Psychofarmaca in de geriatrie Risico’s en Valkuilen
1. Neuroleptica (antipsychotica) • In feite uitgetest voor schizofrenie = klassiek indicatiegebied • Daarbuiten ± geen studies zeker niet bij ouderen geen studies bij dementie • Te gebruiken bij – Agressie – Hallucinaties – Paranoïde deliria – Wanen – Agitatie (?)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Niet bij desoriëntatie • Geen homogene groep
1. Neuroleptica (antipsychotica) • KLASSIEKE versus ATYPISCHE KLASSIEKE psychofarmaca • Fenothiazines: prothipendyl (dominal), levopromazine (nozinan) • Butyrofenonen: haloperidol (haldol) • Benzamides: amisulpiride (solian), sulpiride (dogmatil)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • KLASSIEKE versus ATYPISCHE ATYPISCHE psychofarmaca • Amipiprazol (abilify) • Clozapin (leponex) • Olanzapine (zyprexa) • Quietapine (seroquel)
• Risperidone (risperdal)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • KLASSIEKE versus ATYPISCHE – Geen absoluut onderscheid – Vooropgestelde voordelen zijn niet altijd bewezen – Ongewenste effecten zijn bepalend voor de keuze – Geen verschil in hervalpreventie Clotiapine (etumine): behoort niet echt tot een van beide groepen
1. Neuroleptica (antipsychotica) • KLASSIEKE versus ATYPISCHE – Atypische : • minder uitgesproken SHT2- en dopamine2receptor antagonisme • Minder risico op EPS (vooral leponex gunstig) (te gebruiken bij m. parkinson) (ook bij therapieresistentie)
• Minder hyperprolactinemie
1. Neuroleptica (antipsychotica) • ONGEWENSTE EFFECTEN – EPS – Tardieve dyskinesieën • Acathysie • Acute dystonie – Verlaging drempel epileptische crisis
1. Neuroleptica (antipsychotica) • ONGEWENSTE EFFECTEN – Hyperprolactinemie (vooral met risperdal) – Verhoogde veneuze thrombo-embolie – Verlenging QT-interval – Malign neuroleptisch syndroom
1. Neuroleptica (antipsychotica) • PLOTSE DOOD frequenter bij psychiatrische patiënten – retrospectieve observationele cohortstudie: New England J Med 2009 - 360 (225-235)
– deels te verklaren door cardiotoxisch effect van neuroleptica (vnl QT problemen) – 2,8/1000 pt /jaar bij 93,300 gebruikers; zowel voor klassieke als atypische PF
– <-> 1,4/1000 pt/jaar voor niet gebruikers (186,000) initieel gelijkaardig cardiovasculair risico – (Ter vgl: agranulocytose door leponex slechts bij 0,2/1000 pt/jaar)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Nevenwerkingen met atypische PF – Gewichtstoename • Abilify + 4,4kg Zyprexa tot + 8,5kg (controlegroep: + 0,2kg)
over 11 weken
• Globaal bij 50% ptn +7% gewichtstoename
– HbA1c k : risico op diabetes type 2 ? (reversiebel)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Nevenwerkingen met atypische PF – Hypercholesterolemie + hyperlipemie – Verhoogd risico op CVA bij ouderen met dementie (vooral met zyprexa en risperdal) – Globaal verhoogde mortaliteit (meta-analyses – cochrane analyse) – Agranulocytose met leponex (ook myocarditis + cmp?)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Eerste keus Haldol (<2mg/dag) Cave: EPS Dan Risperdal of Zyprexa (of bij onvoldoende doeltreffendheid) • Bij onvoldoende therapietrouw: DEPOTpreparaten (bv Risperdal Consta) • Kort gebruik (geen studies >3jaar)
1. Neuroleptica (antipsychotica) • “Care” is belangrijker dan “cure” • Cave: 20% ziekenhuisopnames tengevolge onoordeelkundig gebruik van PF
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Voorschriftregels – Gedeeltelijke verbetering met minimum aan nevenwerkingen = vaak beter – Steeds proberen dosis af te bouwen cave: oversedatie! – Geen te snelle afbouw: risico op reboundfenomeen – Vermijd combinaties en opgelet voor interacties
• NB: Malign Neuroleptisch Syndroom
1. Neuroleptica (antipsychotica) • Voorschriftregels – Gedeeltelijke verbetering met minimum aan nevenwerkingen = vaak beter – Steeds proberen dosis af te bouwen cave: oversedatie! – Geen te snelle afbouw: risico op reboundfenomeen – Vermijd combinaties en opgelet voor interacties
• NB: Malign Neuroleptisch Syndroom
Malign Neuroleptisch Syndroom • Idiosyncratische niet voorspelbare reactie op neuroleptica • Kan ook bij onderbreking van dopamine-agonisten (bromocryptine)
• Kan ook bij Parkinson zonder onderbreken van dopaminerge medicatie = neuroleptic malignant like syndrome uitgelokt door infecties chirurgie deshydratatie • Prevalentie: 0,02 tot 2,44% ; toch eerder zeldzaam
Malign Neuroleptisch Syndroom • Klinisch beeld – Hyperthermie – Bewustzijnsaantasting • Delirium • Somnolentie • Coma • Mutisme
– Autonome dysfunctie
Malign Neuroleptisch Syndroom • Klinisch beeld – Autonome dysfunctie • Zweten • Tachycardie • Hyper of hypotensie – Neuromusculaire afwijkingen • Tandradrigiditeit
• Tremor • Dystonie
Malign Neuroleptisch Syndroom • Klinisch beeld – Ernstige vormen: evolutie naar orgaanfalen met • Rabdomyolyse • Acuut nierfalen • Diffuse intravasale stolling • Acuut myocardinfarct
• Labo: CK vaak gestegen
Malign Neuroleptisch Syndroom • Symptoomprogressie: – Initieel bewustzijnsdaling + rigiditeit – Later autonome dysfunctie + hyperthermie
over verloop van enkele dagen
• Pathofysiologie Centraal dopamine antagonisme + Verhoogd catecholinerge neurotransmissie zowel centraal als perifeer
Malign Neuroleptisch Syndroom • Behandeling: – Stopzetten medicatie – Supportieve therapie: • Benzodiazepines • Controle hyperthermie – Specifiek • Dantrolan 3 – 5mg/kg/d in 3 giften IV
• Dopamineagonisten: bromocryptine 5 – 20mg/6u via maagsonde
Malign Neuroleptisch Syndroom • Behandeling: – Bij T>40°C , coma en ernstige rabdomyolyse • Methylprednisolone pulse therapy ook effectief – 1000mg IV ged 3d – (J.Neurol Neurosurg Psych 2003) – Verkorting ziekteduur • Eventueel ECT
2. Antidepressiva
• Depressie bij ouderen wordt vaak miskend en onderbehandeld (gemaskeerde depressie) • Complexe klinische presentatie • Atypisch tengevolge co-morbiditeit
2. Antidepressiva • Frekwent ook “vasculaire depressie” (reageert minder op antidepressiva) • Meta-analyses: effectief bij 70% zowel SSRI als TCA als MAO I
• Andere studies: 42% placeborespons • Minstens 1 jaar te geven, zo niet herval van 50% eerste zes maanden > 1 jaar te geven bij recidief • Preventie!
2. Antidepressiva • Verband dementie – depressie – Risico op dementie zou verhogen tengevolge • stressgevoeligheid hippocampus
• Activiteitsschommelingen in hersenregio’s • Genetische voorbeschiktheid – Dus zowel risicofactor als voorbode
• Risico 1 ½ tot 2x hoger op AD • Of toch vroegsymptoom van AD?
2. Antidepressiva • Verband dementie – depressie – 1/3 van de dementerenden is ook depressief • Emotioneel op cognitieve deterioratie? • Recidief oude depressie? • Neurodegeneratieve redenen?
2. Antidepressiva • DD (DSM IV Criteria) • Stemmingsschommelingen? Tgo ziekte of medicatie • Bipolaire stoornis?
• Dysthymie (=depressieve stemming >2jaar) • Depressiviteit tengevolge life events (bv rouwproces)
2. Antidepressiva • Evaluatieschalen – Geriatric depression scale – Hamilton rating scale for depression – Clinical global impression – …
2. Antidepressiva • Welke antidepressiva? SSRI = eerste keus TCA MAO I
• Lage dosis gedurende 4 tot 8 weken (= even effectief + minder nevenwerkingen: Nice 2004 meta-analyse)
2. Antidepressiva • Beter een hoog gedoseerd anti-depressivum dan combinaties • Cognitieve gedragstherapie overwegen zeker bij mineure depressie
2. Antidepressiva • Nevenwerkingen – Nausea, diarree, duizeligheid – Hyponatriëmie met risico op agitatie + verwardheid (frekwenter bij SSRI)
– Beven + overmatige transpiratie – Verlaging convulsiedrempel – Verhoogde zelfmoordneiging (aanvankelijk; vnl bij SSRI) – dervingsverschijnselen
2. Antidepressiva • Nevenwerkingen – Verlenging QT (vnl citalopram) – Verhoogd bloedingsrisico (in combinatie met antitrombotische middelen)
– Serotoninesyndroom
2. Antidepressiva • Nevenwerkingen – Verlenging QT (vnl citalopram) – Verhoogd bloedingsrisico (in combinatie met antitrombotische middelen)
– Serotoninesyndroom
Serotoninesyndroom • Reactie op zeer brede waaier medicatie – Antidepressiva die interfereren met serotoninemetabolisme (SSRI en MAO I)
– Analgetica (fentanyl, tramadol,…) – Anti-epileptica (valproaat) – Linezolide – Lithium
Serotoninesyndroom • Waarschijnlijk onderschat / weinig gekend • Onrust dikwijls toegeschreven aan oorzakelijke ziekte • Triade: 1. neuromusculaire klachten (beven, hyperreflexie, clonus, hypertoniciteit) 2. Autonome dysfunctie (tachycardie, zweten, hyperperistaltiek, mydriasis) 3. Aangetast bewustzijn (agitatie + delier, stupor → coma)
Serotoninesyndroom • Onbehandeld → evolutie naar orgaanfalen – Rabdomyolyse – Acuut nierfalen – DIC – Convulsies
• Snelle evolutie 60% vd pat. binnen 6u na inname na stopzetting: opklaring binnen de 24u (soms langer (fluoxetine)
Serotoninesyndroom • Pathofysiologie – Overmaat aan serotoninerge neurotransmissie centraal (hersenstam) + perifeer – Hyperthermie tengevolge
• Spieractiviteit • Vasoconstrictie • Mitochondriaal (ook bij MDMA toxiciteit)
Serotoninesyndroom • Behandeling – Stopzetting medicatie – Supportief: controle agitatie/hyperthermie – Serotonine-antagonisten bij ernstige gevallen • Cyproheptadine via maagsonde 12mg aan 2mg/2u • Chloorpromazine 50-100mg IM
3. Dementieremmers • 6% van de 65+ 1/3 van de 90+ ± 50 à 60% Alzheimer Jaarlijkse incidentie: 9 tot 14/1000 inw. >65 jr ± 10,000 nieuwe gevallen ♀ ± 5000 ♂ gemiddelde overleving na diagnose = 5 à 6 jaar verdubbeling te voorzien tegen 2030
3. Dementieremmers • Alzheimer dementie (AD) – Sluipend verloop – progressief degeneratief – Geheugenstoornissen – Later ook stoornissen in • Oriëntatie • Begrip • Taal
• Beoordelingsvermogen – Apraxie, agnosie, afasie – Vaak ook depressie
3. Dementieremmers • Vasculaire (multi-infarct-dementie) 10 à 15% met inbegrip van de gemengde vormen = 35% – Plots begin – Sprongsgewijze achteruitgang – Dikwijls ook gang- en mictiestoornissen
3. Dementieremmers • Lewy-Body dementie (neuronale inclusielichaampjes) gefosforyleerde neurofilamenten – Meer uitgesproken aantasting van
• Aandacht • Executieve + visuospatiële functies – Visuele hallucinaties, nachtelijke onrust – Fluctuerende cognitie – Parkinsonisme – Uitgesproken overgevoeligheid voor neuroleptica
3. Dementieremmers • Fronto-temporale dementie (ziekte van Pick) – Persoonsverandering (gedragsstoornissen) – Emotionele labiliteit of instabiliteit – Stopwoorden, spraakachteruitgang – Geheugenstoornissen, pas in finale fase – 3 types: • Ontremde
• Apatische • Dwangmatige
3. Dementieremmers • Andere vormen van dementie – Parkinsondementie – Creutzfeld-Jacob – Aids-dementie – Ziekte van Huntington – NPH – Multipele Sclerose – …
3. Dementieremmers • Cholinesteraseremmers – Soorten: • Donezepil (aricept) 5 – 10 mg • Galantamine (reminyl) 8 – 16 – 24 mg • Rivastigmine (Exelon)
caps (25%uitval) patch 4,6mg/24u 9,5mg/24u
• Tacrine → hepatotoxisch→ stop
3. Dementieremmers • Cholinesteraseremmers – Matig gunstig effect op cognitie bij AD, vasculaire en LBD geen eenduidig effect op gedrag (slechts korte termijn studies bij niet geïnstitutionaliseerde ptn, veel lacunes methodologisch – Stabilisatie tenminste 2 jaar voor aricept
3. Dementieremmers • Cholinesteraseremmers – Nevenwerkingen: • nausea, braken, diarree • Centrale effecten: hoofdpijn, duizeligheid, epilepsie • Urinaire incontinentie • Overmatig transpireren
• Cardiale effecten tgv chronotroop bromotroop effect (0,1 – 1%): bradycardie + syncopes (verhoogd valrisico!), AV-blok → PM
3. Dementieremmers • Cholinesteraseremmers – Globaal weinig uitval (<10%) Responders ↔ Non Responders Slechts 10% tijdelijke verbetering?
– Geen vergelijkend onderzoek nevenwerkingen ook tgo interacties bvb met • anticholinergica (antagonisme) (incontinentie, parkinson, …) • Bradycardiserende medicatie of medicatie met effect op QT
3. Dementieremmers • Memantine (Ebixa) – Derivaat van amantadine – Antagonist van glutamaatreceptoren (NMDA) – Matig ernstige vormen van AD en vasculaire dementie
3. Dementieremmers • Memantine (Ebixa) – Nevenwerkingen: • Hallucinaties • Verwardheid • Agitatie • Duizeligheid en hoofdpijn • Bradycardie en AV-block
– Risico van anticholinerge effecten bij associatie met anticholinergica – Risico van dopaminerge effecten bij associatie met dopaminerge medicatie
3. Dementieremmers • Memantine (Ebixa) – Dosering: 5 à 20 mg – Bescheiden winst na 6 maanden (enkel bij MMSE tussen 10 en 15/30)
3. Dementieremmers • Gingko biloba (tanakan en tavonin) – cochrane review – + effect op cognitie na 24 weken (niet op dagelijks functioneren)
– Studies met verschillende ziektebeelden en grote variatie meetinstrumenten + beperkt aantal patiënten – Veilig
– Opgelet bij combinatie met antithrombotica
3. Dementieremmers • Op MCD geen bewijs van preventief effect • Eén studie: donezepil → minder progressie eerste 12 maanden, doch niet meer zo na 3 jaar • Preventief effect van – Oestrogenen? – NSAID (studie langlopend + gerandomiseerd wijst op + effect zo > 2 jaar gebruik)
– Antioxydantia? – Statines? – Omega 3 vetzuren?
4. Hypnotica Bij voorkeur eerst niet-farmacologische therapie (oorzakelijk) + slaaphygiënische maatregelen en cognitieve gedragstherapie
Bij ernstige vormen van insomnia (34% van 75+) Korte periode (< 1week) Laagst effectieve dosis
4. Hypnotica • Benzodiazepines – Bewezen doeltreffendheid zowel op slaaplatentie als op slaapduur – Relatief veilig – Voorkeur voor intermediair werkende producten (risico hangover)
4. Hypnotica • Benzodiazepines – Risico op • Rebound slapeloosheid
• Anterograde amnesie • Cognitieve dysfunctie • Verhoogde valincidentie • Tolerantie reeds na 1 à 2 weken
4. Hypnotica • Niet- benzodiazepines – Soorten: • Zopiclone (imovane)
• Zolpidem (stilnoct) • (zaleplon) – Normale slaaparchitectuur blijft behouden – Ijlhoofdigheid, duizeligheid, verwardheid, geheugenstoornissen, vallen = mogelijk
4. Hypnotica • Niet- benzodiazepines – Korte halfwaarde – minimale gewenning
– Weinig gekend over langetermijn-effecten – Hoge kostprijs
4. Hypnotica • Valeriaan (relaxine, valerial) – “natuurlijk” slaapmiddel – Diverse studies → beter dan placebo
– Lage dosis voldoende (= 450mg) – Geen ernstige neveneffecten
• Melatonine (circadin) slow-release 2 mg
4. Hypnotica • Melatonine (circadin) slow-release 2 mg – Minder productie door epifyse bij ouderen – 2 studies →
• verbeterde slaapefficiëntie • Afname slaaplatentie • Minder ontwaak-episodes • Toename slaapduur • Afbouw benzo’s mogelijk
4. Hypnotica • Melatonine (circadin) slow-release 2 mg – Geen afhankelijkheid – Paradoxale slaaponderbrekingen bij langdurig gebruik?? – Depressie verslechteren??
• Sederende anti-histaminica – Te mijden wegens groter risico op bijwerkingen (zeker oudere generaties)
4. Hypnotica • Sederende antidepressiva – Tricyclische → tegenstrijdige resultaten – Trazodone → gunstig
• Bij gelijktijdig gebruik van SSRI • Bij depressieve patienten
4. Hypnotica • Bij primaire slapeloosheid – Nauwelijks studies – 1ste week beter dan placebo voor slaaplatentie + slaapcontinuïteit – Na 2 weken geen verschil meer (tolerantie?)
• Halfleven = langer dan nl slaaptijd – →sedatie overdag (23% ptn) – Hypotensie met syncopes – Ventriculaire aritmieën + geleidingsstoornissen
Fixatie van patiënten in de zorg
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Spoor de oorzaak op van de onrust • Fixatie alleen bij gebrek aan alternatief • Kies de juiste vorm van fixatie in overleg met collega’s en zo mogelijk de arts • Houd de duur van de fixatie beperkt en evalueer • Organiseer verhoogd toezicht • Informeer patiënt, zijn familie of vertegenwoordiger
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Fixatie = elke handelingsmethode (menselijk of mechanisch toegepast) met de bedoeling de bewegingsvrijheid van de persoon te beperken • Door immobilisatie op bed/zetel/stoel, met inachtneming van de veiligheid van de patiënt • Al of niet in combinatie met medicatie moet fixatie leiden tot herwinnen van rust en/of beveiliging.
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Indicaties: – Risico op beschadiging van fysieke en/of psychische integriteit van de patiënt of die van anderen.
– Risico op onderbreking van levensnoodzakelijke therapie
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis Fixatie is niet de oplossing om: • Valincidenten te vermijden (kan de ernst van de letsels zelfs verhogen!) • Behandeling van onrust (kan agressie uitlokken!) • Verminderen van werklast (geen fixatie zonder verhoogd toezicht!) • Toezicht op de patiënt (verhoogd toezicht kan afdoende zijn, zonder fixatie!)
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Complicaties/gevaren: – Risico op fysieke letsels en ongevallen • Immobilisatie verhoogt het valrisico, alsmede de ernst van de letsels bij val
• Huidletsels: pols en enkel, decubitus, skintear, schaafwonden,… • Ophanging of verstikking door afsnoeren hals/nek
• Spieratrofie met verlies van mobiliteit
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Complicaties/gevaren: – Risico op fysieke letsels en ongevallen • Deshydratatie wanneer de patiënt zelf niet meer bij drinken kan geraken
• Verminderde eetlust • Incontinentie • Contracturen
• Constipatie
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Complicaties/gevaren: – Risico op psychisch lijden bij de patiënt • Ontwikkelen van angst en onzekerheid, agressie of depressie
• Agitatie bij verminderd begripsvermogen • Sociale isolatie
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Complicaties/gevaren: – Risico voor familie • Angst en onzekerheid ivm evolutie en prognose • Ontevredenheid en onbegrip over de zorgverlening
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Wie beslist tot fixatie? – = technisch-verpleegkundige verstrekking, waarvoor geen medisch voorschrift nodig is
– Urgente situatie
• Verpleegkundige • Zo snel mogelijk overleg met de arts • Informeer de familie voor volgend bezoek
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Wie beslist tot fixatie? – Niet urgente situatie • behandelend arts + team bespreken nood en soort
• Rapportage in dossier! (motivatie) • Dagelijks evalueren van de nood aan of aard van fixatie
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Wie beslist tot fixatie? – Bij wilsonbekwame patiënt: • Vertegenwoordiger raadplegen en informeren • Noteer contactpersoon in verpleegdossier – Wilsbekwame patiënt: • Toestemming vereist na informatie! • Bij weigering: professioneel overleg noodzakelijk • Bij blijvende weigering: geen fixatie!
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 1. Voorzettafel: bij licht dementerende patiënt met neiging tot vallen
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 2. Bolsterhandschoenen: om te vermijden dat de patiënt katheters, sondes, … verwijdert
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 3. Onrusthekkens: •
bij rustige kalme patiënten met verminderd bewustzijn of verminderde oriëntatie
•
Soms ook op vraag van patiënt zelf bv omwille van betere houvast
•
NIET bij verhoogd valrisico!!
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 4. Stok onder de deur: bij patiënten die storend zijn voor anderen bij het verlaten van de kamer, of bij gevaar voor eigen veiligheid door desoriëntatie in ruimte en tijd.
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 5. Trappelzak of verpleegdeken: enkel bij rustige patiënten met plukgedrag
≠ middel om een patiënt in bed te fixeren
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 6. 3-puntsfixatie = brede lendenband + diagonale fixatie met 1 polsband + 1 enkelband: bij ernstig onrustige en geagiteerde patiënt ter beveiliging van zichzelf of de omgeving •
Controleer doorbloeding!
•
Diagonaal: linker hand, rechter voet of omgekeerd »
Behandel oorzaak van onrust!
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 7. 5-puntsfixatie = brede lendenband + bilaterale pols- en enkelfixatie bij ernstig geagiteerde patiënten waarbij 3puntsfixatie onvoldoende blijkt, of bij extreme agressie
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis Tips bij 3-punts en 5-puntsfixatie – Roep voldoende collega’s bijeen – Spreek taakverdeling af: één persoon neemt de leiding
– Eén vk met voldoende kennis fixeert; de rest houdt patiënt in bedwang
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis Tips bij 3-punts en 5-puntsfixatie – In bedwang houden: • druk op knieschijf om benen plat te houden • Kruis armen en hou patiënt bij de polsen vast • Druk schouders naar beneden • Houd het hoofd vast om bijten te voorkomen – Eerst lendenen, daarna benen, dan handen
– Controleer fixatiepunten: niet te vast, niet te los
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 8. Isolatiecel: bij extreem agressieve patiënt of bij gevaar voor zichzelf (suïcide) waarbij nood aan prikkelarme en veilige kamer. Maximaal toezicht, zonder noodzaak de kamer te betreden.
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Types en indicaties 9. Sederende medicatie: steeds op voorschrift bij delirante verschijnselen, agressie, hevige onrust, …
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Basisprincipes: – Beslissing in team – Betrek patiënt en/of familie – Streef naar maximaal patiëntencomfort – Plaats oproepsysteem binnen handbereik van patiënt – Organiseer verhoogd toezicht
• Na ¼ uur, en verder na 1½ uur • Signaleer met gevarendriehoek met oog!
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Basisprincipes: – Observeer: • Huidletsels • Stevigheid + doorbloeding • Patiëntencomfort • Vitale parameters
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Praktische afspraken – Fixatiekoffer op elke afdeling • 2 dozen met 3-puntsfixatie • 2 dozen met 5-puntsfixatie – Dozen zijn geïdentificeerd – Volledige set/doos per patiënt – Na gebruik steeds laten wassen: nagaan of de set volledig is, slotjes verwijderen, banden in blauw zakje en in plastiek doos;
Fixatiebeleid Jan Yperman Ziekenhuis • Observaties – Schriftelijke rapportage bij “fixatiemaatregelen” • Motivering • Type en tijdstip • Naam en overleg van betrokkenen – Rapporteer mondeling/ schriftelijk observaties op toezichtsfiche, te bewaren in de kamer van de patiënt (omcirkel observatiepunten, noteer met overeenstemmende cijfers en teken af) – Zorg voor regelmatig toezicht en controle: waarschuwingsbord aan de kamer bij 3- of 5puntsfixatie