Project INTERREG III LUTANUIS Evaluatie van de milieu-impact van de chemische bestrijding van de muskusrat met wortellokaas P. Joye (Centre wallon de Rech. agronomiques – Dpt Lutte biologique et Ress. phytogénétiques – Unité de Zoologie – Gembloux), A. Michotte Renier (Europese Commissie, DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling – Eenheid EI3 - Brussel) Th. Mahaut (Ministerie van het Waalse Gewest – Algemene Directie Landbouw – Afdeling landbouwsubsidies -Ciney)
1
Doel van de proefneming
1.1 Situering Een eeuw nadat de muskusrat (Ondatra zibethicus L.) in Europa werd ingevoerd, blijft dit dier vanwege zijn grote voortplantingsvermogen en vanwege het feit dat het natuurlijke reguleringsvermogen in onze regio’s onvoldoende is, een heel schadelijke diersoort die zonder onderbreking bestreden moet worden. De muskusrat veroorzaakt immers schade aan de oevers van de waterlopen, aan de nabijgelegen landbouwgewassen en aan de waterbouwkundige kunstwerken. Bovendien brengt de muskusrat risico’s met zich mee voor de volksgezondheid.
In Wallonië wordt de muskusrattenbestrijding vooral georganiseerd en uitgevoerd door de Dienst Muskusrattenbestrijding van het Ministerie van het Waalse Gewest (DGRNE – Division de l’Eau). De bestrijding is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak met zowel mechanische als chemische middelen. De mechanische bestrijding gebeurt aan de hand van diverse soorten fuiken en klemmen (lokaasklemmen, grondklemmen, conibear-klemmen), en dit het hele jaar door, met echter de nadruk op de periode februari-maart (voorjaarsmigratie). De mechanische bestrijding is doeltreffend en het aantal gevangen muskusratten is op het zicht vast te stellen, maar er is veel personeel voor nodig en deze methode is op zich niet voldoende op de muskusrattenpopulaties onder controle te houden, met het aantal rattenvangers dat momenteel in het Waalse Gewest beschikbaar is. De chemische bestrijding met ‘wortellokaas’ dat behandeld is met chlorofacinon, volgens een techniek die door MOENS1 (1968) werd ontwikkeld, vormt een ideale aanvulling op de mechanische bestrijding. Een van de voordelen ervan is een grote tijdwinst. In vergelijking met andere methodes van chemische bestrijding, waarbij onder andere geplette bieten worden gebruikt die met chlorofacinon zijn doordrenkt (deze methode werd kort geleden nog in Frankrijk gebruikt), kan er een veel kleinere hoeveelheid anticoagulans worden gebruikt. Tevens is het risico dat een muskusrat een te kleine hoeveelheid gif binnenkrijgt, minder groot, omdat elk lokaas de dosis bevat die nodig is om een volwassen individu te doden (2,5 mg chlorofacinon). De lokazen worden vakkundig neergelegd door ervaren en professionele rattenvangers; dit vermindert sterk het riscico van incidentele consumptie door andere diersoorten. Tot slot is chlorofacinon een anticoagulans van de eerste generatie, dat als voordeel heeft dat het minder toxisch is voor andere diersoorten die prooien 1
MOENS R. (1968). Essai de destruction du rat musqué au moyen d'appâts à base de chlorophacinone. Public. O.E.P.P., Ser. A 47, 49-61.
1/1 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
of lijken eten – vooral vogels – dan de rodenticiden van de tweede generatie. Deze laatste zijn veel persistenter en het risico op secundaire intoxicatie is daarom groter (JOERMANN2, 1998). Tot op heden is echter heel weinig onderzoek verricht naar het risico van secundaire intoxicatie bij diersoorten die zich voeden met muskusratten die met anticoagulantia werden vergiftigd. Het belangrijkste doel van dit onderzoek, dat uitgevoerd werd in het kader van het Europese project Interreg III – LUTANUIS, is om deze lacune aan te vullen.
1.2 Voorstelling van de proefnemingen 1.2.1 Keuze van de dierlijke modellen De bruine rat (Rattus Norvegicus BERK.) is het ideale zoogdiermodel gebleken van de secundaire predator. Hij is erg bekend, goed bestudeerd, heel beschikbaar, en zijn voedingsgewoonten (omnivoor, aaseter, kannibaal,…) zijn verenigbaar met die van het voorwerp van de proefneming. De bruine rat biedt tevens het voordeel dat hij bekend is om zijn grote gevoeligheid voor anticoagulantia. Als vogelmodel van de secundaire predator werd gekozen voor de Japanse kwartel (Coturnix japonica Temminck and Schlegel), om de volgende redenen: - De mogelijkheid om wilde vogels te gebruiken, zoals roofvogels of kraaiachtigen, werd van in het begin uitgesloten om evidente praktische en wettelijke redenen. De meeste van die soorten zijn immers ofwel streng beschermd, ofwel moet er een vergunning verkregen worden om ze te vangen. Bovendien is het benodigde aantal vogels relatief hoog (+/- 150), waardoor het te verwachten valt dat er grote moeilijkheden zullen rijzen betreffende de bevoorrading. - De kwartel is een tamme vogel die zich aangepast heeft aan het leven in kleine kooien en die algemeen gebruikt wordt voor eco-toxicologisch onderzoek. - De volwassen kwartel van de zware soort weegt ongeveer 280 g, wat vergelijkbaar is met het gewicht van de bruine rat, die als zoogdiermodel diende. - Tijdens de voortplantingsperiode bestaat de voeding van de kwartel voor bijna 80% uit dierlijke proteïnes. - Het dagrantsoen van een kwartel (35 g) is vergelijkbaar met het gewicht van de lever en de bouten van de mukusratten waarmee hij gevoed zal worden. Na voorafgaande laboratoriumproeven werd besloten om alleen vrouwelijke kwartels in de legperiode te gebruiken, omdat de mannelijke kwartels het vlees dat ze voorgezet krijgen niet opeten.
1.2.2 Herkomst van de dieren De muskusratten die voor dit onderzoek gebruikt werden, werden gevangen in hun natuurlijke milieu op het grondgebied van het Waalse Gewest. De bruine ratten zijn
2
JOERMANN G., 1998 - A review of secondary-poisoning studies with rodenticides. OEPP/EPPO Bulletin 28, 157-176.
2/2 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
afkomstig uit fokkerijen van CRA-W en de kwartels zijn afkomstig uit een professionele fokkerij.
1.2.3 Doelstellingen Een eerste onderdeel van het onderzoek had tot doel om, via het model van de ‘bruine rat’, het risico van secundaire intoxicatie te beoordelen bij zoogdieren – predatoren of aaseters – die zich voeden met dode of levende muskusratten die vergiftigd werden met chlorofacinon doordat ze ‘wortellokaas’ gegeten hadden dat gewoonlijk gebruikt wordt door de rattenvangers van het Ministerie van het Waalse Gewest. Een tweede onderdeel had tot doel om dat zelfde risico van secundaire intoxicatie te beoordelen bij vogels, via het model van de ‘Japanse kwartel’. Aanvullend op dat tweede onderdeel van de proefneming werd gezocht naar residu’s van chlorofacinon in de eieren van de kwartels, om het risico te onderzoeken dat het chlorofacinon in het ei terecht komt, zodat de voortplantingscyclus verstoord wordt, of zodat het gif in de voedselketen terecht komt en een tertiaire intoxicatie veroorzaakt. Een derde onderdeel had tot doel om deze eerste twee proefnemingen te reproduceren en daarbij het chlorofacinon (anticoagulans van de 1e generatie) te vervangen door difenacoum en bromadiolone (anticoagulantia van de 2e generatie), teneinde de risico’s van secundaire intoxicatie te beoordelen die gepaard gaan met het gebruik van die producten en om in fine deze beide groepen anticoagulantia met elkaar te vergelijken als ze gebruikt worden in gelijkaardige omstandigheden. Tot slot werden, naast die diverse proefnemingen, de organen van de muskusratten onderzocht om na te gaan hoeveel residu’s van chlorofacinon ze bevatten.
2
Beoordeling van de risico’s van secundaire intoxicatie bij zoogdieren die zich voeden met muskusratten die met chlorofacinon vergiftigd werden
2.1 Protocol van de proefneming Voor deze proefneming werden 3 verschillende doses chlorofacinon getest (2,5 mg, dwz 1 wortellokaas – 7,5 mg, dwz 3 wortellokazen – 15 mg, dwz 6 wortellokazen), in combinatie met 4 verschillende tijdspannes tussen het eten van de lokazen en de dood van de muskusrat (euthanasie na 2, 4 of 6 dagen na de toediening van de lokazen of geen euthanasie – het dier sterft ten gevolge van de intoxicatie). Dat betekent dus in totaal 12 reeksen proefnemingen. Voor elke reeks werden groepen van 8 muskusratten en 8 bruine ratten samengesteld. Van de 8 muskusratten zijn er 5 die de voorziene dosis rattengif krijgen en 3 die als controledieren dienen (sentineldieren). Al naargelang het geval worden de muskusratten geëuthanasieerd na de voorgeschreven termijn, ofwel gaan ze dood ten gevolge van de intoxicatie. De lever en de bouten worden in onbewerkte staat voorgezet aan de bruine ratten, die voorafgaandelijk een periode niet gegeten hebben. Ze krijgen dus, zonder de mogelijkheid om voor ander voedsel te kiezen, de lever op dag D0, een eerste bout op dag D1, de tweede bout op dag D2 en vervolgens hun gewone voedsel (geplette tarwe) tot het eind van de proef (maximaal 21 3/3 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
dagen). Als er sterfgevallen plaatsvinden, wordt een autopsie uitgevoerd om de rol van de coagulantia in de dood van de bruine rat te bevestigen of te ontkrachten.
2.2 Resultaten en discussie Tijdens die diverse proefnemingen werd er één sterfgeval (op de 36) vastgesteld bij een bruine rat die als controledier diende. De sterftecijfers bij de geteste bruine ratten zijn hieronder te vinden in tabel 1. Tijd Dosis voor de euthanasie 2 dagen
4 dagen
6 dagen
Geen euthanasie
2,5 mg chlorofacinon
7,5 mg chlorofacinon
15,0 mg chlorofacinon
1/5
1/5
2/5
(D6)
(D2)
(D4 en D6)
0/5
1/5
0/5
(D4)
0/5
1/5
0/5
(D4)
0/5
0/5
0/5
Tabel 1 : Overzicht van de sterftecijfers bij de bruine ratten – Onbewerkte gegevens
De autopsieën wezen uit dat, van de 6 vastgestelde sterfgevallen bij de bruine ratten, alleen de 2 sterfgevallen die opgetekend werden in de proef waarbij de bruine ratten gevoed werden met muskusratten die geëuthanasieerd werden 2 dagen nadat ze 6 wortellokazen gegeten hadden (15 mg chlorofacinon), toegeschreven kunnen worden aan de gevolgen van het anticoagulans (bleke longen en geen bloed en stolsels in het hart). In de vier andere gevallen konden bij de autopsie geen tekenen van bloeding worden vastgesteld. Bij die gevallen blijft er dus twijfel over de werkelijke doodsoorzaken, vooral in het geval waarbij de dood optreedt op D2. Die termijn is immers te kort voor het optreden van dodelijke bloedingen. Het feit dat er geen sterfgevallen werden vastgesteld in de reeksen waarbij zes lokazen werden toegediend, en waarbij 4 en 6 dagen gewacht werd voor de euthanasie, lijkt deze twijfel te bevestigen.
2.3 Besluit In de praktijk lijkt de proef dus uit te wijzen dat alleen in het geval dat er vlees wordt gegeten van muskusratten die kort geleden (2 dagen) vergiftigd werden met massale hoeveelheden chlorofacinon, er een groot risico is van secundaire intoxicatie. Een dergelijke situatie lijkt echter weinig waarschijnlijk in het echt, want na een zo korte tijd vertoont de muskusrat nog geen tekenen van zwakte, en valt hij dus niet gauw ten prooi aan predatoren.
4/4 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
De resultaten die verkregen worden met de langere termijnen en in de gevallen waarin de muskusratten sterven als gevolg van de intoxicatie, tonen aan dat, zelfs bij ernstige intoxicatie, de risico’s van secundaire intoxicatie gering zijn, of zelfs onbestaande. Dat is dus geruststellend.
3
Evaluatie van het risico van secundaire intoxicatie bij vogels die zich voeden met muskusratten die vergiftigd werden met chlorofacinon
3.1 Protocol van de proefneming Het protocol van de proefneming is hetzelfde als dat hierboven, alleen werden de bruine ratten vervangen door Japanse kwartels. Om het voedsel er smakelijker te laten uitzien, werden de lever en de voorafgaandelijk uitgebeende bouten fijngemalen, vooraleer ze aan de kwartels werden voorgezet. Voor het onderzoek van de kwarteleieren werden 2 groepen van 4 kwartels samengesteld. De eerste groep kreeg het vlees van muskusratten die vergiftigd waren met 3 wortellokazen en die na 2 dagen geëuthanasieerd waren; de tweede groep kreeg het vlees van muskusratten die eveneens met 3 wortellokazen vergiftigd waren maar die na 6 dagen geëuthanasieerd waren. De eerste 5 eieren die door elke kwartel werden gelegd vanaf D0, werden geanalyseerd met LC/MS (vloeistofchromatografie met detectie aan de hand van massaspectrometrie – detectielimiet van 10 ppb).
3.2 Resultaten en discussie Tijdens de diverse proefnemingen werd één sterfgeval vastgesteld van een kwartel die als controledier diende (D14). De sterftecijfers bij de geteste kwartels zijn in tabel 2 hieronder te vinden.
Tijd Dosis voor de euthanasie 2 dagen
4 dagen
6 dagen
Geen euthanasie
2,5 mg chlorofacinon
7,5 mg chlorofacinon
15,0 mg chlorofacinon
0/5
0/5
0/5
0/5
0/5
1/5 (D11)
0/5
0/5
0/5
0/5
1/5
0/5
(D4)
Tabel 2: Overzicht van de sterftecijfers bij de Japanse kwartels – Onbewerkte gegevens
5/5 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
Uit de autopsieën die werden verricht op de 2 kwartels die stierven tijdens de proefnemingen, bleek dat de dood niet werd veroorzaakt door een gebrekkige stolling. Het hart van de dieren bevatte immers een goed gevormde bloedklonter en de longen hadden een normale kleur. Dat die sterfgevallen toevallig waren, wordt bevestigd door het feit dat de betrokken individuen geen deel uitmaakten van de groepen die aan de meest ernstige vorm van intoxicatie werden blootgesteld. De kwartels die muskusratten gegeten hadden die vergiftigd waren met 6 lokazen en die na 2 dagen geëuthanasieerd waren, bleven immers allemaal in leven. Deze sterfgevallen kunnen als normaal worden beschouwd, rekening houdend met de betrekkelijke kwetsbaarheid van deze soort. Volgens de fokker die de dieren leverde, is de meest voorkomende doodsoorzaak de te grote omvang van de eieren, die af en toe voorkomt. De resultaten van de analyse van de kwarteleieren zijn te vinden in de tabel 3 hieronder.
euthanasie du rat musqué 2 jours après intoxication
euthanasie du rat musqué 6 jours après intoxication
Caille n°
J0
J1
J2
J3
1
nd
nd
nd
nd
2
nd
nd
nd
nd
nd
3
J5
J6
J7
J8
J9
J10
J11
J12
J13
J14
J15
nd
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0,016 0,017
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0,010 0,015
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
nd
nd
X
X
X
X
X
X
X
X
nd
X
X
X
X
X
X
X
X nd
4
nd
nd
nd
5
nd
nd
nd
nd
6
nd
nd
nd
nd
7
nd
nd
nd
8
nd
nd
nd
J4
nd
X nd
X
X
X
X
X
X
X
*
X X
X
X nd
nd
X
Tabel 3 : Resultaten van de analyse van de kwarteleieren
(nd = niet detecteerbaar – X : ei - * : ei zonder schaal) De kwartels nrs. 4 en 8 hebben niet alle muskusrattenvlees gegeten dat hen voorgezet werd. Kwartel nr. 8 vertoonde bovendien tekenen van zwakte en verlamming gedurende de proefneming, wat tot een stopzetting van de leg geleid heeft gedurende enkele dagen.
3.3 Besluiten De afwezigheid van gevallen van secundaire intoxicatie bij kwartels, zelfs in de meest ernstige omstandigheden, is uiterst bemoedigend. Slechts van twee kwartels vertoonden de eieren heel licht positieve resultaten, maar het gaat hier om heel geringe hoeveelheden die geen enkel risico van tertiaire intoxicatie zouden moeten inhouden. Een bruine rat van 250 g zou meer dan 32 kilo eieren moeten eten om de DL50 waarde te bereiken (2,1 mg/kg). Er zou verder onderzoek uitgevoerd moeten worden
6/6 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
om de gevolgen van die concentraties op de ontwikkeling van het embryo in het ei te kunnen beoordelen.
4
Vergelijking van het risico van secundaire intoxicatie tussen coagulantia van de eerste en de tweede generatie
4.1 Protocol van de proefneming 4.1.1 Zoogdiermodel Voor dit onderdeel van de proefneming werden 3 doses anticoagulanten van de tweede generatie (1,25 mg difenacoum (1 wortellokaas), 3,75 mg difenacoum (3 wortellokazen) en 4,0 mg bromadiolone (1 wortellokaas) gebruikt, in combinatie met 2 termijnen tussen de intoxicatie en de dood van de muskusrat (euthanasie na 2 dagen en geen euthanasie (het dier sterft ten gevolge van de intoxicatie)). Samen zijn dat 6 reeksen proefnemingen. 1,25 mg difenacoum is de dosis die in België wordt voorgeschreven voor de muskusrattenbestrijding (Apoisine®) en dus overeenstemt met de hoeveelheid die nodig is om een muskusrat te doden. Voor bromadiolone, dat in België niet goedgekeurd is voor dit gebruik, werd een dosis gekozen die een theoretische toxiciteit heeft die vergelijkbaar is met die van drie wortellokazen met chlorofacinon. Het protocol van de proefneming is hetzelfde als dat van de beoordeling van het risico van secundaire intoxicatie door chlorofacinon.
4.1.2 Vogelmodel Voor het ‘vogelmodel’ werd een extra proefneming toegevoegd aan de zes proeven die hierboven worden beschreven, namelijk muskusratten die geëuthanasieerd werden 2 dagen nadat ze 3 wortellokazen gegeten hadden die elk 4 mg bromadiolone bevatten.
4.2 Résultats et discussion 4.2.1 Bruine ratten Bij de bruine ratten die als controledieren dienden, werd geen enkel sterfgeval vastgesteld tijdens de zes proefnemingen. De sterftecijfers bij de geteste ratten zijn te vinden in tabel 4 hieronder.
7/7 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
Tijd Dosis voor de euthanasie
1,25 mg difenacoum
3,75 mg difenacoum
0/5
2 dagen
Geen euthanasie
4,0 mg bromadiolone
3/5
5/5
(D6,D6,D9)
(D0,D8,D8,D9,D11)
1/5
3/5
5/5
(D2)
(D5,D7,D8)
(D5,D7,D7,D9,D11)
Tabel 4 : Overzicht van de sterftecijfers bij de bruine ratten – Onbewerkte gegevens
De autopsie die werd uitgevoerd op de bruine rat die gestorven is nadat hij vlees had gegeten dat afkomstig was van een muskusrat die vergiftigd was met 1,25 mg difenacoum en vervolgens ten gevolge van de intoxicatie gestorven was, heeft niet aangetoond dat het sterfgeval toe te schrijven was aan de gevolgen van de anticoagulantia. Ook de dood op D0 van de bruine rat die een muskusrat gegeten had die geëuthanasieerd was twee dagen na intoxicatie met bromadiolone, kan niet toegeschreven worden aan de gevolgen van de coagulantia. Als de consumptie van difenacoum beperkt blijft tot de aanbevolen dosis (1 wortellokaas) wordt dus geen enkel bewezen geval van secundaire intoxicatie vastgesteld. Als de primaire intoxicatie drie maal de voorgeschreven dosis difenacoum bedraagt, is het percentage bruine ratten die sterven als gevolg van de effecten van de anticoagulantia, groot (3/5) en gelijk, ongeacht of de muskusratten na 2 dagen geëuthanasieerd worden of sterven als gevolg van de intoxicatie. Deze constante in de tijd wordt eveneens vastgesteld in het geval van een primaire intoxicatie met bromadiolone, waarbij alle geteste bruine ratten sterven.
4.2.2 Japanse kwartels
Gedurende de 7 reeksen proefnemingen zijn drie kwartels die als controledieren dienden, gestorven, en kwam er geen enkel sterfgeval voor bij de geteste dieren (tabel 5). Tijd Dosis voor de euthanasie 2 dagen
Geen euthanasie
1,25 mg difenacoum
3,75 mg difenacoum
4,0 mg bromadiolone
12,0 mg bromadiolone
0/5
0/5
0/5
0/5
0/5
0/5
0/5
Tabel 5 : Overzicht van de sterftecijfers bij de Japanse kwartels – Onbewerkte gegevens
8/8 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
4.3 Besluiten De resultaten die verkregen werden met het ‘zoogdiermodel’ bevestigen dat de coagulantia van de tweede generatie in staat zijn om secundaire intoxicaties te veroorzaken die ernstiger zijn dan het geval is met de anticoagulantia van de eerste generatie, zelfs bij een theoretisch lagere toxiciteit. Dat is te zien in tabel 6 hieronder, waarin alle gegevens staan die verzameld werden tijdens de diverse proeven op bruine ratten. Daarbij werd geen rekening gehouden met sterfgevallen die niet toe te schrijven zijn aan de anticoagulantia. De diverse resultaten zijn in volgorde van oplopende theoretische toxiciteit gerangschikt (hoeveelheid actieve stof/LD50). Dosis product (toxiciteit)
Tijd voor euthanasie …
2 dagen
1,25 mg Difenacoum (0,69)
0/5
2,5 mg Chlorofac.
3,75 mg
(1,19)
Difenacoum (2,08)
0/4
3/5
7,5 mg Chlorofac.
0,4 mg
(3,57)
Bromadiolone (3,57)
0/4
4/4
15,0 mg Chlorofac. (7,14)
2/5
4 dagen
0/5
0/4
0/5
6 dagen
0/5
0/4
0/5
Geen euthanasie
0/4
0/5
3/5
0/5
5/5
0/5
Tabel 6 : Vergelijking van de sterftecijfers bij de bruine rat
Een dosis van 3,75 mg difenacoum heeft dus een secundaire toxiciteit die hoger is dan doses van 7,5 mg en 15 mg chlorofacinon, hoewel de theoretische toxiciteit ervan duidelijk en heel duidelijk lager is dan die van deze beide gevallen. Een dosis van 0,4 mg bromadiolone veroorzaakt een secundaire mortaliteit die hoger is dan de mortaliteit die veroorzaakt wordt door doses van 7,5 mg en 15 mg chlorofacinon, waarvan de theoretische toxiciteit nochtans gelijk en hoger is. Dat kan verklaard worden door het feit dat de anticoagulantia van de tweede generatie een grotere remanentie hebben. Ze worden dus weinig of heel weinig gemetaboliseerd door de muskusrat en komen daarom in grote hoeveelheden in het kadaver terecht, dat door de secundaire predator wordt opgegeten. Andere tekenen van die hogere remanentie van de anticoagulantia van de tweede generatie liggen in het feit dat er een constante secundaire mortaliteit wordt vastgesteld tussen de proeven die worden uitgevoerd met muskusratten die na 2 dagen geëuthanasieerd worden, en de muskusratten die sterven ten gevolge van de intoxicatie; de resultaten die verkregen worden met chlorofacinon (15 mg) laten daarentegen een daling van die secundaire mortaliteit zien.
9/9 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
De resultaten die verkregen worden met het ‘vogelmodel’ laten zien dat, zelfs in de meest ernstige gevallen (heel hoge doses anticoagulantia van de tweede generatie) er geen enkel geval van secundaire intoxicatie wordt vastgesteld bij de kwartels. Dat bevestigt de resultaten die verkegen werden met chlorofacinon. Deze hogere weerstand wordt gemakkelijk verklaard door de lagere gevoeligheid van vogels voor chlorofacinon (hogere DL50-waarden).
5
Analyse van de residu’s van chlorofacinon in de weefsels van muskusratten
5.1 Protocol van de proefneming Er werden analyses uitgevoerd van de concentraties residu’s van coagulantia in diverse weefsels (lever, nieren en spieren) en in de darminhoud. Dit gebeurde bij 3 reeksen van 4 muskusratten: muskusratten die geen chlorofacinon gekregen hadden, muskusratten die 3 wortellokazen gekregen hadden en na 2 dagen geëuthanasieerd waren, muskusratten die 3 wortellokazen gekregen hadden en na 6 dagen geëuthanasieerd waren. De stalen werden vóór de analyse ingevroren. De gebruikte analysemethodes zijn HPLC/UV (hogedrukvloeistofchromatografie met UV-detectie – detectielimiet van 50 ppb) voor de lever en de nieren en LC/MS (vloeistofchromatografie met detectie via massaspectrometrie – detectielimiet 10 ppb) voor de bouten en de darminhoud.
5.2 Resultaten en discussie Weefsels
Lever (µg/g)
Nieren (µg/g)
Bouten (µg/g)
Darminhoud (µg/g)
1 2 3 4 5 6 7
< 0,05 < 0,05 < 0,05 < 0,05 1,12 0,66 1,00
< 0,05 < 0,05 < 0,05 < 0,05 0,21 0,224 < 0,05
< 0,01 < 0,01 < 0,01 < 0,01 0,02 0,015 0,02
< 0,01 < 0,01 < 0,01 < 0,01 0,5 < 0,01 3,5
8
0,34
0,164
< 0,01
0,2
9 10 11
0,16 < 0,05 0,33
< 0,05 2,00 < 0,05
< 0,01 < 0,01 < 0,01
< 0,01 < 0,01 < 0,01
12
1,68
< 0,05
0,015
0,075
Nr. ………
Controledieren Muskusratten die 3 wortellokazen gegeten hebben en na 2 dagen geëuthanasieerd werden Muskusratten die 3 wortellokazen gegeten hebben en na 6 dagen geëuthanasieerd werden
Tabel 7 : Onbewerkte resultaten van de analyse van de levers, nieren, bouten en darminhouden met het oog op het kwantificeren van de aanwezigheid van chlorofacinon via HPLC/UV en LC/MS.
10 / 10 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
De resultaten die verkregen werden met muskusratten die geen chlorofacinon gekregen hadden (nrs. 1 à 4) tonen aan dat de methode geen valse positieve resultaten geeft. Bij muskusrat nr. 7 zou de grote hoeveelheid chlorofacinon in de darminhoud verklaard kunnen worden door de laattijdige consumptie van de lokazen. Bij datzelfde dier stellen we afwezigheid van residu’s in de nieren vast, wat niet overeenkomt met de waarden die vastgesteld worden in de lever en de spieren, waaruit de aanwezigheid van chlorofacinon in het bloed blijkt. De gegevens over dat dier zullen daarom niet meegenomen worden in het vervolg van de analyse. Bij muskusrat nr. 10 is de waarde in de nieren overdreven hoog in vergelijking met de waarden in de andere weefsels, en zal als afwijkend beschouwd worden. Bij muskusrat nr. 12 is de hoeveelheid in de lever abnormaal hoog in vergelijking met de andere resultaten van de groep. Dat geldt ook voor de darminhoud. Een dergelijke concentratie van residu’s zal als abnormaal beschouwd worden rekening houdend met het feit dat de spijsverteringscyclus bij de muskusrat ongeveer 20 uur duurt. Bijgevolg zullen de volledige gegevens over dat dier niet meegenomen worden in het vervolg. De gemiddelde waarden, na uitsluiting van de afwijkende waarden, zijn als volgt (tabel 8):
Controledieren Muskusratten die 3 wortellokazen gegeten hebben en na 2 dagen geëuthanasieerd werden Muskusratten die 3 wortellokazen gegeten hebben en na 6 dagen geëuthanasieerd werden
Lever (µg/g)
Nieren (µg/g)
Bouten (µg/g)
Darminhoud (µg/g)
< 0,05
< 0,05
< 0,01
< 0,01
0,71
0 ,199
0,013
0,235
0,17
< 0,05
< 0,01
< 0,01
Tabel 8 : Gemiddelde waarden na uitsluiting van de afwijkende waarden
5.3 Besluit De grootste concentraties residu’s zijn te vinden in de lever, vervolgens in de darminhoud, de nieren en tot slot in de bouten. - De grote hoeveelheid chlorofacinon in de lever is voorspelbaar, aangezien dit orgaan erom bekend is dat het chlorofacinon opslaat. - De hoeveelheid die zich in de darminhoud bevindt, hangt af van de verteringsfase van de lokazen. - De nieren zijn uitscheidingsorganen die de afvalstoffen die door het bloed worden vervoerd, elimineren; het is dus logisch dat ze eveneens het product bevatten. 11 / 11 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes
-
De concentratie chlorofacinon in de bouten moet worden toegeschreven aan de concentratie chlorofacinon in de bloedsomloop.
De grootste concentraties worden vastgesteld twee dagen na de consumpie van de lokazen. Dat geldt voor alle organen. Daarna wordt een daling van de concentraties residu’s vastgesteld. In de lever daalt de concentratie globaal genomen met een factor (0,71 µg/g Æ 0,17 µg/g) tussen de tweede en de zesde dag. In de andere organen daalt de concentratie tot onder de detectielimiet. Uit de verkregen resultaten blijkt dus dat dit anticoagulans redelijk gemakkelijk en redelijk snel door de muskusrat gemetaboliseerd wordt.
6 Besluiten Uit de resultaten van de diverse proefnemingen die gevoerd werden in het kader van dit onderzoek, kunnen we besluiten dat de methode van het wortellokaas met chlorofacinon, die in de muskusrattenbestrijding gebruikt wordt, weinig of geen risico’s van secundaire intoxicatie oplevert voor de andere soorten. Om dat risico zo laag mogelijk te houden moet de hoeveelheid lokazen die wordt uitgezet, afhankelijk zijn van de grootte van de muskusrattenpopulatie ter plaatse. Daardoor kan een overdosering vermeden worden, die schadelijk zou kunnen zijn voor predatoren of aaseters. Deze bemoedigende resultaten kunnen vooral verklaard worden door het feit dat chlorofacinon snel en in hoge mate gemetaboliseerd wordt door het lichaam van de muskusrat. De anticoagulantia van de tweede generatie blijken gevaarlijker te zijn in het gebruik, vanwege hun grotere remanentie. Ze brengen geringe tot heel grote risico’s met zich mee voor secundaire intoxicatie van zoogdierpredatoren. Het gebruik van die producten is dus niet verantwoord, zolang chlorofacinon, dat heel doeltreffend is tegen de muskusrat, beschikbaar is. Die situatie zou echter binnenkort kunnen veranderen, want chlorofacinon zal in de toekomst niet meer gebruikt mogen worden in bestrijdingsmiddelen voor landbouwgebruik (verboden actieve stof volgens bijlage 1 van richtlijn 91/414/EEG via besluit 2007/442/EG). Als biocide (richtlijn 98/8/EG), waartoe rattengif behoort, wordt het dossier van chlorofacinon nog onderzocht en een beslissing wordt in de komende maanden verwacht. Het zou echter spijtig zijn als deze actieve stof niet behouden zou worden, vanwege de eenvoudige reden dat de gebruikte hoeveelheden klein zijn en dat de kosten voor het nodige onderzoek dus naar verhouding te hoog zijn. De resultaten die verkregen werden met de vogels blijken gunstig, want zelfs in de meest ernstige gevallen (massale doses anticoagulantia van de tweede generatie) werd geen enkel geval van secundaire mortaliteit vastgesteld bij de geteste kwartels. De heel geringe hoeveelheden chlorofacinon die in de eieren gevonden zijn, houden geen betekenisvolle risico’s van tertiaire intoxicatie in.
12 / 12 Projet INTERREG III LUTANUIS – Février 2008 Evaluation de l'impact environnemental de la lutte chimique contre le rat musqué basée sur l'utilisation d'appâts carottes