Transversaal Overleg Overlegplatforms Geestelijke Gezondheidszorg Vlaanderen www.transversaaloverleg.be
31/03/2009
Procesevaluatie door de Overlegplatforms Geestelijke Gezondheidszorg
Rapport 31 maart 2009 Nederlandstalige cluster
"kinderen en jongeren: forensische psychiatrie"
TO/2009/003
PopovGGZ vzw, Drongenplein 26, 9031 Drongen
[email protected] – 09 / 216 65 50
0. Inhoudsopgave
1.
2.
3.
Afkortingen
3
Procesevaluatie april 2008 – maart 2009
4
1.1
Transversale 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.1.5 1.1.6
4 4 5 5 6 6 7
1.2
Evolutie in de clustersamenstelling
overlegmomenten: Praktisch Derde clustervergadering Vierde clustervergadering Vijfde clustervergadering Zesde clustervergadering Zevende clustervergadering Analyse deelname clustervergaderingen
8
Transversale overlegmomenten: inhoudelijk
9
2.1
Ervaringen rond coördinatie en overleg als effectieve sturingsmechanismen voor de zorg 2.1.1 Samenwerkingsovereenkomst 2.1.2 Aanmelding 2.1.3 Inclusieoverleg 2.1.4 Opvolgoverleg 2.1.5 Stuurgroep 2.1.6 Coördinatie 2.1.7 Conclusie
9 9 11 13 20 29 30 30
2.2
Ervaringen rond het uitwisselen van patiënteninformatie 2.2.1 Inleiding 2.2.2 Theoretisch kader beroepsgeheim 2.2.3 Praktijk binnen de therapeutische projecten 2.2.4 Knelpunten, bedenkingen en vaststellingen vanuit de praktijk 2.2.5 Conclusie
35 35 35 39 40 42
Perspectieven op het einde van het tweede werkingsjaar
43
3.1
Vanuit de therapeutische projecten
43
3.2
Vanuit de medewerkers van de Overlegplatforms GGZ 3.2.1 Het tweede werkingsjaar 3.2.2 Vooruitzichten voor het derde werkingsjaar
43 43 44
2/45
Afkortingen (I)BW
(Initiatief) Beschut Wonen
ADIC
Antwerps Drugs Interventie Centrum
AZ
Algemeen Ziekenhuis
BJZ
Bijzondere Jeugdzorg
CAW
Centrum Algemeen Welzijnswerk
CGG
Centrum Geestelijke Gezondheidszorg
CKG
Centrum Voor Kinderzorg
CLB
Centrum voor Leerlingenbegeleiding
DAGG
Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
FOD
Federale Overheidsdienst
FOR K
Forensische Kinderdienst
GBJ
Gemeenschapsinstelling Bijzonder Jeugdzorg
GDT
Geïntegreerde Dienst voor Thuisverzorging
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
GW FOD
Gemengde Werkgroep FOD
HCA
herstelrechtelijke en constructieve afhandelingen
IC
Inhoudelijk Coördinator
IJH
Integrale Jeugdhulp
JAC
Jongeren Advies Centrum
JRB
Jeugdrechtbank
KCE
Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
KITT
Kinder Psychiatrisch ThuisTeam
KPC
Kinder Psychiatrisch Centrum
LISTEL
Limburgs Overleg van Samenwerkingsinitiatieven rond de thuisverzorging en multidisciplinaire navorming in de eerstelijnsgezondheidszorg
MPI
Medisch Pedagogisch Instiuut
OBC
Observatie- en Behandelingscentrum
OGGZ
Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg
OOOC
Onthaal, Oriëntatie- en Observatie Centrum
OPZ
Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis
OVOSIT
Oost-Vlaams Overlegplatform inzake Samenwerking in de Thuiszorg
PC
Psychiatrisch Centrum
POS
Problematische Opvoedingssituatie
PZ RIZIV
Psychiatrisch Ziekenhuis Rijksdienst voor Ziekte- en InvaliditeitsVerzekering
RKJ
Residentieel Kortdurend Jongerenprogramma
SIT
Samenwerkingsinitiatieven Inzake Thuisverzorging
TB
Thuisbegeleiding
TO
Transversaal Overleg
TP
Therapeutisch(e) Project(en)
UCKJA
Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen
UPC
Universitair Psychiatrisch Centrum
UZ
Universitair Ziekenhuis
VAPH
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
VGGZ
Vereniging Voor Geestelijke Gezondheid
VOC
Vrij Orthopedagogisch Centrum
ZNA
Ziekenhuis Netwerk Antwerpen
3/45
1. Procesevaluatie april 2008 – maart 2009 1.1 Transversale overlegmomenten: praktisch Tijdens het tweede werkingsjaar werd de aandacht in de clustervergaderingen hoofdzakelijk toegespitst op het beroepsgeheim (3de clustervergadering) en op de bestaande modellen van overleg en coördinatie. Om deze modellen in kaart te brengen, werd per project een individueel dossier opgemaakt. Deze dossiers werden op de clustervergaderingen toegelicht en bediscussieerd. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden twee van de vier dossiers besproken. De TP uit de clusters van de leeftijdsgroep "kinderen en jongeren" vergaderen doorgaans plenair. In het kader van de zevende clustervergadering (februari 2009) hebben de projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: middelengerelateerde problematieken" eenmalig samen vergaderd met de projecten van de "cluster volwassenen: middelengerelateerde problematieken". 1.1.1 Derde clustervergadering De derde clustervergadering "kinderen en jongeren" vond plaats op 25 april 2008, van 13u00 tot 16u00 in De Kriekelaar te Brussel. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden de projecten als volgt vertegenwoordigd: Aanwezig TP
organisatie
TP
organisatie
45
PZ Heilige Familie (3)
50
CGG Mandel en Leie
CGG Mandel en Leie 47
PZ Sancta Maria
PZ Heilige Familie 54
KPC
VGGZ
VGGZ
Overlegplatforms GGZ (3)
GW FOD Franstalig TO K&J: Algemeen en Forensische psychiatrie
Agendapunten: Vorig verslag: opvolging en goedkeuring Transversaal overleg: stand van zaken Therapeutische projecten: stand van zaken Beroepsgeheim Varia
4/45
1.1.2 Vierde clustervergadering De vierde clustervergadering "kinderen en jongeren" vond plaats op 13 juni 2008, van 13u00 tot 16u00 in De Kriekelaar te Brussel. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden de projecten als volgt vertegenwoordigd: Aanwezig TP
organisatie
TP
organisatie
45
PZ Heilige Familie (3)
50
PC Caritas
47
PZ Sancta Maria VGGZ
PZ Heilige Familie 54
CGG LITP
KPC CGG LITP VGGZ
Overlegplatforms GGZ (3)
GW FOD Franstalig TO K&J: Algemeen en Forensische psychiatrie
Agendapunten: Vorig verslag: opvolging en goedkeuring Transversaal overleg: stand van zaken Therapeutische projecten: stand van zaken Overlegmethodieken opvolgoverleg Analyse vergadertafel Varia 1.1.3 Vijfde clustervergadering De vijfde clustervergadering "kinderen en jongeren" vond plaats op 3 oktober 2008, van 13u00 tot 16u00 in De Kriekelaar te Brussel. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden de projecten als volgt vertegenwoordigd: Aanwezig TP
organisatie
TP
organisatie
45
PZ Heilige Familie (3)
50
PC Caritas
47
CGG Mandel en Leie
PZ Heilige Familie
PZ Sancta Maria
CGG Mandel en Leie
VGGZ
54
KPC CGG LITP KPC
Overlegplatforms GGZ (3)
GW FOD
Similes
Franstalig TO K&J: Algemeen en Forensische psychiatrie
Verontschuldigd TP
organisatie
47
CGG LITP
Agendapunten: Vorig verslag: opvolging en goedkeuring Algemene stand van zaken Therapeutische projecten: stand van zaken Opstart patiëntenregistratie Inhoudelijke bespreking per TP Varia
5/45
1.1.4 Zesde clustervergadering De zesde clustervergadering "kinderen en jongeren" vond plaats op 28 november 2008, van 13u00 tot 16u00 in De Kriekelaar te Brussel. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden de projecten als volgt vertegenwoordigd: Aanwezig TP
organisatie
TP
organisatie
45
PZ Heilige Familie (2)
54
KPC (2)
47
VGGZ
50
PZ Heilige Familie
VGGZ
Overlegplatforms GGZ (3)
UilenSpiegel
Verontschuldigd TP
organisatie
50
PC Caritas
Agendapunten: Vorig verslag: opvolging en goedkeuring Transversaal overleg: stand van zaken Therapeutische projecten: stand van zaken Inhoudelijke bespreking per TP Varia 1.1.5 Zevende clustervergadering De zevende clustervergadering "kinderen en jongeren" vond plaats op 6 februari 2009, van 13u00 tot 16u00 in De Kriekelaar te Brussel. Voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werden de projecten als volgt vertegenwoordigd: Aanwezig TP
organisatie
TP
organisatie
45
PZ Heilige Familie
54
CGG LITP
50
PZ Heilige Familie
KPC
PC Caritas Overlegplatforms GGZ (2)
LUCAS (2)
GW FOD
Franstalig TO K&J: Algemeen en Forensische psychiatrie
Verontschuldigd TP
organisatie
47
PZ Sancta Maria Similes
Agendapunten: Vorig verslag: opvolging en goedkeuring Transversaal overleg: stand van zaken Lucas: voorstelling onderzoek inzake participatie van patiënten en familie Voorstel van de TP in verband met brief van de TP Inhoudelijke bespreking per TP Volgende vergadering
6/45
1.1.6 Analyse deelname clustervergaderingen Bij de interpretatie van de bevindingen in dit rapport is het belangrijk een goed zicht te hebben op de partners die participeren aan de clustervergaderingen. Zij hebben immers onvermijdelijk een invloed op de informatie die verzameld wordt en op de manier waarop die informatie besproken wordt. Figuur 1: Deelname clustervergaderingen tijdens eerste twee werkingsjaren
19 GGZ residentieel GGZ ambulant 41
Eerstelijn Andere
Over de eerste zeven clustervergaderingen1 heen waren er 60 aanwezigheden voor de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie". Dat is een gemiddelde van bijna negen TP-vertegenwoordigers per clustervergadering, verdeeld over vier projecten. Let wel: dit zijn geen 60 verschillende personen. De meeste mensen nemen deel aan meerdere clustervergaderingen en sommige personen vertegenwoordigen meerdere TP op één clustervergadering. Namens de projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" participeerden slechts twee verschillende soorten partners aan de clustervergaderingen. Het gaat om de residentiële (41) en ambulante (19) GGZ-partners (verplicht), steevast vertegenwoordigd door respectievelijk Psychiatrische Ziekenhuizen en Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Hierbij hebben de residentiële GGZ-partners het overwicht. Kenmerkend voor deze cluster is dat weinig verschillende soorten partners deelnemen aan de clustervergaderingen. De partners die deelnemen, komen volledig uit de geestelijke gezondheidszorg. Er is geen vertegenwoordiging vanuit de eerstelijnsdiensten, en evenmin vanuit de specifieke partners voor minderjarigen (vb. CLB, voorzieningen Bijzondere Jeugdzorg, etc.) of justitie (consulenten Comité Bijzondere Jeugdzorg of Jeugdrechtbank). Dit is een tendens die we bij de drie clusters kinderen en jongeren terug zien.
1
We behandelen hier de clustervergaderingen van het eerste en tweede werkingsjaar, aangezien we deze analyse niet opgenomen hebben in het eerste rapport (dd. 31 maart 2008).
7/45
1.2 Evolutie in de clustersamenstelling Op het einde van het tweede werkingsjaar zijn nog vier Nederlandstalige therapeutische projecten "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" actief. Volledige infofiches per project vindt u op www.transversaaloverleg.be > transversaal overleg > clusters. TP 45
Kinderen en jongeren op het scharnier Kinder- en Jeugdpsychiatrie en Bijzondere Jeugdzorg.
TP 47*
Uitbouw van een zorgtraject voor pubers en adolescenten met een forensisch profiel.
TP 50*
Uitbouw van een forensisch zorgtraject voor jongeren en bevorderen van intersectorale samenwerking.
TP 54
Verbeteren van de zorgcoördinatie van pubers met oppositioneel-opstandige gedragsstoornis.
* worden door de FOD VVVL gefinancierd.
Geen enkel project van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" is gestopt in de loop van het tweede werkingsjaar.
8/45
2. Transversale overlegmomenten: inhoudelijk 2.1 Ervaringen rond coördinatie en overleg als effectieve sturingsmechanismen voor de zorg 2.1.1 Samenwerkingsovereenkomst A. Beschrijving Tabel 1: Formele partners "Kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" TP
Residentiële GGZ
Eerstelijns gezondheidszorg
Ambulante GGZ
GDT
Bijzondere Jeugdzorg
1
1
1
4
3
1
3
1
1
PZ
CGG
45
1
47 50
Project Outreaching
Andere Integrale Jeugdhulp
Jeugdrechtbank
2
CLB
TOTAAL
1
5
2
15
1
54
2
3
1
1
TOTAAL
8
8
1
3
TOTAAL
8
9
5
3 2
3
2 12
2
9
3
32 32
Figuur 2: Formele partners
8
12
Residentiële GGZ Ambulante GGZ
3
9
Eerstelijns gezondheidszorg Andere
9/45
De formele partners per TP kunnen geraadpleegd worden in de infofiches van de individuele therapeutische projecten. Deze vindt u terug op de website van de Vlaamse Overlegplatforms GGZ: www.transversaaloverleg.be > transversaaloverleg > clusters > kinderen en jongeren: forensische psychiatrie. Twee projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" voerden geen wijzigingen door aan hun samenwerkingsovereenkomst in de loop van het tweede werkingsjaar. TP 45 voegde CLB Groeninge toe als formele partner. TP 54 voegde twee formele partners toe: het Vrij CLB Limburg 2 en het CLB Gemeenschapsonderwijs NoordLimburg3. B. Bedenkingen Op het niveau van de samenwerkingsovereenkomst (betrokken formele partners) geven de therapeutische projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" een vrij heterogeen beeld. 17 van de 32 formele partners zijn actief in de geestelijke gezondheidszorg (gelijkmatig verdeeld over de residentiële en de ambulante GGZ). De participatie van drie eerstelijnspartners dient gerelativeerd te worden. Elk project is immers verplicht minstens één eerstelijnspartner te betrekken. In de praktijk nemen in drie projecten de GDT's de rol van administratieve coördinator op. Naast deze drie GDT's is er geen enkele andere partner uit de eerstelijnsgezondheidszorg. Eén FOD-project heeft geen enkele partner uit de eerstelijnsgezondheidszorg. 12 formele partners komen uit andere sectoren. Twee van de vier projecten hebben een CLB als formele partner. Het CLB speelt een belangrijke rol in de zorg voor kinderen en jongeren. Drie projecten hebben een partner uit de Bijzondere Jeugdzorg. Bij één project zijn partners uit de Integrale Jeugdhulp en Jeugdrechtbanken vertegenwoordigd. De psychiatrische problematiek heeft onvermijdelijk een invloed op andere levensdomeinen (school, vrije tijd, opvoeding, …). De aanwezigheid van partners buiten de GGZ op formeel niveau kan beschouwd worden als een belangrijke indicatie van intersectorale samenwerking.
2 3
In Limburg zijn de vrije CLB's (7 afdelingen) georganiseerd in één koepel. Formele partner als vertegenwoordiger van de vier CLB's Gemeenschapsonderwijs en het provinciale CLB in Limburg.
10/45
2.1.2 Aanmelding A. Beschrijving Bij wie aanmelden TP 45
TP 47
IC
IC en contactpersonen van alle formele partners.
Aanmeldingsformulier
Toestemming
Ingevuld door IC.
Mondeling en schriftelijk.
IC probeert alle partners te contacteren om een duidelijke schets te krijgen van de problematiek van de cliënt en peilt naar de motivatie van de betrokken partners om deel te nemen aan het opvolgoverleg.
Consulent of hulpverlener legt formulier ter ondertekening voor aan ouders, soms aan de jongere.
Ingevuld door aanmelder.
Schriftelijk
IC volgt verder op en vraagt indien nodig meer informatie.
Aanmelder of IC legt formulier ter ondertekening voor aan ouders en jongere.
Kennismaking TP Consulent of hulpverlener stelt TP voor aan cliënt.
Screening voor het inclusieoverleg Ja, door IC.
Voorstelling aanmeldingen op het inclusieoverleg Meestal IC. IC kan aangevuld worden door partners.
Soms stelt IC project telefonisch voor.
In de praktijk tekenen voornamelijk de ouders. Soms tekent de cliënt. De jongere kan tekenen vanaf 12 jaar. Aanmelder stelt TP voor aan cliënt.
Ja, door IC (informeel).
IC
Ja, door IC.
IC
Neen
Aanmelder als deze een formele partner is.
Soms stelt IC project telefonisch voor.
TP streeft naar de toestemming van zowel de ouders als de jongere. Wanneer de jongere weigert, tekenen de ouders. TP 50
TP 54
IC en contactpersonen van alle formele partners.
Ingevuld door IC.
Schriftelijk
IC bevraagt partners telefonisch en raadpleegt de verslaggeving.
Aanmelder of IC legt formulier ter ondertekening voor aan de jongere.
IC en contactpersonen van alle formele partners.
Ingevuld door de aanmelder.
Schriftelijk
De IC volgt verder op en vraagt indien nodig meer informatie.
Aanmelder legt formulier ter ondertekening voor aan de ouders; soms aan de jongere (afhankelijk van de casus).
Aanmelder stelt TP voor aan cliënt. Op het eerste opvolgoverleg wordt soms extra informatie gegeven, als de cliënt aanwezig is. Aanmelder stelt TP voor aan cliënt, soms IC.
IC (bij aanmeldingen van informele partners).
De IC verwerkt de info in de webapplicatie van LISTEL. 11/45
B. Bedenkingen Aanmelding Bij alle projecten kunnen cliënten aangemeld worden bij de inhoudelijke coördinator. Bij drie projecten kunnen de aanmeldingen eveneens bij de contactpersonen van alle formele partners. Verzamelen van informatie Om een casus te kunnen bespreken op het inclusieoverleg dient op voorhand de nodige informatie verzameld te worden. Alle projecten gebruiken hiervoor een standaard aanmeldingsformulier. Bij twee projecten wordt dat ingevuld door de aanmelder. Het formulier wordt aan de IC bezorgd, die desgewenst bijkomende informatie kan vragen. Bij twee projecten wordt het aanmeldingsformulier ingevuld door de IC. De IC probeert de partners te contacteren om een duidelijke schets te krijgen van de problematiek van de cliënt. De IC verzamelt de informatie en bereidt de nodige documenten voor het inclusieoverleg voor. Eén TP maakt hierbij gebruik van de webapplicatie van GDT Listel. Kennismaking en toestemming Vóór de feitelijke inclusie wordt de cliënt geïnformeerd over het project. Wat is een therapeutisch project? Wat zijn de doelstellingen? Wie zijn de betrokken partners? Wat zijn de gangbare procedures? Alle projecten vragen schriftelijk toestemming aan de cliënt voor de bespreking van zijn/haar dossier op het inclusie- en opvolgoverleg, één project vraagt ook mondeling de toestemming. De toestemming van de cliënt is nochtans geen formele verplichting vanuit de RIZIV-regelgeving. De projecten opteren voor deze werkwijze uit ethische overwegingen. Daarnaast kan de toestemming ook een rol spelen bij het bewaken van het beroepsgeheim (cf. 2.2.2.F). Twee projecten vragen de toestemming aan de ouders. Afhankelijk van de casus tekent ook de jongere al dan niet het toestemmingsformulier. Eén project vraagt zowel de toestemming van de ouders als van de jongere. Wanneer de jongere weigert, dan tekenen de ouders. Het vierde project vraagt de toestemming aan de jongere zelf. Het voorstellen van het project en het vragen van de toestemming van de cliënt gaan in de praktijk vaak samen. Bij één project worden deze taken opgenomen door de consulent van de jeugdrechtbank of de hulpverlener. Bij de andere projecten staat de IC of de aanmelder in voor deze taken. Screenen van de cliënt Drie projecten gaan bij de aanmelding van een cliënt bij het therapeutisch project na of de cliënt wel in aanmerking komt voor het therapeutisch project, nog voor deze casus op het inclusieoverleg besproken wordt. Bij één project gebeurt dit vrij informeel. Dit is een taak voor de inhoudelijke coördinator. Eén project screent de cliënten niet op voorhand. Uit het bovenstaande kunnen we afleiden dat de inhoudelijke coördinatoren (in samenwerking met de aanmelders) een grote rol spelen bij de opstart van nieuwe dossiers. Er worden een aantal concrete stappen gezet die vooraf gaan aan de effectieve inclusie van een cliënt. Dit vraagt een inspanning van de inhoudelijke coördinator en de aanmelder. Deze inspanningen leiden niet altijd tot een effectieve inclusie.
12/45
2.1.3 Inclusieoverleg A. Beschrijving Cijfers 4 Figuur 3: Inclusievergaderingen en inclusies tijdens het tweede werkingsjaar 20
18
18
16
16 14
12
12
Aantal inclusievergaderingen
10 8
16
8
7
Aantal inclusies 5
6 3
4 2 0 TP 45
TP 47
TP 50
TP 54
Figuur 4: Evolutie inclusies tijdens het tweede werkingsjaar 35 32
30 25 20
17
15 10
9
5
4
0 Trimester 1
Trimester 2
Trimester 3
Trimester 4
Figuur 5: Totaal inclusies, actuele caseload en totaal exclusies op 1 maart 2009 (eerste en tweede werkingsjaar) 50 45
46
43
40 35
34
32
Inclusies
30
Caseload (1 maart 2009)
25
19
20 15
11
12
18
Exclusies 12
11
10 5
1
1
0 TP 45
4
TP 47
TP 50
TP 54
De cijfers geven de situatie weer op 1 maart 2009.
13/45
Tabel 2: Aanmeldingen van geïncludeerde cliënten vanuit formele en informele partners (01/03/09) = standplaats inhoudelijke coördinator
TP 45
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
Formele eerstelijnsgezondheidzorg
PZ Heilige Familie
CGG Mandel en Leie
GDT Zuid West-Vlaanderen
CLB Groeninge
11
0
0
0
11
0
0
Formele ambulante GGZ
Formele eerstelijnsgezondheidszorg
TOTAAL
TP 47
Consulenten CBJ en SDJ: 15
MC Sint-Jozef
CGG/LITP Hasselt
DAGG Hasselt
VGGZ Hasselt
0
0
3
0
0
0
0
Formele andere
IJH
0
Antwerpen en Limburg
0
Gemeenschapsinstelling voor bijzondere Jeugdbijstand De Kempen, campus De Markt
Jeugdrechtbank Tongeren
ZNA UCKJA
3
0
Voorzieningen: 18
Jeugdrechtbank Hasselt
OPZ Geel
Listel
6
Agentschap jongerenwelzijn
33
PZ Sancta Maria TOTAAL
Formele residentiële GGZ
Formele andere
Agentschap Jongerenwelzijn regio Antwerpen en Limburg
1
2
3
0
6
14/45
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
Formele andere
PC Caritas
PZ Heilige Familie Kortrijk
PC Sleidinge
CGG Oost- en WestVlaanderen
1
1
3
TP 50
TOTAAL
TP 54
Formele residentiële GGZ
15
8 23
4
VGGZ
PZ Sancta Maria
DAGG
Kinderpsychiatrisch centrum Genk
Formele ambulante GGZ
CGG-LITP
TOTAAL
5
9
3 19
Informele residentiële GGZ
Informele andere
Agentschap Jongerenwelzijn (incl. GBJ De Zande)
For K OPZ Geel
CDV Aura (centrum voor deeltijdse vorming)
0
12
1
1
0
12
1
1
Formele eerstelijnsgezondheidszorg
Informele residentiële GGZ
Informele andere
Outreaching Limburg
Listel
K-dienst MunsterBilzen
PCLB Hasselt
Thuisbegeleidingsdienst BJZ Daidalos
Semi-internaat Sint-Ferdinand
3
0
1
1
1
1
0
1
3
15/45
"Kinderen en jongeren: forensische psychiatrie": aanmeldingen van geïncludeerde cliënten vanuit: Formele ambulante GGZ
TP
Formele residentiële GGZ
45
11
33
44
47
6
6
12
50
5
12
1 1
3
46
51
2
4
121
54
23
19
TOTAAL
45
19
Formele andere
Informele residentiële GGZ
Informele andere
1
TOTAAL
19
Figuur 6: Aanmeldingen van geïncludeerde cliënten vanuit:
2 4 45
Formele residentiële GGZ Formele ambulante GGZ
51
Formele andere 19
Informele residentiële GGZ Informele andere
16/45
Modellen inclusieoverleg
Frequentie
Variabel
Vast
TP 45
Maandelijks
TP 47
Per trimester
TP 50
Maandelijks
TP 54
Per trimester
5 6
Locatie Koppeling Gekoppeld Koppeling aan aan Apart overleg aan opvolg- inclusieoverleg stuurgroep overleg ander project
x
Vast
PZ
x
5
x
6
Inhoud
Vast
Aftoetsing Inhoudelijke inclusiecriteria bespreking
Wisselend
x
Provinciehuis
PZ
x
Anoniem Vertegenwoordiging
Provinciehuis
x
Wisselend
x
x
x
x
x
x
x
x
Het inclusieoverleg wordt voor drie projecten samen georganiseerd: TP 47, 53 en 54. Idem.
17/45
B. Bedenkingen Inclusievergaderingen en inclusies (cf. figuur 3) Het aantal inclusievergaderingen varieert per TP. De projecten organiseerden tijdens het tweede werkingsjaar respectievelijk acht, zeven, vijf en drie inclusievergaderingen (noot: cijfers op 1 maart 2009). Alle projecten van deze cluster organiseren het inclusieoverleg op een vast moment (maandelijks en per trimester). Het inclusieoverleg gaat in de praktijk enkel door wanneer er te includeren cliënten aangemeld zijn. De projecten die het inclusieoverleg maandelijks organiseren hebben logischerwijze meer inclusievergaderingen dan de projecten die het per trimester organiseren. Drie projecten zijn gelijklopend qua aantal nieuwe inclusies. Deze projecten includeerden in het tweede werkingsjaar respectievelijk 18 en 16 (2 TP) nieuwe cliënten. Het vierde project includeerde tijdens het tweede werkingsjaar 12 nieuwe cliënten. Alle projecten voldoen aan de opgelegde norm van tien nieuwe geïncludeerde cliënten tijdens het tweede werkingsjaar. Deze regel is enkel van toepassing voor de projecten 45 en 54. TP 47 en 50 zijn FOD-projecten en hoeven aan deze norm niet te voldoen. Het aantal geïncludeerde cliënten correleert niet met het aantal georganiseerde inclusievergaderingen. Evolutie inclusies (cf. figuur 4) Tijdens het eerste trimester werden de meeste cliënten geïncludeerd. Tijdens het tweede trimester (juli-september 2008) werden relatief weinig cliënten geïncludeerd. Dit is te verklaren door de zomermaanden: tijdens de vakantieperiode worden minder nieuwe cliënten aangemeld en is het moeilijker om alle formele partners rond de tafel te krijgen om een inclusieoverleg te laten plaats vinden. Sowieso worden de werkzaamheden van alle diensten en voorzieningen in deze periode teruggeschroefd. Ook tijdens het vierde trimester werden slechts vier nieuwe cliënten aangemeld, maar de cijfers voor het vierde trimester hebben enkel betrekking op januari en februari 2009. Daarnaast heeft één TP een tijd stilgelegen door een verandering van inhoudelijke coördinator. Dit project heeft geen nieuwe aanmeldingen tijdens het derde en vierde trimester. Eén project geeft aan in maart nog vier nieuwe cliënten te zullen includeren, waardoor de curve in het laatste trimester vermoedelijk terug een sprong omhoog maakt. Inclusies, exclusies en caseload (cf. figuur 5) Het aantal exclusies in de loop van het tweede werkingsjaar varieert nogal sterk tussen de FOD-projecten en de andere projecten. De FOD-projecten excludeerden elk één cliënt; de andere twee projecten excludeerden respectievelijk 11 en 12 cliënten. Het is moeilijk om hiervoor een sluitende verklaring te formuleren. De projecten "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" geven hoofdzakelijk de volgende redenen voor exclusie van cliënten: - het afhaken van ouders uit het hulpverleningstraject; het TP bracht onrust in het gezin; - een positieve evolutie van de casus, waardoor ondersteuning vanuit het TP niet meer nodig is; - overstap naar doelgroep volwassenen (18+); - de consulent annuleert de aanmelding na inclusie. In -
mindere mate (steeds door één project vermeld) worden ook onderstaande factoren aangehaald: de jongere is niet meer in begeleiding in de GGZ en is geen vragende partij meer voor opvolging in het TP; verhuis buiten het werkingsgebied; de jongere is niet aangemeld bij het comité door gebrek aan goedkeuring van de moeder; de cliënt is niet langer in begeleiding bij de aanmelder.
Twee projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" hebben op 1 maart 2009 een caseload van boven de 30 lopende dossiers. De FOD-projecten moeten aan deze norm niet voldoen. Deze projecten hebben aan caseload van 11 en 18 lopende dossiers.
18/45
Aanmeldingen van geïncludeerde cliënten (cf. tabel 2) De aanmeldingen van geïncludeerde cliënten zijn voornamelijk (95 %) afkomstig van de formele partners van de projecten. Dit overwicht is meer uitgesproken dan bij de andere clusters. Bij twee projecten komen de aanmeldingen uitsluitend van formele partners. Binnen de aanmeldingen van de formele partners komen de aanmeldingen hoofdzakelijk van de formele GGZpartners. Ruim een derde komt van de formele residentiële GGZ-partners. 15% komt van de formele ambulante GGZ (slechts van één TP). Opvallend is het relatief grote aandeel van de formele "andere" partners (40%). Deze zijn voornamelijk afkomstig vanuit de Bijzondere Jeugdzorg. Bij het bovenstaande dient men rekening te houden met het feit dat de projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" op niveau van de samenwerkingsovereenkomst een relatief heterogeen beeld van het zorgaanbod voor deze doelgroep geven. Bovendien kunnen we stellen dat het hier om een vrij specifieke doelgroep gaat, waarbij sowieso niet veel partners betrokken zijn. De standplaats van de inhoudelijke coördinator speelt enkele een rol bij TP 54. De helft van de aanmeldingen komt vanuit het PZ dat de IC tewerkstelt. Verschillende modellen van het inclusieoverleg Alle projecten organiseren het inclusieoverleg op een vast moment. Twee projecten organiseren het inclusieoverleg maandelijks en twee projecten per trimester. Bij twee projecten is het inclusieoverleg een apart overleg. TP 47 en 54 koppelen het inclusieoverleg aan het inclusieoverleg van een ander TP (cluster "kinderen en jongeren: algemeen"). Het inclusieoverleg wordt voor deze drie projecten samen georganiseerd. Een groot deel van de partners is gelijk voor deze projecten. Alle projecten hanteren een vaste locatie voor het inclusieoverleg. Ofwel is dit een centrale locatie voor alle partners, ofwel de standplaats van de inhoudelijke coördinator. Op het inclusieoverleg moeten steeds alle formele partners aanwezig zijn. Alle projecten uit deze cluster werken met een vaste vertegenwoordiging per formele partner. Bij twee projecten zitten voornamelijk hulpverleners rond de tafel. Bij de andere twee projecten is er een heterogene samenstelling: directieleden en hulpverleners. De inhoud van het inclusieoverleg varieert per project. Twee projecten bespreken de dossiers anoniem. Bij de andere projecten wordt de cliënt bij naam genoemd. Bij drie projecten worden enkel de formele inclusiecriteria afgetoetst. Op basis hiervan wordt de cliënt al dan niet geïncludeerd. Een eerste inhoudelijke bespreking van de cliënt gebeurt bij deze projecten pas ten gronde tijdens de individuele opvolgvergaderingen. Eén project gaat op het inclusieoverleg inhoudelijk dieper in op de casus. Wat is nodig? Wat is mogelijk? Welke partners zijn reeds betrokken? Welke extra partners kunnen nog betrokken worden? De eerste doelstellingen worden vastgelegd. Bij geen enkel project zijn cliënten aanwezig op het inclusieoverleg. Het feit dat het inclusieoverleg anoniem gebeurt, er geen zekerheid is tot inclusie en dat het praktisch niet altijd haalbaar is, zijn redenen om de cliënten niet uit te nodigen. Moeilijk te betrekken partners Volgens de RIZIV-regelgeving dienen steeds alle formele partners aanwezig te zijn om een geldige inclusievergadering te kunnen organiseren. Om puur praktische redenen (verlof, ziekte, onvoorziene omstandigheden, etc.) is dit niet altijd mogelijk. De projecten ervaren dit als een belangrijk knelpunt bij de organisatie van het inclusieoverleg.
19/45
2.1.4 Opvolgoverleg A. Beschrijving Cijfers
Figuur 7: Opvolgoverleg per cliënt tijdens het tweede werkingsjaar (TP 45) 7 6 5 4
niet vergoedbaar
3
vergoedbaar
2 1 0 1
3
5
7
9
11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37
Figuur 8: Opvolgoverleg per cliënt tijdens het tweede werkingsjaar (TP 47) 7 6 5 niet vergoedbaar
4
vergoedbaar
3 2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
20/45
Figuur 9: Opvolgoverleg per cliënt tijdens het tweede werkingsjaar (TP 50) 7 6 5 4
vergoedbaar
3 2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
Figuur 10: Opvolgoverleg per cliënt tijdens het tweede werkingsjaar (TP 54) 7 6 5 4
niet vergoedbaar
3
vergoedbaar
2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
21/45
Tabel 3: Betrokkenheid van partners bij het opvolgoverleg (tweede werkingsjaar)
7
= standplaats inhoudelijke coördinator
TP 45
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
PZ Heilige Familie
CGG Mandel en Leie
GDT Zuid West-Vlaanderen
CLB Groeninge
Agentschap jongerenwelzijn
30
15
5
16
33
TP 45
Formele eerstelijnsgezondheidzorg
Informele residentiële GGZ
Informele ambulante GGZ
PC Sleidinge; Varekaï
Sint Jozef, jeugdkliniek
PC Guislain, Fioretti
Psychiater
1
1
1
2
Informele eerstelijnsgezondheidzorg
PZ Heilige Familie,
CAW
OCMW
2
2
De Korbeel ambulant
TP 45
1
Informele andere School 16
7
Formele andere
Sociale dienst politie/parket
AZ Groeninge
2
1
AZ HH Roeselare
OOOC 't Laar
OBC De Waai
Vertrouwenscentra Kinderenmisbehandeling
1
1
1
1
De cijfers geven per partner het aantal cliënten weer waarbij de partner betrokken was tijdens het tweede werkingsjaar; i.c. minstens deelgenomen aan één opvolgoverleg tijdens het tweede werkingsjaar.
22/45
TP 47
TP 47
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
Formele eerstelijnsgezondheidszorg
Formele andere
PZ Sancta Maria
OPZ Geel
ZNA UCKJA
MC SintJozef
CGG/ LITP Hasselt
DAGG Hasselt
VGGZ Hasselt
Listel
IJH Antwerpen en Limburg
Gemeenschaps instelling voor bijzondere Jeugdbijstand De Kempen, campus De Markt
4
0
0
0
0
0
0
0
0
5
Jeugd– rechtbank Hasselt
Jeugd– rechtbank Tongeren
Agentschap Jongeren welzijn regio Antwerpen en Limburg
7
1
0
Informele ambulante GGZ
Informele eerstelijns gezondheidszorg
Outreaching Limburg
Huisarts
CLB
Sint-Jozef Munster Bilzen
School
Ouders
Orthopedagogische groep Limburg
Pieter Simenon
MPI Ter Engelen
De Wiekslag
MPI Sint-Ferdinand
1
1
8
8
7
5
3
2
1
1
1
Informele andere
23/45
TP 50
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
Formele andere
PC Caritas
PZ Heilige Familie
PC Sleidinge
CGG Oost- en West-Vlaanderen
Agentschap Jongerenwelzijn (incl GBJ De Zande)
16
3
4
16
14
TP 50
Informele residentiële GGZ
Informele eerstelijnsgezondheidszorg
Informele semi-residentiële GGZ
Fioretti
FOR K Melle
OPZ Geel
PC Guislain
K-dienst Sint Lucas Brugge
BW De Bolster
Eigen Woonst
UZ Gent
2
2
2
1
1
1
1
1
TP 50
Informele andere Sociale dienst JRB
CLB
MPI
Centrum Deeltijdsvorming Aura
School
Oranjehuis (jeugdbijstand)
START WestVlaanderen (VAPH)
De Patio (dienstverlening POS)
Crisishulp aan huis (BZJ)
16
6
4
3
3
2
2
2
2
TP 50
Informele andere Kompas (VAPH)
Vzw Ak-tractie (werk)
Vzw Amazon
De Waai (OBC)
Jeugdrechtbank
Comité BZJ
Zonnehoeve (VAPH)
Vzw Hadron (BZJ)
Universiteit Gent
Ander TP
1
1
1
1
1
1
1
2
1
1
TP 50
Informele andere
VOC Rozenkrans
Vzw Stappen (begeleiding)
GBJ De Zande
Vzw Regenboog (VAPH)
TB Harmonie
Huize Ten Berg
OOOC Luein
Ons Tehuis
HCA OostVlaanderen
1
1
1
1
1
1
1
1
1
24/45
TP 54
TP 54
Formele residentiële GGZ
Formele ambulante GGZ
Formele eerstelijns-gezondheidszorg
KPC Genk
PZ Sancta Maria
CGG-LITP
DAGG
VGGZ
Outreaching Limburg
Listel
28
14
10
9
7
17
25
Informele Residentiële GGZ
Informele andere
K-dienst Munsterbilzen
Semi-internaat Sint-Ferdinand
Thuisbegeleidingsdienst BJZ Daidalos
Provinciaal CLB Hasselt
4
3
2
2
25/45
Modellen opvolgoverleg Aantal cliënten
Frequentie
Locatie
Variabel Vast Eén Meerdere Vast Wisselend
TP 45
x
x
x
x
x
TP 50
x
x
x
x
x
Vast
x
TP 47
TP 54
Vertegenwoordiging
x
Meest betrokken hulpverlener
Participatie van de cliënt en/of mantelzorger
Cliënt
Partners
Cliënt/mantelzorger
Ouders worden betrokken vanaf het tweede opvolgoverleg.
x
Arts 40 euro. Andere deelnemers tussen de 15-25 euro. Bijzondere Jeugdzorg en Jeugdrechtbank: geen vergoeding.
Neen
Ouders worden uitgenodigd.
x
Neen
Soms uitgenodigd.
Ouders soms uitgenodigd.
x
Verplaatsingskosten met het openbaar vervoer.
Wordt uitgenodigd (ongeveer de helft neemt deel).
Worden altijd uitgenodigd.
Meestal dezelfde personen uit dezelfde organisatie.
x
Bepaalde partners, zelfde afvaardiging.
Ja
Vergoeding
Nee
x
Mantelzorger
Koppeling aan een ander overleg?
x
Per deelnemende persoon per trimester.
Neen
26/45
B. Bedenkingen Modellen opvolgoverleg De vier projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" werken voor het opvolgoverleg volgens hetzelfde model. Het wordt georganiseerd op een variabel tijdstip. Er wordt telkens één cliënt besproken en enkel de betrokken hulpverleners zitten rond de tafel. Het overleg vindt steeds op een wisselende locatie plaats. Bij twee projecten vaardigen bepaalde partners meestal dezelfde hulpverleners af voor deelname aan het opvolgoverleg. Alle projecten betrekken mantelzorgers/ouders zoveel mogelijk bij het opvolgoverleg, afhankelijk van de draagkracht. Bij één project is bij ongeveer de helft van de opvolgvergaderingen de jongere zelf ook aanwezig. Zorgbemiddelaar 8 De taken die bij projecten uit andere clusters door de zorgbemiddelaar gebeuren, zoals het contact met de cliënt, het aanspreekpunt voor de partners, signaalfunctie,… worden bij de projecten uit de cluster "volwassenen: forensische psychiatrie" door de inhoudelijk coördinator, de consulent (Jeugdrechtbank of Comité) of door de aanmelder (betrokken hulpverlener) opgenomen. Dit wordt door de projecten van deze cluster evenwel niet als dusdanig benoemd. Vergoedingen Bij één project wordt er een vaste vergoeding van 40 euro voorzien voor (huis)artsen die deelnemen aan het opvolgoverleg. De andere deelnemers ontvangen een vergoeding tussen de 15 en de 25 euro. Deelnemers vanuit de Bijzondere Jeugdzorg en de Jeugdrechtbank ontvangen geen vergoeding. Een ander project verdeelt de vergoeding onder de deelnemende personen, het bedrag wordt per trimester uitgekeerd. Eén project voorziet de terugbetaling van verplaatsingskosten voor mantelzorgers. Vergoedbaar versus niet vergoedbaar (cf. figuur 7 t.e.m. 10) De twee projecten die door het RIZIV gefinancierd worden (en dus aan de RIZIV-regels betreffende factureerbaar overleg moeten voldoen), hebben in het tweede werkingsjaar allebei niet vergoedbare overlegmomenten georganiseerd. Eén project organiseerde zeven niet vergoedbare overlegmomenten voor zeven van de 37 cliënten. Het andere project organiseerde 17 niet vergoedbare overlegmomenten in het tweede werkingsjaar en dit voor 12 van de 23 cliënten. Het ging hier telkens om één tot drie niet vergoedbare overlegmomenten per cliënt. Redenen voor het organiseren van niet vergoedbaar overleg zijn het feit dat er niet steeds drie formele partners rond de tafel zitten of dat er in een trimster reeds een vergoedbaar overleg had plaatsgevonden. Het valt op dat één van de FOD-projecten heel weinig (steeds factureerbaar) opvolgvergaderingen georganiseerd heeft tijdens het tweede werkingsjaar. Dit project heeft zijn werking gedurende een periode stilgelegd naar aanleiding van een personeelswissel op de functie van de IC. Het project wilde zich tevens beraden over het al dan niet stopzetten van het project uit onvrede met de verplichtingen en implicaties van de patiëntenregistratie van het KCE. Eveneens opvallend: het ander FOD-project organiseerde voor een aantal cliënten veel meer dan drie of vier factureerbare overlegmomenten.
8
Veel projecten (over de verschillende clusters heen) gebruiken de term "zorgbemiddelaar", zonder hierbij naar de juridische betekenis van het woord te verwijzen. Deze term wordt gebruikt om de persoon (meestal een professioneel) aan te duiden die een aantal taken als referentiepersoon ten aanzien van de cliënt opneemt (contact onderhouden, cliënt informeren, aanspreekpunt voor IC en andere partners met betrekking tot de cliënt, etc..) . Sommige projecten spreken ook over "spilfiguur", "casemanager", "trajectbegeleider", "netwerkcoach", etc.. Gezien het veelvuldig gebruik van deze term door de therapeutische projecten, gebruiken we dezelfde term in het kader van dit rapport.
27/45
Betrokkenheid van partners bij het opvolgoverleg (cf. tabel 3) Bij drie van de vier projecten van deze cluster zien we dat vooral de formele partners betrokken zijn bij het opvolgoverleg. Bij twee project is daarbovenop een veelheid aan informele partners betrokken, doorgaans bij een beperkt aantal cliënten. Bij één van deze projecten valt wel op dat veel scholen als informele partner bij een groot deel van de cliënten betrokken zijn. Voorts gaat het over partners uit verschillende sectoren: CLB, school, Vlaams Agentschap voor Personen met een Verstandelijke Handicap, Bijzondere Jeugdzorg, woonbegeleiding, …. Bij het derde project zijn slechts een beperkt aantal informele partners betrokken, eveneens steeds bij een klein aantal cliënten. Het vierde project (FOD) heeft veel verschillende formele partners, maar slechts enkele zijn betrokken bij het opvolgoverleg. Bij dit projecten nemen eveneens relatief veel informele partners deel. We kunnen stellen dat er bij elk project een duidelijke samenwerking is tussen de verschillende actoren en sectoren, met een nadruk op de residentiële en ambulante GGZ en diensten buiten de gezondheidszorg (categorie "andere"). Moeilijk te betrekken partners Eén project geeft aan dat ze enkele niet-formele partners zoals de huisarts, de psychiater of een ander CGG wel hebben aangesproken en uitgenodigd voor deelname aan het opvogoverleg, maar dat hier niet op ingegaan werd wegens tijdsgebrek of onvoldoende betrokkenheid bij de casus. Waarborgen van het opvolgoverleg De projecten geven aan dat de RIZIV reglementering verplichtend aanvoelt, maar op zich wel vlot verloopt. Overleg organiseren enkel omdat het moet volgens de regelgeving is wel uitputtend. In de praktijk wordt de spreiding van het overleg meestal wel gevolgd, enkel om dringende reden wordt een overleg vervroegd of zijn er meerdere overlegmomenten per trimester. Twee projecten van deze cluster worden gefinancierd vanuit de FOD VVVL en hebben geen verplichtingen ten aanzien van de RIZIV regelgeving. De projecten proberen deze richtlijnen min of meer te volgen, maar zijn dus niet gebonden aan de opgelegde trimesteriële timing of de verplichte aanwezigheid van drie formele partners op het opvolgoverleg. Doelstellingen opvolgoverleg Voor alle projecten van de leeftijdsdoelgroep "kinderen en jongeren" heeft het opvolgoverleg als voornaamste doel het verkennen van de noden en de behoeften van de cliënt en het evalueren van de problematiek van de cliënt. De doelstellingen die onder de noemer "traject-denken installeren" vallen, komen bij één project niet altijd aan bod en zijn afhankelijk van de fase van de hulpverlening. Wanneer de cliënt bij een residentiële partner verblijft, beperken de taakafspraken zich tot deze partner. Het betrekken van externe organisaties zien verschillende projecten eerder als een middel dan als een doel. Voor één project vormt het een doel op zich. Hierbij gaat het voornamelijk om het kennismaken met en betrekken van de Bijzondere Jeugdzorg. Eén TP vermeldt dat het nieuwe forensische zorgaanbod voor kinderen en jongeren (For K-units, justitiële crisis K-bedden, …) beter gekend is sinds de opstart van de TP. Het delen van expertise, als onderdeel van intervisie, komt bij de oplijsting van de doelstellingen niet aan bod, maar staat centraal binnen twee projecten. De doelstelling "kennismaken met de werking van de hulpverlening" is minder aan de orde bij de projecten. Bij één project wordt de werking van de verschillende organisaties toegelicht wanneer externe partners aanwezig zijn. Bij een ander project stellen de personen zichzelf voor, maar niet hun werking. Bij één project is deze doelstelling niet van toepassing aangezien de partners elkaar reeds kennen.
28/45
2.1.5 Stuurgroep A. Beschrijving Stuurgroep
Frequentie
Vertegenwoordiging
TP 45
Aparte stuurgroep.
Per trimester.
Vaste afvaardiging: voornamelijk directieleden en stafmedewerkers van de voorzieningen uit de zorgregio.
TP 47
Aparte stuurgroep.
Twee à drie keer per jaar.
Vaste afvaardiging: voornamelijk directieleden.
Deze stuurgroep fungeert voor drie TP. TP 50
Geen aparte stuurgroep voor het TP.
Extra vergadering bij dringende zaken. Om de drie maanden.
Vaste afvaardiging: voornamelijk directieleden en stafmedewerkers.
Twee à drie keer per jaar.
Vaste afvaardiging: voornamelijk directieleden.
Er is één stuurgroep voor de FOR-K dienst, de brugfunctie en het TP. TP 54
Aparte stuurgroep. Deze stuurgroep fungeert voor drie TP.
Extra vergadering bij dringende zaken.
B. Bedenkingen Alle projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" hebben een stuurgroep. Drie projecten hebben een aparte stuurgroep. TP 47 en 54 hebben dezelfde stuurgroep. Deze stuurgroep stuurt drie projecten aan: twee projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" en één project uit de cluster "kinderen en jongeren: algemeen". Bij één project is er een stuurgroep voor de FOR-K dienst, de brugfunctie en het TP. Bij alle projecten zitten voornamelijk directieleden en stafmedewerkers rond de tafel. De stuurgroep stuurt het project aan en heeft een adviserende rol.
29/45
2.1.6 Coördinatie A. Beschrijving De Nederlandstalige projecten realiseren de coördinatie van hun project in de vorm van personeel dat aangeworven of vrijgesteld wordt om (hoofdzakelijk) organisatorische en administratieve taken uit te voeren en zo de continuïteit van het project te bewaken. Bij alle projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" worden deze IC aangestuurd door een stuurgroep (cf. 2.1.5). Opvallend is dat de meeste Nederlandstalige projecten een opsplitsing maken tussen de figuur van de inhoudelijke coördinator en de administratieve coördinator. De inhoudelijke coördinator staat doorgaans in voor de aansturing en de logistieke ondersteuning van het overleg. Hij staat dicht bij de dagelijkse praktijk van het overleg. De administratieve coördinator (bij de Nederlandstalige therapeutische projecten dikwijls een rol voor een betrokken GDT) fungeert als doorgeefluik tussen de projecten en het RIZIV en staat in voor de facturatie van de overlegmomenten. a. Inhoudelijke coördinator Opzet Tijd
Dienst of voorziening
TP 45
19u/week
PZ
TP 47
19u/week
PZ
TP 50
19u/week
PZ
15u/week
TP 54
Extra
De IC is eveneens 15u/week actief als IC van project uit de cluster "kinderen en jongeren: algemeen". Aparte enquêteur voor patiëntenregistratie KCE.
PZ
Taken
Inhoudelijke inbreng
Contact met de cliënt
Contact en opvolging
Bevraging
Webapplicatie
TP 47
Patiëntenregistratie KCE
Organisatie en administratie TP 45
Bekendmaking
Inclusie- en opvolgoverleg
Ja
Minimale inhoudelijke inbreng vanuit eigen expertise en kennis van het zorgaanbod.
Nee, meestal via de consulent en/of hulpverlener.
Ja
Ja
Ja
Neen
Ja
Inhoudelijke inbreng vanuit eigen expertise en kennis van het zorgaanbod.
Ja, ouders uitnodigen + vooraf bespreken van overleg.
Ja
Neen
Neen
Neen
30/45
TP 50
Ja
Inhoudelijke inbreng vanuit eigen expertise en kennis van het zorgaanbod. Neemt soms taak van trajectbegeleider op.
TP 54
Ja
Inhoudelijke inbreng vanuit eigen expertise en kennis van het zorgaanbod.
Beperkt
Ja
Ja
Ja
Ja, vermoedelijk extra ondersteuning.
Neen, soms ouders bellen.
Ja
Ja
Neen
Neen
Inclusie- en opvolgoverleg (zie ook 2.1.3 en 2.1.4) De hoofdtaak van alle IC is de organisatie en administratie van het inclusie- en opvolgoverleg. Dit behelst ondermeer het contact nemen met hulpverleners (en soms ook rechtstreeks met cliënten en/of mantelzorgers), het vastleggen van data en vergaderlocaties, uitnodigingen en agenda's opmaken en versturen, verslaggeving, het invullen van het plan tenlasteneming en de aanwezigheidslijsten, de nodige documenten bij het invullen van het plan tenlasteneming en de aanwezigheidslijsten, de nodige documenten bezorgen aan de administratieve coördinator en de respectievelijke overheden en instanties, etc.. Voorafgaand aan het inclusieoverleg neemt de IC ook al taken op in het kader van de aanmelding (cf. 2.1.1) van potentiële nieuwe cliënten. Bovendien blijkt de IC doorgaans ook in te staan voor het bewaken van het naleven van de RIZIV-regelgeving inzake het inclusie- en opvolgoverleg. Bij de vier projecten van deze cluster heeft de IC een minimale inhoudelijke inbreng vanuit de eigen professionele expertise en ervaring en de opgebouwde kennis met betrekking tot het (GGZ-)aanbod. Bij één project wordt vanuit het overleg soms aan de IC gevraagd om een individuele cliënt intensiever op te volgen. Stuurgroep De IC neemt doorgaans deel aan de stuurgroep van het project. Bekendmaking De bekendmaking van het project behoort tot het takenpakket van de IC. De projecten hebben uitgebreid werk gemaakt van de bekendmaking en geven ook aan dat dit geloond heeft. Het betreft presentaties van het project bij diverse partners en op verschillende fora, bekendmaking via folders, mailings, telefonisch contact, websites, etc.. Patiëntenregistratie KCE Eén van de projecten uit deze cluster geeft aan dat ze op dit moment niets ondernemen voor deze registratie, er wordt gewacht op een tegenvoorstel van het KCE, zij zien het momenteel niet haalbaar om deze registratie uit te voeren. Bij een ander project beperken de taken van de IC met betrekking tot de patiëntenregistratie zich tot een minimum: het aanleveren van de contactgegevens, eventueel het voorstellen van de patiëntenregistratie aan de cliënten en het opvolgen van de stand van zaken. Bij dit project is een aparte enquêteur belast met de eigenlijke afname van de vragenlijsten en de registratie via de (verwachte) webapplicatie. Bij de twee andere projecten gebeurt de afname van de vragenlijst ook door de IC, het inputten van de gegevens wordt bij één van deze projecten door een medewerker van het PZ opgenomen. Bij het andere project komt er wellicht extra ondersteuning voor de IC om deze patiëntenregistratie verder op te volgen.
31/45
b. Administratief coördinator GDT
Bijdrage TP aan GDT
TP 45
GDT Zuid-West-Vlaanderen
€ 3.000 per jaar.
TP 47 TP 50
Beide FOD projecten hebben geen administratieve coördinator, aangezien ze geen overleg dienen te factureren aan het RIZIV.
TP 54
GDT LISTEL
€ 2.000 per jaar.
De administratieve coördinator heeft als formele partner doorgaans geen inhoudelijke inbreng in het TP. In de praktijk kunnen eerstelijnspartners (vb. huisartsen) aan het opvolgoverleg participeren als vertegenwoordiger van de formele partner GDT (cf. verplichte aanwezigheid van drie formele partners op het opvolgoverleg). B. Bedenkingen Bij alle projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie", is de IC tewerkgesteld vanuit een PZ. Bij de twee RIZIV-projecten word de administratieve coôrdinatie opgenomen door een GDT. De taken van de inhoudelijke coördinator staan voornamelijk in het teken van de organisatie, de procesbewaking en de logistieke ondersteuning van het overleg. De administratieve coördinator staat in voor de facturatie t.a.v. het RIZIV. Deze personeelsomkadering ontlast de hulpverleners (voor wie dergelijk cliëntoverleg sowieso een extra taakbelasting vormt) en garandeert het bewaken van de continuïteit van het proces (inclusief het bewaren van het overzicht en het instaan voor het naleven van de RIZIV-regels). Het is duidelijk dat de rol van inhoudelijk coördinator binnen de verschillende projecten op een andere manier ingevuld wordt. Dit vereist telkens andere specifieke capaciteiten en vaardigheden. Een aantal kenmerken blijken toch een meerwaarde voor het werk van een inhoudelijke coördinator: - ervaring in en kennis van de GGZ-sector in het bijzonder en in de brede gezondheids- en welzijnssector in het algemeen; - een uitgebreid netwerk binnen het werkingsgebied van het project (deuren gaan sneller open, weerstand wordt gemakkelijker overwonnen); - flexibel en drukbestendig kunnen werken: veel inhoudelijke coördinatoren geven aan dat ze een vrij grote werkdruk ervaren. Natuurlijk hangt dit voor een groot stuk samen met de manier waarop het inclusie- en vooral het opvolgoverleg georganiseerd wordt (cf. 2.1.4).
32/45
2.1.7 Conclusie In het algemeen geven de TP zelf aan een duidelijke meerwaarde van het werken in therapeutische projecten te ervaren. In de vorige rapporten (dd. 31 maart 2008) zijn we hier dieper op in gegaan. De belangrijkste positieve effecten die genoegzaam door de therapeutische projecten worden gedeeld, zijn: - kennismaking en verbeterde samenwerking tussen de partners; - betere communicatie tussen de partners onderling en ten aanzien van de cliënt en zijn omgeving; - betere afstemming van de hulpverlening op elkaar; - wederzijdse ondersteuning en expertise-uitwisseling tussen partners; - verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening op zich; - verzekeren van de continuïteit van de zorg. Deze bevindingen zijn echter moeilijk objectief te meten binnen het opzet van de procesevaluatie door de Overlegplatforms GGZ. De informatie die uitgewisseld wordt op de clustervergaderingen stelt ons wel in staat om een aantal conclusies en bedenkingen te formuleren met betrekking tot de manier waarop het casusoverleg en de coördinatie in de projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" vorm krijgt. Geestelijke gezondheidszorg De therapeutische projecten blijken vooral een verhaal te zijn van partners uit de geestelijke gezondheidszorg. Toch merken we in deze cluster (relatief) meer betrokkenheid van andere sectoren. Gezien de specifieke noden en behoeftes van kinderen en jongeren met een forensisch profiel, zijn er sowieso meer diensten en voorzieningen uit andere sectoren betrokken. Dit blijkt ondermeer uit: - de samenwerkingsovereenkomst (de meerderheid van de formele partners zijn actief in de GGZ, maar er is toch een substantiële vertegenwoordiging vanuit de CLB's, BJZ en de Jeugdrechtbank); - de IC werkt steeds vanuit een formele GGZ-partner; - de aanmeldingen komen hoofdzakelijk vanuit de (formele) GGZ-partners; - voornamelijk GGZ-partners nemen deel aan het casusoverleg, alhoewel er ook hier relatief meer participatie vanuit de categorie "andere" vastgesteld kan worden dan in andere clusters. Opvallend is de relatieve afwezigheid van eerstelijnspartners. Formele partners De aanmeldingen van geïncludeerde cliënten bij de projecten uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" zijn voornamelijk (quasi 95% - dit is het meest over alle clusters heen) afkomstig van de formele partners van de projecten. Voor drie van de vier projecten uit deze cluster geldt dat vooral formele partners effectief participeren aan het opvolgoverleg. Bij één project is dit minder het geval. Dit lijkt een belangrijke conclusie in het kader van het opstellen van een nieuwe regelgeving inzake zorgcircuits en netwerken. Indien men in het kader van een netwerk zorgpartners wil betrekken bij individueel casusoverleg, verdient het aanbeveling deze partners op formeel niveau bij het netwerk te betrekken. Belangrijke rol voor de inhoudelijke coördinator De personele onderbouw van de therapeutische projecten in de figuur van de inhoudelijke coördinator speelt een belangrijke rol in de werkbaarheid en de slaagkansen van het project. De IC staat in voor de continuïteit van het project, bewaakt het proces en faciliteert het concrete casusoverleg. Een goede IC kent het werkveld (binnen en buiten de geestelijke gezondheidszorg), heeft een uitgebreid netwerk en is in staat om flexibel en drukbestendig te werken. Diversiteit en flexibiliteit Elk therapeutisch project ontstaat in een specifieke context, met specifieke partners en specifieke gewoontes en tradities. Een adequate regelgeving houdt rekening met deze individuele eigenheid van de therapeutische projecten en probeert de specifieke overleg- en coördinatievormen te faciliteren en te versterken. Zorgvernieuwing en zorg op maat hangen noodzakelijkerwijze samen met deregulering en flexibilisering. De strikte reglementering van de therapeutische projecten en de zware administratieve belasting worden vaak als contradictorisch met deze doelstellingen ervaren.
33/45
RIZIV-regelgeving De twee projecten van deze cluster die vanuit het RIZIV gefinancierd worden, ervaren de RIZIV-regelgeving inzake de organisatie van het inclusie- en opvolgoverleg als een knelpunt. Op het vlak van het inclusieoverleg lijkt de verplichte (fysieke) aanwezigheid van alle formele partners in de praktijk niet altijd haalbaar. Alledaagse geplande maar ook onvoorziene omstandigheden zoals ziekte, verlof of autopech kunnen hierdoor serieuze knelpunten worden bij de organisatie van het inclusieoverleg. Beide RIZIV-projecten (evenals de FOD-projecten) uit de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" hanteren een model van opvolgoverleg waarbij men zoveel mogelijk op maat van de individuele cliënt tracht te werken: een variabel tijdstip, een wisselende locatie, met zoveel mogelijk de rechtstreeks betrokken hulpverleners rond de tafel. Tijdens de clustervergaderingen werd meermaals aangegeven dat de huidige procedurele RIZIV-regelgeving deze manier van werken bemoeilijkt. Men doet inspanningen om aan alle formele criteria te voldoen, maar dit blijkt in de praktijk niet altijd haalbaar en kost nodeloos veel energie. Dit heeft vooral betrekking op de verplichte aanwezigheid van formele partners op het inclusie- (alle) en opvolgoverleg (drie) en op de verplichte trimesteriële spreiding van het opvolgoverleg. Anderzijds geven sommige projecten ook aan dat het vastleggen van een aantal administratieve verplichtingen (bv. verslag inclusie- en opvolgoverleg, plan ten lasteneming, etc.) en de verplichte spreiding ook zorgen voor continuïteit en een consolidering van het proces. De bestaande procedurele RIZIV-regelgeving genereert als het ware een dubbel (tegenstrijdig) effect: - enerzijds beknot het de individuele vrijheid van projecten om op zoek te gaan naar de meest geschikte manier van overleg in functie van de best mogelijk afgestemde zorg voor een individuele cliënt; - anderzijds verstevigt het de fundamenten van het overleg en bewaakt het de continuïteit van het individuele zorgtraject. Ter volledigheid dienen we hier ook op te merken dat de strikte RIZIV-regelgeving gevolgen kan hebben op het vlak het beroepsgeheim (cf. 2.2.4 G).
34/45
2.2 Ervaringen rond het uitwisselen van patiëntinformatie 2.2.1 Inleiding In de clustervergaderingen van het tweede werkingsjaar hebben we ons, wat betreft het uitwisselen van patiëntinformatie, beperkt tot een analyse van het beroepsgeheim. In latere clustervergaderingen zullen we ter volledigheid ook nog de Wet Verwerking Peroonsgegevens bespreken. Het beroepsgeheim werd op de derde clustervergadering (april 2008) behandeld met advies en ondersteuning van Dhr. Gianni Loosveldt, vrijwillig wetenschapelijk medewerker aan de K.U.Leuven – faculteit rechtsgeleerdheid. Na de clustervergadering volgden verschillende contacten met Dhr. Loosveldt om overblijvende onduidelijkheden uit te klaren. Gianni Loosveldt baseert zich voor zijn interpretatie van het beroepsgeheim op de visie zoals die beschreven staat in het boek "Beroepsgeheim en hulpverlening" van Isabelle Van der Straete en Johan Put 9. Van der Straete en Put hanteren een vrij moderne kijk op het concept beroepsgeheim, die de geest van artikel 458 van het strafwetboek probeert te verzoenen met de huidige evoluties binnen de hulpverlening (samenwerking en netwerkvorming). Zoals uit het onderstaande zal blijken, valt de praktijk van de therapeutische projecten (i.c. het cliëntoverleg) op vandaag moeilijk te rijmen met een strikte interpretatie van het beroepsgeheim. De bespreking op de clustervergaderingen – gebaseerd op de vernieuwende kijk van Van der Straete en Put – had een drievoudig doel: - het maken van een analyse van de verhouding tussen het beroepsgeheim en het werken in therapeutische projecten, als bron van informatie voor eventuele verdere (wetgevende) stappen in de richting van zorgcircuits en zorgnetwerken; - het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken terzake tussen de projecten onderling; - het aanbieden van handvaten om zorgvuldig met deze problematiek om te springen, binnen de grenzen van een vernieuwende visie op het beroepsgeheim. 2.2.2 Theoretisch kader beroepsgeheim A. De basis voor het beroepsgeheim: artikel 458 van het strafwetboek
"Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze bekendmaken buiten het geval dat ze worden opgeroepen om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen kenbaar te maken, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van honderd tot vijfhonderd euro." B. Wat is het beroepsgeheim? Het beroepsgeheim legt een geheimhoudingsplicht op aan bepaalde actoren. Deze geheimhoudingsplicht heeft betrekking op geheimen waarvan iemand kennis heeft genomen uit hoofde van zijn beroep of staat (cf. infra). Geheimen zijn feiten die vanuit hun aard geheim zijn, maar ook feiten die volgens de beleving van de cliënt geheim zijn. Het gaat om alles wat uitdrukkelijk of stilzwijgend aan de hulpverlener wordt toevertrouwd. Dit hoeft niet noodzakelijk op mondelinge wijze gebeuren. Ook alles wat gezien of gehoord wordt, is geheim. Informatie die door derden wordt meegedeeld, moet eveneens geheim blijven. En ook de bevestiging van een reeds bekend feit kan als een schending van het beroepsgeheim gezien worden. Informatie die anoniem wordt meegedeeld en die dus niet aan één bepaalde persoon of groep van personen kan toegeschreven worden, valt niet onder de geheimhoudingsplicht.
9
VAN DER STRAETE I. en PUT J., Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 267 p.
35/45
C. Wie is gebonden door het beroepsgeheim? Noodzakelijke vertrouwenspersonen uit hoofde van beroep of staat De geheimhoudingsplicht geldt voor iedereen die uit hoofde van beroep of staat een noodzakelijke vertrouwensfunctie uitoefent: - "Noodzakelijke vertrouwenspersonen" zijn die personen waar de cliënt met het oog op de nodige zorgen hulpverlening niet buiten kan. - De notie "noodzakelijke vertrouwenspersonen uit hoofde van beroep" heeft betrekking op alle gezondheidsberoepen (medici, paramedici, …) met een vertrouwensfunctie. - De notie "noodzakelijke vertrouwenspersonen uit hoofde van staat" heeft betrekking op semiprofessionelen (vrijwilligers, stagiairs, …) in een georganiseerd verband. De cliënt kan deze vertrouwenspersoon niet noodzakelijk onderscheiden van een professionele hulpverlener. Een vrijwilliger is pas gebonden aan het beroepsgeheim indien hij deel uitmaakt van een georganiseerd verband en een noodzakelijke vertrouwenspersoon is. Er is geen sprake van beroepsgeheim wanneer een hulpverlener op toevallige wijze kennis krijgt van een geheim, los van zijn beroep of staat (bv. wanneer een arts in zijn vrije tijd op toevallige wijze informatie over een cliënt verwerft). De geheimhoudingsplicht blijft ook gelden na de beëindiging van de vertrouwensrelatie (bv. wanneer een cliënt niet langer in behandeling is bij een arts). Ondersteunend personeel Ondersteunende personeelsleden (secretariaat, onderhoudspersoneel, …) zijn niet gebonden aan het beroepsgeheim, maar hebben wel een discretieplicht (cf. infra). De wetgeving van de CGG en de CAW maakt hierop een uitzondering: alle medewerkers zijn gebonden door het beroepsgeheim. Hulpverleners met een dubbel mandaat Bepaalde hulpverleners hebben een dubbel mandaat. Zij hebben naast hun finaliteit als hulpverlener, ook nog een maatschappelijke controlerende opdracht (in de praktijk meestal een soort rapporteringsverplichting aan een gerechtelijke of administratieve overheid). Zij zijn niet louter hulpverlener voor de cliënt, maar tegelijk ook een soort controleur. Deze hulpverleners hebben geen beroepsgeheim ten aanzien van hun opdrachtgever: alles wat verband houdt met hun opdracht moet gerapporteerd worden. Het is heel belangrijk dat de cliënt duidelijk geïnformeerd wordt over de dubbele hoedanigheid van deze hulpverleners. Het delen van informatie met deze partners kan voor de cliënt soms aanzienlijke gevolgen hebben. Ondermeer volgende hulpverleners kunnen worden beschouwd als hulpverleners met een dubbel mandaat: - consulenten bijzondere jeugdzorg; - jeugdrechters en consulenten van de jeugdrechtbank; - medewerkers van de sociale dienst van de politie; - maatschappelijk werkers van een OCMW. Sommigen beschouwen zelfs CLB-medewerkers als hulpverleners met een dubbel mandaat: bij problematische of ongewettigde afwezigheden van een leerling, en wanneer de leerling en/of zijn ouders niet ingaan op voorgestelde initiatieven om hier iets aan te doen, is een CLB-medewerker gebonden aan een meldingsplicht ten aanzien van de bevoegde ambtenaar. Voor alle duidelijkheid: niet alle hulpverleners met een rapporteringsplicht worden beschouwd als hulpverleners met een dubbel mandaat. Pas wanneer een hulpverlener naast de hulpverlening ook een expliciete controlerende finaliteit heeft, spreken we over een dubbel mandaat. Bepaalde hulpverleners hebben vanuit hun functie wel een bepaalde rapporteringsplicht, maar zijn desalniettemin finaal enkel en alleen hulpverlener. Deze rapporteringsplicht wordt niet beschouwd als een schending van het beroepsgeheim, omdat het om een wettelijke verplichting gaat. Ondermeer volgende hulpverleners hebben wel een rapporteringsverplichting maar zijn geen hulpverleners met een dubbel mandaat (met hen kan men dus wel informatie delen onder de noemer van het gedeeld beroepsgeheim): - medewerkers Bijzondere Jeugdzorgvoorzieningen (private en gemeenschapsinstellingen); - zorgcoördinatoren verbonden aan een school.
36/45
D. Schending van het beroepsgeheim Er moet sprake zijn van opzet om het beroepsgeheim te schenden. Een hulpverlener moet de intentie hebben om gegevens die onder de geheimhoudingsplicht vallen, bekend te maken, ongeacht of dit met goede of slechte bedoelingen gebeurt. Bij nalatigheid of onoplettendheid, bv. het laten rondslingeren van persoonlijke informatie, is er geen sprake van schending van het beroepsgeheim, aangezien er geen intentie was om een geheim bekend te maken. Dergelijke nalatigheid kan echter wel een probleem vormen in het kader van de Wet Verwerking Persoonsgegevens. Het beroepsgeheim wordt al dan niet geschonden bij een bedoelde bekendmaking van geheime informatie ten aanzien van bepaalde personen: - Het beroepsgeheim kan niet worden ingeroepen ten aanzien van de cliënt. Dit betekent dat een hulpverlener zich niet op het beroepsgeheim kan beroepen om de cliënt informatie te onthouden, of – als we deze redenering doortrekken – om hem te weigeren om deel te nemen aan het casusoverleg. Let wel: het beroepsgeheim geldt in dit geval niet voor de hulpverlener. Dit impliceert enkel dat de hulpverlener in dit geval niet gebonden is aan de opgelegde geheimhoudingsplicht. Dit zegt echter niets over het recht van de cliënt om al dan niet deel te nemen aan het casusoverleg. Een cliënt kan zich niet op het beroepsgeheim baseren om zijn deelname aan een casusoverleg als een recht op te eisen. Voor ouders van minderjarige cliënten geldt doorgaans dat zij recht hebben op informatie omtrent het kind zolang zij er verantwoordelijk voor zijn. Het beroepsgeheim kan niet ingeroepen worden om informatie van de ouders te onthouden. - Ten aanzien van naastbestaanden (de nabije omgeving van de cliënt) geldt de geheimhoudingsplicht wel. Er mag – indien men de regelgeving strikt interpreteert – geen cliëntinformatie worden doorgegeven aan naastbestaanden. De rechtspraak en rechtsleer zijn op dit vlak echter zeer toegeeflijk, tenzij de cliënt expliciet een veto stelt (cf. participatie van mantelzorgers aan het casusoverleg). Indien nodig kan een hulpverlener trachten de cliënt te overtuigen om zelf informatie te verstrekken aan de nabije omgeving van de cliënt. - Het is belangrijk om na te gaan waaruit de opdracht van een wettelijke vertegenwoordiger (bv. de voorlopige bewindvoerder) bestaat wanneer een hulpverlener met deze informatie wil delen. Als de wettelijke vertegenwoordiging enkel betrekking heeft op bv. financiële zaken, dan kan men enkel informatie delen die te maken heeft met de financiële situatie van de cliënt. Over andere aspecten van het leven van de cliënt is men gebonden aan de geheimhoudingsplicht. - Het ontbreekt aan duidelijke wetgeving wat betreft de toepasbaarheid van het beroepsgeheim ten aanzien van vertrouwenspersonen. - De geheimhoudingsplicht geldt onverkort ten aanzien van leidinggevenden van een hulpverlener die aan het beroepsgeheim gebonden is. Indien de leidinggevende deelneemt aan de hulpverlening, dan kan men zich beroepen op het gedeeld beroepsgeheim. Bij informatie-uitwisseling met het oog op beleidszaken geldt het beroepsgeheim ten volle en moet er anoniem worden gewerkt. E. Beroepsgeheim versus discretieplicht De discretieplicht is de verplichting om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen gegevens vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd zijn er kennis van te nemen. De rechtsbron voor de discretieplicht is de Arbeidsovereenkomstenwet (art. 17, 3°, a): "De werknemer is verplicht zowel gedurende de overeenkomst als na
de beëindiging ervan, zich ervan te onthouden fabrieksgeheimen of geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis neemt, bekend te maken.". Via de arbeidsovereenkomstenwet zijn alle personeelsleden gebonden aan de discretieplicht, ook ondersteunend personeel. Op een hulpverlener kan zowel beroepsgeheim als discretieplicht rusten.
De grote verschilpunten tussen het beroepsgeheim en de discretieplicht worden in onderstaand kader verduidelijkt: Discretieplicht
Beroepsgeheim
In belang van de dienst of onderneming.
In belang van de vertrouwensrelatie.
Geldt niet ten aanzien van collega's of overste.
Geldt ten aanzien van iedereen.
Geen zwijgrecht ten aanzien van rechter.
Zwijgrecht.
De basis van de discretieplicht is het beschermen van het belang van de dienst of onderneming waar de werknemer werkt, terwijl het beroepsgeheim de vertrouwensrelatie tussen de hulpverlener en de cliënt beschermt. De discretieplicht kan niet ingeroepen worden binnen de setting waar men werkt (leerkrachten zijn bijvoorbeeld niet gebonden aan het beroepsgeheim, maar hebben wel een discretieplicht. Deze discretieplicht heeft geen 37/45
invloed op het delen van informatie binnen de school, bv. met de directeur). De discretieplicht geldt natuurlijk wel tegenover alle personen die niet binnen deze school werken. De discretieplicht kan niet ingeroepen worden wanneer men van rechtswege informatie bekend moet maken, terwijl het beroepsgeheim wel ten aanzien van de rechter blijft gelden. F. Pistes om als TP binnen de huidige regelgeving zorgvuldig om te gaan met het beroepsgeheim In de huidige regelgeving ziet Gianni Loosveldt drie pistes om binnen het kader van de therapeutische projecten zorgvuldig met de regelgeving omtrent het beroepsgeheim om te springen. Deze pistes zijn gebaseerd op een vernieuwende visie op het beroepsgeheim die opgang maakt binnen de rechtsleer, en niet op de letter van de wet. Bijgevolg zijn deze pistes juridisch zeer broos. Toch creëren ze mogelijkheden en openingen voor de praktijk binnen de projecten. Een vierde piste werd niet door Gianni Loosveldt aangebracht, maar wel met hem afgetoetst. De wettelijke verplichting Wanneer een materiële wet (d.w.z. een wet, een Koninklijk Besluit, een Ministerieel Besluit, een decreet of een besluit van de Vlaamse Regering) bepaalde actoren expliciet verplicht om binnen een welomschreven wettelijk kader informatie te delen, is er sprake van een wettelijke verplichting tot bekendmaking. Er kan dan geen sprake zijn van een schending van het beroepsgeheim. Let wel: het moet gaan om een expliciete verplichting, een toelating volstaat niet. Momenteel kunnen we voor bepaalde partners binnen de TP al spreken over een wettelijke verplichting. In het kader van de therapeutische projecten worden in het KB dat de therapeutische projecten regelt volgende partners als minimale partners van een TP bij naam genoemd: - een PZ of een PAAZ; - een CGG of een pilootproject "psychiatrische zorg voor patiënten in de thuissituatie of outreaching" dat wordt gesubsidieerd door de FOD Volksgezondheid; - een dienst in kader van eerstelijnsgezondheidszorg: vereniging van huisartsen, vereniging van thuisverpleging of geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT's). Volgens het KB moeten alle formele partners van het TP aan het inclusieoverleg deelnemen. Voor het inclusieoverleg vallen bovenstaande partners dus onder de wettelijke verplichting tot bekendmaking. Het beroepsgeheim wordt dan niet geschonden. Voor het opvolgoverleg kan men de wettelijke verplichting tot bekendmaking niet inroepen. In het KB worden de partners die aan het opvolgoverleg moeten deelnemen niet expliciet genoemd. De omschrijving is te vaag om van een wettelijke verplichting te spreken. Voor andere dan de hierboven beschreven partners kan men zich eveneens niet op de wettelijke verplichting tot bekendmaking beroepen om informatie op het inclusie- of opvolgoverleg te delen. De bevrijdende toestemming Volgens het klassiek meerderheidsstandpunt binnen de rechtsleer ontslaat de toestemming van de cliënt een professioneel niet van zijn beroepsgeheim. Binnen de rechtsleer pleit een minderheid echter voor de bevrijdende toestemming van de cliënt (cf. Van der Straete en Put). Dit impliceert dat als de cliënt aan een hulpverlener toestemming geeft om bepaalde informatie bekend te maken, de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener vervalt. De toestemming van de cliënt is in deze context wel verbonden aan bepaalde voorwaarden: - Voorafgaandelijk: de cliënt moet zijn toestemming geven vóór de informatie bekend gemaakt wordt. Informatie delen met derden en achteraf toestemming vragen aan de cliënt volstaat niet. - Specifiek: het moet gaan om welbepaalde documenten, duidelijk omschreven informatiestromen, etc.. Het moet voor de cliënt duidelijk zijn welke informatie met wie gedeeld zal worden. - Vrij: de toestemming van de cliënt moet vrij gebeuren. Er mag geen sprake zijn van dwang of andere factoren die de vrije keuze van de cliënt beïnvloeden. - Uitdrukkelijk: de toestemming van de cliënt moet expliciet zijn. Een stilzwijgende toestemming volstaat niet. In deze optiek lijkt een schriftelijke procedure het meest aangeraden. Louter de aanwezigheid van de cliënt op een overleg volstaat niet om als uitdrukkelijke toestemming geïnterpreteerd te worden. - Geïnformeerd: de cliënt moet duidelijk geïnformeerd worden: wat is een therapeutisch project, wie zijn partners, etc.. In het kader van de clustervergaderingen hebben de medewerkers van de overlegplatforms GGZ ter informatie een document opgesteld dat de richtlijnen rond de bevrijdende toestemming verduidelijkt. Dit werd aan de projecten bezorgd. 38/45
Het gedeeld beroepsgeheim Het gedeeld beroepsgeheim is een juridisch concept dat het mogelijk maakt om informatie tussen hulpverleners uit te wisselen. Om zich te kunnen beroepen op het gedeeld beroepsgeheim, moet de informatie-uitwisseling tussen hulpverleners voldoen aan een aantal voorwaarden: - Gebonden aan beroepsgeheim: de hulpverleners moeten allen gebonden zijn aan het beroepsgeheim en dit in dezelfde mate. Hier kunnen zich bijvoorbeeld problemen voordoen wanneer bepaalde professionelen enkel gebonden zijn aan de discretieplicht, bij deelname van hulpverleners met een dubbel mandaat (cf. supra), deelname van familieleden, etc.. - Betrokkenheid en finaliteit: de hulpverleners moeten allen betrokken zijn op de cliënt waarover overlegd wordt. Hier stelt bv. de aanwezigheid van niet betrokken hulpverleners omwille van de RIZIV-reglementering een probleem. De verplichte aanwezigheid van drie formele partners op het opvolgoverleg leidt er bij sommige projecten toe dat niet-betrokken hulpverleners aan het opvolgoverleg worden toegevoegd, om toch drie formele partners rond de tafel te hebben. Dit leidt ook tot problemen bij die projecten die het opvolgoverleg steeds met dezelfde partners organiseren, waardoor niet noodzakelijk betrokken hulpverleners rond de tafel zitten. - Noodzakelijkheid: onder de vlag van het gedeeld beroepsgeheim mag enkel noodzakelijke info uitgewisseld worden ("need to kwow" vs. "nice to know"). - Belang van de hulpverlening: het overleg waarin informatie tussen hulpverleners gedeeld wordt, moet primair in het belang van de hulpverlening staan. Wanneer een overleg wordt georganiseerd om aan bepaalde subsidievoorwaarden te voldoen (bv. opgelegde trimesteriële timing in de RIZIV-reglementering), staat het belang van de hulpverlening niet centraal en kan deze informatiedeling niet gebeuren onder het mom van het gedeeld beroepsgeheim. - Geïnformeerde cliënt: de cliënt moet goed geïnformeerd zijn over de specificiteiten van het overleg en moet zich bewust zijn van de impact van het delen van geheimen. De cliënt als drager van eigen informatie Een eventuele vierde piste (niet door Gianni Loosveldt aangebracht) beschouwt de cliënt als drager van zijn eigen informatie. Wanneer de cliënt participeert aan zijn eigen casusoverleg, kan hij in principe als draaischijf van de cliëntgebonden informatie fungeren. Wanneer een cliënt informatie over zichzelf deelt met aanwezige hulpverleners, kan er natuurlijk nooit sprake zijn van een schending van het beroepsgeheim. Deze piste heeft echter ook zijn beperkingen. Hoe moeten we dit interpreteren als een cliënt informatie van de ene hulpverlener doorgeeft aan de andere, waar hij zelf de concrete inhoud en de implicaties niet van kent of begrijpt (bv. medische informatie)? Deze problematiek stelt zich des te scherper wanneer het gaat om chronische en complexe psychiatrische problematieken. 2.2.3 Praktijk binnen de TP Uit de bevraging naar aanleiding van de derde clustervergadering blijkt dat projecten niet duidelijk het onderscheid maken tussen zaken die met het beroepsgeheim te maken hebben en aspecten in verband met de Wet Verwerking Persoonsgegevens. Het beroepsgeheim slaat op de geheimhoudingsplicht van de individuele hulpverlener, terwijl de Wet Verwerking Persoonsgegevens te maken heeft met het verwerken, opslaan en versturen (per post, mail of fax) van persoonsgegevens in dossiers, verslagen, webapplicaties etc.. A. Inclusieoverleg Anoniem inclusieoverleg Twee projecten van de cluster "kinderen en jongeren: forensische psychiatrie" organiseren het inclusieoverleg anoniem. Deze projecten ervaren geen noemenswaardige moeilijkheden bij het anoniem inclusieoverleg. Twee projecten organiseren het inclusieoverleg niet anoniem. Rol van de inhoudelijke coördinator De inhoudelijke coördinatoren van alle projecten nemen steeds deel aan het inclusieoverleg. Het doorgeven van cliëntgegevens aan de inhoudelijke coördinator is echter problematisch in het kader van het beroepsgeheim, aangezien het hier niet gaat om een "noodzakelijke hulpverlener uit hoofde van beroep of staat".
39/45
B. Opvolgoverleg Anoniem opvolgoverleg Geen enkel project uit deze cluster organiseert anoniem opvolgoverleg. Men vindt dit mogelijk noch wenselijk. Bovendien is anoniem opvolgoverleg onmogelijk wanneer de cliënt en/of zijn ouders zelf participeren. Problematische partners Twee projecten beschouwen de participatie van familieleden als potentieel problematisch in het kader van het beroepsgeheim. Andere partners die door de projecten vermeld worden zijn familieorganisaties, leerkrachten, leerlingenbegeleider en consulent van de jeugdrechtbank (cf. hulpverleners met een dubbel mandaat). Om zich te beroepen op het gedeeld beroepsgeheim moeten alle partners in dezelfde mate gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Hulpverleners met een dubbel mandaat hebben een meldingsplicht en zijn dus niet in dezelfde mate gebonden aan het beroepsgeheim. Toestemming Alle projecten vragen toestemming aan de cliënt en/of ouders (cf 2.1.2) en gebruiken hiervoor een standaardformulier. Rol van de inhoudelijke coördinator Bij alle projecten neemt de inhoudelijke coördinator meestal deel aan het opvolgoverleg. Het doorgeven van cliëntgegevens aan de inhoudelijke coördinator is problematisch in het kader van het beroepsgeheim, aangezien het hier niet gaat om een "noodzakelijke hulpverlener uit hoofde van beroep of staat". 2.2.4 Knelpunten, bedenkingen en vaststellingen vanuit de TP-praktijk Bij het opstellen van een nieuwe regelgeving omtrent zorgcircuits en netwerken, dienen onderstaande knelpunten en vaststellingen in het kader van beroepsgeheim in acht genomen te worden. A. Wettelijk kader beroepsgeheim De wetgeving rond het beroepsgeheim stamt uit de tijd van het "colloque singulier", de individuele dokter-cliëntrelatie, terwijl de sector evolueert naar zorgcircuits en netwerken, samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partners. Een enge interpretatie van het beroepsgeheim bemoeilijkt de mogelijkheden om flexibel overleg te organiseren en informatie uit te wisselen. De hierboven beschreven pistes – die steunen op een vernieuwende visie binnen de rechtsleer – bieden handvaten om zo zorgvuldig mogelijk te werken en verdienen daarom aandacht bij het uitschrijven van een eventuele nieuwe regelgeving. Deze pistes garanderen op vandaag echter geen juridische zekerheid. B. Anoniem overleg Als het inclusie- en/of het opvolgoverleg anoniem verloopt, is er sowieso geen sprake van een schending van het beroepsgeheim. Voor het inclusieoverleg lijkt dit een mogelijke (maar niet door alle projecten onderschreven) oplossing. Anoniem opvolgoverleg lijkt echter een contradictio in terminis. C. Participatie van cliënt en naastbestaanden Het beroepsgeheim kan niet worden ingeroepen ten aanzien van de cliënt. Dit betekent dat een hulpverlener zich niet op het beroepsgeheim kan beroepen om de cliënt informatie te onthouden, of – als we deze redenering doortrekken – om hem te weigeren om deel te nemen aan het casusoverleg. Let wel: het beroepsgeheim geldt in dit geval niet voor de hulpverlener. Dit impliceert enkel dat de hulpverlener in dit geval niet gebonden is aan de opgelegde geheimhoudingsplicht. Dit zegt echter niets over het recht van de
40/45
cliënt om al dan niet deel te nemen aan het casusoverleg. Een cliënt kan zich niet op het beroepsgeheim baseren om zijn deelname aan een casusoverleg als een recht op te eisen. Ten aanzien van naastbestaanden (de nabije omgeving van de cliënt) geldt de geheimhoudingsplicht wel. Er mag – indien men de regelgeving strikt interpreteert – geen cliëntinformatie worden doorgegeven aan naastbestaanden. De rechtspraak en rechtsleer zijn op dit vlak echter zeer toegeeflijk, tenzij de cliënt expliciet een veto stelt. Indien nodig kan een hulpverlener trachten de cliënt te overtuigen om zelf informatie te verstrekken aan de nabije omgeving van de cliënt. D. Positie inhoudelijke en administratieve coördinatoren De inhoudelijke coördinatoren zijn in se niet gebonden aan het beroepsgeheim. Met hen mag volgens de letter van de wet geen informatie gedeeld worden. Het gaat hier immers niet om noodzakelijke vertrouwenspersonen van de cliënt. Alleen wanneer de inhoudelijke coördinator zelf als hulpverlener betrokken is bij de cliënt, mag er juridisch gezien met hem bepaalde informatie gedeeld worden. Administratieve coördinatoren kunnen beschouwd worden als ondersteunend personeel. Zij zijn niet gebonden aan het beroepsgeheim, maar hebben wel een discretieplicht t.a.v. externen. Dit geldt evenwel niet voor alle ondersteunend personeel: onder andere de wetgeving van de CGG en de CAW maakt hierop een uitzondering. Hier zijn alle medewerkers gebonden door het beroepsgeheim. De positie van de inhoudelijke en (in mindere mate) administratieve coördinator dient, in zoverre zij effectief deelnemen aan het casusoverleg, duidelijk omschreven te worden. E. Hulpverleners met een dubbel mandaat De deelname van hulpverleners met een dubbel mandaat aan een cliëntoverleg is niet mogelijk in het kader van de regelgeving van het beroepsgeheim, zelfs niet binnen de grenzen van de pistes die hierboven omschreven staan. Toch ervaren de projecten dikwijls de nood om ook deze hulpverleners met een dubbel mandaat aan tafel te krijgen bij het opvolgoverleg. Hun deelname stuit op de volgende grenzen: - Door hun dubbel mandaat zijn deze partners nooit in dezelfde mate aan het beroepsgeheim gebonden (voorwaarde voor gedeeld beroepsgeheim). - De toestemming van de cliënt voor overleg waaraan hulpverleners met een dubbel mandaat deelnemen, geldt niet als bevrijdend. De bevrijdende toestemming van de cliënt is immers gebonden aan een aantal criteria, waaronder de vrije toestemming. Bij deelname van deze hulpverleners kunnen we echter niet spreken over een vrije toestemming, gezien hun controlerende en/of rapporterende functie. F. Hulpverleners met discretieplicht De deelname van hulpverleners met discretieplicht aan een cliëntoverleg is niet mogelijk in het kader van de regelgeving van het beroepsgeheim, zelfs niet binnen de grenzen van het gedeeld beroepsgeheim. Toch ervaren de projecten dikwijls de nood om ook deze hulpverleners aan tafel te krijgen bij het opvolgoverleg. Door hun discretieplicht zijn deze partners echter nooit in dezelfde mate aan het beroepsgeheim gebonden (voorwaarde voor gedeeld beroepsgeheim). G. RIZIV-reglementering De opgelegde trimesteriële frequentie van het cliëntoverleg lijkt te botsen met een aantal criteria van het gedeeld beroepsgeheim. Is een overleg dat enkel plaats vindt omdat het volgens de regels van het RIZIV moet noodzakelijk? Staat bij een overleg dat enkel plaats vindt omdat het volgens de regels van het RIZIV moet het belang van de hulpverlening voorop? Dezelfde vragen dringen zich op m.b.t. de opgelegde aanwezigheid van bepaalde formele partners (alle formele partners op het inclusieoverleg, minstens drie formele partners op het opvolgoverleg). Zijn partners die enkel en alleen aanwezig zijn omdat de RIZIV-reglementering het zo voorschrijft betrokken hulpverleners of noodzakelijke vertrouwenspersonen? H. Familie- en patiëntenverenigingen Er leven heel wat vragen rond de deelname van vertegenwoordigers van familie- en patiëntenverenigingen aan het cliëntoverleg. UilenSpiegel en Similes zullen zelf een adviesraad oprichten om het thema beroepsgeheim, specifiek gericht op hun vragen, te behandelen.
41/45
I. Andere regelgeving In het kader van de derde clustervergadering "kinderen en jongeren" (april 2008) hebben we ons beperkt tot een analyse van de verhouding tussen de wetgeving rond het beroepsgeheim en de praktijk van de therapeutische projecten. Om de problematiek rond het uitwisselen van cliëntgebonden informatie voor kinderen en jongeren exhaustief te behandelen, zal ook andere wetgeving onder de loep genomen moeten worden. We denken bijvoorbeeld aan de Wet Verwerking Persoonsgegevens, de Wet op de Patiëntenrechten of aan de wetgeving rond Integrale Jeugdhulp (decreet Rechtspositie van de Minderjarige). 2.2.5 Conclusie De huidige regelgeving omtrent het beroepsgeheim blijkt sterk voor interpretatie vatbaar. Vaak wordt ook het onderscheid niet gemaakt met de Wet Verwerking Persoonsgegevens en met bepalingen met betrekking tot de privacy en de patiëntenrechten. De praktijk van de TP valt heel moeilijk te rijmen met een strikte interpretatie van het beroepsgeheim. Een open en vernieuwende visie binnen de rechtsleer opent een aantal perspectieven, zoals de hierboven beschreven pistes, maar ook deze blijken op hun eigen limieten te botsen. Dit leidt binnen de therapeutische projecten tot veel discussie en een moeilijke zoektocht naar mogelijke adequate oplossingen. Ten hoogste kunnen en moeten de projecten een bepaalde zorgvuldigheid nastreven, zonder binnen een sluitend jurididsch kader te werken. De heersende onduidelijkheid inzake het beroepsgeheim in het kader van cliëntoverleg zorgt eveneens voor weerstand bij bepaalde zinvolle partners, die zich op een strikte en in velerlei opzichten verouderdeinterpretatie van het beroepsgeheim beroepen om deelname aan cliëntoverleg te weigeren. Een eerste conclusie is dan ook dat de overheid een juridisch kader voor dergelijke experimenten zou kunnen voorzien, waarbij de projecten in hun experimentele fase in een soort van juridisch vacuüm kunnen opereren, los van bestaande regelgeving, en niet in een dergelijke juridisch hachelijke en onzekere situatie. Om tegemoet te komen aan de hierboven opgesomde knelpunten en vaststellingen, lijkt het aangewezen dat er een wetgevende interventie komt. Wanneer een nieuwe materiële wet (i.c. Wet, Koninklijk Besluit, Ministerieel Besluit, Decreet of Besluit van de Vlaamse Regering) bepaalde actoren expliciet de opdracht geeft om informatie te delen in het kader van een TP, spreekt men over een wettelijke verplichting en is er niet langer sprake van een schending van het beroepsgeheim. Deze nieuwe wetgeving moet vanuit juridisch oogpunt duidelijk en expliciet zijn: - Er moet op basis van de opgedane ervaringen een duidelijke omschrijving van de informatiestromen voorzien worden. - De betrokken partners moeten expliciet vermeld worden met een concrete beschrijving van hun rol in het geheel. - Er is nood aan een duidelijke omschrijving van de rol van de inhoudelijke en administratieve coördinator. Hierbij mogen we echter niet uit het oog verliezen dat een te strakke, rigide regelgeving haaks staat op flexibiliteit, wat gezien de diverse samenstelling, doelstellingen en opzet van de verschillende projecten en de steeds wisselende noden van de cliënten toch steeds gewaarborgd moeten blijven. Zorgvuldig omgaan met het beroepsgeheim bemoeilijkt als het ware de flexibiliteit. Hier wacht de wetgever een heel moeilijke taak: hoe kunnen de belangrijke waarden die het beroepsgeheim beschermt, gewaarborgd worden zonder hierbij een flexibele werking van de TP, in al hun diversiteit en op maat van de noden van de cliënt, in de weg te staan?
42/45
3. Perspectieven op het einde van het tweede werkingsjaar 3.1 Vanuit de therapeutische projecten De Nederlandstalige TP zijn in het algemeen enthousiast over de mogelijkheden en de resultaten van het casusoverleg en de coördinatie in het kader van de therapeutische projecten. De positieve ervaringen en de meerwaarde van het werken in therapeutische projecten beschreven we reeds in de vorige tussentijdse rapporten (dd. 31 maart 2008). Deze blijven onverkort gelden. Op praktisch en organisatorisch vlak zijn er echter een aantal pijnpunten voor verbetering vatbaar. De projecten namen zelf het initiatief om deze aspecten bij de bevoegde contracterende overheden en instanties aan te kaarten en op te roepen tot een constructieve dialoog terzake. De verschillende clustervergaderingen waren het eens over de nood aan een gemeenschappelijk signaal. Met ondersteuning van de medewerkers transversaal overleg van de OGGZ werd een schrijven opgesteld (dd. 3 maart 2009), dat ter ondertekening aan alle Nederlandstalige projecten werd voorgelegd. Per 31 maart hadden reeds 39 van de 44 Nederlandstalige projecten deze brief ondertekend. Zodra alle TP hun standpunt hebben kenbaar gemaakt, wordt de brief verstuurd naar de leden van de Gemengde Werkgroep FOD, en in het bijzonder naar de Minister van Volksgezondheid, het RIZIV, de FOD VVVL en de koepelorganisaties uit de GGZ. De Stuurgroep Transversaal Overleg van de Nederlandstalige OGGZ heeft de brief ondertussen ook onderschreven. Ter informatie werd de brief ook doorgegeven aan de Franstalige therapeutische projecten, die op hun beurt kunnen beslissen om hem al dan niet te ondertekenen. Met dit initiatief roepen de TP op tot een constructieve dialoog tussen de projecten en de contracterende overheden en instanties rond volgende aandachtspunten: - een gelijkwaardige communicatie tussen de betrokken overheden, instanties en diensten enerzijds en de therapeutische projecten anderzijds; - de therapeutische projecten als experiment; - de patiëntenregistratie van het KCE; - wat na de therapeutische projecten; - de diversiteit van de therapeutische projecten. Om de perspectieven, de stand van zaken en de bedenkingen van de therapeutische projecten op het einde van het tweede werkingsjaar te verduidelijken, verwijzen we dan ook naar deze brief. Deze verwoordt in algemene zin de bekommernissen die de ondertekenende Nederlandstalige therapeutische projecten delen. Voor de specifieke bedenkingen en bezorgdheden van individuele projecten, verwijzen we naar de kwalitatieve jaarverslagen die de projecten indienen bij het RIZIV. 3.2 Vanuit de medewerkers van de Overlegplatforms GGZ 3.2.1 Het tweede werkingsjaar Twee thema's domineerden de agenda van de clustervergaderingen tijdens het tweede werkingsjaar. In de derde (en deels de vierde) clustervergadering kwam het beroepsgeheim aan bod: een kennismaking met het theoretisch kader en een analyse van de praktijk van de therapeutische projecten in het licht van het beroepsgeheim. Uit de besprekingen kwamen heel wat knelpunten en interpretatieverschillen naar boven, die duidelijk maken dat op dit vlak nog veel werk dient te gebeuren om het werken met casusoverleg in het kader van zorgcircuits en netwerken een wettelijke basis te geven. Dit werk overstijgt evenwel de opdracht van de OGGZ. Daarnaast was er tijdens het tweede werkingsjaar veel aandacht voor een diepgaande bespreking van de individuele therapeutische projecten. Na het eerste werkingsjaar ervaarden verschillende projecten de nood om grondig in te gaan op hoe andere TP hun werking in de praktijk vorm geven, welke knelpunten ze daarbij ervaren en hoe ze met die knelpunten omgaan. Per project werd een informatief dossier opgesteld aan de hand waarvan elk project zijn eigen werking kon voorstellen op de clustervergadering (al dan niet met begeleidende presentatie). Er was in de mate van het mogelijke tijd en ruimte voor feedback en discussie met de andere projecten. Deze bespreking diende een dubbel doel: - enerzijds was het een goede manier voor de OGGZ om per project informatie te verzamelen over de praktijk en de ervaringen van de TP met betrekking tot coördinatie en overleg en zo te komen tot conclusies op clusterniveau; - anderzijds vomde deze bespreking de basis voor het uitwisselen van expertise en good practices tussen de projecten onderling.
43/45
Op deze manier denken de Nederlandstalige OGGZ tegemoet gekomen te zijn aan hun opdrachten in het kader van het transversaal overleg. Ter ondersteuning van deze werkzaamheden werkten de medewerkers van het team transversaal overleg per leeftijdsgroep een login-gedeelte van www.transversaaloverleg.be uit. Deze rubrieken op de website zijn enkel beschikbaar met een gebruikersnaam en een paswoord en bieden up to date documenten aan (verslagen van de clustervergaderingen, dossiers van de besproken TP, documenten van de TP, etc.). In hun werkzaamheden worden de OGGZ wel blijvend geconfronteerd met een aantal knelpunten. -
Relatief grote clustervergaderingen Aan Nederlandstalige kant zijn op het einde van het tweede werkingsjaar 44 therapeutische projecten actief. Dit leidt tot clustervergaderingen met een groot aantal aanwezigen. De projecten van de leeftijdsgroep "kinderen en jongeren" (11 TP) vinden het bijvoorbeeld erg relevant om plenair te vergaderen, aangezien ze over de drie clusters heen belangrijke zorginhoudelijke linken hebben. Maar ook de clusters "ouderen" (8 TP) en "volwassenen: algemeen" (19 TP, gespreid over drie subclusters) genereren grote clustervergaderingen. Dit heeft natuurlijk implicaties voor de mogelijkheden van het overleg in de clustervergaderingen. Het is veel moeilijker om binnen individuele projecten naar onderliggende motieven en oorzaken van waargenomen feiten en tendenzen te graven; het overleg situeert zich onvermijdelijk meer op clusterniveau en is meer descriptief van aard. Ook puur op het vlak van tijdsinvestering is het niet evident om alle projecten tijdens elke clustervergadering uitgebreid aan het woord te laten.
-
Belasting van de clustervergaderingen door de nood van de TP aan meer duidelijkheid De therapeutische projecten ervaren de nood aan duidelijke informatie vanuit een gelijkwaardige communicatie met de betrokken overheden en instanties. Tegenstrijdige, laattijdige en officieuze communicatie zorgen voor een ondoorzichtig geheel. Ondermeer volgende thema's zorgen voor heel wat onduidelijkheid en ongerustheid: het transversaal overleg (met drie pijlers en een veelheid aan betrokken partners); de juiste interpretatie en uiteindelijke toepassing van de RIZIV-regels en de op til staande wijzigingen terzake; de nog steeds nakende patiëntenregistratie van het KCE. Dit alles heeft ook gevolgen voor de werkzaamheden van de OGGZ. De clustervergaderingen zijn vaak het enige forum waar de projecten met hun vragen, bedenkingen en bekommernissen terecht kunnen. De OGGZ trekken elke clustervergadering tijd uit om een actuele stand van zaken betreffende de drie pijlers te geven en om eventuele onduideljkheden uit te klaren. Reacties en bedenkingen van de TP worden gebundeld en overgemaakt aan de bevoegde instanties (meestal de Gemengde Werkgroep FOD). In de praktijk komt er evenwel weinig concrete feedback. De OGGZ ervaren de nood aan een officiële vertegenwoordiging van de therapeutische projecten in de diverse relevante beleidsvergaderingen, zonder hierbij uitspraken te doen over welke partner deze taak zou moeten opnemen.
3.2.2 Vooruitzichten voor het derde werkingsjaar We blijven pleiten voor en streven naar betere afstemming met de andere pijlers van het transversaal overleg. We zien hier een belangrijke rol weggelegd voor de medewerkers van de Gemengde werkgroep FOD, die zich tot op heden hoofdzakelijk richten op de procesevaluatie door de OGGZ. In het originele opzet van het transversaal overleg zouden de OGGZ inhoudelijk gevoed en methodologisch ondersteund worden door de wetenschappelijke partners binnen het transversaal overleg. Dit is tot nu toe evenwel niet gebeurd. De medewerkers transversaal overleg van de OGGZ zagen zich dan ook verplicht zelf bevragings- en vergadermethodieken uit te werken. Door de centralisatie van de middelen (i.c. de samenwerking tussen de Nederlandstalige OGGZ) zijn deze methodieken aan Nederlandstalige kant eenvormig. Los van enig verschil in appreciatie kan het verschil in werkwijze met de Franstalige clusters het schrijven van gemeenschappelijke conclusies op het einde van het project bemoeilijken. Voor het derde werkingsjaar werden alvast eerste stappen naar meer samenwerking tussen de pijlers gezet. De familie- en patiëntenverenigingen, Lucas en de Nederlandstalige OGGZ werken momenteel samen aan de
44/45
inhoudelijke voorbereiding van een clustervergadering rond participatie. Hierbij wordt naar een optimale afstemming tussen de input van de betrokken partners gezocht. Er wordt ook intensiever overleg tussen de Nederlands- en Franstalige OGGZ gepland, zodat tegen eind maart 2010 geïntegreerde rapporten per cluster kunnen afgeleverd worden. Zoals hierboven reeds aangegeven, had de concrete inhoud van de clustervergaderingen tijdens het tweede werkingsjaar vooral betrekking op het formele en organisatorische niveau. Projecten deelden de nood om van elkaar te leren hoe men de verschillende facetten van het casusoverleg, de coördinatie en de organisatie binnen het therapeutisch project vorm kan geven. We hebben de bedoeling om in het derde werkingsjaar tijdens de clustervergaderingen meer te focussen op de inhoud van het overleg binnen de TP, en op de ervaringen met de inhoudelijke afstemming van het zorgaanbod van de verschillende partners. Ook de inhoud van de rapporten van de OGGZ willen we explicieter voorwerp van bespreking op clusterniveau laten zijn. Hierbij willen we ook steeds meer van het descriptieve naar het evaluatieve niveau verschuiven. Samen met de projecten zullen we, gebaseerd op concrete ervaringen van het werkveld op organisatorisch en inhoudelijk vlak, trachten conclusies en aanbevelingen betreffende de mogelijkheden van casusoverleg en coördinatie binnen zorgcircuits en netwerken te formuleren. Niet onbelangrijk bij dit alles is dat de onduidelijkheid over de verlenging van de opdracht van de OGGZ en de andere pijlers van het transversaal overleg – naar analogie met de verlenging van de therapeutische projecten – het moeilijk maakt om de toekomstige werkzaamheden te plannen. De OGGZ zijn dan ook vragende partij voor een snelle verduidelijking betreffende een eventuele verlenging van hun opdracht in het kader van de procesevaluatie.
45/45