casuïstische mededelingen
Pulmonale arteriële hypertensie door amfetaminen gebruikt als drugs of doping S.A.van Wolferen, A.Vonk Noordegraaf, A.Boonstra en P.E.Postmus
Bij 3 patiënten werd pulmonale arteriële hypertensie (PAH) vastgesteld. Alledrie hadden amfetaminegebruik in de voorgeschiedenis. Het betrof een 48-jarige drugsverslaafde, die meer dan 20 jaar intraveneus amfetamine had gebruikt, een 43-jarige man die intraveneus amfetamine toegediend had gekregen in de periode dat hij intensief de wielersport bedreef, en een 34-jarige vrouw die regelmatig amfetaminen consumeerde bij dancefestivals. Alledrie werden ingesteld op medicatie. Amfetaminen leiden tot het ontstaan van PAH door stimulatie van het serotonerge systeem, waardoor pulmonale vasoconstrictie en proliferatie van gladde spiercellen ontstaan. Op basis van de pathofysiologie van amfetamine-PAH kunnen andere amfetaminederivaten, zoals methyleendioxymetamfetamine (ecstasy) en methylfenidaat risicofactoren zijn voor PAH. De 3 casussen laten zien dat PAH overwogen moet worden bij patiënten die bekend zijn wegens amfetaminegebruik in de voorgeschiedenis en die zich presenteren met dyspneu en verminderde inspanningstolerantie. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1283-8
Pulmonale arteriële hypertensie (PAH), vroeger ook wel ‘primaire pulmonale hypertensie’ genoemd, is een zeldzaam ziektebeeld; de pulmonale hypertensie wordt veroorzaakt door geïsoleerde pathologische veranderingen van de arteriolen in het pulmonale vaatbed. Uit het verleden is bekend dat het gebruik van amfetaminen in de vorm van de eetlustremmer fenfluramine PAH kan veroorzaken. Dit leidde eind jaren zestig van de vorige eeuw tot een toename in de incidentie van PAH.1 Recent is het gebruik van andere amfetaminen in de vorm van drugs en doping fors toegenomen onder jongeren en sporters. Wij beschrijven 3 patiënten bij wie chronisch amfetaminegebruik mogelijk een oorzakelijke factor was in de ontwikkeling van PAH. Ook leggen wij het moleculaire mechanisme uit dat de relatie tussen amfetaminegebruik en PAH verklaart. Aangezien het waarschijnlijk is dat amfetamine een verhoogd risico op pulmonale hypertensie geeft, kunnen wij op basis van het huidige amfetaminegebruik in Nederland een toename in de incidentie van PAH in de nabije toekomst verwachten. Bij patiënten met dyspneu en verminderde inspanningstolerantie die amfetaminen gebruiken, is het dan ook van belang bij de differentiaaldiagnostiek aan pulmonale hypertensie te denken.
VU Medisch Centrum, afd. Longziekten, De Boelelaan 1117, 1081 HV Amsterdam. Hr.S.A.van Wolferen, arts-onderzoeker; hr.dr.A.Vonk Noordegraaf, hr. dr.A.Boonstra en hr.prof.dr.P.E.Postmus, longartsen. Correspondentieadres: hr.dr.A.Vonk Noordegraaf (
[email protected]).
ziektegeschiedenissen Patiënt A, een 48-jarige man, werd verwezen naar onze polikliniek wegens een bij dopplerechocardiografie gemeten pulmonale hypertensie, met een geschatte systolische piekgradiënt van 80 mmHg over de tricuspidalisklep. De voorgeschiedenis vermeldde diabetes mellitus type 2, hypertensie, microvasculaire angina pectoris en een linkerventrikelfunctie met een ejectiefractie van 57%. Als medicatie gebruikte de patiënt acenocoumarol, een lisdiureticum, een angiotensine-II-antagonist, spironolacton, nitroglycerinespray zo nodig en een oraal antidiabeticum. De anamnese vermeldde sinds een jaar toenemende klachten van vermoeidheid en kortademigheid bij inspanning. Bij presentatie op de polikliniek was de patiënt ernstig kortademig na 30 m lopen. Traplopen was niet meer mogelijk. Tevens kon hij zijn beroep niet langer uitoefenen. Zijn functioneren viel daarom in klasse III van de New York Heart Association (NYHA). Hij rookte een pakje sigaretten per dag sinds ongeveer 30 jaar en gebruikte intraveneus amfetamine sinds 24 jaar. Er waren geen andere risicofactoren voor pulmonale hypertensie: de familieanamnese was negatief voor deze aandoening en patiënt had geen eetlustremmers gebruikt. Bij lichamelijk onderzoek had patiënt centrale cyanose, een bloeddruk van 105/80 mmHg en een pols van 86/min; de centraalveneuze druk was niet verhoogd. Over de longen werd een niet-afwijkend ademgeluid gehoord, over het hart niet-afwijkende harttonen zonder hartgeruis. De lever was 3 cm palpabel onder de ribbenboog. De onderste extremiteiten lieten beiderzijds ‘pitting’-oedeem zien. Arteriële bloedgasanalyse toonde een lichte hypoxemie met een Pao2
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)
1283
van 9,8 kPa en een respiratoire alkalose met een pH van 7,48 en een Paco2 van 4,4 kPa. Het ECG liet een typisch beeld zien van overbelasting rechts: hoge P-top in afleiding II, III en aVF als teken van rechteratriumhypertrofie, een naar rechts gerichte elektrische hartas en een dominante R-golf in afleiding VI als tekenen van rechterventrikelhypertrofie, en ST-depressie in afleidingen V1-V5 (bij de dominante R-golf ), wijzend op overbelasting rechts.2 De thoraxfoto toonde cardiomegalie en forse hili, een beeld passend bij pulmonale hypertensie. CT van de thorax liet een forse truncus pulmonalis zien met een abrupte overgang van de longarteriën naar vaten met een klein kaliber. Longfunctieonderzoek gaf geen aanwijzingen voor longemfyseem. Ventilatie-perfusiescintigrafie vertoonde een niet-afwijkende verdeling van de tracers. Bloedchemieonderzoek toonde geen afwijkingen. De uitslagen van serologisch onderzoek op hepatitis B en C, HIV en reumafactoren waren negatief. Echocardiografie toonde een ernstige pulmonale hypertensie met een sterk vergrote rechter harthelft, bij een nietafwijkende linkerventrikelfunctie; de ejectiefractie was immers 57%. Bij katheterisatie van de linker harthelft werden geen coronaire afwijkingen aangetoond. Rechterhartkatheterisatie toonde een A.-pulmonalisdruk van 73 mmHg systolisch (referentie: 18-25) en 29 mmHg diastolisch (referentie: 5-15) met een gemiddelde druk van 45 mmHg (referentie: 12-16) bij een wiggendruk van 7 mmHg (referentie: 5-15). Derhalve werd de diagnose ‘PAH’ gesteld, met als mogelijke oorzaak chronisch amfetaminegebruik. Patiënt werd geadviseerd zijn verslaving in een detoxificatiecentrum te laten behandelen. Tevens werd behandeling gestart van de PAH met de selectieve endothelinereceptorantagonist sitaxentan (in Nederland niet geregistreerd). Na 3 maanden had patiënt het aantal doses amfetamine teruggebracht naar 2 tot 3 per dag. Zijn klinische conditie was sterk verbeterd, wat tevens bleek uit een verbetering van de 6-minutenlooptest met 100 m. Patiënt B, een 43-jarige man met in de voorgeschiedenis hepatitis C, chronisch boezemfibrilleren met rustige ventrikelrespons en sinds 11 jaar pulmonale hypertensie, werd naar onze polikliniek doorverwezen voor de behandeling van deze hypertensie. De anamnese vermeldde een geleidelijke afname van de inspanningstolerantie en een toenemende dyspnée d’effort sinds het 31e jaar. Patiënt kon bij presentatie worden ingedeeld in NYHA-klasse III. Hij had zich intensief met wielrennen beziggehouden en had daarbij van zijn 30e tot zijn 34e regelmatig intraveneus amfetaminen gebruikt. De familieanamnese was negatief voor pulmonale hypertensie. Lichamelijk onderzoek toonde een niet-ziek ogende, niet-dyspnoïsche man. De bloeddruk was 120/80 mmHg. Over de longen werd een niet-afwijkend ademgeluid ge-
1284
hoord. Bij auscultatie van het hart werd een luide tweede toon gehoord. De lever was palpabel tot 2 cm onder de ribbenboog. Aan de onderste extremiteiten was er geen perifeer oedeem. Het ECG toonde boezemfibrilleren met een frequentie van 68/min, rechtsdeviatie van de hartas en rechterventrikelhypertrofie. De thoraxröntgenfoto toonde cardiomegalie. Bij longfunctieonderzoek was er geen obstructieve functiestoornis als oorzaak voor pulmonale hypertensie. Noch CT-angiografie, noch ventilatie-perfusiescintigrafie toonde aanwijzingen voor een doorgemaakte
tabel 1. Herziene klinische classificatie van pulmonale hypertensie* pulmonale arteriële hypertensie idiopathische familiaire samengaand met vasculaire collageenziekte congenitale systemisch-pulmonale shunt portale hypertensie HIV-infectie medicatie en toxische middelen overige aandoeningen (schildklieraandoening, glycogeenstapelingsziekte, ziekte van Gaucher, hereditaire hemorragische teleangiëctasie, hemoglobinopathie, myeloproliferatieve aandoening, splenectomie) met duidelijke veneuze of capillaire betrokkenheid pulmonale veno-occlusieve ziekte pulmonale capillaire hemangiomatose persisterende pulmonale hypertensie van de pasgeborene pulmonale hypertensie met linkszijdige hartziekte linkszijdige atriale of ventriculaire hartziekte linkszijdig klepvitium pulmonale hypertensie verband houdend met een longziekte of hypoxemie chronisch obstructieve longziekte interstitiële longziekte slaapapneu aandoening met alveolaire hypoventilatie chronische expositie aan grote hoogte aanlegstoornis pulmonale hypertensie ten gevolge van chronische trombotische of embolische ziekte trombo-embolische obstructie van proximale pulmonale arteriën trombo-embolische obstructie van distale pulmonale arteriën niet-trombotische pulmonale embolieën (tumor, parasieten, vreemd lichaam) overige pulmonale hypertensie sarcoïdose, histiocytose X, lymfangiomatose, compressie van pulmonale vaten (lymfadenopathie, tumor, fibrotiserende mediastinitis) *Bron:
World Symposium on Pulmonary Arterial Hypertension, Venetië, 2003.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)
longembolie. Het echocardiogram toonde een gedilateerde rechter harthelft en een afgenomen rechterventrikelfunctie met tevens een ernstige tricuspidalisinsufficiëntie, bij een niet-afwijkende linker ventrikel. Hartkatheterisatie liet een A.-pulmonalisdruk zien van 73 mmHg systolisch en 37 mmHg diastolisch met een gemiddelde van 45 mmHg en een niet-afwijkende wiggendruk. De gemengd veneuze saturatie was 63%. Op grond van deze bevindingen werd de diagnose ‘PAH’ gesteld. Hoewel patiënt een doorgemaakte hepatitis C had, waren er in het laboratoriumonderzoek en bij echografie van het abdomen geen aanwijzingen voor een afwijkende leverfunctie of portale hypertensie, zodat de diagnose ‘portopulmonale hypertensie’ verworpen kon worden. Een relatie met het amfetaminegebruik werd door ons waarschijnlijk geacht. Behandeling werd gestart met de duale endothelinereceptorantagonist bosentan, met als uiteindelijke dosis 1 tablet van 125 mg 2 dd. Hierop verbeterde de conditie binnen 3 maanden, gemeten met de 6-minutenlooptest, van 513 m naar 540 m loopafstand. Patiënt C, een 34-jarige vrouw, werd doorverwezen naar onze polikliniek wegens aanwijzingen voor pulmonale hypertensie. Zij was elders opgenomen wegens kortademigheidsklachten, fors perifeer oedeem en ascites. Als medicatie gebruikte zij furosemide 80 mg 1 dd, spironolacton 50 mg 1 dd en acenocoumarol. De anamnese vermeldde kortademigheidsklachten en verminderde inspanningstolerantie sinds 1 jaar. Tevens had patiënte meer vocht in de benen gekregen en een toe-genomen buikomvang bemerkt. Bij presentatie kon zij worden ingedeeld in NYHA-klasse III. Zij rookte sinds 17 jaar ongeveer 15 sigaretten per dag en was bekend wegens cocaïnegebruik in de voorgeschiedenis. Tevens bezocht zij regelmatig zogenaamde dancefestivals waarbij zij ecstasy gebruikte. Bij specifiek navragen vertelde zij in combinatie met de cocaïne ook varianten van speed (amfetaminen) te gebruiken. De familieanamnese was negatief voor pulmonale hypertensie. Zij had geen eetlustremmers gebruikt. Lichamelijk onderzoek toonde een niet-dyspnoïsche vrouw met een bloeddruk van 140/100 mmHg, een pols van 90/min, regulair en equaal, en een niet-verhoogde centraalveneuze druk. Het ademgeluid over de longen was niet afwijkend. Bij auscultatie van het hart werd een holosystolische souffle, graad III/VI, gehoord met een punctum maximum in de 4e intercostale ruimte links, zonder uitstraling. Lever en milt waren niet palpabel. Aan de onderste extremiteiten werd gering oedeem gezien. Het laboratoriumonderzoek leverde geen afwijkingen op, behoudens een zwak positieve uitslag voor antinucleaire antilichamen. Arteriële bloedgasanalyse liet een respiratoire alkalose zien met een pH van 7,48 en een Paco2 van 3,9 kPa. Het ECG toonde een rechter asdraai en de thoraxfoto toonde aanwijzingen voor
tabel 2. Middelen in verband gebracht met pulmonale arteriële hypertensie, geclassificeerd naar de waarschijnlijkheid van het verband* verband zeker aminorex fenfluramine dexfenfluramine toxische koolzaadolie verband zeer waarschijnlijk amfetaminen L-tryptofaan verband mogelijk metamfetaminen cocaïne chemotherapeutica verband onwaarschijnlijk antidepressiva orale anticonceptiva oestrogenen roken *Bron:
World Symposium on Pulmonary Arterial Hypertension, Venetië, 2003.
rechterventrikelhypertrofie en een verwijde conus arteriosus (pulmonalis). Ventilatie-perfusiescintigrafie liet een niet-afwijkende verdeling van de tracers zien en bij CT van de thorax waren er geen aanwijzingen voor een interstitiële longziekte. Longfunctieonderzoek toonde geen aanwijzingen voor een obstructieve longziekte. Echocardiografie liet een kleine, goed functionerende linker ventrikel zien, een groot rechter atrium en een grote rechter ventrikel met een 1 cm dikke laag pericardvocht. De geschatte systolische A.-pulmonalisdruk was 100 mmHg. Tevens werd er enige tricuspidalisinsufficiëntie gezien. Katheterisatie van de rechter harthelft toonde een A.-pulmonalisdruk van 74 mmHg systolisch, 36 mmHg diastolisch, met een gemiddelde druk van 52 mmHg bij een einddiastolische druk in de linker ventrikel van 14 mmHg. Hierop werd de diagnose ‘PAH, mogelijk verband houdend met drugsgebruik’ gesteld. Patiënte werd behandeld met de duale endothelinereceptorantagonist bosentan 125 mg 2 dd, waarop zij binnen 3 maanden verbeterde in conditie, gemeten met de 6-minutenlooptest, van 280 m naar 307 m loopafstand. beschouwing Pulmonale arteriële hypertensie is een zeldzame, progressieve en fatale aandoening die, na de toegenomen incidentie ten gevolge van eetlustremmers eind jaren zestig van de vorige eeuw, meer bekendheid heeft gekregen. De geschatte incidentie is 2-5 per miljoen per jaar.3 Oorzaken van pulmonale hypertensie zijn weergegeven in tabel 1, volgens de
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)
1285
5HTreceptor
extracellulair celmembraan
5HTtransporter
2+
intracellulair activatie van GAP, Ras en Rac
inositoltrifosfaat activatie van ERKen MAP-kinase gladde spiercel rond longarterie
Ca2+ vasoconstrictie prolifera
amfetamine
vasoconstrictie proliferatie hypertrofie
a
amfetamine
vasoconstrictie proliferatie hypertrofie
b
amfetamine
vasoconstrictie proliferatie hypertrofie
c
Schematische weergave van de 3 effecten van amfetaminen op gladde spiercellen in het longvaatbed: (a) amfetaminen blokkeren ten eerste heropname van serotonine (5-hydroxytryptamine; 5HT) in de cel via inhibitie van de 5HT-transporter, waardoor de extracellulaire hoeveelheid 5HT wordt verhoogd en er meer beschikbaar is voor binding aan de 5HT-receptor; (b) ten tweede zorgen amfetaminen voor een toename van het aantal 5HT-receptoren; (c) amfetaminen binden ten derde aan de 5HT-receptor en de 5HT-transporter en leiden via activatie van guaninetrifosfataseactiverend proteïne (GAP) of de eiwitten Ras of Rac tot activatie van NAD(P)H-oxidase en uiteindelijk extracellulair signaalgerelateerd kinase (ERK) en mitogeengeactiveerd-proteïne(MAP-)kinase, waardoor er verhoogde genexpressie en vervolgens proliferatie en hypertrofie ontstaan. Tevens wordt via de ‘second messengers’ diacylglycerol en inositoltrifosfaat de hoeveelheid intracellulair calcium verhoogd, waardoor vasoconstrictie optreedt.
recent gereviseerde klinische classificatie.4 PAH is meestal idiopathisch of houdt verband met bindweefselziekten, congenitale hartziekten met links-rechtsshunt, portale hypertensie, HIV-infectie of bepaalde toxische middelen, zoals eetlustremmers (tabel 2). Tevens komt PAH familiair voor; bij 50% van de familiair voorkomende PAH wordt deze veroorzaakt door een mutatie in het gen voor botmorfogenetisch proteïne 2 (BMPR2).5 De patiënten met PAH presenteren zich met kortademigheid, vermoeidheid, pijn op de borst, collaps en collaps-
1286
neiging, palpitaties en perifeer oedeem. De diagnose ‘PAH’ wordt gesteld indien de druk in de A. pulmonalis boven de 25 mmHg is in rust of boven de 30 mmHg bij inspanning, bij een niet-afwijkende wiggendruk en bij afwezigheid van cardiale of pulmonale oorzaken voor pulmonale hypertensie. Recente nieuwe behandelingen, zoals met prostacyclinederivaten, endothelinereceptorantagonisten en fosfodiësteraseremmers, hebben de prognose van deze aandoening aanzienlijk verbeterd.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)
Effect van amfetamine. Waarschijnlijk geeft het gebruik van amfetamine een verhoogd risico op PAH doordat amfetaminen zorgen voor stimulatie van het serotonerge systeem. Serotonine (5-hydroxytryptamine; 5HT) veroorzaakt vasoconstrictie en proliferatie van gladde spiercellen van de longvaten, waardoor de pulmonale vaatweerstand wordt vergroot en pulmonale hypertensie ontstaat. Op cellulair niveau heeft amfetamine de volgende effecten op het serotonerge systeem:6 (a) remming van de terugresorptie van 5HT via inhibitie van de 5HT-transporter, met als gevolg een verhoging van het extracellulaire 5HT; (b) directe binding van amfetamine aan de 5HT-receptor, waarbij amfetamine hetzelfde effect bewerkstelligt als 5HT;7 (c) toename van de hoeveelheid 5HT-receptor met een factor 2 tot 3, met als gevolg een toegenomen gevoeligheid voor 5HT.6 Binding van 5HT aan de 5HT-receptor leidt via signaaltransductie met de ‘second messengers’ diacylglycerol en inositoltrifosfaat tot toename van de hoeveelheid intracellulair calcium en tot vasoconstrictie van gladde spiercellen. Tevens leidt binding van 5HT aan zijn receptor via verschillende signaaltransductiesystemen, zoals guaninetrifosfataseactiverend eiwit, Ras en Rac, tot activatie van NAD(P)H-oxidase en uiteindelijk extracellulair signaalgerelateerd kinase en mitogeengeactiveerd proteïnekinase, waardoor verhoogde genexpressie en hypertrofie en proliferatie van gladde spiercellen ontstaan (figuur). Recent is in een casus over de eetlustremmer amfepramon bij een patiënt met de BMPR2-mutatie het vermoeden geuit dat het gebruik van methylfenidaat, ook een amfetaminederivaat dat via het serotoninesysteem werkt,8 mogelijk samengaat met een verhoogd risico op het ontstaan van PAH.9 Op grond van de pathofysiologische concepten is PAH bij het gebruik van methylfenidaat een te verwachten bijwerking. Echter, er is tot nu in de literatuur geen casus gerapporteerd over dat verband. Verband met amfetamine bij de beschreven patiënten. Alledrie de beschreven patiënten gebruikten amfetaminen. Patiënt A en B hadden geen andere risicofactoren voor PAH. Patiënt C gebruikte naast amfetamine ook cocaïne en ecstasy. Wegens het gebruik van meerdere soorten drugs was bij haar een afzonderlijk aandeel daarvan in het ontstaan van de PAH niet te onderscheiden. Een verband tussen PAH en cocaïne is eerder beschreven10 en wordt waarschijnlijk veroorzaakt door endotheelschade ten gevolge van sympathicomimetische vasoconstrictie.11 Ecstasy, ofwel methyleendioxymetamfetamine (MDMA), heeft ook de eigenschap te dienen als substraat voor de 5HT-receptor.12 Van ecstasy kan worden verondersteld dat het een risicofactor is voor PAH, hoewel nog niet eerder gepubliceerd is over een verband tussen ecstasygebruik en PAH. Getallen van het Trimbos-instituut laten zien dat een groot aantal van de jongeren van 20-24 jaar amfetamine (9,5%) en/of ecstasy (13,2%) heeft gebruikt. Op grond van deze gegevens is een toename van de
incidentie van PAH te verwachten in de komende jaren, die de voorgaande epidemie door fenfluramine overstijgt. Daar de klachten van pulmonale hypertensie zich pas na jaren openbaren en het bovendien jaren duurt voordat de diagnose gesteld wordt,13 zal dit effect pas na vele jaren blijken. conclusie Met deze ziektegeschiedenissen hebben wij laten zien dat amfetaminen beschouwd moeten worden als middelen met een verhoogd risico op PAH. Bij jonge, van te voren gezonde patiënten met onbegrepen klachten van kortademigheid en vermindering van lichamelijke prestaties, zal specifiek vragen naar risicofactoren, namelijk amfetaminegebruik, ook in de vorm van drugs en doping, vroeg kunnen leiden tot het stellen van de juiste diagnose. Aangezien veel jongeren amfetaminen gebruiken, de klachten van PAH slechts geleidelijk optreden en er daardoor veel tijd verstrijkt voordat de diagnose gesteld wordt, is er mogelijk nu reeds een begin van een nieuwe epidemie van PAH, die lijkt op de vroegere epidemie door eetlustremmers, echter, dit keer op basis van amfetamine in de vorm van drugs en doping. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 16 februari 2005
Literatuur 1
2
3 4
5
6
7
Abenhaim L, Moride Y, Brenot F, Rich S, Benichou J, Kurz X, et al. Appetite-suppressant drugs and the risk of primary pulmonary hypertension. International Primary Pulmonary Hypertension Study Group. N Engl J Med 1996;335:609-16. Lehtonen J, Sutinen S, Ikaheimo M, Paakko P. Electrocardiographic criteria for the diagnosis of right ventricular hypertrophy verified at autopsy. Chest 1988;93:839-42. Gaine SP, Rubin LJ. Primary pulmonary hypertension. Lancet 1998; 352:719-25. Simonneau G, Galie N, Rubin LJ, Langleben D, Seeger W, Domenighetti G, et al. Clinical classification of pulmonary hypertension. J Am Coll Cardiol 2004;43:5S-12S. Lane KB, Machado RD, Pauciulo MW, Thomson JR, Phillips 3rd JA, Loyd JF, et al. Heterozygous germline mutations in BMPR2, encoding a TGF-beta receptor, cause familial primary pulmonary hypertension. The International PPH Consortium. Nat Genet 2000;26:81-4. Mandegar M, Fung YC, Huang W, Remillard CV, Rubin LJ, Yuan JX. Cellular and molecular mechanisms of pulmonary vascular remodelling: role in the development of pulmonary hypertension. Microvasc Res 2004;68:75-103. Rothman RB, Ayestas MA, Dersch CM, Baumann MH. Aminorex, fenfluramine, and chlorphentermine are serotonin transporter substrates. Implications for primary pulmonary hypertension. Circulation 1999;100:869-75.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)
1287
8
9
10 11
12
13
Gainetdinov RR, Wetsel WC, Jones SR, Levin ED, Jaber M, Caron MG. Role of serotonin in the paradoxical calming effect of psychostimulants on hyperactivity. Science 1999;283:397-401. Abramowicz MJ, Haecke P van, Demedts M, Delcroix M. Primary pulmonary hypertension after amfepramone (diethylpropion) with BMPR2 mutation. Eur Respir J 2003;22:560-2. Itkonen J, Schnoll S, Glassroth J. Pulmonary dysfunction in ‘freebase’ cocaine users. Arch Intern Med 1984;144:2195-7. Schaiberger PH, Kennedy TC, Miller FC, Gal J, Petty TL. Pulmonary hypertension associated with long-term inhalation of ‘crank’ methamphetamine. Chest 1993;104:614-6. Setola V, Hufeisen SJ, Grande-Allen KJ, Vesely I, Glennon RA, Blough B, et al. 3,4-methylenedioxymethamphetamine (MDMA, ‘Ecstasy’) induces fenfluramine-like proliferative actions on human cardiac interstitial cells in vitro. Mol Pharmacol 2003;63:1223-9. Roeleveld RJ, Boonstra AB, Voskuyl AE, Bronzwaer JGF, Marques KM, Vonk Noordegraaf A. Diagnostiek van pulmonale hypertensie: ervaringen bij 187 patiënten verwezen naar het VU Medisch Centrum. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:82-8.
1288
Abstract Pulmonary arterial hypertension due to the use of amphetamines as drugs or doping. – Pulmonary arterial hypertension (PAH) was diagnosed in three patients. All three had a history of amphetamine consumption. The patients were a 48-year-old male drug addict who had used intravenous amphetamine for more than 20 years, a 43-year-old man who had been administered intravenous amphetamines during a period of intensive cycling and a 34-year-old woman who regularly consumed amphetamine at dance festivals. All three patients received medicinal treatment. Amphetamines may lead to PAH due to the release of serotonin, which causes pulmonary vasoconstriction and the proliferation of smooth muscle cells. Due to the pathophysiology of amphetamine-induced PAH, other amphetamine derivatives such as methylenedioxymethamphetamine (ecstasy) and methylphenidate can be risk factors for PAH. These three cases show that PAH should be considered in patients who present with dyspnoea and a reduced exertion tolerance, and who are known to have a history of amphetamine use. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1283-8
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 4 juni;149(23)