RK BS Het Kompas Kofschipstraat 11 1826 CG Alkmaar 072-5614660 E-mail:
[email protected] Web site: www.kompas-saks.nl
Protocol (hoog-)begaafdheid RK Basisschool Het Kompas
Inhoud 1. Inleiding 2. Visie van Het Kompas 3. Begripsomschrijving 3.1. Wat verstaat Het Kompas onder (hoog)begaafdheid? 3.2. Kenmerken van hoogbegaafde leerlingen. 3.3. Onderscheid hoogbegaafdheid en begaafdheid 4. Signaleren 4.1. Onderpresteren 5. Diagnosticeren 5.1. Intern onderzoek 5.2 . Extern onderzoek 6. Begeleiding 6.1. Verrijken 6.2. Versnellen
1. Inleiding Met dit beleid willen wij (hoog) begaafde leerlingen een meer doorgaande lijn bieden in pedagogisch en didactisch opzicht. De motivatie om hier een beleid voor te schrijven komt voort uit het feit dat wij passend onderwijs willen bieden. Wij accepteren verschillen tussen kinderen en willen zoveel mogelijk recht doen aan een doorgaande ontwikkelingslijn met de grootst mogelijke interne groepsdifferentiatie. De grondpeilers hiervoor zijn: - het bevorderen van de relatie tussen de kinderen onderling en de kinderen en de leerkrachten. - het bevorderen van een competentie- en autonomiegevoel van de leerlingen. Ons uitgangspunt bij het lesgeven aan deze kinderen is:
Kinderen zowel pedagogisch (sociaal en emotioneel) als onderwijskundig (cognitief) op hun eigen niveau benaderen. Het vormgeven aan onderwijs voor (hoog)begaafden begint voor ons bij de erkenning dat deze kinderen recht hebben op onderwijs op maat. Dat betekent dat wij ernaar streven voor de kinderen een plezierige omgeving te creëren waarin hun leervermogen maximaal wordt geactiveerd. Voor de (hoog) begaafde leerlingen geldt dan dat de leerstof complex kan zijn en de prestaties van hoog niveau.
2. Visie van Het Kompas
In de schoolpraktijk gaat het om de groep leerlingen die meer aankunnen dan het gemiddelde niveau van de groep. Deze kinderen moeten buiten de groepsgebonden leerstof, leerstof aangeboden krijgen die een beroep doet op hun bovengemiddelde niveau van begaafdheid. Het principe van de zorgbreedte strekt zich op de school ook tot deze groep kinderen uit. (Hoog)begaafde leerlingen die onderpresteren, leerstoornissen hebben of zich aan de andere kant niet naar verwachting ontwikkelen dienen expliciet aandacht te krijgen.
3. Begripsomschrijving 3.1. Wat verstaat Het Kompas onder (hoog)begaafdheid? Het is haast onmogelijk om een eenduidige definitie te geven van het begrip hoogbegaafdheid. Hoogbegaafdheid is namelijk niet één gegeven, maar een samenstelling van meerdere eigenschappen (zoals beschreven door Renzulli en Mönks). - De leerling moet hoge intellectuele vermogens hebben, dit houdt in dat het kind een IQ van 130 of hoger moet hebben. - De leerling moet taakgericht zijn en met volharding aan een taak op zijn niveau kunnen werken. Dit vraagt van de leerling doorzettingsvermogen. - Daarnaast moet de leerling een creatief vermogen hebben. Het gaat hierbij om het oplossen van problemen op een creatieve manier. De school gaat ervan uit dat hoogbegaafdheid geen absoluut begrip is, maar een eigenschap. Een eigenschap kan in aanleg aanwezig zijn bij een persoon, maar of deze bewuste eigenschap ook tot uiting komt is zowel afhankelijk van factoren in de persoon zelf, als van factoren buitenaf. Vanwege deze factoren is niet mogelijk een exacte grens te bepalen waarbij gezegd kan worden dat boven die grens de leerling hoogbegaafd is en daaronder niet. Over het algemeen wordt er bij een IQ van boven de 130 gesproken over hoogbegaafdheid. Belangrijk vind de school een passend onderwijsaanbod. Indien de school bemerkt dat de leerling behoefte heeft aan een breder onderwijsaanbod, zullen wij ons onderwijsaanbod aanpassen aan hoogbegaafde en begaafde leerlingen. 3.2. Kenmerken van hoogbegaafde leerlingen.
Leereigenschappen
is snel van begrip maakt grote denk- en leerstappen beschikt over een goed geheugen heeft een brede algemene interesse en kennis beschikt over een groot probleemoplossend vermogen is in staat verworven kennis toe te passen is in staat nieuwe kennis te integreren met oude kennis beschikt over een groot analytisch vermogen
Persoonlijkheidseigenschappen
is taalvaardig en kan spelen met taal komt met creatieve en originele oplossingen is geestelijk vroegrijp houdt van uitdagingen beschikt over een groot doorzettingsvermogen is op een gezonde manier perfectionistisch ingesteld is veelal een intuïtieve denker heeft behoefte aan een hoge mate van autonomie beschikt over het vermogen tot (zelf)reflectie is sociaal competent
E. van Gerven en S. Drent
3.3. Onderscheid hoogbegaafdheid en begaafdheid Deze lijst kan dienst doen om het verschil tussen hoogbegaafdheid en begaafdheid duidelijk te maken. Hoogbegaafde leerling Heeft altijd vragen. Is een grote ‘gisser’ (probeert uit de context af te leiden.) Is een nieuwsgierig onderzoeker. Is diep mentaal betrokken, soms afwezig hierdoor. Drijft op complexiteit. Gebruikt vaak ongewoon complexe vocabulaire. Heeft flitsende, gekke en afwijkende ideeën. Hangt rond en test uit. Discussieert in detail, is kritisch, bewerkt stellingen. Kan bovengemiddeld maar ook gemiddeld of beneden gemiddeld presteren. Vaak een groep van één achter de anderen. Laat sterke gevoelen en opinies zien. Weet het vaak al. Meesterschap van één of twee herhalingen. Ontwikkelt ideeën. Prefereert vaak ouder gezelschap. Onderzoekt de toepassingen. Start projecten. Creëert nieuwe ideeën. Geniet van het leren. Uitvinder. Is hoogst zelfkritisch.
Begaafde leerling Kent de antwoorden. Is ervaren in het van buiten leren. Is geïnteresseerd in objecten. Is gefocust en oplettend. Houdt van simpele logica. Houdt van woorden. Heeft goede ideeën. Werkt hard. Beantwoordt vragen. Presteert bovengemiddeld in de klas. Hoort bij de top van de groep. Luistert met interesse. Leert makkelijk. Zes tot acht herhalingen nodig voor meesterschap. Begrijpt ideeën. Geniet van leeftijdsgenoten. Begrijpt de bedoeling of de betekenis. Maakt zijn werk af. Kopieert nauwkeurig. Houdt van school. Technicus. Is tevreden over eigen kunnen/leren. Hoogbegaafdheid en een hoge intelligentie (Irvine)
4. Signaleren De school legt het accent op vroegtijdige onderkenning van een ontwikkelingsvoorsprong bij kleuters om zoveel mogelijk te voorkomen dat de leerlingen zich in een vroeg stadium gaan aanpassen aan de schoolomgeving. De school spreekt hier van een ontwikkelingsvoorsprong, omdat een kleuter zich sprongsgewijs ontwikkelt en omdat de ontwikkeling afhankelijk is van zijn directe omgeving. Pas vanaf groep 3 spreekt de school van (hoog)begaafde kinderen. Voor het signaleren van een ontwikkelingsvoorsprong of (hoog-) begaafdheid beschikt de school over het programma SiDi3, waarin vragen-/signaleringslijsten voor leerlingen, ouders en leerkrachten op papier en digitaal verwerkt kunnen worden. Het programma geeft goed weer waar een leerling staat op de verschillende vlakken, zoals intellectuele vaardigheden, zelfstandigheid, zelfbeeld, motivatie.
Vroegtijdige signalering groep 1 en 2:
Intakegesprek ouders op school (m.b.v. het ingevuld kennismakingsformulier: bijlage 1) Observaties door de leerkracht in de eerste drie maanden Basiskenmerken op leeftijdsniveau Spelactiviteiten Constructieve en beeldende activiteiten Lees- en schrijfactiviteiten Reken- en wiskundeactiviteiten Taal- en gespreksactiviteiten
Na 3 maanden volgt een gesprek met de ouders, waar ook - bij vermoeden van -‘onderpresteren’- besproken moet worden. Zie 3.1.
Vervolgd door gerichte observaties in het ontwikkelingsverloop (half jaar) Hoe reageert de leerling op taken? Hoe gaat het om met ontwikkelingsmateriaal? Bedenkt het kind zelf variaties in het omgaan met ontwikkelingsmateriaal? Waar liggen de interesses en hoe vertelt de leerling over een onderwerp? Hoe verloopt de spraak-/taalontwikkeling? Hoe verloopt de sociaal-emotionele ontwikkeling? Bij duidelijke signalen van een ontwikkelingsvoorsprong in februari/ maart een verzoek aan de ouders om de oudervragenlijst groep 1.2 uit het programma SiDi3 in te vullen; de leerkracht vult ook een diagnoselijst groep 1.2 in. De IB-er verwerkt de gegevens en bespreekt de resultaten met de leerkracht; desgewenst ook met de ouders. De aanpak wordt in de groepsplannen opgenomen. Verder volgen a.d.h.v. het leerlingvolgsysteem; specifieke aandacht sociaal-emotionele ontwikkeling en mogelijk onderpresteren. Uiterlijk in januari groep 2 invullen specifieke signaleringslijst onderpresteerders uit het programma SiDi3 bij vermoeden onderpresteren door de leerkracht.
Signaleren in de groep 3 t/m 8: Leerlingvolgsysteem Gerichte observatie door de leerkracht Intelligentie/denkvermogen Creativiteit Taakgerichtheid, doorzettingsvermogen en motivatie Informatie van ouders Voor leerlingen, bij wie een sterk vermoeden is van (hoog)begaafdheid: Na de herfstvakantie diagnoselijst 3-8 van het programma SiDi3 invullen door leerkracht; ouders vullen uit hetzelfde programma een vragenlijst in; ook de betreffende leerling vult een vragenlijst voor leerlingen in.
Dit geldt ook voor nieuwe leerlingen.
De IB-er verwerkt alle verkregen antwoorden in SiDi3 en krijgt een conclusie. Leerlingbespreking met de IB-er en de leerkracht en de ouders. Op grond van alle gegevens van de signalering wordt het vervolgtraject bepaald. De voorlopige conclusie kan zijn: diagnostiek (meerdere gegevens nodig) aanpak is duidelijk, signalering stopt Resultaten van de signalering worden vastgelegd in het dossier
4.1. Onderpresteren Als een kleuter met ontwikkelingsvoorsprong of een (hoog)begaafde leerling niet komt tot prestaties op zijn of haar niveau dan spreken we van een 'onderpresteerder'. Bekend is dat kleuters die net beginnen zich al heel gauw aanpassen aan het niveau van groepsgenoten. Daarmee verliezen ze al snel hun creativiteit in denken en handelen. Om dit te voorkomen moeten ouders èn leerkrachten sneller in gesprek gaan en samen tot afspraken voor een goede aanpak komen. Indien een leerling langdurig onder zijn niveau wordt aangesproken, kan dit tot gevolg hebben dat de leerling zijn motivatie om te leren verliest en zich niet langer inspant bij het uitvoeren van taken, met als gevolg onderpresteren. Een onderpresteerder kan opvallen door probleemgedrag en een slechte werkhouding. De meest moeilijk te herkennen onderpresteerders zijn de (hoog)begaafde kinderen die presteren in de middenmoot, geen problemen geven en niet opvallen in de klas.
Signaleren onderpresteerder
Invullen specifieke signaleringslijst onderpresteerders uit het programma SiDi3 bij vermoeden onderpresteren door de leerkracht.
5. Diagnosticeren Na signalering kan het duidelijk zijn, dat de school te maken heeft met een (hoog)begaafde leerling voor wie een aangepast onderwijsaanbod wenselijk is. Indien (hoog)begaafde leerlingen goed functioneren in de groep, zonder aanwijsbare problemen, kan nader diagnostisch onderzoek achterwege blijven. 5.1. Intern onderzoek Nader intern onderzoek wordt overwogen bij leerlingen voor wie herhaaldelijk twijfel bestaat over de uitslagen van de CITO toetsen of waarbij een discrepantie bestaat tussen het functioneren en presteren op school en in de thuissituatie. Voorwaarde is dat alle stappen in het signaleringsprotocol afgewerkt zijn en dat rapportage schriftelijk is. Het doel van het interne onderzoek is duidelijk beeld te krijgen van de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling. Mogelijkheden hiertoe: Opvragen en verzamelen van informatie - gegevens van het consultatiebureau opvragen via de ouders - invullen kennismakingslijst van de school door de ouders en doorspreken met de leerkracht - ingevulde signaleringslijsten en observaties door de leerkracht - leerkrachtvragenlijst (SiDi3) - oudervragenlijst (SiDi3) - gesprek met de leerling en de leerlingenvragenlijst van SiDi3 laten invullen - resultaten methodegebonden toetsen - didactische gegevens uit het LVS (eventueel doortoetsen), gericht op niveaubepaling - werkhouding in kaart brengen (motivatie, doorzettingsvermogen, concentratie, belangstelling) - OPSEO 5.2. Extern onderzoek Bij onvoldoende zicht op of twijfel over een aantal aspecten van de ontwikkeling kàn door de school een aanvullend onderzoek aangevraagd worden bij een extern deskundige.
6. Begeleiding 6.1. Verrijken Het doel is: de leerstof afstemmen op de leerbehoeften van de (hoog-)begaafde leerlingen, al hun competenties aan te spreken, creatief moeten leren omgaan met opdrachten en zo demotivatie en onderpresteren voorkomen. Kleuters: Voor kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong is veel verrijkingsmateriaal aanwezig in de klassen. Dat moet tijdig aangeboden worden. Afwisseling en goede feedback moeten in het groepsplan opgenomen zijn en regelmatig geëvalueerd worden Groep 3-8: In schooljaar 2012-2013 zijn voor rekenen en taal de nieuwste versies van de methodes aangeschaft. Rekenen: Elke les begint met een korte instructie en een beginopdracht. Dan wordt de verwerking al meteen in 3 niveaus ingezet. De leerlingen die in de beginopdracht geen fouten maken, gaan door met 2 opdrachten uit het basisniveau (**) en krijgen daarna opdrachten met 3 ***. Die opdrachten zijn beduidend uitdagender en doen appèl op inzicht. In het bijbehorende computerprogramma wordt ook op niveau gewerkt, er zijn rekenspellen met uitdagende opdrachten en als er tijd over is biedt ook het pluswerkboek aanvullend verrijkende stof. Daarnaast kan ook geput worden uit de materialen van de ‘Ga-maar-door-kast’. Na de toets per blok wordt op niveau aan de leerlingen een weektaak-op-maat aangeleverd.
Taal/spelling:
Bij taal is de instructie afhankelijk van het onderwerp: instructie over een spellingsprobleem of instructie over spreekwoorden en gezegdes verschillen nogal. Voor de meer- en hoogbegaafden wordt de instructie zo kort mogelijk gehouden; ze kunnen vlot aan het werk op niveau: ook in de taalmethode worden opdrachten in 3 niveaus (in sterren aangeduid) aangeboden. Niveau 3 biedt leerstof die beroep doet op hun probleemoplossend vermogen en hun creativiteit: verrijken van het aanbod. Voor deze leerlingen zet de methode ook een plustoets in, waarmee de geoefende stof op hoog niveau wordt getoetst.
Wereldoriëntatie:
Als in groep 3 en 4 blijkt dat een of meer leerlingen te weinig uitdaging hebben aan wat klassikaal wordt aangeboden kan - indien mogelijk- verrijking, bv. met Kinheimwerkgidsen ingezet worden. Vanaf groep 5 worden vanuit de aardrijkskunde-, geschiedenis- en natuurmethodes in elke les verrijkingsopdrachten aangeboden. Het blijft belangrijk om als leerkracht de opdrachten uitdagend neer te zetten en een optimale uitvoering te eisen.
Creativiteit:
Een divers aanbod bij creatieve vakken is van belang, omdat meer intellectueel gerichte leerlingen daar vaak meer moeite mee hebben: hun ideeën vragen vaak al zoveel handigheid, dat ze geneigd zijn snel af te haken. Juist hier hebben zij vaak behoefte aan wat extra (bege-)leiding!
Aanvullende leerstof:
Met computerprogramma’s, maar ook leerspelen op divers gebied is de zo noodzakelijke afwisseling in aanbod en verwerking geborgd.
6.2. Versnellen Hieronder wordt een vervroegde doorstroming naar een volgende groep verstaan. De leerling slaat een groep over. Het Kompas is in principe tegen versnellen, maar als er een didactische noodzaak is bestaat deze mogelijkheid wel. De school stelt het welzijn van de leerling voorop. Criteria die de school hanteert, zijn: - Er moet sprake zijn van hoogbegaafdheid. - Didactische voorsprong op de leergebieden rekenen, spelling en begrijpend lezen. Doortoetsen met de Citotoetsen en/of methodegebonden toetsen. - Aanpassingen in de leerstof moeten plaatsgevonden hebben, zoals het aanbieden van verdiepings- en verrijkingsstof naast het ‘ingedikt‘ (compact) aanbieden van de basisleerstof. - Risicofactoren moeten duidelijk in kaart gebracht zijn: o sociaal functioneren o zelfbeeld/faalangst o werk- en leerstrategieën o onderpresteren o sprake van leer-/gedragsstoornis - invullen van de VWL* - Hoe staan ouders en leerling hier tegenover? Is hun houding ten aanzien van versnellen positief? - Mogelijkheden ontvangst nieuwe groep, nieuwe leerkracht. * Het invullen en interpreteren van de VersnellingsWenselijkheidsLijst (VWL) kan in de beslissing een belangrijke en informatieve aanvulling geven! Bij een lagere score zou een aangepast goed aansluitend programma in de huidige groep wellicht beter zijn. Hoe hoger de score, hoe meer gedacht kan worden aan versnellen. Nog een voordeel: belangrijke factoren, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van een leerling, worden niet over het hoofd gezien. Zoals: onderwijsgevenden en ouders maken zich zorgen over het (uiteindelijke) effect van versnelling. Zij maken zich zorgen over de cognitieve ontwikkeling, maar veel meer nog over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de versnelde leerling. Onderwijsaanpassingen, zoals `compacten en verrijken’, samenwerkend leren of het versnellen binnen één vak, zijn voor veel (hoog)begaafde en/of zeer goed presterende leerlingen goede oplossingen.
Bijlage 1 Bijlage 1a:
Kennismakingsformulier nieuwe leerlingen Vragenlijst voor ouders van kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong.
Bijlage 1
Basisschool Het Kompas Kofschipstraat 11 1826 CG ALKMAAR
Kennismakingslijst
Tel. 072 – 561 4660
e-mail:
[email protected]
Ontwikkeling van: ……………………………………………………. (naam leerling) jongen/meisje Geboortedatum: ……………………………………………. Invuldatum:………………………………………….. Gezinssamenstelling: ………………………………………………………………………………………………………………………………………….
_________________________________________________________________ 1. Levensgeschiedenis:
Zijn er bijzondere gebeurtenissen geweest tijdens de ontwikkeling van uw kind? Bij de geboorte …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Uw kind ging met: …… maanden zitten, …… maanden kruipen, …… maanden lopen …… maanden praten Bijzonderheden over de babytijd:………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Heeft uw kind een speelzaal, crèche, kinderdagverblijf of school bezocht? Zo ja, welke en hoe is dit verlopen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Bijzondere gegevens (denk hierbij aan verhuizing, (wagen-)ziekte, allergie, ziekenhuisopname, scheiding, sterfgeval, belangrijke gebeurtenis).…………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 2.
Ontwikkelingsgegevens – zelfstandigheid, zelfredzaamheid:
Zelfstandig uitkleden/ aankleden? Ja / nee / ten dele ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Zelfstandig naar het toilet gaan? Ja / nee / ten dele ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Waar speelt uw kind het liefst, binnen of buiten? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Kan het steppen / fietsen? Ja / nee / ten dele ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 3. Spelontwikkeling:
Welke spelactiviteit is bij uw kind favoriet? Binnen………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Buiten………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Wat is zijn/haar liefste speelgoed? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Kan uw kind een langere tijd met hetzelfde speelgoed bezig zijn? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 4. Taalontwikkeling:
Hoe verliep het leren praten? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Is er sprake van spraak-/ taalontwikkelingsproblemen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Komt er in de familie dyslexie voor en bij wie? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Heeft uw kind moeite met bepaalde letters of met het vinden van het juiste woord? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Krijgt uw kind logopedie? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Welke taal spreekt u thuis met uw kind? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Zijn er zintuiglijke problemen? Ogen? Oren? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Heeft uw kind belangstelling voor boekjes en verhaaltjes en wordt er thuis voorgelezen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 5.
Sociale vaardigheden:
Omgang met familie / kennissen: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Omgang met andere kinderen / volwassenen in de buurt: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Is uw kind open? Maakt het gemakkelijk contact? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Is uw kind afwachtend in een nieuwe situatie, of past het zich gemakkelijk en flexibel aan? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 6.
Emotionele stabiliteit:
Is er iets dat uw kind bang, boos, verlegen, teruggetrokken maakt? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Zijn er geruststellende voorwerpen ( speelgoed) of bezigheden voor uw kind? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Heeft uw kind bij het functioneren behoefte aan duidelijkheid en structuur? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 7.
Algemeen:
Sterke kanten: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Zwakke kanten: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Hebt u de opvoeding weleens als moeilijk ervaren? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Hebt u daar wel eens hulp bij gekregen? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Zijn er nog andere bijzonderheden? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Met wie mag uw kind mee/ ook worden opgehaald? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Dank u wel voor het invullen!
Bijlage 1A Vragenlijst voor ouders van kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong. Invuldatum Naam leerling Geboortedatum
: : :
A. Taalontwikkeling Verzint uw kind rijmpjes met echte woorden? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Begrijpt uw kind dat een woord als arm twee betekenissen kan hebben? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Maakt uw kind woordspelingen of woordgrapjes? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? _______________________________________________________________________ Gebruikt uw kind abstracte woorden in gesprekken? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? _______________________________________________________________________ Vindt uw kind het leuk om verhaaltjes, liedjes of toneelstukjes te verzinnen? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Spreekt uw kind meer dan één taal? ja/nee Zo ja, welke taal? Hoe goed spreekt hij/zij deze taal? ________________________________________________________________________ Past uw kind zijn/haar taalgebruik of toonhoogte aan als hij/zij met jongere of minder snel ontwikkelde kinderen praat? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Beschrijf hier hoe uw kind taal op een creatieve of ‘volwassen’ manier gebruikt. ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
B. Sociaal-emotionele kenmerken Speelt uw kind met kinderen van zijn/haar leeftijd?
ja/nee
Kan uw kind goed communiceren met kinderen van zijn/haar leeftijd?
ja/nee
Kan uw kind goed communiceren met oudere kinderen?
ja/nee
Speelt uw kind liever met kinderen van zijn/haar eigen leeftijd, of met oudere kinderen of volwassenen? ________________________________________________________________________ Durft uw kind met voor hem/haar onbekende volwassenen te praten?
ja/nee
Lijkt uw kind meer dan andere kinderen van zijn/haar leeftijd te geven om mensen, dieren of dingen die gebeuren? ja/nee Kunt u hiervan voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ Onderneemt uw kind spontaan actie om mensen of dieren in nood te helpen? ja/nee Kunt u hiervan voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ Heeft uw kind een sterk gevoel voor eerlijkheid of een ongewone gevoeligheid voor onrechtvaardigheid? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________
C. Wiskundig/analytisch denken.. Kan uw kind een aantal dingen van een groter geheel wegnemen, bijvoorbeeld 5 blokken van 8 weghalen? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ Kan uw kind de getallen t/m 99 steeds juist benoemen? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ Kan uw kind dingen optellen tot een totaal van 9? Bijvoorbeeld: uw kind heeft 3 auto’s en u vraagt hoeveel het heeft als hij/zij er 4 bij zou krijgen, zegt het dan: 7? o Ja, zonder de dingen te tellen. o Ja, als hij/zij de dingen erbij heeft om ze te tellen. o Nee.
Kan uw kind aftrekken onder de 9? Bijvoorbeeld het heeft 8 appels en u vraagt hoeveel er over zou zijn als uw kind er 5 opat, zegt hij/zij dan: 3? o Ja, zonder de dingen te tellen. o Ja, en hij/zij zou er ook nog bij zeggen dat er twee klokhuizen liggen. o Ja, als hij /zij deze dingen erbij zou hebben om ze te tellen. o Nee. Kan uw kind simpele delingen maken, zoals 9 snoepjes verdelen over 3 kinderen? o Ja, zonder de dingen te tellen. o Ja, als hij/zij de dingen erbij heeft om ze te tellen. o Nee. Kan uw kind al grotere getallen optellen, zoals 126+33? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Heeft uw kind besef van tijdsduur? Kent hij/zij het verschil tussen 10 minuten en een uur wachten? Kan het kind bv. de tijdsduur van een autorit inschatten? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Heeft uw kind speciale interesse in klokken, kalenders, logo’s, symbolen of kaarten? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Begrijpt uw kind afmetingen, gewicht, volume? Kan hij/zij bv. ingrediënten voor een recept afwegen of de juiste maat bouwblokken voor een bouwwerk bepalen? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Analyseert uw kind huishoudelijke of schooltaken? Komt hij/zij bijvoorbeeld met ideeën om het ‘beter’ te doen? ja/nee Zo ja, kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Vindt uw kind het leuk om dingen te organiseren of te plannen? Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven?
ja/nee
D. Ruimtelijk inzicht Heeft uw kind speciale interesse in hoe dingen in elkaar zitten? Bouwt uw kind bijvoorbeeld complexe structuren van blokken? Of haalt dingen uit elkaar en zet die weer in elkaar? Ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Begrijpt uw kind aanwijzingen op ruimtelijk gebied? Bijvoorbeeld: pak iets uit de linkerkast van de bovenste plank? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________
Begrijpt uw kind plattegronden? Maakt hij/zij ze wel eens van het huis of de omgeving? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________ Beschrijf hier hoe uw kind zich verhoudt tot zijn/haar omgeving. Hoe vindt hij/zij de weg in een nieuwe omgeving of naar een nieuw adres? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ E. Geheugen Weet uw kind de dagen van de week? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Gebruikt het kind deze correct en weet het ook dat als het vandaag woensdag is, dat het morgen donderdag is en gisteren dinsdag was? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Weet uw kind uw telefoonnummer? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Weet uw kind zijn/haar adres? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Weet uw kind zijn/haar verjaardag? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Kent uw kind het hele alfabet? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? ________________________________________________________________________ Kan uw kind bekende rijmpjes opzeggen? ja/nee Zo ja, op welke leeftijd begon hij/zij? Kunt u voorbeelden geven? ________________________________________________________________________
Dank u wel voor het invullen!