Programmeringsstudie Jeugdzorg
Bijlagen
=
=
Programmeringsstudie Jeugdzorg
Bijlagen
Nederlands Jeugdinstituut (NJi) / Rijksuniversiteit Groningen (RUG) Leonieke Boendermaker Annemiek Harder Paula Speetjens Machteld van der Pijll Cora Bartelink Judith van Everdingen
=
© 2007 Nederlands Jeugdinstituut (NJi) / Rijksuniversiteit Groningen (RUG) Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Boendermaker, L., Bartelink, C., Everdingen, J. van., Pijll, M. van der, Speetjens, P. (NJi) & Harder, A. (RUG) Adviseurs Yperen, T. van, & Konijn, C. (NJi) Knorth, E. (RUG)
De Programmeringsstudie Jeugdzorg is uitgevoerd in opdracht van ZonMw.
=
Inhoud Bijlagen
Deel 1 ´Kennis over interventies in de Nederlandse Jeugdzorg´.......................................... 7
Bijlage 1.1 De gevonden Nederlandse studies, ingedeeld naar type =======================interventie en probleemgroep ..................................................................... 9 Bijlage 1.2 Literatuurlijst met Nederlandse Studies behorend bij Bijlage 1.1 ............. 11 Bijlage 1.3 Aanvullende informatie Nederlandse literatuur ........................................ 17 Bijlage 1.4 Aanvullende informatie over 4 Nederlandse=overzichtsstudies en 1 meta-analyse ......................................................................................... 71 = Deel 2 ´Kennis over interventies op het terrein van de jeugdzorg in het buitenland´ .........77
Bijlage 2.1 =
Aanvullende informatie internationale literatuur ..................................... 79
Deel 3 ´Kennis over instrumenten´.................................................................................. 115
Bijlage 3.1 Bijlage 3.2 Bijlage 3.3 Bijlage 3.4 Bijlage 3.5
=
Overzicht van alle gevonden instrumenten .............................................. 117 Gevonden instrumenten naar type instrument ........................................ 157 Gevonden instrumenten naar probleem of risico.....................................159 Gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep ............................... 161 Gebruikte afkortingen van instrumenten .................................................165
=
Bijlagen
Deel 1 ´Kennis over interventies in de Nederlandse Jeugdzorg´
7=
8=
Bijlage 1.1
De gevonden Nederlandse studies, ingedeeld naar type interventie en probleemgroep
De tabel geeft een overzicht van de gevonden studies per type interventie en probleemgroep. De nummers verwijzen naar de nummers van de gevonden studies in de literatuurlijst Medicatie
Soc.- Spel (Cogn) gedrags- var therapie
Jeugdigen met angst en stemmingsstoornissen
32
11, 31, 61, 63, 72,
Autistische jeugdigen
20
51, 53
Type interventie
Ambulant / daghulp
GezinsInterventies
Residentieël
Oudercursus
Pleeggezin
Overig
Type probleemgroep
Gezinnen met meervoudige problematiek
Jeugdigen met gedragsstoornissen • ADHD • Anger / boosheid en agressie • Gebrekkige sociale of probleemoplossende vaardigheden • Milde gedragsproblemen • Emotionele en gedragsproblemen / psycho-sociale problemen
17, 25, 39, 43, 44, 54, 58, 59, 60, 68, 88, 89, 91,
69, 73
66 55, 94, 95
70
2, 82
97
1, 13, 42
5, 15, 96 92 30, 47, 71
41, 62
81
•
Ernstig antisociaal en delinquent gedrag
28, 37, 45, 52, 65, 78, 80, 86,
•
Thuisloosheid/ zwerven Verslaving
29
•
93
9, 16, 18, 27, 40, 48, 75, 90, 75, 38, 76, 79, 74, 89 3, 6, 7, 8, 14, 19, 22, 34, 35, 64, 77 33
24, 49, 56, 84, 85,
26
83
Jeugdigen met overige 36 12, 23, 46 21 problemen 50, 87 * de nummers in de cellen corresponderen met de nummers van de gevonden studies in de literatuurlijst.
9=
67
4
10=
N
Bijlage 1.2 Literatuurlijst met Nederlandse Studies behorend bij Bijlage 1.1N 1. 2.
3.
4. 5. 6.
7.
8.
9.
10.
11. 12. 13. 14.
15. 16. 17.
As, N. van, & Janssens, J. (1999). Praten met kinderen: een cursus voor ouders en pubers. TIAZ, 1, 33-40. Bandsma L. G. (1997). Groepsmediatietherapie op maat voor ouder ouders van ADHD-kinderen: evaluatie van een therapeutische interventie: effecten en efficiëntie. Kind en adolescent, 18 (2), 73-84. Beenker, L. G. M., & Bijl, B. (2003). Van invoering naar uitvoering, een eerste evaluatie van de implementatie van het competentiemodel in vier justitiële jeugdinrichtingen. Duivendrecht: PI Research Bijl, B. (1996). Innovaties in de jeugdhulpverlening: over het rendement en de soliditeit van nieuwe hulpprogramma´s. DSWO Press, Leiden. Bleeker, J.K. (1990). Effecten van een sociaal-redzaamheidsprogramma voor zwakbegaafde jongeren. Amsterdam: Lisse: Swets & Zeitlinger. Boendermaker, L. (1998). Eind goed, al goed? De leefsituatie van jongeren een jaar na vertrek uit een justitiële behandelinrichting. Den Haag: Ministerie van Justitie / WODC. Reeks onderzoek en beleid, nr. 167. Bogaart, P. H. M. van den, Mesman Schultz, K., & Muijen, H. van (2003). De Glen Mills school. Onderzoeksresultaten betreffende de achtergronden van de studenten en de behandelingsresultaten. Syntax en Universiteit Leiden. Bogaart, P. H. M. van den, & Muijen, H. van (2000). Residentiële gedragstherapeutische behandeling in Het Keerpunt. Onderzoek naar doelgroep, behandeling en resultaten van Het Keerpunt. Groningen: E&M Syntax bv. Bogaart, P. H. M. van den, & Muijen, H. van (2001). Beter met thuis: een onderzoek naar de ontwikkeling en de effecten van een nieuwe werkwijze in de residentiële jeugdzorg. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Centrum onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ). Bogaart, P. H. M van den, Muijen, H. van , & Mesman Schultz, K. (2001). De Glen Mills School: onderzoek naar twee jaar implementatie, ontwikkeling en uitvoering van het programma en de effecten ervan. Leiden: Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ). Bögel, S. M., & Boer, F. (2002). Systeemtherapeutische interventies bij kinderen met angststoornissen. Kind en Adolescent, 23, 337-352. Bolier, L., & Bohlmeijer, E. (2001). Een groot hart. Een evaluatieonderzoek naar Stichting Match. Utrecht: Trimbos Instituut. Boom, M. (1997). "Omgaan met pubers"; evaluatie-onderzoek naar een cursus voor ouders van adolescenten. Scriptie voor doctoraalexamen. KUN. Enschede: RIAGG. Boon, A., & Colijn, S. (1995). De relatie tussen patiëntkenmerken en resultaten van behandeling in een jeugdpsychiatrische kliniek. Eindverslag Laanzicht-onderzoek. Bloemendaal: Psychiatrisch centrum Bloemendaal. Bors, J., Mulder, M., & Scholten, G. (2000). Rapportage van trainingsresultaten. Epe: Woldyne. Brink, L. T. ten (1998). De ontwikkeling van kinderen tijdens een periode van klinische jeugdzorg. Status, beloop en prognose. Amsterdam / Duivendrecht: Paedologisch Instituut Brink, T. ten, Flipse, M., & Veerman, J. W. (2001). Het onderzoek intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG). Deel 1: Doelgroep, resultaten en werkwijze. Assen: Uitgeverij Hulp aan Huis.
====================================================== 1
In deze literatuurlijst staan 98 studies vermeld. Studie nr. 10 betreft een tussenrapport over de Glen Mills school en is daarom niet meegenomen in de overzichten van deze studie. Het eindrapport (nr. 7) is wel opgenomen. Omdat op diverse plaatsen in het rapport naar de nummers in deze literatuurlijst verwezen wordt en de vermelding van rapport nummer 10 pas op een laat moment ontdekt werd, is ervoor gekozen de lijst intact te houden. 11=
18.
19.
20.
21.
22. 23.
24. 25.
26. 27.
28. 29.
30.
31. 32. 33.
34.
35.
Bruil, J., & Mesman Schultz, K. (1991). Residentiële jeugdhulpverlening in de Stichting Kleinschalige hulpverlening aan jongeren: het hulpaanbod, de bereikte probleemgroep en de effecten van behandeling. Leiden: Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening. Bruinsma, M., & Boon, A. E. (2001). Orthopsychiatrie, (be)behandelbare jongeren? Eindrapport van vier jaar onderzoek in De Fjord. Capelle aan de IJssel: Bavo RNO Groep / De Fjord, centrum voor orthopsychiatrie. Buitelaar, J. K. (1991). Psychopharmacology of autism: clinical and ethological studies on the behavioral effects of a synthetic adrenocorticothrophic hormone (4-9) analog. Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht. Burik, A. E. van, & Hilhorst, N. C. (1992). Eindrapport Evaluatie-onderzoek scholings- en vormingsprojecten voor meisjes in de jeugdhulpverlening. Amsterdam: Van Dijk, Van Soomeren en Partners. Dam, C. van (2005). Juvenile criminal recidivism: Relations with personality and post release environmental risk and protective factors. Nijmegen: Trioprint Nijmegen (dissertatie). Damen, H., & Delicat, J. W. (2004). Samen leven, samen leren: Kansen voor jongeren op een zelfstandig bestaan. Een evaluatieonderzoek naar de Foyer de Jeunesse Walcheren. Nijmegen: Praktikon. Damen, H. & Veerman, J. W., (2005). Meer indien nodig, minder als het kan: Een evaluatieonderzoek naar de Integrale Pleegzorg Gelderland. Nijmegen: Praktikon. Damen, H. R., Veerman, J. W., & Janssen, J. (2002). Evaluatieonderzoek Innovatieprogramma Jeugdzorg Limburg. Deel I: Achtergronden, opzet en resultaten. Nijmegen: Praktikon/AC KUN Nijmegen. Dekkers, S., & Kriek, F. (2006). Ontwikkelonderzoek interventies ´Ouders van Tegendraadse Jeugd´. Amsterdam: Regioplan. Dijk, A. G., & Hilhorst, N. C. (1993). Leren door ervaring. Evaluatie van vier experimenten ervaringsleren in de jeugdhulpverlening. Amsterdam: Van Dijk, Van Soomeren en Partners (samenvatting). Ferwerda, H., Leiden, I. van, Arts, N., & Hauber, A. (2006). Halt; het alternatief? WODC; Ministerie van Justitie; Beke onderzoeksgroep. Gijtenbeek, J. (1996). Thuisloze jongeren op weg. Eindrapport van het evaluatie-onderzoek van een nieuwe methodiek van hulpverlening aan thuisloze jongeren in Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut voor onderzoek van opvoeding en onderwijs. Groenendijk, J. J., & Egten, C. van (2003). Betere kansen voor Marokkaanse jongens? Evaluatie van het Utrechtse jeugd en veiligheidsproject Forza. Den Haag: Sector Document Processing, VNG. Haaften, H. van, Muris, P., & Mayer, B. (1996). EMDR versus exposure-in-vivo bij kinderen met een spinfobie. De Psycholoog, 31 (7/8), 280-285. Haan, E. de (1997). Dwangstoornis bij kinderen en volwassenen. Effectiviteit behandeling & predictie van het resultaat. Meppel: Krips Repro. Haaster, A. G. J. van, Veldt, M. C. A. E. van der, & Bogaart, P. H. M. van den (1997). VertrekTraining ter voorkoming van thuisloosheid bij jongeren. De empirische evaluatie van de ontwikkeling van een nieuw traningsprogramma. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden (COJ) Heiden-Attema, N. van der, & Wartna, B. S. J. (2000a). Recidive na verblijf in een JBI. Een vervolgstudie naar de geregistreerde criminaliteit onder jeugdigen uit een justitiële behandelinrichting. Den Haag: WODC (onderzoeksnotities 2000/6). Hendriks, J., & Bijleveld, C. (2004). Recidive van jeugdige zedendelinquenten: Een onderzoek naar de algemene-, zeden-, en geweldsrecidive van in JJI Harreveld behandelde jeugdige zedendelinquenten. Leiden: NSCR. 12=
36. 37. 38. 39. 40.
41. 42.
43. 44. 45. 46. 47. 48.
49. 50. 51.
52. 53.
54. 55. 56. 57.
Hirasing, R. A., Reus, H. & Most van Spijk, M. W. van der (1994). Enuresis nocturna. Nederlands tijdschrift geneeskunde, 138 (27), 1360-1373 Jakobs, J. P., & Wijk, A. Ph. Van (2002). Youth at risk. Een verslag van de effecten. Arhnem: Advies en Onderzoeksgroep Beke. Jansen, M. G., & Feltzer, M. J. A. (2002). Follow-up en belevingsonderzoek bij jeugdigen uit een behandelingstehuis. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 332-345. Janssens, J. M. A. M. & Kemper, A. A. M. (2003). Intensieve ambulante gezinsbehandeling: een alternatief voor uithuisplaatsing? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 42, 37-45. Jansen, M. G., & Oud, J. H. L. (1993). Residentiële hulpverlening geëvalueerd, een onderzoek naar de ontwikkeling en het behandelingsverloop van residentieel opgenomen jeugdigen in Noord-Brabant. Nijmegen: KUN/instituut voor orthopedagogiek Janssens, J. M. A. M., & Kemper, A. A. M. (1996). Uitgangspunten en effecten van videohometraing. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 35 (4), 178-193. Jong, R. de, & Koster, D. (1991). Effecten van Gordon-cursussen. Een onderzoek naar gerapporteerde cursuseffecten. Eindrapport. Groningen: RION Instituut voor Onderwijsonderzoek, Rijksuniversiteit Groningen. Kemp, R. A. T. de, Veerman, J. W., & Brink, L. T., ten (1998). Evaluatie-onderzoek Families First in Nederland, een bundeling van deel 1 tot en met 5. Utrecht: NIZW, 1998 Kemper, A. (2004). Intensieve vormen van thuisbehandeling: doegroep, werkwijze en uitkomsten. Nijmegen (proefschrift). Kleiman, W. M., & Terlouw, G. J. (1997). Kiezen voor een kans: evaluatie van hardekernprojecten. Den Haag: WODC. Klein Velderman, M. (2005). The Leiden VIPP and VIPP-R Study. Evaluation of a short-term preventive attachment-based intervention in infancy. Leiden: Mostert & Van Onderen!. Kloosterman, M., & Veerman, J. W. (1999). Boddaert Belicht. Overzicht van de resultaten van het Interventie-evaluatie Onderzoek Boddaert. VOG. Kok, J. M., Menkehorst, G. A. B. M., Naayer, P. M. H., & Zandberg, Tj. (1991). Residentieel gedragstherapeutisch behandelingsprogramma: ontwikkeling, invoering en effectmeting. Assen: Dekker & van de Vegt. Koot, H., Jellema, M., & Molderink, A. (1994). De ontwikkeling van kinderen na hun verblijf in een therapeutisch pleeggezin. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Kraker, P. de (Red.) (2003). Een huilend huis. Effectmeting ´Let op de kleintjes´. Middelburg: Scoop. Kroes, G. (1997). Doen of denken: het effect van twee typen sociale vaardigheidstraining. In: Pijnenburg, H. M., Rijswijk, C. M. van., Ruijssenaars, A. J. J. M., & Veerman, J. W. Pedologisch Jaarboek 1997, pp. 113-129. Delft: Eburon. Kruissink, M., & Verwers, C. (2002). Jeugdreclassering in de praktijk. Meppel/Den Haag: Boom juridische uitgevers/WODC. Logher, E., Steerneman, P., & Buitelaar, J. K. (1994). Emotieherkenning en theorie of mind. De resultaten van een specifieke groepstraining bij autistische kinderen. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 19 (1), 26-35. Lokven, H. M. van (2001). Orthopedagogische thuishulp in een justitieel kader: methode en resultaatbepaling. Leuven/Apeldoorn: Garant. Manen, T. van (2001). Zelfcontrole. Een sociaal-cognitief interventieprogramma voor kinderen met agressief en oppositioneel gedrag. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Matthys, W. & Rietvelt, R. (1995). Kinderen uit therapeutische pleeggezinnen. Follow-up in de late adolescentie en vroege volwassenheid. Kind en adolescent, 16 (4), 254-260. Mesman Schultz, K., & Herfs, H. (1992). Zelfstandigheidstraining voor adolescenten. Een onderzoek naar de effecten van residentiële behandeling. Kind en adolescent, 13 (3), 133143. 13=
58.
59. 60. 61. 62.
63. 64. 65. 66.
67. 68.
69. 70. 71.
72.
73.
74.
75.
76.
77.
Meyer, R. de, & Veerman, J. W. (2004). Intensieve pedagogische thuishulp onder de loep. In M. Loeffen, & I. Pasveer, (Eds.). Babel voorbij. Krachten en kansen van intensieve pedagogische thuishulp (pp. 137-148). Amsterdam: SPW. Monshouwer, H., Haar, A. van der, Brink, Tj. ten, & Veerman, J. W. (2001). Evaluatieonderzoek De Versterking, eindrapport. Duivendrecht: PI-research, 2001 Monshouwer, H., Brink, Tj. ten, & Veerman, J. W. (2000). Families First voor licht verstandelijk gehandicapten. Eindverslag. Deel 2: Evaluatieonderzoek. Utrecht: NIZW/PI-research. Muris, P., & Mayer, B. (2000). Vroegtijdige behandeling van angststoornissen bij kinderen. Gedrag en gezondheid, 28 (4), 235-242. Muris, P., Vernaus, A., Hooren, M. van, Merckelbach, H., Heldens, H., Hochstenbach, P., Smeets, M., & Postema, C. (1994). Effecten van video-hometraing: een pilotonderzoek. Gedragstherapie, 27 (1), 51-62. Muris, P., Merckelbach, H., Holdrinet, I., & Sijsenaar, M. (1998). Treating phobic children: effects of EMDR versus exposure. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66 (1), 193-198. Nas, C. N. (2005). EQUIPping' delinquent male adolescents to think pro-socially. Utrecht: Universiteit Utrecht. Noorda, J. J., & Veenbaas, R. H. (1997). Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam West / Nieuw-West. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Instituut Jeugd en Welzijn. Oord, S. van der, Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2005). Does brief, clinically based, intensive multimodal behavior therapy enhance the effects of methylphenidate in children with ADHD? Manuscript submitted for publication. Ooyen-Houben, M. van (1991). De ontwikkeling van jonge kinderen na een uithuisplaatsing. Proefschrift RU Leiden, 1991. Orobio de Castro, B., Veerman, J. W., Bons, E., & Beer, L. de (2002). Kansen Gekeerd? Criminaliteitspreventie door gezinsondersteuning. Duivendrecht / Utrecht: PI Reseach BV en Capaciteitsgroep ontwikkelingspsychologie, Universiteit Utrecht Overtoom, K. (1998). Pharmacological effects on attention and inhibition in children with Attention-Deficit Hyperactivity Disorder. Wageningen: Ponsen & Looijen BV. Ploeg, J. D. van der, & Scholte, E. M. (2001). ADHD-kinderen in ontwikkeling. Diagnostiek en effectieve pedagogische aanpak in de jeugdzorg. Utrecht: Uitgeverij de Graaff. Riemersma, F. S. J., Derriks, M., & Vries, J. de (1991). Daghulp in beeld: een studie naar de educatieve aspecten en effecten van het daghulpprogramma van het bijzonder jeugdwerk verkorte versie. Amsterdam: Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universiteit van Amsterdam Ruiter, M. (1997). Preventie van depressie bij jongeren: probleemanalyse, ontwikkeling en evaluatie van de cursus ‘Stemmingmakerij’. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen Scheres, A., Oosterlaan, J., Swanson, J., Morein-Zamir, S., Meiran, N., Schut, H., Vlasveld, L., & Sergeant, J. A. (2003). The effect of methylphenidate on three forms of response inhibition in boys with AD/HD. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 105-120. Scholte, E. M., & Ploeg, van der J. D. (2003a). Effectiveness of residential treatment methods for youngsters with severe behavioural problems: findings from a one year follow-up study. International Journal of Child and Family Welfare, 6, 185-197. Scholte, E. M., & Ploeg, J. D. van der, (2002). Effectieve hulpverlening aan jeugdigen met meervoudige psychosociale problemen. Deel II Effecten van de hulp en werkzame bestanddelen in de hulpverlening. Amsterdam: NIPPO. Scholte, E. M., & Ploeg, van der J. D. (2003b). Exploring factors governing successful residential treatment of youngsters with serious behavioural difficulties: Findings from a longitudinal study in Holland. Childhood, 7, 129-153. Ploeg, J. D. van der, & Scholte, E. M. (2003c). Effecten van behandelingsprogramma's voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen in residentiële settings. Amsterdam: NIPPO. 14=
78. 79. 80. 81. 82. 83.
84. 85. 86.
87. 88. 89. 90. 91.
92. 93.
94.
95. 96. 97. 98.
Slump, G. J., Dijk, E. van, Klooster, E., & Rietveld, M. (2000). Stop-reactie. Bereik, ervaringen en effecten tijdens het experimentele jaar. Den Haag: Sdu Grafisch Bedrijf bv. Smit, M. (1993). Aan alles komt een eind. Een onderzoek naar beëindiging van tehuishulpverlening. Leiden: Drukkerij Faculteit der Sociale Wetenschappen (dissertatie). Spaans, E. C., & Doornhein, L. (1991). Evaluatie-onderzoek jeugdreclassering: de effectmeting. Arnhem: Gouda Quint. Spoor, S. T. P., & Kemp, R. A. T. de, (2004). Jonge recidiverende delinquenten: de noodzaak van intensieve en multimethodische behandeling. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 43. 301-311. Steketee, S. (2000). Van Doerak tot boefje? Oudercursus als interventiemethode. Pedagogiek in praktijk – Magazine, 6, nr. 3, pp. 16-18. Strijker, J., Boersma, C. J., Zandberg, Tj., & Rink., J. E. (2001). Jong en verslaafd, onderzoek naar nut en noodzaak van intersectorale behandeling voor verslaafde jongeren in het Bauhuus. Groningen: Stichting Kinderstudies. Strijker, J., & Zandberg, Tj. (2005). Breakdown in foster care. International Journal of Child and Family Welfare, 8(2-3), 76-87. Strijker, J., Zandberg, Tj., & Van der Meulen, B. F. (2005). Typologies and outcomes for foster children. Child & Youth Care Forum, 34, 43-55. Terlouw, G. J., & Kamphorst, P. A. (2002). Van vast naar mobiel. Een evaluatie van het experiment met elektronisch huisarrest voor minderjarigen als modaliteit voor de voorlopige hechtenis. Den Haag: WODC. Terpstra, L., & Dijke, A. van, (2003). One of a kind. Evaluatieonderzoek Pretty Woman. Utrecht: Bureau Terpstra & Van Dijke. Veerman, J. W. (2003). Families First 1994-2000: Lessen uit onderzoek. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 42, 342-358. Veerman, J. W., & Meyer, R. de, (2006). Effectief omgaan met opgroei- en opvoedingsproblemen. Resultaten van Hulp aan Huis Overijssel over de periode 2004-2005. Nijmegen: Praktikon. Veerman, J. W. (1990). De ontwikkeling van kinderen na een periode van klinische jeugdhulpverlening. Amersfoort/Leuven : Acco, 1990 Vogelvang, B. O. (1993). Video-hometraining 'plus' en het projekt aan huis : verheldering van twee methodieken voor intensieve pedagogische thuisbehandeling. Amsterdam: Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 1993. Vroom, J. M. A. W. de (1997). Effecten van kortdurende beeldcommunicatie. Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden. Wels, P. M. A., Jansen, R. J. A. H., & Pelders, G. E. J. M. (1994). Videohometraining bij hyperactiviteit van het kind. Een voorstudie naar specifieke trainingselementen en meervoudige casestudy naar belevingsverandering bij ouders. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 33, 363-379. Wiel, N. van de (2002). The effect of manualized behavior therapy with disruptive behavior disordered children in everyday clinical practice: a randomized clinical trial. Proefschrift Universiteit Utrecht. Wigboldus, M., & Wolsink, L. (1999). Denken en voelen. Trainingsprogramma voor emotionele en cognitieve vaardigheden. Utrecht: SWP. Witzel, A. (1997). Sociale vaardigheidstraining voor kleuters. Pedagogiek in praktijk, 3 (2), 27-34 Zeijl, J. van (2006). Externalizeing problems in 1- to 3-year-old children. Screening, intervention, and the role of child temperament. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie. Boon, A., & Colijn, S. (2001). Adolescents in residential psychiatric care: treatment outcome, social support and cultural background. Den Haag: Pasman (dissertatie).
15=
16=
Bijlage 1.3 Aanvullende informatie Nederlandse literatuur Tabellen met aanvullende informatie over de besproken literatuur in Deel 1. De tabellen staan op alfabetische volgorde op naam van de auteur. Alle studies die hier staan uitgewerkt, worden besproken in de Programmeringsstudie Jeugd, deelonderzoek III: jeugdzorg, deel 1: Nederlandse Jeugdzorg. Verklaring van de tekens van de beslissingen over de kwaliteit van de studies. Tabel Classificatie van onderzoeken Boendermaker e.a. (2003) 2 Aantal Studies 6
+++
1
++(+)
9
++
2
+(+)
22 9
Hoge mate van interne én externe validiteit
Hoge mate van interne validiteit
+
Lage interne validiteit maar grote externe validiteit
(+)
Lage interne én externe validiteit, veranderingen bij probleemgroep in kaart gebracht
49
Totaal
Tabel Classificatie onderzoeken in deze studie3 Aantal
Databank classificatie
Studies 17
°
Dit betreft tevredenheidsonderzoek, studies naar doelrealisatie Studies met alleen een nameting
22
*
Veranderingsonderzoek
5
***
(Quasi-) experimenteel onderzoek of RCT gericht op het meten van de doelen van de interventie, met goede meetinstrumenten, experimentele en controlegroep, statistisch goede analyse, in praktijk uitgevoerd maar zónder follow-up of met follow-up binnen 6 maanden.
5
****
(Quasi-) experimenteel onderzoek of RCT gericht op het meten van de doelen van de interventie, met goede meetinstrumenten, voor-, nameting en follow-up, experimentele en controlegroep, statistisch goede analyse, én in de praktijk uitgevoerd
5
--
Review
1
--
Meta-analyse
55
Totaal
====================================================== 2
Het totaal aantal studies in tabel 5 verschilt van het aantal studies in de oude search, 49 vs 56. Dit komt doordat sommige interventies inmiddels opgenomen zijn in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. In die beschrijvingen is ook het onderzoek náár de interventies opgenomen en aan het onderzoek is een classificatie toegekend. We hebben de classificaties uit de Databank hier overgenomen. Deze studies staan vermeld in tabel 6.
3
Het totaal aantal studies in tabel 6 verschilt van het in de rest van dit hoofdstuk weergegeven aantal. Zoals in noot 8 is toegelicht, komt dit doordat enkele studies inmiddels in de Databank Effectieve Jeugdinterventies een sterrenclassificatie hebben gekregen. Daarnaast is er in één studie zowel tevredenheids- als veranderingsonderzoek verricht. Deze studie telt hierdoor één keer mee als * onderzoek en één keer als °. 17=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Beenker & Bijl (2003) Veranderingsonderzoek ernstig antisociaal en delinquent gedrag 102 (eerste cohort) en 71 (2e cohort) gem. 17,1 (ds 1.65) 1e cohort en 16,9 (sd 1.37 2e cohort) competentiemodel geïmplementeerd in 6 JJI´s justitiële jeugd inrichtingen residentieel 1e cohort gemiddeld 241 dagen (sd 236,12) en 2e cohort 106 dagen (sd 122,31) competentiemodel in justitiële jeugd inrichtingen de verschillende instrumenten zijn niet door alle vertrekkers beide cohorten ingevuld en in cohort 1 zit 50% van de vertrekkers, in cohort 2 91% 6 maanden verschil scores cohort 1 en cohort 2 scoringsschema sociaal demografische info vragenlijst uit internationaal zelfreport delinquentie project signaleringslijst risicofactoren vragenlijst taken en vaardigheden adolescenten (TVA) JJI bijlage TVA exit lijst (com procedure, meet ´aanpassing´) jou mening (tevredenheid verblijf) de toekomst (visie jongeren en mentoren) * Er is geen verschil op de diverse instrumenten tussen beide cohorten: wel of geen competentie model maakt voor de gekozen uitkomstmaten niet uit. Mogelijke oorzaak is de matige implementatie. Onderzoekers constateren dat er veel werk is verzet, maar nog veel nodig is om de gestarte implementatie ´vast´ te houden (training, ondersteuning, opfriscursus ed).
18=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Boendermaker (1998) Veranderingsonderzoek Jeugdigen met gedragsproblematiek en delinquent gedrag. 161 131 (X/X) met voor- en nameting op Y(A)SR 18 13 t/m 23 57% Nederlands 13% Marokkaans, 12% Surinaams/Antilliaan, 9% Turks 9% andere etniciteit De theoretische concepten die worden gebruikt als uitgangspunt van het behandelingprogramma Residentieel 12 justitiële behandelinrichtingen Open (66%) en gesloten (34%) inrichting. Bij 34% is er sprake van een niet-regulier vertrek: Een kwart van de jeugdigen valt binnen een half jaar voortijdig uit door weglopen of wegblijven na verlof en 8% is overgeplaatst. 2 meetmomenten: bij opname (op basis van ander onderzoek) en follow-up gemiddeld 15 maanden na vertrek met een range van 10 tot 30 maanden en Recidive (plegen van delicten op basis van zelfrapportage en officiële cijfers), situatie na vertrek, verandering in problematiek YSR en YASR bij opname en na vertrek, Interviewlijst, Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) en WODC zelfreport delictlijst na vertrek Politieregistratie Herkenningsdienst van de politie (HKS, delicten) + Voortijdige vertrekkers komen uit zowel gesloten als open inrichtingen. Jeugdigen zijn gemiddeld vooruit gegaan vanaf plaatsing tot een jaar na vertrek. De groep die zelf ernstige problemen rapporteert, is sterk afgenomen. Een kwart van de groep blijkt, op basis van delictregistratie van de politie, te recidiveren en 5% begint er juist na vertrek mee. Een derde (34%) van de jeugdigen staat na een jaar geregistreerd bij de politie. In 40% van de gevallen is er geen sprake van recidive en in 30% van de gevallen zijn er voor en na opname geen delicten bekend. Van invloed op de vooruitgang zijn de duur van het verblijf (langer dan drie maanden levert meer resultaat dan minder dan drie maanden) en de reden van vertrek (voortijdige vertrekkers doen het gemiddeld slechter na vertrek, hebben ernstiger problematiek en plegen meer delicten na vertrek). Een derde van de jeugdigen verblijft een jaar na vertrek bij (één van) beide ouders, 35% verblijft opnieuw in een residentiële setting, een kwart woont zelfstandig en de rest verblijft bij familie, vrienden of kennissen. Jeugdigen die niet-regulier vertrokken zijn (34%) en wat jonger zijn bij vertrek uit de behandelinrichting zijn bijna allemaal weer terechtgekomen in een residentiële instelling. Het grootste deel van de voortijdige vertrekkers verblijft na een jaar weer in een justitiële
19=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bogaart, van den, Mesman Schultz, & Van Muijen, (2003). Veranderingsonderzoek Helpt de Glen Mills school? 69 jongeren De aanpak van delinquente jongeren door de Glenn Mills School in Nederland. Residentieel Er is niet beschreven wat de Glen Mills School is en wat het curriculum inhoudt. Maar het is de bedoeling dat studenten onder in de hiërarchie van school beginnen en opklimmen tot een gerespecteerd lid van de school. Ze leren in een groep functioneren en verantwoordelijk te zijn voor hun daden. 6 maanden 12 maanden Succesvol aangepast leven buiten instelling leiden Oordeel van de coach, tevredenheid student, politiegegevens over recidive ° Bijna alle studenten behalen de bull status, de hoogste die je kunt bereiken op GMS. Twee op de drie studenten voltooit het programma van GMS, 1/3 vertrekt voortijdig. Coaches oordelen dat studenten zich redelijk aanpassen. Meer dan de helft van de studenten behaalt tijdens het verblijf een schooldiploma en daarbij haalt 1/6 één of meer deelcertificaten. Gezien schoolachterstanden die er zijn bij aankomst lijkt dit een redelijk goed resultaat (maar let op, geen vergelijkingsmateriaal!). Ongeveer 70% van de studenten oordeelt positief over GMS. Een half jaar en een jaar na vertrek heeft ten minste 70% nog niet gerecidiveerd, gelijk aan het doel van GMS maar onduidelijk hoe dit cijfer in een gewone populatie ligt. De studenten leiden na afloop een redelijk aangepast leven, 88% heeft inkomsten uit legale bronnen, ze hebben een voldoende steunend netwerk en een stabiele verblijfplaats.
20=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bögels & Boer (2002). Veranderingsonderzoek Kinderen met een angststoornis: sociale fobie, separatiestoornis, gegeneraliseerde angststoornis, specifieke fobieën. 12 gezinnen 8-12 jaar Gezinscognitieve gedragstherapie Ambulant 13 wekelijkse sessies van 1-1,5 uur verdeeld over 3 blokken. De Gezinscognitieve gedragstherapie bestaat uit 3 blokken: 1 diadische behandeling van ouder en kind, 2 disfunctioneel denken van ouders over kind en kind over ouders, 3 problematische gezins- en partnerinteracties. De bedoeling is dat zowel kind, als ouder als broer en zus worden betrokken in de behandeling en met name de ouders ondersteunen het kind in de dagelijkse moeilijkheden 12 gezinnen hebben het hele programma doorlopen. 4 gezinnen zijn afgevallen; 1 kind opgenomen in ziekenhuis v somatische klachten, 1 kind omdat ouders het goed vonden gaan en kind geen motivatie, 1 kind kwam gezin niet opdagen en er was sprake van verwaarlozing, 1 stopte omdat klachten over zouden zijn. Is er niet Nemen de angststoornissen af? * Er is voorafgaand aan de therapie, tijdens de wachttijdperiode, een voor en na meting gedaan om te zien of de kinderen verbeterden zonder therapie. Dit was niet het geval. Na therapie was 67% (8 van de 12 kinderen) vrij van de belangrijkste angststoornis (eerste diagnose). Dit lijkt een goed resultaat maar er zal een groter, meer uitgebreid onderzoek uitgevoerd worden om meer effecten te bepalen. (in Australië vonden ze in twee studies 84% en 77% van de kinderen vrij van 1e angststoornis. Maar deze kinderen waren geen klinisch verwezen kinderen zoals die in deze studie)
21=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bolier & Bohlmeijer (2001). Evaluatieonderzoek Kinderen en jongeren die gebruik maken van Match, waarbij een vrijwilliger met deze kinderen op stap gaat 36 kinderen, 27 ouders, 42 vrijwilligers 4-24 jaar, gem: 11,6 jr sd= 4.8 jr N=43 Nederlands:33, Nederlandse Antillen: 4, Turkije: 2, Kaapverdië: 2, Gambia: 1, Siërra Leone: 1 Match, de koppeling van een vrijwilliger aan een kind/jongeren met gedragsproblemen Ambulant Maximale ´vriendschapstijd´is een jaar, soms loopt het iets langer Match zorgt voor de koppeling van vrijwilligers aan kinderen die hulp/aandacht nodig hebben. Eens in de twee weken gaan ze iets leuks doen en het is de bedoeling dat de vrijwilliger en het kind samen een gezellige tijd beleven. Er zijn 210 vragenlijsten verstuurd, 70 ouders, 70 vrijwilligers en 70 kinderen. Er is een vrij grote non respons en het is niet geluk om van hen kenmerken te noteren. Is er niet Zijn kinderen en vrijwilligers tevreden en welk effect ervaren zij van hun Match 4 zelf ontwikkelde vragenlijsten over de tevredenheid, ervaringen en ervaren effecten. Semi-gestructureerde interviews, CBCL, YSR ° In het buitenland uitgevoerd onderzoek spreekt elkaar tegen wanneer het gaat over de effectiviteit van Match/big brother big sister. In een grootschalig onderzoek werd positieve resultaten gevonden en in en aantal kleinere onderzoeken ook. Toch zijn er verschillende onderzoeken die geen positieve effecten vonden. Het lijkt een veelbelovend programma maar moet nader onderzocht worden, zeker ook in Nederland. Ervaren effecten; Kinderen tot 12 jaar voelt 60% zich beter en 40% een beetje beter sinds ze bij Match zijn. Op school geeft 45% aan dat het beter, en 35 een beetje beter gaat, 20% vind dit helemaal niet. Door match gaat het beter thuis; 50% beter, 35% een beetje beter en 15% helemaal niet beter. De meeste kinderen voelen zich minder alleen: 36,8% zeker minder alleen, 47,5% beetje minder alleen maar 15,8% helemaal niet minder alleen. Kinderen van 12 en ouder ervaren veel minder effecten van Match. 66,6% zegt in het algemeen vooruit te zijn gegaan, meer zelfvertrouwen gekregen 62,2% en zich minder alleen voelen 60,0%. Meer andere contacten te hebben (met bv leeftijdsgenoten) 37,6% naar aanleiding van Match. 26,6 vindt het leuker om naar school te gaan, 25,1 beter met geld om kunnen gaan en beter contact met ouders hebben 20,0%. Jongeren vinden dat ze niet meer zijn gaan spijbelen 93,8% of het slechter gaat op school door Match 86,6 (13,3 heeft geen mening). Vrijwilligers vinden het moeilijk om effect aan te geven maar zien als grootste effect dat het kind meer gaat praten (65,9%), kind is vooruitgegaan (53,6%), levendiger geworden (52,4%) meer zelfvertrouwen gekregen (46,3%) en minder somber (42,5%). Ervaren effecten bij de ouders zijn ook niet heel groot/ heel sterk te noemen. Kind is vooruit gegaan:zeer mee eens 23,1% en mee eens 46,2%. 51,8 vind dat kind zich minder alleen voelt, levendiger is geworden 40,0 % en meer zelfvertrouwen heeft 38,5%. Als grootste effect op het gezin rapporteren ze dat de sfeer beter is geworden (44%) en als ouder meer tijd voor zichzelf hebben 41,7%. Maar ouders zien ook een negatief effect: dat andere kinderen in het gezin jaloers zijn 30,4%.
22=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Boon & Colijn (2001) Veranderingsonderzoek Hoofddiagnosen: gedrags- (20%) en stemmingsstoornissen (19%), psychotische stoornissen (17%) persoonlijkheid- (6%), angst- (5%) en eetstoornissen (4%). 230 met behandelresultaten 285 totale instroom 15.6 jaar, 12 t/m 19 bij opname 73% Nederlands 12% allochtoon 2e generatie 15% allochtoon 1e generatie. Jeugdpsychiatrische kliniek (gesloten unit met 6 plaatsen en 2 open units met 8 en 18 plaatsen) Residentieel De gemiddelde verblijfsduur is 202 dagen (1 tot 877 dagen) Een meerderheid van de jeugdigen (59%) ontvangt kortdurende behandeling. Ongeveer 20% brengt het gehele verblijf in een gesloten unit door, 25% in een unit voor observatie en kortdurende behandeling en 40% krijgt langer durende behandeling. Er is een breed aanbod van behandelmogelijkheden: psycho-educatie, farmacotherapie, individuele psychotherapie, groepstherapie, familie begeleiding en milieu therapie. Ook school (1 tot 3,5 dagen per dag). De behandelfilosofie gebaseerd op biopsychosociale model en een ‘eclectisch’ behandelaanbod. Er is sprake van een groep voortijdige vertrekkers (35%) die zij verder niet allemaal opnemen in de analyse van de behandelresultaten. 3: bij opname, ontslag en na 3 tot 12 maanden (follow-up) Symptoomreductie en vermindering van eenzaamheid, tevredenheid over behandeling en behandeldoel realisatie * Bij de jeugdigen zijn er duidelijke behandelresultaten. Er is een statistisch significante symptoomreductie. De jeugdigen zijn ook minder eenzaam bij ontslag. Drie kwart van de jeugdigen toont verbetering op de behandeldoelen en 64% is tevreden met de behandeling. Jeugdigen met een persoonlijkheidsstoornis hebben de laagste tevredenheidscores. Tevredenheid over behandeling lijkt vooral beïnvloed te worden door de manier waarop de behandeling beëindigd wordt.
23=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bors, Mulder & Scholten (2000). Veranderingsonderzoek Jongeren met een licht verstandelijke handicap 16 19 jaar en 9 maanden gemiddeld, leeftijd tussen 18-23 jaar Sociale redzaamheidtraining Residentieel in Woldyne Sociale zelfredzaamheidtraining en het gehele verblijf in de instelling wordt geëvalueerd. Maar wat het precies inhoudt, is niet bekend. Toename van zelfredzaamheid SRX-P sociale redzaamheidschaal voor zwakzinnigen INVRA wonen INVRRA werken (zelfontwikkelde schalen door de instelling) ° Bijna alle deelnemers gaan vooruit in zelfredzaamheid, dit wil niet zeggen dat het een significante vooruitgang is, dat is niet bekeken. En met de resultaten uit de meetinstrumenten kan toekomstige begeleidingsbehoefte worden afgeleid. Er is dus een positief effect van de cursus en het verblijf te zien maar het is niet afgezet tegen een controlegroep en de verandering is niet op significatie gecontroleerd dus er zijn geen goede conclusies aan dit onderzoek te verbinden
24=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up
Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Brink, ten (1998) Veranderingsonderzoek Diagnoses (DSM): emotionele problemen (21%), gedragsproblemen (38%), pervasieve ontwikkelingsproblemen (13%) of onbekend (28%). Ze vertonen bij opname veel leerproblemen: problemen met technisch lezen (55%), spellen (65%) en rekenen (55%). Jeugdigen die residentieel worden opgenomen, vertonen bij aanvang meer problemen dan jeugdigen die dagbehandeling krijgen. 195 bij opname 8,9 jaar 4-14 bij opname 71% beide ouders in Nederland geboren 9% 1 of 2 ouders geboren in Suriname of op Antillen 20% 1 of beide ouders in ander land geboren (semi-)residentieel Residentiële behandeling (N=121) of dagbehandeling (N=74) Gemiddelde opnameduur is 22 maanden met een range van 3 tot 63 maanden. opname, vertrek en follow-ups. Gegevens zijn per meting gebaseerd op een verschillend aantal jeugdigen. Gegevens m.b.t. opname en vertrek zijn gebaseerd op aantallen van 66 tot 187 jeugdigen (afhankelijk van het instrument) Probleemgedrag, leerproblemen, intelligentie en opvoedingsomgeving (functioneren van gezin van herkomst) Scoringsschema dossierinformatie (SDI) m.b.t. opname en ontslag CBCL opname en vertrek Intelligentietest (WISC-R, RAKIT of LDT), Brus 1-minuut test, PI-dictee, Schiedamse rekentest (SRT) opname en vertrek Gezins-dimensieschalen (GDS) en Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) opname en vertrek + Zowel bij opname als vertrek is er bij de jeugdigen sprake van leerproblematiek. Er blijkt relatief weinig te veranderen in de leerproblemen. Er is bij vertrek nog steeds sprake van ernstige gedragsproblematiek (bij 70%). Bij 30% is er na vertrek geen sprake meer van ernstige emotionele en gedragsproblemen. Verder blijkt er weinig verandering in het gezin van herkomst van de kinderen op te treden tijdens het verblijf, waar de kinderen na verblijf weer naar terugkeren. Volgens de ouders is er bij vertrek geen verschil meer in probleemgedrag tussen dagen residentiële behandeling, terwijl dat bij de opname wel was (residentiële jeugdigen vertonen meer probleemgedrag). Groepsleiding blijkt over het algemeen weinig verandering te zien in het (internaliserende en externaliserende) probleemgedrag van de jeugdigen en ouders zien hierin een lichte verbetering.
25=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie
Duur interventie
Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bruil & Mesman Schultz (1991) Veranderingsonderzoek Populatiebeschrijving van 54 jeugdigen, waaronder 9 baby’s en kleuters, 22 basisschoolkinderen en 23 adolescenten. Er is bij een meerderheid sprake van onmachtige ouders (87%), gedragsproblemen thuis (85%), onredelijke opstandigheid (74%), gedragsproblemen op school (66%), openlijke conflicten in het gezin (65%), extreme recalcitrantie (59%) en heftige driftbuien/ ‘acting out’ gedrag (56%). 54 bij aanvang 25 met follow-up data ouder dan 6 jaar 52% Nederlands, 29% Surinaams, 19% Antilliaan Hulpvormen van de Stichting Kleinschalige Jeugdhulpverlening (semi-)residentieel Van de follow-up groep is 1 jeugdige in een normalisatie gezinshuis opgenomen, 16 in therapeutische gezinshuizen en 8 jeugdigen in een adolescentenproject. De gemiddelde verblijfsduur van de jeugdige(n) in het normalisatie gezinshuis is 2 jaar, in therapeutische gezinshuizen 20 maanden en in adolescentenprojecten 8 maanden. De gemiddelde verblijfsduur in de behandelingtehuizen is 15 maanden. De hulpvormen van de Stichting Kleinschalige Jeugdhulpverlening zijn gericht op een zo kort mogelijke geïntensiveerde dagbehandeling. De verschillende behandelsettings worden kort beschreven (p.12-13). Normalisatie gezinshuizen (vorm van pleegzorg) hebben ± 6 plaatsen. Therapeutische gezinshuizen hebben 6 plaatsen en adolescentenprojecten 4/5 plaatsen. Theorie: Browndale filosofie. opname en follow-up (4-18 maanden na vertrek). Alleen follow-up gegevens worden besproken. Aanpassing van jeugdigen na vertrek, stabiliteit van verblijfplaats en relatie met anderen na vertrek COM-UV (Organisatorische en methodische aspecten) + Bijna een derde (32%) van de jeugdigen zijn er tijdens het verblijf op vooruitgegaan. Voor ongeveer de helft zijn de relaties in het gezin gunstig. Ook is er bij ongeveer de helft sprake van een (tamelijk) goede aanpassing aan het gezin gedurende de laatste twee maanden. De situatie van jeugdigen in een tehuis en van jeugdigen die zelfstandig wonen na vertrek is minder gunstig dan jeugdigen in een (pleeg)gezin. Jeugdigen in een tehuis kunnen zich minder goed aanpassen aan de situatie in het tehuis.
26=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Bruinsma & Boon (2001) Veranderingsonderzoek Er wordt een populatiebeschrijving gegeven van de 85 jongeren bij opname. Meest voorkomende hoofddiagnosen (DSM-IV): gedragsstoornis (53%), stemmingsstoornis (12%), aandachtstekortstoornis (9%) en pervasieve ontwikkelingsstoornis (9%). Meest voorkomende in totaal: gedragsstoornis (79%), relatieproblemen ouder-kind (47%), stemmingsstoornis (21%) en stoornis in gebruik cannabis (21%). Persoonlijkheidsstoornis NAO (44%) en uitgestelde diagnose (35%). Er is ook delictgedrag e.d. Er moet sprake zijn geweest van eerdere hulpverlening of opnamen. 85 bij opname 34 met follow-up 66 bij ontslag Jongens gemiddeld 17.8 jaar , meisjes 17.5 jaar Iedereen was tussen 15 - 20 jaar bij opname 77% Nederlands, 6% allochtoon, 1e generatie, 13% 2e generatie en 4% buitenlandse adoptie Intensieve behandeling binnen leefgroepen Residentieel, Kliniek De Fjord (24 plaatsen), 2 gesloten units en een open unit Duur 12 tot 24 maanden. Gemiddelde verblijfsduur in de kliniek is 453 dagen (ruim 14 maanden). Intensieve behandeling aan jongeren van 16 tot en met 21 jaar. Eén gesloten unit richt zich op de behandeling van psychotische problematiek en andere op persoonlijkheidsproblematiek, ADHD of pervasieve stoornissen. Een gestructureerd dagprogramma wordt geboden aan alle jongeren. Leefgroepen vormen de basis van de behandeling (zie ook de studie voor taken van de groepsleiding). Iedere jeugdige heeft een behandelplan. Behandeling bestaat verder uit: medicatie (indien nodig), onderwijs (ca 15 uur per week), therapieën (beeldend, drama, beweging, sociale vaardigheidstraining en cognitieve training) en een cursorisch aanbod op indicatie (bijv. Anger Control training). Er is wekelijks een gesprek met de individuele behandelaar en maandelijks gezinsgesprekken. Ouders worden betrokken bij de behandeling. Behandeling is met name gebaseerd op het sociaal competentiemodel. Behandeldoelen zijn vaak gericht op een reductie van psychopathologie, het bevorderen van de ontwikkeling en een voorbereiding op een toekomst na het verlaten van de instelling. Bij 19% van de jeugdigen is de behandeling voortijdig beëindigd (jeugdige is weggestuurd) en 15% van de jeugdigen verliet de kliniek tegen advies in (bijv. weglopen). 1 jaar na ontslag (gem. 13 maanden, range van 12 tot 18 maanden) Doelrealisatie, omgang met problemen, klachten vermindering, tevredenheid (van jeugdigen en ouders), recidive en heropname SCL-90 bij 2e intake en 4 meetmomenten, Behandeldoelenlijst (BDL), YASR en Prestatie Motivatie Test (PMT) bij opname, ontslag en follow-up, Inputlijst bij opname, Outputlijst, Follow-up lijst, Tevredenheidslijst bij ontslag en follow-up, Inputlijst, opnamedoelen bij opname en evaluatie doelen tijdens en na behandeling, Jongeren Informatie Lijst bij opname, Tevredenheidslijst ouders bij ontslag * die ze hebben opgesteld helemaal gerealiseerd zijn. De jeugdigen die volgens plan met ontslag gaan, hebben een significant hogere realisatiescore van opnamedoelen dan jeugdigen waarbij het ontslag niet volgens plan is. Er is van opname tot ontslag sprake van een klachtenreductie en een significante reductie in probleemgedrag bij de jeugdigen. Iets meer dan de helft van de jeugdigen (54%) is min of meer tot zeer tevreden en een meerderheid van de ouders (82%) is min of meer tot zeer tevreden over de behandeling. Gedurende een jaar na ontslag is er bij meer dan de helft (56%) van 34 jeugdigen geen opname geweest in een instelling en is een groot deel niet in aanraking gekomen met de politie. 79% heeft geen of slechts kleine delicten gepleegd. Een jaar na ontslag zijn de resultaten zijn over het algemeen gunstig.
27=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up
Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Van Dam (2005) Veranderingsonderzoek Delinquente jongens. De groep van 126 jeugdigen in de eerste studie wordt heel kort beschreven. 63% heeft een strafrechtelijke maatregel en 37% een civielrechtelijke. De groep in studie 2 (jongens die gerecidiveerd kunnen zijn, n=74) in detentie is daarbij jonger dan de jongens in behandeling. 126 jongens bij opname, 95 met vertrek data 16.6 jaar op moment van afname tests 19.2 jaar bij follow-up meting 52% West-Europees, 18% Noord-Afrikaans, 9% Surinaams, 8% Antilliaans, 5% Turks, 9% anders (Afrikaans, Zuid-Amerikaans, Indonesisch) Justitiële behandelinginrichting (De Hunnerberg) Residentieel De gemiddelde verblijfsduur van de groep in studie 2 (n=74) is 22 maanden. De groep in detentie heeft een kortere verblijfsduur (gem. 4 mnd.) dan de behandelgroep (28 mnd.). Behandeling is gebaseerd op principes van de omgevings- en leertherapie. Er is sprake van een gestructureerde leefomgeving. Individuele behandeling wordt door leertheorie gestuurd en bestaat onder andere uit een delictanalyse. Studie 1 2: bij opname (binnen 6 weken en 6 maanden na opname) en follow-up van 2 tot 55 maanden (studie 1). Gebruikte instrumenten niet hetzelfde bij opname en follow-up studie 2 1: follow-up 1 jaar na vertrek uit de behandelinrichting en een ½ jaar na vertrek uit de opvanginrichting Recidive (optreden van een delict en ernst van het delict op basis van officiële arrestaties en zelfrapportage) Dutch Personality Questionnaire (DPQ) en Nederlandse Verkorte MMPI (NVM) bij opname in studie 1 Zelf ontwikkeld Follow-up interview for Living Circumstances (FIL) en Zelfrapportage vragenlijst voor delinquent gedrag bij follow-up in studie 2 Arrestaties De Eyencks’ Personality Questionnaire Revised (EPQ-R) is bij 2 andere steekproeven afgenomen ° Na vertrek uit de inrichting komt 64% van de 95 jeugdigen die uit de instelling vertrokken is door een arrestatie met justitie in aanraking. Drie kwart van de 57 jeugdigen waar een interview mee is gehouden geeft aan dat ze één of meer delicten hebben gepleegd na hun vertrek. Er is een kleine groep waarbij er een hoge mate van psychoticisme, extraversie en neuroticisme (‘PEN’) is. Op basis van een dergelijk ‘PEN profiel’ kan geen onderscheid worden gemaakt tussen jeugdigen die wel en niet recidiveren. Tussen de groep die uit de behandeling komt en de groep uit opvang is een significant verschil in recidive: jongens uit de opvang recidiveren vaker (81%) dan jongens uit de behandeling (53%). Een negatieve houding ten aanzien van crimineel gedrag (protectieve factor) maakt een onderscheid tussen recidivisten en niet-recidivisten. Het hebben van een niet-deviante beste vriend en het ontvangen van nazorg verminderen de kans op ernstige recidive.
28=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Damen & Delicat (2004). Evaluatieonderzoek Jongeren die zelfstandig willen gaan wonen maar daar begeleiding bij nodig hebben 16 17-23 jaar, geen gemiddelde gegeven Foyer de Jeunesse het opvangproject voor jongeren van 17-23 jaar waarbij ze worden begeleid naar zelfstandigheid Er is geen vast dagprogramma, hulp wordt geboden wanneer dit wordt gevraagd, dus ambulant Elke 4 maanden een evaluatie en evt verlenging huurcontract, geen info over hoe lang gemiddeld De jongeren worden begeleid naar zelfstandigheid dmv vraaggerichte coaching, competentiemodel en nadruk op kracht van jongeren. De coaches werken vraaggericht en bieden ondersteuning wanneer dat nodig mocht zijn. 30 jongeren verlieten in onderzoeksperiode Foyer, 5 geen adres van te vinden, van 25 gevraagde jongeren hebben 16 ingevuld en teruggestuurd. Daarna zijn 9 diepte interviews gehouden. Is er niet Welke hulp aangeboden (een soort ontwikkelonderzoek), voor wie, wat is de visie en wat zijn de bedoelde interventies en wat is het resultaat dat een verblijf in de Foyer oplevert Een zelf ontwikkelde schaal en een diepte interview Verder gekeken in de gegevens van de Foyer ° Niet effectief. Jongeren vinden over het algemeen de methode werkt zoals ze zeggen dat ze doen: de coach werkt vraaggestuurd en aangesloten aan hun wensen, er wordt professionele tips en informatie wordt gegeven en ze behandelen jongeren met respect. Jongeren geven aan dat ze een groter individueel en sociaal bewustzijn hebben, ze hun leven beter kunnen leiden, makkelijker initiatieven nemen en beter in staat zijn een sociaal netwerk op te bouwen en te gebruiken. Deze meningen worden bevestigd door andere gegevens: 13 van de 16 jongeren woont zelfstandig, 13 hebben een vaste dagbesteding door school (10) of een baan (3) en 15 voelden zich gezond. Eén jongere is de grote uitzondering op al deze punten, die scoort overal negatiever. De jongeren zijn tevreden, geven gemiddeld een 8 voor de Foyer. 15 zijn tevreden over de coaching, iedereen zou Foyer aan een ander aanraden maar slechts 12 zijn tevreden over de veiligheid. Hoe meer vraaggestuurd de coach werkt en hoe meer tips en info de coach geeft (beide volgens de jongere) des te groter de verbetering op sociaal en individueel bewustzijn, beter in staat zijn om hun eigen leven te leiden en het nemen van initiatieven. Er is bewust een gevarieerde samenstelling van bewoners (jongeren die net in NL zijn, jongeren uit jeugdhulpverlening en starters op arbeids- en/of woningenmarkt), dit noemen ze de MAGIC MIX. De Magic Mix heeft geen (extra positieve) invloed op de ontwikkeling/interventie die de Foyer de jongeren probeert mee te geven.
29=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Damen & Veerman (2005) Veranderingsonderzoek 60% van de pleegkinderen heeft ernstige gedragsproblemen. 88 9.5 jaar Pleegzorg Reguliere en intensieve plaatsingen Gemiddeld verblijf in een pleeggezin is 36 maanden bij start onderzoek, er zat 8 maanden tussen de voor- en nameting Ze registreren het hulpaanbod op o.a. verrichtingen en contactmomenten Er zijn geen echte breakdowns (voortijdig negatief beëindigde plaatsingen) Woonsituatie, gedragsproblematiek, ervaren opvoedbelasting, ouder-kind interactie, opvoedingsvaardigheden pleegouder, ervaren van de plaatsing door pleegkind, omgang pleegkind met andere kinderen in het gezin en schoolfunctioneren van het pleegkind. Procesformulier Aanvang CBCL, Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS), Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO), Ouder-Kind interactievragenlijst (OKIV) en Vragenlijst voor Pleegouders (VPO) Vragenlijst Pleegkind (VPK) Vragenlijst Andere Kinderen Schoolvragenlijst Pleegkind Contactregistratieformulier en Vragenlijst Extern Zorgaanbod * Bij 93% van de plaatsingen woont het pleegkind aan het eind van het onderzoek nog in het pleeggezin, 2% woont weer in het gezin van herkomst en bij 5% is de huidige situatie onbekend. Bij 26% van de plaatsingen is de gedragsproblematiek van het pleegkind verminderd, bij 25% is de ervaren opvoedbelasting door de pleegouder verminderd en bij 22% is de ouderkind interactie verbeterd. De opvoedingsvaardigheden van de pleegouders is bij 19% van de plaatsingen verbeterd, bij 12% vindt de pleegouder dat het pleegkind het wonen in een pleeggezin fijner is gaan vinden en bij 10% vindt het pleegkind dat zelf. Bij 11% van de plaatsingen is er verbetering in het schoolfunctioneren van het pleegkind. De omgang van het pleegkind met andere kinderen is volgens pleegouders bij 14% verbeterd en volgens zowel het pleegkind als andere kinderen in 10% van de gevallen.
30=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=)
Damen, Veerman & Janssen (2002) Tevredenheidsonderzoek en veranderingsonderzoek Kinderen en ouders die hulp bij opvoeden nodig hebben, dreigende uithuisplaatsing, emotionele en gedragproblemen kinderen, meervoudige gezinsproblemen, verstoorde communicatie in gezin, ouderlijke/pedagogische onmacht 315 kinderen in 4 projecten maar 282 gebruik voor antwoorden van doelgroepvraag
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
169 kinderen hebben gedurende het onderzoek de hulp afgerond 146 nog in behandeling Gemiddeld 11 jaar MFA Multifunctioneel aanbod, HEO Hulp in Eigen Omgeving, Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling, GBH Gezinsbehandeling, GDB Gezinsdagbehandeling Ambulant Gemiddeld 46 weken De programma´s zijn niet verder beschreven. Er is een deel kinderen waarbij, aan het einde van het onderzoek, de hulp nog niet was afgerond, 146 kinderen. Deze zijn meegenomen in effectstudie Kinderen die zijn gestopt voordat de dataverzameling begon zijn buiten het onderzoek gehouden. Het lijkt alsof er veel respondenten waren, maar er was een grote uitval. Is er niet Zijn ouders en trainers tevreden met het programma PF procesformulier SDI Scoringslijst Demografische Informatie, CBCL VMG Vragenlijst meegemaakte gebeurtenissen NOSIK Nijmeegse Opvoedings- en stressindex verkorte versie, VGF Vragenlijst gezinsfunctioneren, BESTE Beoordelingsschaal voor tevredenheid en effect. ° voor het tevredenheidsonderzoek en * voor het veranderingsonderzoek Gezinswerkers geven voor 62% van de kinderen aan dat de hulp effectief was, en waren tevreden over hulp bij 65% van de kinderen. Ouders vonden de hulp bij 50% van de kinderen effectief en waren bij 60% van de kinderen tevreden over de hulp. 79% van de doelgroep is bereikt. De beoogde hulp is voor 85% geboden. Beoogde uitkomsten zijn voor 57% gehaald, dit zijn voor en nametingen van sociale ondersteuning, verbetering gezinsfunctioneren, en versterking ouderschap/ouderschapscompetentie. Verder wordt er gekeken of uithuisplaatsing is voorkomen door de aangeboden hulp: er is verbetering (reliable change index) van opvoedingsvaardigheden, vermindering van externaliserende problemen, verminderde kindstress, verminderde meegemaakte gebeurtenissen dit jaar en vermindering opvoedingsstress ouders. Daarnaast is er ook een verbetering van sociale steun. Vanuit perceptie van zowel gezinswerkers als ouders werkt het zorgaanbod zoals bedoelt, en gedurende de looptijd van het onderzoek is het zorgaanbod steeds beter gaan werken.
31=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Dekkers & Kriek (2006) Evaluatieonderzoek Voor ouders van kinderen en jeugdigen met (een verhoogd risico op) politiecontacten vanwege het plegen van strafbare feiten Niet helder, verschillende aantallen genoemd, totaal aantal ouders begonnen aan een interventie: 104, aantal ouders die een interventie afrondden: 40 8-16 jaar Tegendraadse Jeugd ambulant Afhankelijk van aangeboden interventie, van vrijblijvend enkele uren tot intensief 8 weken lang 2 uur in de week met erna nazorg van 3 x 1,5 uur Het programma Tegendraadse Jeugd varieert in intensiviteit en heeft een opbouwend karakter. Het is mogelijk dat ouders van een lichtere naar zwaardere interventies doorstromen. De interventies zijn gebaseerd op 5 opvoedingsvaardigheden van Patterson en hebben tot doel deze te verbeteren: ouderlijke betrokkenheid, positieve bekrachtiging, problemen oplossen, disciplinering, en monitoring of toezicht houden. De bedoeling is om ouders inzicht te geven in verschillende opvoedingsstijlen en ze een positievere opvoedingsstijl te laten hanteren. Hierdoor zou het (delinquente) probleemgedrag van hun kind verbeteren. Uitval van 64 ouder die de interventies niet afrondden. Er is gekeken naar punten om de interventies te verbeteren en niet naar effectiviteit, hierdoor is er weinig gerapporteerd over de respondenten die de onderzoekers van informatie voorzagen. Is er niet. Hoe werkt de interventie Tegendraadse jeugd en wat kan hieraan verbeterd worden? Zelfgemaakte instrumenten zoals vragenlijsten voor de beroepskrachten NOSIK, SDQ, SOG, NOSI, Interviews, Observatie en logboek
° Er is geen effectconclusie te trekken omdat het een ontwikkel- en evaluatie onderzoek. Op basis van de deelonderzoeken naar de aparte interventies is de ontwikkelaar begonnen met het verbeteren van de interventie. Enkele conclusies zijn: Voor werving moet duidelijk zijn wat de doelgroep is en waar er geworven moet gaan worden. Contra-indicaties zijn belangrijk. Werven niet alleen voor ouders, dit eist een verandering in denken van beroepskrachten. Intensieve benadering van ouders werkt het best. Wervingstraject wat nu exclusief voor de training is, algemeen maken om vanuit daar ouders door te verwijzen naar de gepaste interventie. Tussentijdse uitval moet worden teruggedrongen door evt. oplossen van struikelblokken: oppas, taal, persoonlijke problemen, reistijd. Dwang en drang eventueel toepassen wordt als optie gegeven. Methodiek: Inhoudelijk moeilijk, meer voorbeelden bij tekst. Ouders moeten meer oefenen met vaardigheden. Groepsgrootte is een punt van aandacht (maar geen aanbeveling qua aantallen gedaan). Bij de intensievere interventies staat het missen van een bijeenkomst gelijk aan het missen van kennis. Hiervoor moet een oplossing komen. Daarnaast is geen ruimte om later te starten als ouders te laat komen omdat het programma heel vol is op een trainingsavond. Inhoud: Ouders zijn positief. Ze geven aan houvast te hebben aan concrete tips. Ze zijn bewuster geworden van de opvoeding die ze hun kinderen geven, maar de specifieke verbeteringen verschillen wel per interventie. Training: meer consequent, beter luisteren, rustig blijven in conflict situaties, praten, minder snel kwaad worden en minder schreeuwen. Ouders geven aan dat de thuissituatie positief is veranderd. Oudercursus: ouders voelden zich prettig op de cursus, vinden cursus goede opfrisser van wat ze al weten en ouders worden bewuster van opvoeding. Workshop: ouder hebben handvaten gekregen voor verbetering opvoedingsvaardigheden, zijn enthousiast en willen er meer volgen. Workshop werkt goed als toeleiding naar zwaardere hulp. Tot slot geven de onderzoekers tips om een effectevaluatie op te zetten.
32=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Van Dijk & Hilhorst (1993) Veranderingsonderzoek Een beschrijving van de in de studie participerende jeugdigen ontbreekt. Er wordt wel vermeld waar de instellingen zich op richten. Het orthopedagogisch centrum: jeugdigen en gezinnen, het sociaal-agogisch centrum: jeugdigen met psychosociale problemen van 16 tot 21 jaar, het vakinternaat: jongens en meisjes van 10-18 jaar in een problematische opvoedings- en/of opleidingssituatie en Baanderhoek: jeugdigen en het gezin. 52 1 unit van een orthopedagogisch centrum, 2 huizen van een sociaal-agogisch centrum, 6 leefgroepen van een orthopedagogisch vakinternaat en een leefgroep van de instelling Baanderhoek. Residentieel Er is een beschrijving van de 4 instellingen, de methodiek, doelstellingen e.d. Het Ervaringsleren wordt beschreven met onderliggende theorie: 6 principes voor de methodiek en de belangrijkste kenmerken van het programma, waaronder fysieke activiteiten en inzet, er op uitgaan e.d. voor start van het experiment (pretest) en bij vertrek jeugdigen uit de instelling of na einde experiment (posttest), geen follow-up Zelfbeeld, locus of control en copingstijl Interviews, Decision Determinant Questionnaire (DDQ), Self Description Questionnaire (SDQ), Locus of Control (LOC) en Utrechtse Coping Lijst (UCL) + Ervaringsleren lijkt ertoe te leiden dat jeugdigen een positiever zelfbeeld krijgen, een meer intern gerichte beheersingsoriëntatie krijgen en hun problemen actiever aanpakken.
33=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=)
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Ferwerda, Van Leiden, Arts & Hauber (2006). Experimenteel Jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest 824 jongeren: 450 controle en 374 exp. Onderzoeksgroep 678 ouders: 358 controle 320 exp. uit 12 grote steden verspreid over Nederland. 1066 jongeren benadert 88,7% stemden toe. 14,5 jr. 67,9 % Nederlands, 32,1% niet Nederlands: 8,6 % Surinaams, 4,9 % Marokkaans, 4,3 % Turks, 2,0 % Arubaans/ Antilliaans, 12,3 % combinaties Halt Ambulant 5, 10 of 20 uur Halt zorgt voor werk of leeropdrachten die de jongeren moeten volgen. Deze zijn opgelegd door de rechter en hebben tot doel dat de jongere iets leert en na Halt niet meer recidiveert. De groep uitvallers/personen die besloten niet deel te nemen aan het Halt onderzoek zijn bekeken. Meer jongeren van niet-Nederlandse origine hebben geweigerd mee te doen, deels vanwege een taalprobleem. Deze groep is dus wel bekeken. 6 maanden Recidive, aantal delicten, soort delicten, t.o.v. een controlegroep Politiebestanden Vragenlijsten zijn niet nader benoemd, deze zijn wel bekend, de auteurs zeggen dat ze betrouwbaar en valide zijn maar er worden geen namen genoemd. **** Binnen een half jaar na Halt pleegt 76,7 % weer een strafbaar feit. Het aantal strafbare feiten na Halt contact verschilt niet voor controle en interventiegroep. Slechts één type strafbaar feit verschilt tussen de groepen: Halt jongeren plegen meer vernielingen dan de controlegroep. Er is geen verschil tussen de groepen op criminaliteitsscore. Een interventie van Halt leidt niet tot een afname van de frequentie en ernst van gepleegde strafbare feiten. Het niet geven van Halt leidt ook niet tot een toename van delinquent gedrag. Er is geen verschil in recidive en politiecontact 6 maanden na Halt. Er is geen verschil in het aantal gepleegde feiten, ongeveer 0,48. Interventiegroep recidiveert 29,1% en in de controlegroep 29,9%. Het onderzoek heeft wel een beeld opgeleverd welke jongeren meer of minder vatbaar zijn voor de Halt interventie.
34=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Groenendijk & Van Egten (2003). Evaluatie onderzoek Kinderen die risico lopen het criminele pad op te gaan 8 jongens uit 5 gezinnen 8-12 jaar, merendeel 11-12 jaar Marokkaanse jongens Forza, een begeleidingsprogramma om de jongens in school te houden en na school interessante activiteiten en huiswerkbegeleiding te bieden. ambulant Vier jongens 1 jaar, twee jongens 1,5 jaar en twee jongens 2 jaar Forza is een intensieve vorm van begeleiding van jonge Marokkaanse risicojongens en hun ouders op wijkniveau. De bedoeling is een positieve bijdrage te leveren in het leven van de jongens om afglijden te voorkomen. Ze leren sociale vaardigheden, zich gedragen in een groep en zich houden aan de regels in een groep. Voor de moeders worden koffieochtenden georganiseerd waar ze terecht kunnen met vragen over de opvoeding en andere aspecten van het leven in Nederland Van alle 67 geholpen jongens tussen 1999-2003 zijn er 8 geselecteerd Is er niet Toename van sociale vaardigheden, verbetering schoolprestaties. Aanmeldingsformulier, mentor gesprekken, documentenstudie en interviews met ouders, mentoren, het kind en maatschappelijk werker ° Forza heeft positieve effecten op sociale vaardigheiden en gedrag van de jongens, slechts 1 politieregistratie. De invloed van Forza op schoolprestaties zijn onduidelijk/niet aan te tonen. Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over het effect van Forza op de opvoedingsvaardigheden van de moeders, wel lijkt er verandering op te treden in de denkbeelden van moeders over opvoeden in Nederland. Ze lijken qua opvoeding een integratieslag te maken. Positieve neveneffecten van het programma zijn het aanleren van Nederlandse normen en waarden aan een groep jongens die tussen twee culturen zitten, het doorstromen van de jongens naar andere begeleidingsprojecten, rust voor moeders omdat hun jongens na school veilig zitten, ondersteuning van de moeders en het contact met moeilijk bereikbare gezinnen. Let op het is kwalitatieve data dus echte uitspraken zijn moeilijk.
35=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie
Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Van der Heiden-Attema & Wartna (2000a) Veranderingsonderzoek Van de aanvankelijke groep worden geen diagnosen vermeld. Er is bij 80% sprake van problemen op 4 of meer probleemgebieden: hechtingsproblematiek, hyperactiviteit, delictgedrag, recalcitrantie, gedragsproblemen en drugsgebruik en weglopen. 383, 378 met follow-up data 15.4 jaar bij opname 50% Nederlands 13% Surinaams/ Antilliaans 18% Marokkaans 9% Turks/Zuid-Europees 3% Aziatisch 6% anders 11 justitiële behandelinrichtingen Residentieel De gemiddelde verblijfsduur van de jeugdigen is bijna 16 maanden, waarvan 25% binnen een half jaar vertrekt In rapporten Boendermaker (2003) wordt de inhoud van de behandeling in inrichtingen e.d. beschreven. Over het feitelijke verloop van de behandeling is geen informatie beschikbaar. Een meerderheid (68%) verblijft in een open inrichting en 32% in een gesloten inrichting. Bij 25% is er een niet regulier vertrek, omdat er sprake is van weglopen of niet terugkeren van verlof. follow-up gemiddeld 42 maanden gevolgd na vertrek met range van 2 tot 62 maanden Recidive (op basis van justitiecontacten) ° Bij 47% is er sprake van een regulier vertrek (einde behandeling, opheffing maatregel of bereiken maximum leeftijd). In totaal komen 225 jeugdigen als ‘recidivist’ naar voren uit de justitiële documentatie. In het eerste jaar na vertrek recidiveert 30% van de 378 jongeren en in het tweede jaar na vertrek is 47% gerecidiveerd. Drie jaar na vertrek neemt het aantal recidivisten niet veel meer toe en na vier jaar is er sprake van 63% recidive. Van de civielrechtelijk geplaatsten heeft 57% na het verblijf één of meer justitiecontacten en 71% van de strafrechterlijk geplaatsten. De recidivedelicten bestaan vooral uit vermogensdelicten (61%). Ook agressieve delicten (18%) en gewelddadige vermogensdelicten (10%) komen relatief veel voor. Belangrijke voorspeller voor recidive is het hebben van een justitieel verleden. Ook meer justitiecontacten, lagere leeftijd op het moment van eerste uithuisplaatsing en een hoge mate van ervaren problematiek voorspellen een grotere kans op recidive.
36=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Hendriks & Bijleveld (2004) Veranderingsonderzoek Zedendelinquenten (minimaal 1 zedendelict): opportunisten en kindmisbruikers. Opportunisten zijn over het algemeen leeftijdgenootmisbruikers en hebben vaak één of meer andere delicten gepleegd en kindmisbruikers misbruiken vaak jonge kinderen. Diagnosen: gedragsstoornis NAO (41%), (ernstige) gedragsstoornis (11%), ADHD (9%) en pervasieve ontwikkelingsstoornis (4%). 39% is veroordeeld voor (poging tot) verkrachting en 35% voor (poging tot) aanranding. Een meerderheid (76%) is emotioneel en pedagogisch verwaarloosd, 20% is lichamelijk mishandeld en 13% geestelijk. Seksueel misbruik is er bij 50% geweest en bij 13% zijn daar vermoedens van. 112 16 jaar bij opname, 18;4 bij ontslag 77% Nederlands, 4% Surinaams, 3% Marokkaans, 2% Antilliaans, 1% Turks, 1% ‘gemengd’, 12% andere nationaliteit Residentieel Behandeling op een gesloten en besloten afdeling. Gemiddelde verblijfsduur ligt tussen 24 en 30 maanden. retrospectief dossieronderzoek en follow-up van 1 jaar en 8 maanden tot ruim 15 jaar en 8 maanden (verschillend per delinquent) Recidive (officiële registratie in Justitieel Documentatieregister) Dossieronderzoek ° Iets meer dan de helft van de jongeren (59%) recidiveert naar enig delict. Binnen één jaar na ontslag recidiveert meer dan 50%, twee jaar na uitplaatsing is 70% gerecidiveerd en ruim 80% na drie jaar. Na ruim 8 jaar komen er geen nieuwe recidivisten meer bij. Een kwart van de jongens recidiveert binnen de observatieperiode naar een ernstig delict (zeden- of geweldsdelict), ruim een derde recidiveert naar allerlei andere feiten en 40% recidiveert niet. Opportunisten recidiveren vaker (73%) dan kindmisbruikers (52%). Zedenrecidive wordt alleen bij kindmisbruikers aangetroffen. Van de delicten die gepleegd zijn vormen vermogensdelicten (38%) de grootste groep.
37=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Jakobs & Van Wijk (2002). Veranderingsonderzoek Jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest weer op het juiste spoor te zetten. Het zijn veelal harde kern jongeren. 38 zijn geïnterviewd, van meer jongeren zijn de politie gegevens gezocht maar precieze aantal is onbekend. Er is geen controlegroep. 16-24 jaar Youth at Risk Deels residentieel en grotendeels ambulant 1 jaar Youth at Risk (YAR) is een intensief programma voor multi-problem jongeren tussen 16-24 jaar. De bedoeling is om jongeren zelf verantwoordelijkheid te laten nemen voor situaties en keuzes die ze maken, ze moeten leren grenzen verleggen, nieuwe mogelijkheden ontdekken, ze moeten leren hun gedachten en gevoelens te uiten en ze moeten leren vertrouwen te krijgen in hun omgeving. Programma duurt een jaar en bestaat uit 3 fases: 1. basis leggen en afspraken maken, vrijwilligers werken 2. residentiële week, 30 jongeren 60 vrijwilligers en 10 stafleden die trainingen volgen op bovengenoemde punten 3. negen maanden durende ambulante begeleiding door vrijwilligers uit hun eigen omgeving. Minstens 2 keer per week is er contact met tussen de vrijwilliger en de jongere die hij begeleidt. 1 jaar follow-up Afname/ niet verergeren van delinquent gedrag, verbetering in verschillende leefmilieus Adolescenten temperamenten lijst, Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst, Amsterdamse biografische vragenlijst, Nederlandse vertaling van de MMPI, Utrechtse Copinglijst, Raven´s standard progressive matrices, CBCL/YABCL * In de follow-up meting, het interview met de jongeren, wordt aangegeven dat de echte veranderingen pas na YAR komen. Jongeren lijken meer zelfkennis te hebben verworven, en meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden. Analyse van de politiegegevens geven een daling aan van het gemiddelde aantal politiecontacten van de jongeren over de periode 1 jaar voor YAR tot 1 jaar na YAR. In Apeldoorn is er nauwelijks afname geregistreerd, maar per persoon pleegden ze wel minder misdrijven. De ernst van de geregistreerde feiten neemt niet af. Wanneer deze resultaten worden gehouden tegen de normale ontwikkeling van harde kern jongeren waarbij het aantal delicten toenemen, lijkt YAR een positief effect te hebben. In Oss en Maastricht is de afname het grootst, Apeldoorn heeft de minst positieve afname. Er is geen sprake van afname van ernstige psychische problemen. Het aantal leefgebieden waarop een meer positieve score werd verwacht is niet gehaald, er is geen significante verbetering. Voor ernstige psychopathologie en/of verslavingsproblemen lijkt YAR een minder geschikte methode. De YAR jongeren maken de statistisch te verwachten stijging in criminaliteit tussen hun 18e en 24e niet door, ze blijven op hetzelfde niveau hangen. De meerwaarde van de vrijwilligers bij YAR is de motivatie die vanuit het geheel uitgaat, dus vanuit de vrijwilligers, de YAR deelnemers en hulpverleners. Jongeren hebben (soms voor het eerst in hun leven) het gevoel dat ze de moeite waard zijn. Jongeren worden omringd door zorg en dat lijkt positief te werken.
=
38=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Jansen & Feltzer (2002) Evaluatie onderzoek Drie groepen: van de orthopedagogische behandelunit (n=24), de gezinsgerichte unit (n=26) en de gedragstherapeutische unit (n=32). Bij 66% is sprake van externaliserende problematiek voor opname, waaronder heftige driftbuien, recalcitrantie en opstandigheid en bij 27% internaliserende problematiek (geen depressie). Bij 65% zijn gezinsproblemen aanleiding voor opname, waarbij vooral pedagogische onmacht van de ouders (57%) voorkomt. 82 15.9 jaar (OBU), 14.8 (GBU) en 17.6 (RGP) 11-22 jaar bij follow-up. 10% allochtoon Centrum voor jeugdhulpverlening (6 leefgroepen) Residentieel Orthopedagogische behandelunit (OBU): vanuit een individueelkindgerichte visie, gericht op het verminderen van het probleemgedrag en bieden van continuïteit in opvoeding en scholing. Bedoeld voor jeugdigen van 6 tot 16 jaar met gedrag- en emotionele problemen. Gezinsgerichte behandelunit (GBU): systeemgerichte benadering, ouders en andere gezinsleden nemen veelvuldig deel aan dagelijkse routines in de groep en krijgen intensieve begeleiding. De GBU heeft zelfde doelgroep als de OBU. Residentieel gedragstherapeutische behandelunit (RGP): gebaseerd op het sociale competentiemodel en gericht op jongen van 13 tot 18 jaar met ernstige gedragsproblematiek. Beleving van verblijf in de instelling door jeugdigen en psychosociale situatie na vertrek (gezinssituatie, gezinsrelaties, school en werk, gezondheid, hulpverleningsverleden en vertrouwen in de toekomst) Zelf ontwikkelde vragenlijst (gebruik makend van COM-lijst en vragenlijsten Frijns en Spierts). Is factoranalyse bij uitgevoerd en interne consistentie bij bepaald. ° Een groot deel van de jeugdigen (61%) woont een tijd na vertrek in een gezin met één of twee biologische ouders. De rest verblijft in een residentiële instelling (24%), woont zelfstandig (13%) of in een pleeggezin (2%). Jeugdigen gaan dan naar school (70%), studeren (9%), werken (20%) of zijn werkloos (2%). Een groot deel (61%) maakt na vertrek gebruik van ambulante hulp en 40% verblijft opnieuw voor korte of langere tijd in een tehuis of internaat. De relatie met de vaderfiguur en moederfiguur wordt door de meesten als redelijk tot goed beoordeeld (resp. 78% en 83%). Twee derde vindt dat hij of zij gezond is. Jeugdigen hebben redelijk veel vertrouwen in de toekomst, hebben duidelijke doelen op lange termijn en hebben er vertrouwen in dat ze die doelen kunnen bereiken. Tussen de beoordeling van de hulp en het vertrouwen in de toekomst is een significant verband gevonden. Hoe positiever de jeugdigen over de hulp zijn, hoe groter het vertrouwen in de toekomst is.
39=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Janssens & Kemper (2003) Veranderingsonderzoek Kinderen die risico lopen om uit huis geplaatst te worden 59 gezinnen: 19 IGB, 20 VHT en 20FF VHT 7,3 jaar, FF 13 jaar en IGB 13 jaar IGB intensieve gezinsbegeleiding, VHT Video Home Training en FF Families First Ambulant IGB 1 tot 2 jaar 1 a 2 keer per week VHT ½ tot 1 ½ jaar wekelijks een gesprek FF 4 weken 5-20 uur per week Intensieve gezinsbegeleiding IBG is voor kinderen en jongeren van 0-18 jaar en hun gezin, wanneer er sprake is van ernstige problemen in de opvoedings- en gezinssituatie, ernstige gedragsproblemen en ernstige verstoorde gezinsrelaties. Het hele gezin wordt in de thuissituatie behandeld. Video Home Training VHT wil de communicatie tussen ouder en kind verbeteren. De video-opnamen van interactie worden geanalyseerd en besproken met de ouder. Positief gedrag wordt benoemd en zo wordt inzichtelijk gemaakt hoe positieve interactie tot stand komt. Families First FF is ontwikkeld om te voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst. Het wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24 uur na aanmelding hulp voor het gezin. Als na een maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst. Is er niet. Afname van kans op uithuisplaatsing CBCL, NVOS (Nijmeegse vragenlijst opvoedingssituaties), VGP (vragenlijst gezinsproblemen) * VHT en FF moeders ervaren aanzienlijk meer problemen dan moeders uit normale gezinnen, voor zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag maar ook de opvoedingsbelasting is groter. De gezinsproblemen zijn IGB en FF zijn zeer groot, de VHT moeders geven ook significant ernstigere problemen aan dan normale moeders, maar minder ernstig dan die van IGB en FF moeders. De ernst van de problematiek bij deze moeders is vergelijkbaar aan de klinische normgroep. FF-moeders ervaren wel meer externaliserend gedrag en meer gezinsproblemen. Van de 19 IGB kinderen zijn er 6 uithuis geplaatst, van de 20 VHT 1 kind, en van de 20 FF zijn er 4 niet meer thuis. IGB en FF moeders rapporteren een significante afname van gedragsproblemen, minder opvoedingsbelasting en beter gezinsfunctioneren. VHT moeders rapporteren een afname maar deze is niet significant. In vergelijking met normale gezinnen zijn er in de interventie gezinnen nog steeds significant meer problemen. In vergelijking met de klinische normgroep zijn de gedragsproblemen van het kind nog steeds vergelijkbaar met families die geen interventie kregen. Bij VHT en FF is de opvoedingsbelasting wel minder dan bij klinische normgezinnen, bij IGB is die afwijking minder groot maar wel significant. Alleen bij VHT zijn de gezinsproblemen minder erg dan bij de klinische normgroep. VHT gemiddelde leeftijd 7,3 FF en IGB 13 jaar. VHT is met name geschikt voor gezinnen waarin enkel ernstige opvoedingsproblemen zijn, en relatief weinig andere problemen.
=
40=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Jansen & Oud (1993) Veranderingsonderzoek Externaliserend probleemgedrag (agressiviteit, delinquentie en hyperactiviteit) komt vaak en in sterke mate voor. 141 13.4 jaar, 9 t/m 15 bij opname 83 % autochtoon, 17% allochtoon: 4% Marokkaans, 4% Turks, 3% Surinaams Tien residentiële instellingen en twee kinder- en jeugdpsychiatrische klinieken Residentieel De verblijfsduur van de jeugdigen is divers. De meesten verblijven 7 t/m 12 maanden in de instelling (24%). 2 t/m 6 maanden en langer dan 24 maanden komt ook relatief veel voor (beide 20%). Verschillende hulpverleningseenheden: leefgroepen, gedecentraliseerde leefgroephuizen, gezinshuizen en afdelingen voor zelfstandigheidtraining. Gezinshuizen onderscheiden zich van leefgroepen door een kleiner aantal kinderen per groep en een kleiner aantal opvoeders. De zelfstandigheidtraining is bedoel voor oudere jeugdigen en is gericht op ontwikkeling van praktische en sociale vaardigheden. De dagbesteding tijdens het tehuisverblijf bestaat voor een derde van de 141 jeugdigen uit intern onderwijs of een intern therapeutisch dagprogramma. De meest voorkomende groepsgrootte is 7, gevolgd door 6 en 5. Een meerderheid (53%) voltooit het verblijf niet volgens plan volgens tehuismedewerkers. Ouders vinden dat een voortijdig vertrek bij minder jeugdigen (27%) het geval is. bij opname (pretest) en ongeveer 4 maanden na ontslag (follow-up) Er is bij 104 jeugdigen sprake van een follow-up meting Meetmomenten zijn niet voor alle informatiebronnen gelijk Verandering in probleem gedrag (CBCL), persoonlijkheidsontwikkeling, verhouding van de jeugdige met het gezin tijdens het verblijf CBCL, NPV-j en de NGT (Nijmeegse Gezinsrelatie Test) tijdens en na verblijf, Gestandaardiseerde vragenlijst Beëindiging Tehuisverblijf + Na vertrek keert 63% van de 104 jeugdigen terug naar het gezin, 19% naar een andere residentiële instelling en 6% in een pleeg- of opvanggezin. De rest gaat naar familie (5%), crisisopvang (5%), pleeggezin (4%), is dakloos (4%), gaat zelfstandig wonen (4%), komt in een opvanggezin (2%), jeugdpsychiatrie (2%) of jeugdgevangenis (1%). De dakloze jeugdigen zijn weggelopen uit de instelling en niet naar huis of de instelling teruggekeerd. Door de ouders wordt bij 68% van de jeugdigen een afname van de problematiek waargenomen. De groepsleiding vindt dat er minder of geen afname in de problemen bij de jeugdigen is en constateert een lichte verslechtering bij voortijdige vertrekkers. Jeugdigen geven aan zich minder ongelukkig te voelen, meer doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen te hebben en minder beïnvloedbaar te zijn. Het oppositionele gedrag en de gezinsrelaties zijn volgens de jongeren niet veranderd.
41=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Kemper (2004) Quasi-experimenteel Vergelijking met normgroep (gezinnen zonder hulp) en klinische normgroep (gezinnen met uithuisplaatsing) Dreigende uithuisplaatsing (a.g.v. ernstige gedrags- en/of gezinsproblemen) 59 gezinnen (onder behandeling met FF, VHT of IGB) IGB: 5-17 jaar (M 12.8); VHT: 3-15 jaar (M 7.4); FF: 6-16 jaar (M 13.1) Families First Videohometraining Intensieve gezinsbehandeling Thuisbehandeling IGB: 1 tot 2 jaar VHT: ½ tot 1½ jaar FF: 28 dagen tot max. 42 dagen IGB: geven van opvoedings- en gedragsadviezen, toepassen van communicatieregels, geven van uitleg en inzicht door verhelderen, confronteren van gezinsleden met gedrag, heretiketteren van problemen en geven van opdrachten om inzichten van gezin(sleden) te vergroten. VHT: maken van video-opnamen van interactie tussen ouders en kind en analyseren en bespreken daarvan met ouders. FF: vergroten van de competenties van de gezinsleden. Non-respons is verantwoord, ouders zijn aangemoedigd om vragenlijsten alsnog in te sturen met beloning in het vooruitzicht. Vanwege geringe follow-up data, ligt de nadruk bij de presentatie van de gegevens op verschil tussen voor- en nameting. (Gegevens van vaders in de follow-up zijn helemaal niet gerapporteerd vanwege de lage respons.) 3 maanden thuis wonen kinderen gedragsproblemen kind opvoedingsbelasting omgaan met opvoedingsproblemen problemen in gezinsfunctioneren tevredenheid behandeling CBCL, Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS), Utrechtse Coping Lijst (UCL), Vragenlijst Gezinsproblemen (VGP), Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect (BESTE) *** De vormen van intensieve thuishulp blijken in hun eerste doel, namelijk voorkomen van uithuisplaatsing, te slagen. Drie maanden na de hulp woont 95% van de VHT kinderen, 75% van de FF kinderen en 63% van de IGB kinderen nog thuis. Over het algemeen gold dat direct na de hulp van IGB en FF de problemen in de gezinnen duidelijk verminderd zijn. Dit gold veel minder voor de problemen van VHT gezinnen. Drie maanden na afloop van de hulp lijken FF moeders weer meer gedragsproblemen bij hun kind, meer opvoedingsbelasting en meer opvoedingsproblemen te ervaren dan direct na afloop. Ook IGB moeders ervoeren meer gedragsproblemen en opvoedingsproblemen. Echter er was ook een tendens dat de opvoedingsbelasting van deze moeders verder was afgenomen. In VHT gezinnen waren drie maanden na afloop weinig tot geen veranderingen. De problemen zijn na afloop van de hulp nog niet verdwenen. Kinderen vertonen volgens hun ouders nog steeds meer gedragsproblemen, vergelijkbaar met de mate van problemen gerapporteerd door de klinische normgroep. Ouders ervaren ook meer opvoedingsbelasting dan ouders uit de normgroep. Ook na de hulp ervaren ouders meer gezinsproblemen dan ouders uit de normgroep. Na FF zijn de gezinsproblemen volgens moeders nog steeds vergelijkbaar met die van gezinnen uit de klinische normgroep. Met name de problemen in FF en IGB gezinnen blijken over het algemeen afgenomen. Maar zelfs na de hulp zijn ze nog relatief ernstig. Gezinnen van kinderen die uiteindelijk toch uit huis geplaatst werden, bleken na de hulp gemiddeld meer ernstige problemen te ervaren dan gezinnen van kinderen die niet uit huis geplaatst werden. De resultaten lieten echter ook zien dat niet alle kinderen, die gelet op de problemen bij aanvang en afsluiting van de hulp, een groot risico liepen op uithuisplaatsing, uiteindelijk ook daadwerkelijk uithuis geplaatst zijn. Vrijwel alle gezinnen kregen na afloop van IGB, VHT en FF nog vervolghulp.
42=
= Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up
Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Klein Velderman (2005). RCT in een voorgeselecteerde groep (hoog reactieve) Baby’s met een moeder die een onveilige gehechtheidsrepresentatie heeft 81 moeders met een onveilige gehechtheids representatie op de AAI: 27 controle groep, 28 video, 26 video en discussie 77 moeders nameting Baby’s waren 6,8 maanden op moment van 1e interventie, op 4 maanden geselecteerd, interventie tussen 7e en 10e maand, 6,83 maanden op de nameting Video-feedback training ter verbetering van de sensitiviteit van de moeder, soms met discussie module over gehechtheids ervaringen van de moeder toen die kind was Ambulant 4 huisbezoeken van een video feedback trainer van de universiteit Ouders worden 4 keer thuis gefilmd terwijl ze in interactie zijn met hun kind en krijgen hierover in het volgende thuisbezoek persoonlijke feedback. Deze bezoeken had een tussenliggende periode van 3 a 4 weken en duurden ongeveer anderhalf uur. De bedoeling was om moederlijke sensitiviteit te verhogen en deze aan te moedigen. Daarnaast krijgen ze geschreven informatie over sensitief ouderschap. De tweede interventiegroep kreeg ook aanvullende discussies over vroege gehechtheids ervaringen van de moeders. 2 jaar ongeveer 7-10 maanden oud is het kind tijdens de interventie 11 maanden wanneer er thuis werd geobserveerd en gefilmd 13 maanden bij een vreemde situatie meting in het laboratorium Verhoging sensitiviteit van de moeder en verbetering gehechtheid van het kind Adult attachment interview, CBCL, Logboeken, Sensitieve responsiviteit **** Door de interventie verbetert de sensitiviteit van de moeder, de gehechtheid van het kind veranderde niet significant. Maar kinderen van moeders die grotere veranderingen op sensitiviteit lieten zien, veranderden ook meer in hun gehechtheid aan deze moeder. Hoog reactieve kinderen veranderden niet méér in gehechtheid door de interventie maar de mate van verandering in de moeder leek meer invloed te hebben bij hoog reactieve kinderen. Dus hoog reactieve kinderen zijn meer ´vatbaar´ voor de door de interventie opgewekte verandering in de omgeving dan minder reactieve kinderen. Daarnaast waren de interventies het meest effectief voor moeders van hoog reactieve kinderen. In vergelijking met de controlegroep lieten ze meer verandering zien. De onderzoekers vermoeden dat deze moeders door hun hoog reactieve kinderen eerder of intensiever in hun nieuwe, meer sensitieve gedrag worden bevestigd (reïnforcement van het gedrag). De snellere verandering kan ook in de genen zitten. Moeders waren over het algemeen tevreden met de interventie. De VIPP interventie zorgt ervoor dat significant minder kinderen in de klinische range van externaliserende en totaal problemen scoren in de voorschoolse leeftijd. Met andere woorden; er is experimenteel bewijs dat VIPP waneer het wordt gegeven tijdens de babytijd effectief is voor het voorkomen van klinische externaliserend en totaal probleemgedrag.
43=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Kok ea. (1991) Quasi-experimenteel Vergelijkingsgroepen: 8 leefgroepen met 2 methodieken Selectie criteria doelgroepen en groepsleiding Jeugdigen uit andere programma’s vertonen ernstiger problematiek dan jeugdigen uit het RGP en de individueel gerichte leefgroepen. Niet vermeld 10 t/m 18 jaar, jeugdigen in het RGP zijn 13 tot ongeveer 17 jaar. Gedragstherapeutisch programma (RGP) bij 2 leefgroepen, 5 individueel gerichte leefgroepen en 3 groepen met een andere programmatische methodiek Residentieel De verblijfsduur in RGP is gemiddeld 332 dagen. Bij de andere groepen is dat 444 dagen (individueel) en 381 dagen (ander). Doel van het RGP is het leren van vaardigheden aan jeugdigen zodat ze de taken waarvoor de nu en in de toekomst gesteld worden op een adequate wijze kunnen vervullen. Het programma is theoretische gezien een uitwerking van het taak-vaardigheidsmodel en is gebaseerd op (leertheoretische) uitgangspunten als de gedragstherapie. Er is een samenhang tussen het methodisch handelen, de organisatieopzet en de fysieke omgeving. Door middel van dagelijkse routine worden leersituaties gecreëerd waarin jeugdigen vaardigheden kunnen leren. Trainingen in programma: introductietraining, managertraining en vertrektraining. Ondersteuning: individuele gedragstherapie, groepsmatige gedragstherapie en ouderbegeleiding (individuele cursus, begeleiding en/of contacten). Ook begeleiding van groepsleiding (met meest omvangrijke taak). Kenmerken van de behandeling werden zoveel mogelijk gelijk gehouden. De condities worden met elkaar vergeleken wat betreft inhoudelijke aspecten van de programma’s. Het vertrek is bij de RGP groep bij 63% positief en bij 28% negatief. In de andere condities zijn 52% en 38% van de jeugdigen om positieve redenen en 48% en 32% om negatieve redenen vertrokken. 6 maanden na vertrek Algehele aanpassing (algehele functioneren), politiecontacten, gedragsmoeilijkheden, toekomstaspiraties, niveau van sociale vaardigheden, psychosociale situatie, zelfbeeld van de jeugdigen, toekomstaspiraties, problemen in de leefgroep/ thuis, dagbesteding aan werk/ school, alcohol- en drugsgebruik, houding t.a.v. verblijf, positieve/negatieve redenen vertrek, situatie na vertrek Semantische differentiaal van de Amersfoortse Testcombinatie (ATC-SD) en combi Helper Haven Attitude Scale met Leefgroepklimaatschaal (HASJ/LKS) Jongeren Informatie Lijst (JIL) bij opname, ontslag en follow-up, Sociale Vaardigheden Vragenlijst (SOSVAR), Helper Haven Arbeidssatisfactie Schaal voor Personeel (HASP) aangepaste versie **** Jeugdigen in het RGP vertonen een significante vooruitgang in functioneren in vergelijking met jongeren die een individueel gericht programma volgen. Het effect van RGP op sociale vaardigheden is onduidelijk. Zelfbeeld gaat er gedurende de RGP behandeling significant op vooruit in vergelijking met de controlecondities. Er is gemiddeld een grotere afname van probleemgedrag, een grotere toename van sociale vaardigheden en minder drank- en drugsgebruik dan bij controlegroepen. Bij jeugdigen in de RGP groep is er een significant negatievere houding ten aanzien van het regime die gedurende het onderzoek in gunstige zin veranderd.
44=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Koot, Jellema & Molderink (1994). Evaluatie onderzoek Kinderen en jongeren die niet in een regulier pleeggezin terecht kunnen door ernst problematiek en ook niet (meer) in aanmerking komen voor internaat of kliniek. 72 kinderen Gemiddelde leeftijd pleeggezinplaatsing 7,6 jaar Geboorteland: 81% Nederland, 4% Duitsland, 4%Korea, 4%onbekend, 1,4% voor zowel Zwitserland, Bangladesh, China, Nederlandse Antillen en Colombia Therapeutische gezinsverpleging Residentiële opvang Niet langer dan 3 jaar, daarna gaat een kind door naar een regulier gezin Intensieve matching procedure voor kind en gezin, daarna wordt het gezin intensief begeleid in de opvang van het kind, kind kan therapie aangeboden krijgen Is er niet. Mate van probleemgedrag na afloop van TGV CBCL, GVSG (Groningse vragenlijst voor sociaal gedrag), Interview met kind, YSR, YASR ° Ongeveer de helft van de kinderen woonde bij afsluiting van TGV bij adoptie- of pleegouders, bijna 20% woonde zelfstandig, 13% in een tehuis en ongeveer 5% bij biologische ouders. CBCL: de gedrags- en emotionele problemen van de kinderen na afloop van de behandeling zijn zeker niet verdwenen. De totaal probleemscore was twee keer zo hoog als bij de gemiddelde Nederlandse jeugdige, maar wel lager dan die van kinderen in een Boddaertcentrum. Gemeten met de Groningse vragenlijst voor sociaal gedrag bleek dat de cliënten na afloop van de hulp ook nog veel sociale beperkingen ondervonden. Het alleen wonen, relaties met ouders en relaties met broers en zussen, de burgerrol en de gezinsrol leveren in de dagelijkse praktijk veel problemen op. Deze ervaren beperkingen hangen samen met de gedrags- en emotionele problemen. Omdat er geen beginmeting is gedaan is niet te zeggen of problemen zijn afgenomen, toegenomen of gelijk gebleven. Wel is duidelijk dat na afsluiting er nog ernstige problemen zijn. Volgens de onderzoekers geeft dit aan dat ofwel TGV onvoldoende helpt of dat problematiek die ontstaan is in vroege verwaarlozing en mishandeling erg hardnekkig en persistent is. Dit onderzoek geeft hierover geen uitsluitsel
=
45=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie
Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Kraker, de (Red.) (2003). Veranderingsonderzoek Kinderen die in het gezin geweld meemaken 76, waarvan 46 kinderen uiteindelijk complete dataset hadden 2 controle kinderen, door geldproblemen was meer erg moeilijk en dus is hier uiteindelijk niets meer mee gedaan gemiddeld8 jaar en 6 maanden Achtergrond verschilt per locatie: gemiddeld 86% Nederlandse moeders, 14% niet-Nederlandse moeders vaders: 20% nationaliteit niet bekend, wanneer wel gegevens: 55% Nederlands, 8% Turks, 8% Surinaams, 13% anders Let op de Kleintjes, kind en ouder training voor omgaan met geweld in gezin en opbouwen betere ouder-kind band ambulant 9 sessies voor moeders met informatie 8 sessies voor de kinderen Er wordt gesproken over het geweld en andere manieren om met elkaar om te gaan. De bedoeling is weer een goede ouder-kind band op te bouwen, het kind een kans te geven alles te verwerken en het doorgeven van geweld van generatie op generatie te doorbreken. Is er niet. Zijn de problemen van kinderen uit de klinische range van probleemgedrag CBCL, CBCL teacher, Vragenlijst achtergrond en meegemaakte gebeurtenissen (= PRTI), Trauma Symptomen Vragenlijst voor jonge kinderen (=TSCYC), Child dissociative checklist CDC, Child Sexual Behavior Inventory, Vragenlijst voor Angst bij Kinderen, Trauma Symptomen vragenlijst * Significante afname van teruggetrokken gedrag, lichamelijke klachten, angst/depressief gedrag, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, delinquent gedrag, kortom de internaliserende en externaliserende problemen gerapporteerd door moeders. Een groot deel van de problemen verdwijnen uit de klinische range. Bij trauma symptomen vragenlijst voor jonge kinderen is er voor aanvang significant verschil tussen de locaties en na de interventie ook. De onderzoekers hebben verzaakt aan te geven of er significante verschillen zijn binnen de instellingen tussen de voor en nameting. Over de afname of toename van traumasymptomen is daarom niets te zeggen. Er zijn geen verschillen gevonden in de dissociatie scores en de seksueel gedrag vragenlijst. Het programma heeft hier dus geen invloed op. De Vragenlijst Angst bij Kinderen laat ook geen verandering zien. Het enige opvallende is dat er voor aanvang veel kinderen ´opvallend laag´ op angst. Na afloop is dit percentage nog hoger. Een verklaring is hiervoor niet te geven. Op de trauma symptomen vragenlijst blijken de percentages kinderen die onderrapporteren hoger te zijn na afloop van het programma. Slechts 18 leraar-CBCL voor- en nametingslijsten zijn teruggekomen. Er is een significante afname voor teruggetrokken gedrag, angstig/depressief gedrag (p= 0.006), delinquent gedrag en de totale probleemscore. Op de totale internaliserend én op de externaliserende scores zijn ook significante verschillen gevonden. Er zijn geen verschillen gevonden tussen locaties waar de moedersessies 3 of 8 keer plaatsvonden.
46=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Lokven, van (2001). Evaluatie onderzoek Dreigende uithuisplaatsing multi-problem gezinnen 34 gezinnen met in totaal 77 kinderen waarvan 63 onder toezicht waren gesteld 0-18 jaar Orthopedagogische thuishulp Thuisbehandeling 3-10 mnd, 2X 2 á 4 uur per week In multi-problem gezinnen wordt een orthopedagoog in het gezin geïntroduceerd en deze stelt na 10 a 15 huisbezoeken een Diagnose v probleem op, daarna werkplan opstellen. Hierbij participeert de orthopedagoog in de opvoedingssituatie, geeft adviezen en oplossingen In 3 gezinnen is de behandeling niet op gang gekomen, 2 beëindigd vanwege overlijden ouder, 1 keer is de orthopedagoog uit het gezin gezet, 8 gezinnen nog in behandeling Tenminste 6 maanden Voorkoming van uithuisplaatsing En vermindering van aan opvoeding gelieerde problemen COM lijst= combinatie van variabelen. Dit gaat over normaliteit van gezin, relaties, sociabiliteit van het gezin, maatschappelijk functioneren, soort basisonderwijs, schoolprestaties, maatschappelijke moeilijkheden, internaliserend en externaliserend probleemgedrag, hulpverleningscarrière en achtergrondproblematiek. Maar er zijn vooral praktijk verslagen gebruikt. ° Er is een positieve invloed gevonden van het programma op voorkoming uithuisplaatsing. Het orthopedagogisch thuishulpprogramma heeft volgens de betrokken gezinsvoogden een positieve invloed gehad op het voorkomen van uithuisplaatsing van de ots-kinderen. De positieve invloed is het grootst in de periode “tijdens” de begeleiding. Dit geldt voor alle ots-kinderen (97%) en voor de highrisk-kinderen (97%). Na beëindiging van de orthopedagogische thuishulp is er een terugval te constateren. Deze is terug te vinden in de daling van de percentages in de periode 0-6 maanden na afronding van de thuishulp (71% van alle ots-kinderen en 65% van de high-riskkinderen). Na deze periode treedt er een zekere stabilisering op. Er is dan verder geen scherpe terugval te zien. Volgens de gezinsvoogden zijn de aan de opvoedingsvariabelen gelieerde problemen in meerderheid in positieve zin veranderd door de uitvoering van het orthopedagogisch thuishulpprogramma. Dit geldt voor alle opvoedingsvariabelen. De mate van positieve verandering verschilt per opvoedingsvariabele en per periode.
47=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Mesman- Schultz & Herfs (1992) Veranderingsonderzoek De psychosociale situatie van de jeugdigen is voor opname behoorlijk problematisch, de gezinssamenstelling is vaak verstoord en er is sprake van een instabiele opvoedingssituatie. Relaties in gezinnen zijn overwegend ongunstig, veel jeugdigen hebben het speciaal lager onderwijs doorlopen, veel gedragsmoeilijkheden thuis en op school en toekomstaspiraties zijn vaak irreëel en onduidelijk. 90 17.1 jaar, 15 tot 20 bij opname 12 % etnische minderheid Residentieel project voor zelfstandigheidtraining (4 zelfstandige behandelingseenheden en gewone huizen) Residentieel Gemiddelde verblijfsduur van de jeugdigen is 11,7 maanden. Sterke nadruk op individuele benadering en stimuleren van eigen verantwoordelijkheden. Veel aandacht voor contacten en relaties met ouders en andere familieleden. Doel verblijf: bij vertrek eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen op allerlei gebieden. 6 en 12 maanden Aanpassing op basis van 3 criteria en (psychosociale) problematiek op basis van 9 variabelen Com-procedure: diagnostische en follow-up gedeelte + Er treden geen grote en eenduidige gunstige verbeteringen op in de psychosociale situatie van de jeugdigen. Iets meer dan de helft van de jeugdigen (55%) vertoont vooruitgang en 32% vertoont een achteruitgang. Er is sprake van een lichte verbetering van de gezinsrelatie en een afname van gedragsproblemen, delinquentie en agressiviteit. Er is een lichte toename in maatschappelijke moeilijkheden. Na vertrek is de aanpassing goed bij 40% van de jeugdigen.
48=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Meyer, De, & Veerman (2004) Veranderingsonderzoek Gezinnen die Hulp aan huis krijgen omdat hun kind het risico loopt uit huis geplaatst te worden 207 ouders totaal: FF 72, IOG 74, OVG 61 Hulp aan huis programma: FF Families First, OVG Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling IOG Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling Ambulant Intensief, verschillend per programma: 1 maand FF, 6 maanden met evt. verlening van 3-6 maanden Families First wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24 uur na aanmelding hulp voor het gezin. Als na een maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst. OVG: bij ernstige opvoedings- en ontwikkelingsproblematiek, verstoorde communicatie en dreigende uithuisplaatsing. Dit is een interventie van 6 maanden met elke keer max. 3 maanden verlenging en het wordt binnen de GGZ aangeboden. IOG: bij chronische en complexe problematiek op meerdere gezinstaken, gezinnen met ernstige opvoedingsproblematiek en dreigende uithuisplaatsing. Het duurt 6 maanden met één keer verlenging van 6 maanden en wordt gegeven binnen JHV en JB. 6 maanden Veranderingen op probleemgedrag kind en ouderlijke stress. CBCL, NOSI, BESTE * Resultaten worden gerapporteerd door een reliable change index. Voor probleemgedrag bij kinderen was bij FF 58,1 betrouwbaar veranderd en 41,9 niet betrouwbaar veranderd. Bij IOG 48,5 betrouwbaar, 51,5 % niet betrouwbaar en bij OVG 54,3% betrouwbaar en 45,7% niet betrouwbaar veranderd. FF lijkt dus het meest effectief maar verandering wil niet zeggen dat de problemen over zijn. Verder wordt er afname van ouderlijke stress gerapporteerd, stress blijft aanwezig in de opvoeding. Veranderingen voor ouderlijke stress: FF 63.4% betrouwbaar, 36,6%niet betrouwbaar veranderd, IOG 53,6% betrouwbaar, 46,4%, OVG 54,2% betrouwbaar, 45,8% niet betrouwbaar veranderd.
=
49=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=)
Nas (2005) Quasi-experimenteel Jeugdige delinquenten die vrijwillig deelnemen. 108 met pretest, 56 met posttest meting
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s)
16,1 jaar gemiddeld, 12 t/m 21 Drie gesloten justitiële jeugdinrichtingen; 2 groepen: EQUIP groep (N=61) uit 1 inrichting en 2 niet-EQUIP groepen (N=47) uit twee andere inrichtingen Residentieel Experimentele groep verblijft gemiddeld 84 dagen en controlegroep gemiddeld 79 dagen in de inrichting. EQUIP: Multicomponenten programma gericht op denkfouten, morele ontwikkeling en sociale vaardigheden bij delinquente jeugdigen. EQUIP bestaat uit 3 bijeenkomsten per week van een uur, 30 bijeenkomsten totaal en een aantal ‘mutual help’ bijeenkomsten. Er wordt gewerkt in groepen van zes jeugdigen met groepen van wisselende samenstelling. Deelname was verplicht m.u.v. ziekte, bezoek aan rechtbank en misdragingen. Gebaseerd op Positive Peer Culture model. Bij aanvang van de training wordt ingegaan op de vier meest belangrijke denkfouten. Leren van sociale vaardigheden in 4 fasen: ‘modeling’, rollenspelen, feedback geven aan rollenspeler en oefenen van de vaardigheden. Leiding van groepen door een groepsleider en docent of twee groepsleiders. Daarnaast zijn jeugdigen verplicht tot het volgen van onderwijs en het doen van fysieke oefeningen en kunnen ze religieuze bijeenkomsten en/of muzieklessen volgen. Vergelijkbare situatie bij controle groep. Er is veel uitval (49% bij EQUIP en 46% bij controle): bij de posttest zitten er nog 31 in de EQUIP groep en 25 in de controlegroep. Er is met name uitval door overplaatsingen (n=14) en vrijlating uit de inrichting (n=30). Moreel redeneren, denkfouten, sociale informatieverwerking, houding ten aanzien van delinquent gedrag en sociale vaardigheden Social-moral Reflection Measure-Short Form (SRM-SF); Nederlandse vertaling How I Think Questionnaire (HIT); Attitude towards Delinquent Behavior Questionnaire; Inventory of Adolescent Problems-Short Form (IAP-SF); Vragen op basis van vier video-vignetten bij pre- en posttest *** Na de behandeling blijken er geen verschillen te zijn tussen de EQUIP groep en de controlegroep wat betreft moreel redeneren, sociale vaardigheden en sociale informatieverwerking. Er blijken bij de EQUIP groep na de behandeling minder denkfouten te zijn dan bij de controlegroep. Verder blijkt de EQUIP groep een negatievere houding te hebben ten aanzien van delinquentie dan de andere groep.
Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
50=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Oord, van der, Prins, Oosterlaan, & Emmelkamp, (2005) Experimenteel Kinderen met ADHD 50 jeugdigen: 23 medicatie en 27 medicatie én gedragstherapie. 5 uitvallers. 9,9 jaar, sd 1,2, alle kinderen waren tussen 8 en 12 jaar. 89% Nederlands, 1 % Caraïbisch gebied, 9% gemixte afkomst Kinderen zijn random ingedeeld in medicatie of medicatie en multimodale gedragstherapie zowel in gezin als op school Ambulant 10 wekelijkse sessies Parent behavior therapy, teacher behavioral training, child cognitieve gedragstherapie: allemaal tegelijkertijd aangeboden 5 uitvallers, de reden van uitval is beschreven, verder geen informatie Is er niet. DISC-IV, WISC-R, DBDRS, SSRS, PSI, SPPC, STAIC *** Er is gekeken wat een multimodale gedragstherapie toevoegt bij kinderen die een optimale doses medicijnen (mehtylphenidate) krijgen. Medicijnen verbeterden de ADHD symptomen, sociale vaardigheden, angst, oppositioneel en conduct gedrag, zelfvertrouwen en parenting stress. Er werden grote effectsizes gevonden behalve voor zelfvertrouwen, die was middelgroot. Er is geen bewijs voor toegevoegde waarde van de multimodale therapie voor de verbetering van ADHD symptomen die bij kinderen wordt waargenomen.
=
51=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=)
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Orobio de Castro e.a. (2002) Veranderingsonderzoek Voorkomen ernstig delinquent gedrag Beschrijving aangemelde gezinnen: 68 gezinnen met 112 aangemelde kinderen Voor en nameting: gegevens van 35 gezinnen die hulp afgerond hebben Aantal kinderen?? Gem. 9,5 sd niet vermeld 3 – 17 jaar, 9 kinderen ouder dan 12. 44% aangemelde kinderen allochtoon (1 ouder buitenland geboren), 26% kinderen zelf buiten Nederland geboren Intensieve ambulante gezinsbehandeling voor gezinnen met kind 0-12 jaar risico delinquent gedrag Ambulant 1 á 2 jaar lang, gemiddeld 8 uur per week Praktische hulp bij ‘runnen’ gezin, opvoedingsondersteuning, vaardigheidstraining leden gezin en ondersteunen / bevorderen reintegratie gezinsleden in de maatschappij Geen nameting onder uitvallers Wel voormeting en daardoor beoordeling representativiteit mogelijk: uitvallers niet meer problemen e.d. representatief Verschil in score op CBCL tussen aanvang en afsluiting van de hulp Signaleringslijst, CBCL, TRF, YSR, VKF, NOSI en VGF + Significante verbetering gedragsproblemen en gezinsproblemen (vlgs. info ouders), idem functioneren kind en gezin vlgs. behandelaars. Significante afname aantal risicofactoren.
52=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s)
Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Scheres, Oosterlaan, Swanson, Morein-Zamir, Meiran, Schut, Vlasveld & Sergeant (2003). Quasi experimenteel met wisselende medicatie hoeveelheden voor kinderen ADHD 23 jongens 6-12 jaar (M 8.7 jaar; SD 1.7 jaar) Medicatie pseudo-gerandomiseerd, multiple-blind, met placebo controle en within subject design. 4 behandelingscondities (3 medicatie en 1 placebo) 4 weken Enkele casus zijn uitgesloten van de analyses vanwege ontbrekende gegevens of uitschieters. Is er niet. - inhibitie van prepotent response - inhibitie van ongoing response - interference controle Stop paradigma, Circle tracing task, Follow task, Stroop kleuren woord test, Eriksen Flanker task *** De resultaten duiden erop dat er een algemeen effect is van de behandeling op inhibitie controle van jongens met ADHD. Dit effect was zichtbaar bij de inhibitie van dominante response en van ongoing response, maar niet voor interference controle. Er is een algemeen effect is van de behandeling op controle over remmend gedrag van de jongens met ADHD. Dit effect was zichtbaar bij de remming van dominante reactie (een snellere adequate reactie van kind) en de continue reactie maar niet voor het afremmen van reacties op irrelevante informatie.
=
53=
= Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=)
Scholte & Van der Ploeg (2003a) Veranderingsonderzoek Jeugdige delinquenten met ernstige gedragproblemen. 105, 88 bij follow-up meting
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s)
14.9 jaar bij eerste meting 65% Nederlands, 35% etnische minderheid 4 residentiële programma’s voor jeugdige delinquenten met een referentie groep die programma vroegtijdig verlaten Residentieel De programma’s zijn gebaseerd op gedragsmodificatie (bij n=52 toegepast), psychodynamische behandeling (n=11), avontuurlijk leren (n=11) en gestructureerde leefgroepen (n=9). De inhoud van de methodieken wordt toegelicht. 21% voortijdig vertrokken 3 meetmomenten, bij opname, gedurende de opname (follow-up 1) en 1 jaar (follow-up 2) na opname Gedragsproblematiek (CBCL), waargenomen groei van zelfvertrouwen, verbetering in relaties met leeftijdgenoten, staf en ouders, verbetering in motivatie voor school/ werk, verbetering in probleemgedrag door de hulpverleners CBCL tijdens de eerste maand van de behandeling en 1 jaar later Vragenlijst met risicofactoren bij opname en gestructureerd interview 1 jaar na opname * Na een jaar zit 73% van de 105 jeugdigen nog in het programma, is 6% volgens plan uitgeplaatst en 21% voortijdig vertrokken. Van de voortijdig vertrokken jeugdigen gaat meer dan een vierde naar de familie van herkomst, een derde naar een andere residentiële setting en een tiende zelfstandig wonen. De groepsleiding geeft aan dat bij 80% van de jeugdigen sprake is van een positieve psychosociale ontwikkeling. Van de voortijdig vertrokken jeugdigen is 56% goed ontwikkeld volgens de groepsleiding. De meeste vooruitgang wordt waargenomen op het gebied van sociale relaties met leeftijdgenoten, hulpverleners en ouders en de minste in zelfvertrouwen en motivatie voor school/werk. Jeugdigen die voortijdig vertrekken vertonen minder verbetering in gedragsproblematiek dan de behandelde jeugdigen. Programma’s zijn effectiever in het verminderen van externaliserend gedrag dan internaliserend gedrag. Gestructureerde leefgroepen komen als effectiefste methodiek naar voren, gevolg door avontuurlijk leren. Gedragsmodificatie is het minst effectief.
Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
54=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Scholte & van der Ploeg (2002) Veranderingsonderzoek Jongeren met psychosociale problematiek die voor jeugdhulpverlening in aanraking komen bij de gezinsvoogdij en de vrijwillig ambulante hulpverlening 230 aangemeld, 137 in onderzoek meegenomen 12 jaar bij aanvang, 14,4 jaar bij follow-up 17% allochtoon 83% autochtoon Alle hulpverlening waarnaar deze jongeren worden doorverwezen. Ambulant (licht en intensief), dagbehandeling, residentieel, pleegzorg Onbekend en verschillend 56% van alle jongeren die in aanmerking kwamen voor ambulante hulp, waren hier ook echt mee geholpen. Semi-residentieel bleek voor 20% van de geadviseerde jongeren te volstaan, de meeste gevallen werd uiteindelijk toch residentieel geadviseerd/toegepast. Bij een pleegzorgindicatie bleek 78% inderdaad in een pleeggezin terecht te zijn gekomen. En 72% van de residentieel aangeduide kinderen had de goede hulp gevonden, bij 25% kon er toch hulp worden geboden in thuissituatie. Er zijn 93 kinderen die wel in aanmerking kwamen voor hulpverlening, maar van hen is een follow-up data bekend. 2 jaar Verbetering gedrag jongeren. VSCP, NPVJ Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst voor jeugdigen, CBCL * Lichte ambulante hulpverlening = minst effectief Intensieve ambulante hulpverlening= meest effectieve hulpvorm voor jongeren met ´overall´ psychosociale problemen. Bij middelzware specifieke problemen is de effectiviteit boven gemiddelde van gehele jeugdzorg. Pleegzorg effectieve hulpvorm bij lichte problemen in sociale sfeer en neigen tot sociaal teruggetrokken gedrag. Lichte residentiële hulpverlening: beste ontwikkelingsprognoses bij middelzware agressieve en delinquente gedragsproblemen. Maar weinig effectief bij sociale problemen, en bij angstig en depressief gedrag een toename van klachten. Intensieve residentiële hulpverlening: vooral effectief bij ernstige specifieke psychosociale problemen. Effecten van hulpverlening: Via CBCL 34% positief op gedrags- en emotionele ontwikkeling. Bij aanvang hadden ze klinische problemen, na afloop niet meer afwijkend van normale Nederlandse bevolking. 42% klinische problemen niet verbeteren en 12% ongunstige ontwikkeling en terecht gekomen in klinisch gebied. Er is niet gekeken of er significante veranderingen zijn. Grootste effecten worden er gevonden voor agressief gedrag en aandachtproblemen. Daarna volgen angstig, depressief gedrag, sociale problematiek, denkproblemen en sociaal teruggetrokken gedrag. Delinquent gedrag is bijzonder: een groot deel heeft zich goed aangepast, maar daarnaast ook een groot deel had bij aanvang geen problemen had, is nu in klinisch gebied terecht gekomen. Netto positief effect is hierdoor nihil. Jeugdigen in vrijwillig ambulante hulpverlening zijn op alle gebieden meer vooruit gegaan dan jeugdigen in de gezinsvoogdij. Uitzondering weer delinquent gedrag: jeugdigen in gezinsvoogdij gaan hier meer op vooruit dan de jongeren in vrijwillige hulp. Bij persoonlijkheidsontwikkeling is beeld wisselend: recalcitrant gedrag neemt af tot niveau algemene groep Nederlandse jongeren, maar er is een afname in doorzettingsvermogen bij 1/3 van de jongeren en lichte toename bazig en dominant gedrag. Dit laatste kan ook een teken zijn van toegenomen zelfvertrouwen. Er is geen samenhang gevonden tussen de vooruitgang op de gestandaardiseerde psychologische instrumenten en de verandering die wordt aangegeven door de hulpverleners. Tevredenheid: 9/10 jeugdigen en ouders zijn tevreden met hulp. 2/3 is tevreden over bespreken van plannen. Aanraden van hulp aan anderen: 50% ouders zegt ja. Jongeren minder dan 50% zegt ja.
55=
= Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Scholte & Van der Ploeg (2003b) Veranderingsonderzoek Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. 200, 134 met data op 2e follow-up 15.3 jaar bij aanvang 75% Nederlands, 25% etnische minderheid 15 instellingen voor residentiële behandeling Residentieel Bij de 'blijvers' is de gemiddelde behandelduur 17 maanden en bij de vroegtijdige vertrekkers 12 maanden (een significant verschil). Verschillen in het therapeutische milieu gekenmerkt door veel/ weinig structuur en/ of veel/ weinig ondersteuning. Verder worden drie vormen van speciale behandeling in kaart gebracht: 1) sociale vaardigheids- en cognitief-gedragsmatige training, 2) psychodynamische therapie en 3) individuele opleidingsprogramma’s. Ook de intensiteit en de gezinsgerichtheid van de behandeling wordt in kaart gebracht. 51% voortijdig vertrokken. Bijna een kwart (23%) is weggelopen of weggestuurd door de instelling. 3: bij opname, 6 maanden na opname en 2 jaar na opname Psychosociale ontwikkeling, externaliserend en internaliserend probleemgedrag (CBCL) CBCL verkorte versie bij opname, follow-up’s Vragenlijst m.b.t. risicofactoren afgenomen bij opname Informatie m.b.t. leefmilieu/ omgang met jeugdigen * Twee jaar na opname heeft 42% het behandelcentrum volgens plan verlaten, bevindt 7% zich nog in het centrum en is 51% voortijdig vertrokken. De jongeren die behandeling voltooien ontwikkelden zich redelijk goed. Er is een significant korter verblijf bij de vroegtijdige vertrekkers. Optimale resultaten in het verminderen van externaliserend gedrag wordt bereikt door een therapeutisch milieu met standvaste controle in combinatie met consistente, niet-dwingende, emotionele steun, cognitieve gedragstraining, intensief toezicht op de behandeling en thuisgerichtheid. Cognitieve gedragtherapie lijkt het meest succesvol in de individuele behandeling en op de tweede plaats staat individueel onderwijs.
56=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Van der Ploeg & Scholte (2003c) Veranderingsonderzoek De groep jeugdigen bij opname (N=150) wordt besproken. De problemen van de jeugdigen bij opname bestaan onder andere uit oppositioneel gedrag (79%), agressief gedrag (71%), prikkelbaar gedrag (65%), zich afgewezen voelen (64%) en afwerend gedrag (60%). 150 bij opname, 115 met follow-up meting 15 jaar bij opname 57% Nederlandse afkomst, 12% Surinaams, 9% Marokkaans, 22% andere achtergrond 9 residentiële programma's in Nederland Residentieel De 9 programma’s worden onderling vergeleken wat betreft de doelgroep, doelstellingen en methodische kenmerken van de behandelingsaanpak. Verder kijken ze naar in hoeverre er gewerkt wordt met individuele trainingen en of er medicatie wordt gebruikt. Totaal bij 31% voortijdig vertrek, onbekend wat ermee gedaan is. 3 meetmomenten: opname, 6 maand na opname en 12 maanden na opname Psychosociaal functioneren CBCL, NPV-J, Psychopathie schaal * Volgens de groepsleiding is er bij de helft sprake van een duidelijke vooruitgang en bij 37% enige vooruitgang (totaal 87%). Jeugdigen die zich volgens groepsleiding minder positief ontwikkelen zijn vooral jeugdigen die zich niet aan regels houden, problemen hebben met groepsleiding en groepsgenoten en verlaat terugkeren van verlof. Jeugdigen die zich minder positief ontwikkelden hebben vooral negatieve relaties met de leiding en groepsgenoten en worden minder systematisch geëvalueerd. Van de jeugdigen vindt een kwart dat de hulp heel goed geholpen heeft en een derde vindt het goed (totaal 58%). Na een jaar heeft 34,7% (N=52) de instelling verlaten. Bij iets minder dan de helft (45%) is sprake van afronding volgens plan, 24% is overgeplaatst, 13% weggelopen en 18% voortijdig uitgevallen
57=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Segers, Ploeg, van der, & Scholte, (2003) Evaluatieonderzoek Kinderen met een omgangsregeling met ouders 50 gezinnen (verzorgende en niet verzorgende ouders en hun kinderen) 1-11 jaar 67 % Nederlands, van de 33% die niet Nederlands is, is het grootste deel Marokkaans Project Rotterdamse Omgangsbegeleiding: PRO, dit is een omgangsregeling tussen gescheiden ouders en hun kinderen Ambulant, ze geven een plek voor de ontmoeting tussen ouder en kind Het gaat om omgangsregelingen met het kind, wanneer gescheiden ouders er zelf niet uit komen, en deze omgang met het kind vind plaats op een neutrale plaats. Criteria voor deelname aan PRT waren 1. aanwezigheid van beschikking van de rechtbank waarin de omgangsregeling in is vastgelegd, 2. beide ouders zijn bereid om omgang ook daadwerkelijk door te laten gaan, 3. kind is jonger dan 12, 4. verzorgende ouder acht andere ouder niet in staat om zelfstandig vorm te geven aan de omgangsregeling. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er de dreiging van geweld is of van ontvoering. Bij 19 aanmeldingen werd geen deelgenomen aan het project om verschillende redenen (reisafstand, zelf geregeld, niet medewerking van ouders.) Succesvolle omgangsregeling PPV (populatievragenlijst), PBL (partner beoordelingslijst), ECC (evaluatie cliëntcontacten), CTL (cliënt tevredenheidslijst) ° Er wordt gerapporteerd hoe de populatie die van deze dienst gebruik maakt, eruit ziet. 12 kinderen en ouders deden mee aan meer dan 4 sessies, de rest participeerde minder. Er zijn totaal 169 sessies bekeken en er is gekeken naar het verloop van de sessies en de beoordeling hiervan, het oordeel van de ouders over elkaar, de tevredenheid van de cliënt en de situatie bij vertrek. De leiding van de omgangsessies beoordeelde dat voor bijna de helft van de kinderen de overall ontwikkeling goed was verlopen, voor 1/5 van de kinderen is deze slecht beoordeeld en de rest zit ertussenin met een ´gaat wel´beoordeling.
=
58=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Slump, van Dijk, Klooster, & Rietveld, (2000) Evaluatieonderzoek Kinderen jonger dan 12 die een strafbaar feit pleegden 1717 doorliepen Stop, 23 kinderen en 27 ouders geïnterviewd 77% 10-11 jaar, 9% jonger dan 9 jaar, 14% is 9, 9% jonger dan 9 75% is Nederlands, maar er kunnen geen heldere uitspraak gedaan worden, er ontbreken teveel gegevens Stop-reactie, dit is voor 12- kinderen Ambulant Tussen 1 uur en 4,5 uur, maximum van 10 uur Kinderen volgen modules waarbij aandacht is voor normoverschrijdend gedrag, het stellen van grenzen, gevolgen van het gedrag voor jezelf en anderen en het zoeken naar positieve alternatieven voor toekomstig gedrag. Uitvallers zijn niet geïnterviewd. Over uitvallers uit Stop is onduidelijkheid. Is er niet. Afname recidive, tevredenheid medewerkers, kind en ouders Interviews met medewerkers, ouders en kinderen. Bestudering van dossiers van alle kinderen die in het evaluatie jaar Stop kregen ° De doorloop en kenmerken van de Stop kinderen zijn in kaart gebracht door dit onderzoek. Verdere conclusies zijn dat er over het effect van Stop nog niets gezegd kan worden omdat het recidiveonderzoek nog niet is afgerond. De effecten van stop op het kind worden door ouders positief gewaardeerd. Toch zijn ouders het niet met elkaar eens, de helft vindt het precies goed, andere ouders vinden het te licht en weer anderen te zwaar. Kinderen geven aan dat hun moreel besef groter wordt en ze willen herhaling in de toekomst voorkomen. Bedenk wel dat het een heel kleine groep kinderen is die is geïnterviewd en deze niet random zijn gekozen.
=
59=
Auteur Design Diagnose/ probleem
Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Smit (1993) Evaluatie onderzoek Een groep van 149 jeugdigen wordt beschreven. Opname reden: problemen in de relatie tussen jeugdigen en ouders (93%), gedragsproblemen (72%), gezinsproblemen (63%), schoolproblemen (55%), psychische problemen (46%) en andersoortige problemen. 149, 67 met interview Bijna 18, 15 t/m 18 (85%) op moment data verzameling 84% Nederlands, 7% Surinaams, 9% andere etniciteit Tehuizen in de jeugdhulpverlening voor jeugdigen van 12 t/m 21 jaar: 13 behandelingstehuizen, 24 tehuizen voor normale jeugd, 5 vakinternaten en 11 bijzonder jeugdwerk internaten Residentieel Iets minder dan de helft (44%) van de jeugdigen is niet op reguliere wijze vertrokken. follow-up gemiddeld 217 dagen na vertrek met een range van 13 dagen tot 3 jaar Situatie na vertrek op basis van dagbesteding, huisvesting, financiële situatie, sociale contacten, vrijetijdsbesteding, druggebruik, alcoholgebruik en politiecontacten Interview, aangepaste versie Interpersonal Support Evaluation List (ISEL) ° Bij voortijdig vertrekkende jeugdigen is sprake van het terughalen van de jeugdige door de ouders, weglopen door de jeugdige of uitplaatsing door de instelling. Na uitplaatsing is 54% teruggekeerd naar huis en is 46% zelfstandig gaan wonen. Het merendeel ervaart de thuiskomst als positief. De jongeren die naar huis zijn gegaan zijn de eerste dagen significant vaker bezig met sociale contacten dan jongeren die zelfstandig gaan wonen. De 'zelfstandige' groep gaat significant vaker bezig met het opknappen of inrichten van hun kamer of woning en huishoudelijke activiteiten. Een meerderheid van de jongeren (58%) geeft aan nazorg te hebben ontvangen na vertrek uit het tehuis.
60=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Spoor, & De Kemp (2004) Veranderingsonderzoek Kinderen met politiecontacten 29 jongeren, 22 ouders tussen 6 en 17 jaar gemiddeld 11,6. Nijmeegse gezinsproject (GP). alternatief voor residentiële opname van gedragsgestoorde, delinquente adolescenten. Intensief! Ambulant maar intensief, ter voorkoming van residentieel Tussen 2 en 21 maanden maar gemiddeld 12 maanden Er wordt veel tegelijkertijd aangeboden. Het gaat om het afstemmen van verschillende behandelingen op het gezin dat de hulp ontvangt en de behandeling sluit zoveel mogelijk aan op de normale opvoeding. De affectieve en hechte relatie tussen de opvoeder en het kind is de belangrijkste en noodzakelijke factor om invloed op het kind uit te oefenen. 6 en 12 maanden Afname van politiecontact Politiedossiers * In de eerste 6 maanden van aanvang van GP is er een daling van het totaal aantal politiecontacten van 57 naar 31. Deze daling zet door tot zeker een jaar na afsluiting van het programma. Uit follow-up interviews blijkt dat er verbetering is van gedrag thuis, de opvoedingssituatie en de schoolprestatie en dat deze verbeteringen samengaan met een vermindering van het aantal delicten. Omdat er een daling is zou je het effectief kunnen noemen maar deze interventie is niet vergeleken met een controle of een care as usual groep.
=
61=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Strijker, Boersma, Zandberg & Rink (2001) Veranderingsonderzoek Jongeren met ernstig middelengebruik Doelgroep beschrijving 33, FOLLOW-UP: 9 Gemiddelde leeftijd is 16 (sd1,17) 73% Nederlands, 27% allochtoon Zorgprogramma verslavingsinstelling Bauhuus Residentieel gemiddelde verblijfsduur is 0,4 jaar (4,8 maanden) residentiële behandeling jongeren verslavingsproblematiek 33 instromers in periode van onderzoek, bij nameting 9 bereikt. van de 33 instromers is bij 44% de behandeling voortijdig afgebroken, geen verdere informatie over uitvallers verschil voor en nameting op ASI en YSR bij 9 jongeren COM UV COM organisatorisch mentorlijst com lijst inschrijfformulier ASI GKS-II CBCL YSR SCL-90 NPV, tevredenheidslijst jongeren en ouders (Strijker, 2000), Vertrek lijst (Strijker 2000), Global Satisfaction Scale / Ned. Vertaling, CIDI * slechts 9 jongeren en ouders info tevredenheid: uitkomst positief, men is positief over verleende hulp scores op ASI en YSR voor de 9 jongeren verbeterd: minder problemen op ASI en YSR. Alleen medische problemen toename, toe te schrijven aan afname alcohol/druggebruik. Zeer voorzichtige interpretatie noodzakelijk: deze 9 zijn niet representatief voor de 33 instromers, 44% voortijdig afgebroken en maar 9 jongeren respons.
=
62=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Strijker & Zandberg (2005) Veranderingsonderzoek Bij 69% van 120 jeugdigen is er sprake van een uithuisplaatsing i.v.m. een gebrek aan opvoedingsvaardigheden van de ouders en bij 31% i.v.m. gedragsproblemen van de jeugdige. 127, 136 met follow-up meting 9.2 jaar Pleegzorg Langdurige pleegzorg (foster en kinship gezin) Pleegzorg 22 maanden bij jeugdigen met voortijdig vertrek 41 maanden bij een plaatsing met succesvolle afronding. Voor en follow-up meting, niet vermeld hoe lang na plaatsing dit was ‘breakdown’: voortijdig beëindigde plaatsingen door gedragsproblemen van de jeugdige of door problemen in de relatie tussen de pleegouders en biologische ouders Dossiers uit archieven * Er is bij 45% van de pleegkinderen sprake van een breakdown. Na een voortijdig vertrek uit een pleeggezin keert 43% van die 61 jeugdigen terug naar het gezin van herkomst, wordt 26% overgeplaatst naar een ander pleeggezin, is 18% opgenomen in een residentiële setting en woont 5% zelfstandig met begeleiding. Van 8% is dit niet bekend. Hoe ouder een jeugdige wordt, hoe groter de kans op een voortijdig vertrek wordt. Verder hebben jeugdigen met probleemgedrag twee keer zoveel kans op een voortijdig vertrek. De kans op een voortijdig vertrek is het grootst in de 15e maand van het verblijf.
63=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Strijker, Zandberg & Van der Meulen (2005) Veranderingsonderzoek De 76 jeugdigen hebben 4 probleemprofielen: het normale type (34%), agressief-delinquente type (33%), type met aandachtsproblemen (21%) en het teruggetrokken type (12%). 91 bij plaatsing, 76 met follow-up data Gemiddeld 10.9, tussen 4-18 Langdurige pleegzorg (46% foster en 54% kinship gezin) Pleegzorg 12% die uitvalt wordt niet meegenomen in de studie vanwege het korte tijdsinterval. De 24% die van de 76 jeugdigen uitvalt wordt wel meegenomen in de studie. 1,5 jaar na plaatsing in het pleeggezin ‘breakdown’: voortijdige beëindiging van de plaatsing CBCL * Van de 91 plaatsingen is 12% afgebroken binnen 6 maanden. Van de overgebleven 76 jeugdigen valt 24% voortijdig uit. In totaal valt 32% van de 91 plaatsingen voortijdig uit het pleeggezin. Profielen van jeugdigen in pleegzorg blijken nuttig te zijn in het identificeren van jeugdigen die het meest kwetsbaar zijn voor breakdown: teruggetrokken en agressievedelinquente jeugdigen.
64=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Terlouw & Kamphorst (2002) Evaluatie onderzoek Delinquente jongeren 22 jongeren interviews met 6 jongeren, 7 ouders, 15,5 jaar Nederlandse, Turkse, Surinaamse (elk bijna een kwart) en Marokkaanse afkomst (14%) Elektronisch huisarrest opgelegd Ambulant Zolang als de rechter heeft besloten, gemiddeld 42 dagen; ongeveer 6 weken De tijd varieert tussen 4 dagen en 11 weken Hierbij krijgt de jongere in plaats van gevangenisstraf, een elektronisch apparaat om waarmee gecontroleerd kan worden of hij thuis is. Hij moet dan zijn straf thuis uitzitten. Het voordeel hiervan is dat het mogelijk is voor deze jongere om school te blijven volgen en hij wordt niet helemaal uit zijn omgeving gehaald zoals dat met plaatsing in een inrichting zou zijn. ‘Maatschappelijke banden die jongeren hebben worden behouden en versterkt´. Voorwaarden waaraan de deelnemende jongeren moeten voldoen zijn: tussen 12-18 jaar zijn, delict hebben gepleegd waarvoor hechtenis kan worden geëist, levenssituatie, toestemming van degenen die betrokken zijn bij het toepassen van het elektronisch huisarrest (ouders/voogd), aanwezigheid van zinvolle dagbesteding, mate van discipline en structurerend vermogen bij jongere en telefoonaansluiting in huis Recidive Interviews en politie bestanden ° Opvallend na deze pilot zijn de straffen die werden opgelegd aan deze jongeren: het leidt tot andere of lichtere straffen. Via elektronisch huisarrest is voorkomen dat een jongere in een opvanginrichting terechtkwam. Om hem vervolgens alsnog vast te zetten zou niet consequent zijn en dus is er minder snel besloten om deze jongeren detentiestraffen op te leggen (hoewel ze het misschien wel verdienden). Ook wordt bij jongeren die al in huisarrest zitten, en die later meer op hun kerfstok blijken te hebben dit huisarrest niet onderbroken om ze toch nog vast te zetten. Soms kregen medeverdachten geen elektronisch huisarrest omdat ze niet aan de voorwaarden voldeden. Deze wordt uit voorlopige hechtenis geschorst tot de zitting en de jongere met huisarrest blijft ´vast´. Dit kan leiden tot het gevoel dat er verschillend gestraft wordt en frustraties bij de enkelbanddrager. Geen van de jongeren heeft tijdens het dragen van de enkelband delicten gepleegd. Voor zover bekend (en na te gaan) recidiveerden 4 jongens (van de 22) na afloop van de huisarrestperiode. Toekomst: huisarrest lijkt vooral ook handig voor meisjes omdat zij niet in nachtdetentie kunnen in Kralingen. Er zijn geen uitspraken te doen over de wenselijkheid van doorzetting van het project omdat het aantal deelnemende jongeren te klein was.
=
65=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Terpstra & Van Dijke (2003) Evaluatie onderzoek Meisjes die risico lopen om in prostitutie terecht te komen of hier al werken door lover boys 27 meisjes, 5 ouders en werknemers van Pretty Woman Tussen 12-25 jaar 44% allochtone achtergrond Pretty Woman is een preventieprogramma om prostitutie onder jonge meisjes (12-25 jaar) te voorkomen en het richt zich om meisjes die risicovolle contacten met loverboys hebben (gehad). Ambulant Meestal tussen 6-12 maanden soms ook langer Pretty Woman geeft individueel hulp, voorlichtingsbijeenkomsten voor meisjes die potentieel gevaar lopen en er zijn open groepen waarbij risicomeisjes en ervaringsdeskundige meisjes naar toe kunnen om hulp te krijgen. Die zijn niet meegenomen in onderzoek Het is retrospectief Ervaringen van deelnemende meisjes Interview ° Er is gekeken wat de meisjes in hun persoonlijke leven aan de hulp van Pretty Women hebben gehad. 17 meisjes antwoordden hierop. Bij 14 is begeleiding van groot belang geweest: 8 doorslaggevend, anders zouden ze nog ‘ in dat wereldje’ zijn, 2 zonder PW niet gered, 4 steun en begeleiding ervaren, 3 neutraal/niet veel gehad aan PW. Positief over huiskamerachtige sfeer. Van geïnterviewde meisjes krijgt PW een 8,5 a 9, geen onvoldoendes (7-10) andere hulpverlenende instanties geven dezelfde meisjes gevarieerdere cijfers, van dikke onvoldoendes tot een 10. Of PW de meisjes uit de prostitutie haalt/preventief werkt is niet te zeggen, gaat om zelfrapportage en dan lijkt het effectief. Kunnen ook alleen succesverhalen zijn. Voorkomen van jeugdcriminaliteit door bieden toekomstperspectief is niet echt een speerpunt geweest. Sociaal netwerk werd geboden door PW maar is tijdelijk, er was geen extra aandacht voor opbouw van een nieuw netwerk. Verder zijn er aanbevelingen gedaan voor het doorstartplan, de monitoring van toekomstige meisjes en het maken van een methodische onderbouwing, kwaliteitsborging en professionalisering.
=
66=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Veerman & De Meyer (2006) Veranderingsonderzoek Opgroei en opvoedproblemen 565 complete datasets uit 1054 benaderde gezinnen respons 54% Hulp aan Huis. Dit is een verzamelnaam voor allerlei interventies en een samenwerkingsstructuur van hulpverlening Ambulant Verschillend Hulp aan Huis Overijssel: Families First, intensieve orthopedagogisch gezinsbegeleiding, intensieve psychiatrische gezinsbehandeling, praktisch pedagogisch gezinsbegeleiding intensieve variant, FF voor Licht verstandelijk gehandicapten, IPG voor licht verstandelijk gehandicapten Niets, De non-respons is gerelateerd aan weinig verbetering, mogelijke conflicten tussen de hulpverleners en ouders, en voortijdig gestopte behandelingen. Alleen de respons van IPG en IPG-lvg zijn voldoende (boven 60% maar onder 80%) en dus is de representativiteit van het onderzoek niet gegarandeerd. 6 maanden NOSI, CBCL, BESTE (Beoordelingsschaal Tevredenheid en effect) * 60% van probleemgedrag van de jeugdigen verbetert significant (onzekerheidsmarge van 5%) en bij 64% van de ouders neemt de opvoedingsbelasting significant af. Is dit goed genoeg? Ook gezien responscijfers die dubieus laag zijn. Hoewel deze verandering groot is, na beëindiging van de hulp heeft 63% nog steeds noemenswaardige gedragsproblemen en ervoer 44% van de ouders noemenswaardige opvoedingsbelasting. 28% van de behandelingen zijn geslaagd: de jeugdigen zijn positief veranderd en hebben geen noemenswaardige problemen meer. 32% heeft een significante verbetering maar nog wel aanzienlijke problemen, 33% verandert niet betrouwbaar en 7% verslechterd tijdens de behandeling. Voor opvoedingsbelasting zijn deze cijfers beter: 44% verbetert significant en zonder aanzienlijke stress na afloop behandeling, 22% verandert significant maar ouders geven nog wel aan stress te ervaren 23% verandert niet en 11% verslechtert. In vergelijking met resultaten uit 2001-2003 zijn de effecten op probleemgedrag licht verbeterd en op ouderlijke stress is er bijna 10% verbetering. Bekeken per module blijkt PPG-iv het minst effectief te zijn omdat het geen betrouwbare verbetering laat zien. FF-lvg heeft met 73% de grootste verbetering, alle andere programma´s zitten iig boven een grens van 50% verbetering. De opvoedingsbelasting die ouders ervaren is zeer verschillend per programma (van 56 tot 81%) waarvan slechts 1 module boven 70% scoort. Het lijkt er dus op dat de doelgroep qua opvoedingsbelasting aan de lichte kant zit. De opvoedingsbelasting na afloop van het programma is flink gedaald maar varieert toch nog van 3050 %. Bij alle programma´s geeft minstens de helft van de ouders een significante afname van de opvoedingsbelasting. Deze resultaten zijn beter dan die gemeten in 2001-2003. Ouders in Overijssel zijn iets meer tevreden over de verleende hulp dan de ouders in Drenthe: 91% tov 86%. Na afloop hebben nog veel ouders aanzienlijke opgroei en opvoedingsproblemen.
=
67=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Veerman (2003) Veranderingsonderzoek Zijn ouders die Families First krijgen in 2000 net zo goed geholpen als ouders die FF krijgen in 1994? 1994: 234 gezinnen van 320 kinderen 2000: 1073 gezinnen en 1305 jeugdigen 12% jonger dan 4 42% 5-12 jaar 46% 13 en ouder Families First Ambulant Ongeveer een maand Families First is ontwikkeld om te voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst. Het wordt ingezet bij een acute crisissituatie en er is binnen 24 uur na aanmelding hulp voor het gezin. Deze hulp duurt vier weken en is zeer intensief: 5-20 uur per week. Als na deze maand de situatie in het gezin is verbeterd mag het kind blijven, zo niet dan wordt het alsnog uit huis geplaatst. Onbekend, de gewone populatie ouders die wordt aangemeld voor FF is onderzocht en uitval is niet bekeken. Tijdens het hulpverleningsproces worden standaard allerlei vragenlijsten afgenomen en deze zijn door de onderzoekers onderzocht. 6 maanden Vergelijkingsonderzoek tussen 1994-2000 Voorkoming uithuisplaatsing jeugdigen CBCL, NVOS, NOSI, VMG (Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen), Formulier Tijdschrijven en Verrichtingen. * De externaliserende problemen, opvoedingsbelasting van ouders en de stressvolle omgeving zijn voor de gezinnen gemeten in 2000 hetzelfde als voor die van 1994. Ook de duur van de interventie is hetzelfde en de beschikbaarheid van de hulpverlening buiten kantooruren. De intensiteit in uren per week is teruggelopen van 9,08 naar 6,65. Er zijn in 2000 veel meer gezinnen geholpen en zij kregen vaker een non-specifieke behandeling dan in 1994, toen werden er meer doelen gesteld, informatie gegeven, therapeutisch contact gehad en ondersteuning in praktisch of materiele zaken verstrekt. In 1994 was 84% thuiswonend en in 2000 77% dus in 2000 was FF minder succesvol. In beide jaren is de vermindering van het externaliserende probleemgedrag gelijk, effectgrootte van 0,61. Ook de vermindering van opvoedingsbelasting blijft even groot met een effectgrootte van 0,56 in 1994 en 0,59 in 2000. In 2000 was er sprake van significant meer probleemgedrag dan in 1994, en de afname ongeveer hetzelfde dus na afloop van FF is in 2000 nog steeds sprake van ernstige problemen. De onderzoekers concluderen dat in 2000 op de meeste punten overeenstemming is met de meetresultaten van 1994 en vinden dat FF daarom ruim voldoende scoort.
=
68=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=) Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Vogelvang (1993) Veranderingsonderzoek multi-problem gezinnen 34 gezinnen, 16 PaH en 18 VHT+ in totaal 49 kinderen 0-15 jaar 50% van de ouders is allochtoon, vooral buitenlandse vaders Video hometraining ´plus´ en project aan huis Ambulant / gezinsinterventie 1 tot 1,5 jaar Pedagogische en praktische ondersteuning in de opvoeding, bij gezinnen thuis. Bij VHT ook video opnames om gesprek gericht te voeren en duidelijk te maken waar probleem zit en hoe het anders kan Mensen die uitvallen bij de interventie hebben geen lijsten ingevuld, ook deelnemers die de hulp wel voltooiden hebben niet allemaal de lijsten ingevuld Is er niet. Probleeminventarisatielijst, Utrechtse coping lijst, interview opvoedend handelen, CBCL, gezinsklimaatschaal en vragenlijsten locus of control en locus of control opvoeding * Significante verbeteringen zijn er op het punt van (het voeren van) de huishouding en de verzorging van het gezin, het opvoeden zelf (plezierige sfeer met de kinderen door beide ouders, plezierige sfeer met kinderen door moeder, ervaren problemen met de kinderen, verantwoordelijkheid beide ouders, verantwoordelijkheid moeders, respect voor kinderen) en de gedragsproblemen van de aangemelde kinderen. De locus of control van de ouders, hun copingsstrategie, is niet verbeterd bij VHT+ werden geen significante verbeteringen geconstateerd, en de bereidheid tot het accepteren van hulp is (m.n. bij de vaders) verslechterd. Van de 15 aangemelde kinderen, trad er bij 2 een verbetering op in de gedragsproblemen, bij 4 een verslechtering en bij 9 bleven de problemen stabiel. PaH Positief effect op opvoeding, huishouding en probleemgedrag kind, geen effect op locus of control en copingsstrategie. VHT+ geen significante verbeteringen, bereidheid tot accepteren hulp is verslechterd, 15 kinderen: 2 kinderen verbetering, 4 verslechtering en 9 stabiel.
=
69=
Auteur Design Diagnose/ probleem Aantal jeugdigen in studie (N=)
Leeftijd jeugdigen in studie Etniciteit jeugdigen in studie Onderzochte interventie(s) Type interventie Duur interventie Inhoud interventie
Wat is er met uitvallers gedaan? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten Kwaliteit van het onderzoek Conclusie
Zeijl, van (2006). experimenteel 1 tot 3-jarigen met externaliserende problemen 1e screening 2408 primaire ouders, na CBCL ext screening 237 kinderen, 1-jaar 87, 43 interventie 44 controle 2-jaar 75, 37 interventie, 38 controle 3-jaar 75, 40 interventie, 35 controle 1-3 jaar - Niet gerapporteerd in de korte samenvatting VIPP-sd, ´Video feedback intervention to promote positive parenting´ met een extra module ´sensitive discipline´ Ambulant 6 huisbezoeken, 1e vier iedere maand, daarna 2 keer om de 2 maanden. 8 maanden totaal, maar niet intensief Er worden videobeelden gemaakt van moeder en kind in dagelijkse situaties zoals bijv. spelen. Deze banden worden bekeken en er wordt commentaar en adviezen voorbereid voor de volgende sessie. Dan zien de band samen en bespreken deze adviezen en suggesties. Naast algemene opvoedtips krijgen de moeders ook specifieke informatie over thema´s als sensitiviteit en disciplinering. Tot slot krijgen ze tips om mee te oefenen tot de volgende bijeenkomst. Basis van de interventie is gelijk maar op maat gemaakt per familie. Is er niet. Verbetering op sensitiviteit en disciplineringsstijl moeder en externaliserend probleemgedrag van kinderen CBCL, Codering van laboratorium-sessies waarbij moeder en kind taakjes uitvoeren en wordt gekeken hoe de interactie gaat. **** Na de interventie was de houding van de moeders t.o.v. sensitiviteit en sensitief disciplineren verandert in vergelijking met een controlegroep. Interventiemoeders waren sensitiever, gebruikten meer inductie (vertellen waarom) en toonden meer begrip dan controlemoeders. Interventiemoeders lieten meer positief disciplineringsgedrag zien, maar niet minder negatief disciplineringsgedrag dan controlemoeders. Kinderen uit de interventiegroep lieten minder overactief gedrag zien dan kinderen uit de controlegroep. Er zijn geen verschillen gevonden in effectiviteit van het programma voor kinderen met een moeilijk of makkelijk temperament. Geen verschillen voor jongens of meisjes, of jongere vs oudere kinderen. Ideeën en houding van moeders hangen niet significant samen met het daadwerkelijke gedrag dat ze lieten zien op de nameting. Ook hebben ze niet kunnen achterhalen hoe het kindgedrag veranderd is: het (verminderde) overactieve gedrag van kinderen hing nl. niet samen met het veranderde gedrag van de moeder bij de nameting.
=
70=
Bijlage 1.4 Aanvullende informatie over 4 Nederlandse overzichtsstudies en 1 meta-analyse In bijlage 1.3 staan 6 tabellen met aanvullende informatie over 5 overzichtsstudies en 1 meta-analyse die zijn gedaan naar jeugdigen met emotionele en gedragproblemen, jeugdigen met antisociaal en delinquent gedrag en multi-problem gezinnen. De overzichtsstudies gaan allemaal over interventies die zijn gedaan binnen de residentiële jeugdzorg. Deze zijn besproken in hoofdstuk 9 en 10 in Deel 1 ´Kennis over interventies in de Nederlandse jeugdzorg´. De laatste tabel gaat over een meta-analyse naar intensieve interventies voor multi-problem gezinnen en deze is in hoofdstuk 12 besproken.
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Bartels, Schuursma & Slot (2001) Review 2 primaire studies Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek en jeugdige delinquenten Diverse programma’s Ambulant en residentieel Ja Onbekend Divers Onbekend n.v.t. De meeste resultaten bieden programma’s waarin vaardigheden worden aangeleerd en gebruikgemaakt wordt van gedragstherapeutische en cognitief-gedragstherapeutische principes, waarin het gezin en de sociale omgeving bij het programma worden betrokken, die goed georganiseerd zijn, intensief zijn en theoretisch goed gefundeerd zijn. Programma’s gericht op afschrikking werken niet of negatief en overlevingstochten hebben gemiddeld noch een positief noch een negatief effect. Verder wordt in een besproken studie cognitieve gedragstherapie en multisysteemtherapie als twee meest effectieve interventievormen beschouwd.
71=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Boendermaker & Van den Berg (2005) Review 2 overzichtsstudies, 1 meta-analyse en 1 primaire studie Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend jeugdigen met emotionele en ernstige gedragsproblematiek Residentiële behandeling Residentieel Ja Onbekend Onbekend Onbekend n.v.t. Bij jeugdigen met ernstige gedragsstoornissen en internaliserende problematiek is een intensieve, (cognitief-) gedragtherapeutische aanpak, gecombineerd met gezinsinterventies effectief. Afname van probleemgedrag wordt gevonden bij programma’s die een combinatie bieden van: (cognitief-) gedragstherapeutische programma’s; individuele ondersteuning; risicotaxatie en empathie training; gezinstherapie en therapie voor ouders; medicatie; aangepast, theoretische en praktisch gericht onderwijs; begeleiding bij het zoeken naar werk; nazorg. Als meest effectief residentieel programma komt het Teaching Family Home naar voren, waarvan de Nederlandse variant het Kursushuis of therapeutisch pleeggezin is.
72=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Van Gageldonk & Bartels (1990) Review 56 primaire studies totaal Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Jeugdigen met ernstige gedragsproblemen en jeugdige delinquenten Residentiële hulpverlening, ervaringsleren en ambulante hulpverlening Ambulant en residentieel Ja Onbekend Effecten van en hulpverlening na hulpverlening Onbekend n.v.t. Zowel ambulant als residentieel is gedragstherapeutische bevordering van sociale competentie effectief. Voor jeugdigen met ernstige psychosociale en gedragsproblemen, waaronder delinquent gedrag, komen twee vormen van residentiële behandeling als effectief naar voren: Projectmatig werken met een gestructureerde leefomgeving en het werken aan de vergroting van sociale competentie via een gefaseerd, stapsgewijs programma en een leerroute. Voor ervaringsleren lijken er evenveel of mogelijk meer kansen voor negatieve gevolgen dan voor positieve gevolgen. Over de ambulante hulpverlening, voornamelijk sociale vaardigheidstraining, wordt geconcludeerd dat er een motiverende hulpverlening moet zijn, de hulpverlening zich moet richten op situaties die in het leven van alledag belangrijk zijn en een fasegewijze structuur biedt die zich met de jeugdige ontwikkelt.
73=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Van der Laan (2001) Review 28 primaire studies Onbekend 12 tot 18 jaar Onbekend Onbekend Gewelddadige en ernstig delinquente jongeren Politiële en justitiële interventies (divers) Ambulant, residentieel en preventieve interventies Nee, wel de namen van de verschillende interventies Divers, bij één studie is de nameting 13 tot 24 maanden na introductie van de aanpak en in andere studies worden na een half jaar, jaar en twee jaar metingen verricht Recidive of delinquent gedrag Politie- en justitiecontacten, zelfrapportage, interviews met jeugdigen n.v.t. Weinig interventies richten zich op een specifieke dader- en/of delictcategorie. Wat betreft de interventies op het niveau van de politie heeft onderzoek zich vooral gericht op hulpverleningsprojecten voor jongeren met politiecontacten en op de Halt-afdoening. Er is weinig bekend over het effect van een informeel standje, een Halt-verwijzing of het opmaken van een procesverbaal. Over hulpverleningsprojecten op politieniveau is niet altijd duidelijk welke hulpverlening en methoden zijn toegepast. De hulp kan binnen een project sterk variëren. De voorzichtige conclusie die soms kan worden getrokken is dat hulpverlening aan jongeren met politiecontacten delinquent gedrag en nieuwe politiecontacten enigszins kan beperken. Op het niveau van het Openbaar Ministerie zijn er de afgelopen 2 decennia geen studies gedaan naar de impact van de beslissingen. Op het niveau van de rechtbank zijn vooral werk- en leerstraffen geëvalueerd. Daarnaast zijn jeugdreclassering, Harde Kernprojecten en incidentele residentiële behandeling onderzocht op hun effect. Taakstraffen hebben een beter resultaat dan traditionele sancties. Vrijwel zonder uitzondering zijn de resultaten in de studies neutraal of voorzichtig positief beoordeeld.
74=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Smit (1994) Review 10 primaire studies 1101 12- 21 jaar Onbekend Onbekend Jeugdigen na hun vertrek uit een residentiële instelling voor psychosociale jeugdhulpverlening Zorg in tehuizen (residentiële) jeugdhulpverlening Nee 2 maanden- 7 jaar na vertrek Divers, waaronder mate van sociale integratie, aanpassingsproces in de samenleving en het functioneren na vertrek Divers, interviews en vragenlijsten. Bronnen: jeugdigen, ambulante begeleiders, gezinsvoogden, ouders. n.v.t. Het komt regelmatig voor dat jeugdigen geen werk hebben of geen opleiding volgen nadat ze uit de residentiële instelling zijn vertrokken. Tussen de 17% en 47% van de jeugdigen heeft na vertrek uit een tehuis geen dagelijkse bezigheden op het gebied van school of werk. Direct na ontslag uit residentiële voorzieningen blijken jeugdigen vaak terug te keren naar hun gezin. Geldproblemen en financiële afhankelijkheid, die mogelijk samenhangen met het lage opleidingsniveau en het relatief grote percentage werklozen, komen vaak voor De vrijetijdsbesteding levert regelmatig problemen op. Op het gebied van sociale contacten blijkt dat de meeste jeugdigen vrienden hebben, maar dat er ook problemen zijn .Voormalige tehuisbewoners die mannelijk zijn, allochtoon en niet-regulier vertrokken, zijn er in verschillende opzichten slechter aan toe dan vrouwen, respectievelijk autochtonen en reguliere vertrekkers. Bij jeugdigen die uit een tehuis vertrekken vertoont 10% tot 72% delinquent gedrag na vertrek. Ondanks vele problemen en het vaak onduidelijke of weinig rooskleurige toekomstperspectief is een meerderheid van de ex-tehuisbewoners (redelijk) gelukkig en tevreden.
75=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Veerman, Janssens, & Delicat (2004) Meta-analyse 17 primaire studies N=1259 gedragsproblemen en N=1186 opvoedingsbelasting Onbekend Onbekend Onbekend Ernstige gedragsproblemen in ontwikkeling, bij 2 methodieken: ernstige delinquent gedrag in ontwikkeling 17 methodieken voor intensieve gezinsbehandeling ambulant, nl. gezinsbehandeling Ja Bij afsluiting van de hulp gepoolde effectsize voor gedragsproblemen en opvoedingsbelasting. ouders voor invullen CBCL én NOSI/VGP Verbetering van probleemgedrag, opvoedingsbelasting van ouders en tevredenheid Conclusie: Gedragsproblemen (CBCL): (N=1259 kinderen) gemiddelde gewogen effectgrootte is 0,52 . In termen van Cohen (1988) is dit een middelgroot effect. Bij 8 methodieken sprake van klein effect (0,20-2,49), bij 8 methodieken van een middelgroot effect (0,50-0,79) en bij 1 methodiek groot effect (>=0,80) (Helpende Hand in de Wijk, zie Orobio e.a., 2002). De deviatiescores op de nametingen wijzen bij 7 methodieken nog op zeer ernstige problemen, bij drie op ernstig en bij 5 methodieken op aanzienlijke problemen. Slechts bij 2 methodieken bij beëindiging geen problemen meer. Ondanks effect zijn de problemen nog niet over! Opvoedingsbelasting (NOSI/VGP): (N=1186 kinderen) gemiddeld gewogen effect: 0,55 (middelgroot effect). Nu 6 methodieken klein effect, 9 een middelgroot effect en 2 een groot effect. Bij 12 methodieken is de opvoedingsbelasting bij afsluiting tot normale proporties teruggebracht, bij 5 methodieken zijn er nog aanzienlijke problemen. Hoewel nog niet alle problemen over zijn, is het beeld gunstiger dan bij de externaliserende problemen. 5) Hierna is de invloed van methodiekkenmerken en de zwaarte van de doelgroep nagegaan: geen significante verschillen gevonden voor de diverse kenmerken van de methodieken, noch voor de kenmerken van de ernst van de problemen van de doelgroep
76=
Bijlagen
Deel 2 ´Kennis over interventies op het terrein van de jeugdzorg in het buitenland´
77=
78=
Bijlage 2.1 Aanvullende informatie internationale literatuur
Tabellen met aanvullende informatie over de besproken literatuur in Deel 2. De tabellen staan op alfabetische volgorde op naam van de auteur. Alle studies die hieronder staan uitgewerkt, worden besproken in Programmeringsstudie Jeugd, deelonderzoek III: jeugdzorg, deel 2: Kennis over interventies op het terrein van de jeugdzorg in het buitenland´. Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Allin, Wathen & MacMillan (2005) Review 2 primaire studies specifiek over speltherapie Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Verwaarlozing Speltherapie Onbekend Niet aanwezig Onbekend Ouderlijk gedrag; recidive en incidentie van verwaarlozing; gezinshereniging; verbeterd functioneren van ouder en kind. Onbekend n.v.t. Beide studies laten positief resultaat zien. De sociale interactie van de kinderen is verbeterd en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn verminderd. Ook is de verbeelding toegenomen en is de samenwerking en interactie met leeftijdgenoten verbeterd. Maar er is verder onderzoek nodig om vast te stellen welke specifieke aspecten van de programma´s verwaarloosde kinderen zouden kunnen helpen. Discussiepunt bij de toepassing van speltherapie bij verwaarloosde kinderen is dat het mogelijk de wortel van het probleem, namelijk ouderlijk en gezinsdisfunctioneren, niet aanpakt. (Auteurs zijn vrij kritisch, maar beoordelen de kwaliteit van deze beide onderzoeken naar speltherapie als goed.)
79=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Ball (2004) Review 7 primaire studies Onbekend 4 maanden tot 9 jaar 80 – 100% jongens Onbekend Autisme Muziektherapie Onbekend Niet aanwezig Kortdurende interventies Onbekend Onbekend n.v.t. Kinderen met autisme vertonen lichtere verbeteringen in spraak en imitatie gedurende de sessies, maar het klinisch belang is te verwaarlozen. De invloed op gedrag en sociaal functioneren is onduidelijk, evenals lange termijn effecten. Of muziektherapie beter werkt dan andere vormen van gedragstherapie is onduidelijk. De conclusies zijn beperkt door de slechte kwaliteit van het bewijsmateriaal. Zonder verder onderzoek is er geen aanbeveling te doen over de klinische effectiviteit van muziektherapie voor kinderen met autisme.
80=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Bartels, Schuursma & Slot (2001) Review 5 4 internationale overzichtsstudies (o.a. Lipsey & Wilson, 1998) en 1 Nederlandse overzichtsstudie (Van Gageldonk & Bartels, 1990). Hier alleen overige 3 internationale studie besproken Jeugdige delinquenten in het algemeen, jeugdigen met een ernstige gedragsstoornis en ernstige gedragsgestoorde kinderen en adolescenten Interventies voor jonge delinquenten en gedragsgestoorde jeugdigen en veelbelovende behandelingsvormen: vaardigheidstrainingen, PMT, FFT en MST Niet expliciet vermeld Ja, maar niet uit alle studies. De cognitieve probleemoplossende vaardigheidstrainingen, Parent Managment Trainingen (PMT), functionele gezinstherapie (FFT) en multisyteemtherapie (MST) worden beschreven. Probleemgedrag, voortijdig vertrek n.v.t. Uit één van de studies komt naar voren dat de jongeren met de meeste problemen bij aanvang van de interventie, de jongeren zijn die zich het vaakst uit de behandeling terugtrekken. Jeugdigen met de meeste problemen zijn het minst ontvankelijk voor de behandeling en hebben de slechtste prognoses op de lange termijn. Uit een andere studie komt naar voren dat structuur biedende interventies (zoals gedragstherapie en sociale vaardigheidstrainingen) effectiever zijn dan minder gestructureerde interventies. Verder blijkt dat interventies die in de leefomgeving van de jeugdige worden uitgevoerd effectiever zijn dan residentiële interventies. Veelbelovende4 interventies zijn cognitieve probleemoplossende vaardigheidstrainingen, oudertrainingen (PMT), functionele gezinstherapie (FFT) en multisysteemtherapie (MST). PMT en FFT worden in de derde studie zeker werkzaam gevonden. De conclusie is dat steeds dezelfde kenmerken van effectieve interventies naar voren komen: structuurbiedende vaardigheidstrainingen, gedragstherapeutische interventies, gezins- of systeemgerichte interventies en multimodale interventies.
====================================================== 4
Veelbelovende behandelingen zijn gebaseerd op vier indicatoren: 1 conceptuele onderbouwing, 2 fundamenteel onderzoek, 3 voorlopige bewijzen van het resultaat en 4 relatie tussen het veranderingsproces en het resultaat 81=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Blanz & Schmidt (2000) Review 13 3 overzichtsstudies (waaronder Pfeiffer & Strzelecki, 1990) 10 primaire studies Kinderen en adolescenten met emotionele en gedragsstoornissen intramurale psychiatrische behandeling Nee Residentieel Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen, voortijdig vertrek, functioneren (na vertrek), verblijfsplaats (thuis of residentiële setting), doelrealisatie, indruk van ouders over voordelen opname, tevredenheid n.v.t. Voortijdig vertrek wordt niet gerapporteerd in studies naar uitkomsten van psychiatrische zorg. Jeugdigen moeten niet in een instelling worden opgenomen als dit kan worden vermeden en als ze moeten worden opgenomen moet de duur van het verblijf zo kort mogelijk zijn. Psychiatrische opname kan voordelen hebben, vooral als aan bepaalde voorwaarden van behandeling (bijvoorbeeld een goede therapeutische relatie) wordt voldaan en er nazorg beschikbaar is.
82=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Boendermaker (1999) Review 10 overzichtsstudies (waaronder Pfeiffer & Strzelecki, 1990; Lyman & Campbell, 1996; Lipsey & Wilson, 1998), waaronder 1 Nederlandse (Van Gageldonk & Bartels, 1990) Jeugdigen met gedragsstoornissen en/of delinquent gedrag Residentiële en niet-residentiële behandeling, interventies gericht op delinquent en antisociaal gedrag, ook behandeling in psychiatrische klinieken Residentieel en niet-residentieel Ja, voor zover aanwezig in studies Delinquent gedrag (recidive) n.v.t. De meest effectieve programma’s bij jeugdige delinquenten zijn die: waarin vaardigheden worden aangeleerd en gebruik gemaakt wordt van gedragstherapeutische en cognitief-gedragstherapeutische principes; waarbij gezin en sociale omgeving worden betrokken; die goed georganiseerd zijn; die intensief zijn; die theoretisch gefundeerd zijn.
83=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s)
Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Bratton, Ray, Rhine & Jones (2005) Meta-analyse 93 primaire studies Onbekend 7.0 jaar Twee derde jongens, een derde meisjes Onbekend Zowel internaliserend en externaliserend als een combinatie van beide Speltherapie J Humanistisch / non-directief J Non-humanistisch / directief (incl. gedrags- en cognitieve spel interventie) Ambulant en residentieel Ja, een beetje Tussen 6 en 45 weken interventie, follow-up onbekend Sociale vaardigheden, probleemgedrag, sociale aanpassing Onbekend 0.80 De meta-analyse van 93 studies naar speltherapie (gepubliceerd tussen 1953 en 2000) leverde een effectgrootte van 0.80 op. Kinderen met therapie deden het ¾ standaarddeviatie beter dan wachtlijst kinderen. Speltherapie heeft een groot effect op het gedrag van kinderen, sociale aanpassing en persoonlijkheid. Humanistische therapieën (cliënt is individu) doe het beter dan niet humanistische therapieën. Zowel de betrokkenheid van ouders als de duur van de interventie zijn van invloed op de effecten. Paraprofessionals (meestal ouder van het kind) die individuele speltherapie geven, hebben de meeste significante veranderingen in vergelijking met groepsinterventies of een interventie van een professional. Maar ook groeps- en individuele interventie door een professional zijn effectief. Optimaal effect wordt behaald in 35-40 sessies. Het is even effectief voor jongens als meisjes. De interventie is effectief, ongeacht de setting, maar kinderen in een residentiële instelling krijgen de meest uren therapie en hebben hier het meeste baat bij. Er lijkt geen verschil te bestaan tussen individuele en groepsspeltherapie. Er is meer onderzoek nodig naar het gebruik van speltherapie bij specifieke problemen / stoornissen.
84=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Bullock, Little & Millham (1993) Review 51 Diverse problemen Residentiële jeugdzorg en onderwijs Residentieel Nee, wel wordt aangegeven dat er weinig aandacht is voor wat er in de instellingen gebeurt Persoonlijke groei, opleiding, ontwikkeling en (sociaal) gedrag n.v.t. Hoe meer kindgericht en zorgzaam het regime is, hoe beter de uitkomsten zijn voor jeugdigen. In succesvolle instellingen worden doelen van jeugdigen bekrachtigd en de aanwezigheid van vijandige culturen kan effectiviteit in de weg staan. Gedrag lijkt op de lange termijn moeilijk te veranderen te zijn.
85=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Chamberlain & Smith (2002) Review 2 Jeugdige delinquenten Multidimensionele therapeutische pleegzorg Pleegzorg Ja Delinquent gedrag (recidive), voltooiing van het programma, vaardigheden ouders, associatie met delinquente leeftijdgenoten, schoolsucces, plaatsingstabiliteit, middelengebruik, symptomen, stress bij pleegouders n.v.t. Uit een aantal studies bij jeugdige delinquenten blijken positieve resultaten naar voren te komen, zoals het verminderen van antisociaal gedrag en een afname van de associatie met delinquente leeftijdgenoten. Voor delinquente meisjes is het programma wat aangepast. Multidimensionele pleegzorg brengt minder kosten met zich mee dan residentiële zorg.
86=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Cornsweet (1990) Review 4 2 overzichtsstudies en 2 primaire studies Antisociale jeugdigen intramurale psychiatrische behandeling Residentieel Ja, afhankelijk van de primaire studies Gedrags- en schoolfunctioneren, functioneren van het gezin n.v.t. De jeugdigen die naar intramurale behandeling worden verwezen zijn diagnostisch complexe gevallen. Een meerderheid verbetert tijdens de behandeling, maar een aantal –vooral diegenen met antisociaal gedrag heeft er minder voordeel van.
87=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Curtis, Alexander & Lunghofer (2001) Review 4 Residentiële jeugd: diverse problemen, waaronder impulsiviteit, agressie, spijbelen, seksueel afwijkend gedrag en liegen. Pleegzorg: emotionele en gedragsproblemen en diverse andere problemen Therapeutische pleegzorg en residentiële zorg Pleegzorg en residentiële zorg Ja Functioneren van jeugdigen, probleemgedrag, weglopen, voltooien van het programma en recidive n.v.t. De studies laten een gemengd beeld zien. Uit één studie komt naar voren dat jeugdigen in therapeutische pleegzorg het beter doen dan jeugdigen in residentiële zorg en uit twee studies komt er weinig verschil naar voren wat betreft de uitkomsten van beide zorgtypen.
88=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Curry (1991) Review 12 7 overzichtsstudies en 5 primaire studies Psychiatrische stoornissen, schizofrenie en neurotische, affectieve en antisociale stoornissen intramurale psychiatrische behandeling en residentiële behandeling Residentieel Ja, soms en dan heel globaal Klinische verbetering, aanpassing, algeheel functioneren, aanpassing in de maatschappij, uithuisplaatsingen, psychiatrische of legale problemen en psychiatrische opname n.v.t. Het functioneren verbetert bij veel jeugdigen, bij sommigen is er geen verbetering en een klein percentage gaat erop achteruit. De mate van aanpassing na vertrek kan niet voorspeld worden door de aanpassing tijdens de daarvóór doorlopen behandeling, maar wel door de mate van steun en continuïteit in belangrijke relaties na vertrek. Gecontinueerde therapie na vertrek is geassocieerd met beter functioneren.
89=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Department of Health (1998) Review 12 Gedrag en emotionele problemen residentiële settings Residentieel Ja Functioneren van jeugdigen n.v.t. Een ‘goede’ residentiële instelling lijkt te voldoen aan een aantal criteria zoals een duidelijke visie van het hoofd van de instelling op wat het tehuis wil bereiken en hoe en overeenstemming tussen hulpverlenend personeel over de uitvoering van de zorg.
90=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Epstein (2004) Review 53 11 overzichtstudies en 42 primaire studies Emotionele problemen, psychotische, neurotische gedragsstoornissen, bipolaire en depressieve stoornissen intramurale psychiatrische en residentiële behandeling Residentieel Ja, voor zover aanwezig (de auteur geeft aan dat het beter moet) Antisociaal gedrag, recidive, aanpassing, suïcidaal gedrag, sociaal functioneren, functioneren op school, problemen in het gebruik van nazorg n.v.t. De meeste jeugdigen met emotionele problemen verbeteren, maar ook veel niet. De aanpassing na vertrek is minder gerelateerd aan veranderingen tijdens de behandeling dan de stabiliteit van de omgeving na vertrek. Volgens de auteur is er weinig consensus over hoe uitkomsten gemeten worden.
91=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Frensch & Cameron (2002) Review 15 Ernstige emotionele problemen, gedrag- en schoolproblemen en problemen in relaties. residentiële groepstehuizen en residentiële behandelcentra Residentieel Ja, globaal Aanpassing op school en na vertrek, (gedrags-) problemen, ernst van functioneren, recidive, psychologische aanpassing, schoolverbetering n.v.t. Teaching family model heeft weinig resultaat op de lange termijn in het behouden van effecten tijdens het programma en vermindering van delinquent gedrag na de behandeling. Uit studies naar uitkomsten van residentiële zorg komen gemengde resultaten naar voren. Leeftijd, etniciteit en IQ zijn in de meeste gevallen geen voorspellers voor aanpassing na vertrek. Er is enigszins een relatie met positieve uitkomsten bij een kortere verblijfsduur, verbeterde schoolprestaties en klinische hulp bij het gezin van een jeugdige. De betrokkenheid van ouders en steun van het gezin tijdens de behandeling is gerelateerd aan verbetering van de jeugdige in de behandeling en succesvolle aanpassing na ontslag.
92=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Grietens (2002) Meta-analyse 5 meta-analyses, waaronder Lipsey & Wilson (1998) Jeugdige delinquenten Residentiële behandeling Residentieel Ja, soms globaal (alleen type genoemd) Recidive (met name), mate van aanpassing in de instelling, aanpassing in de maatschappij, academische aanpassing Algemeen: + 0.19 Recidive: + 0.17 Residentiële behandeling van delinquente jeugdigen leidt tot een gemiddelde reductie in recidive van ongeveer 9%. De bevinding geeft volgens de auteur aan dat delinquent gedrag moeilijk te behandelen is in vergelijking met andere problematiek.
93=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem
Onderzochte interventie(s)
Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten
d= Conclusie
Gold, Voracek & Wigram (2004) Meta-analyse 11 primaire studies, waarvan 8 in de USA uitgevoerd, 1 in Oostenrijk, 1 in Duitsland en 1 in Groot-Brittannië 188 4-19 jaar, gemiddelde onbekend Onbekend Onbekend Verschillende vormen van psychopathologie: ontwikkelingsproblemen, seksueel misbruik, autisme, emotionele problemen, affectieve problemen bij hoogbegaafdheid, delinquentie, verstandelijke beperking, leer- en gedragsproblemen en ADHD Muziektherapie J Analytical Music Therapy J Guided Imagery and Music J Creative Music Therapy J Behavioral Music Therapy J Orff Music Therapy J Alvin´s free improvisation therapy J Eclectische benaderingen Ambulant Ja, een beetje Pretest – Posttest Bij 1 studie follow up meting uitgevoerd, maar onbekend na hoeveel tijd. Verschillende concepten: ontwikkeling, zelfvertrouwen, sociaal gedrag in de klas, intelligentie, probleemgedrag, etc. J Griffiths Developmental Scale J Adjective Checklist J Checklist of Communicative Responses / Acts Score Sheet J Behavior Observation J Piers-Harris Children´s Self-Concept Scale J Coopersmith Self-Esteem Inventory J Interpersonal Checklist J Hamburg-Wechsler Intelligence Test J Marburg Behavior List J Informal test (identification of pictures) J Coopersmith Behavior Rating Form J Achenbach Teacher Report Form 0.61 De effectgrootte voor alle studies was d=0.99. Dit resultaat was echter statistisch niet homogeen (waardoor geen conclusies getrokken konden worden), wat veroorzaakt werd door een uitschietende studie. Na verwijdering van deze studie was de effectgrootte d=0.61 en waren de resultaten statistisch homogeen. Cliënten uit de controlegroep kenden geen verbetering, ongeacht of zij een alternatieve dan wel geen behandeling kregen. Met enige voorzichtigheid (met name door het kleine aantal studies) wordt geconcludeerd dat muziektherapie het meest effectief is voor jeugdigen met een dubbele diagnose en daarna voor jeugdigen met ontwikkelings- en gedragsproblemen. Het minst effectief bleek het te zijn voor jeugdigen met emotionele problemen. Muziektherapie is even effectief voor kinderen als voor adolescenten. Het meest effectief zijn eclectische vormen van muziektherapie en het minst effectief zijn gedragsmuziektherapieën. Er zijn grotere effecten gerapporteerd bij studies die het zichtbare gedrag meten (zoals ontwikkeling en probleemgedrag) dan bij studies die subjectieve ervaringen meten (zoals zelfvertrouwen en sociale vaardigheden). Dit komt overeen met andere onderzoeken naar psychotherapie voor kinderen.
94=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Gold, Wigram & Elefant (2006) Meta-analyse 3 primaire studies (Brownell, 2002; Buday, 1995; Farmer, 2003) (Verwijst naar review Whipple, 2004) 24 2-9 jaar 80% - 100 % jongens in iedere studie Onbekend Autistisch spectrum stoornis (ASS) Muziektherapie Onbekend Ja Individueel, in hoge mate gestructureerd. Duur interventie in alle studies slechts 1 week Communicatieve vaardigheden (verbaal en non-verbaal) en gedragsproblemen Onbekend 0.50 voor non-verbale communicatieve vaardigheden; 0.36 voor verbale communicatieve vaardigheden; voor gedragsproblemen geen resultaten Muziektherapie is vergeleken met een “placebo” behandeling, waaruit alle muziek specifieke elementen verwijderd waren. Zowel voor verbale als nonverbale communicatieve vaardigheden behaalde muziektherapie een beter resultaat dan de placebo, hoewel de resultaten voor de non-verbale iets groter waren. (Hierbij moet wel meegenomen worden dat in de placebo ook actieve behandelingscomponenten aanwezig zijn, wat betekent dat de effectiviteit van muziektherapie mogelijk nog iets groter is.) Gegevens ten aanzien van de gedragsproblemen waren te beperkt om een conclusie te kunnen trekken over de effecten van muziektherapie op gedragsproblemen. Kortdurende, intensieve behandeling (waarvan in deze studies sprake is) zijn relevant bij acute zorg. Maar ASS is een pervasieve ontwikkelingsstoornis, wat langdurige therapeutische interventie vereist. Op basis van de huidige studies kan geen conclusie getrokken worden over de mogelijke voordelen van langdurige muziektherapie. Eindconclusie van de auteurs is dat muziektherapie mogelijk positieve effecten op de communicatieve vaardigheden van kinderen met ASS kan hebben. Echter, meer onderzoek naar de effecten van muziektherapie over een langere termijn is nodig. Om de uitkomsten te evalueren zouden gestandaardiseerde instrumenten gebruikt moeten worden.
95=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Hair (2005) Review 18 Kinderen en adolescenten met ernstige emotionele en gedragsmatige stoornissen Residentiële behandeling Residentieel Ja Heropname, voortijdig vertrek, vertrek naar een minder gesloten setting, schoolprestaties, tevredenheid over aanpassing in de maatschappij, emotionele en gedragsverandering n.v.t. Jeugdigen met ernstige problemen kunnen voordeel en positieve resultaten hebben van residentiële behandeling die multimodaal is, holistisch is en ecologisch wat betreft de aanpak. Een frequent familiebezoek en deelname in gezinstherapie is geassocieerd met succesvolle uitkomsten bij ontslag. Geen enkele diagnose bij ontslag heeft invloed op uitkomsten na vertrek. Residentiële behandeling waarbij het gezin betrokken wordt en waarbij een combinatie is met nazorg hangt samen met succes na ontslag.
96=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Harder et al. (2006) Meta-analyse 27 Gedrags- en emotionele problemen Residentiële zorg Residentieel Ja, maar bij 83% van de studies is de beschrijving globaal of ontbreekt Functioneren van jeugdigen, functioneren van ouders/ gezin, doelrealisatie en tevredenheid Algemeen probleemgedrag: + 0.60 Externaliserend probleemgedrag: + 0.60 Internaliserend probleemgedrag: + 0.45 De gemiddelde effectgrootte voor de invloed van residentiële jeugdzorg op algemeen probleemgedrag én op externaliserend probleemgedrag van jeugdigen is (op basis van 17 studies) +.60. De staf van een residentieel programma lijkt kritischer aan te kijken tegen de gemaakte gedragsvorderingen dan de cliënten zelf. Jeugdigen met externaliserende gedragsproblemen lijken meer vooruitgang te boeken dan jeugdigen met internaliserende problematiek. Vooral gedragsmodificatie- en gezinsgerichte componenten in het hulparrangement lijken bij te dragen aan positieve uitkomsten. Residentiële zorg lijkt betere resultaten te boeken dan behandeling in de thuissituatie bij dezelfde problematische doelgroep. Specifieke trainingen, gericht op sociaal-cognitieve en sociaalemotionele competenties van jeugdigen, kunnen zorgen voor versterking van een behandeleffect.
97=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Hudson, Nutter & Galaway (1994) Review 11 Jeugdigen die ernstige problemen ervaren Therapeutische pleegzorg Pleegzorg Ja, in een tabel in de studie Functioneren, zelfwaardering, identiteitsgevoel, emancipatie, heropname en sociaal-psychologische dimensies n.v.t. Therapeutische pleegzorg programma’s zijn succesvol in de hulpverlening aan jeugdigen met ernstige problemen in hun leven. Jeugdigen vertonen positieve veranderingen tijdens de behandeling en de meeste plaatsingen worden beëindigd volgens plan. Jeugdigen doen het na ontslag beter in vergelijking met jeugdigen uit andere settings. Verder is therapeutische pleegzorg minder kostbaar dan residentiële behandeling.
98=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Johnson et al. (2006) Review 29 Jonge kinderen, geen diagnose vermeld Residentiële zorg Residentieel Ja, voor zover aanwezig in primaire studies Groei van de hersens, hechting, sociaal gedrag en cognitieve ontwikkeling n.v.t. Jonge kinderen die geplaatst worden in residentiële zorg hebben risico op schade in termen van hechtingstoornissen en ontwikkelingsachterstanden. Resultaten wijzen erop dat een gebrek aan een 1 op 1 relatie met een primaire verzorger een belangrijke oorzaak is. Bij een leeftijd van 6 maanden hebben kinderen in residentiële zorg schade in hun ontwikkeling als ze niet naar gezinsgerichte zorg gaan.
99=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Maluccio (2003) Review 10 Niet vermeld Pleegzorg Pleegzorg Nee Functioneren van jeugdigen, voortijdige uitval, heropname in de pleegzorg, emotionele ontwikkeling, schoolprestaties en plaatsingstabiliteit n.v.t. De bevindingen in de studies laten een gemengd beeld zien en zijn soms tegenstrijdig. Innovatieve pleegzorg heeft verschillende dingen nodig, namelijk hulp die tijdig plaatsvindt en gehoor geeft aan jeugdigen en hun ouders, een redelijke caseload heeft voor hulpverleners, hulpplannen heeft die doel en tijdgericht zijn, nauwe samenwerking heeft op diverse niveaus, nadruk op cliënt– en familiegerichtheid en een maatschappelijke basis heeft.
100=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Minty (1999) Review 31 Jeugdigen met een hoge mate van emotionele- en gedragsproblemen Langdurige pleegzorg Pleegzorg Nee Voortijdige beëindiging, functioneren als volwassene, terugkeer naar huis, functioneren van pleegkinderen, tevredenheid van pleegkinderen, heropname, aanpassing aan het pleeggezin n.v.t. De stabiliteit van een langdurige plaatsing is afhankelijk van factoren zoals met name leeftijd, de moeilijkheid van de jeugdigen en de leeftijd van andere jeugdigen in het pleeggezin. Een goede kwaliteit van pleegzorg is er eerder als jeugdigen geen ernstige oppositionele problemen hebben en eerder geplaatst worden. Uitkomsten zijn beter dan vooroordelen suggereren. Een vroege opname en een later ontslag hangen beide samen met betere uitkomsten, net als de afwezigheid van ernstige gedragsproblemen bij de pleegkinderen.
101=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Van der Laan (2001) Review 6 1 meta-analyse (Lipsey & Wilson, 1998) en 5 primaire studies. Hier alleen 5 primaire studies besproken Gewelddadige en ernstig delinquente jongeren, (ouders van) jonge kinderen en het primair onderwijs Politiële en justitiële interventies Primaire en secundaire preventieprogramma’s, programma’s gericht op het terugdringen van gang-gerelateerde criminaliteit Ja Divers n.v.t. Alle auteurs van de studies benadrukken het belang van een aanpak die gericht is op meerdere facetten (multimodaal) en die daarbij diverse interventievormen (multimethode) hanteert. Op basis van literatuur noemt de auteur vijf beginselen waar effectieve interventies aan voldoen: 1. Interventies moeten geheel worden uitgevoerd zoals van tevoren is bedacht en niet worden afgebroken of worden aangepast (beginsel van programma-integriteit); 2. Mensen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van een interventie, zijn zodanig opgeleid en getraind dat ze kunnen inschatten welke interventie het beste past bij een jeugdige delinquent (beginsel van professionaliteit); 3. Hoe groter het risico van herhaling van deviant/problematisch gedrag, hoe intensiever de interventie moet zijn (risicobeginsel); 4. De interventie moet zich richten op die factoren bij de delinquent (bijvoorbeeld verslaving of werkloosheid) die ten grondslag liggen aan het delinquente gedrag (behoeftebeginsel); 5. De interventie moet qua methode en inhoud aansluiten bij de mogelijkheden van de deelnemer (responsiviteitbeginsel).
102=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s)
Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Leblanc & Ritchie (2001) Meta-analyse 42 primaire studies, waarvan 23 artikelen, 16 dissertaties en 3 ongepubliceerde documenten Onbekend 0-12 jaar Onbekend Onbekend Sociale en emotionele problemen, traumatische gebeurtenissen, leerproblemen, gezinsproblemen en gedragsproblemen Speltherapie J Non-directief J Specifieke hulpmiddelen J Ouders als therapeut J Directief / verhaaltherapie / begeleide verbeeldingstherapie Onbekend Nee Onbekend Zelf in relatie tot anderen (sociometrie en ouderlijke acceptatie) Zelfconcept, angst en andere metingen van inter-persoonlijk functioneren Gedragsmetingen Academische metingen (prestatie en functioneren) Onbekend 0.66 Gemiddeld presteerden kinderen met speltherapie beter op de uitkomst metingen in vergelijking met kinderen die geen behandeling ontvingen. Speltherapie lijkt even effectief te zijn als verbale therapieën voor volwassenen en niet-speltherapieën met kinderen. Het gebruik van ouders als therapeut zorgt voor significant hogere uitkomsten dan het gemiddelde van andere behandelmethodes. Het aantal sessies is van invloed op de uitkomsten. Maximale effecten worden behaald in 30 tot 35 sessies. Minder dan 10 sessies kan zelfs een negatief effect hebben.
103=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig?
Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d=
Conclusie
Lipsey & Wilson (1998) Meta-analyse 200 Ernstige en gewelddadige jeugddelinquenten Ambulante en (semi-)residentiële interventies Ambulant en (semi-)residentieel Teachting family homes zijn huizen waarin een echtpaar woont met 6 jongeren. Verder is er een derde, niet-inwonend staflid aan het huis verbonden. Methodiek is gedragstherapeutisch, met een puntensysteem, mentor-systeem en per periode gespecificeerde werkdoelen. ‘Community based’ houdt in dat de hulpverlening zoveel mogelijk in de lokale gemeenschap wordt uitgevoerd. Het is over het algemeen concreet en praktisch qua aanpak. Multiple services bestaat uit het aanbieden van verschillende diensten aan de jeugdige en het gezin, zoals begeleiding, coaching, hulp bij juridische en praktische aangelegenheden. Delictgedrag (recidive), de grootte van het gemiddelde effect, de consistentie van het effect in de verschillende studies en kenmerken van de jongeren + 0.52 individuele counseling (amb) + 0.46 training interpersoonlijke vaardigheden (amb) + 0.42 gedragsmatige interventies (amb) + 0.40 training interpersoonlijke vaardigheden (res) + 0.41 Teachting family homes (res) Een gemiddelde afname van recidive van 12%. Er zijn grote verschillen in de effecten van de interventies. Gemiddelde effectscores van ambulante en residentiële interventies zijn vrijwel gelijk. Bij ambulante interventies blijken interventies het delictgedrag sterker te beperken naarmate de ernst van het bij aanvang gerapporteerde delictgedrag groter is. Individuele counseling, training van interpersoonlijke vaardigheden en gedragsmatige interventies komen als de beste ambulante interventies naar voren. Bij residentiële interventies komen interpersoonlijke vaardigheden training en ‘Teaching family homes’ als beste naar voren. Bij de drie ambulante en twee residentiële interventies komt de afname van delictgedrag op bijna 40%. Een afname van delictgedrag rond de 20% is er bij de ambulante interventies ‘multiple services’en schadevergoeding of voorwaardelijke vrijlating en bij de residentiële interventies gedragsmatige programma’s, ‘community residential programs’ en ‘multiple services’. Individueel gerichte interventies hebben betere resultaten dan groepsinterventies.
104=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Little et al. (2005) Review 29 Jeugdigen met emotionele of gedragsproblemen en psychische stoornissen waaronder antisociaal gedrag Residentiële zorg Residentieel Nee Vooruitgang in ontwikkeling tijdens verblijf, reductie klinische symptomen, zelfconcept, locus of control, gedragsproblemen, diagnosen psychiatrische stoornissen, arrestaties, schoolprestaties, positieve attitude ten aanzien van school, kwaliteit van leven, relatie met leeftijdgenoten n.v.t. Het bewijs voor verbetering tijdens en vlak na plaatsing is deels positief. De voordelen op de lange termijn zijn in weinig studies aangetoond. Er zijn verschillende voorspellers voor succes zoals een hoog IQ, geringe ernst van de problemen en een hoge mate van gezinsstabiliteit bij de jeugdigen.
105=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Lyman & Campbell (1996) Review 43 8 meta-analyses 7 overzichtsstudies (o.a. Pfeiffer & Strzelecki, 1990) en 28 primaire studies Ernstige emotionele en gedragsproblemen, waaronder delinquent gedrag intramurale en residentiële behandeling Residentieel Ja, Voor zover aanwezig in primaire studies Aanpassing van jeugdigen, klinische status, intelligentie, impulsiviteit, delinquent gedrag, problemen, gedrag op school, locus of control, zelfconcept, waargenomen gezinsrelaties, sociaal gedrag, incidenten tijdens verblijf, agressief gedrag n.v.t. Een gedragsmatige benadering in residentiële behandeling is effectiever dan benaderingen die nadruk leggen op intrapsychische interventies. Uitkomsten op korte termijn zijn gunstiger dan lange termijn uitkomsten. Positieve uitkomsten hangen samen met betrokkenheid van ouders bij residentiële behandeling, een hogere intelligentie bij de jeugdige en afwezigheid van psychotisch of delinquent gedrag.
106=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d=
Conclusie
Pfeiffer & Strzelecki (1990) Meta-analyse 34 Mentale stoornissen, waaronder gedrags- en emotionele stoornissen (geen jeugdigen met een verstandelijke handicap of een pervasieve stoornis) intramurale psychiatrische behandeling Residentieel Ja, maar in weinig studies wordt gekeken naar specifieke behandelfactoren (12%) Aanpassing van jeugdigen na ontslag, gepland vertrek Deze gewogen voorspellende waarden zijn in plaats van een effectgrootte berekend, omdat de benodigde informatie voor het berekenen van een effectgrootte (gemiddelden en standaarddeviaties) in de meeste primaire studies (94%) niet aanwezig was. De waarden zijn voor 10 voorspellende variabelen zijn berekend. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar pagina 848 van de betreffende studie. Gewogen voorspellende waarden voor 10 variabelen: 1. Intelligentie: + 0.30 2. Organiciteit: - 0.80 3. Diagnose: - 0.67 4. Symptoompatroon: - 0.75 5. Leeftijd bij opname: + 0.19 6. Geslacht: + 0.15 7. Gezinsfunctioneren: + 0.70 8. Behandeling: + 01.00 9. Verblijfsduur: + 0.48 10. Nazorg: +1.00 Specialistische behandeling tijdens de psychiatrische opname en het bieden van nazorg leiden tot betere uitkomsten. Gezondere jeugdigen reageren beter op de residentiële behandeling. Het behaalde resultaat enigszins voorspeld worden op basis van de verblijfsduur en de mate van intelligentie. De leeftijd bij opname en het geslacht van jeugdigen blijken het resultaat niet goed te kunnen voorspellen.
107=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Racusin, Maerlender, Sengupta, Isquith & Straus (2005) Review 37 Jeugdigen met emotionele en gedragsproblemen en delinquenten Pleegzorg, waaronder therapeutische pleegzorg en multidimensionele therapeutische pleegzorg Pleegzorg Ja, bij een deel van de studies Aanpassing van jeugdigen in pleegzorg en de uitkomsten op volwassen leeftijd (w.o. dakloosheid en delinquent gedrag) n.v.t. Therapeutische pleegzorg lijkt betere uitkomsten te hebben dan standaard pleegzorg. Er is een aantal kenmerken van therapeutische pleegzorg dat leidt tot succesvolle resultaten, namelijk de ondersteuning van pleegouders, het doorbrengen van meer tijd met pleegouders en minder tijd met deviante leeftijdgenoten en betrokkenheid van pleegouders in de behandeling. Multidimensionele therapeutische pleegzorg heeft effectieve uitkomsten en is minder restrictief dan de bestaande (residentiële) alternatieven.
108=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Redding, Fried & Britner (2000) Review 11 Jeugdigen met emotionele en gedragsproblemen Therapeutische pleegzorg Pleegzorg Ja, ze geven aan dat programma’s verschillen in theoretische modellen en methoden van implementatie. Verder noemen ze een aantal benodigde aspecten om te kunnen spreken van therapeutische pleegzorg Stabiliteit van plaatsing, aantal plaatsingen, hereniging met biologische gezin, mate van geslotenheid na vertrek en voortijdig vertrek of niet met name. Focus op onderzoek naar de voorspellers van positieve resultaten n.v.t. Jeugdigen in therapeutische pleegzorg met minder emotionele en gedragsproblemen, minder eerdere plaatsingen en met minder doorgebrachte tijd in een instelling voor de eerste pleegzorgplaatsing, minder eerdere negatieve plaatsingsuitkomsten, goede verhoudingen met hun pleeggezin en enige mate van controle over de frequentie en aard van bezoek aan het biologische gezin doen het het beste. De betere uitkomsten worden bereikt met een authoritatieve, sensitieve opvoedingstijl, een hogere mate van steun en goed omschreven behandelmodellen. Therapeutische pleegzorg werkt als alle betrokken partijen zich gesteund voelen en inspraak hebben, er een duidelijk plan is voor een stabiele plaatsing en een terugkeer naar het biologische gezin, er een goede match is tussen pleegkind en –gezin en er voldoende training en voorbereiding voor de pleegouders is.
109=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d=
Conclusie
Reddy & Pfeiffer (1997) Meta-analyse 40 In 30% van de studies staat diagnostische informatie. Meest frequent wordt ADHD genoemd, daarnaast verstandelijke beperking en gedragsstoornissen psychotische stoornissen en stemmingsstoornissen. Therapeutische pleegzorg Pleegzorg Ja, in 62% van de studies is info over de beschikbaarheid van interventies 1. Stabiliteit van plaatsing (meest onderzocht) 2. gedragsproblemen 3. status bij ontslag (mate ven geslotenheid van plaatsing na vertrek) 4. sociale vaardigheden 5. psychologische aanpassing van jeugdigen Deze gewogen voorspellende waarden zijn in plaats van een effectgrootte berekend, omdat de benodigde informatie (gemiddelden en standaarddeviaties) voor het berekenen van een effectgrootte in de meeste primaire studies (83%) niet aanwezig was. De waarden zijn voor de vijf vaakst gebruikte effectmaten berekend. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar pagina 583 van de betreffende studie. Gewogen voorspellende waarden van effectmaten: 1. 0.78 2. 0.50 3. 0.50 4. 0.88 5. 0.50 Therapeutische pleegzorg heeft een groot positief effect op de sociale vaardigheden van de jeugdigen en het vergroten van de stabiliteit van de plaatsing. Het heeft een matig positief effect op de afname van gedragsproblemen, het vergroten van het psychologische aanpassingsvermogen van de jeugdigen en het verminderen van geslotenheid van de plaatsing na vertrek. Verder heeft het een licht positief effect op recidive van delinquent gedrag.
110=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Ritter & Graff Low (1996) Meta-analyse 23 primaire studies (waarvan 4 over kinderen, 6 over adolescenten, 13 over volwassenen) Aantal jeugdigen onbekend, totaal 781 Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Dans en bewegingstherapie Onbekend Ja, een beetje Onbekend Psychologische verandering (bijv. verbeterd lichaamsbeeld, zelfconcept, niveau van angst en/of veranderingen in motorische prestaties Onbekend r = 0.29 voor kinderen; r = 0.47 voor adolescenten Dans- en bewegingstherapie biedt kinderen de mogelijkheid om hun lichaam te exploreren, persoonlijkheid uit te drukken, bewegingsvaardigheden te ontdekken, sociaal contact te promoten en zelfwaardering te versterken. De studies rapporteren verbetering, maar er zijn slechts weinig goed gecontroleerde kwantitatieve onderzoeken. De effectgrootte is middelmatig, waarschijnlijk doordat het meeste onderzoek bij kinderen focust op motorische vaardigheden. Verbeteringen op motorisch gebied zijn vaak maar klein. Daarnaast is het meeste onderzoek uitgevoerd bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen. Dans- en bewegingstherapie zou bij deze kinderen minder effectief kunnen zijn vanwege leerproblemen en een slecht begripsvermogen. Adolescenten (en volwassenen) profiteren meer van dans- en bewegingstherapie dan kinderen.
111=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat
Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Scherrer (1994) Meta-analyse 42 Veel verschillende diagnoses, waaronder agressief, emotioneel gestoord en delinquent gedrag Residentiële zorg Residentieel Ja, het type behandeling (bijvoorbeeld systeemgericht) Angst, zelfwaardering, algehele aanpassing, persoonlijkheidstrekken, emotionele/somatische stoornissen, verslaving, sociopathisch gedrag, sociaal gedrag, werk-school prestaties, persoonlijke ontwikkeling, fysiologische aspecten van stress + 0.42 Jeugdigen in residentiële zorg blijken wat meer te verbeteren dan jeugdigen in controle- of vergelijkingsgroepen. Het blijkt niet eenvoudig te zijn om effecten ná de behandeling in stand te houden en de tijdsperiode tussen één en twee jaar na ontslag is hierbij een kritieke periode. Een aantal kenmerken is gunstig voor de effectiviteit, waaronder behandelprogramma’s met zowel jongens als meisjes, gedragsmodificatie, cognitiefgedragsmatige behandeling, milieutherapie, psychodynamische therapie en gezinstherapie. Jeugdigen in psychiatrische ziekenhuizen en groepstehuizen vertonen een significant beter resultaat dan jeugdigen die geplaatst zijn in justitiële instellingen, residentiële behandelcentra, schoolinternaten of therapeutische kampen. Jeugdigen die langer dan 60 maanden (5 jaar) residentiële behandeling krijgen doen het significant slechter dan andere jeugdigen. Ook de kindkenmerken hoger IQ, hogere socio-economische status en plaatsing door de ouders zijn van invloed op een grotere effectiviteit. De leeftijd van de jeugdigen en de diagnose bij opname blijken niet van invloed.
112=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s)
Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Whipple (2004) Meta-analyse 9 primaire studies Onbekend 4-21 jaar vrijwel alleen jongens Onbekend Autisme Muziektherapie (3 theoretische benaderingen) J Discrete Trial-Traditional Behavioral approach J Developmental Social-Pragmatic approach J Contemporary Applied Behavioral Analysis Onbekend Ja, 3 verschillende benaderingen kort weergegeven. Onbekend Sociaal gedrag (incl. zelfstimulatie en aandacht voor taken); communicatie (incl. vocalisatie, spraak, signalen en oogcontact); cognitieve vaardigheden (incl. schooltaken, vocabulaire verwerving en opvolgen motorische taken) Onbekend 0.77 De meta-analyse laat zien dat het gebruik van muziek in de behandeling van kinderen en adolescenten een relatief groot effect heeft. De voordelen zijn niet gedifferentieerd naar behandelingsdesign, leeftijd, type interventie en beroep van degene die het als middel bij de behandeling inzet. Er is echter nog meer onderzoek nodig om een goed oordeel te kunnen vellen, onderzoek met een goed onderzoeksdesign en een grotere steekproef. De centrale vraag daarbij zou moeten zijn welke specifieke toepassingen van muziek in de behandeling van kinderen en adolescenten effect hebben.
113=
Auteur Design Aantal studies in de meta-analyse of review Aantal jeugdigen totaal (N) Leeftijd jeugdigen in studie Sekse jeugdigen in de studie Etniciteit jeugdigen in studie Diagnose/ probleem Onderzochte interventie(s) Type interventie Informatie over inhoud interventie aanwezig? Duur follow-up Effectmaat Gebruikte instrumenten d= Conclusie
Wigram & Gold (2006) Review Twee reviews (nl. Whipple, 2004; Ball, 2004) en 4 primaire studies (Brownell, 2002; Buday, 1995; Edgerton, 1994; Lee, 2004) Onbekend 0-21 jaar Onbekend Onbekend Autisme Muziektherapie Onbekend Ja, een beetje Onbekend Onbekend Onbekend n.v.t. Muziektherapie biedt structuur in improvisatie die kan voorzien in een raamwerk voor de ontwikkeling van leren en aanpassingsvermogen. Onderzoek laat enig bewijs voor de effectiviteit zien. De interventie brengt het meest te weeg in inter-persoonlijke communicatie, wederkerigheid en de ontwikkeling van vaardigheden om relaties aan te gaan.
114=
Bijlagen
Deel 3 ´Kennis over instrumenten´
115=
116=
Bijlage 3.1 Overzicht van alle gevonden instrumenten
Aberrant Behavior Checklist (ABC) De ABC is een instrument dat het effect meet van een toegepaste behandeling op probleemgedrag bij diep, ernstig, matig en licht verstandelijk gehandicapten vanaf 5 jaar. Doelgroep: Diep, ernstig, matig en licht verstandelijk gehandicapten vanaf 5 jaar. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend ADHD-vragenlijst (AVL) Het bepalen van (gedrags)symptomen van ADHD bij kinderen. Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2004: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 2004: goed. Validiteit: COTAN 2004: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Adolescenten Temperament Lijst (ATL) De ATL meet temperamentseigenschappen bij adolescenten. Doelgroep: Adolescenten. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1986: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende. Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteruimvaliditeit: voldoende. Adult-Adolescent Parenting Inventory (AAPI) De AAPI is een hulpmiddel om de attitudes van (toekomstige) ouders ten aanzien van ouderschap en opvoeding te beoordelen. Het doe is in te schatten hoe hoog de kans is dat de ouders hun (toekomstige) kind gaan mishandelen. Doelgroep: Volwassen ouders, tiener ouders en toekomstige ouders. Adolescenten vanaf 13 jaar kunnen de vragenlijst beantwoorden. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: Het instrument is genormeerd voor zowel volwassen ouders, adolescente ouders als populaties van niet-ouders. AAPi is genormeerd voor Engelstalige en Spaanstaligen. Nog niet genormeerd en onderzocht voor de Nederlandse situatie. Betrouwbaarheid: De Amerikaanse versie is op betrouwbaarheid getoetst. Validiteit: De Amerikaanse versie is op validiteit getoetst. 117=
Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional (ASQ:SE) Screenen van problemen met de geestelijke gezondheid van kinderen. De ASQ:SE bestaat uit acht opeenvolgende vragenlijsten, die de leeftijd van 3 tot 66 maanden beslaan. Doelgroep: Kinderen van 0 tot en met 5,5 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Nog niet genormeerd en gevalideerd voor Nederland. Betrouwbaarheid: Amerikaanse onderzoek toont aan dat de interne consistentie redelijk (12 maanden) tot goed (48 en 60 maanden) is (Hermanns, 2005). Validiteit: Validiteit van de Amerikaanse versie is goed (Hermanns, 2005). Overige informatie: Deze vragenlijsten worden gebruikt in het programma Samen Starten (Hermanns, 2005). Nog niet genormeerd en gevalideerd voor de Nederlandse situatie. Amersfoortse Test Combinatie (ATC) Meet neurotische depressiviteit en antisociale attitude. Doelgroep: Delinquente jongens van 13 tot 20 jaar Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1986: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende. Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Amsterdams Diagnostische Interview voor Kinderen en Adolescenten (ADIKA) Het interview bestrijkt de informatie die nodig is om 28 DSM-III-R-classificaties op as I voor kinderen en adolescenten te kunnen stellen. Vooral geschikt voor epidemiologisch onderzoek. Diagnose van psychopathologische verschijnselen. Doelgroep: Drie versies voor 6 tot 8, 9 tot 12 en 13 tot 17 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1995: geen onderzoek. Betrouwbaarheid: COTAN 1995: geen onderzoek. Volgens Esmeijer (1999): Goed. Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Volgens Esmeijer (1999): Redelijk. Overige informatie: Alleen de versie voor 13 tot 17 jaar is gereed voor (experimenteel) gebruik (Evers, 2000) Amsterdamse Biografische Vragenlijst voor Kinderen (ABV-K) De ABV-K is een zowel individueel als groepsgewijs af te nemen vragenlijst voor gericht onderzoek naar neurotische labiliteit en klachten, alsmede extraversie, maculiniteit/femininiteit en zelfkritische instelling bij het beantwoorden van de lijst. Bepaling van persoonlijkheidskenmerken. Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 15 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1982: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. 118=
Amsterdamse Kinder Gedrags Lijst (AKGL) Meet gedrags- en emotionele problemen. De AKGL kan worden gebruikt voor de signalering van leerlingen met aandachtsproblemen ter onderscheiding van leerlingen met andere gedrags- of emotionele problemen. Doelgroep: Leerlingen groep 6 van het regulier basisonderwijs. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: geen onderzoek. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende, de test-hertestbetrouwbaarheid van de schaal Angst/onzekerheid is te laag. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Overige informatie: Researchinstrument (volgens COTAN) Amsterdamse Schaal voor Opstandigheid (ASO) Zelfrapportagelijst voor het vroegtijdig signaleren van risicojongeren. Doelgroep: Leerlingen van de laatste drie jaren van de basisschool. Leeftijd: 8 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Onbekend Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV (ADISC-C) Semi-gestructureerd interview dat moet leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders. Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 17 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999) Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999) Overige informatie: Nederlandse versie beschikbaar. Onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Attachment Q-sort (AQS) De ASQ wordt gebruikt voor het meten van gehechtheid binnen natuurlijke situaties Doelgroep: Kinderen van 1 tot en met 5 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Geen informatie over Nederlandse versie / Nederlandse bruikbaarheid. Attitudeschaal Sociale Limieten (ASL) De ASL meet de houding van individuele jongeren ten opzichte van normen en waarden, wetten en regelgeving. Het meet de geneigdheid / motivatie tot grensoverschrijdend gedrag en kennis van sociale limieten. Doelgroep: Jongeren van 11 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Onbekend 119=
AUTI-R schaal Vragenlijst gericht op de onderkenning van vroegkinderlijk autisme bij kinderen van 1 tot en met 12 jaar. Doelgroep: Kinderen van 1 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Normen voor sprekende en voor niet-sprekende kinderen en varianten voor kinderen jonger dan 7 en voor kinderen ouder dan 6 (Kievit, 1998). COTAN 1992: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Autism Behavior Checklist (ABC) Checklist voor het identificeren van autisme in engere zin. Doelgroep: Jeugdigen en volwassenen van 3 tot 35 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Niet beoordeeld door de COTAN. Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit van het instrument is hoog (Trimbos-instituut). Overige informatie: Niet officieel vertaald. In Nederland wordt de ABC nog slechts zeer incidenteel gebruikt (Kraijer, 2002). Autism Diagnostic Interview-R (ADI-R) Interview voor het onderkennen van autisme en pervasieve ontwikkelingsstoornissen volgens de DSM-IV. Doelgroep: Jeugdigen en volwassenen vanaf 2 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Er is alleen een researchvertaling beschikbaar. Deze is niet aangeboden ter beoordeling aan de COTAN (Kraijer, 2002) Omdat er geen andere, vergelijkbare interviews bestaan die wel door de COTAN beoordeeld zijn, geven Resing e.a. de beoordeling 'voorlopig aanvaardbaar' (Landelijk netwerk autisme, 2006). Autism Diagnostic Observation Scale (ADOS) De ADOS is een observatieschaal voor het vaststellen van autsime bij kinderen met een ontwikkelingsleeftijd van minimaal drie jaar. Doelgroep: Kinderen met een ontwikkelingsleeftijd van minimaal drie jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Validiteit: De lijst is valide en met name sensitief (Bron: Trimbos-instituut). Overige informatie: Er is nog geen officiële Nederlandse vertaling, maar de lijst wordt internationaal veel in onderzoek gebruikt. (Bron: Trimbos-instituut) Autisme en Aanverwante Stoornissenschaal voor Zwakzinnigen (AVZ-R) Diagnostiek van autisme en aanverwante stoornissen. Vragenlijst gericht op de onderkenning van autisme en daaraan verwante stoornissen bij licht tot zwaar verstandelijk gehandicapten van 3 tot 55 jaar. Doelgroep: Verstandelijk gehandicapten (van alle niveaus) van 2 tot 55 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling 120=
Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1995: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1995: goed. Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Baby Peuter Temperament Vragenlijst (BPTV) Deze vragenlijst geeft een beeld van temperament(verschillen) en hoe makkelijk of moeilijk ouders het gedrag van, of de omgang met, hun kind ervaren. Doelgroep: Ouders van baby´s en peuters van 3 tot 30 maanden. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Betrouwbaar voor temperamentonderzoek (volgens Van der Hoeven, 1999) (Kooijman, 2003) Validiteit: Valide voor temperamentonderzoek (volgens Van der Hoeven, 1999 in: Kooijman, 2003) Bayley Ontwikkelings Schalen (BOS) Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek en monitoring van het niveau van de mentale en motorische ontwikkeling van kinderen. Doelgroep: 2 tot 30 maanden Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1986: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende. Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Overige informatie: De BOS wordt gebruikt door psychologen en (ortho)pedagogen (Kooijman, 2003). Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect (BESTE) De BESTE wordt gebruikt om de cliëntsatisfactie en de effecten van geboden/ontvangen hulp te meten. Doelgroep: Cliënten van de jeugdzorg van 0 tot 18 jaar. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend Bronnen van Steun en Spanning (BSS) De BSS meet de kwaliteit van diverse relaties binnen gezinnen bij levengebeurtenissen in het afgelopen jaar. Doelgroep: Het hele gezin en haar sociale context. Gezinsleden vanaf 18 jaar kunnen de vragenlijst invullen. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend
121=
Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D) De BDHI is een zelfrapportage-instrument voor het vaststellen van iemands hostiliteit en neiging tot agressief gedrag. Doelgroep: Jeugdigen vanaf 15 jaar en volwassenen Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: Er zijn normtabellen voor een landelijke populatie van 15 tot en met 40 jaar, en voor 41 jaar en ouder. Verder zijn er normen voor psychiatrische patiënten, onderverdeeld naar drie leeftijdsgroepen en voor gedetineerden, ook onderverdeeld in drie leeftijdsgroepen. COTAN: goed. Betrouwbaarheid: COTAN: goed. Validiteit: COTAN: begripsvalidite: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. C-toets De C-toets biedt een eenvoudige en doeltreffende manier om collectieve feedback te vragen van ouders en jongeren in de jeugdzorg. Doelgroep: Jeugdigen van 12 jaar en ouder en hun ouders die cliënt zijn van bureau jeugdzorg of zorgaanbieders binnen de jeugdzorg. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend Caregiver-Teacher's Report Form (C-TRF) Doel van de C-TRF is het verkrijgen van een beeld van het gedrag van de jeugdige zoals de leidster van het kinderdagverblijf of de leerkracht dit ziet. Doelgroep: Jeugdigen van 1,5 tot 5 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: TRF versie 1997: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen worden vergeleken met een normgroep. De C-TRF is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is voldoende, criteriumvaliditeit is voldoende Overige informatie: De C-TRF wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Checklist Autism for Toddlers (CHAT) Met de CHAT kan een autistische stoornis bij jonge kinderen vastgesteld worden. Doelgroep: Jonge kinderen vanaf 18 maanden. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: Onderdeel van het Protocol Autisme, wordt in Nederland gebruikt (Trimbosinstituut). Child Abuse Inventory (CAPI) Doel van de CAPI is karakteristieken van ouders op te sporen die verband houden met een risico op fysieke mishandeling van kinderen en daarmee de kans op kindermishandeling te voorspellen. Doelgroep: Ouders met een kind tussen de 0 en 18 jaar. 122=
Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: Is in de Verenigde Staten genormeerd. Betrouwbaarheid: De CAPI heeft retrospectief een hoge sensitiviteit (juiste classificatie als 'at risk' van ouders die hun kind fysiek hebben mishandeld) en een wat lagere specificiteit (juiste classificatie als 'nietat risk' van ouders die hun kind niet fysiek hebben mishandeld ) (Milner, 1994). De predictieve waarde wordt door Hellinckx e.a. (in: Kooijman & Prinsen, 2005) voorzien van de kwalificatie 'voldoende evidentie dat goede predicties kunnen worden gemaakt zowel op korte als lange termijn'. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Chaffin en Valle . Validiteit: De interne consistentie van de abuse-schaal bedroeg 0.90, de interne consistentie van de verschillende subschalen was 0.90 (distress), 0.66 (rigidity), 0.56 (unhappiness), 0.39 (problems with child and self), 0.45 (problems with family) en 0.62 (problems with others. De interne consistentie van de validiteitsschalen was 0.7 (lie), 0.23 (random response) en 0.15 (inconsonsistency). Overige informatie: In Nederland wordt de Capi voor onderzoeksdoeleinden in het kader van het Oké project gebruikt. Verder geen informatie bekend. Child Abuse Risk Evaluation - Nederlandse versie (CARE NL) CARE NL is een checklist/richtlijn voor inschatting van het risico op kindermishandeling, niet een formele schaal of psychologische test. Het is ontworpen als leiddraad voor professionele besluitvorming en niet als kwantitatieve instrument. Doelgroep: CARE is bedoeld voor verschillende beroepsgroepen die in hun functie een inschatting van het risico van kindermishandeling dienen uit te voeren. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: het instrument is niet genormeerd Betrouwbaarheid: Het instrument is nog in ontwikkeling, de betrouwbaarheid wordt nog onderzocht. Validiteit: Het instrument is nog in ontwikkeling de validiteit wordt onderzocht. Overige informatie: CARE NL is nog in ontwikkeling. Child and Adolescent Functional Assessment Scale (CAFAS) Dit instrument bestaat uit een verzamellijst waarop op uiteenlopende gebieden van functioneren aan te geven is of een jeugdige niet, een beetje, matige of ernstige problemen geeft. Daarnaast zijn er twee subschalen waarop het functioneren van de opvoeder is weer te geven. Doelgroep: Niet gespecificeerd Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Geen informatie over beoordeling Nederlandse versie. Child Assessment Schedule (CAS) De CAS is een semi-gestructureerd klinisch interviewschema dat moet leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders. Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 17 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999) Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999) 123=
Child Behavior Checklist 1,5-5 (CBCL / 1,5-5) De CBCL is een diagnostisch instrument om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Doelgroep: Kinderen van 1,5 tot 5 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: De CBCL uit 2003 is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie. Voorgaande versie: COTAN-beoordeling: normering is goed Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is goed; criteriumvaliditeit is voldoende Overige informatie: De CBCL wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Child Behavior Checklist 6-18 (CBCL / 6-18) De CBCL is een diagnostisch instrument om probleemgedrag en vaardigheden van kinderen en jeugdigen op gestandaardiseerde wijze te kwantificeren. Doelgroep: Kinderen en jongeren van 6 tot 18 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: De CBCL uit 2003 is nog niet genormeerd voor de Nederlandse situatie. Voorgaande versie: COTAN-beoordeling: normering is goed Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed Validiteit: COTAN-beoordeling: begripsvaliditeit is goed; criteriumvaliditeit is voldoende Overige informatie: De CBCL wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Child Competency Inventory (CCI) De CCI geeft zicht op competenties, vaardigheden en sterke kanten van het kind, de jongere of de ouder. Doelgroep: Kinderen van 6 tot 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: De CCI-P is nog niet genormeerd voor Nederland. Overige informatie: De CCI wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Child Symptoms Inventories (CSI) Screeningsinstrument voor psychische stoornissen. Doelgroep: Er zijn verschillende versies voor verschillende leeftijden en voor ouders en leerkrachten (3 tot 5 jaar, 6 tot 12 jaar en 13 tot 18 jaar) en voor jongeren zelf (12 tot 18 jaar). Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Geen Nederlandse normen beschikbaar. Overige informatie: De ouderversie is in 2002 vertaald in het Nederlands. Normen zijn nog niet beschikbaar.
124=
Childhood Anxiety Sensitivity Index (CASI) De CASI is een vragenlijst die zich richt op de geneigdheid om met vrees te reageren op de lichamelijk, mentale en publiekelijk waarneembare symptomen van angst en die dan als bedreigend of catastrofaal te interpreteren. Doelgroep: Onbekend Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: De Nederlandse versie blijkt betrouwbaar te zijn (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Validiteit: De Nederlandse versie blijkt valide te zijn (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Overige informatie: Nederlandse vertaling beschikbaar. Onderzoek naar zowel de oorspronkelijke Amerikaanse lijst als met de Nederlandse bewerking ervan heeft aangetoond dat de lijst een significante meerwaarde heeft wat betreft het voorspellen van angst en vrees (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Childhood Autism Rating Scale (CARS) Schaal voor de onderkenning van autisme, het onderscheid maken tussen autisme en andere ontwikkelingsstoornissen en het onderscheid maken tussen ernstige en minder ernstige vormen van autisme. Doelgroep: Jeugdigen van 2 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Niet beoordeeld door de COTAN. Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Overige informatie: Niet officieel vertaald. De CARS is betrekkelijk veel gehanteerd in Nederland. Sinds de introductie van de AUTI en de AVZ is het gebruik echter sterk terug gelopen (Kraijer, 2002). Children's Behavior Questionnaire (CBQ) De CBQ geeft een gedifferentieerd beeld van het temperament van drie- tot zevenjarigen. Doelgroep: Kinderen van 3 tot en met 7 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Betrouwbaarheid van de vertaalde CBQ-schalen is adequaat. De interne consistentie van de subschalen is voldoende, vier subschalen zijn minder betrouwbaar (Van den Bergh, 2003). Validiteit: Uit onderzoek blijkt dat de CBQ te gebruiken is voor onderzoek naar temperament bij kinderen, maar verdere validatie van de Nederlandse CBQ is noodzakelijk (Van den Bergh, 2003). Children´s Global Assessment Scale (CGAS) De CGAS beoordeelt sociaal functioneren van kinderen. Doelgroep: Jeugdigen tot 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Onbekend 125=
Cognitive Assessment System (CAS) De CAS wordt gebruikt om cognitieve processen als aandacht, informatieverwerking en planning te beoordelen. Doelgroep: Jeugdigen van 5 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Beoordeling en gebruik Normen: Amerikaanse normen. Overige informatie: De CAS-testbatterij is in het Nederlands vertaald door de Capaciteitsgroep Algemene Pedagogiek en Orthopedagogiek van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Utrecht (Van Luit e.a., 1998). Een artikel over de resultaten van een gezamenlijk onderzoek naar de CAS bij LVG-kinderen van de Universiteit van Utrecht en het Landelijk Kenniscentrum LVG is in voorbereiding. (Bron: http://www.lvgnet.nl/ondeffect.html) Cognitive Emotion Regulation Questionnaire (CERQ) De CERQ meet 9 verschillende copingstrategieën en kan zowel gebruikt worden voor het bepalen van de algemene cognitieve stijl als van de specifieke cognitieve strategie die gehanteerd wordt na het meemaken van een specifieke gebeurtenis. Doelgroep: Adolescenten vanaf 12 jaar en volwassenen. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Er zijn vijf normgroepen beschikbaar, elk gesplitst in aparte normtabellen voor mannen en vrouwen. Hiervan zijn vier normgroepen steekproeven van de algemene bevolking: adolescenten van 13-15 jaar (n=586), adolescenten van 16-18 jaar (n=986), volwassenen van 18-65 jaar (n=611) en ouderen van 66 jaar en ouder (n=99). Daarnaast is er een normgroep volwassen psychiatrische patiënten van 18-65 jaar (n=218). (Bron: Datec) Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid van de schalen van de CERQ voor de diverse populaties is goed tot zeer goed te noemen (in de meeste gevallen ruim boven de .70 en in veel gevallen zelfs boven de .80). Zelfs de laagste waarden, zoals .68 voor Jezelf de schuld geven bij de Laat-adolescenten en .68 voor Anderen de schuld geven bij de Vroeg-adolescenten zijn nog acceptabel gezien het aantal items waaruit de schalen bestaan. De test-hertest correlaties met 14 maanden tussen de twee metingen varieert van .48 (Concentreren en Planning) tot .65 (Anderen de schuld geven). (Bron: Datec) Validiteit: De validiteit van de CERQ is onder meer onderzocht door het instrument in verband te brengen met de Coping Inventory for Stressful Situations (CISS; Endler & Parker, 1990). De instrumenten zijn tegelijkertijd afgenomen bij zowel laat-adolescenten als volwassenen uit de algemene bevolking. In beide groepen werden hoge correlaties gevonden tussen de subschalen Concentreren op planning en Positief herinterpreteren van de CERQ en de subschaal Taakgerichte coping van de CISS. Deze schalen verwijzen naar het actief bezig zijn met en/of aanpakken van een probleem. Ook Accepteren en Relativeren correleerden redelijk hoog met Taakgerichte coping. Daarnaast zijn hoge correlaties gevonden tussen de CERQ-schalen Jezelf de schuld geven, Rumineren en Catastroferen en de CISS-subschaal Emotiegerichte coping, maten die verwijzen naar op een bepaalde manier met de eigen emoties bezig zijn. Ook Anderen de schuld geven correleerde redelijk hoog met Emotiegerichte coping. Deze bevindingen zijn volgens verwachting en ondersteunen de constructvaliditeit van de CERQ. Uitgebreide informatie over betrouwbaarheid en validiteit is opgenomen in de CERQ-handleiding. (Bron: Datec) Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) De CBSA is een vragenlijst voor gericht onderzoek en monitoring bij adolescenten naar de competentiebeleving. Dit is een operationalisatie van het begrip zelfwaardering, als belangrijk aspect van het zelfconcept. 126=
Doelgroep: Adolescenten Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: De schaal is genormeerd voor Nederlandse en Vlaamse adolescenten van 12 tot en met 18 jaar die het voortgezet onderwijs volgen. Er zijn Nederlandse normen verzameld van jongens en meisjes van het VBO-, MAVO-, HAVO-, en VWO schooltype. Betrouwbaarheid: Interne consistentie van de schalen, uitgedrukt in Cronbach's alpha, is goed. In de Nederlandse onderzoeksgroep werden voor bijna alle schalen waarden rond 0.8 gevonden. Uitzondering was de schaal Schoolvaardigheden waarvoor de waarde van Cronbachs alpha lager dan .7 was. Voor wat betreft de test-hertest betrouwbaarheid zijn de test-hertest correlaties in alle gevallen significant (p<0.01) en wijzen op een hoge mate van samenhang tussen de resultaten van beide testafnames. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de eerste en tweede afname. Competentiebelevingsschaal voor Kinderen (CBSK) De CBSK is een vragenlijst voor gericht onderzoek en monitoring bij kinderen van 8 tot 12 jaar naar de competentiebeleving. Dit is een operationalisatie van het begrip zelfwaardering, als belangrijk aspect van het zelfconcept. Doelgroep: Basisschoolkinderen (8 tot en met 12 jaar). Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1998: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1998: voldoende. Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Overige informatie: De schaal verkeert in een experimenteel stadium maar is bruikbaar voor de klinische praktijk (Kievit, 1998). Conners Teacher Rating Scale (CTRS) Observatieschaal bij het beoordelen van hyperactiviteit en andere probleemgedrag bij kinderen van 5 tot 15 jaar. Doelgroep: Kinderen van 5 tot 15 jaar van basisschool en speciaal onderwijs. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: Geen normen Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende Validiteit: COTAN 1991: onvoldoende Overige informatie: De CTRS is ondanks de matige validiteit en betrouwbaarheid een veel gebruikte observatieschaal bij het beoordelen van hyperactiviteit en ander probleemgedrag bij kinderen, in het bijzonder om het beloop te beoordelen naar aanleiding van een behandelinterventie (Ferdinand, 2004). De schaal 'Ernstige problematische opvoedingssituaties met risico op kindermishandeling' (uit België). Vroegtijdig signaleren van risico's op problematische opvoedingssituaties die aanleiding kunnen zijn tot fysieke mishandeling en verwaarlozing.
127=
Doelgroep: Het instrument is ontwikkeld voor gebruik door regioverpleegkundigen werkzaam bij Kind en Gezin (Vlaanderen). Het kan afgenomen worden bij de moeder, de vader of een andere naaste verzorger van het kind (0 tot en met 3 jaar). Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: geen normering Betrouwbaarheid: Op basis van onderzoek bij 391 gezinnen komen Hellinckx e.a. tot de conclusie dat de schaal een hoge interne consistentie heeft (0,94). De gemiddelde overeenkomst tussen regioverpleegkundigen in het beoordelen van de items was eveneens hoog (gemiddeld alpha=0,97 over alle items heen). Deze maat van overeenkomst werd echter slechts berekend op twee koppels van regioverpleegkundigen die elk gezamenlijk op huisbezoek gingen in drie gezinnen. De gegevens zijn dus voorlopig . Over de interbeoordelaarsbetrouwbaarhied van de schaal is verder onderzoek nodig. Validiteit: De concurrente validiteit werd onderzocht aan de hand van de relatie met scores voor 'kansarmoede'. Dit begrip bevat 6 criteria: financiële problemen, slechte behuizing, langdurige werkloosheid, gezondheidsproblemen bij een of meer gezinsleden, laag onderwijsniveau. Alle gevonden correlaties tussen dit begrip en de drie subschalen waren significant positief. Tevens werd de korte termijn prediciteve validiteit van de schaal berekend. De d.m.v. discriminant analyse berekende sensitiviteit- het percentage mishandelende ouders dat correct als zodanig werd geclassificeerd- bedroeg 70%. Dit betrof wel een zeer kleine 'klinische' groep (N=18). De specificiteit - het aantal niet-mishandelende ouders dat correct als zodanig werd geclassificeerd- bedroeg 57,7%. Het percentage vals negatieve lag hoger dan het aantal vals positieven. Onderzoek naar de langere termijn predictieve validiteit dient nog plaats te vinden. Denk 2.3 Intelligentietest Doelgroep: Leerbedreigde kinderen van 7 tot 10,5 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: geen Nederlandse normen. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Denver Ontwikkeling Screeningstest (DOS) Ontwikkelingsschaal gericht op het screenen van de sociale ontwikkeling, de taalontwikkeling, de motorische ontwikkeling en het adaptief gedrag, teneinde ontwikkelingsstoornissen vroegtijdig te herkennen. Doelgroep: Zestien dagen tot 6,5 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren; (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1981: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1981: voldoende. Validiteit: COTAN 1981: begripsvaliditeit: onvoldoende, criteriumvaliditeit: voldoende. Depressie Vragenlijst voor Kinderen (DVK) Diagnostiek van depressie. Gericht onderzoek naar depressiviteit en daaraan verwant probleemgedrag. Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen 128=
Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1989: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1989: voldoende. Validiteit: COTAN 1989: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende Devereux Scales of Mental Disorders (DSMD) Screeningsinstrument voor psychische stoornissen. Doelgroep: Er zijn verschillende versies voor ouders en leerkrachten en voor verschillende leeftijden (5 tot 13 jaar en 13 tot 18 jaar). Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: De DSMD is niet vertaald voor Nederland. Wel zijn subschalen gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek in Nederland (Valenkamp, 2003). Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders (DISCO) De DISCO is bedoeld voor de classificatie van de verschillende pervasieve ontwikkelingsstoornissen aan de hand van specifieke kenmerken van autisme en klachtenanamnese autisme. Doelgroep: Vanaf baby leeftijd. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Overige informatie: Normgegevens en psychometrische eigenschappen van de Nederlandse versie worden nog verzameld (Ferdinand, 2004). De DISCO is niet door de COTAN beoordeeld. Omdat er geen andere, vergelijkbare interviews bestaan die wel door de COTAN beoordeeld zijn, geven Resing e.a. de beoordeling 'voorlopig aanvaardbaar'. Na training aan de Rijksuniversiteit Leiden, vakgroep Orthopedagogiek, is deze experimentele versie verkrijgbaar. Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC) Sterk gestructureerd interview dat moet leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders. Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot en met 17 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Goed (Esmeijer, 1999) Validiteit: Redelijk (Esmeijer, 1999) DISC Predictive Scales (DPS-4) Signaleren van personen bij wie met grote waarschijnlijkheid sprake is van een psychiatrische diagnose. Doelgroep: Er is een ouderversie voor jongeren in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar en een zelfbeoordelingsversie voor jongeren in de leeftijd van 8 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Geen Nederlandse normen beschikbaar. Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: Onbekend Overige informatie: Een Nederlandse vertaling is voor onderzoeksdoeleinden beschikbaar (Valenkamp, 2003). 129=
Dissociatielijst voor Kinderen (CDC) De CDC geeft een (eerste) indruk omtrent (de mate van) dissociatie en de noodzaak omtrent (uitgebreid) kinderpsychiatrisch onderzoek. Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 14 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: De lijst is voor Amerika genormeerd (Prins, 2000). Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: De CDC maakt goed onderscheid tussen misbruikte en niet-misbruikte kinderen (Prins, 2000). DSM-IV Vragenlijst Screeningsinstrument voor psychische stoornissen. Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Normgegevens worden momenteel (d.d. 2003) verzameld (Valenkamp, 2003). Dunedin Family Services Indicator (DFSI) Vroegtijdige signalering van toekomstige zorgwekkende opvoed- en opgroeisituaties. Doelgroep: Toekomstige ouders, tijdens de zwangerschap. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Early Assessment Risk List (EARL20B) De EARL20B is bedoeld voor de beoordeling van jongens van zes tot twaalf jaar die gedragsproblemen vertonen die zouden kunnen wijzen op de ontsporing in de richting van antisociaal, crimineel en gewelddadig gedrag. Doelgroep: Jongens van 6 tot 12 jaar die gedragsproblemen vertonen. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is (zeer) goed (Hermanns, 2005). Validiteit: Onbekend Experimentele Schaal voor de beoordeling van het Sociaal Emotionele Ontwikkelingsniveau (ESSEON) De ESSEON heeft tot doel zicht te bieden op het sociaal-emotioneel niveau van een cliënt, waardoor de beeldvorming vergroot wordt en meer richting aan het handelen van de professional gegeven kan worden. Doelgroep: Mensen met een verstandelijke beperking. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; In kaart brengen van de situatie van de cliënt Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend
130=
Familie Relatie Test (FRT) Inventariseren van positieve en negatieve gevoelens van het kind ten opzichte van gezinsleden. Individuele test voor gericht onderzoek naar de wijze waarop het kind zijn gezin waarneemt en beleeft. Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2000: geen normen voor klinische groepen en normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 2000: geen onderzoek. Validiteit: COTAN 2000: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Five-Factor Personality Inventory (FFPI) Meet persoonlijkheidsfactoren. De FFPI kan gebruikt worden voor diagnostische (ggz, beroepskeuze, selectie) en researchdoeleinden. Doelgroep: Personen vanaf 16 jaar KMBO/MAVO-niveau en hoger. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. GedragsBeoordelingsInstrument (GBI) Beoordeling van sociaal probleemgedrag, ondersteuning van diagnostische en interactieprocessen. Doelgroep: Jongens van 9 tot en met 20 jaar in leefgroepsituaties, voornamelijk lbo-niveau. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1982: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. General Behavior Inventory (GBI) Zelfinvulvragenlijst die zowel depressieve, manische als gemengde stemmingssymptomen scoort. Doelgroep: Personen vanaf 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend. Gezins Dimensie Schalen (GDS) Meet de perceptie in het gezin, actueel en ideaal. Doelgroep: Gezinsleden vanaf 11 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1992: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. 131=
Gezins Interactie Observatie Schaal (GIOS) De GIOS is een observatieschaal aan de hand waarvan de behandelaar tijdens de diagnostische fase van een behandeling de manier waarop ouders en kind met elkaar omgaan, observeert en beoordeelt. Doelgroep: Gezinnen. Doel van het instrument: Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding; (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend Gezins Klimaat Schaal (GKS) Meet het sociale klimaat van het gezin en een aantal belangrijke aspecten van het gezinsfunctioneren. Doelgroep: Leden van gezinnen met opvoedproblemen vanaf 11 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2000: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 2000: voldoende. Validiteit: COTAN 2000: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Gezinssysteemtest (GEST) Meet relatiestructuren, gezinscohesie en hiërarchie in het gezin. Doelgroep: Leden van gezinnen of leefgemeenschappen vanaf 6 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: geen onderzoek. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: test-hertest coëfficiënten te laag, geen onderzoek naar interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. GGZ Jeugdthermometer De GGZ Jeugdthermometer is een instrument waarmee instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg op gezette tijden kunnen onderzoeken hoe cliënten de geboden zorg waarderen. Doelgroep: Cliënten van de jeugd-ggz. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend Goal Attainment Scaling (GAS) Evalueren van behandelingen, trainingen en opleidingen. Doelgroep: Personen vanaf ca 14 jaar. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1982: niet van toepassing. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende.
132=
Groningen Bristol Gedragsbeoordelingsschaal (GBG) Meet onaangepast gedrag. Doelgroep: Leerlingen van 6 tot 12 jaar van het GLO, ZMOK en LOM. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1991: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. Groninger Intelligentie Test (GIT) Intelligentietest Doelgroep: Personen van 12 tot 76 jaar Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1985: goed. Verkorte GIT: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1985: voldoende. Verkorte GIT: voldoende. Validiteit: COTAN 1985: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Verkorte GIT: goed en voldoende. Groningse Ontwikkelingsschalen (GOS 2,5-4,5) Vaststellen stand van cognitieve ontwikkeling van kleuters. Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot en met 4,5 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1997: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1997: goed. Validiteit: COTAN 1997: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Gross Vormbord Vaststellen globaal niveau van cognitieve ontwikkeling. Test voor screening van het niveau van de cognitieve ontwikkeling bij kinderen. De test doet een beroep op visuomotoriek en geheugen. Doelgroep: Kinderen van 2,8 tot en met 6,3 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: In 1985 is de test representatief genormeerd (Kievit, 1998). COTAN 1992: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: voldoende. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: onvoldoende. (Brief) Infant-Toddler Social & Emotional Assessment (ITSEA) De (B)ITSEA is voor het vroegtijdig signaleren van externaliserende en internaliserende problemen bij kinderen van 12 tot 36 maanden. Doelgroep: Kinderen van 12 tot 36 maanden. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik 133=
Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: De (B)ITSEA is in Nederland nog niet gevalideerd. Overige informatie: De (B)ITSEA is op grote schaal in het SCP onderzoek 'Kinderen in Nederland' afgenomen. De vragenlijst kan worden afgenomen op consultatiebureau´s (Hermanns, 2005). De (B)ITSEA is in Nederland nog niet gevalideerd. Inventarisatielijst Omgaan met Anderen (IOA) Meet problemen in de omgang met anderen (sociale angst en sociale vaardigheden). De totaalscores van de IOA kunnen gebruikt worden bij selectie voor een behandeling / assertiviteitstraining en voor het vaststellen van behandelingseffecten. Doelgroep: Personen vanaf 16 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2001: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 2001: voldoende. Validiteit: COTAN 2001: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: goed. Jeugdzorg Intake Methode (JIM) De Jeugdzorg Intake Methode (JIM) is een methode om de toegangsprocedure van bureau jeugdzorg uit te voeren, nl. de processen 'Aanmelding en Acceptatie', 'Analyse en opstellen diagnostisch beeld' en 'Vaststellen benodigde zorg'. Doel is een eerste verkenning van de hulpvraag van de cliënt en het signaleren van ernstige problematiek. Doelgroep: Cliënten van bureau jeugdzorg Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Inventariseren van wensen tot verandering / motivatie voor hulp Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: De JIM wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004). Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst (NPV-J) De NPV-J meet persoonlijkheidseigenschappen bij kinderen en adolescenten van negen tot en met zestien jaar. Vragenlijst voor gericht onderzoek naar de aspecten inadequatie, sociale inadequatie, volharding, recalcitrantie en dominantie. De NPV-J kan gebruikt worden in het onderwijs bij slecht presteren of bij gedragsproblemen, in de gezondheidszorg bij problemen, klachten of stoornissen en bij wetenschappelijk onderzoek voor het meten van persoonlijkheidskenmerken. Doelgroep: Jeugdigen van 9 tot en met 16 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: De NPV-J is genormeerd voor kinderen van 9 tot 15 jaar. COTAN 2005: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 2005: voldoende. Validiteit: COTAN 2005: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Juvenile Victimization Questionnaire (JVQ) De JVQ is een zelfrapportagelijst met vragen over ervaringen van kinderen met allerlei vormen van geweld: criminaliteit, kindermishandeling, pesten, seksueel misbruik en getuigen zijn van geweld. Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag 134=
Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: Voorgesteld door de Inventgroep (Hermanns, 2005), verder geen informatie over Nederlandse versie / vertaling of over gebruik in Nederland . Klachtenlijst voor Adolescenten (KLAD) Inventarisatie van gedrags- en relationele moeilijkheden. De KLAD wordt gebruikt bij hulpverleningsinstanties die met adolescenten te maken hebben om tijdens de intake problemen te screenen en te inventariseren. Doelgroep: Jeugdigen van 12 tot 18 jaar met gedragsmoeilijkheden in ambulante of residentiële setting. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Kaufman Assessment Battery for Children (KABC) Meet intelligentie en prestatieniveau. Doelgroep: Kinderen van 2,6 tot en met 12,5 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Duitse normen Kent Infant Development Scale, Nederlandse bewerking (KID-N) Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar kinderen tot 14 maanden. Doelgroep: Normale kinderen tot 14 maanden; jonge kinderen met motorische ontwikkeling en kinderen met ernstige meervoudige beperkingen tot 8 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1992: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: goed. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende. Kinder Depressie Schaal (KDS) Vragenlijst (in de vorm van een sorteertest) voor gericht onderzoek naar aspecten van depressie, zoals labiliteit, lusteloosheid en schuldgevoelens. Doelgroep: Kinderen van 9 tot en met 15 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPPI) Vroegtijdige onderkenning van psychosociale problematiek bij jonge kinderen en psychologische en pedagogische problemen bij de ouder. 135=
Doelgroep: Baby's, peuters en kleuters en hun opvoeders. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; In kaart brengen van de situatie van de cliënt Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen; Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: Het Baby-KIPPPI is genormeerd. Betrouwbaarheid: Onderzoek van de GGD Rotterdam in 1998 noemt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de KIPPPI 1-4 matig tot onvoldoende en de interne consistentie op enkele onderdelen onvoldoende. Na de revisie van 2001 is de interne consistentie verbeterd . Door een inmiddels ontwikkelde handleiding voor de JGZ-medewerkers kan, volgens Kooijman en Prinsen, de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn toegenomen. Verder onderzoek is nodig. Validiteit: Romijn en Kousemaker (In: Kooijman & Prinsen) geven aan dat een vergelijking van KIPPI 5 met de CBCL wijst op een redelijke constructvaliditeit. Wat betreft het KIPPI 1-4 leidt onderzoek van de GGD Rotterdam tot de conclusie dat de samenhang tussen het KIPPI-CBSI en de CBCL op het gebied van de specificiteit ( de kans dat er terecht 'geen indicaties' bij een kind worden gevonden) goed is, maar slechts matig op het gebied van de sensitiviteit (de kans dat bij een kind terecht 'zorgelijke of ernstige' indicaties worden gevonden), namelijk correlaties van resp. 0.85 en 0.53. Bij de laatste revisie van het KIPPPI zijn op dit punt enige verbeteringen doorgevoerd, zoals een handleiding voor de JGZ-medewerkers ter verbetering van de interpretatie van bevindingen (Kooijman & Prinsen, 2005). Overige informatie: De KIPPPI wordt gezien als goed bruikbaar in de JGZ, met name als gespreksleidraad (Kooijman, 2003). Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten (KIVPA) De KIVPA meet psychosociale problemen bij adolescenten. De KIVPA is bedoeld voor de afdelingen Jeugdgezondheidszorg van GGD´s om jongeren met problemen doelgerichter te signaleren en te begeleiden. Doelgroep: Adolescenten van 13 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: De KIVPA kent geen normen (Valenkamp, 2003). Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: De validiteit van de nieuwste versie is nog niet onderzocht. KWAliteit van het ZOrgProces (KWAZOP) Met de KWAZOP kan de kwaliteit van het zorgproces voor kinderen met een licht verstandelijke handicap beoordeeld worden. Doelgroep: Licht verstandelijk gehandicapte kinderen die zorg ontvangen of ontvingen. Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend Landelijke Signaleringshulp voor Psychosociale Problematiek bij Kleuters (LSPPK) De LSPPK is een hulp voor het signaleren van psychosociale problemen bij kleuters uit groep 2 van het basisonderwijs. Doelgroep: Kleuters in groep 2 van de basisschool. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen 136=
Beoordeling en gebruik Onbekend Leertest voor Etnische Minderheden (LEM) Meet cognitief ontwikkelingsniveau en leergeschiktheid. Doelgroep: Kinderen van 5,5 jaar tot 8 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: Genormeerd voor 5 tot 8 jaar. Normen tot bijna 10 jaar zijn in voorbereiding (Kievit, 1998). COTAN 1999: onvoldoende, normgroepen te klein. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Leidse Diagnostische Test (LDT) Bepaling van de intelligentie (algemeen cognitief ontwikkelingsniveau), alsmede het niveau van een aantal cognitieve functies binnen drie leerkanalen t.b.v. de diagnostiek van leermoeilijkheden en cognitieve ontwikkelingsstoornissen. Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 8 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1982: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Leuvense Gezins Vragenlijst (LGV) De LVG meet in welke mate gezinsleden vanaf 12 jaar in het gezin conflict, cohesie en organisatie ervaren. Doelgroep: Gezinsleden vanaf 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: De test is genormeerd op een Vlaamse steekproef (Kievit, 1998). COTAN 1988: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1988: voldoende. Validiteit: COTAN 1988: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Lijst van Aandachtsvelden voor het Gedrag van het Kind volgens de Opvoeder (LAGKO) De LAGKO is een screeningsinstrument voor hulp bij de opvoeding in (pleeg)gezinnen met kinderen. De uitkomsten laten interactiepatronen zien tussen opvoerder en kind. De hulpverlener krijgt inzicht in de opvoedingshulp die het gezin nodig heeft. Doelgroep: Jeugdigen van 1 tot en met 15 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Locus of Control Lijst Bepalen hoe de moeder zichzelf ziet als ouder en of zij vindt dat zij haar ouderrol goed kan vervullen. Doelgroep: Ouders met een kind van 2 tot 5 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding 137=
Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Onderzoek van Hanrahan-Cahuzak (2002) vermeldt enkele redelijke betrouwbaarheidsgegevens (Kooijman, 2003). Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Massachusetts Youth Screening Instrument for Mental Health Needs of Juvenile Jusitce Youths (MAYSI-2) Screeningsinstrument psychische stoornissen bij jongeren in het forensisch circuit. Doelgroep: Jongeren van 12 tot en met 17 jaar in het forensische circuit. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Nederlandse normen zijn er nog niet (Valenkamp, 2003). Overige informatie: Van de MAYSI-2 is op de Derde Oever te Amsterdam een experimentele versie voor Nederlands gebruik in omloop (Valenkamp, 2003). Matson Evaluation of Social Skills with Youngsters (MESSY) Evalueren van effecten van interventieprogramma´s op het gebied van probleemgedrag en sociale vaardigheden. Doelgroep: Onbekend Doel van het instrument: Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Zorg en behandeling; Sociaal functioneren; Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: Uit literatuuronderzoek bleek dat de MESSY, ook wel het Matson-model genoemd, als instrument veelbelovend is. Voor de Nederlandse situatie was de MESSY psychometrisch echter nog niet onderzocht. Literatuuronderzoek wees verder uit dat de inhoud van de items van de MESSY in relatie tot het construct sociale vaardigheden zijn relevantie had behouden (Hulstijn, 2005). McCarthy Ontwikkelings Schalen (MOS) Diagnostiek van de (vroeg) kinderlijke ontwikkeling. Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar het ontwikkelingsniveau van kinderen. Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot 8,5 jaar en mentaal geretardeerden. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1986: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1986: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende. Multidimensional Anxiety Scale for Children (MASC) De MASC is een vragenlijst voor het screenen van (sociale) angst. Het geeft een indicatie of aanvullend diagnostisch onderzoek gewenst is omdat het kind of de jeugdige naar alle waarschijnlijkheid zal voldoen aan de criteria voor een angststoornis. In de lijst zijn 4 factoren te onderscheiden, die betrekking hebben op fysieke symptomen, sociale angst, separatie-angst en het vermijden van schade. Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik 138=
Normen: Aan de Nederlandse normering wordt momenteel gewerkt (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Betrouwbaarheid: Engelstalige versie is betrouwbaar (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Validiteit: Engelstalige versie is valide (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Overige informatie: De MASC is onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Nijmeegse Gezinsrelatie Test (NGT) Inzicht in gezinsrelaties, de wijze waarop het kind de medegezinsleden ervaart. De test wordt gebruikt ter voorbereiding en ondersteuning van therapie. Doelgroep: Kinderen van 9 tot 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1992: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. Nijmeegse Observatieschaal voor Kleuters (NOK) Het doel van de NOK is het volgen en in kaart brengen van de ontwikkeling van kleuters op scholen van (speciaal) basisonderwijs en in de aanvangsgroepen van de jeugdhulpverlening. Hierdoor kan men met het onderwijs aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind (leerlingvolgsysteem). Tevens kunnen hiaten in die ontwikkeling vroegtijdig worden opgespoord, om zo verdere of grotere problemen te voorkomen door deze zo goed en zo snel mogelijk te behandelen (screenings-, of signalerings- en evaluatieinstrument). Doelgroep: Kleuters in groep 1 en 2 van het (speciaal) onderwijs. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Overdragen (en controleren) van gegevens over de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1991: onvoldoende. De observatie-opdrachten van de NOK zijn genormeerd. Per subschaal wordt aangegeven welke items van die subschaal door 60 à 70 % van de kleuters beheerst wordt als ze respectievelijk vier, vijf of zes jaar oud zijn. Deze normen gelden voor kinderen in het basisonderwijs. Er zijn geen aparte normen opgesteld voor kinderen in het speciaal onderwijs en de hulpverlening. Voor de gedragsobservatielijsten zijn geen normen beschikbaar. Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende. Onderzoek Bijnen e.a. (1997): Tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid is 80 % overeenstemming bij leerkrachten en 95 % bij meer ervaren testleiders. De items binnen de verschillende subschalen vertonen een grote onderlinge samenhang, qua homogeniteit kan de NOK als betrouwbaar worden beschouwd. Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit is onvoldoende; criteriumvaliditeit is onvoldoende. Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) De NOSI is ontwikkeld voor gezinsdiagnostiek en meet stressbeleving binnen de opvoedingssituatie van een kind bij de opvoeders. Met behulp van dit instrument kan bepaald worden vanuit welke potentiële stressbronnen daadwerkelijk stress wordt ervaren. Experimentele versie (Evers, 2000) Doelgroep: Ouders met kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar Doel van het instrument: Selecteren / opstellen van doelen; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; In kaart brengen van de situatie van de cliënt Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding
139=
Beoordeling en gebruik Normen: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen worden vergeleken met een normgroep. COTAN 1996: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1996: voldoende. Validiteit: COTAN 1996: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed. Overige informatie: De NOSI wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) en binnen de JGZ (Kooijman, 2003). Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS) De NVOS is een vragenlijst voor ouders die in kaart brengt in welke mate ouders de opvoedingssituatie met een kind als belastend ervaren, wat zij daarvoor als oorzaken zien en wat voor hulp zij verwachten. Doelgroep: Ouders van kinderen van ca 3 tot ca 14 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Nijmegen-California Kinder Sorteertechniek (NCKS) Meet sociaal-emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. De observatieschaal levert een systematische beschrijving van gedrag en beleven van het kind op. Doelgroep: Jeugdigen van 2,5 tot 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1998: normgroepen soms te klein en normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1998: geen onderzoek. Validiteit: COTAN 1998: geen onderzoek. Non-verbale Leerstoornissen Schalen (NLD-schalen) De NLD-schaal is bestemd voor kinderen van 6 tot 12 jaar en geeft op negen schalen aan in hoeverre ze mogelijk kenmerken van NLD vertonen. Doelgroep: Kinderen van 6 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Aangeboden aan de COTAN ter beoordeling. Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R) De OKIV-R is een zelfbeoordelingslijst waarmee de verhoudingen tussen ouders en kinderen van acht tot achttien jaar in kaart gebracht kunnen worden. De vragenlijst is bedoeld voor behandelaars van kinderen met psychische stoornissen. Doelgroep: Ouders en hun kinderen van 8 tot 18 jaar. (Kinderen met psychische stoornissen) Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2002: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 2002: voldoende. Validiteit: COTAN 2002: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. 140=
Ouderschapsgesprek Het Ouderschapsgesprek is een semi-gestructureerd interview dat ontworpen is om met ouders te kunnen praten over gebeurtenissen en emoties die samenhangen met het ouderschap. Doelgroep: Ouders. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Parent Child Conflict Tactics Scale (CTSPC) De CTSPC is bedoeld om de relatie tussen ouder en kind vast te stellen, met speciale aandacht voor fysieke en emotionele mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik. Doelgroep: Ouders en hun kinderen van 0 tot 18 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Overige informatie: Voorgesteld door de Inventgroep (Hermanns, 2005), geen informatie over Nederlandse versie / vertaling. Parent Report of Traumatic Impact (PRTI) Vragenlijst voor ouders die dient om zicht te krijgen op de mate van traumatisering en algemene gedragsproblemen van jonge kinderen. Doelgroep: Jonge kinderen. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: De PRTI is nog niet genormeerd voor Nederland (Prins, 2000). Overige informatie: De vragenlijst is nog in het experimentele stadium, nog niet genormeerd, wel vertaald in het Nederlands (Prins, 2000) Parental Attitude Research Instrument, Amsterdamse versie (A-PARI) Meet attitudes betreffende de opvoeding. Doelgroep: Ouders van gezonde kinderen. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1991: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1991: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1991: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende. Pedagogisch Signalerings Instrumentarium (PSI) Met het PSI kan een taxatie van de opvoedingssituatie gemaakt worden. Het instrumentarium geef ondersteuning aan de diagnostiek door een systematische signalering van problemen. Het instrumentarium bestaat uit vijf signaleringslijsten. Doelgroep: Gezinnen met kinderen van 0 tot 12 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend 141=
Pedagogische Variabelen Lijst (PVL) De PVL biedt inzicht in de kwaliteit van het opvoeden en van de opvoedingssituatie van gezinnen waarvan een of meerdere kinderen onder toezicht zijn gesteld. Doelgroep: Gezinnen met een of meerdere kinderen die onder toezicht zijn gesteld. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Pediatric Symptom Checklist (PSC) De PSC is ontwikkeld om hulpverleners te helpen in het selecteren van jeugdigen die in aanmerking komen voor verder diagnostisch onderzoek. Het is geen instrument om specifieke psychische stoornissen mee te onderkennen. Doelgroep: Er is een ouderversie voor ouders van jeugdigen in de leeftijd van 2 tot en met 16 jaar en een zelfbeoordelingslijst voor 11- tot en met 16-jarigen. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Vlaams onderzoek (Vanderfaeillie, J., S. Broers, K. Panis en Y. Vandenplas, 2006) toont een grote interne consistentie. Informatie over test-hertestbetrouwbaarheid en stabiliteit ontbreken nog. Validiteit: Het onderzoek (Vanderfaeillie, J., S. Broers, K. Panis en Y. Vandenplas, 2006) geeft aanwijzingen voor convergente validiteit. Informatie over divergente validiteit ontbreekt nog. Overige informatie: In 2003 zou TNO Preventie en Gezondheid de PSC voor Nederland hebben vertaald en gevalideerd op (verdere) psychometrische kenmerken en bruikbaarheid binnen de Nederlandse jeugdgezondheidszorg hebben onderzocht (Valenkamp, 2003). Penn State Worry Questionnaire for Children (PSWQ-C) De PSWQ-C is een vragenlijst die zich richt op de neiging tot piekeren, dat in de DSM-IV als een van de hoofdkenmerken van de gegeneraliseerde angststoornis wordt aangeduid. Doelgroep: Niet bekend Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Normdata zijn op dit moment in beperkte mate voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: Onbekend Overige informatie: Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Raven Progressive Matrices (PM) Screeningsinstrument Intelligentie Doelgroep: Kinderen vanaf 6 jaar en volwassenen. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden
142=
Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1986: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1986: voldoende. Validiteit: COTAN 1986: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Recidive Inschattings Schalen (RISc) RISc is een hulpmiddel om te komen tot een inschatting van de kans op recidive en het kiezen van een interventie voor de delinquent. Doelgroep: Niet gespecificeerd Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Onbekend Registratie Evaluatie Diagnostiek systeem (RED-systeem) Met het RED-systeem wordt de informatieverzameling tijdens het diagnostisch proces gestructureerd en gestandaardiseerd voor het opstellen van een hulpverleningsplan. Er ontstaat op die manier een overzichtelijk beeld van de problematiek en de veroorzakende en instandhoudende factoren. Doelgroep: Wat de doelgroep van het RED-systeem is, wordt niet expliciet vermeld. Waarschijnlijk is het instrument bedoeld voor 0 tot 18-jarigen die bij bureau jeugdzorg worden aangemeld. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Inventariseren van wensen tot verandering / motivatie voor hulp; Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: n.v.t. Reiss Screen Vaststellen van psychische stoornissen of gedragsstoornissen bij mensen met een verstandelijke handicap. Doelgroep: Personen vanaf 12 jaar met een licht verstandelijke handicap. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1997: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1997: coëfficiënten te laag. Validiteit: COTAN 1997: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: te weinig onderzoek. Overige informatie: Experimentele versie (Evers, 2000) Revisie Amsterdamse Intelligentie Test (RAKIT) Intelligentietest Doelgroep: Kinderen van 4 tot en met 11 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1990: goed. Verouderde normen (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005). Betrouwbaarheid: COTAN 1990: goed. Validiteit: COTAN 1990: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed.
143=
Schaal Ouderlijk Gedrag (SOG) De SOG heeft tot doel zicht te krijgen op concrete ouderlijke gedragingen die kunnen gegroepeerd worden tot constructen waarvan is gebleken dat zij een rol spelen in de ontwikkeling van probleemgedrag. Doelgroep: Ouders met kinderen tussen 8 en 14 jaar. Doel van het instrument: Risicotaxatie; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: Experimentele versie (Handleiding, Van Leeuwen, 2002) Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag, versie voor Adolescenten (SIG-A) Meet spannings- en vermijdingsaspecten van interpersoonlijk gedrag. De vragenlijst kan gebruikt worden asl indicatie-instrument en als evaluatie-insrtument bij sociale vaardigheidstrainingen. Doelgroep: Adolescenten. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren; Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED) De Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders is een zelfrapportage vragenlijst voor jeugdigen die zich richt op symptomen van de gegeneraliseerde angststoornis, separatieangst stoornis, paniekstoornis, sociale fobie en schoolfobie bij kinderen en jeugdigen. Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Overige informatie: Onderzoek met de Nederlandse versie van de SCARED-R bij zowel klinische als niet klinische populatie laat zien dat de lijst als betrouwbaar en valide beschouwd kan worden. De lijst is ook geschikt voor het in kaart brengen van behandelingseffecten bij kinderen met angststoornissen (Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie). Onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Seksuele Gedragsvragenlijst voor Kinderen (CSBI) De CSBI meet de aanwezigheid en intensiteit van seksueel (probleem)gedrag en de blootstelling van kinderen aan seksueel gedrag, informatie en materialen in de omgeving. Doelgroep: Kinderen van 2 tot 12 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: De CSBI is genormeerd voor Amerika, vertaald voor België door Schoentjes (1999). Onderzoek van Schoentjes e.a. toonde dat de Amerikaanse normen ook voor Nederlandstalige kinderen zijn te gebruiken (Prins, 2000). Semigestructureerd Klinisch Interview voor Kinderen en Adolescenten (SCICA) Semigestructureerd interview voor diagnostiek van psychiatrische stoornissen. 144=
Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Sexual Abuse Fear Evaluation (SAFE) De SAFE heeft als doel angsten die veel voorkomen bij misbruikte kinderen in kaart te brengen. De SAFE bestaat uit twee factoren: aan seks gerelateerde angsten en interpersoonlijk onbehagen. Doelgroep: Niet bekend. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Signaleringsinstrument 12+ Deze vragenlijst is een instrument om Halt-jongeren te signaleren die een sterk verhoogde kans op recidive hebben. Dit gebeurt door na te gaan welke stappen al gezet zijn op een ontwikkelingspad dat kan leiden tot ernstige delinquentie. Doelgroep: Jongeren vanaf 12 jaar die contact hebben met Halt. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Onbekend Signaleringsinstrument 12-minners en hun ouders Signaleren van onderliggende problemen en het ontbreken van voldoende (opvoedings)ondersteuning bij ouders van 12-minners Doelgroep: Jeugdigen tot 12 jaar die een strafbaar feit hebben begaan en hun ouders. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld Validiteit: Niet beoordeeld Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest 2,5-7 (SON-R 2,5-7) Intelligentietest Doelgroep: Kinderen van 2,5 tot 7 jaar die gehandicapt zijn, allochtoon met een taalachterstand of moeilijk testbaar zijn. Ook voor oudere, zwakbegaafde kinderen. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1998: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1998: goed. Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed. Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest 5,5-17 (SON-R 5,5-17) Intelligentietest Doelgroep: Kinderen van 5,5 tot en met 17 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling 145=
Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1990: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1990: goed. Validiteit: COTAN 1990: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed. Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test (SCVT) De SCVT kan problemen in de sociale informatieverwerking vaststellen. Doelgroep: Kinderen van 4 tot 13 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: Komt in december 2006 uit. Er is een experimentele versie beschikbaar (Prins, 2000) Sociaal Emotionele Vragenlijst (SEV) Met de SEV kan aan de hand van gedragsbeoordelingen van ouders en leerkrachten worden bepaald in hoeverre jeugdigen problemen vertonen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend Social Phobia and Anxiety Inventory for Children (SPA-I) Deze vragenlijst kan worden afgenomen wanneer men bij een kind of jeugdige een sociale fobie vermoedt. Bij een score boven het "afbreekpunt" dient een klinisch interview verder uit te wijzen of er sprake is van een sociale fobie. De lijst richt op de somatische, cognitieve en gedragsaspecten van sociale fobie. Doelgroep: Niet bekend. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Duidelijke normdata zijn nog niet voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Overige informatie: Instrument is opgenomen in het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. De lijst is beschikbaar voor onderzoek, duidelijke normdata zijn op dit moment nog niet voorhanden (Landelijk Kenniscentrum KJP, 2006). Sociale AngstSchaal voor Kinderen (SAS-K) Vragenlijst voor gericht onderzoek naar verschillende aspecten van sociale angst bij kinderen. Doelgroep: Leerlingen in de 4e, 5e en 6e klas van de basisschool. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Normen: Representatieve normen uit 1982 (Kievit, 1998) COTAN 1982: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: voldoende. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende. 146=
Sociale Interpretatie Test (SIT) Individuele test voor gericht onderzoek naar het vermogen om sociale situaties samenhangend en kritisch waar te nemen en te interpreteren en het vermogen zich open te stellen voor situaties van het leven van alledag, een aspect van de sociale intelligentie. Doelgroep: Leeftijd: 7 tot en met 16 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Normering uit 1969 (6 tot 16 jaar) is nog experimenteel (Kievit, 1998). Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen (SRZ) Sociale redzaamheidschaal. Vragenlijst voor het vaststellen van de mate van zelfredzaamheid, taalgebruik, taalgerichtheid en sociale gerichtheid. Doelgroep: Personen vanaf 4 jaar met een matig tot licht zwakzinnig niveau. Bezoekers van kinderdagverblijven voor verstandelijk gehandicapten van 4 tot 7 jaar; zeer moeilijk lerende kinderen van 7 tot 18 jaar; bezoekers van dagverblijven voor ouderen (17 jaar en ouder); bewoners van inrichtingen (7 jaar en ouder). En de totale populatie personen met een verstandelijke beperking. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Normen: Vijfde versie kent een populatieonafhankelijke normering voor matig tot licht verstandelijk gehandicapten van 3 jaar en ouder (Kievits, 1998). COTAN 2004: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 2004: goed Validiteit: COTAN 2004: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed. Overige informatie: De SRZ wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Spence Children's Anxiety Scale (SCAS) De SCAS een zelfrapportage vragenlijst voor kinderen en jeugdigen voor het meten / screenen van angst(stoornissen). Naast een totaalscore levert de lijst scores op op 6 subschalen, te weten: paniek/agorafobie, separatieangst, sociale fobie, gegeneraliseerde angst, dwang en angst voor lichamelijke verwonding. Doelgroep: Kinderen vanaf 7 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Overige informatie: Uitgebreid onderzoek met zowel de Engelstalige als de Nederlandse versie van de lijst heeft goede psychometrische eigenschappen aangetoond (Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie). Onderdeel van het protocol Angst van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. SPsy De SPsy is een screeningsinstrument voor bureaus jeugdzorg om bij jeugdigen van vier tot achttien jaar (een vermoeden van) psychische stoornissen te signaleren Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot 18 jaar die aangemeld worden bij bureau jeugdzorg. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: De SPsy wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004)
147=
SPUTOVAMO Signaleren van misbruik en mishandeling op afdelingen voor spoedeisende hulp in ziekenhuizen. Doelgroep: Niet gespecificeerd. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Overige informatie: De SPUTOVAMO wordt gebruikt door de afdeling Spoedeisende Hulp van diverse algemeen ziekenhuizen. Standaard Taxatie Ernst Problematiek (STEP) De STEP is een instrument waarmee bureaus jeugdzorg en instellingen voor hulp op indicatie de ernst van de problematiek kunnen taxeren bij jeugdigen met wie zij te maken krijgen. Doelgroep: Cliënten van bureau jeugdzorg en instellingen voor hulp op indicatie. Doel van het instrument: Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; In kaart brengen van de situatie van de cliënt Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; Psychische problemen of eigenschappen; Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: Niet beoordeeld door de COTAN. Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Verkennend onderzoek wijst uit dat de interne consistentie van de STEP redelijk tot goed te noemen is. Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Storend Gedrag Schaal-Z (SGZ) Vastleggen van storend gedrag naar aard, frequentie en ernst. Observatieschaal gericht op het vaststellen van aard, frequentie en ernst van storend gedrag bij licht tot matig verstandelijk gehandicapte mensen. Doelgroep: De doelgroep bestaat uit bezoekers van kinderdagcentra van 3 tot 7 jaar, ZMLK-leerlingen van 7 tot 18 jaar, inrichtingsbewoners van 7 tot 45 jaar, dagcentra voor volwassenendeelnemers vanaf 17 jaar en verder de gehele Nederlandse populatie personen functionerend op de grens matig-licht verstandelijk beperkt of lager niveau van 3 jaar en ouder. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: De derde versie (1994) kent een populatieonafhankelijke normering voor matig tot licht verstandelijk gehandicapten vanaf 3 jaar (Kievit, 1998). COTAN 1995: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1995: goed. Validiteit: COTAN 1995: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: goed. Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) Doel van de SDQ is het krijgen van inzicht in de actuele psychologische aanpassing van kinderen en adolescenten. De SDQ meet psychische problematiek bij kinderen en adolescenten: de aanwezigheid van psychische problemen, de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren en de sterke kanten die wijzen op psychologische aanpassing en goede kansen op herstel als zich problemen voordoen. Doelgroep: Jeugdigen in de leeftijd van 4 t/m 16 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Bij de SDQ worden normen gebruikt die gelden voor de gehele groep jeugdigen, hetgeen overeenkomt met de manier waarop psychiatrische diagnoses worden toegekend: een voorwaarde om een 148=
diagnose toe te kennen is dat een bepaald aantal symptomen aanwezig is en daarbij wordt niet gelet op geslacht of leeftijd. De psychometrische kenmerken van de Nederlandse versie van de SDQ is onderzocht door Goedhart, Treffers & Van Widenfelt (2003). De Nederlandse normen hebben de volgende beperking: door de non-response van ouders zijn de normgegevens voor de ouder-SDQ niet optimaal. Bovendien zijn scholen voor speciaal (voortgezet) onderwijs licht ondervertegenwoordigd en zijn gegevens van slechts één GGZ-instelling gebruikt. In vervolgonderzoek zal speciaal aandacht worden besteed aan het reduceren van deze beperkingen. Betrouwbaarheid: Met betrekking tot de betrouwbaarheid vonden Goedhart, Treffers & Van Widenfelt (2003) dat de interne consistentie van de schalen afhangt van de informant en steeds even goed (indien ingevuld door de leraar), even voldoende (ouders) of even matig (jeugdige zelf) was als de vergelijkbare schalen van de CBCL / TRF / YSR, en ten tweede dat de gemiddelde inter-informant correlaties beduidend hoger waren dan de gemiddelden die gewoonlijk met ander schalen worden gevonden. Validiteit: Tussen de SDQ-schalen en de overeenkomstige schalen van de CBCL respectievelijk YSR werden hoge correlaties gevonden. De door ouders ingevulde SDQ-schalen en vooral de door ouders of leraren ingevulde impactvragen bleken de scholierengroep ook goed te kunnen onderscheiden van de groep jeugdigen die waren aangemeld bij een polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie. Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY) De SAVRY is bedoeld als hulpmiddel voor professionele beoordelaars bij het inschatten van en het doen van uitspraken over het geweldsrisico bij jongeren. Doelgroep: Adolescenten. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Onbekend Structured Interview for Diagnostic Assessment of Children (SIDAC) De SIDAC en de K-SADS zijn semi-gestructureerde klinisch interviewschema´s die moeten leiden tot DSM-classificatie bij jeugdigen en hun ouders. Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 12 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Redelijk (Esmeijer, 1999). Validiteit: Matig (Esmeijer, 1999). Suïcide Ideation Questionnaire Jr (SIQ-Jr) De SIQ-Jr is een vragenlijst waarmee suïcidaliteit gesignaleerd kan worden. Doelgroep: Kinderen van 11 tot 13 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Buitenlands onderzoek wijst aan dat de interne consistentie goed is (Hermanns, 2005). Nog niet onderzocht voor de Nederlandse situatie. Validiteit: Buitenlands onderzoek wijst aan dat de validiteit goed is (Hermanns, 2005). Nog niet onderzocht voor de Nederlandse situatie. Taken en Vaardigheden van Adolescenten (TVA) De TVA is een vragenlijst waarmee vaardig gedrag van jongeren in instellingen voor residentiële jeugdhulpverlening in kaart gebracht kan worden. Doelgroep: Jongeren van 12 tot 21 jaar in instellingen voor residentiële jeugdhulpverlening. 149=
Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag; (Intellectuele) vaardigheden; Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Onderzoek van Van der Knaap wijst uit dat de interne consistentie voldoende tot goed is. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de test-hertestbetrouwbaarheid zijn nog niet onderzocht (Van der Knaap, 2003) Validiteit: Onbekend Teacher's Report Form (TRF) De TRF is de door de leerkracht in te vullen versie van de CBCL. De vragenlijst moet inzicht geven in het gedrag van de jeugdige zoals dat door de leerkracht wordt ervaren. Doelgroep: Jeugdigen van 6 tot 18 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: De scores op de antwoordcategorieën zijn genormeerd, zodat de scores kunnen worden vergeleken met een normgroep. COTAN-beoordeling 1999: goed Betrouwbaarheid: COTAN 1999: goed (dit betreft alleen de totaalscores. De betrouwbaarheid van de overige schalen is wisselend en soms onvoldoende.) Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: voldoende Overige informatie: De TRF wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Temperamentschaal Voor Zwakzinnigen (TVZ) Observatieschaal gericht op het temperament van matig en licht verstandelijk gehandicapten. Doelgroep: Personen van 10 tot 55 jaar met een verstandelijke handicap. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC) De TSCC is een zelfrapportagelijst die een indicatie voor de mate van trauma geeft. Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot en met 16 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: De TSCC is genormeerd voor Amerika (Prins, 2000) Betrouwbaarheid: Onbekend Validiteit: De lijst maakt goed onderscheid tussen misbruikte en niet-misbruikte kinderen (Prins, 2000). Overige informatie: De lijst wordt momenteel beproefd in Nederland (Prins, 2000). Trauma Symptom Checklist for Young Children (TSCYC) De TSCYC geeft een indicatie voor de mate van trauma. Doelgroep: Kinderen van 3 tot 12 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen 150=
Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: De TSCYC is nog niet genormeerd (Prins, 2000). Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten (UCL-A) Meet copinggedrag bij confrontatie met problemen. De vragenlijst kan gebruikt worden als indicatieinstrument voor het psychosociaal functioneren en als researchinstrument bij onderzoek naar de rol van coping tijdens de adolescentie. Doelgroep: Adolescenten. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: onvoldoende (coëfficiënten te laag). Validiteit: COTAN 1999: te weinig onderzoek. Vineland-Z Ontwikkelingsschaal voor gericht onderzoek naar en monitoring van het ontwikkelingsniveau van kinderen en jongeren. Het instrument richt zich op vier hoofddomeinen: communicatie, zelfredzaamheid, socialisatie en sociale ontwikkeling, en motoriek. Doelgroep: Jeugdigen van 0 tot 18 jaar met een verstandelijke beperking. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Werd in 1998 genormeerd voor Nederland door Gooyen (Kievit, 1998). Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGF) Met de VGF wordt informatie verzameld over het functioneren van gezinnen met (ernstige) opvoedingsproblemen. Doelgroep: De vragenlijst zegt iets over gezinnen: één of twee ouders met kind(eren). Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: Op het scoringsprofiel wordt het gezin vergeleken met een normgroep. De normgroep is gebaseerd op onderzoek onder duizend gezinnen en bestaat uit een klinische groep, nl. gezinnen die intensieve thuisbehandeling ontvangen. Het individuele gezin wordt dus niet vergeleken met 'normale gezinnen'. Enkel is te zien in hoeverre het gezin valt binnen de normale range van gezinnen die intensieve gezinsbehandeling ontvangen. Daarmee is eveneens in te schatten of dit afdoende is, of dit een te zware vorm van hulp is of dat een zwaardere vorm geïndiceerd is. (Bron: Handleiding) Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid, interne homogeniteit van de schalen, is over het algemeen voldoende. Alpha ligt boven de .70. Drie (van de elf) schalen scoren onvoldoende. De auteurs benadrukken dat de VGF een vragenlijst in ontwikkeling is, het meten van de test-hertestbetrouwbaarheid moet in de toekomst uitwijzen hoe stabiel de scores door de tijd heen zijn. (Bron: Handleiding) Validiteit: Het onderzoek naar de validiteit heeft voorzichtige resultaten opgeleverd. Getracht is te meten in hoeverre de scores voor verschillende vormen van intensieve gezinsbehandeling uiteen lopen. Dit laat enkele betekenisvolle verschillen zien tussen groepen op een aantal schalen. Daarnaast is gekeken naar de samenhang tussen de VGF en andere vragenlijsten die (deels) betrekking hebben op gezinsfunctioneren: CBCL, NOSI en VMG. De gevonden samenhang was erg laag. De onderzoekers wijten dit voornamelijk aan het informantenverschil; de andere vragenlijsten worden allen ingevuld door de cliënten terwijl de 151=
hulpverlener de VGF invult. Uit onderzoek is bekend dat deze informanten een geheel andere mening kunnen hebben over dezelfde problematiek. (Bron: Handleiding) Overige informatie: Geschikt voor gebruik binnen de jeugdhulpverlening cq intensieve ambulante gezinsbehandeling, wellicht ook bruikbaar binnen de jgz (Kooijman, 2003). Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO) De VGFO is een door ouders in te vullen vragenlijst, die als doel heeft de problemen van multiprobleemgezinnen, gezien vanuit de ouder, in kaart te brengen. Doelgroep: Gezinnen Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Risicotaxatie; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Normen: Voorlopige normen zijn beschikbaar (Janssen & Veerman, 2005). Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) Met de VMG kan informatie verkregen worden over potentieel stressvolle factoren in de opvoedingsomgeving van kinderen en de positieve of negatieve beleving daarvan, zoals waargenomen door de ouders. De VMG kan worden toegepast op groepsniveau voor researchdoeleinden en op individueel niveau als screeningsinstrument voor het opsporen van afwijkingen in de opvoedingsomgeving. Doelgroep: Jeugdigen van 3 tot en met 17 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1998: geen normtabellen en standaardmeetfouten. Betrouwbaarheid: COTAN 1998: coëfficiënten te laag. Validiteit: COTAN 1998: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Vader / Moeder (MOV / MOM) Meet in de opvoeding ervaren warmte en dominantie. Doelgroep: Ouders van jeugdigen vanaf 8 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1981: onvoldoende (geen normen). Betrouwbaarheid: COTAN 1981: onvoldoende. Validiteit: COTAN 1981: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: onvoldoende Overige informatie: Researchinstrument Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Groepsopvoeders / groepsleiders (VOVG) De VOVG meet de uitvoering van de opvoedingstaken, -activiteiten, -stijlen en -doelen van groepsopvoeders / groepsleiders in residentiële instellingen. Doelgroep: Groepsleiders werkzaam in residentiële instellingen voor jeugdzorg. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding; Zorg en behandeling Beoordeling en gebruik Onbekend
152=
Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Ouders (VOVO) De VOVO meet de uitvoering van de opvoedingstaken, -activiteiten, -stijlen en -doelen van ouders. Doelgroep: Ouders van kinderen van 12 jaar of ouder. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Onbekend Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (VOG) De VOG heeft als doel het verkrijgen van een normgerefereerde beschrijving van emotionele en gedragsproblemen van jeugdigen met een verstandelijke handicap door de ogen van ouders of verzorgers en leerkrachten of begeleiders dagopvang. Doelgroep: Kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid van de VOG-O werd onderzocht door de interne consistentie, de test-hertest betrouwbaarheid, de tussen-ouder overeenstemming en de 1-jaars stabiliteit voor de schalen na te gaan. Voor de VOG-L was het onderzoek beperkt tot interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid. De betrouwbaarheidsmaten bleken voldoende tot goed met de volgende mediane waarden: Cronbach's Alpha: 0,81 voor zowel VOG-O als VOG-L; test-hertest ICC 0,86 voor de VOG-O en 0,80 voor de VOG-L; tussen-ouder ICC 0,60 voor de VOG-O; 1-jaars stabiliteit r=0,67 voor de VOG-O. Validiteit: De convergente constructvaliditeit van de VOG blijkt uit positieve en sterke correlaties tussen gelijke VOG-O en VOG-L schalen en tussen gelijksoortige VOG-O/VOG-L en CBCL/TRF schalen. Divergente constructcaliditeit blijkt uit matige tot lage correlaties met Vineland Adaptive Behavior Scales. Criteriumgerelateerde en predictieve relatie blijkt uit verschillen in scores tussen verwezen en nietverwezen kinderen en kinderen met en zonder psychiatrische (DSM-IV) stoornissen en uit de associatie van VOG-scores met geestelijke gezondheidsproblemen een jaar later. Overige informatie: De VOG wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie (VSPS) De VSPS is bedoeld om informatie over een jeugdige en zijn situatie op een gerichte en geordende manier te inventariseren en te structureren, zodat er een overzichtelijk beeld van de problematiek ontstaat. De bedoeling is dat dit overzicht als leidraad kan worden gebruikt bij de besluitvorming over de vraag welke hulpverlening er aan de jeugdige moet worden verleend. Doelgroep: Jeugdigen met psychosociale (gedrags)problematiek vanaf ongeveer 6 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Selecteren / opstellen van doelen; Evalueren van resultaten van de hulp / effectmeting Onderwerp, probleem of risicogebied: Algeheel of breed onderzoek Beoordeling en gebruik Normen: De VSPS is genormeerd. Voor de normering staan twee groepen klinische jeugdigen ter beschikking: een representatieve groep van 500 jeugdigen uit de algemene jeugdzorg (een gewogen mix van jeugdigen uit de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en de jeugd-ggz) en een representatieve groep van 500 jeugdigen uit de jeugdbescherming. Er zijn geen normen van de algemene jeugdbevolking. COTAN 1999: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid werd onderzocht bij jeugdigen in de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en de jeugd-ggz (Scholte, 1996; Scholte en Douma, 1999). De volgende interne consistenties werden gevonden: gedragsschalen 0,83 (range 0,77-0,90); persoonlijkheidsschalen 0,84 (range 0,72-0,89); gezinsschalen: 0,77 (range 0,71-0,84); schoolschalen 0,86 (range 0,83-0,89); vrienden/vrije tijd 0,78 (range 0,70-0,85). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd onderzocht door 21 153=
ambulante hulpverleners dezelfde casus te laten beoordelen (Scholte, 1993). Daarbij bleek de betrouwbaarheid van de uitgebreide versie bevredigend te zijn (78 % overeenstemming, range 56-100%). In een andere situatie werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onderzocht door twee groepsbegeleiders de gedrags- en persoonlijkheidsschalen te laten invullen (Scholte en Douma, 1999). Hier bleek de betrouwbaarheid eveneens bevredigend te zijn (gemiddelde intra-klasse-correlatie 0,72, range 0,61-0,84). COTAN 1999: voldoende. Validiteit: De predictieve validiteit werd via discriminantanalyse bepaald. Onderzocht werd in welke mate de VSPS onderscheid maakt tussen jeugdigen die zijn opgenomen in een opvoedingshuis, in een behandelingshuis, of die ambulante hulp ontvangen. Via kruisvalidatie met twee random steekproeven werden door het opvoedingshuis 75 tot 92 % correcte classificaties gevonden, voor het behandelingshuis 60 tot 80 % en voor de jeugd met ambulante hulp 78 % (Scholte, 1996). De gevonden predicties zijn redelijk wanneer we bedenken dat het gebruikte criterium (jeugdigen geplaatst in de verschillende hulpprogramma´s) niet zuiver is, omdat niet bekend was of de jeugdigen in de instellingen daadwerkelijk op hun plaats waren. De gedragsschalen van de VSPS blijken verder te correleren met de overeenkomstige gedragsschalen van de CBCL. Voorts blijken de gedrags- en persoonlijkheidsschalen van de VSPS het CBCL-criterium klinische-versus-niet klinische jeugdigen redelijk goed te kunnen voorspellen (88 % correcte predicties bij kruisvalidatie, Scholte en Douma, 1999). COTAN 1999: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ) De VSVJ meet de sociale vaardigheden bij jeugdigen. Doelgroep: Kinderen en adolescenten van 7 tot 18 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden; Sociaal functioneren Beoordeling en gebruik Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Vragenlijst voor Angst bij Kinderen (VAK) Gericht onderzoek en monitoring van subjectief ervaren angst bij kinderen van 6 tot en met 12 jaar. De lijst dient ook om de aard van stimuli te analyseren die angst oproepen. Het instrument kan ook gebruikt worden om ht effect van een angstreducerende behandeling te meten. Doelgroep: Kinderen van 6 tot en met 12 jaar uit het regulier en speciaal onderwijs Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK) De VvGK is ontwikkeld om symptomen van de gedragsstoornissen ADHD, ODD en CD te meten. Doelgroep: Niet bekend. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Vragenlijst voor Gezinsproblemen (VGP) Met de Vragenlijst voor Gezinsproblemen wordt een eerste indruk verkregen van de visie van ouders of verzorgers op eventuele moeilijkheden of problemen in het gezin. 154=
Doelgroep: Gezinnen Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling; Selecteren / opstellen van doelen; Overig Onderwerp, probleem of risicogebied: Gezinsproblemen en opvoeding Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: niet representatief en/of de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: voldoende. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: goed, criteriumvaliditeit: voldoende. Overige informatie: De VGP wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK) Beschrijven van probleemgedrag van jeugdigen met varianten van pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Doelgroep: Jeugdigen van 4 tot en met 18 jaar met een licht verstandelijke beperking. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: Niet beoordeeld door de COTAN. Betrouwbaarheid: Niet beoordeeld door de COTAN. Validiteit: Niet beoordeeld door de COTAN. Vragenlijst voor PSYchosociale problematiek in de BOvenbouw van het BAsisonderwijs (PSYBOBA) Vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen en opvoedingsvragen bij kinderen van 7 tot en met 12 jaar. Doelgroep: Jeugdigen van 7 tot en met 12 jaar. Doel van het instrument: (Vroegtijdig) signaleren / screenen van (specifieke) problematiek Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Onbekend Vragenlijst Voorlopers ADHD (VVA) Opsporen van kleuters met een verhoogde kans op ADHD. Meet voorlopersymptomen van ADHD. Doelgroep: Kinderen van 5 en 6 jaar. Doel van het instrument: Risicotaxatie Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2003: normen niet representatief / de representativiteit is niet te beoordelen. Betrouwbaarheid: COTAN 2003: de interne consistentiecoëfficiënten voor de totale groep zijn voldoende, maar gegevens betreffende de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de testhertestbetrouwbaarheid ontbreken. Validiteit: COTAN 2003: begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit: voldoende. Wechsler Adult Intelligence Scale III, Nederlandse versie (WAIS-III-NL) Intelligentietest Doelgroep: Personen van 15 tot 64 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1982: goed. Betrouwbaarheid: COTAN 1982: goed. Validiteit: COTAN 1982: begripsvaliditeit: te weinig onderzoek, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. 155=
Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III NL) Intelligentietest Doelgroep: Onbekend Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 2005: voldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 2005: voldoende (interpretatie op subtestniveau wordt afgeraden vanwege de lage betrouwbaarheid van enkele subsets). Validiteit: COTAN 2005: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: te weinig onderzoek. Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Revised (WPPSI-R) Intelligentietest Doelgroep: Kinderen van 4 tot 7,5 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: (Intellectuele) vaardigheden Beoordeling en gebruik Normen: COTAN 1999: Nederlandse normgroepen te klein. Betrouwbaarheid: COTAN 1999: onvoldoende, geen gegevens per normgroep. Validiteit: COTAN 1999: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: geen onderzoek. Youth Self Report (YSR) Meet vaardigheden en probleemgedrag zoals door de jeugdige zelf gepercipieerd. Doelgroep: Jeugdigen in de leeftijd van 11 tot en met 18 jaar. Doel van het instrument: In kaart brengen van de situatie van de cliënt; Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Gedragsproblemen en probleemgedrag Beoordeling en gebruik Normen: Laatste versie is nog niet genormeerd. Versie 1997: COTAN-beoordeling: goed Betrouwbaarheid: COTAN-beoordeling: goed. Deze beoordeling 'goed' betreft alleen de totaalscores Internaliseren, Externaliseren en Totale probleemscore. De betrouwbaarheid van de overige schalen is wisselend en soms onvoldoende Validiteit: COTAN-beoordeling: Begripsvaliditeit is voldoende; criteriumvaliditeit is voldoende Overige informatie: De YSR wordt gebruikt in de praktijk van bureau jeugdzorg (Eijgenraam, 2004) Zelf-Beoordelings Vragenlijst voor Kinderen (ZBV-K) De ZBV-K meet toestandsangst (de angst die een kind ervaart op een bepaald moment) en angstdispositie (de eigenschap om situaties als bedreigend te interpreteren en daar met toestandsangst op te reageren). Doelgroep: Jeugdigen van 8 tot 15 jaar. Doel van het instrument: Opstellen van een diagnose / diagnostisch beeld of indicatiestelling Onderwerp, probleem of risicogebied: Psychische problemen of eigenschappen Beoordeling en gebruik Normen: Er zijn normtabellen voor jongens en meisjes in basis- en voortgezet onderwijs (Kievit, 1998). COTAN 1992: onvoldoende. Betrouwbaarheid: COTAN 1992: voldoende. Validiteit: COTAN 1992: begripsvaliditeit: voldoende, criteriumvaliditeit: onvoldoende.
156=
Bijlage 3.2 Gevonden instrumenten naar type instrument Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar Type. Hierbij is gekeken naar het belangrijkste doel van het instrument.
Welke instrumenten?
Vroegtijdige signalering en screening
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
A-PARI ASL ASL ASO ASQ:SE ATC ATL AUTI-R BITSEA BPTV BSS CAFAS CBCL CBQ CCI CDC CGAS CSI
• • • • • • • • • • • • • • • • •
C-TRF CTSPC DOS DPS-4 FRT GBI GDI GEST GOS GROSS Vormbord JVQ KIPPPI KIVPA LGV Locus of Control Lijst LSPPK MASC
Risicotaxatie
• • • • • • •
AAPI BDHI-D CAPI CARE NL DFSI EARL20B ITSEA
• RISc • SAVRY • Schaal ernstige kindermishandeling • Signaleringsinstrument 12-
Diagnose en indicatiestelling
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
ABC ABV-K ADIKA ADI-R ADISC-C ADOS AKGL AQS ATC AVL AVZ-R BOS CARS CAS CASI CBSA CBSK CERQ CHAT CTRS Denk 2.3 DISC DISCO DSMD
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
GIT GKS GSI IOA JIM KABC KDS KID-N KLAD LAGKO LDT LEM MAYSI MOS MOV/MOM NOSI NPV-J OKIV-R PRTI PSWQ-C PVL RAKIT RED-systeem Reiss Screen
157=
• • • • • • • • • • • • • • • • •
NCKS NGT NLD-schalen NOK NVOS Ouderschapsgesprek PSC PSI PSYBOBA Raven PM SDQ SIQ SPsy TRF TVZ VGF VMG
• Signaleringsinstrument 12+ • SOG • SPUTOVAMO • STEP • VVA • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
SEV SGZ SIDAC SIG-A SIT SON SPA-I SRZ STEP TSCC TSCYC TVA UCL-A VAK VGFO VGP Vineland-z VISK VOG VOVG VOVO VSP VSPS VSVJ
Welke instrumenten?
Effectmeting en evaluatie
• • • • • • •
DSM-IV vragenlijst DVK ESSEON FFPI GBG GBI GIOS
• • • • • •
SAFE SAS-K SCARED SCAS SCICA SCVT
• • • •
ABC ABC BESTE C-toest
• GAS • GGZ Jeugdthermometer
158=
• • • • • •
VvGK WAIS WISC WPSSI YSR ZBV-K
• KWAZOP • MESSY • SIG-A
Bijlage 3.3 Gevonden instrumenten naar probleem of risico Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar probleem of risicogebied waarbij ze kunnen worden ingezet.
Welke instrumenten?
Algeheel of breed onderzoek
• CAFAS • CBCL • C-TRF
• JIM • KLAD • RED-systeem
• TRF • VSPS
Gedragsproblemen en probleemgedrag
• • • • • • • • • • •
ABC AKGL ASL ASO ATL BDHI-D BITSEA BPTV CBQ CTRS EARL20B
• • • • • • • • •
GBG GBI ITSEA JVQ PRTI RISc SAVRY SGZ Signaleringsinstrument 12-
• Signaleringsinstrument 12+ • SOG • STEP • TVA • TVZ • VISK • VOG • YSR
ABC ABV-K ADIKA ADI-R ADISC-C ADOS AQS ASQ:SE ATC AUTI-R AVL AVZ-R BITSEA CARS CAS CASI CBSA CBSK CDC CERQ CHAT
• • • • • •
Psychische problemen of eigenschappen
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
CSI DISC DISCO DPS-4 DSMD DSM-IV vragenlijst DVK FFPI GBI ITSEA KDS KIPPPI KIVPA LSPPK MASC MAYSI NCKS NLD-schalen NPV-J PSC
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
AAPI A-PARI BSS CAPI CARE NL CTSPC DFSI FRT GDI GEST GIOS GKS
• • • • •
Gezin(sproblemen) en opvoeding
• • • • • • • • • • • •
GSI KIPPPI LAGKO LGV Locus of Control Lijst MOV/MOM NGT NOSI NVOS Ouderschapsgesprek
• PSI • PVL • Schaal ernstige kindermishandeling • SPUTOVAMO • VGF • VGFO • VGP • VMG • VOVO
• • • • • • • • • • • • • •
• • • • •
159=
PSWQ-C PSYBOBA Reiss Screen SAFE SCARED SCAS SCICA SDQ SIDAC SIQ SPA-I SPsy STEP TSCC TSCYC UCL-A VAK VSP VVA VvGK ZBV-K
=
(Intellectuele) vaardigheden
Sociaal functioneren
Zorg en behandeling
• • • • • • • • • • • • • • • • •
BOS CAS CCI Denk 2.3 ESSEON GIOS GIT GOS GROSS Vormbord ASL ATC CGAS DOS ABC BESTE C-toets GAS
• • • • • • • • •
Welke instrumenten? KABC • KID-N • LDT • LEM • MOS • NOK • OKIV-R • RAKIT • Raven PM •
GBI IOA SAS-K SIG-A GGZ Jeugdthermometer • KWAZOP • • • • •
160=
• • • • • • •
SCVT SEV SON TVA Vineland-z VSVJ WAIS WISC WPSSI SIT SRZ TVA VSVJ MESSY SIG-A VOVG
Bijlage 3.4 Gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep = Deze tabel geeft een indeling van de gevonden instrumenten naar type en leeftijdsgroep. Vroegtijdige signalering en screening
Zwangerschap en babytijd (-9 maanden tot 1 jaar)
Peutertijd (1 tot 4 jaar)
Kleutertijd (4 tot 6 jaar)
Scholieren (basisschool) (6 tot 12 jaar)
• • • • •
ASQ:SE BPTV CTSPC DOS PSI
• • • • • • • • • •
ASQ:SE AUTI-R BPTV CBCL CBQ CSI C-TRF CTSPC DOS GOS
ASQ:SE AUTI-R CBCL CBQ CDC CSI CTSPC DOS FRT GROSS vormbord • KIPPPI
• • • • • • • • • •
• • • • • • • • • • • • •
ASL ASO AUTI-R CBCL CCI CDC CSI CTSPC DPS-4 FRT JVQ MASC NCKS
Effectmeting en evaluatie • BESTE
• • • •
CAPI CARE NL DFSI Schaal ernstige kindermishandeling • STEP
• • • • • • • • •
BOS CHAT DISCO JIM KID-N RED STEP Vineland-z VSP
CAPI CARE NL ITSEA Schaal ernstige kindermishandeling • STEP
• • • • • • • • • • •
ABC ADI-R ADOS AQS AVZ-R BOS CARS CHAT CSBI DISCO JIM
• • • • • • • • • • •
KABC LAGKO MOS PRTI RED SCVT SON STEP TSCYC Vineland-z VSP
• BESTE
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
ABC ADI-R ADOS AVL AVZ-R CARS CAS CSBI DISCO DSMD JIM KABC LAGKO LDT MOS ABC ABV-K ADIKA ADI-R ADISCC ADOS AKGL AVL AVZ-R CARS CAS CBSK CSBI
• • • • • • • • • • • • • •
NOSI PRTI RAKIT STEP RED SCVT SEV SGZ SON SRZ TSCYC Vineland-z VISK WPPSI
• BESTE
• GROSS vormbord • BITSEA • KIPPPI • Locus of Control Lijst • NCKS • NVOS • PSC • PSI • VMG
• • • •
LSPPK NCKS NOK NVOS PSC PSI SDQ SPsy TRF VMG
• • • •
• NGT • NLDschalen • NVOS • PSC • PSI • PSYBOBA • Raven PM • SDQ • SIQ-jr • SPsy • TRF • TVZ • VMG
• • • •
• • • • • • • • • •
Diagnostiek en indicatiestelling
Risicotaxatie
CAPI CARE nl STEP VVA
CAPI CARE nl EARL20B Signaleringsinstrument 12• SOG • STEP
161=
• • • • • • • •
• MOV/MO M • NOSI • NPV-J • OKIV-R • RAKIT • RED • SAS-K • SCARED • SCAS • SCICA • SCVT • SEV • SGZ
• BESTE
Vroegtijdige signalering en screening
Risicotaxatie
Scholieren (basisschool) (6 tot 12 jaar)
• • • • • • • • • • • • •
ASL ATC ATL CBCL CDC CSI CTSPC DPS-4 GBI GDS JVQ KIVPA LGV
• • • • •
ASL ATC LGV Raven PM TVZ
• • • • • • • • • • •
MASC NCKS NVOS PSC Raven PM SDQ SIQ SPsy TRF TVZ VMG
AAPI BDHI-D CAPI CARE nl RISc SOG Signaleringsinstrument 12+ • SAVRY • STEP
• • • • • • •
Pubers (13 tot 18jaar)
Jong volwassenen (18 tot 23 jaar)
• BDHI-D • RISc
162=
Diagnostiek en indicatiestelling • CTRS • Denk 2.3 • DISC • DISCO • DSMD • DSM-IV Vragenlijst • DVK • GBG • GBI • JIM • KABC • KDS • LAGKO • LDT • LEM • MOS • ABC • ABV-K • ADIKA • ADI-R • ADISCC • ADOS • AVL • AVZ-R • CARS • CAS • CBSA • CERQ • CTRS • DISC • DISCO • DSMD • DSM-IV Vragenlijst • FFPI • GIT • IOA • JIM • KDS • KLAD • LAGKO • MAYSI • MOV/M OM • NOSI • ABC • ADI-R • AVZ-R • CERQ • FFPI • GAS • GBI
• • • • • • • • • • • • • • •
SIDAC SIT SON SRZ STEP TSCC TSCYC VAK Vineland-z VISK VSPS VSVJ WPPSI YSR ZBV-K
• • • •
NPV-J OKIV-R RED REISS Screen SCARED SCAS SCICA SEV SGZ SIDAC SIG-A SIT SON SRZ STEP TSCC TVA UCL-A Vineland-z VISK VSPS VSVJ WAIS YSR ZBV-K
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
• IOA • REISS Screen • SGZ • SRZ • TVA • WAIS
Effectmeting en evaluatie
• BESTE • C-toets • GAS
Vroegtijdige signalering en screening
Diagnostiek en indicatiestelling
Risicotaxatie
Effectmeting en evaluatie
• GIT
Gezinnen
• • • • • • •
A-PARI BSS CTSPC FRT GDS GEST KIPPPI
• CAFAS • CGAS
LGV NGT NVOS Ouderschapsgesprek • VGF • • • •
• CAPI • CARE NL
• • • • • • • •
GIOS GKS NOSI PVL VGFO VGP VOVG VOVO
• SPUTOVAMO
• • • • • • • •
CASI ESSEON PSWQ-C SAFE SPA-I VOG VvGK WISC
Onbekend of niet gespecificeerd
=
163=
• GGZ Jeugdthermometer • KWAZOP • MESSY
164=
Bijlage 3.5 Gebruikte afkortingen van instrumenten AAPI ABC ABC ABV-K ADIKA ADI-R ADISC-C ADOS AKGL A-PARI AQS ASL ASO ASQ:SE ATC ATL AUTI-R AVL AVZ-R BDHI-D BESTE BITSEA BOS BPTV BSS CAFAS CAPI CARE NL CARS CAS CAS CASI CBCL CBQ CBSA CBSK CCI CDC CERQ CGAS CHAT CSBI CSI c-toets C-TRF CTRS CTSPC Denk 2.3
Adult-Adolescent Parenting Inventory Aberrant Behavior Checklist Autism Behavior Checklist Amsterdamse Biografische Vragenlijst voor Kinderen Amsterdams Diagnostische Interview voor Kinderen en Adolescenten Autism Diagnostic Interview-R Anxiety Disorders Interview Schedule for DSM-IV Autism Diagnostic Observation Scale Amsterdamse Kinder Gedrags Lijst Parental Attitude Research Instrument, Amsterdamse versie Attachment Q-sort Attitudeschaal Sociale Limieten Amsterdamse Schaal voor Opstandigheid Ages and Stages Questionnaire: Social Emotional Amersfoortse Test Combinatie Adolescenten Temperament Lijst Observatieschaal onderkenning autisme ADHD-vragenlijst Autisme en Aanverwante Stoornissenschaal voor Zwakzinnigen Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch Beoordelingsschaal voor Tevredenheid en Effect Brief Infant-Toddler Social & Emotional Assessment Bayley Ontwikkelings Schalen Baby Peuter Temperament Vragenlijst Bronnen van Steun en Spanning Child and Adolescent Functional Assessment Scale Child Abuse Inventory Child Abuse Risk Evaluation - Nederlandse versie Childhood Autism Rating Scale Child Assessment Schedule Cognitive Assessment System Childhood Anxiety Sensitivity Index Child Behavior Checklist Children's Behavior Questionnaire Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten Competentiebelevingsschaal voor Kinderen Child Competency Inventory Dissociatielijst voor Kinderen Cognitive Emotion Regulation Questionnaire Children´s Global Assessment Scale Checklist Autism for Toddlers Seksuele Gedragsvragenlijst voor Kinderen Child Symptoms Inventories Feedbackinstrument voor cliënten van de jeugdzorg Caregiver-Teacher's Report Form Conners Teacher Rating Scale Parent Child Conflict Tactics Scale Intelligentietest 165=
DFSI DISC DISCO DOS DPS-4 DSM-IV Vragenlijst DSMD DVK EARL20b ESSEON
Dunedin Family Services Indicator Diagnostic Interview Schedule for Children Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders Denver Ontwikkeling Screeningstest DISC Predictive Scales Screeningsinstrument Psychische Stoornissen Devereux Scales of Mental Disorders Depressie Vragenlijst voor Kinderen Early Assessment Risk List Experimentele Schaal voor de beoordeling van het Sociaal Emotionele Ontwikkelingsniveau FFPI Five-Factor Personality Inventory FRT Familie Relatie Test GAS Goal Attainment Scaling GBG Groningen Bristol Gedragsbeoordelingsschaal GBI GedragsBeoordelingsInstrument GDS Gezins Dimensie Schalen GEST Gezinssysteemtest GGZ Jeugdthermometer Meetinstrument cliëntwaarderling in de jeugd-ggz GIOS Gezins Interactie Observatie Schaal GIT Groninger Intelligentie Test GKS Gezins Klimaat Schaal GOS Groningse Ontwikkelingsschalen Gross Vormbord Screeningstest Cognitieve ontwikkeling GSI Gezinsdiagnostisch Screenings Instrument IOA Inventarisatielijst Omgaan met Anderen ITSEA Infant-Toddler Social & Emotional Assessment JIM Jeugdzorg Intake Methode JVQ Juvenile Victimization Questionnaire KABC Kaufman Assessment Battery for Children KDS Kinder Depressie Schaal KID-N Kent Infant Development Scale, Nederlandse bewerking KIPPPI Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie KIVPA Korte Indicatieve Vragenlijst voor Psychosociale Problematiek bij Adolescenten KLAD Kachtenlijst voor Adolescenten KWAZOP KWAliteit van het ZOrgProces LAGKO Lijst van Aandachtsvelden voor het Gedrag van het Kind volgens de Opvoeder LDT Leidse Diagnostische Test LEM Leertest voor Etnische Minderheden LGV Leuvense Gezins Vragenlijst Locus of Control lijst Meet de beleving van de moeder in de ouderrol LSPPK Landelijke Signaleringshulp voor Psychosociale Problematiek bij Kleuters MASC Multidimensional Anxiety Scale for Children MAYSI-2 Massachusetts Youth Screening Instrument for Mental Health Needs of Juvenile Justice Youths MESSY Matson Evaluation of Social Skills with Youngsters MOM Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Moeder MOS McCarthy Ontwikkelings Schalen MOV Vragenlijst Meningen over de Opvoeding door de Vader NCKS Nijmegen-California Kinder Sorteertechniek NGT Nijmeegse Gezinsrelatie Test 166=
NLD-schalen NOK NOSI NPV-J NVOS OKIV-R Ouderschapsgesprek PRTI PSC PSI PSWQ-C PSYBOBA
Non-verbale Leerstoornissen Schalen Nijmeegse Observatieschaal voor Kleuters Nijmeegse Ouderlijke Stress Index Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised Semi-gestructureerd interview over ouderschap Parent Report of Traumatic Impact Pediatric Symptom Checklist Pedagogisch Signalerings Instrumentarium Penn State Worry Questionnaire for Children Vragenlijst voor PSYchosociale problematiek in de BOvenbouw van het BAsisonderwijs PVL Pedagogische Variabelen Lijst RAKIT Revisie Amsterdamse Intelligentie Test Raven PM Raven Progressive Matrices RED Registratie Evaluatie Diagnostiek systeem Reiss Screen Screeningsinstrument psychische en gedragsproblemen voor verstandelijk gehandicapten RISc Recidive Inschattings Schalen SAFE Sexual Abuse Fear Evaluation SAS-K Sociale AngstSchaal voor Kinderen SAVRY Structured Assessment of Violence Risk in Youth SCARED Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders SCAS Spence Children's Anxiety Scale SCICA Semigestructureerd Klinisch Interview voor Kinderen en Adolescenten SCVT Sociaal Cognitieve Vaardigheden Test SDQ Strenghts and Difficulties Questionnaire SEV Sociaal Emotionele Vragenlijst SGZ Storend Gedrag Schaal-Z SIDAC Structured Interview for Diagnostic Assessment of Children SIG-A Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag, versie voor Adolescenten Signaleringsinstrument 12-Signaleringsinstrument 12-minners en hun ouders Signaerlingsinstrument 12+Signaleringsinstrument Halt-jongeren SIQ-Jr Suïcide Ideation Questionnaire Jr SIT Sociale Interpretatie Test SOG Schaal Ouderlijk Gedrag SON Snijders-Oomen Niet-verbale Intellingentietest SPA-I Social Phobia and Anxiety Inventory for Children SPsy Screeningslijst Psychische stoornissen SPUTOVAMO Signaleringsinstrument Kindermishandeling voor Ziekenhuizen / Spoedeisende Hulp SRZ Sociale Redzaamheidschaal voor Zwakzinnigen STEP Standaard Taxatie Ernst Problematiek TRF Teacher's Report Form TSCC Trauma Symptom Checklist for Children TSCYC Trauma Symptom Checklist for Young Children TVA Taken en Vaardigheden van Adolescenten TVZ Temperamentschaal Voor Zwakzinnigen UCL-A Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten VAK Vragenlijst voor Angst bij Kinderen 167=
VGF VGFO VGP Vineland-z VISK VMG VOG VOVG VOVO VSP VSPS VSVJ VVA VvGK WAIS-III-NL WISC-III NL WPPSI-R YSR ZBV-K
Vragenlijst Gezinsfunctioneren Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders Vragenlijst voor Gezinsproblemen Ontwikkelingsschaal Sociale redzaamheid voor verstandelijk gehandicapten Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Groepsopvoeders / groepsleiders Vragenlijst Opvoedingstaken Voor Ouders Vreemde Situatie Procedure Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren Vragenlijst Voorlopers ADHD Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen Wechsler Adult Intelligence Scale III, Nederlandse versie Wechsler Intelligence Scale for Children Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Revised Youth Self Report Zelf-Beoordelings Vragenlijst voor Kinderen
168=