieuwe schip uitvoerig bekeken. Het schiet allemaal al aardig op, maar duidelijk is ook dat nog veel moet gebeuren. Zo moet het Joint Operations Centre (JOC) nog helemaal worden gebouwd. Wel is duidelijk dat veel is geleerd van het werken met de Rotterdam. Een goed voorbeeld is het plaatsen van Dock control. Als alles op schema verloopt zal het schip in mei 2006 worden gedoopt en aansluitend in september aanvangen met de proefvaart. Ook 2-Btcie is hier al voor ingedeeld. Na het zien van het schip verheugen we ons hier ten zeerste op.
Een delegatie van de 2 -Btcie op bezoek bij de Johan de Wit . (Foto: Kplmarnalg R. v.d. Marel)
Noorwegen Deployment 2006 Omdat Hr.Ms. Rotterdam niet deelnam aan de Noorwegen deployment van 2006 werd ook besloten om 2-Btcie achter te laten in Nederland. Toch heeft een drietal personen deelgenomen aan de wintertraining. Marn1algkv Siemelink en kplmarnalg Mateboer volgden een Arctic Drivers Course voor tanks te Setermoen bij het Noorse leger. Hier werd naast het rijden op sneeuw en ijs het recoveren van Leopard tanks beoefend. De Noorse instructeurs lieten met behulp van eenvoudige methoden zien dat het goed mogelijk is de BARV te bergen, ook bij extreme omstandigheden, zoals ijs en sneeuw. Na deze training is kplmarnalg Mateboer in Noorwegen gebleven en heeft hij met marn1algkv van Gemert 539 ASRM ondersteund met een CASE-tractor compleet met alle toebehoren. 539 ASRM had namelijk aangeven dat door het wegvallen van het ABU een behoorlijk stuk capaciteit werd gemist. Een alternatief werd geboden door een CASE compleet mee te sturen met 1-Btcie, die zich met behulp van een Condock heeft verplaatst naar Noorwegen.
Archieffoto AVDD:CASE- trac tor
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
80
Overige activiteiten Gedurende twee weken is door 2-Btcie een interne LCRM opleiding verzorgd voor al het personeel van het Amfostbat en het FSPTexel dat nog niet over dit kwaliteitsnummer beschikte. Tevens kregen twee tweede luitenants van het korps de kans om deel te nemen aan de opleiding, om ze gelijk een kijkje in de amfibische keuken te geven. Gedurende de afgelopen periode zijn ook een tweetal presentaties verzorgd door gastsprekers. De eerste betrof een lezing op 21 februari met betrekking tot Nimcis en dus de aanschaf en implementatie van de Bowman apparatuur. Op zeer duidelijke, en bovenal pragmatische wijze wist kaptmarns C. van Dinteren het personeel bij te praten. De tweede lezing werd verzorgd door een delegatie van het Soldiers Modernisation Program, onder aanvoering van majmarns R. de Wit. Gedurende enkele uren en met behulp van een static display en veel hands on werd een blik in de keuken gegeven van de moderne krijgsmacht. In de periode van 13 tot 30 maart is 2-Btcie geëmbarkeerd geweest aan boord de Rotterdam. Tijdens deze periode is een amfibisch opwerkprogramma gevolgd inclusief een Battle Field Tour over de D-Day stranden van Normandië. Tijdens de laatste week van maart werd een oefening van de BBE in combinatie met de Rotterdam ondersteund.
Future OPS Bij het uitkomen van deze QPO zal 2-Btcie het opwerkprogramma van het Tweede Mariniersbataljon hebben afgerond en zich voorbereiden op de internationale oefening Joint Caribbean Lion 06. Na terugkomst in juli zullen we achtereenvolgens de BDZ VIPvaardag ondersteunen, deelnemen aan de Nationale Vlootdagen te Den Helder, uitvoering geven aan het Wereldhaven Festival te Rotterdam en het opwerkprogramma van Hr.Ms. Johan de Wit afwerken. Tevens staat nog een oefening gepland waarbij Belgische eenheden worden geland op de Belgische stranden tijdens Quick response 2006. Kortom genoeg brood op de plank. Keep the momentum!
Opleidingenpeloton Amfibisch Ondersteuningsbataljon fend en dit was een leuke en leerzame ervaring. We hebben ook veel meegelopen en gekeken bij de LCVP- en LCU-bemanning om inzicht te krijgen in het werk aan boord. Tijdens de week op het IJsselmeer hebben we veel geleerd over navigatie en aan den lijve ondervonden hoe het werken gaat aan boord. We hebben van alles gedaan, van anker uitwerpen tot en met voertuigen aan boord marshallen en hebben we verschillende havens aan het IJsselmeer aangedaan. Ook zat er in de opleiding een week RTF (verbindingen) die werd gegeven bij Operationele School in Den Helder. Hier kregen we te maken met alle radio’s die aan boord voorkomen. We kunnen ze nu allemaal gebruiken. De gehele opleiding duurde in totaal zes weken. De laatste week zijn we ook nog naar Den Helder gegaan voor lessen mitrailleur .50, inclusief praktijk schieten aan boord van Hr.Ms. Van Amstel.
Waarnemend Hoofd Opleidingen: SMJRMARNALG R. Woutering Door: MARN 1 ALG E. Tolhuijsen Twaalf man zijn klaar met de eerste LC-basic opleiding die eind november 2005 van start ging in de Joost Dourleinkazerne te Texel. De opleiding werd gegeven door de c/sgt Dutton UKRM en kplmarnalg Volkers. De opleiding begon met twee weken les over de Landing Craft Rubber Motorized (LCRM), inclusief veel praktijk op het water. Alvorens het water op te gaan werden eerst enkele uren besteed aan het in elkaar zetten van de LCRM en de veiligheidsregels. Aansluitend kregen we een dag de tijd om de LCRM’s verschillende keren in elkaar te zetten. De volgende dag zijn we het water opgegaan en hebben in de baai van de kazerne leren manoeuvreren. Toen we dat ‘in de tas’ hadden zijn we de baai uitgegaan en begonnen met het echte werk. Gestart werd met de pacing drill tegen de LCVP aan en het oefenen van het varen in verschillende formaties. ’s Nachts zijn we verschillende keren de zee opgegaan voor kompasoefeningen en om ons te oriënteren bij duisternis. Ik moet zeggen: een hele ervaring. Het was best lastig om de betonning onder de knie te krijgen op zee. Ook hebben we nog de branding drill beoe-
Het doel van de LC-basic opleiding is om de basisprincipes aan te leren over het reilen en zeilen in de ‘amfibische wereld’ en met name binnen de verschillende eenheden van het Amfostbat. Deze LC-Basic cursus zet de deur voor ons open om door te stromen naar de LC-3 opleiding. Ik kan niet anders zeggen dan dat het een leerzame periode was en we zeker een leuke tijd hebben gehad.
Eerste Landing Craft (LC) Basic opleiding afgerond
Archieffoto AVDD: Pacing drill
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
81
Van Ghentkazerne Facilitair Steunpunt Rotterdam Commandant: KOLMARNS E.J.M. Blommestijn Chef-Staf / Waarnemend Commandant: LNTKOLMARNS J. Wichelo Chef der equipage: AOOMARNALG L. Hoogervorst
Algemeen Ook de Van Ghentkazerne/Facilitair Steunpunt Rotterdam levert een bijdrage aan de strijd tegen het terrorisme. Kolmarns Blommestijn, commandant Van Ghentkazerne, is van 2 februari 2006 tot begin mei uitgezonden in het kader van CTF-150 naar Bahrein. Van een tweetal memorabele momenten (naast de vele kleine en grotere evenementen) die plaatsvonden in de Van Ghentkazerne vindt u in deze uitgave van de QPO een verslag. In de bijdrage van het Mariniersmuseum kunt u lezen over de onthulling op 27 januari van twee olieverfportretten die zijn toegevoegd aan de galerij der generaals. Hiernaast een verslag van Henri Lansink over de herdenkingsplechtigheid voor jonge gesneuvelde mariniers.
Jonge mariniers stijlvol herdacht Tekst: Henri Lansink (Trivizier VBM|NOV) De commandant van de Van Ghentkazerne, kolonel E.J.M. Blommestijn en zijn chef-staf overste J. Wichelo hebben op 23 november een stijlvolle plechtigheid georganiseerd bij de plaquette die enkele 16- en 17-jarige mariniers herdenkt. Deze mariniers kwamen om het leven als gevolg van gevechtshandelingen op Oost-Java begin 1942 in de strijd tegen de Japanners. Aan de korte herdenking werkten onder meer ook twee pijpers, een tamboer en een hoornblazer mee.
Marinierskapel Zestig jaar ‘Music by the Marines’; unieke CD-Box met acht thema-cd’s
Sinds juni 2000 is, met medewerking van de Vakbond voor Defensiepersoneel VBM|NOV, een plaquette geplaatst in de Van Ghentkazerne. Onlangs is er, op initiatief van enkele nog in leven zijnde oud-strijdmakkers van de gesneuvelde mariniers - met name aoomarns b.d. Jesse Fricke en kaptmarns b.d. Willem de Wijn - een affiche aangebracht bij de ingang van gebouw De Maasbruggen. Op dat affiche - gemaakt door de studio van de Vakbond voor Defensiepersoneel VBM|NOV - wordt het verhaal van de zeer jonge, gesneuvelde mariniers toegelicht. De afdeling Hout en Polyester van het Marinebedrijf heeft een passende lijst gemaakt bij het affiche. Aoomarnalg H.P. Deira (inmiddels b.d.) – de voormalige chef der équipage van de Van Ghentkazerne - heeft ervoor gezorgd dat alle mariniers in opleiding op het Mariniers Opleidingscentrum kennis kunnen nemen van het tragische lot van een aantal leeftijdsgenoten in het begin van de jaren ’40 van de vorige eeuw.
Ter gelegenheid van het zestig-jarig bestaan van de Marinierskapel in 2005, is een unieke CD-Box samengesteld. Op acht thema CD’s, verzameld in een fraaie CD-Box, is een royale selectie te beluisteren van zestig jaar Music by the Marines. De CD-Box is onder andere uitgereikt aan de oud directeuren/dirigenten van de Marinierskapel, de minister van Defensie en de loco burgemeester van Den Haag.
Kolonel Blommestijn was zeer duidelijk in zijn waardering voor de plaquette in de kazerne. Het is volgens hem van groot belang dat die in de Van Ghentkazerne staat, omdat daardoor alle medewerkers en vooral zij die betrokken zijn bij de opleiding van de mariniers blijvend herinnerd worden aan hun verantwoordelijkheid. Blommestijn: “We moeten er voor zorgen dat we onze jongens goed opleiden zodat ze optimaal voorbereid zijn op gevechtshandelingen, en we mogen hen ook niet op te jonge leeftijd daaraan blootstellen door ze voor hun 18e uit te zenden.”
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
82
Commandant Zeemacht Caraïbisch gebied Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied Commandant: CDR F. Sijtsma Chef-Staf: KOLMARNS J. Bijsterbosch
Grote parade in Paramaribo ter gelegenheid van de viering van 30 jaar staatkundige onafhankelijkheid van de Republiek Suriname Door: MAJMARNS H.P. van Reenen, compagniescommandant 31-Infcie In Suriname viert men jaarlijks op 25 november het feit dat de Republiek in 1975 staatkundig onafhankelijk werd. De laatste onafhankelijkheidsdagviering – in het Sranan Tongo ‘Srefidensi Dey’ genaamd – droeg niet alleen vanwege het jaartal een bijzonder karakter. Minister-president Balkenende woonde als speciale gast van de Surinaamse regering de feestelijkheden rond onafhankelijkheidsdag bij, een daad waarmee hij historie schreef. Het was dan ook het eerste bezoek van een Nederlandse minister-president aan de jonge Republiek. De paden van Suriname en Nederland liepen de afgelopen dertig jaar dan ook niet altijd parallel. Daarnaast beleefde deze ‘Srefidensi Dey’ ook een militaire noviteit. Op uitnodiging van de Surinaamse regering defileerde er een Nederlands militair eredetachement mee in de grote parade. De 31e Infanteriecompagnie viel de eer te beurt hiervoor de troepen te leveren.
Srefidensi Dey De opdracht voor participatie in het groot ceremonieel, is vanuit de Defensiestaf aan Czmcarib verstrekt. Omdat 31-Infcie in de eerste helft van 2006 de Jungle Warfare Course in Suriname gaat volgen, kreeg deze eenheid uiteindelijk de eer om te Nederlandse krijgsmacht in Suriname te mogen vertegenwoordigen. Daags voor onafhankelijkheidsdag is het versterkte ceremoniële marinierspeloton vanuit Curaçao naar Suriname gevlogen. De aan Suriname geaccrediteerde Defensieattaché, KLTZA A. Brokke, droeg zorg voor opvang en begeleiding van de eenheid. Het was overigens opvallend met hoeveel hartelijkheid en warmte de mariniers gedurende hun bezoek in Suriname door de bevolking werden bejegend. Srefidensi Dey vormt qua invulling en festiviteiten een goede vergelijking met Koninginnedag in Nederland. Paramaribo is bij die gelegenheid vergeven van stalletjes waarin particulieren hun huisraad, spijs en drank of stukjes huisvlijt aan de man proberen te brengen. Talrijke bandjes zorgen voor een verdere ongedwongen sfeer in de stad. Aan het groot ceremonieel namen niet alleen militairen deel, maar ook de overige gewapende landsdiensten en de brandweer. Al met al stonden er een 1500 personen ingetreden. De grote parade speelde zich af tegen een passend decor: het Onafhankelijkheidsplein waaromheen het presidentieel Paleis, de voormalige Gouvernementssecretarie, het Hof van Justitie en het gebouw van de nationale Assemblee zijn gegroepeerd. Het plein, de gebouwen en de eeuwenoude tamarindebomen vormen een fraai stedenbouwkundig geheel en staan sinds 2002 op de wereld erfgoedlijst van Unesco. Na geformeerd te hebben op de Memre Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
83
Boekoekazerne, marcheerden de eenheden het Onafhankelijkheidplein op, voorafgegaan door het fanfarekorps van de politie. De begeleidende muziek die zij bij die gelegenheid ten gehore brachten was verrassend; ‘heb je even voor mij?’ van de populaire volkszanger Frans Bauer. Dit nummer maakt momenteel in Suriname in een vertolking van de muziekgroep ‘Travassie’ grote furore. Aan de relatief hoge standaard van de uitgevoerde exercitie viel af te lezen dat de Surinaamse politie op militaire leest is geschoeid. Nadat de eenheden waren opgesteld, waar vanwege de talrijke aantallen enige tijd mee gemoeid ging, volgde de inspecties door diverse autoriteiten. Anders dan in Nederland protocollair gezien te doen gebruikelijk is, werd er voor meerdere autoriteiten een eerbewijs uitgebracht, inclusief inspectie. Achtereenvolgens vielen de Bevelhebber van het Surinaams Nationaal Leger, de hoofdcommissaris van politie, de voorzitter van de Assemblee, de vice-president van de Republiek Suriname, de ministerpresident van Nederland en de President van de Republiek Suriname deze eer ten beurt. Vanwege de hoeveelheid opgestelde troepen, stonden de eenheden per inspectie een kleine tien minuten ‘presenteert, geweer’, hetgeen gezien de wolkenloze hemel van dat moment, bepaald geen sinecure was. De opluchting en de verzuring was dan ook groot, toen begeleidende muziek van de presidentiele inspectie (de mars der gladiatoren) uiteindelijk verstomde. Na de inspecties werden de eenheden afgemarcheerd voor een afsluitend defilé. Langs de defiléroute waren talloze toeschouwers samengedromd. De Nederlandse mariniers hadden het voorrecht om als eerste eenheid achter de militaire kapel te mogen defileren. De reacties van het publiek waren overweldigend. De eenheid werd tijdens het defilé
gedragen door het applaus en het gejuich van de omstanders. Daarmee waren de egards die de mariniers ten deel vielen echter nog niet ten einde. De mariniers zijn na het defilé op het presidentieel paleis ontvangen door president Venetiaan en minister-president Balkenende.
Verslaggeving Het is niet verwonderlijk dat het eerste bezoek van een Nederlandse premier aan de Republiek, de nodige aandacht trok van de vaderlandse en Surinaamse pers. Het verschil in accenten dat er door de pers in beide landen werd gelegd, was opmerkelijk. In de Surinaamse pers was er alom lof voor het optreden van premier Balkenende. Met name zijn toespraak voor de nationale Assemblee, is hogelijk gewaardeerd. Dat voormalig legerleider en thans politiek voorman Bouterse de vergadering met een hoop misbaar verliet, heeft in Suriname nauwelijks de aandacht getrokken. Men is in Suriname gewoon aan politieke mores waarbij oppositie en regering elke gelegenheid ten baat nemen om elkaar in woord en gebaar te frustreren. In de Nederlandse media daarentegen, werd dit feit breed uitgemeten hetgeen uiteindelijk zelfs tot Kamervragen leidde. Het heeft de aanwezigheid van de mariniers als nieuwsfeit in ieder geval verdrongen, een kort fragment in het NOS- journaal daargelaten. Toch kan er zeer positief worden teruggekeken op de historische aanwezigheid van Nederlandse militairen bij de dertigste onafhankelijkheidsviering van de Republiek Suriname. Het geeft weer hoeveel er is verbeterd in de verhouding tussen de twee landen en houdt tegelijkertijd een zekere belofte in voor verdere militaire samenwerking.
van links naar rechts; Majmarns Hans van Reenen, MinPres N L Jan Peter Balkenende, Pres SU R Ronald Venetiaan, Bevelhebber Sur.Nat .Leger Kolonel Ernest Mercuur, Defensieattache KLTZA Adri Brokke
Facilitair Steunpunt Suffisant van de Koninklijke Luchtmacht, het logistiek ondersteunen van de KMar-brigade alhier alsook het accommoderen van het regionaal Samenwerkings Team (RST), de Douane recherche Dienst (DRD) en het Vrijwilligers Korps Curaçao (VKC). Behalve deze vaste gasten zijn er regelmatig buitenlandse, vooral vliegende, bemanningen op bezoek en zij worden eveneens op Suffisant geaccommodeerd. In dit artikel wordt nader ingegaan op de dienstplicht voor de Nederlandse Antillen.
Commandant: MAJMARNS M.J. Posthumus Eerste Officier: KAPTMARNS J. D. Steenbergen Chef der equipage: AOOMARNALG J. Oostra
Op het Facilitair Steunpunt Suffisant wordt er voornamelijk gewerkt aan de uitvoering van de dienstplicht voor de Nederlandse Antillen. Nagenoeg alle activiteiten op de kazerne zijn gericht op deze hoofdtaak. Behalve uitvoering geven aan de dienstplicht voor de Nederlandse Antillen heeft de kazerne nog een faciliterende functie ten behoeve van Czmcarib. Het gaat hierbij voornamelijk om het accommoderen van de bemanningen van het Fokker 60 detachement
De dienstplicht voor de Antillen De dienstplicht in de Nederlandse Antillen duurt twaalf maanden. Deze periode is verdeeld in een Elementaire Vak Opleiding (EVO) van
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
84
De dienstplicht voor de Nederlandse Antillen; ‘van kansarm naar kansrijk’ caat/diploma en wordt er via Buro Overgang Burgermaatschappij (BOB) voor hen een passende baan gezocht.
zes maanden en een Civiele Vak Opleiding (CVO) die, inclusief twee maanden stage, eveneens zes maanden bedraagt. Daarna is het voor de meesten afgelopen en zij keren terug naar de burgermaatschappij. Daar waar verdere ontwikkeling benodigd is, of voor diegenen die goed genoeg zijn om de Voortgezette Vak Opleiding (VVO) te doorlopen, bestaat de mogelijkheid om, middels een verzoek, bij te tekenen. Zij worden dan Vrijwillig Langdurig Nadienend Dienstplichtig. Voor hen die uiteindelijk kaderlid worden bestaat de mogelijkheid om tot hun 30e levensjaar te blijven. Twee keer per jaar (in februari en Augustus) bestaat er de mogelijkheid voor jongeren van de Nederlandse Antillen zich op Suffisant te melden voor de dienstplicht. Hier is een systeem van oproepen en keuren aan vooraf gegaan maar die verantwoordelijkheid ligt bij het land. Datgene wat er daadwerkelijk opkomt heeft diverse selectiecriteria doorlopen. Met het melden op Suffisant en het inrouleren begint voor deze jongelui de daadwerkelijke dienstplicht. De maximale capaciteit voor jongeren die opkomen ligt, zowel in februari als in augustus, op 75 man.
Leer-/werkervaringsplaatsen Het zal geen verbazing wekken dat een groot aantal miliciens via een verzoek proberen langer in dienst te blijven. Dit wordt slechts toegestaan indien gebleken is dat er nog wat extra bagage meegegeven moet worden om de kans van slagen in de burgermaatschappij te vergroten of indien zij door de selectie voor de VVO komen. De eventuele extra bagage wordt meegegeven via de zogenaamde Leer-/werkervaringsplaatsen. De mannen die hiervoor in aanmerking komen worden binnen de Koninklijke Marine, op bijvoorbeeld werkplaatsen van Matlog maar ook in beveiligingsfuncties, tewerkgesteld om op die manier meer ervaring op te doen. Hiervoor krijgen zij aan het einde een getuigschrift en met deze extra bagage moet het mogelijk zijn een betere start in de burgermaatschappij te bewerkstelligen.
VVO Opleidingen EVO
Uiteraard heeft Suffisant behoefte aan goede Antilliaanse kaderleden. Omdat er veel verzoeken tot toelating in de VVO worden ingediend bestaat de mogelijkheid tot een nauwkeurige selectie. Gedurende de selectie wordt gekeken of de kandidaten redelijk vaardig zijn in het Nederlands, of zij fysiek in orde zijn en of zij voldoende gemotiveerd zijn om later kaderlid te willen worden. Indien de kandidaten de
De EVO begint met een tentenkamp van vier weken. In deze vier weken blijven de Miliciens In Opleiding (MIO’s) intern op de kazerne en worden zij, onder begeleiding van Nederlandse en Antilliaanse kaderleden, gedwongen om zelf regelingen te treffen zodat er een goede dagelijkse routine ontstaat. Het principe is vergelijkbaar met de groepsconfrontaties en introductiebivakken zoals die bij de verschillende initiële opleidingen te Den Helder ook worden toegepast. Gedurende het tentenkamp wordt reeds een aanvang genomen met het leerprogramma EVO dat in totaliteit zes maanden bedraagt. De nadruk ligt op de vormende aspecten. Verantwoordelijkheidsbesef, discipline, doorzettingsvermogen, grensverleggende activiteiten, et cetera, vormen de hoofdmoot dat door middel van een militair opgezet programma aangereikt wordt. In deze maanden worden de MIO’s ook fysiek gevormd en getraind en dienen zij een aantal eisen te behalen. Afsluitend aan de EVO vindt de eindoefening plaats. Met het behalen hiervan hebben de MIO’s het baretembleem van de Antilliaanse Militie verdient. ’s Ochtends word de EVO door de ouders en de gehele kazernebemanning binnengehaald en in de middag wordt het embleem feestelijk uitgereikt.
Antilliaanse miliciëns tijdens de plunjezakkenmars naar het introduc tiebivak op Wacawa.
CVO selectieprocedure met goed gevolg hebben doorlopen beginnen zij, samen met toekomstige korporaals van de Arumil, aan een vijf maanden durende opleiding. Hierbij wordt de nadruk gelegd op kadervaardigheden, geven van instructie, leiderschap en communicatie et cetera. Het uiteindelijke product moeten kaderleden zijn die berekend zijn op hun belangrijke taak op diverse plaatsingen binnen de Antilliaanse Militie.
De tweede helft van de dienstplicht bestaat uit de CVO. Deze opleiding is volledig gericht op het leren van een vak en het behalen van een erkend diploma/certificaat. De CVO bestaat uit twee sporen. Spoor 1 is de opleiding tot Algemeen Beveiligings Medewerker. In principe wordt hier in de EVO reeds begonnen maar voor diegenen die later een baan in de beveiligingssector ambiëren wordt deze opleiding, intern op Suffisant, door medewerkers van het MBK en een civiel opleidingsbedrijf, verzorgd. Na het behalen van dit diploma kunnen zij hun contract verlengen en worden ingezet bij de beveiliging van de diverse marineobjecten in het Caribisch gebied. Spoor 2 beslaat de overige opleidingsrichtingen die variëren van onder andere kok, ober, magazijnbeheerder, chauffeur (alles intern Suffisant) tot automonteur, plaatwerker, elektrotechniek (via het regionale opleidingscentrum Feffik) en IT (via lokaal opleidingsinstituut). Een gevarieerd aanbod waarin de mannen zelf door middel van intakegesprekken hun voorkeur kunnen aangeven. Na afronding van het theoretische gedeelte worden de mannen bij burgerbedrijven ondergebracht om daar hun stage te doorlopen. Indien zij dat met goed gevolg doen behalen zij een erkend certifi-
Afsluiting Het gehanteerde systeem op Suffisant zit goed in elkaar. Het zijn echter de mannen zelf die het moeten doen en juist daarin ligt de dagelijkse uitdaging. De dienstplichtigen zijn over het algemeen jongens die nagenoeg geen schoolopleiding hebben kunnen doorlopen en vaak uit ontwrichte gezinnen komen. Ze hebben zelf hun eigen systeempjes ontwikkeld om het hoofd boven water te houden en het leren leven in een militaire omgeving vergt aanpassingsvermogen. Er zijn er die dat niet kunnen maar het overgrote gedeelte kan dat wel. Voor deze mannen wordt er op Suffisant hard gewerkt aan een goede toekomst.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
85
Marinierskazerne Savaneta Commandant: LNTKOLMARNS ing. G. Eerenberg Eerste Officier: MAJMARNS C.J.J. Schellens Chef der Equipage: AOOMARN D.M. Kostelijk
Door: Elntmarns B. Anten (BSc) Eind januari kon het 2e peloton 32-Infcie zich gaan opmaken voor een reis vanaf Aruba naar de Verenigde Staten van Amerika. De staat North Carolina, om precies te zijn. Hier bevindt zich in Jacksonville een van de grote United States Marine Corps (USMC) kazernes aan de Amerikaanse Oostkust, Marine Corps Base Camp Lejeune (CL); de thuisbasis van de Marine Expeditonary Force in Readiness waaronder onder andere de 2nd Marine Division. De training op CL maakte onderdeel uit van een uitwisselingsprogramma tussen 32-Infcie van Aruba en eenheden van 2/25 Marines, een USMC reservisteneenheid. In de tijd dat het tweede peloton op Camp Lejeune onder Amerikaanse leiding heeft getraind, werd tegelijkertijd op Aruba een peloton van deze USMC-eenheid een pittig programma voorgeschoteld door zorg van het eerste peloton 32Infcie. Zodoende konden de banden tussen beide Korpsen worden aangehaald en versterkt. Gedurende de twee weken durende deployment in de Verenigde Staten heeft het peloton een goede kijk in de keuken van het USMC kunnen krijgen. De mogelijkheden werden geboden om de unieke Amerikaanse (trainings)faciliteiten te bekijken en er vooral ook te trainen met de Amerikaanse collega’s. Ten slotte heeft het peloton
ook door eigen eenheidstraining vele nuttige leermomenten mee terug genomen naar Aruba. Hiernavolgend zullen enkele interessante aspecten van de training in de US naar voren worden gebracht.
MCB Camp Lejeune De Marine Corps Base Camp Lejeune vindt zijn oorsprong ruim 65 jaar geleden aan het begin van de Amerikaanse betrokkenheid in WO II. Vernoemd naar de 13e commandant van het USMC, generaal John. A. Lejeune (1862-1942), is deze enorme USMC kazerne uitgegroeid tot de thuisbasis van II Marine Expeditionary Force (MEF) met circa 46.000 mariniers. Hieronder valt de 2nd Marine Division en al haar ondersteunende grond-, lucht en watergebonden eenheden. Het is de taak van al deze eenheden zich gereed te maken of te houden voor expeditionaire inzet. Een groot deel is dan ook op het moment actief in Irak of Afghanistan. Om een eenheid als II MEF te kunnen faciliteren, beschikt Camp Lejeune over 154.000 acres grondgebied (ongeveer zo groot als de provincie Utrecht) met daarop 11 mijl landingsstrand, 98 oefengebieden, 34 gun positions, 50 landing zones, een moderne MOUT-facility en 78 schietbanen. Op Camp Lejeune en in de directe omgeving woont en werkt een aan het kamp verbonden gemeenschap van bijna 150.000 mensen. Hiervoor zijn op de kazerne tevens alle mogelijke voorzieningen aanwezig; een eigen elektriciteitscentrale, een eigen waterzuiveringsin-
Crosstraining RNLMC – USMC, 2e peloton 32e Infanteriecompagnie
Non-Lethal Weapons
stallatie, havens, scholen, winkels, banken, bioscopen, bars, fitnesscentra en eindeloos veel meer. Een militair kamp als Lejeune is dus in alle opzichten heel wat anders dan de eigen kazernes in Savaneta of Doorn. Voor Nederlandse mariniers is alleen het bezoek aan deze kazerne al een ervaring op zich. (Meer informatie over Camp LeJeune is overigens te verkrijgen op www.lejeune.usmc.mil.)
In 2005 heeft het tweede peloton op Aruba onder leiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar) de ‘Beteugelen van Woelingen’ (BvW) opleiding doorlopen. Tijdens de deployment in Amerika is hierom de mogelijkheid ter hand genomen om een kijkje te nemen bij de instructiegroep die zich op Camp LeJeune bezig houdt met Crowd and Riot Control; Special Operations Training Group (SOTG) LessLethal. Bij deze instructiegroep heeft het peloton kennisgenomen van verschillende middelen die het USMC in gebruik heeft om individuen of menigtes op een less leathal manier in bedwang te kunnen houden of te kunnen verspreiden. Gedurende de instructie heeft het peloton les gekregen in verschillende ongewapende aanhoudingstechnieken, om deze vervolgens op elkaar toe te passen. Hierna is er geschoten met de Mossberg shotgun. Voor dit wapen zijn verschillende soorten Non-Lethal munitie beschikbaar, zoals bean bags en vingestabiliseerde rubber proppen. Op korte afstand viel op dat deze munitiesoorten toch zeker lethal in hun effect kunnen zijn. Ook met de 203 Underslung Grenade Launcher (UGL) is dergelijke munitie te gebruiken. Erg effectief is bijvoorbeeld een 40 mm lading bestaande uit tientallen kleine rubberen balletjes. Tevens werd het gebruik van pepperspray als non-leathel wapen gedemonstreerd. Gelukkig gebeurde dit op metalen doelen en niet op elkaar, want zelfs al een klein beetje van de damp inademen bleek op zijn minst erg onaangenaam te zijn. Voor de BvW getrainde mariniers van het peloton werd hierdoor duidelijk dat een dusdanig uitgeruste CRC- eenheid een veel breder scala aan opties heeft om een menigte te stoppen dan alleen door middel van de eigen vertrouwde wapenstok en Glock17.
EMP Gedurende de uitgevoerde crosstraining met het 1st platoon G company 2/25 Marines in de eerste week van de deployment, heeft ons peloton deelgenomen aan een verkorte versie van het Enhanced Markmanship Program (EMP). Dit gevechtsschietprogramma is gebaseerd op de ervaringen die het USMC tijdens de recente inzet in Irak en Afghanistan heeft opgedaan. Het draait hierbij voornamelijk om dynamisch en instinctief schieten met beide ogen open op rompschijven op zeer korte afstand met alle uitrusting om en aan. De vuurgevechten op het moderne gevechtsveld (in oorden) vinden immers overwegend onverwachts en op korte afstand plaats. Belangrijk is dus als groep te kunnen wenden op de plaats, schieten waar men kijkt, razendsnel houders te kunnen wisselen en te allen tijde agressief het doel te benaderen. Dit vergt 100% vertrouwen in de eigen wapenhandelingen en die van elkaar. Opvallend is dat voor een dergelijke training slechts relatief weinig munitie nodig is, maar dat het rendement zeer hoog is. Alle deelnemers aan deze training waren er dan ook erg over te spreken. Het peloton zal op Aruba zich ook zeker in deze vorm van schieten blijven bekwamen.
BUST/MOUT Op Camp Lejeune bevindt zich een zeer moderne MOUT-facility; een dorp aangelegd voor het beoefenen van het Optreden in Verstedelijkt Gebied (OVG). In dit dorp heeft het peloton zich gedurende twee dagen samen met en onder leiding van de Amerikanen gewijd aan het aanleren van Basic Urban Skills and Techniques (BUST) ten behoeve van Military Operations in Urban Terrain (MOUT). De mariniers van het peloton beschouwen dit onderdeel van de x-training als een hoogtepunt. De instructies en dry trainingen in het dorp werden namelijk gegeven door zeer gemotiveerde USMC sergeanten en korporaals, die deze technieken allen zelf nog zeer recent in Irak (real time) hebben moeten toepassen. De instructeurs doorspekten hun lessen dan ook met praktijkvoorbeelden. Hierdoor bleek het gemakkelijker het hoe en waarom van sommige technieken te begrijpen en ze vervolgens correct toe te passen.
Simmunitions In de laatste week van de oefening werd de mogelijkheid geboden te kunnen trainen in een MOUT-setting met zogenaamde simmunitions. Dit is 9 mm verfmunitie die door enkele aanpassingen met de C7 of LOAW te verschieten is. Deze aanpassingen bestaan uit het vervangen van de houders, loop en de afsluiter door een iets afwijkende 9 mm versie. Het resultaat is een soort paintball-wapen met een effectieve dracht van enkele tientallen meters. Hierdoor kunnen treffers fysiek (op de muur of op elkaar) geregistreerd worden. Uitgerust met de juiste wapens en bescherming (Amerikaans scherfvest en gelaatsmasker) heeft het peloton gedurende enkele uren kunnen trainen in de Combat Town. Dit leverde heel wat blauwe en rode plekken op, omdat ‘Rambo-acties’ werden afgestraft en
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
87
het juist toepassen van de geleerde skills werd beloond. Pijn blijkt in deze een goede leermeester. Het kan zeker gesteld worden dat het trainen met simmunitions exponentieel meer trainingswaarde heeft opgeleverd dan het werken met blanks. Initiatief, durf en vaardigheid op alle niveaus wordt immers voortdurend op de proef gesteld. Het is aan te bevelen voor het Korps om ook te gaan trainen met simmunition, in bijvoorbeeld Marnehuizen.
Ten slotte Behalve de eerder genoemde training highlights, hebben de mariniers van Aruba van het tweede peloton 32-Infcie tijdens de deployment in de Verenigde Staten nog vele andere memorabele momenten meegemaakt. Zo is er nog gereden met de LAR (verkenningsvoertuig) en AAV (amfibisch voertuig), gevlogen in de CH-46 Sea Knight, diverse static displays getoond waaronder de M1A1 Abraham tank, de 155 mm. Howitzer, maar ook, tijdens het R&R-weekend, een bezoek gebracht aan Washington D.C.
Tijdens een x-training met een eenheid als een compagnie van het USMC, die binnen een groot verband opereert, valt op dat veel zaken trager verlopen dan wij gewend zijn. Dit vanwege het feit dat beslissingen bij zo’n grote eenheid over veel meer schijven gaan. Door dit te ervaren, wordt de kleinere en daardoor flexibeler organisatie van het Nederlandse Korps Mariniers weer gewaardeerd. In het enkele geval dat bij een oefening van ons wel eens op een bus gewacht moet worden, is vrij snel te achterhalen wie de aanvraag nou gedaan heeft (of niet). Bij het USMC is dat nauwelijks meer te achterhalen (en is wachten vaak de enige oplossing). Door de recente oorlogservaringen van de eenheden van het USMC is een x-training met hen voor Nederlandse mariniers zeer waardevol. De omschakeling in temperatuur van Aruba (32gr C) naar Jacksonville, North Carolina (0 gr C), werd dan ook makkelijk geïncasseerd.
Crosstraining: USMC op Aruba, 29-01-06 / 11-02-06 Door: Elntmarns kv drs S.G.M. Verstijnen
Nadat op zaterdag 28 januari het 2e peloton van 32-Infcie naar Camp Lejeune, USA, was vertrokken had het eerste peloton de taak te fungeren als gastpeloton voor onze Amerikaanse bondgenoten, een USMC peloton reservisten (met recente Irak-ervaring). De USMC reservisten komen eenmaal per maand voor een weekend en eenmaal per jaar gedurende twee weken bijeen om te trainen. Zij verlaten voor deze twee weken hun burgerbaan om zich tijdens deze periode voor te bereiden op hun eventuele volgende uitzending naar Irak of Afghanistan. Dit jaar hadden de Amerikanen voor hun tweeweekse training Aruba als oefenterrein uitgekozen. Door toedoen van een sneeuwstorm en vliegtuigtechnische problemen landde de laatste groep van de vijfenveertig reservisten twee
dagen later dan gepland op het eiland. Het temperatuurverschil van 35 graden Celsius was, voor de uit Pennsylvania afkomstige reservisten, een eerste schok. De tweede schok kwam de dag erna, bij de zwemtest. Bij bezoekende eenheden wordt altijd voor aanvang van amfibische activiteiten, een zwemtest afgenomen. Hieruit bleek dat een Amerikaanse marinier even goed kan zwemmen als een natte krant. Hijgend en proestend kwamen de meeste na 200 meter uit het water. Tevens werd door een tiental Amerikanen gretig gebruik gemaakt van het activeringstouwtje van het zwemvest. Her en der dreven wanhopig spartelende Amerikanen met getrokken zwemvesten als rode lampionnen in de Commandeursbaai. De Amerikaanse marinier zwemt niet vaak. Veelal zwemt de gemiddelde reservist ongeveer eenmaal per jaar, iets wat voor de Nederlandse marinier onbegrijpelijk is.
Nadat eenieder een droog pak aan had getrokken werden onze bondgenoten getrakteerd op een rondleiding door Arikok, het nationale park van Aruba. Tijdens deze tour konden de Amerikanen nader kennis maken met de flora en fauna van Aruba; een eerste ontmoeting met ratelslangen, boa’s, schorpioenen, duizendpoten en Manzanilla. ’s Avonds begon de eerste tactische fase van de oefening. Het scenario behelsde dat een twintigtal terroristen, die een bomaanslag op een ambassade aan het plannen zijn, zich verschanst hadden op Aruba. De opdracht voor het peloton USMC was deze terroristen uit te schakelen om de bomaanslag te verijdelen. Het peloton USMC werd gedropped in de buurt van het Lighthouse met de opdracht bij first light een advanceto-contact uit te voeren over de noordkust, alwaar zich enkele terroristische cellen bevonden. De nacht erop stond een ambush bij de Mira Lamar op de het programma, teneinde een lading explosieven, die op het punt stond naar Amerika getransporteerd te worden, te vernietigen. Nadat beide opdrachten succesvol waren uitgevoerd, werd het peloton opgepikt door Boston Whaler’s op Rodgers beach. Na een gezellige Superbowl Sunday stonden alle Amerikanen op maandag weer vol frisse moed op baksgewijs. Maandag stond in het teken van de voorbereiding op de cliff assault, die later die week op het programma zou staan tijdens de tweede tactische fase. Deze voorbereiding werd gecombineerd met een uitgebreid klimprogramma op ‘Grapefield’, het klimterrein van de 32e Infanteriecompagnie. Hierna werd een wapen crosstraining op de schietbaan ‘Vader Piet’ afgewerkt. Dinsdag konden de Amerikanen zich stukbijten op een speedmars met aansluitend de waterhindernisbaan. De hindernisbaan in het water was voor veel Amerikanen na de zwemtest een gevreesd onderdeel. De volgende dag ving de tweede tactische fase aan: de laatste cel van de terroristen was gelokaliseerd en moest worden vernietigd door middel van een nachtaanval. Na een nachtelijke verplaatsing per Boston Whaler gevolgd door de cliff assault hadden de Amerikanen vierentwintig uur de tijd de terroristen te observeren middels OP’s en zich voor te bereiden op de nachtaanval. Na een geslaagde aanval op het ‘Spookhuis’ was de vijand verslagen. De laatste dag van de oefening bestond uit een intensief parcours militair, afwikkelen en natuurlijk een BBQ. Gebruind door de Arubaanse zon en onder de indruk van de gastvrijheid, royale ondersteuning en optimale trainingsfaciliteiten werd het eerste peloton tezamen met de bootgroep, trainingsstaf, en ML’ers hartelijk bedankt voor bewezen diensten. De reservisten konden terugkeren naar hun burgerfunctie in afwachting op uitzending, met in het achterhoofd de gedachte QPO - Semper Fit.
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
89
Mariniersmuseum Directeur: mw. M.F. Groen Conservator: dhr. S. Draak
Galerij der generaals uitgebreid
van de Korpscommandanten vanaf het begin van de 20ste eeuw. De portretten zijn verschillend in soort, techniek maar ook verschillend in tenue en werelddeel.
Afgelopen 27 januari was een bijzondere dag voor de Van Ghentkazerne. Tijdens een feestelijke bijeenkomst zijn twee olieverfportretten onthuld en toegevoegd aan de galerij der generaals. Aan oud Korpscommandant generaal-majoor A.C. Lamers viel de eer te beurt om het portret van generaal H.G.B. van den Breemen te onthullen. Van den Breemen was van 16 augustus 1994 – 1 oktober 1998 Chef Defensiestaf en de eerste viersterren generaal die het Korps heeft voortgebracht. Het andere portret van generaal-majoor A.J. Romijn werd onthuld door zijn kleindochter Margriet. Generaal-majoor Romijn was van 1 februari 1977 tot 10 januari 1980 commandant van het Korps Mariniers.
Bij het Korps is het gebruikelijk dat het portret van de Korpscommandant bij zijn afscheid wordt toegevoegd aan deze galerij. Deze keer was daar echter geen sprake van. Het betrof dan ook een bijzondere gebeurtenis. Generaal Romijn maakte door middel van een fotoportret reeds deel uit van de galerij der generaals. In de jaren 80 van de vorige eeuw raakte het in zwang om in plaats van een olieverf- een fotoportret toe te voegen. Zo hangen er ook foto’s van de generaals Rudolphie en Van Breukelen. Het bestuur van de Stichting Historische Verzameling Korps Mariniers (SHVKM), de eigenaar van de portretten, vond dat toch een breuk met de traditie en besloot in 2005 dat de portretten van de generaals Romijn, Rudolphie en Van Breukelen vervangen dienden te worden door een geschilderd portret. Gelukkig stemden alle betrokkenen hiermee in. Daarnaast werd besloten dat ook een portret van generaal Van den Breemen niet in de galerij mocht ontbreken. Gelukkig kon generaal Van den Breemen zich hierin vinden. In samenspraak met de generaals Van den Breemen en Romijn werd door de SHVKM de opdracht aan de kunstenaars Judith Lansink en Qiangli Liang gegeven.
De commandant van de Van Ghentkazerne kolonel der mariniers E.J.M. Blommestijn stond in zijn welkomstwoord stil bij het gebruik van portretten bij de Krijgsmacht. Hij memoreerde dat foto’s van de commandant en de afdelingshoofden de bezoeker verwelkomen bij binnenkomst van een gebouw. En dat het ook gebruikelijk is dat op de commandantengang een wand bekleed is met foto’s van illustere voorgangers. Een galerij der generaals is echter voor de Krijgsmacht uitzonderlijk. Deze galerij bevindt zich in het hoofdgebouw van de Van Ghentkazerne. Het zijn bijna allemaal geschilderde portretten
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
90
DVD LUSTRUMVIERING In het kader van de lustrumviering van 10 december 2005 wordt een dubbel-DVD samengesteld met beelden van de kranslegging en het defilé en een selectie van bestaande korpsfilms. De navolgende Korpsfilms zullen op de DVD te zien zijn: De Mariniersbrigade, de Korpsfilm gemaakt door Paul Verhoeven (1965), De Marinier anno 1975, De Mariniersclip en de laatste wervingsfilm ‘Verleg je grenzen’. Voorts zullen beelden van missies vanaf 2000 en foto`s (slide-show) van deze DVD aanvullen. De kosten voor de DVD zijn € 5.—inclusief verzendkosten. Deelnemers aan de lustrumviering van 10 december j.l. zijn al in de gelegenheid geweest deze dubbel-DVD te bestellen. De mogelijk tot bestellen staat nu ook open voor de lezers van dit blad. De DVD verschijnt medio april 2006. Na ontvangst van uw bestelling wordt u een acceptgiro toegestuurd. Deze dubbel-DVD is te bestellen door een brief(kaart) m.v.v. naaml, adres en aantal benodigde DVD’s te sturen naar:
N.J. Dol Land voor water 43 2841 NC Moordrecht
Welkomstwoord door de commandant
Margriet onthult het schilderij van haar
Generaal Lamers onthult het por tret van
van de Van Ghentkazerne kolonel E. J.M.
grootvader generaal-majoor A. J. Romijn.
generaal Van den Breemen dat gemaakt is
Blommestijn.
Het por tret is gemaakt door Qiangli Liang .
door Judith Lansink.
Foto’s: Rob Gieling
Dit jaar zal de SHVKM opdracht geven om de olieverfportretten van de generaals Rudolphie en Van Breukelen te laten maken. Daarnaast zullen vijf portretten die in slechte(re) staat verkeren en daarom niet geëxposeerd zijn, gerestaureerd worden om te zijner tijd deel uit te kunnen maken van de galerij der generaals.
5e MuseumNacht Zaterdagavond 4 maart werd voor de vijfde keer de MuseumNacht in Rotterdam georganiseerd. Bij de grote instellingen kwam men vooral af op de optredens, voordrachten en concerten die de musea hadden georganiseerd. Bij de kleinere instellingen zoals het Mariniersmuseum waren het meer de geïnteresseerden die langskwamen. Opmerkelijk was dit jaar dat vooral veel pashouders uit de leeftijdscategorie van 18 tot 28 het Mariniersmuseum bezochten. Veel bezoekers hebben tijdens de nacht hun kans schoon gezien om zelf de klimwand van de Roadshow uit te proberen. Zo werden hoge hakken uitgedaan en andere schoenen geleend om zelf de top van de wand te kunnen bereiken. Ook het omhangen van de goed gevulde rugzak werd met plezier uitgeprobeerd. Later op de avond vond de
Q UA PAT E T O R B I S - A p r i l 2 0 0 6
91
lounge opstelling van missie Irak gretig aftrek. Na afloop van het multimedia spektakel missie Irak oogstte het werk van de van de mariniers veel respect. Ook dit jaar was de samenwerking tussen de Roadshow en het Mariniersmuseum een schot in de publieksroos.
Adres: Mariniersmuseum Wijnhaven 7 - 13 3011 WH Rotterdam tel. 010 - 412 96 00 www.mariniersmuseum.nl Geopend: dinsdag t/m vrijdag van 10.00 - 17.00 uur zaterdag en zondag van 11.00 - 17.00 uur