PROJECTHANDLEIDING BBL- PW Groeiboek
Pedagogisch werk, niv. 3/4 1.1 Inventariseert de situatie en wensen van het kind/jongere 2.1 Biedt het kind/de jongere opvang
In het kinderdagverblijf of op de peuterspeelzaal is het belangrijk dat je heel bewust naar kinderen kijkt. Je kijkt bijvoorbeeld of de kinderen zich prettig voelen, je kijkt wat voor spelletjes ze spelen en je kijkt hoe ze zich ontwikkelen op sociaal/emotioneel, op cognitief en op motorisch gebied. Door een kind goed te volgen kun je merken als het op een van deze terreinen een achterstand op loopt, zodat je tijdig activiteiten kunt aanbieden om een kind op dit ontwikkelingsgebied extra te begeleiden. Mocht je signaleren dat de achterstand erg groot is, dan moet je dit met collega’s bespreken en eventueel een leidinggevende inschakelen. Prestatie: 1. Scoor een voldoende voor de toets Ontwikkelingspsychologie 2. 2. Maak een Groeiboek van een van de kinderen op je praktijkinstelling. 3. (Na toestemming praktijkbegeleider): Presenteer het Groeiboek aan de ouders van het kind. 4. Drie observatieverslagen, van hoofdstukken naar keuze, waarvan: Eén beschrijvende observatie Eén observaties door middel van een andere methode naar keuze Eén observatie doormiddel van de methode die bij jou in de instelling gebruikt wordt. 5. Gespreksverslag volgens de richtlijnen van bijlage 2. Voor dit project is het de bedoeling dat je een kind zeven weken volgt. Dit doe je door middel van observaties, door foto’s te maken van het kind en door alle tekeningen en/of knutselwerk dat het kind gemaakt heeft te bewaren. Alle observaties, foto’s en tekeningen verzamel je in een boek, het zogenoemde ‘Groeiboek’. In overleg met je praktijkbegeleidster kies je een kind uit. Je overlegt met je praktijkbegeleider of je de ouders op de hoogte brengt, en zo ja, op welke manier je dat doet. Na overleg met je praktijkbegeleider vraag je toestemming aan de ouders van dit kind om het kind gedurende langere tijd te mogen volgen en alle bevindingen vast te leggen in het Groeiboek. Na afloop van de observatieperiode presenteer je het boek aan de ouders .
1
Doelen zijn: - het observeren van een kind gedurende langere tijd. - het wekelijks rapporteren over de ontwikkeling van een kind. - weten welke 'problemen' zich kunnen voordoen in de ontwikkeling van een kind. - weten hoe je een kind bij deze problemen het best kunt begeleiden. - activiteiten programmeren die aansluiten bij de ontwikkelingsfase v.h. kind. - een aantrekkelijk en informatief Groeiboek maken. - planmatig werken. Feedback: Je krijgt feedback van je coach op de toets en het Groeiboek. Je krijgt feedback van je praktijkbegeleider op het Groeiboek en op de wijze waarop je het gesprek met de ouder(s) hebt gevoerd. Belangrijk: Overleg met je praktijkbegeleider welk kind in aanmerking komt om een tijd te volgen. Doe dit altijd eerst. Ga nooit op eigen houtje met deze opdracht beginnen. Overleg met je praktijkbegeleid(st)er of, en zo ja, op welke manier je de ouders er bij betrekt. Na overleg: Schrijf een brief voor de ouder(s) van het kind waar kort maar duidelijk op staat wat de bedoeling is van deze opdracht. In deze brief vraag je toestemming van de ouder(s) om gedurende een paar weken foto’s van het kind te mogen maken en tekeningen te verzamelen. Laat de brief goedkeuren door je praktijkbegeleider. Leg contact met de ouders van het kind en leg in het kort uit wat de bedoeling is. Je geeft de brief die je geschreven hebt aan de ouders, vraagt of ze deze brief zorgvuldig willen lezen, ondertekenen en weer aan je teruggeven. Vertel dat je graag een gesprekje met ze wil aangaan om het één en ander toe te lichten. Start met de opdracht en voer deze gedurende het project uit. Plan op tijd een gesprek met de ouders, om het Groeiboek aan hen te laten zien. Voer een gesprek met de ouder(s). Aan de hand van het Groeiboek vertel je wat je is opgevallen aan het kind. Je vertelt over bijzondere gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op het kindercentrum. Ieder kind en iedere situatie is anders. Daarom zul je hoofdstukken en/of vragen tegenkomen die niet voor dit kind of op jouw situatie van toepassing zijn. Indien dat het geval is, hoef je deze hoofdstukken niet te maken of deze vragen niet te beantwoorden. Gebruik indien nodig of wenselijk, niet de eigen naam van het kind. Behandel alle gegevens zorgvuldig en vertrouwelijk. Wees uiterst zorgvuldig in de beschrijving van jouw observaties en (zelf) reflecties en in het uitdragen daarvan naar het kind en naar de ouders/verzorgers. Realiseer je dat ouders snel ongerust kunnen zijn. Sommige ouders vinden het lastig om dingen over hun kind te horen die misschien niet zo leuk zijn.
2
WORKSHOP 1: Ontwikkeling en opvoeding In periode 1 heb je de ontwikkeling van kinderen bestudeerd. Er werd uit gegaan van de 'normale' ontwikkeling van een kind. In deze periode ga je je verder verdiepen in situaties waarbij de 'normale' ontwikkeling niet zo gemakkelijk verloopt. Stel je voor: je hebt een huilbaby op de groep. Het kindje huilt aan een stuk door en wat je ook probeert, het houdt niet op. Je eigen humeur en dat van de groep wordt er erg door beïnvloed. Je hebt misschien zin om het kind eens flink door elkaar te rammelen of het ergens neer te leggen waar je niets meer hoort van het gebrul. Je weet natuurlijk dat het niet professioneel is om op deze manier te reageren, maar wat moet je dan wel doen? Hoe kun je als groepsleider omgaan met dit huilgedrag? En wat zijn de mogelijk oorzaken van het voortdurend huilen van de baby? Het is belangrijk om te weten hoe je een kind met opvallend of afwijkend gedrag het best kunt begeleiden. Moet je het kind dat voortdurend huilt wel aandacht geven of is het beter om dat kindje te negeren, omdat je zeker weet dat het net een schone luier omheeft en geen honger heeft? En hoe moet je omgaan met een kind dat hyperactief is en geen moment stil kan zitten? Wat zeg je tegen een kind, of wat doe je met een kind, om het te stimuleren? In welke mate is het wenselijk om gedrag te sturen? Hoe ga je om met negatief gedrag? Negeer je het? Geef je het kind straf of werk je alleen met beloningssystemen? In deze workshop gaan we dieper in op alle opvoedingsvragen die je in de kinderopvang tegen kan komen. We kijken naar opvallend of afwijkend gedrag en de mogelijke oorzaken daarvan. Daarnaast kijken we hoe je een kind op methodische wijze het best kunt begeleiden bij opvallend of afwijkend gedrag. Inhoud: • Normen en waarden • Ontwikkelingspsychologie • Voorbeeldgedrag, straffen en belonen • Gedragsproblemen • Opvoeding
Resultaat: • Je signaleert opvallend en afwijkend gedrag. • Je hebt kennis van methodes die gebruikt kunnen worden bij het begeleiden van kinderen met opvallend en afwijkend gedrag. • Je kent een aantal mogelijke oorzaken van opvallend of afwijkend gedrag. Toets Bij deze workshop hoort een Kennistoets: Ontwikkelingspsychologie 2. Duur: ± 8 x 2 uur
3
WORKSHOP 2: Observeren en rapporteren. Voor het maken van je Groeiboek moet je een kind gedurende langere tijd observeren. Je observeert een kind om objectieve informatie te verzamelen over dat kind, zodat je het kind optimaal in zijn of haar ontwikkeling kunt stimuleren. In deze workshop leer je gebruik te maken van verschillende observatietechnieken. Je gaat de motorische, de sociale, de cognitieve en de emotionele ontwikkeling van heel dichtbij volgen. Als een detective die elk detail bekijkt om op die manier tot een juiste conclusie te komen. Daarnaast is het erg belangrijk hoe je rapporteert en aan wie je rapporteert. In het geval van het Groeiboek rapporteer je aan de ouders. Het is dus erg belangrijk om dat op een hele zorgvuldige manier te doen, want voor elke ouder is hun eigen kind het meest bijzondere dat er is. Als je weet hoever het kind is in zijn ontwikkeling kun je activiteiten aanbieden om de ontwikkeling van het kind verder te stimuleren. Als je bijvoorbeeld ziet dat het kind nog niet de fijne motoriek beheerst en vooral uit de schouder werkt, kun je hem beter niet een dun potloodje en een klein stukje papier aanbieden. Het is dan veel beter voor het kind een dik stuk krijt in de hand te hebben en een groot vel waar het lekker op kan krabbelen. De tekeningen die kinderen maken gebruik je ook als observatiemateriaal. Aan de manier waarop kinderen een tekening maken kun je veel aflezen. Je ziet bijvoorbeeld in welk stadium van zijn motorische ontwikkeling het zit. Maakt het bijvoorbeeld nog krabbels vanuit de pols? Of beheerst het al heel goed zijn fijne motoriek? Inhoud: • Observeren en rapporteren • Activiteiten naar aanleiding van observaties. • Observatieplan Resultaat: • Je kunt gebruik maken van verschillende observatiemethodes • Je kunt een observatieplan maken • Je bent in staat naar aanleiding van observaties passende activiteiten aan te bieden aan een kind/de kinderen op je praktijkinstelling. • Je rapporteert zorgvuldig. Prestatie: Drie observatieverslagen, van hoofdstukken naar keuze, waarvan: • Eén beschrijvende observatie • Eén observaties door middel van een andere methode naar keuze • Eén observatie doormiddel van de methode die bij jou in de instelling gebruikt wordt. Duur: ± 4 x 2 uur
4
WORKSHOP 3: Gesprekstechnieken. Gesprekken voeren is een van de eisen die er in de Proeve PW aan je gesteld gaat worden. Het gaat dan om gesprekken met kinderen, maar ook om gesprekken met ouders en collega’s. Eventueel ook om gesprekken met andere instanties. Daarbij moet je niet denken aan leuke gesprekken over de weersverwachtingen, maar aan professionele gespreksvoering. Je kunt daarbij denken aan: kennismakingsgesprekken en intakegesprekken met ouders. gesprekken om actief de wensen en verwachtingen van het kind en zijn ouders te achterhalen. adviesgesprekken met ouders over aanpak en opvoeding bespreken van het plan van aanpak feedbackgesprekken delen van ervaringen met collega’s discussies voeren overdrachtgesprekken met collega’s Voor deze workshop ga je, in overleg met je praktijkopleider, een gesprek voeren met een ouder. Het meest wenselijke is dat je een gesprek voert met een ouder van het kind waarvoor je het Groeiboek maakt. Het gesprek kan dan gaan over de bedoeling van dit project (vooraf), of achteraf, als je het boek presenteert aan de ouders. Het gesprek mag ook met een andere ouder plaatsvinden, als je praktijkopleider dat beter vindt. Inhoud: • Verschillende gesprektechnieken. • Actief luisteren, feedback, (open) vragen stellen, informeren, slecht-nieuws. gesprekken, adviseren, overdragen van informatie aan collega’s. • Verschillende soorten gesprekken van elkaar kunnen onderscheiden. • Gespreksverslag volgens de richtlijnen van Bijlage 1 Resultaat • Je kunt gebruik maken van verschillende gesprekstechnieken: actief luisteren, feedback, (open) vragen stellen, informeren, slecht-nieuws gesprekken, adviseren, formuleren. • Je weet in welke situatie je een bepaalde gesprektechniek gebruikt. Prestatie • Je gaat een gesprek voeren met een ouder. • Je hebt een gesprekverslag gemaakt volgens de geleverde richtlijnen. Duur: ± 4 x 2 uur
5
BIJLAGE 1 Groeiboek Je maakt een Groeiboek van een kind uit je groep. In een Groeiboek houd je bij hoe het kind zich gedurende een aantal weken ontwikkelt. Misschien werken ze op jouw instelling ook met groeiboeken en heb je daarmee al ervaring opgedaan. Of misschien is dit de eerste keer dat je een kind gedurende lange tijd observeert. Dit observeren doe je aan de hand van een aantal thema's die verderop in de Bijlage staan vermeld. Voor het Groeiboek ga je indien mogelijk, tekeningen van het kind verzamelen, die je in chronologische volgorde inplakt. Knutselwerkjes fotografeer je en je maakt ook regelmatig foto’s waarop duidelijk te zien is hoe het kind zich op de verschillende gebieden ontwikkelt. Zorg ervoor dat het boek er overzichtelijk en aantrekkelijk uit ziet. Lees op pagina 2 van de handleiding de belangrijke zaken goed door voordat je begint. Bij het maken van het Groeiboek gebruik je onderstaande handleiding. Je hoeft de handleiding niet letterlijk te volgen, je mag het boek ook op je eigen manier vormgeven (net als bij het Levensboek). Je gebruikt ook alleen de hoofdstukken die op jouw kind van toepassing zijn. Als je een baby observeert kun je veel vertellen over zijn motorische ontwikkeling en over zijn slapen en voeding en als je een ouder kind observeert zal het meer gaan over zijn cognitieve en sociale vaardigheden en de activiteiten die je met het kind doet.
6
HANDLEIDING Hoofdstuk 1 Dit boek gaat over: Naam:
Leeftijd::
Woonplaats:
Geboortedatum:
Geboortestad en geboorteland:
Zijn er specifieke kenmerken, zoals medicijngebruik, chronische ziekte, lichamelijke of verstandelijke beperkingen, opvallende kenmerken op psychisch of emotioneel gebied?
7
Hoofdstuk 2 Persoonlijkheid De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp persoonlijkheid mag je ook op je eigen manier weergeven. Geef concrete voorbeelden van situaties van waaruit jij jouw conclusies trekt over de persoonlijkheid van het kind. Beschrijf wat je kunt zeggen over: de eigen identiteit van het kind, de ontwikkeling van de eigen wil, de ontwikkeling van het rolgedrag, de ontwikkeling van normen en waarden, de ontwikkeling van het geweten.
8
Hoofdstuk 3 Spelgedrag De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp spelgedrag mag je ook op je eigen manier weergeven, zolang het maar om objectieve observaties gaat. Noteer boven je observatie(s) de datum. Dit hoofdstuk gaat over het spelgedrag van het kind. Daarbij kun je denken aan de volgende items: - met welke kinderen het vaak/af en toe/nooit speelt, - met welk speelgoed het vaak/af en toe/nooit speelt, - welke spelen (fantasiespel, constructiespel, zintuiglijk spel) het vaak/af en toe/nooit doet, - heeft het kind bepaalde interesses/hobby"s? - vertoont het kind specifieke gedragskenmerken bij het spel?
9
Hoofdstuk 4 Eetgedrag De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp eetgedrag mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij eetgedrag kun je denken aan de volgende items: Wat eet het kind? Hoe eet het? Met handen of mes en vork, kleine stukjes, dubbelgevouwen boterhammen, snel of langzaam, niet? Wat is zijn lievelingskostje? Wat vindt het vies? Heeft het kind een allergie? Welke flesvoeding krijgt het? Hoeveel en hoe vaak? Beschrijf de regels die jullie hebben rondom de maaltijd. Moeten kinderen alles eten, moeten ze korstjes eten, moeten ze aan tafel blijven totdat iedereen klaar is? Heeft het kind een allergie? Zijn er fysieke beperkingen bij het eten (niet goed kunnen kauwen, verslikken, spugen, kwijlen)?
Zelfreflectie (niet voor in het Groeiboek): Hoe ga jij om met het eetgedrag van het kind? Wat doe je als het niet meer wil eten? Wat doe je als het iets anders wil eten dan dat jij wilt?
10
Hoofdstuk 5 Foto’s Hier komen een aantal foto’s van het kind.
11
Hoofdstuk 6 Taalontwikkeling De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp taalontwikkeling mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij taalontwikkeling kun je denken aan de volgende items: Welke geluidjes maakt het? Doet het kind jouw geluidjes na? Gebruikt het één-woord zinnen of twéé-woord zinnen? Kan het kind al hele zinnen maken? Welke grappige woorden gebruikt het kind? Welke woorden kan het nog niet zo goed uitspreken? Zijn er taalproblemen door twee-taligheid? Wat doe jij om de taalontwikkeling te stimuleren? Geef steeds voorbeelden.
12
Hoofdstuk 7 Cognitieve ontwikkeling De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp taalontwikkeling mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij cognitieve ontwikkeling kun je denken aan: Het geheugen Herkennen van mensen/kleuren/vormen/gebeurtenissen Tellen Het zich kunnen verplaatsen in anderen (empatisch vermogen) Geef zo mogelijk voorbeelden van magisch of animistisch denken.
13
Hoofdstuk 8 Sociaal-emotionele ontwikkeling De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp sociaal-emotionele ontwikkeling mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij sociaal-emotionele ontwikkeling kun je denken aan de volgende items: - Maakt het kind een drukke of stille indruk? - Maakt het kind een tevreden of ontevreden indruk? - Hoe vaak huilt het kind? - Is het wel eens driftig? - Is het kind wel eens boos of agressief? En wat doet het kind dan? - Bijt het kind anderen? - Hoe ga jij om met het temperament van het kind? Mag het druk zijn of mag het stil zijn? - Hoe gaan je collega’s om met het temperament van het kind? - Hoe vaak maakt het kind een verdrietige indruk? En hoe geeft het aan dat het verdrietig is? - Hoe vaak maakt het kind een teruggetrokken indruk? En hoe geeft het aan dat het zich terugtrekt? - Is het kind bang voor dingen? En waar is het bang voor? Hoe geeft het kind aan dat het bang is? - Merk je iets van jaloezie bij het kind? En hoe geeft het kind aan dat het jaloers is? - Op wat voor manier vraagt het kind aandacht? - Hoe gaat het kind om met afscheid van ouder(s)? - Hoe schat jij het gevoel van basisvertrouwen en veiligheid in bij het kind?
Zelfreflectie (niet voor in het Groeiboek) :Hoe ga jij om met emoties van het kind? Hoe gaan je collega’s om met emoties van het kind?
14
Hoofdstuk 9 Zindelijkheid De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp zindelijkheid mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij zindelijk worden kun je denken aan de volgende items: - Is het kind geïnteresseerd in andere kinderen die op het potje of op de wc plassen? - Wil het kind zijn luier af doen? - Wil het kind zelf naar de wc? - Plast het kind in bed? Heeft het als het gaat slapen nog een luier om? - Beschrijf de eerste keer dat het kind op het potje of op de wc plaste. - Hoe train je de zindelijkheid bij het kind? - Hoe beloonde je het kind toen het voor het eerst op de wc plaste? - Zijn er fysiek beperkingen waardoor het kind moeite heeft met zindelijk worden?
Zelfreflectie (niet voor in het Groeiboek): Hoe ging jij ermee om als het kind per ongeluk in zijn broek plaste?
15
Hoofdstuk 10 Tekeningen Plak in chronologische volgorde tekeningen in van het kind. Zet de datum op de tekeningen. Schrijf er bij of de tekening al dan niet bij de ontwikkelingsfase past en waarom. Schrijf er eventueel ook een uitleg van de tekening bij.
16
Hoofdstuk 11 Motorische ontwikkeling De onderstaande vragen zijn richtlijnen, je hoeft niet alles letterlijk te beantwoorden. Het onderwerp motorische ontwikkeling mag je ook op je eigen manier weergeven. Noteer boven je observatie(s) de datum. Bij motorische ontwikkeling kun je denken aan de volgende items: Kan het kind zelfstandig het hoofdje ophouden? Draait het kind zich zelfstandig om op de buik? Staat het zelfstandig? Loopt het zelfstandig? Huppelt het? Rent het? Vindt het kind het leuk om te klimmen, klauteren? In hoeverre beheerst het kind de fijne motoriek? Kan het kind een potlood vasthouden? Beheerst het de pincetgreep? Tekent het vanuit de schouder/elleboog/pols/vingers? Heeft het kind de groei die bij zijn leeftijd hoort? Zintuiglijke ontwikkeling. Hoort het kind goed? Herkent het geluiden? Stopt het kind (nog) alles in de mond? Hoe ervaart het kind het voelen van water/zand/klei/eten?
17
Hoofdstuk 12 Leersituaties in de interactie tussen de kinderen In de kinderopvang leren kinderen veel sociale vaardigheden. Ze oefenen in regels, normen en waarden met betrekking tot de sociale omgangsvormen. De kinderopvang is een prima plek om deze sociale vaardigheden te oefenen omdat kinderen daar voortdurend met andere kinderen geconfronteerd worden. Kinderen oefenen in het delen van aandacht, ze moeten nog leren om speelgoed te delen, op hun beurt te wachten, zich het kaas niet van het brood te laten eten en naar andere kinderen te luisteren. Kinderen, met name peuters, zijn bezig hun eigen 'ik' te vormen. Daardoor kunnen er zich niet alleen soms lastige 'leersituaties' met andere kinderen voordoen, maar ook met opvoeders/begeleiders. Denk aan: Te vroeg van tafel opstaan, met eten smeren, niet luisteren en speelgoed afpakken, om er maar een paar te noemen. Voor dit hoofdstuk beschrijf je welke 'lastige leersituaties' het kind dat jij observeert tegenkomt in de interactie met andere kinderen, of in interactie met de begeleidsters. Misschien is het kind dat jij observeert wel een echt baasje, of is het juist heel verlegen? Of heel sociaal? Beschrijf een 'lastige leersituaties'. Wat voor 'leersituatie' deed zich voor? Met wie deed de 'de leersituatie' zich voor? Wat gebeurde er precies? Hoe reageerde 'jouw' kind? Hoe reageerde(n) (het) andere kind(eren)? Wat was jouw rol? Greep je in? Wat deed je? Wat zei je? Waarom greep je juist niet in? Wat was de reactie van de kinderen op jouw wel/niet ingrijpen? Hoe liep de situatie af? Wat zou je de volgende keer anders doen?
Overleg weer met je Praktijkbegeleid(st)er of dit hoofdstuk wordt opgenomen in het Groeiboek, want het kan zijn dat dit voor ouders niet leuk is om te lezen.
18
Hoofdstuk 13 Slotwoord Dit boek is een geschenk aan de ouders en aan het kind. Waarschijnlijk kijkt dit kind in de rest van zijn leven nog regelmatig in zijn Groeiboek, want het is natuurlijk een prachtig aandenken aan zijn of haar kindertijd. In dit slotwoord schrijf je in het kort iets persoonlijks over jezelf, als je wilt met foto erbij. Ook schrijf je een aantal persoonlijke herinneringen op die je aan het kind hebt. En helemaal tot slot beschrijf je hoe je het vond om dit boek voor het kind te maken.
19
BIJLAGE 2 Gespreksverslag Je voert, na overleg met je praktijkopleider, een gesprek met een ouder. Van dit gesprek maak je een verslag volgens onderstaande richtlijnen. A Doel van het gesprek B Tijd en duur van het gesprek C Motivatie van de keuze gesprekspartner; waarom heb je voor deze gesprekspartner gekozen? D De aanwezigen bij het gesprek E Keuze van de gespreksruimte, de indeling van de gesprekruimte. F Voorbereiding. Hoe heb je dit gesprek voorbereid? Hoe heb je degene waar je een gesprek mee voert benaderd? Hoe heeft deze persoon op jouw verzoek om een gesprek gereageerd? Welke verschillende gespreksonderwerpen komen er aan de orde? Wat voor een soort gesprek is het? Is het een probleemoplossend gesprek, een informatief gesprek, vraag je alleen iemand zijn mening of moeten er ook besluiten worden genomen? G Hoe verliep het gesprek? Wat heb je verteld? Welke vragen heb je gesteld? Welke vragen heeft de ander gesteld? Wat waren de antwoorden? J
Wanneer heb je: doorgevraagd – gespiegeld – gereflecteerd?
K Wat zijn gemaakte afspraken en/of conclusies? L
(Indien van toepassing): stel vast wat de wensen en behoeften zijn t.a.v. het kind.
20
EVALUATIEFORMULIER PROJECT: Groeiboek Naam: Klas: Loopbaanbegeleider: Zet een kruisje in het vakje dat het best aansluit bij je mening 5: helemaal mee eens 4: mee eens 3: gedeeltelijk mee eens 2: gedeeltelijk mee oneens 1: geheel mee oneens 1
2
3
4
5
Prestatie De workshops hebben mij goed voorbereid op het maken van de opdrachten en de toets. De had genoeg tijd om mijn Project zelfstandig te maken. Ik begreep al snel wat er van me verwacht werd in dit project Het kunnen maken van deze opdrachten vind ik nuttig voor mijn taak als Pedagogisch werker. De presentaties aan het eind van het project vond ik zinvol. Workshops De workshop Ontwikkelingspsychologie 2 was leerzaam De workshop Observeren was leerzaam De workshop Gesprekstechnieken Ik vond de meeste workshops leuk De projecthandleiding is duidelijk geschreven Loopbaanbegeleider Mijn loopbaanbegeleider kon duidelijke uitleg geven op mijn vragen over het project Mijn loopbaanbegeleide ondersteunde mij goed bij mijn Peerproces Rooster De roosters deze periode waren in orde Er was geen of weinig lesuitval Praktijkkaart De opdrachten op de Praktijkkaart vond ik zinvol voor mijn werk
Tips en opmerkingen a.u.b. op achterzijde
21
PROJECTFORMULIER GROEIBOEK Naam: Werkproces
Klas: Competentie
Datum:
BBL-PW
Loopbaanbegeleider:
Beoordelingscriteria
Product
O/V/G
1.1 Inventariseert de situatie en wensen van het kind N. Onderzoeken Je gebruikt verschillende bronnen om informatie te verzamelen zodat je een volledig beeld hebt Groeiboek, van de situatie en wensen van het kind. hoofdstuk 1 t/m 13 D. Aandacht en begrip Je toont belangstelling en betrokkenheid bij het kind en zijn ouders/verzorgers. Je luistert actief + tonen zodat de situatie en wensen van het kind duidelijk zijn. 3 Observatieverslagen R. op de behoeften en Je inventariseert actief de wensen en verwachtingen van het kind met het oog op de activiteiten Workshop: observeren. verwachtingen van het die je aan gaat bieden. kind richten 2.1 Biedt het kind, de jongere opvang E. Samenwerken en Je informeert ouders/vervangende opvoeder over de gang van zaken in de opvang. Ook informeer Gespreksverslag van het overleggen je hen over de sociale ontwikkeling van het kind. Je deelt met hen kennis, ervaring en inzichten gesprek met m.b.t. van opvoeding van het kind. Daardoor zijn de ouders/vervangende opvoeders op de hoogte ouders/vervangende van de ontwikkeling van hun kind. opvoeders bij de Presentatie U. Omgaan met Je toont respect voor de achtergrond van het kind (en ouders/vervangende opvoeders). Je bent in van het Groeiboek. verandering en staat om vragen of problemen vanuit hun gezichtspunt te bekijken. Je respecteert de eigenheid aanpassen. van het kind. Workshop: Gesprekstechnieken.
Beoordeling totaal project Groeiboek:
Naam en handtekening Loopbaanbegeleider:
22
PRAKTIJKKAART Naam:
Klas:
GROEIBOEK Instelling:
BBL-PW
Praktijkopleider:
1. Je bespreekt het project met je praktijkbegeleid(st)er. Je kiest in overleg een kind uit om te observeren. Je bespreekt met je praktijkbegeleidster of je de ouder wel of niet informeert. Zo ja, bespreek je op welke wijze je de ouders informeert. Je laat de informatiebrief die voor de ouder(s) bestemd is lezen aan je praktijkbegeleidster. Je vraag toestemming deze brief aan de ouder(s) te geven. 2. (Indien toegestaan) Je voert een informatief gesprek met de ouder(s) over deze opdracht. Je vraagt informatie aan de ouders over het kind betreffende de thema's die genoemd zijn in het Groeiboek. Je vraagt toestemming over de uitvoering van de opdracht. 3. Je schrijft drie observatieverslagen over het kind, waarvan eén beschrijvende observatie, eén observatie door middel van een andere methode naar keuze en eén observatie doormiddel van de methode die bij jou in de instelling gebruikt wordt 4. (Indien toegestaan) Je presenteert het Groeiboek aan de ouder(s). In dit gesprek informeer j ouders/vervangende opvoeder over de gang van zaken in de opvang. Ook informeer je hen over de sociale ontwikkeling van het kind. Je deelt met hen kennis, ervaring en inzichten m.b.t. van opvoeding van het kind. Daardoor zijn de ouders/vervangende opvoeders op de hoogte van de ontwikkeling van hun kind. Je toon respect voor de achtergrond van het kind (en ouders/vervangende opvoeders). Je bent in staat om vragen of problemen vanuit hun gezichtspunt te bekijken. Je respecteert de eigenheid van het kind. Werkproces Competentie Beoordelingscriteria Product O/V/G 1.1 Inventariseert de situatie en wensen van het kind Groeiboek, N. Onderzoeken Je gebruikt verschillende bronnen om informatie te verzamelen zodat je een volledig hoofdstuk 1 t/m 13 beeld hebt van de situatie en wensen van het kind. + D. Aandacht en Je toont belangstelling en betrokkenheid bij het kind en zijn ouders/verzorgers. Je luistert 3 Observatieverslagen begrip tonen actief zodat de situatie en wensen van het kind duidelijk zijn. R. op de behoeften Je inventariseert actief de wensen en verwachtingen van het kind met het oog op de en verwachtingen van activiteiten die je aan gaat bieden. het kind richten 2.1 Biedt het kind, de jongere opvang E. Samenwerken en Je informeert ouders/vervangende opvoeder over de gang van zaken in de opvang. Ook Gesprek met overleggen informeer je hen over de sociale ontwikkeling van het kind. Je deelt met hen kennis, ouders/vervangende ervaring en inzichten m.b.t. van opvoeding van het kind. Daardoor zijn de opvoeders bij de ouders/vervangende opvoeders op de hoogte van de ontwikkeling van hun kind. Presentatie van het
23
U. Omgaan met verandering en aanpassen.
Je toont respect voor de achtergrond van het kind (en ouders/vervangende opvoeders). Je bent in staat om vragen of problemen vanuit hun gezichtspunt te bekijken. Je respecteert de eigenheid van het kind.
Praktijkkaart Groeiboek
Groeiboek.
Naam en handtekening praktijkopleider:
24