0
Verslag
Datum 02-08-2004
Project 265600 20255812
Auteur
Onderwerp Draaiboek reinigen bluswatersysteem
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling Activiteit (sub) Locatiesoort Status
265600 ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) BV Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM Bodemsanering RT/496/5217/840RT05995602/T10TC-02-46-01www.odfjell.nl Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig
Verslag
98180051
Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen
02-08-2004
Regelgeving
Handhaving: periodieke / preventieve controle Handhaving HPI Provincie Zuid-Holland
ALGEMEEN (x = gecontroleerd) X Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting) WVO Algemeen Historisch geval van bodemverontreiniging Besluit risico's zware ongevallen '99
Bevindingen wettelijke bepalingen Veiligheid Blusmiddelen
Correspondentie beoordelingsbrief
In orde: N
Briefdatum
Printdatum: 11-12-12
Soort bepaling: Kern
Opsteller
Termijn
Streefdatum
Blad 1 van 3
ONDER GEHEIMHOUDING
1
Tekstverslag inspectie
1.
INLEIDING Op 26 juli 2004 heeft DCMR van Odfjell een draaiboek ontvangen voor het reinigen van het bluswaternetwerk. Tijdens een test bij de oplevering van tankput 10a werd geconstateerd dat de levering van bluswater niet overeen kwam met de berekende capaciteit. Onderzoek heeft uitgewezen dat delen van het net verstopt zitten met schelpen aangroei. Deze schelpen aangroei is ontstaan door dat het bluswaternet regelmatig gespoeld wordt met havenwater. Dit water blijft vervolgens in de leidingen staan. Uit deze constatering is een Verzoek Tot Wijziging voort gekomen. Dat uiteindelijk het draaiboek heeft opgeleverd. Het draaiboek is beoordeeld door DCMR en Brandweer Rotterdam (brief 20178865/265600).
(•
/ V_
Opmerkingen DCMR: Is de Management of Change Procedure gevolgd? Ja. Wordt de in de vergunning vereiste bluswatercapaciteil gehaald. Odfjell zegt ja op basis van de 'live-test' die gedaan is bij de oplevering van tankput 10a. Dit is niet nader onderzocht. Opmerkingen Brandweer Ovenwegende dat: 1. Het begin en einde van de werkzaamheden worden gemeld met een fax 'tijdelijke wijziging bedrijfsbrandweervoorzieningen'. 2. De stationaire koelwater/ -sprinklerleidingen die op de opslagtanks aanwezig zijn te allen tijde in bedrijf kunnen worden gesteld. Odfjell dient voor elk brandscherm een berekening uit te voeren van de hoeveelheid water die geleverd dient te worden om elke aangesloten tank te koelen met een capaciteit van tenminste 1000 1/ uur/ strekkende meter tankomtrek. Op basis van deze rekening dient het aantal benodigde hydranten ter voeding van het brandscherm bepaald te worden. 3. Twee naast elkaar gelegen straten met hydranten niet tegelijkertijd buiten werking worden gesteld. 4. Elke tankput te allen tijde aan twee zijden van de tankput over operationele hydranten beschikt. 5. Brandgevaarlijke werkzaamheden niet worden uitgevoerd in de gebieden waar werkzaamheden aan het bluswaternet plaatsvinden. 6. Ten behoeve van de brandweer bij de portier een actueel overzicht aanwezig is van wegafsluitingen en de beschikbaarheid van hydranten. Heeft Brandweer Rotterdam geen bezwaar tegen de uitvoering van het voorgestelde plan. Verder is afgesproken dat wanneer er werkzaamheden worden uitgevoerd nabij het RCC daar geen manipulaties mogen plaatsvinden. Odfjell verwacht 17 weken nodig te hebben en start met het project op 9 augustus 2004. 2. BEVINDINGEN EN CONCLUSIE Het project kan worden uitgevoerd conform het draaiboek met in acht name van bovengenoemde voorwaarden. 3.
ACTIES EN ADVIEZEN
3.1 Door DCMR Goedkeuring formaliseren d.m.v. een brief. 3.2
Door het bedrijf
Blad 2 van 3
ONDER GEHEIMHOUDING Zie verslag.
Blad 3 van 3
Verslag
Aan L. Datum 28-11-2005
Project 265600 20246718
Onderwerp BRZO inspectie
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling Activiteit (sub) Locatiesoort Status Verslag Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen Regelgeving
265600 O D F J E L L TERMINALS (ROTTERDAM) BV Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM Bodemsanering RT/496/5217/840RT05995602/T10TC-02-46-01www.odfjell.nl Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig 98217606 28-11-2005
Handhaving: themacontrole Handhaving HPI Provincie Zuid-Holland
793253 Revisievergunning ALGEMEEN (x = gecontroleerd) X Besluit risico's zware ongevallen '99 X Artikel 18.18 Wm (gedragingen m.b.t. voorschriften) WVO Algemeen Registratiebesluit rampen en zware ongevallen Historisch geval van bodemverontreiniging Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting)
Bevindingen wettelijke bepalingen Veiligheid
CIN melding Nog invullen
In orde: J
Correspondentie aanschrijving door DCMR
Printdatum: 15-11-12
Briefdatum 04-01-2006
Soort bepaling:
Opsteller
Termijn 2M
Streefdatum 04-03-2006
Blad 1 van 21
Arbeidsinspectie
^
RHRR
INSPECTIERAPPORT BRZO'99
|< Naam Bedrijf of inrichting >j |< Vestigingsplaats >j |
]
Al zaaknr.: ;< zaaknummers DCMR locatienr: ll
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
Blad 2 van 21
INSPECTIERAPPORT BRZO'99
< Naam Bedn^^^ of inrichting >! < yestigjngsplaate^:^ !1
Al zaaknr.: [< zaaknummer>! DCMR locatienr.: ,i .A
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district liaven
Inhoud Inleiding 1 Algemene gegevens 2 Omvang en uitvoering van de inspectie 3 Conclusie van de inspectie 3.1 Bevindingen inzake het PBZO, VBS en het intern noodplan 3.2 Bevindingen m.b.t. de in het VR beschreven installaties en processen, scenarioonderzoek, QRA, MRA en Domino-effecten 3.3 Overtredingen en handliaving
14 16
Bijlage 1:
17
Overzicht Overtredingen (O), Bevindingen (B) en Aandachtspunten (A)
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
5' 7 9 11 11
1
Inleiding Teneinde de risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven te minimaliseren heeft de Raad van de Europese Unie de Seveso II-richtlijn vastgesteld. Deze richtlijn is binnen de lidstaten in de landelijke wetgeving geïmplementeerd. De Nederlandse uitwerking hiervan is opgenomen in het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99). De selectie van de bedrijven die vallen onder het BRZO'99, vindt plaats op basis van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die in het bedrijf aanwezig mogen zijn. Bedrijven die vallen onder de regeling van het BRZO'99 dienen tenminste te beschikken over een preventiebeleid ter voorkomen van zware ongevallen (PBZO) en dienen een Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) te hebben geïmplementeerd. Het BRZO'99 kent twee drempelwaarden. Als in het bedrijf meer gevaarlijke stoffen aanwezig zijn dan een in het BRZO'99 aangegeven hoogste drempelwaarde, moet het daarnaast ook nog een veiligheidsrapport (VR) indienen. Een dergelijk bedrijf wordt VRplichtig genoemd. BRZO-plichtige bedrijven die onder de iDovenste drempelwaarde blijven gelden als PBZO-plichtige bedrijven. < naam bedrijf >j is een VRWJPBZCj- bedrijf. In het veiligheidsrapport (VR) zijn de risico's van zware ongevallen aangegeven voor werknemers, omwonenden en het milieu. Het bedrijf moet in het VR aantonen dat het de risico's in het bedrijf goed beheerst. Het VR wordt beoordeeld door diverse instanties, waaronder de milieudienst, de arbeidsinspectie en de gemeentelijke en regionale brandweer. Door deze instanties zal onder andere een uitspraak worden gedaan over de in het VR beschreven risico's. In deze rapportage worden de resultaten weergegeven van de inspectie die is gehouden op i! bij (<jiaam bedrijf >j te |j. Het rapport bevat de gezamenlijke en afgestemde bevindingen van de DCMR Milieudienst Rijnmond, Arbeidsinspectie, team Rijnmond en de RHRR/ Brandweer Rotterdam. In het gezamenlijk deel van dit rapport wordt een algemene samenvatting gegeven van de bevindingen per onderdeel van het veiligheidsrapport, gevolgd door de gedetailleerde bevindingen. De beoordelingen hebben betrekking op het bedrijfsonderdeel dat als steekproef door de betreffende dienst gekozen is en zijn gebaseerd op de situatie die tijdens de inspectie is aangetroffen.
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
\
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
2
1 Algemene gegevens
Naam inrichting: Bezoekadres: Postadres: Telefoon (algemeen): Havennummer: Verplichting: Contactpersoon van drijver: Naam Functie Telefoon (direct) E-mail adres Medezeggenschapsorgaan: Activiteit: Aantal eigen werknemers: Aantal medewerkers derden: Deelnemers overheid inspectie:
Aard inspectie: Inspectiedatum: 1® inspecteur Arbeidsinspectie: 1® toezichthouder Wet Milieubeheer: 1® toezichthouder Rampbestrijding: Eindredactie:
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
I
3
2 Omvang en uitvoering van de inspectie
Voorafgaande aan de inspectie is een schriftelijk inspectieplan gemaakt, opgesteld door de bij de inspectie betrokken partijen en schriftelijk (per mail) gecommuniceerd met de inrichting. Tijdens de inspectie zijn de volgende onderwerpen aan de orde geweest: inspectieonderwerp PBZO document VBS # 1 Personeel en organisatie VBS # 2 Risico en gevaaridentificatie VBS # 3 Toezicht op uitvoering VBS # 4 Handelwijze bij wijzigingen VBS # 5 Planning noodsituaties VBS # 6 Toezicht op de prestaties VBS # 7 Audit en review Volledigheid Veiligheidsrapport Actualiteit Veiligheidsrapport Installatie en procesbeschrijvingen Installatie scenario's Bedrijfsbrandweer scenario's Rampbestrijding scenario's Quantitative Risk Analysis Milieu Risico Analyse Domino-effecten Audit Bedrijfsbrandweer Passendheid Rampbestrijdingplan Passendheid Milieuvergunning Stoffenlijst Intern Noodplan
Onderdeel / procedure / installatie / nummer / aanduiding etc.
De inspectie is uitgevoerd met gebruikmaking van de volgende hulpmiddelen: Hulpmiddel
Inspectieonderwerp
Tijdens de inspectie zijn de volgende documenten ingezien: Aanduiding Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11 -2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 17-11-2005 revisie 1 Versie 18-8-2004 Versie 25-11-2002 Versie 3 datum 10-08-1994
Titel Management of Change procedure Kritische Apparatuur aandachtspuntenlijst Verzoek tot Wijziging formulier VtW advies aan COT formulier Intake vragenlijst formulier Identificatie van Gevaren en Risico-evaluatie Odfjell Project Initiatie (OPI) Constructie-complex werkzaamheden procedure Werkinstructie controle brandbestrijding- en veiligheidsmiddelen Werkinstructie ijken, kalibreren, controleren en testen Procedure gebruik productslangen.
DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
De volgende functionarissen zijn geïnterviewd: Naarn /
^. .
Dhr
c — I n s p e c t ï e o n d e r w e r p Management of change VBS element 4, VBS element 3 Management of change VBS element 4, VBS element 3 Management of change VBS element 4 Management of change VBS element 4 Management of change VBS element 4 Onderhoud en inspectie VBS element 3 QRA Onderhoud algemeen Onderhoud tanks Onderhoud leidingen
C
10 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
4
3 Conclusie van de inspectie
Dit hoofdstuk geeft de beschrijving van de conclusie van de inspectie met betrekking tot de eisen uit het BRZO'99. Dit hoofdstuk is door de toezichthouders gezamenlijk opgesteld na afloop van de inspectie en geeft een totaalindruk van de mate waarin het bedrijf aan haar verplichtingen uit het BRZO'99 voldoet. De eerste paragraaf beschrijft de resultaten met betrekking tot het PBZO-document en het op het bedrijf aanwezige Veiligheidsbeheerssysteem. Paragraaf 3.2 beschrijft de kwaliteit van de beschrijvingen in het Veiligheidsrapport en de beheersing van scenario's, waarna in de laatste paragraaf een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste overtredingen en de door de overheid voorgenomen handhavingacties. Een overzicht van alle overtredingen en bevindingen waarop de conclusies zijn gebaseerd staan vermeld in bijlage 1.
4.1 3.1 Bevindingen inzake het PBZO, VBS en het intern noodplan Artikel 5, tweede en derde lid, van het BRZO'99 bevat de verplichting tot het opstellen van een PBZO- document alsmede het invoeren van een veiligheidsbeheerssysteem. De elementen die in het veiligheidsbeheerssysteem aan de orde dienen te komen, worden nader gespecificeerd in bijlage II bij het BRZO'99. De eisen aan het intern noodplan zijn terug te vinden in artikel 22 en bijlage IV van het BRZO'99.
PBZO document Organisatie: Met betrekking tot het PBZO-document van bedrijf kan gesteld worden dat de organisatie van het beleid, bestaande uit de beschrijving van comniitment, taken en verantwoordelijkheden bij het voorkomen van zware ongevallen als [< goed / redelijk/jriatig/ (slecht, afvvezig)>^ beoordeeld kan worden. pocujTientatie: Het beleid en de bijbehorende doelstellingen zijn als l< goed /j^edejijk/ matigt (slecht, afwezigj>j gedocumenteerd in het PBZO-document. Volledigheid: De beschrijving van alle gevaren en risico's in dit document is!< goed /redelijW rnatig^ (slecht, afiwezig)>'. Er is i<een/ geenj goed en volledig beeld te schetsen op basis van deze informatie. Implementatie: BinnerLhet PBZO document en het uitgestippelde beleid wordt op een als 'i<,goede j rejdelijke/ matige/ slechte>] manier de link gelegd met de verschillende onderdelen van het N/BS. Evaluatie: Toetsing van het beleid aan de hand van prestatie-indicatoren, kansen en effecten is als [< goed / redejijk/ matig/ slechtJ vastgelegd en mogelijk binnen dit beleid.
Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) VBS element 1: Organisatie van het personeel Organjsatie;^ De taken, yerantvyqordelijkheden, bevoegdheden van eigen personeel en derden is op een 'r^goede / redelijke/ matige/ slechje> manier vastgelegd. Documentatie: Het trainings- en opleidingsprogramma's met betrekking tot de beheersing van risico's van zware ongevallen is als !< goed / redelijk/ nnatig/ slecht>j beordeeld. De programma's zijn volledig en up-to-date.
Volledigheid: De opleiding van het personeel en de specifieke opleidingseisen per functie kunnen 11 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
,', worden aangetoond. Deze zijn ^niet^ voor alle functies vastgelegd. Implementatie: Binnen [< naam bedrijf>] is ^ goed / j^edeïijk/ matig/ rnetS aantoonbaar welke opleidingen en trainingen door een willekeurige werknemer gevolgd zijn of gaan worden. Eva[uatie: Binnen j^} zijn de overlegstructuren op een •< goede / redejijkei rriatige/ sïëchte>! manier vastgelegd.
VBS element 2: Identificatie van gevaren en beoordeling van de risico's van zware ongevallen Organisatie: De verantwoordelijkheid voor het beoordelen van risico's en het uitvoeren van gevarenanalyses is '< goed / redeiijk/ matig/ niet>' vastgelegd en dient 'ï verbeterd te worden. Documentatie: De procedures voor het identificeren van gevaren, de inventarisatie van effecten en het uitvoeren van gevarenstudies zijn ,< goed / redelijk/ matig/ n[et> en (onjvoldoende om te voldoen aan de wetgeving. Volledigheid: De mogelijkheden op een LOC en bijbehorende kansen zijn : na te gaan d.m.v. de procedures. Incidenten worden hier I in meegenomen. Implementatie: De incidentanalyse en de uitvoering van veiligheidsstudies wordt als I< goed j redelijk/ matig/ slecht>' beoordeeld. Binnen '<jiaam jDedrijf>j is !< geen>, incidentanalyse uitgevoerd. Evaluatie: Het is goed / redelijk/ matig/ niet>i aantoonbaar dat de bevindingen uit incidentanalyse en veiligheidsstudies geëvalueerd worden en dat hier verbeteringen uit voortkomen.
VBS element 3: Het toezicht op de uitvoering Organisatie: Het onderhouds- en inspectieprogramma met beschrijvingen van technische voorzieningen, werkvergunningen en veiligheidsmaatregelen voor het personeel binnen < naarn' bedrijf>; is 5 goed / redelijk/ nriatig/slecht/afwezig>;. Documentatie: De procedures voor het doorgeven van wijzigingen, onderhoudswerkzaamheden en testen zijn [< goed / redelijk/ matig/slechVafwezig>|. Volledigheid: Op dit moment zijn niet alle technische veiligheidsvoorzieningen opgenomen in het onderhouds- en inspectieprogramma. Dit systeem is op dit moment als < goed y red^'Ü!^ matig/j slecht/afwezig^ te beoordelen. Implementatie: Het onderhouds- en inspectieprogramma vyordt < goed / redelijk J matig l slecht/njet>I nageleefd. Er kan !< goed / redelijk/ matig/ slecht/niet> worden aangetoond dat de aanwezige equipment op tijd getest, geïnspecteerd of onderhouden wordt. Evajuatie: Afwijkingen en onderhouds- en inspectieresultaten worden i< goed J redelijk/ matig/ s]echt/njet>: gemeten en geëvalueerd. VBS element 4: De wijze waarop gehandeld wordt bii wijzigingen Organisatie: Binnen OdfjelJ is redelijk vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het behandelen van wijzingen, (on het op de hoogte stellen van hot betrokken personeel). Documentatie: De procedures voor het doorgeven en de documentatie van wijzigingen zijn redelijk. De gebruikte formulieren en procedures zijn redelijR geschikt voor een gestructureerde verwerking van wijzigingen. Volledigheid: De wijzigingen in personeel, procescondities, materialen, software, ontwerp en constructie van nieuwe installaties en technische veiligheidsvoorzieningen worden 5 goed ] 12 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
redelijk/ matig/ slecht/niet>| gedekt door de aanwezige procedures en formulieren. Imp[emejitatje; De controle op de implementatie van wijzigingen binnen [< naam bedrijf>] is [< goedj redejijk/ matig/^ s[echt/a^vezig>'. Het is ^| aantoonbaar in welke fase de wijzigingen j;Jch bevinden en het is ^jiiet>' aantoonbaar of verbeteringen zijn ingevoerd. Wijzigingen worden '<^niet>| structureel doorgegeven aan het bevoegd gezag. Evaluatie: Er vindt binnen ^^naarribedrijf^ lïeen / geeri>! evaluatie van wijzigingen of verbeteringen plaats. De implementatie van wijzigingen wordt !, afgerond.
VBS element 5: Planning voor noodsituaties Organisatie: De bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden in noodsituaties met betrekking tot het personeel en de noodorganisatie zijn '<• goed / redelijk/ matig/ slecht/afwezig>i vastgelegd. Documentatie: Er is binnen i <een/geen>; noodplan aanwezig. De procedures voor ontruiming en registratie zijn '^qqk/ook niet / echter n[et>j aanwezig binnen het bedrijf. Volledigheid: De te nemen acties zijn i<_ goed^ redeïijk/ matig/ slecht / niet>l beschreven in het noodplan. De stofgegevens zijn ^iijet>l aanwezig en '< goe^/red^ejijk/ matig/met^ up-to-date. Implementatie: Er kan ï^nietg aangetoond worden dat het noodplan en bijbehorende procedures regelmatig geoefend worden. Evaluatie: Het noodplan wordt fl regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Het noodplan is 'i up-to-date. VBS element 6: Toezicht op de prestaties Organisatie: De doelstellingen in het beleid van [< naam bedrijf^ zijn |l concreet en meetbaar. De verantwoordelijkheden met betrekking tot deze doelstellingen zijrP[<^ goed/ ledelijk/ majig^ sjecht/niet? vastgelegd in het VBS. Documentatie: De procedures over het meten yan^xsilighejdsprestajes, de rapportage van storingen, incidenten en ongevallen zijn |< goed / redelijk/ matig/ slecht/ afwezig>;. Volledigheid: Op dit moment worden de veiligheidsprestaties ten aanzien vari^ ongevallen, bijna ongevallen^, incidenten, downtime en uitgevoerde veiligheidsinspecties ^ gqed / redejijk/ matigt slecht/ niet>! gemeten. Implementatie: De procedures het meten van yeiligheidsprestaties, de rapportage van storingen, incidenten en ongevallen worden ,'] nageleefd. Er kan ^ goed / redelijk/niatig/ slecjit/^n worden aangetoond dat prestatiemetingen uitgevoerd worden. Evaluatie: Veiligheidsprestaties en doelstellingen worden |< goed / redelijk/ matig/ slecht/niet>| gemeten en geëvalueerd. Er worden op basis hiervan ii nieuwe doelstellingen geformuleerd. VBS element 7: Organisatie;^ De verantwoordelijkheden voor het uitvoeren en pjannen zijn < goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>; vastgelegd. De interne auditoren zijn |< goed /xed^elijk/ matig/ slecht/ niet>j opgeleid en vastgelegd binnen de organisatie. Documentatie: Er is <een/ geen> structureel auditplan met doelstellingen frequentie, afdelingen en activiteiten aanwezig. Er is <een/geen>: auditplan opgesteld en er is !<een/ geen>I procedure voor audits aanwezig. Volledigheid: < Niet alle/Alle> elementen komen aan bod in de planning en uitvoering van audits. 13 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
Implementatie: Er zijn ^< .. / enkele/ geen>' audits uitgevoerd. De implementatie van het auditplan en procedures is < goed / redelijk/ matig/ slecht>. Evaluatie: De eyaljjatie van auditresultaten, verbeterpunten en vervolgacties is & gqed^ / redelijk/ 'matig/ slecht/afwezig>. De uitgevoerde periodieke audits hebben l5rLiet>j geresulteerd in vervolgacties en daaraan gekoppelde verbetertermijnen.
4.2 3.2 Bevindingen m.b.t. de in het VR beschreven installaties en processen, scenario-onderzoek, QRA, MRA en Domino-effecten Installatie- en procesbeschrijvingen Volledigheid: De installatie- en procesbeschrijvingen zijn ,< goed / redelijk/ matig/ slecht/afwezig>'. De beschrijvingen van de installaties geven een !< goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>j beeld . Gevaren en risico's: In de installatie- en procesbeschrijvingen worden de gevaren en risico's < 'goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>, beschreven. Het is i5niet>! mogelijk een goed beeld te schetsen van de mogelijke effecten van een LOC. Juistheid: De beschreven situatie in het VR m.b.t. installatie- en procesbeschrijvingen komt [< goed ? redelijk/ matig/ slecht/ niet> overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf. Preventieve maatregelen/ LOD's: De preventieve maatregelen bij installaties en processen worden i< goed/ redelijk/ matig/ slecht/ rnet>j beschreven.
Scenario-onderzoek In het veiligheidsrapport van < naam bedrijf > zijn < aantal > installatiescenario's beschreven, onder te verdelen voor de volgende bedrijfsonderdelen: !< aantal > voor '< betreffende bedrijfsonderdeel >; < aantal > voor '< betreffende bedrijfsonderdeel >; < aantal > voor < betreffende bedrijfsonderdeel >; De keuze van de onderzochte scenario's is door het beoordelingsteam gemaakt op basis van de geleverde beschrijving, de inschatting van het risico door < riaam bedrijf > en de aard van de genoemde preventieve en repressieve maatregelen.
Volledigheid: De uitvoering van de installatiescenario's is 5 goed / redelijk/ matig/ slecht/ afwezig>l Gevaren en risico's: De gevaren en risico's zijn < goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>| beschreven in de installatiescenario's. De kansen en effecten zijn ,< goed l redelijk/ matig/ slechy niet>' onderbouwd. Juistheid: De beschreven situatie in de installatiescenario's komt i< goed/ redelijk/jria^^^ niet> overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is ;' actueel. Preventieve maatregelen/ LOD's: De preventieve maatregelen in de installatiescenario's zijn < goed / redelijk/ matig/ slecht/ajwezig> beschreven. Scenario's m.b.t. brandveiligheid en rampenbestrijding Volledigheid: De uitvoering van de ramp- en bedrijfsbrandweerscenario's is < goed / redelijk/ matig/ 'slecht/>, te noemen. 14 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
^ \i
^
Gevaren en risico's: De gevaren zijn ^ gojed/jedelijk/ matig/ siecht/ niet>\beschreven in de rampen bedrijfsbrandweerscenario's. De effecten zijn i< goed / redelijk/ matig/ slechy niet> onderbouwd. Juistheid: De beschreven situatie in de ramp- en brandveiligheidscenario's komt '< goed / redelijl^ matig/ slechV njet> overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is | actueel. Correctieve maatregelen/ LOD's: De correctieve maatregelen in de ramp- en brandveiligheidsscenario's zijn ^ goed / redelijk/matig/ slej;ht/njet>| beschreven.
QRA Volledigheid: De uitvoering van de QRA is goed. In de QRA zijn risico's, installaties en stoffen op een goede manier meegenomen. Gevaren en risico's: De gevaren en risico's zijn goed beschreven in de QRA. Juistheid: De beschreven situatie in de QRA komt goed overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is actueel. De betreffende scenario's zijn goed beschreven en conform de werkelijke situatie Preventieve maatregelen/ LOD's: De preventieve maatregelen in de QRA zijn goed beschreven. MRA Volledigheid: De uitvoering van de MRA is [< goed / redelijk/ rnatig/ slecht/ a^vez^ig>i. Gevaren en risico's: De gevaren en risico's zijn [l beschreven in de MRA. Juistheid: De beschreven situatie in de MRA komt < goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>j overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is (' actueel. Preventieve rnaatregelen/ LOD's: In de MRA zijn de preventieve maatregelen :< g q e d j redelijk/ matig/plecht/ niet> beschreven. Domino effecten Volledigheid: De aangeleverde informatie voor de berekening van de domino effecten is goed / redelijk/ matig/ slecht/ afwezig>. De effecten kunnen < goed / redelijk/ matig/ slecht/ niet>; ingeschat worden op basis van de informatie over de risico's op de inrichting en nabijgelegen inrichtingen.
Gevaren en risico's: De beschreven gevaren en risico's zijn (< g p ^ / redeiijk/ nnatig/ slecht/ niet>! bruikbaar voor de berekening van domino-effecten. Juistheid: De aangeleverde informatie komt '< goed / redelijk/ matig/ slecht/ niej>j overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is \ actueel. Preventieve maatregelen/ LOD's: De informatie-uitwisseling tussen de betrokken inrichtingen is ,< goed / redelijk/ matig/ slecht/ afwezig>;. De domino-effecten worden is < goed / redelijk/ rnatig/ slecht> beheerst door de aanwezige LOD's. Stoffenlijst De volledigheid van de stoffenlijst voor de externe hulpverleners is : en bevat alle stofinformatie. '
"
,5 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
Juistheid: De aangeleverde informatie komt ,: overeen met de aangetroffen situatie in het bedrijf en is actueel.
Afgegeven vergunningen (milieuvergunning, beschikkingen brandveiligheid) De afgegeven beschikkingen op basis van de <WVO, Wet Milieubeheer, Besluit bedrijfsbrandvveren> wordt door het bedrijf 5 goed / redelijk/ rnatig/ slecht / niet> nageleefd. Er zijn L geen>; overtredingen van de huidige voorschriften geconstateerd. De afgegeven beschikkingen is/zijn !< wel / niet >; passend voor de huidige situatie en omvatten voor de veiligheid relevante scenario's en installaties. De borging van de aanwezigheid en integriteit van de voor de veiligheid relevante voorzieningen is 5 gqedj redelijk/, niatig/ slecht / afwezig>;.
4.3 3.3 Overtredingen en handhaving Op grond van de bevindingen van de inspectie is een aantal overtredingen van het BRZO'99 geconstateerd, waarvoor een handhavingstraject zal worden ingezet. Hieronder is aangegeven welke overtredingen het betreft en welke de handhavende instantie zal zijn. Een overzicht van alle bevindingen en overtredingen is gegeven in bijlage 1.
Onderwerp: VBS 2, DCMR VBS 3, DCMR
Overtredingen Een drietal zeecontainers voor opslag van gevaarlijke stoffen staan niet vermeld in de aanvraag van de PID. Dit betreft een overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. (handhaving door DCMR) Een aantal hydranten hebben 1 in plaats van de vereiste 2 afsluiters. Dit betreft een overtreding van voorschrift 6.30 van uw Wm vergunning. (handhaving door DCMR)
(
16 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
.)
5
Bijlage 1: Overzicht Overtredingen (O), Bevindingen (B) en Aandachtspunten (A)
Onder een Overtreding wordt verstaan het niet voldoen aan een concreet voorschrift uit wet of beschikking. Daar waar Bevindingen algemene constateringen zijn, welke zowel positief als afwijkingen kunnen bestaan, zijn Aandachtspunten adviezen aan het bedrijf of de toezichthouder. (BRW; Bevoegd gezag Rampbestrijding - Brandweer), Al; Arbeidsinspectie - afdeling MHC, WM: Bevoegd gezag Wet Milieubelieer, WVO: Waterkwaliteitsbeheerder)
PBZO DOCUMENT Nr. Bevinding
i '
0.C1 O.02 B.01
VBS ELEMENT 1; PERSONEEL EN ORGANISATIE Nr. Bevinding
i
B.02 B.03
VBS ELEMENT 2; RISICO EN GEVAARSIDENTIFICATIE Nr. Bevinding
! j
VBS ELEMENT 3; TOEZICHT OP DE UITVOERING j Bevinding 1 Nr. B.01 In het storingssyteem kan de meiderde indicatie spoed, normaal of veiligheid aangeven. Ook kunnen st gemeld worden als er echt haast bij is. Deze vier categorieën (telefonisch, spoed, normaal en veiligheid) B.C2 De assistent terminal manager wijst de storingsmeldingen toe aan een proceseigenaar (technisch opzici kan de status (spoed, normaal en veiligheid) daarna wijzigen. B.03 In het systeem wordt een storing gemeld en afgemeld. De status tussentijds is niet zichtbaar. Wel wordt in het bonnenoverleg dit is voor de melder van de storing niet inzichtelijk. B.04 Er is verteld dat er geen totaal overzicht is van alle aanwezige slangen op de inrichting (ca. 600). Dit is i procedure gebruik productslangen waarin onder 3.2 A staat vermeld dat bij uitgifte van een nieuwe slanc in de PC. Om er zeker van te zijn dat alle aanwezige slangen gekeurd zijn is een administratie van de si; 05 Door RWS zijn van een vijftal slangen de nummers genoteerd. 1 slang had geen kleurcodering en bleek ging om een DVI slang dat is te zien aan de diameter. Bij de PID werd een slag aangetroffen zonder klei nieuwe productslang waarvan een certificaat aanwezig was. 17 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
06
Odfjell is bezig met het opzetten van een RBI plan voor de leidingen. 2006 is een leerjaar. In 2007 7-='i^he zijn. Odfjell heeft een Risk Based Inspection (RBI) programma voor de opslagtanks Bij Odfjell is ver verdeling preventief/ correctief onderhoud 5% en 95%. Odfjell heeft geen specifiek beleid voor Onderhoud en Inspectie. Voorschrift 6.39 en de Algemene bepalingen wordt overtreden. De schuimvoorraad is vorig jaar niet geki bezig met de keuring. De resultaten worden toegestuurd. Handhaving afhankelijk van de testresultaten. Er is geen capaciteitstest beschikbaar waarmee wordt aangetoond dat aan voorschrift 6.33 wordt voldaa Voorschrift 6.23 wordt overtreden. Odfjell doet geen live test van stationaire blusvoorzieningen.
07 A.08 B.09 0.1 0 B.11 0.1 2 0.1 Voorschrift 6.30 wordt overtreden. Een aantal hydranten heeft 1 in plaats van de vereiste 2 afsluiters. 3
VBS ELEMENT 4; MANGEMENT OF CHANGE Nr. Bevinding B.01 In de procedure 'Management of Change' is het begrip tijdelijk is niet gedefinieerd. B.02 De procedure 'Identificatie van gevaren en Risico-evaluatie' heeft geen link met de lijst van kritische app 'Management of Change' procedure. A Het is mij onbekend of er een relatie is tussen de lijst van kritische apparatuur en de risico matrix v ét' B.G3 lines of defence uit de scenario's. Deze zou er moeten zijn. B.04 De procedure 'Constructie-complexe werkzaamheden' de definitie van 'bijzondere gevaarlijke werkzaam paragraaf 2.4 van deze procedure ontbreekt. Is er een link met de veiligheidsstudie's? B.05 De MOC procedure vormt een goede basis die verder uitgewerkt zal moeten worden.
VBS ELEMENT 5; PLANNING VOOR NOODSITUATIES Nr. Bevinding
VBS ELEMENT 6; TOEZICHT OP DE PRESTATIES Nr. Bevinding
)
VBS ELEMENT 7;.. Nr. Bevinding
18 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
VOL LEDIGHEID VEILIGHEIDSRAPPORT Nr. Bevinding
ACTUALITEIT VEILIGHEIDSRAPPORT Nr. Bevinding
INSTALLATIE EN PROCESBESCHRIJVINGEN Nr. Bevinding
!
ONDERZOEK LOC SCENARIO NR (...) Nr. Bevinding
|
ONDERZOEK SCENARIO RAMPBESTRIJDING NR (...) Nr. Bevinding
(
1
ONDERZOEK SCENARIO BEDRIJFSBRANDWEER NR Nr. Bevinding
19 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
QRA Nr. Bevinding 01
Het QRA is beoordeeld door DCMR. De conclusie: Met het rapport 'Risicoanalyse Odfjell Terminals (Rot (februari 2004) heeft Odfjell voldaan aan zijn verplichting om de onjuistheden in de QRA berekeningen te Er wordt voldaan aan de bestaande normen voor de externe veiligheidsrisico. Er dient verantwoording te gegeven voor de hoogte van het groepsrisico.
MRA Nr. Bevinding
DOM INOEFFECTEN Nr. Bevinding
•
STO -FENLIJST Nr. Bevinding
PASSENDHEID MILIEUVERGUNNING Nr. Bevinding 1
De drie zeecontainers voor opslag van gevaarlijke stoffen staan niet vermeld in de aanvraag van de PID niet gemeld aan het bevoegd gezag door middel van een artikel 8.19 melding. 20 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
PASSENDHEID BRANDVEILIGHEIDSBESCHIKKINGEN Nr. Bevinding
| j
21 DCMR Milieudienst Rijnmond Arbeidsinspectie, afdeling MHC Team Rijnmond Gemeentelijke Brandweer Rotterdam, district haven
Verslag
Aan
Datum
Project
07-12-2005
265600 20253578
Auteur
Onderwerp Onderhoud en inspectie
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling
Activiteit (sub) Locatiesoort Status Verslag Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen
266600 O D F J E L L TERMINALS (ROTTERDAM) BV Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM l.k.v. Wbb is voor gehele bedrijfsterrein sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging RT059905217, waarvoor is ingestemd met een LBP, TC-0227-22 www.odfjell.nl. Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig
98217616 '-7'^l-7005
Handhaving: deelcontrole Handhaving HPI Provincie Zuid-Holland
793253 Revisievergunning ALGEMEEN
Regelgeving
(x = gecontroleerd) X Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting) WVO Algemeen Registratiebesluit rampen en zware ongevallen Besluit risico's zware ongevallen '99
Bevindingen wettelijke bepalingen
Printdatum: 15-11-12
Blad 1 van 10
Algemeen Overig Voorschrift 14.5 Lucht Geuremissie Voorschrift 5.10 Meetverplichting Voorschrift 5.1 Afspraken OdfjellA/VE Overig Voorschrift 14.1 Veiligheid Blusmiddelen Voorschrift 14.2 Controle-/meetverplichtingen Voorschrift 20.3
In orde: N
Soort bepaling: Resterend
In orde: J
Soort bepaling:
In orde: J
Soort bepaling:
In orde: J
Soort bepaling:
In orde: J
Soort bepaling:
In orde: J
Soort bepaling:
Blad 2 van 10
Verslag
Inleiding Tijdens de BRZO inspectie in december 2005 heb ik samen met de Brandweer de thema inspectie 'Van pomp tot sprinklerkop' uitgevoerd. Ik heb aan de hand hiervan onderstaande checklist voor Onderhoud en inspectie ingevuld. De antwoorden hebben dus betrekking op een steekproef ten aanzien van brandpreventieve middelen. Daarbij heb ik samen met Rijkswaterstaat gekeken naar laad en losslangen. Er heeft een interview plaats gevonden met ' • hoofd onderhoud. Hij heeft een mondelinge toelichting geven op het reeds bestaande RBI systeem voor tanks en het nog te ontwikkelen RBI systeem voor leidingen. VRAAG PD Aant. Bep. Niet nvt CA aanw. aanw. aanw. 1
2 3
4 5 6
Beleid Heeft het bedrijf een beleid vastgesteld voor: onderhoud inspectie? Waarop is dat van toepassing? (preventief onderhoud, breakdown onderhoud, periodiek verplicht onderhoud, e.d.) Zijn de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van inspectie en onderhoud vastgelegd? Is er een procedure om alle in de inrichting werkzame personen schriftelijk te instrueren, zodat gedragingen in strijd met de wettelijke bepalingen zijn uit te sluiten? Registratie Heeft het bedrijf een: a. Onderhoudsysteem, b. inspectiesysteem? Zijn daarin de installatieonderdelen systematisch geregistreerd? Is geborgd dat hierin alle équipement en leidingen zijn/ worden opgenomen? Hoe?
Printdatum: 15-11-12
P
TOELICHTING / OPMERKINGEN
Vergun ning
Stand. Voorsch.
X
P
X
P
X v.s. 14.1
P
X v.s. 14.2
P
X
P
Blad 3 van 10
X
7
8
Worden voor de installatieonderdelen de volgende gegevens bijgehouden? a. Ontwerpgegevens? b. Materiaalsoort en -keuze? c. Toepassing en mogelijke degradatie? (temp vs. corrosie, flow vs. erosie etc) d. Inspectie- en onderhoudsfrequentie? e. De geplande (volgende) inspectie/ onderhoudsdata aangegeven? f. De datum van uitvoering inspectie of onderhoud aangegeven?
D
a.
C
b.
11
12 13 14
Wordt het onderhouds- en inspectiesysteem aantoonbaar aangepast na (vroegtijdig) falen van een onderdeel? Wordt op basis van bovengenoemde ervaringen het onderhouds- en inspectiesysteem voor vergelijkbare onderdelen aangepast?
Is er een archief systeem iWorden hierin minimaal de volgende gegevens bewaard (gedurende levensduur): Meetresultaten gemaakte foto's (min. 5 jaar) omschrijvingen gemaakte tekeningen (oorspronkelijk en laatste revisie) reparaties beproevingen beoordelingen Is er een procedure om bij wijziging van tekeningen de laatste revisie te verwedden en te archiveren?
Classificatie a. Zijn de degradatiemechanismen per installatie bekend? b. Zijn deze vastgelegd? Worden de wettelijke termijnen gehanteerd uit de V\/M-vergunning (stoomwezen/ aanwijsbeleid)? a. Is aantoonbaar dat de vaststelling/ aanpassing van inspectie-intervallen naast wettelijke vereisten ook is gebaseerd op een risicoanalyse m.b.t. milieu, externe veiligheid? b. Wordt bij het bepalen van de inspectie-intervallen en methoden aantoonbaar rekening gehouden met historische gegevens? c. Zijn in het inspectiesysteem de intervallen aantoonbaar vastgelegd?
X v.s.14.2
X
A v.s.14.2 v.s.14.2
X X
D
X
X
D X D A
Blad 4 van 10
X
15
a. b. c. d.
16 17 18
19
20
21
22
23
Zijn er criteria vastgesteld waarmee wordt bepaald of bepaalde apparatuur als kritische apparatuur wordt beschouwd? Zijn deze kritische apparatuur en instrumentatie vervolgens daadwerkelijk geïdentificeerd en geregistreerd? Zijn de inspectiecriteria daarvoor gedefinieerd? Zijn de inspectiefrequenties hiervan vastgelegd?
Zijn de inspectiemethoden (per équipement) vastgelegd? Is er (per équipement) een onderhoudsplan opgesteld? Uitvoering a. Hoe is het uitvoeren van inspecties georganiseerd? b. Welke taken worden intern uitgevoerd? c. Wie is verantwoordelijk voor de beoordeling van de beslissing over de inspectieresultaten? d. Hoe is de follow-up geregeld? (leiden de bevindingen van de inspectie aantoonbaar tot vervolgacties en nacontrole hierop?) a. Is geborgd dat onderhoud tijdig wordt uitgevoerd? b. Is geborgd dat inspecties tijdig worden uitgevoerd? (Is hiervoor een planningssysteem aanwezig? Hoe wordt planning opgemaakt; wie is verantwoordelijk?) a. Is er een procedure om bevindingen van inspecties/ onderhoud regelmatig te evalueren? b. Zo ja, worden conclusies uit deze evaluatie verwerkt? Hoe? Wordt de inspectietermijn aangepast als équipement (tijdelijk /kortstondig) boven de vastgestelde procescondities heeft geopereerd? (denk aan verhoogde temperatuur en/ of druk, wijziging in samenstelling, etc.) a. Worden er aantoonbaar veiligheidsrondes/ inspecties (in std. vs. genoemd: good housekeeping) uitgevoerd? b. Door wie? c. Zijn daar procedures voor? d. Zijn er checklisten waarop gecontroleerd moet worden? e. Wordt er een registratie bijgehouden van de resultaten? f. Hoe is de follow-up geregeld? Worden de (opmerkingen uit de) logboeken van de controlekamer betrokken bij het maken van inspectieplanning en onderhoudsplanning?
A B
P
C D
D
X X D
X
D
X
X
C A
X
Onbekend
D
v.s.12.6 v.s.14.5 v.s.16.4
X
Blad 5 van 10
24
25
26
27
28
29
30 31
a. b.
Hoe is het uitvoeren van onderhoud georganiseerd? Zijn de 4 aspecten van onderhoud onderkend in het onderhoudssysteem/ programma? (innovatief, preventief en repressief onderhoud en reparatie) c. Heeft het bedrijf een eigen onderhoudsdienst? d. Wordt er gebruik gemaakt van contractors? e. Zijn er (technische bekwaamheidsjcriteria waaraan contractors moeten voldoen, vastgesteld? f. Worden de resultaten van onderhoudswerkzaamheden beoordeeld? g. Vindt er na onderhoudswerkzaamheden een aantoonbare formele overdracht plaats vanuit onderhoud naar produktie? h. Worden alle verzamelde gegevens van de onderhoudswerkzaamheden geregistreerd? Zijn er procedures voor: het testen van instrumentele beveiligingssystemen? Noodstroom Snelafsluiters Slangen Fakkelpilots Wordt hiervan registratie bijgehouden Zijn er procedures om veerbelaste veiligheden na openen ten gevolge van procesafwijkingen te controleren, dan wel veilig te vervangen? Milieu Wordt een meetprotocol diffuse emissies toegepast? Indien ja: wordt volgens het voorgeschreven protocol ( ) gewerkt? Wordt onderhoud waar nodig direct uitgevoerd ? Zijn er procedures om tijdens inspectie/ onderhoud (leegmaken, schoonmaken, vullen, reparatie) nadelige gevolgen voor het milieu (stankoverlast, bodemverontreiniging, etc) te voorkomen? Worden op grond van deze procedures schriftelijke instructies aan uitvoerenden gegeven met hierin de te nemen maatregelen?
C D
B F H
E G
X v.s. 20.3
X
D
n.v.t.
Termijn 1/1/2006
D
v.s.5.1 X v.s.5.10 v.s. 14.1 X
Tekent de uitvoerende voor ontvangst instructie? Worden deze instructies minimaal drie maanden bewaard (of bij incident minimaal gedurende loop onderzoek)?
Onbekend Onbekend
Blad 6 van 10
v.s.5.10 v.s. 14.1 v.s. 14.1 v.s.5.7
32
33 34
35
Zijn er procedures om installatieonderdelen dié niet meer in gebruik zijn te conserveren (geen risico voor milieu en veiligheid)? Audits Worden de veiligheidsprestaties of de prestaties m.b.t. de integriteit van het onderhouds- en inspectiesysteem gemeten? Hoe? a. Worden achterstanden ten opzichte van de planning van onderhoud en inspectie gerapporteerd? b. Wordt hierop actie ondernomen? Vergunningssituatie Voldoet het bedrijf aan de voorschriften uit de vergunning met betrekking tot inspectie en onderhoud (nb. Het antwoord op deze vraag kan ook gegeven worden uit de resultaten van de audit. Niet elk voorschrift hoeft dus tijdens de inspectie te worden nagelopen.)
Onbekend v.s.14.4 C
X X
1.1 1.2 Overig 36 Doet het bedrijf onderzoek naar nieuwe technologieën? 37 Doet het bedrijf onderzoek naar nieuwe inspectiemethodieken?
X X
Relevante voorschriften Voorschrift 5.1 In de inrichting moet uiterlijk 1 juni 2005 een structurele aanpak van de diffuse emissies zijn geïmplementeerd, overeenkomstig het "Meetprotocol voor lekverliezen" (VROM, 2004) en de "Diffuse emissies en emissies bij op- en overslag. Handboek emissiefactoren" (VROM, 2004). Afwijkingen van deze protocollen, of toepassing van een ander protocol is mogelijk, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag. De aanpak moet in ieder geval bestaan uit: een inventarisatie van het aantal relevante afdichtingen en een bepaling van de jaaremissie; een systeem om diffuse emissies op te sporen; een onderhoudsprogramma om actie te ondernemen indien lekkages worden gevonden; een programma van vernieuwing om diffuse emissies uit bestaande apparatuur zoveel mogelijk te beperken. Voorschrift 5.7 De gegevens die voor het bepalen van de emissie van verontreinigende stoffen naar de buitenlucht van belang zijn, moeten worden geregistreerd. Deze registratie moet ten minste twee jaar worden bewaard.
Blad 7 van 10
Voorschrift 5.10 Vergunninghouder dient, om aan voorschrift 5.9 te kunnen voldoen, interne procedures voor het ontwerp, de bedrijfsvoering en het onderhoud op te stellen, waarin is aangegeven hoe te handelen om geurhinder te voorkomen. De interne procedures dienen binnen twee maanden na vergunningveriening gereed te zijn, en daarna dienen deze procedures regelmatig geactualiseerd te worden, en dienen deel uit te maken van het in voorschrift 2.2. genoemde milieuzorgsysteem. Voorschrift 12.6 Ten minste een maal per wacht moet een controle op de goede werking van de hele inrichting worden verricht. Voorschrift 14.1 Voor het uitvoeren van onderhouds- of herstelwerkzaamheden, waarbij nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, moet door of namens de bedrijfsleiding aan het uitvoerend personeel een schriftelijke instructie worden gegeven, waarin vermeld staat welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en op welke plaatsen welke veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen en/of welke voorzieningen getroffen moeten worden om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Deze schriftelijke instructie moet door het betrokken personeel worden gevolgd en voor gezien zijn ondertekend. Indien zich tijdens de onderhouds- of herstelwerkzaamheden een voorval heeft voorgedaan moet de ondertekende instructie ten minste drie maanden worden bewaard. Voorschrift 14.2 Uiterlijk 1 januari 2006 dient in de inrichting aanwezig te zijn: 1. een registratiesysteem; 2. een archiefsysteem; In het registratiesysteem moeten zijn opgenomen: a. alle procesvaten, opslagtanks, leidingsystemen, gasdetectiesystemen, elektrische systemen, aardingen, veiligheidskleppen, instrumentatie, rioleringssystemen etc. b. de planning in de tijd waarop controle en/of onderhoud moet plaatsvinden. c. data waarop controle en/of onderhoud is uitgevoerd. In het archiefsysteem moeten zijn opgenomen: c. de meetresultaten, gemaakte foto's, omschrijvingen en installatietekeningen (eventueel aangepast), reparaties, beproevingen en de beoordelingen. Tekeningen en dergelijke in het archiefsysteem, moeten op regelmatige basis worden geactualiseerd volgens een hiervoor geldende procedure. Deze gegevens, met uitzondering van de gemaakte rontgefoto's, moeten gedurende de gehele levensduur worden bewaard. De gemaakte foto's moeten minimaal 5 jaar worden bewaard. Tot 1-1-2008 hoeft het registratie- en archiefsysteem nog geen informatie met betrekking tot leidingsystemen te bevatten. Wel dient informatie, die waarschijnlijk in het registratie- of archiefsysteem zal worden opgenomen, bewaard te worden. Voorschrift 14.4 Alle installatie-onderdelen die niet meer in bedrijf zijn, moeten zodanig worden onderhouden dat zij geen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Blad 8 van 10
Voorschrift 14.5 De gehele inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. Voorschrift 16.4 Ten minste eenmaal per wacht moeten alle in bedrijf zijnde afsluiters, pompen, compressoren en leidingen met pakkingen en toebehoren op lekkage worden gecontroleerd. Onder controle wordt hierbij verstaan de routinematige controlerondes die door het bedienend personeel worden gelopen. Lekkages moeten op zo kort mogelijke termijn op verantwoorde en veilige wijze worden opgeheven. Voorschrift 20.3 Door middel van interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures dient te worden gezorgd voor een goede werking van de in de inrichting aanwezige laad- en losslangen of -armen. In deze procedures moet tenminste aan de volgende elementen aandacht worden besteed; - zodanige ondersteuning, bescherming, bediening en opberging dat beschadiging wordt voorkomen; - controle op de goede staat alvorens de laad- en losslangen of -armen gebruikt worden; - het niet gebruiken van beschadigde slangen. - onderzoek op deugdelijkheid door tenminste éénmaal per jaar een drukbeproeving op ten minste 1,5 maal de werkdruk. Slangen van derden mogen binnen de inrichting gebruikt worden, mits deze éénmaal per jaar gekeurd worden overeenkomstig de vigerende Nederiandse norm NEN-EN 12798:1999. Afwijking van de keuringstermijn of van de uitvoering van een persproef (waaronder het laten vervallen van de persproef) kan, in het belang van het milieu verleend worden, na indienen van een melding op grond van artikel 8.19, lid 2, van de Wet milieubeheer; - het instempelen van de datum en het keurmerk van deze drukbeproeving in een aansluitflens of -koppeling; - registratie van de gegevens van deze beproeving en het bewaren van deze gegevens gedurende tenminste twee jaar; - in plaats van het inslaan van datum en keurmerk, kan ook een registratiesysteem van de drukbeproeving van de slangen opgezet worden, waarbij van elke slang een nummer in flens of koppeling is ingeslagen, dat correspondeert met dit registratiesysteem. Conclusie De voorschriften 5.10, 14.1, 14,2 en 20.3 worden ten aanzien van brandpreventieve voorzieningen nageleefd. Voorschrift 14.5 is niet in orde. Voorschrift 5.1 is niet in orde maar hierover heeft Odfjell afspraken gemaakt met vergunningverlening. De voorschriften 5.7, 12.6, 14.4 en 16.4 zijn van toepassing maar niet expliciet gecontroleerd. Actie DCMR Conform de handhavingsstrategie nacontrole voorschrift 14.5 en opnemen in de actielijst. Actie Odfjell Zie actielijst
Blad 9 van 10
'' " '
Actielijst Nr. 1 2
Eigenaar DCMR DCMR
7
Actie Naderonderzoek stand van zaken BIM. Naderonderzoek stand van zaken afvalpreventieplan. Naderonderzoek opslag vloeibaar afval. Naderonderzoek meldingen LMA. Naderonderzoek activiteiten Odfjell Schipping. Aantonen dat vatenvloer afvalopslag vloeistofdicht is. Voorschrift 3.2
8
Voorschrift 3.3
Odfjell
9
Voorschrift 4.1
Odfjell
10
Voorschrift 7.11
Odfjell
11
Voorschrift 7.21
Odfjell
12
Voorschrift 6.30
Odfjell
13
Zeecontainers onvergunde opslag PGS 15
Odfjell
14
Voorschrift 14.5
DCMR
3 4 5 6
Voortgang
Termijn 2006 2006
DCMR DCMR DCMR
2006 2006 2006
Odfjell
2006
Odfjell
Ontvangen beoordelen door DCMR Ontvangen beoordelen door DCMR Bespreken, termijn afstemmen. Afspraak W E geen actie noodzakelijk. Ontvangen beoordelen door DCMR. Ontvangen beoordelen door DCMR. Voorstel ingediend, beoordeling door BRW/DCMR. Plan van aanpak ingediend. O.k. maar sneller. Nacontrole
Sept. 05 Sept. 05 Vervallen
1/11/05 1/11/05 1/3/2006
1/3/2006
Blad 10 van 10
Verslag ^^•,V,cudienst fiijnn,^^^
•J- i
Datum 28-09-2005
criief
Project 265600 20265298
Auteur
Onderwerp Project afvalmanagement
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling
Activiteit (sub) Locatiesoort Status Verslag Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen
Regelgeving
( 265600 ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) BV Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM l.k.v. Wbb is voor gehele bedrijfsterrein sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging RT059905217, waarvoor is ingestemd met een LBP, TC-0227-22 wvwv.odfjell.nl Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig
98211501 oa.np-2005
Handhaving: deelcontrole Handhaving HPI Provincie Zuid-Holland
ALGEMEEN P.I.D. OPSLAG TANKERPARK (x = gecontroleerd) X Hoofdstuk 10 Wm (afvalstoffen) X Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting) WVO Algemeen Registratiebesluit rampen en zware ongevallen Besluit risico's zware ongevallen '99
Bevindingen wettelijke bepalingen
Printdatum: 15-11-12
Blad 1 van 9
Afvalstoffen Acceptatie- en verwerkingsprocedure v.s. 7.21 en v.s. 3.2 PID. Veiligheid Opslag gevaariijke stoffen Vloer CPR 15-2 opslag niet vloeistofdicht.
In orde: N
Soort bepaling: Aanvullend
In orde: N
Soort bepaling: Aanvullend
Opsteller
Correspondentie andere correspondentie
Briefdatum 10-11-2005
Vervolgacties ambtshalve wijziging verg./nadere eis
Opmerking Gronddepot (zie verslag)
Termijn
Streefdatum
Door
Op 28 september 2005 heb ik samen met... van Handhaving reststoffen een bezoek gebracht aan Odfjell. Naar aanleiding van dit bezoek heeft Andre een verslag opgesteld (98209880). Hier kort de conclusies 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 4 5 6 7 8
Het ao/ic en av beleid is niet beschreven en goedgekeurd. Een milieuzorgsysteem met daarin het preventieplan is niet opgesteld De voorgeschreven voorzienigen en controle daarop van het gronddepot zijn niet duidelijk. De toegestane verwerkingsmethode van het gronddepot is niet duidelijk Voorzienigen van de afvalvaten-opslag voldoen niet aan de aanvraag (biz. 44). Opslag van op het terrein ingezamelde vloeistoffen/oplosmiddelen is niet helder. Acceptatie van afval van derden heeft de afgelopen anderhalfjaar nauwelijks gespeeld en zijn bij het landelijk meldpunt afvalstoffen (Ima) niet geregistreerd. Odfdjell Netheriands (shipping) regelt haar eigen afval afvoer. Eens, verwerkt in de aanschrijving naar aanleiding van de opleveringsinspectie termijn november 2005. Het milieuzorgsysteem wordt herzien. Actie DCMR, stand van zaken BIM en preventieplan navragen. Eens, actie vergunningveriener. Eisen uit de oorspronkelijke vergunningen (beschikking met kenmerk 26500/10 d.d. 14/2/'92 en beschikkinn met kenmerk 265009/9 d.d. 2/8/'94) voor dit depot opnemen in de revisievergunning. Actie . . _. Eens, actie vergunningveriener. Eisen uit de oorspronkelijke vergunningen (beschikking met kenmerk 26500/10 d.d. 14/2/'92 en beschikkinn met kenmerk 265009/9 d.d. 2/8/'94) voor dit depot opnemen in de revisievergunning. Acti., . Eens, actie Odfjell aantonen dat vloer vloeistofdicht is.. Punt om nader te onderzoeken. Punt om nader te onderzoeken. Punt om nader te onderzoeken.
Actie DCMR Neder onderzoek punt 2, 6, 7 en 8. Vergunningverlening revisievergunning aanpassen zoals beschreven in punt 3 en 4. Actie Odfjell Aantonen dat de vloer van de vatenopslag vloeistofdicht is.
Blad 2 van 9
Quickscan afvalmanagement bij PlD-bedrijven Bedrijfsnaam:
_Ödfjell
Locatienummer:
_265600
Datum audit:
28-09-2005
1.
Welke Wm-vergunningen heeft het bedrijf (data)? - 21 december 2004 voor de PID - 4 maart 1997 m.u.v. Hfd. 15 voor de PID - 21 december 2004 voor de terminal m.u.v. PID en laboratorium.
2.
Zijn er voorschriften m.b.t. afvalstoffen opgenomen in de vergunning(en)?
Ja nee
3.
Zijn deze recentelijk geactualiseerd (na januari 2004)?
Ja nee
Nee
Ja Nee
Nee
Ja
1.1 Accepteren afvalstoffen van derden 4.
Heeft het bedrijf een havenontvangstinstallatie?
5.
Heeft het bedrijf een vergunning voor het accepteren van afvalstoffen van derden?
6.
Tot wanneer is deze vergunning van kracht? Zijn pas van kracht na dat een AV/AOIC is goedgekeurd. Dat is nog niet het geval.
7.
Welke afvalstoffen mag het bedrijf opslaan (conform vergunning)? - Zal omschreven worden in het AV/AOIC
8.
Mogen deze afvalstoffen ook be- of verwerkt worden?
Ja Nee
Ja
9.
Heeft het bedrijf een acceptatieplan opgesteld?
Ja Nee
Ja
10. Is dit door de DCMR goedgekeurd?
11. Heeft het bedrijf een verwerkingsplan opgesteld?
12. Is dit door de DCMR goedgekeurd?
13. Zijn er de afgelopen 3 jaar afvalstoffen geaccepteerd?
Ja Nee
Ja
Ja Nee
Nee
Ja Nee
Nee
Ja Nee
Nee
Ja Nee
Ja
Blad 3 van 9
14. Is het bedrijf van plan in de toekomst afvalstoffen te accepteren?
Ja Nee
15. Wordt er maandelijks gemeld aan de meldingsinstantie?
Ja Nee
(zie bijlage 1 voor meldingsformulier)
Ja Ga naar vraag 28
Nee Dit is een overtreding van art 10.40, 1^'° lid Wm en art 3 van het besluit te melden gegevens.
16. Is de opzet en de wijze van administratie ter goedkeuring aan de DCMR gezonden?
Ja Nee
17. Is de interne controle van de administratie in procedures vastgelegd?
Ja Nee
18. Vindt de interne controle op de administratie plaats?
Ja Nee
Ja
Nee Ja
19. Worden de volgende gegevens van alle geaccepteerde partijen afvalstoffen geregistreerd? Naam, adres en woonplaats ontdoener Ja Naam, adres en woonplaats transporteur Ja Locatie van herkomst Ja Ja Datum van ontvangst De hoeveelheid (tonnen) Ja Ja Omschrijving aard en samenstelling Een analyserapport (indien van toepassing) Ja Ja Afvalstoffencode
20. Worden de volgende gegevens van alle afgevoerde partijen (afval)stoffen geregistreerd? Ja Naam, adres en woonplaats geadresseerde Naam, adres en woonplaats transporteur Ja Afleveradres Ja Datum van afvoer Ja Ja De hoeveelheid (tonnen) Omschrijving aard en samenstelling Ja Analysegegevens (bv analyserapport), dan wel product/procescertificaten Ja Afvalstoffencode Ja
21. Worden de volgende gegevens van alle geweigerde partijen afvalstoffen geregistreerd? Naam, adres en woonplaats ontdoener N.vt. Naam, adres en woonplaats transporteur Locatie van herkomst Datum van ontvangst De hoeveelheid (tonnen) Omschrijving aard en samenstelling Afvalstoffencode Reden van weigering Naam, adres, woonplaats geadresseerde van aangeboden partijen die geweigerd zijn
Blad 4 van 9
22. Worden de volgende gegevens van alle be-/verwerkte (afval)stoffen geregistreerd? Ja Hoeveelheid be-/verwerkte (grond)stoffen en/of afvalstoffen Hoeveelheden van de diverse deelstromen die ontstaan bij de productie of Ja be-/verwerking van de afvalstoffen Ja Optredende veriiezen uitgedrukt in kilogrammen en/of liters Venvijzing naar eventuele analyserapporten van de diverse deelstromen Ja 23. Is er binnen de inrichting een registratiepost (weegbrug) Ja aanwezig? Nee 24. Maakt men gebruik van een naburige weegbrug? Welke?
Ja Nee
25. Is een rapport van de meest recente ijking in de inrichting aanwezig?
Ja Nee
26. Wordt jaariijks een rapportage opgesteld waarin de gegevens van de goedgekeurde opzet en wijze van uitvoering van de administratie zijn verwerkt?
Ja Nee
Ja
Nee Onbekend
Ga naar vraag 28
27. Is minimaal de volgende informatie in deze rapportage opgenomen? De hoeveelheid afvalstoffen die be-/verwerkt is. A Indien relevant uitgesplitst naar mogelijke kwaliteiten van de te be/verwerken afvalstoffen. Hoeveelheid en aard van de geproduceerde reststromen, alsmede de wijze B waarop deze zijn verwijderd. De maatregelen die zijn genomen dan wel zullen worden genomen om de C bij de be-/verwerking ontstane reststromen op een zo effectief mogelijke wijze te (laten) be-/verwerken binnen de inrichting dan wel bij derden. D Een vergelijking met de onder a, b en c genoemde resultaten van het voorgaande jaar; hierbij dienen ontwikkelingen in de resultaten te worden toegelicht.
Ja Ja
Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
1.2 Afvalpreventieplan 28. Is een afvalpreventieplan geëist in de vergunning?
Ja Nee
29. Is er een afvalpreventieplan opgesteld?
Ja Nee
30. Wordt hierin aandacht besteedt aan afvalscheiding?
Ja Nee
31. Is het mogelijk om in het productieproces al te scheiden?
Ja Nee
32. Zijn van het preventieplan al punten geïmplementeerd?
Ja Nee
Ja
Onbekend Ga naar vraag 34
Ga naar vraag 34
33. Welke punten zijn dit?
Blad 5 van 9
1.3 Afvalstoffenregistratie 34. Is een afvalstoffenregistratiesysteem in de vergunning geëist?
Ja Nee
Ja
35. Houdt het bedrijf een afvalstoffenregistratie bij?
Ja Nee
Ja Dit is een overtreding van art 10.38, f ' ° lid Wm
36. Zijn de volgende gegevens minimaal opgenomen? (art 10.38, eerste lid Wm)* Ja Datum afgifte Naam en adres van inzamelaar of ontvanger Ja Ja Euralcode, gebruikelijke benaming Hoeveelheid van de afvalstoffen Ja Locatie van bestemming Ja Voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen Ja Naam en adres van de transporteur Ja * Deze gegevens dienen in ieder geval vermeld te zijn op de begeleidingsbrief welke door het bedrijf bewaard dient te worden in de afvalstoffenregistratie (administratie).
37. Worden er nog andere gegevens geregistreerd? Zo ja, welke?
38. Worden afvalstoffen afgegeven aan een erkende vervoerder/inzamelaar? (vermeld op VIHB-lijst*)
Ja Nee
Ja
39. Is van de gecontroleerde afvalstoffen een omschrijvingsformulier aanwezig?
Ja Nee
Ja
40. Wordt het omschrijvingsformulier juist ingevuld?
Ja Nee
Onbekend
Ja Nee
Onbekend
Ja Nee
Ja
° www.niwo.nl
(Zie bijlage 2)
Wat zijn de afwijkingen?
41. Wordt de begeleidingsbrief juist ingevuld? (Zie bijlage 3)
Wat zijn de afjvijkingen?
1.4 Opslag van afvalstoffen 42. Zijn er voorschriften m.b.t. de opslag van gevaariijke stoffen opgenomen in de vergunning?
Blad 6 van 9
43.
Welke afvalstoffen slaat men op in de inrichting? - Wordt opgenomen in het AV/AOIC
44.
Vindt de opslag van afvalstoffen op een ordelijke en nette wijze plaats? Is de emballage met daarin gevaariijke afvalstoffen voorzien van een etiket, waarop, op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze, is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt. (Dit mag een
45.
Ja Nee Ja Nee
Ja Ja
geschreven etiket zijn, als maar genoteerd is wat de inhoud is)
46.
Worden de afvalstoffen die reacties met elkaar kunnen aan gaan gescheiden van elkaar opgeslagen?
Ja Nee
Nee
Denk hierbij aan bv zuren en basen
47.
Worden de afvalstoffen gescheiden afgegeven? (Hout, papier, plastic, gevaarlijke afvalstoffen, overige bedrijfsafvalstoffen.)
48.
Wordt verontreinigde (niet gereinigde)emballage behandeld als gevulde emballage?
Ja Nee
Ja
Ja Nee
Onbekend
Ja
Zelfde eisen als vragen 44, 45,46.
49.
Zo nee, hoe wordt dit dan wel behandeld?
1.5 Vloeibare afvalstoffen 50.
Vindt opslag van vloeibare afvalstoffen plaats boven een vloeistofdichte vloer of lekbak?
Ja Nee
51.
Is dit inpandig of voorzien van een afdak?
Ja Nee
52.
Zijn er voldoende absorptiemiddelen in de nabijheid van Ja de opslagplaats vloeibare afvalstoffen? Nee
53.
Vind er opslag van vloeibare afvalstoffen plaats in bovengrondse tank(s)?
Ja
Nee Onbekend
f'
Ja Toetsen aan CPR 9-6 (valt buiten dit project).*
Nee *httD://www.infomil.nl/contents/Daaes/21397/v02.Ddf
54.
Vind er opslag van vloeibare afvalstoffen plaats in ondergrondse tank(s)?
Ja
Toetsen aan BOOT (valt buiten dit project)
Nee
Nee
Reactie Heieen Thole Mareille, Naar a a n l e i d i n g van de b r i e f over h e t onderzoek afvalmanagement van 10 november j l . s t u u r i k j e h i e r b i j ons commentaar. D i t commentaar hadden w i j a l op h e t concept, a l l e e n had i k achterwege g e l a t e n om h e t j e t e s t u r e n . Vandaar de r e a c t i e a l s n o g .
Blad 7 van 9
I n jouw v e r s l a g B i j de vragen 3, 15, 17 en 46: waarom neen? Vragen 7 en 43: de s t o f f e n s t a a n omschreven i n de aanvraag i n onder andere § 3.3.4. Het AVAOIC d i e n t e r a l l e e n voor dat de randvoorwaarden voor o p s l a g voldoende z i j n ; Vragen 25, 40, 41, 46 en 52 z i j n met "onbekend" i n g e v u l d . D i t zou kunnen worden opgevat a l s , dat er wel naar i s gevraagd en dat het b i j O d f j e l l onbekend i s ; Vragen 26 en 29 z i j n o n d u i d e l i j k i n g e v u l d ; Vragen 27 en 30 t/m 33: z i j n deze vragen overgeslagen? I n het v e r s l a g van I n de t a b e l : Het i s n i e t d u i d e l i j k op grond van welke i n f o r m a t i e i s geconcludeerd dat de n a l e v i n g van de v o o r s c h r i f t 7.5 n i e t i n orde i s ; Op d r i e p l a a t s e n i n de t a b e l : Opslag en v e r w e r k i n g van e i g e n a f v a l ; S c h e i d i n g a f v a l s t o f f e n en • Registratieverplichting afval, wordt i n h e t midden g e l a t e n o f het i n orde i s . Mede door de soms c r y p t i s c h e f o r m u l e r i n g van de b e v i n d i n g i s het n i e t m o g e l i j k om t e weten of er voor ons een o p v o l g i n g wordt verwacht. I n het v i e r d e punt wordt gesuggereerd d a t v e r p l i c h t e ontvangstmeldingen n i e t zouden z i j n gedaan. D i t punt kan volgens ons n i e t kloppen. Van a l l e bewerkte a f v a l s t o f f e n door PID wordt a l t i j d m e l d i n g gedaan aan het l a n d e l i j k meldpunt en b i j de AWZI i s geen sprake van v e r w e r k i n g van a f v a l s t o f f e n waarvoor de b e t r e f f e n d e m e l d i n g s p l i c h t zou gelden. Z i e voor d i t punt ook v e r d e r o p i n onze r e a c t i e b i j " t i e n d e a l i n e a " . Het AV b e l e i d (het v i j f d e punt) en h e t AO/IC b e l e i d ? (het l a a t s t e punt) i s o p g e s t e l d en a l s concept b i j DCMR i n g e s t u u r d en besproken met onder andere H i j had enkele opmerkingen d i e met name b e t r e k k i n g hadden op AO/IC. We hebben de a a n v u l l i n g e n zoals door hem gesuggereerd v e r w e r k t en opnieuw t o e g e s t u u r d . We wachten nu op een r e a c t i e . Overigens h e e f t PID een door DCMR goedgekeurd a c c e p t a t i e - en r e g i s t r a t i e - s y s t e e m , dat nu i s omgezet naar AV AO/IC. Het r e g i s t r a t i e s y s t e e m (het zevende p u n t ) i s wel beschreven i n het concept AVAOIC en er z i j n b i j ons geen a f v a l s t r o m e n bekend d i e n i e t gemeld z i j n b i j het LMA; B i j Overig: Derde a l i n e a : O d f j e l l i s (en n i e t w i l ) ISO g e c e r t i f i c e e r d (pag 1 van de aanvraag). Er wordt wel aandacht besteed aan p r e v e n t i e , zoals volgens v o o r s c h r i f t 7.6 i s aangegeven. B i j de o p l e v e r i n g s i n s p e c t i e d i e onlangs door M a r e i l l e K o n i j n i s a f g e r o n d i s t e n aanzien van de n a l e v i n g van dat v o o r s c h r i f t v a s t g e s t e l d dat er nu geen nadere a c t i e n o d i g i s . We l i g g e n op schema zodat er u i t e r l i j k e i n d 2007 een compleet v e r h a a l l i g t . Vierde a l i n e a : I n de f o r m u l e r i n g "zou door de douane goedgekeurd z i j n " l i j k t b e s l o t e n t e l i g g e n dat wordt b e t w i j f e l d o f het systeem d a a d w e r k e l i j k door de douane i s goedgekeurd. I n d i v e r s e stukken, z o a l s i n de goedgekeurde a c c e p t a t i e en r e g i s t r a t i e - p r o c e d u r e van PID en h e t concept AV AO/IC i s u i t g e b r e i d s t i l g e s t a a n b i j de w i j z e waarop O d f j e l l de a f v a l s t o f f e n van derden registreert.
Blad 8 van 9
Het i s een A met de productnaam Zesde a l i n e a : Dat s t e r k e zuren, stankverwekkende s t o f f e n en p o l y m e r i s e e r b a r e s t o f f e n n i e t z u l l e n voorkomen i n de verzameltank i s geborgd doordat deze s t o f f e n zoals s t e r k e zuren n i e t i n opslag voorkomen en de w e r k w i j z e met stankverwekkende s t o f f e n zodanig i s dat deze n i e t i n de opvangvaten terechtkomen d i e met de vacuümronde worden opgehaald. Door het g e b r u i k van de woorden " S t r i k t genomen d i e n t " wordt gesuggereerd dat d i t depot n i e t v o l d o e t aan CPR 15.2 beschermingsniveau 3 z o a l s i n de aanvraag i s aangegeven. Waar i s dat op gebaseerd? Zevende a l i n e a : Venyl moet z i j n v i n y l Achtste alinea: Wat wordt i n de derde z i n bedoeld met " i n c l u s i e f a f d i c h t i n g " ? Wat moet e r nog meer bekend z i j n van de a f v o e r d r a i n , dan dat deze op goede w e r k i n g wordt g e c o n t r o l e e r d . Het water wordt a f g e v o e r d naar de AWZI. Negende a l i n e a : A l s de vergunning vaag i s over de toegestane a c t i v i t e i t e n wat i s dan de reden dat d i t punt i n d i t v e r s l a g wordt genoemd. Tiende a l i n e a Het i s o n j u i s t dat van de a f v a l w a t e r s t r o m e n van VOPAK een o n t v a n g s t m e l d i n g moet worden gedaan. Deze stroom wordt aangevoerd i n het kader van de l o z i n g s v e r g u n n i n g van VOPAK en daarop i s de WVO van toepassing. Dat de tankstanden van de AWZI n i e t i n OTES worden b i j g e h o u d e n r e c h t v a a r d i g t ons i n z i e n s n i e t de c o n c l u s i e dat het b e l a n g r i j k s t e i n s t r u m e n t het a o / i c en av b e l e i d en de d a a r u i t v o o r t v l o e i e n d e r e g i s t r a t i e i s . Op de AWZI wordt de h o e v e e l h e i d door m i d d e l van flowmeters b i j g e h o u d e n en dat i s afdoende. Het a o / i c en av b e l e i d hebben h i e r geen toegevoegde waarde.
Blad 9 van 9
u
Verslag
Q
Aan
Datum 07-07-2005
Project 265600 20258937
Auteur
Onderwerp Administratieve opleveringsinspectie van de gehele vergunning.
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling
Activiteit (sub) Locatiesoort Status Verslag Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen Regelgeving
265600 Odfjell Terminals (Rotterdam) Bv Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM l.k.v. Wbb is voor gehele bedrijfsterrein sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging RT059905217, waarvoor is ingestemd met een LBP, TC-0227-22 wvwv.odfjell.nl Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig 98205667
i^y-ny.onnFi Handhaving: opleveringscontrole Handhaving HPI Provincie Zuid-Holland
793253 Revisievergunning ALGEMEEN (x = gecontroleerd) X Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting) WVO Algemeen Registratiebesluit rampen en zware ongevallen Besluit risico's zware ongevallen '99
Bevindingen wettelijke bepalingen
Printdatum: 15-11-12
Blad 1 van 36
Afvalstoffen Acceptatie- en verwerkingsprocedure v.s. 7.11 Acceptatie- en venwerkingsprocedure v.s. 7.21 A/gemeen Overig Opleveringsinspectie. Lucht Emissie-eis minimalisatieverplichting v.s. 4.1. Overig v.s. 5.10 Registratie en rapportage Overig v.s. 3.2. Overig v.s. 3.3.
Correspondentie aanschrijving door DCMR
In orde; N
Soort bepaling: Kern
In orde: N
Soort bepaling: Kern
In orde: J
Soort bepaling:
In orde: N
Soort bepaling: Aanvullend
In orde: N
Soort bepaling: Aanvullend
In orde: N
Soort bepaling; Aanvullend
In orde: N
Soort bepaling: Aanvullend
Briefdatum 20-10-2005
Opsteller
Termijn 2W
Streefdatum 03-11-2005
Odfjell Terminals Rotterdam B.V. i:\actlelijsten\Odfjell Terminals R'dam BV.doc Omschrijving voorschrift 2 ALGEMEEN 2.1 De inrichting mag alleen in werking zijn overeenkomstig de beschrijving in de aanvraag (incl. de bijlage, al of niet verplicht op grond van het Ivb) en de vergunningvoorschriften, Daar waarde aanvraag en de vergunningvoorschriften met elkaar in strijd zijn, zijn de voorschriften bepalend. Emissies naar de lucht, bodem of geluid die niet in de aanvraag of voorschriften zijn vermeld, zijn verboden. 2.2 De vergunninghouder is verplicht te werken volgens het vigerende milieuzorgsysteem. Dit systeem dient te voldoen aan ISO 14001 (waarbij vergunninghouder in het bezit is van een certificaat voor dit systeem, afgegeven door een voor dit systeem geaccrediteerd bureau), of een door het bevoegd gezag als gelijkwaardig geachte norm. 3. MONITORING
Toelichting
In orde
Termijn
Duidelijk.
Het is een gecertificeerd systeem.
Blad 2 van 36
Omschrijving voorschrift 3.1 Voor 1 april van elk kalenderjaar (voor het eerst in 2005) dienen van de hieronder vermelde milieu-gegevens de bevindingen van het afgelopen jaar te worden ingediend bij het bevoegd gezag. De bevindingen dienen in ieder geval de gemiddelde jaarvrachten (in ton/uur, tenzij anders aangegeven) te bevatten, alsmede een toelichting op de cijfers. In ieder geval dient in de toelichting te worden ingegaan op relevante wijzigingen ten opzichte van het jaar daarvoor. 1.1 Thema Klimaatverandering Energie implementatie EBP) Lucht
Toelichting Duidelijk
In orde
Termijn 1/4/'06
Dit is een nieuw voorschrift. De instructie wordt aan de DCMR gestuurd.
Nee
Sept. '05
Te rapporteren gegevens CO2 Voortgang MJA II (voortgang
NOx en 8 0 , ,VOS en stof van verbrandingsemissies, VOS emissies, conform bijlage 2 (of een ander door het bevoegd gezag goedgekeurd format), stand van zaken uitvoering emissiereductieplan Venwijdering Voortgang preventieactiviteiten Afgevoerde hoeveelheden naar te onderscheiden afvalstromen, opgesplitst naar gevaarlijk en niet gevaarlijk afval, onderverdeeld naar hergebruik, extern verbranden en storten De in AWZI venwerkte batchstromen en hoeveelheden, en een betrouwbare schatting van de hoeveelheid in de AWZI venwerkte continue stromen. Aan- en afvoer van verontreinigde grond Bodembescherming Voortgang bodemsanering en bodemsanering Voortgang treffen maatregelen bodembeschermende voorzieningen (inclusief planningen prioritering komend jaar) Afwijkingen geplande maatregelen bodembeschermende voorzieningen Resultaten monitoring Veiligheid Genomen of te nemen maatregelen/onderzoeken in kader VR Verstoring door geur Implementatie en actualisatie geurmaatregelen en procedures Bedrijfsinterne milieuzorg Stand van zaken implementatie Geplande activiteiten Verkeer en vervoer Schatting aantal transportbewegingen, uitgesplitst naar as Overzicht incidenten Incidenten (=ongewone voorvallen) Getroffen voorzieningen ter voorkoming herhaling Voor de rapportage over 2004 mag een meetprotocol dat afwijkt van voorschrift 3.1 of 3.2 gebruikt worden. Het gebruikte meetprotocol over 2004 dient wel in overeenstemming te zijn met de gangbare meetpraktijk of de tot nu toe bij vergunninghouder toegepaste meetpraktijk 3.2 Er dient ten behoeve van de in deze vergunning gevraagde gegevens een meet- en registratiesysteem aanwezig te zijn. Het meet- en registratiesysteem dient ten minste de volgende elementen te bevatten: inventarisatie van de relevante milieugegevens; onderbouwing van de keuze voor meetmethoden, schattingen en berekeningen alsmede de frequentie van vaststellen (prioritering); het feitelijke meet- en registratieprogramma; de wijze waarop kwaliteit van de gegevens wordt geborgd; de wijze van rapportage aan het bevoegd gezag van de gegevens. Het goedgekeurde meet- en registratiesysteem dient te worden toegepast.
Blad 3 van 36
Omschrijving voorschrift 3.3 Het meet- en registratiesysteem, zoals bedoeld in voorschrift 3.2, dient door het bevoegd gezag goedgekeurd te worden. Hiertoe dient binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning de opzet van het meet- en registratiesysteem overgelegd te worden aan hef bevoegd gezag. 3.4 Relevante wijzigingen van het meet- en registratiesysteem, zoals bedoeld in voorschrift 3.2 dienen door het bevoegd gezag goedgekeurd te worden. Hiertoe dient het wijzigingsvoorstel vooraf aan het bevoegd gezag te worden overlegd. Onder relevante wijzigingen worden in ieder geval verstaan wijzigingen, die van invloed zijn op de vaststelling van de (jaarlijkse) hoeveelheid van vluchtige organische stoffen. 4. LUCHT, EMISSIEREDUCTIE VOTOB-convenant 4.1 Vergunninghouder dient voor 31 december 2004 zodanige maatregelen te treffen dat minimaal 154 ton emissies van vluchtige organische stoffen gereduceerd worden (ten opzichte van de situatie, zoals beschreven in het Evaluatierapport VOTOB-convenant).
4.2 DVI's die gebouwd worden na het van kracht worden van deze vergunning moeten voldoen aan niveau 1 van de voorkeursvolgorde, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat uit een door vergunning-houder gemaakte integrale afweging blijkt dat in het belang van de bescherming van het milieu een andere keuze gemaakt moet worden. 4.3 DVI's die gebouwd zijn voor het van kracht worden van deze vergunning moeten uiterlijk per 1-1-2010 aan niveau 3 van de voorkeursvolgorde voldoen. Vast dak tanks 4.4 Tanks met een vast dak, die gebouwd worden na het van kracht worden van deze vergunning, moeten zijn aangesloten op een DVI conform de voorkeursvolgorde, indien in de tank vluchtige organische stoffen worden opgeslagen. In plaats van een DVI conform de voorkeursvolgorde mag ook een inwendig drijvend dak met een voldoende effectieve seal, dat goed afsluit, worden toegepast. Dit voorschrift is van toepassing op de tanks van een tankput die gebouwd is na het van kracht worden van deze vergunning. Dit voorschrift is ook van toepassing op de tanks van bestaande tankputten, zodra in een tankput het aantal tanks dat vervangen of nieuw gebouwd is meer is dan 50 % van het huidige aantal tanks in die tankput.
4.5 Bij opslag in en belading van tanks met een volume van 501 tot 1.000 m^ dient voor stoffen met een damp-spanning groter dan 200 mbar (bij 20 °C) een DVI conform de voorkeursvolgorde toegepast te worden. Bij opslag in en belading van tanks met een volume van 1.001 tot 2.500 m^ dient voor stoffen met een damp-spanning groter dan 100 mbar (bij 20 "C) een DVI conform de voorkeursvolgorde toegepast te worden. Bij opslag in en belading van tanks met een volume groter dan 2.501 m^ dient voor stoffen met een dampspanning groter dan 10 mbar (bij 20 °C) een DVI conform de voorkeursvolgorde toegepast te worden. In plaats van een DVI conform de voorkeursvolgorde mag ook een inwendig drijvend dak met een voldoende effectieve seal, dat goed afsluit, worden toegepast. Uiterlijk 1 januari 2010 dient in zijn geheel aan de eisen van dit voorschrift te worden voldaan. Drijvend dak tanks 4.6 Tanks met een inwendig drijvend dak, die gebouwd worden na het van kracht worden van deze vergunning, moeten zijn voorzien van seals, die voldoende afsluiten en voldoende effectief zijn, of worden aangesloten op een DVI conform de voorkeursvolgorde, indien in de tank vluchtige
Toelichting Dit is een nieuw voorschrift. De instructie wordt aan de DCMR gestuurd.
In orde Nee
Termijn Sept. '05
Niet aangetoond.
Okt. '05
Duidelijk
Staat in het MJV. Hoofdstuk 4 tabel 4.1 Onjuist daar staan alleen de maatregelen. Actie: aantonen dat de reductie is gerealiseerd. Duidelijk er zijn geen nieuwe DVI's gebouwd.
Wordt na de Raad van Staten uitspraak verwerkt in het emissie reductieplan, (ongeveer 6 DVI's)
1/1/2010
Duidelijk. In put 11b zijn 3 van de 8 tanks vervangen. Odfjell geeft aan dat dit een wijziging is t.o.v. de aanvraag. Deze wijziging moet worden gemeld aan de DCMR. Odfjell geeft aan dat wanneer er een tank wordt vervangen daarvoor een Wmmelding wordt gedaan. De laatste zin slaat op oude tanks (aanvulling 9/8/'05). Duidelijk is opgenomen in reductieplan
1/1/2010
Duidelijk, nieuwbouw is niet aan de orde.
Blad 4 van 36
Omschrijving voorschrift organische stoffen worden opgeslagen. 4.7 In tanks met een uitwendig drijvend dak, gebouwd na het van kracht worden van deze vergunning, mogen geen vluchtige organische stoffen worden opgeslagen. 4.8 Vergunninghouder dient te inventariseren welke typen daken en seals op drijvend dak tanks zijn geïnstalleerd. Op grond van deze inventarisatie dient vergunninghouder in het in voorschrift 19.10 bedoelde onderhoudsprogramma aan te geven op welke termijn daken voor minstens 98 % dampdicht gemaakt worden en slechte seals, die niet aan de stand der techniek VOS voldoen, vervangen worden. Deze termijn mag niet later zijn dan 1 januari 2006. Indien ontwikkelingen in de branche dit noodzakelijk maken, kan het bevoegd gezag deze termijn veriengen. 4.9 Zodra de VOTOB een door haar vastgestelde systematiek voor het onderhoud van tanks met drijvende daken beschikbaar heeft, dient Odfjell deze toe te passen. Indien eisen op grond van voorschrift 4.8 strijdig zijn met eisen op grond van deze systematiek, gelden de eisen van deze systematiek. 4.10 Zodra de VOTOB een implementatie-programma voor het meten van emissies van drijvend dak tanks heeft vastgesteld, dient vergunninghouder dit toe te passen. Belading (schepen, lichters, RCC) 4.11 Bij belading van stoffen met een dampspanning groter dan 100 mbar (bij 20 °C) moet per 1 januari 2010 een DVI conform de voorkeursvolgorde worden toegepast, met uitzondering van belading van stoffen in chemie-installaties.
Ventileren en schoonmaken 4.12 Indien binnen de VOTOB overeenstemming is bereikt over inventarisatie en reductie van schoonmaak-emissies (inclusief ventileren en prioritaire stoffen zijn deze afspraken voor vergunninghouder bindend. Boord-boord overslag 4.13 Bij overslag van vluchtige organische stoffen van het ene schip naar het andere dient gebruik te worden gemaakt van een DVI conform de voorkeursvolgorde, behalve indien voorschrift 4.14 van toepassing is. 4.14 Indien bij de overslag van vluchtige organische stoffen van het ene schip naar het andere gebruik wordt gemaakt van flexibele slangen hoeft geen gebruik te worden gemaakt van een DVI, indien er gecompliceerde voorzieningen noodzakelijk zijn om de DVI aan te sluiten. stankverwekkende stoffen 4.15 De emissies van stankverwekkende stoffen, die vrij komen bij opslag in een installatie gebouwd na het van kracht worden van deze vergunning en bij belading van deze stoffen in een installatie gebouwd na het van kracht worden van deze vergunning, dienen in een DVI te worden behandeld. 4.16 De emissies van prioritaire stoffen, die vrij komen bij opslag en belading van deze stoffen , dienen in een DVI te worden behandeld. 4.17
In orde
Toelichting Tegen dit voorschrift is beroep aangetekend omdat de definitie van uit de Wm niet overeenkomt met die van KWS2000. Duidelijk. Er is beroep aangetekend tegen dit voorschrift omdat de datum achterhaald is door IMKO.
Termijn
1/1/'06
Inventarisatie wel 1/1/'06 Duidelijk.
Duidelijk.
Alle voorschriften waarin de datum 2010 is opgenomen zijn verwerkt in het emissie reductieplan. De definitie van 'chemie-installatie' in de Wm en het Votob convenant is niet gelijk.
1/1/2010
Duidelijk.
Is beroep tegen aangetekend.
Duidelijk.
Beroep i.v.m. het begrip 'stankvenwekkende stof.
Beroep i.v.m. het begrip 'prioritaire stof. Beroep.
Vanaf 1-1-2006 mogen de emissies van prioritaire stoffen, die vrij komen bij opslag en belading van deze stoffen, niet groter zijn dan 20 mg/mo^, tenzij dit naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkenwijs niet haalbaar is. 4.18 Vanaf 1-1-2006 moeten mengsels met 10-50 % benzeen die vrijkomen bij opslag en belading van deze stoffen in een DVI worden behandeld, tenzij dit
Beroep.
Blad 5 van 36
Omschrijving voorschrift
Toelichting
In orde
Termijn
naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijken/vijs niet haalbaar is. Verbrandingsemissies 4.19 De emissieconcentratie van vluchtige koolwaterstoffen van afgassen uit incinerator 1 en 2 mag niet groter zijn dan 50 mg/mo^ Emissiereductieplan 4.20 Het emissiereductieplan dat vergunninghouder op 1 juni 2004 aan het bevoegd gezag ter goedkeuring heeft overgelegd, dient te worden aangevuld. Deze aanvulling maakt onderdeel uit van het emissiereductieplan. De aanvulling op het emissiereductieplan moet voor 1 maart 2005 ter goedkeuring overgelegd te zijn, tenzij in het VOTOBconvenant andere afspraken worden gemaakt. In het emissiereductieplan dient beschreven te zijn op welke wijze vergunninghouder wil voldoen aan de voorschriften 4.3 tot en met 4.18 (met uitzondering van de voorschriften 4.4, 4.6, 4.7 , 4.15 en 4.16). In het plan dienen ten minste de volgende gegevens te worden opgenomen: de uitgangspunten bij het opstellen van het plan; emissiereducerende maatregelen; de te verwachten emissiereducties als gevolg van deze maatregelen; fasering van de maatregelen tot 2010; afwijkingen van voorschriften uit deze vergunning met bijbehorende toelichting; hoe zij de emissiereductie ten gevolge van opslag en belading van chemische producten in bestaande installaties wil verbeteren. De aanvulling op het emissiereductieplan dient in te gaan op die bovengenoemde voorschriften en gegevens die in het deel van het plan dat op 1 juni 2004 bij het bevoegd gezag is ingediend, niet zijn beschreven. 4.21 Het emissiereductieplan dient zodanig te zijn opgebouwd dat er sprake is van een gefaseerde uitvoering en min of meer evenredige reductie van de emissies over de periode 2004-2010.
Beroep i.v.m. de genoemde concentratie.
Beroep.
•-'"'- Toelichting ( gefaseerde unvoeiiiiy uient in het plan beschreven te worden. Beroep.
4.22 Vergunninghouder kan in het in voorschrift 4.20 bedoelde plan afwijken van de voorschriften van deze vergunning. Indien in het goedgekeurde plan op onderdelen wordt afgeweken, hoeft voor deze onderdelen niet aan de voorschriften waarvan wordt afgeweken te worden voldaan. 4.23 Beroep. Binnen vijf maanden na indienen van het in voorschrift 4.20 bedoelde aanvulling op het emissiereductieplan zal het bevoegd gezag aangeven of hij het plan goedkeurt. Bij de beoordeling van het plan zal het bevoegd gezag toetsen of de in voorschrift 4.20 genoemde gegevens zijn opgenomen, of op een realistische wijze de bedoelde emissiereductie gerealiseerd kan worden en of eventuele afwijkingen doelmatig zijn en of er uitzonderiijke gronden zijn voor afwijkingen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen. 4.24 Duidelijk. Vergunninghouder dient te handelen volgens het goedgekeurde in voorschrift 4.20 bedoelde emissie-reductieplan. 4.25 Duidelijk. Indien vergunninghouder bedrijfs- en fabricagegegevens in het in voorschrift 4.20 bedoelde plan als vertrouwelijk wenst te behandelen kan, na goedkeuring van het bevoegd gezag, een tweede tekst worden overgelegd, waarin de als vertrouwelijk te behandelen gegevens niet zijn opgenomen. 5 LUCHT, OVERIGE ONDERWERPEN Diffuse emissies 5.1 In de inrichting moet uiteriijk 1 juni 2005 een structurele aanpak van de diffuse emissies zijn geïmplementeerd, overeenkomstig het "Meetprotocol voor lekveriiezen" (VROM, 2004) en de "Diffuse emissies en emissies bij open overslag, Handboek emissiefactoren" (VROM, 2004). Afwijkingen van deze protocollen, of toepassing van een ander protocol is mogelijk, zulks ter
Beroep tegen de termijnen. Odfjell wil dat deze aansluiten bij VOTOB.
Blad 6 van 36
Omschrijving voorschrift beoordeling van het bevoegd gezag. De aanpak moet in ieder geval bestaan uit: een inventarisatie van het aantal relevante afdichtingen en een bepaling van de jaaremissie; een systeem om diffuse emissies op te sporen; een onderhoudsprogramma om actie te ondernemen indien lekkages worden gevonden; een programma van vernieuwing om diffuse emissies uit bestaande apparatuur zoveel mogelijk te beperken. 5.2 Diffuse emissiemetingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de EPA-methode 21 met behulp van een draagbaar detectie-apparaat. De metingen dienen gecorrigeerd te worden voor de concentratie gerelateerde responsiefactor. In plaats van afzonderiijk te ijken met het te meten gas mag gebruik worden gemaakt van de correctiefactoren van het detectie-apparaat Meten en registreren 5.3 De emissies ten gevolge van ademen en vullen van opslagtanks, het beladen van schepen, spoorketelwagens en tankauto's, boord-boordoverslag via voorzieningen op de steigeren het schoonmaken van opslagtanks moeten (voor het eerst in 2005 over 2004) vastgesteld worden volgens de "Diffuse emissies en emissies bij op- en overslag, Handboek emissiefactoren" (VROM, 2004). Indien de VOTOB een meetmethode heeft vastgesteld voor adememissies van drijvend dak tanks, dient deze methode te worden toegepast in plaats van de VROM-methode. Voor het vaststellen van de in dit voorschrift genoemde diffuse emissies over 2004 mag ook gebruikt gemaakt worden van het TNO-rapport "Emissiefactoren ERL1 (1993-8/003)".
Toelichting
5.4 De emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van verbranding dient minimaal een keer per jaar gemeten te worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de norm NEN-EN 13649:2001. Voor de vaststelling van het rendement van een DVI dient gebruik gemaakt te worden van het protocol uit bijlage 1 bij deze vergunning. Voor het bepalen van geuremissies dient gebruik gemaakt te worden van norm NVN 2820 (1996). 5.5 De emissies, waarvoor in voorschrift 5.4 meetmethoden en meetprotocollen zijn genoemd dienen gecontroleerd te worden overeenkomstig hoofdstuk 3.7 van de NeR. Op die punten waar dit hoofdstuk in strijd is met deze voorschriften, gelden de voorschriften. De controle en de uitvoering hiervan moet worden vastgelegd in het meet- en registratiesysteem, zoals bedoeld in voorschrift 3.2. 5,6 Voor het meten van emissies naar de lucht van zwaveldioxiden, stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen en, stof dienen bij de emissiepunten van de incinerators en andere relevante emissiepunten meetopeningen conform NEN-ISO 9096:2003 aanwezig te zijn. 5,7 De gegevens die voor het bepalen van de emissie van verontreinigende stoffen naar de buitenlucht van belang zijn, moeten worden geregistreerd. Deze registratie moet ten minste twee jaar worden bewaard.
Beroep.
5.8 Van alle bij storingen optredende emissies moeten de van belang zijnde gegevens worden geregistreerd, zoals tijdstip, aard, (geschatte) hoeveelheid, oorzaak, plaats en tijdsduur van de emissie. Ook de relevante procescondities dienen te worden geregistreerd.
In orde
Termijn
Nee, nog rapport eren.
1/1/'06
Beroep tegen de termijnen. Odfell wil dat deze aansluiten bij VOTOB.
Duidelijk. VOTOB heeft een systeem ontwikkeld op basis van het nieuwe meetprotocol. Dit systeem heet caruso. Het systeem draait.
Is gekoppeld aan 5.4.
Momenteel maakt Odflell een inventarisatie. Zodra het resultaat bekend is wordt DCMR hierover geïnformeerd. Toelichting '•• • dit geldt voor alle stoffen.
nee
Zoals moet gelezen worden als in ieder geval. Het gaat erom achteraf te kunnen berekenen wat de emissie was. Aktie ' reageren op brief van Odfjell van 27/02/2004.
Geur 5.9 De emissies van de installaties moeten zodanig zijn beperkt, dat onder normale omstandigheden (dat wil zeggen alle werkzaamheden in de inrichting die volgens de vergunning mogen worden uitgevoerd), in- en uit bedrijf name inbegrepen, buiten de terreingrens geen geurhinder wordt veroorzaakt.
Duidelijk.
Blad 7 van 36
Omschrijving voorschrift Toelichting 5.10 Vergunninghouder dient, om aan voorschrift 5.9 te kunnen voldoen, De procedures worden interne procedures voor het ontwerp, de bedrijfsvoering en het onderhoud op momenteel herschreven te stellen, waarin is aangegeven hoe te handelen om geurhinder te door de stankcoordinator. voorkomen. De interne procedures dienen binnen twee maanden na vergunningveriening gereed te zijn, en daarna dienen deze procedures regelmatig geactualiseerd te worden, en dienen deel uit te maken van het in voorschrift 2,2, genoemde milieuzorgsysteem. 5.11 De interne procedures, genoemd in voorschrift 5.10, dienen gebaseerd Duidelijk. te zijn op het rapport "Inventarisatie van stankstoffen, voorzieningen ter bestrijding" van Odfjell uit 2003. De maatregelen, genoemd in het rapport "Inventarisatie van stankstoffen, voorzieningen ter bestrijding" van Odfjell uit 2003, dienen voor 1-1-2005 te zijn geïmplementeerd, met uitzondering van maatregelen die betrekking hebben op destillatie-activiteiten. 5.12 Indien een activiteit bij de vergunninghouder volgens de CMRK Duidelijk. aanleiding heeft gegeven tot 10 stankklachten of meer, wordt dit beschouwd als een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1 van de Wm. Code maatregelen 5.13 Duidelijk. Wanneer in verband met ongunstige meteorologische omstandigheden door de DCMR een of meer van de hierna gespecificeerde waarschuwingscodes voor verhoogde luchtverontreiniging wordt/worden uitgegeven voor het geografische gebied waarin de inrichting is gelegen, dienen ten minste de bij de desbetreffende code(s) vermelde maatregelen ter voorkoming of beperking van luchtverontreiniging te worden uitgevoerd. De waarschuwingscodes maken deel uit van het codesysteem van de DCMR, zoals bekend gemaakt in 1971 en gewijzigd in 1987, 1992 en 1993. Code 1 maatregelen Stank - Binnen een uur na ontvangst van de code moet aan de CMRK opgave worden gedaan van tankbeladings, en scheepsbeladingsactiviteiten van stankvenwekkende stoffen. Tevens moet voor elk van de bovengenoemde activiteiten worden opgegeven de te beladen tank, de ligplaats van het schip en het actuele debiet van deze beladingactiviteiten Reactieve koolwaterstoffen - Binnen een uur na ontvangst van de code moet aan de CMRK opgave worden gedaan van de laad- en lesactiviteiten van reactieve koolwaterstoffen, waarbij damp naar de buitenlucht ontwijkt, onder vermelding van het actuele debiet.
In orde Nee
Termijn Sept. '06
Code 2 maatregelen Stank - Het debiet van beladingactiviteiten van stankvenwekkende stoffen in tanks met vaste daken, die niet voorzien zijn van een inwendig drijvend dak of een gelijkwaardige emissiebeperkende voorziening, alsmede het debiet van scheepsbeladingsactiviteiten van stankvenwekkende stoffen zonder toepassing van emissiereducerende maatregelen moeten worden teruggebracht tot maximaal 50 % van de actuele debieten tijdens code 1- stank. - De volgende handelingen mogen, voorzover hierbij emissies van stankverwekkende stoffen kunnen optreden niet worden uitgevoerd of voortgezet, tenzij het uitvoeren of voortzetten hiervan in het belang van de veiligheid is geboden, dan wel het niet voortzetten extra stankemissies geeft: - het drainen van opslagtanks; - het ventileren en schoonmaken van opslagtanks, vaten, pompen en andere apparatuur; - het schoonmaken van tankauto's en ketelwagens; - alle stankvera/ekkende handelingen die een dag of langer kunnen worden uitgesteld; - het gasvrij maken van scheepstanks. Reactieve koolwaterstoffen: - Laad- en lesactiviteiten met betrekking tot reactieve koolwaterstoffen, waarbij damp naar de buitenlucht ontwijkt, moeten worden teruggebracht tot maximaal 50 % van het actuele debiet. - De volgende handelingen mogen, voor zover hierbij emissies van reactieve koolwaterstofl'en kunnen optreden niet worden uitgevoerd of voortgezet, tenzij het uitvoeren of voortzetten hiervan in het belang van
Blad 8 van 36
Omschrijving voorschrift de veiligheid is geboden, dan wel het niet voortzetten extra emissies van reactieve koolwaterstoffen geeft: - het drainen van opslagtanks; - het ventileren en schoonmaken van opslagtanks, vaten, pompen en andere apparatuur; - het schoonmaken van tankauto's en ketelwagens; - alle stankvero/ekkende handelingen die kunnen worden uitgesteld; - het gasvrij maken van scheepstanks. Code 3 maatregelen Stank: - Het debiet van beladingactiviteiten van stankvenwekkende stoffen in tanks met vaste daken, die niet voorzien zijn van een inwendig drijvend dak of een gelijkwaardige emissiebeperkende voorziening, alsmede het debiet van scheepsbeladingsactiviteiten van stankverwekkende stoffen zonder toepassing van emissiereducerende maatregelen moeten worden teruggebracht tot maximaal 25 % van de actuele debieten tijdens code 1-stank. - De handelingen met randvoorwaarden genoemd onder code-2 stank mogen ook tijdens code 3 niet worden uitgevoerd. Reactieve koolwaterstoffen - Laad- en lesactiviteiten met betrekking tot reactieve koolwaterstoffen, waarbij damp naar de buitenlucht ontwijkt, moeten worden teruggebracht tot maximaal 25 % van het actuele debiet. De handelingen met randvoorwaarden genoemd onder code-2 reactieve koolwaterstoffen mogen ook tijdens code 3 niet worden uitgevoerd. N.B. 1 Indien tijdens code-2 of code-3 voor stank of reactieve koolwaterstoffen wordt afgekondigd voordat daaraan code-1 (of code 2) is voorafgegaan, dan moet bij deze codes ook de informatie als omschreven is bij code-1 (of code 2) worden opgegeven. N.B.2 Indien code 1, 2 of 3 langer duurt dan 24 uur dient iedere 24 uur een geactualiseerde opgave, zoals beschreven bij code 1 maatregelen, te worden gedaan aan de CMRK (voor stank en reactieve koolwaterstoffen). BRANDBESTRIJDING Algemeen
6.1 Vergunninghouder dient een nader onderzoek uit te voeren, waarin scenario's worden beschreven ten aan-zien van de volgende onderwerpen; preventieve en repressieve voorzieningsmiddelen bij laad/losinstallaties; bluswater- en productopvang bij laad/losinstallaties; preventieve en repressieve brandbeveiliging op de steigers. Binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder een plan van aanpak aan het bevoegd gezag ter goedkeuring te overleggen, waarin een beschrijving van het nader onderzoek (inclusief de scenario's) is opgenomen. Binnen twee maanden na indienen van dit plan van aanpak zal het bevoegd gezag aangeven of de beschrijving van het onderzoek wordt goedgekeurd. Bij de goedkeuring zal het bevoegd gezag, na overieg met vergunninghouder, aangeven op welke termijn het nader onderzoek (inclusief de scenario's ) uitgevoerd dient te zijn. Vergunninghouder dient zich aan deze termijn te houden.
Toelichting
In orde
Termijn
LATER MET DE BRANDWEER IBP spreekt van maatgevend scenario en de vergunning van maximaal scenario. Correct: maatgevend is het grootste scenario wat het bedrijf zelf moet kunnen blussen. Maximaal scenario is het grootst mogelijke scenario daarvoor moeten de blusmiddelen aanwezig zijn. Afgesproken is dat Odfjell hiermee wacht tot dat de Raad van Staten een uitspraak heeft gedaan. Omdat er beroep is aangetekend tegen andere voorschriften die hier mee samen hangen, o.a. 6.19 en 6.25, 6,37.
Preventie algemeen
Blad 9 van 36
Omschrijving voorschrift 6.2 In de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties of in de daarvoor ingerichte ruimtes, geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Deze bepaling voor wat betreft open vuur is niet van toepassing indien werkzaamheden moeten worden verricht waarbij open vuur noodzakelijk is. Het bedrijf in casu de bedrijfsleiding dient zich er van te hebben overtuigd dat deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder gevaar. Ter plaatse dient een schriftelijk bewijs aanwezig te zijn dat bedoelde werkzaamheden zijn toegestaan, of geregistreerd bij de controlekamer. 6,3 Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederiandse en Engelse taal of door middel van een symbool overeenkomstig de vigerende Nederiandse norm NEN 3011. Deze opschriften of symbolen moeten nabij de toegang(en) van het terrein van de inrichting zijn aangebracht. Zij moeten goed leesbaar c,q. zichtbaar zijn. 6.4 Machines, voertuigen en toestellen moeten in een zodanige staat verkeren dat brand- en explosiegevaar wordt voorkomen. Preparatieve maatregelen en voorzieningen 6.5 Op het terrein van de inrichting mag geen begroeiing aanwezig zijn dat brandgevaar kan veroorzaken. Onkruid en gras moeten kort worden gehouden. Het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen is uitsluitend toegestaan indien dit geen brandgevaar kan opleveren. 6.6 In de inrichting moet te allen tijde ten minste één bevoegd persoon aanwezig zijn die ter zake kundig is om in geval van een onveilige situatie direct de vereiste maatregelen te treffen. 6.7 Op het terrein van de inrichting moeten zodanige voorzieningen aanwezig zijn, dat bij brand te allen tijde zo snel mogelijk, doch uiteriijk binnen 1 minuut een melding gedaan kan worden aan een voortdurend bemande meldpost of aan de Regionale Alarmcentrale van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond. 6.8 Bij automatische detectie moet het signaal van de brandmeldinstallatie op de in het voorgaande voorschrift genoemde meldpost worden ontvangen of worden doorgemeld naar de regionale Alarmcentrale van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond. 6,9 Op een centraal punt binnen de inrichting (bij voorkeur bij de portier) moeten de volgende actuele gegevens aanwezig zijn: een overzichtstekening van de inrichting met de aanwezige gebouwen, procesinstallaties, opslageenheden en relevante leidingen; een tekening waarop de plaats van de bluswaterieidingen, brandkranen, blokafsluiters, bluswateraansluitingen en de terzake dienende gegevens omtrent capaciteit en druk zijn aangegeven; een opgave van de grootte, de actuele en de maximale inhoud van de procesinstallaties, opslageenheden en tankputten; een overzicht van de aanwezige producten met hun aard en de heersende drukken en temperaturen. een overzichtstekening waarop aangegeven staat waar de brandweervoertuigen kunnen rijden en waarop aangegeven staat of alle installaties/gebouwen van twee zijden door de brandweer te bereiken zijn; een overzicht van de stationaire monitoren met de worplengtes; een overzicht van voorzieningen in/op de installaties; - een actueel intern noodplan ( conform artikel 22 en bijlage IV van het BRZO 1999 en paragraaf 1.6,2.2 van het Inspectie & Beoordelingsprotocol Brandweer BRZO 1999). 6.10 Bij aankomst van de brandweer in geval van een noodsituatie moet de bevelvoerder onmiddellijk in bezit kunnen worden gesteld van de in voorgaand voorschrift genoemde gegevens. 6.11 Binnen de inrichting moet een verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die
Toelichting
In orde
Termijn
f
Blad 10 van 36
Toelichting Omschrijving voorschrift belast is met: de periodieke controle van het blusmateriaal; de beproeving van de goede werking van het blusmateriaal; het organiseren van de benodigde oefeningen; het treffen van maatregelen om de geoefendheid van de bedrijfsbrandweer/bedrijfshulpveriening-organisatie te behouden, alsmede om de contacten met de gemeentelijke brandweer Rotterdam te onderhouden; - het up-to-date houden van het intern noodplan. 6.12 ledereen die binnen de inrichting aanwezig is moet bekend zijn met de algemene veiligheidsvoorschriften en de voorschriften in geval van noodsituaties. 6.13 Iedere medewerker binnen de inrichting (met uitzondering van werknemers die uitsluitend in kantoren werken), moet bekend zijn met de het praktisch gebruik van kleine blusmiddelen. Tevens dienen medewerkers van aannemers die brandgevaariijke werkzaamheden op de terminal uitvoeren, bekend te zijn met het praktisch gebruik van kleine blusmiddelen. 6.14 Voor de incidentbestrijding van azijnzuur, azijnzuur-anhydride en propyleenoxide, dienen procedures te zijn opgesteld. Deze dienen onderdeel te zijn van het bedrijfsnoodplan. 6.15 In de inrichting moet een doelmatige alarmsignalering aanwezig zijn die op elke plek binnen de inrichting voor iedereen hoorbaar en/of zichtbaar is. 6.16 Met betrekking tot explosiegevaar dient er een gevarenzone-indeling te zijn, gebaseerd op de vigerende norm NPR 7910-1. Repressieve middelen algemeen 6.17 Alle brandbestrijdingsmiddelen zowel voor blussen met water, als met schuim of anderszins, moeten doelmatig en bedrijfszeker zijn, onbelemmerd bereikt kunnen worden en steeds onmiddellijk gebruikt kunnen worden. Bij onderhoudswerkzaamheden of andere incidentele buiten bedrijfsstelling is vervangend, gelijkwaardig materiaal aanwezig. Het bevoegd gezag dient hieromtrent schriftelijk te worden geïnformeerd. 6.18 De blusmiddelen dienen afgestemd te zijn op de vergunde stoffen binnen de inrichting. 6,19 In het in voorschrift 6,1 bedoelde nader onderzoek dienen mede de volgende zaken te worden beschreven: De bediening van blus-, schuim- en sproeiinstallaties, alsmede stationaire (schuim)- waterkannonnen dienen zodanig gepositioneerd (buiten de 3 kW/m^ hittestralingcontour) dan wel ingericht te zijn dat brandweerpersoneel deze op een veilige wijze kunnen bedienen. Elektrische, hydraulische en pneumatische stuurleidingen voor de bediening moeten beschermd zijn tegen stralingswarmte en/of lekvloeistof. Deze zaken dienen deel uitte maken van het in voorschrift 6.1 bedoelde plan van aanpak. 6.20 Ten minste eenmaal per jaar moet een inspectie worden gehouden, waarbij de brandbestrijdingsmiddelen en de brandalarmeringsapparatuur op hun gebruiksgereedheid worden gecontroleerd. De resultaten van deze inspectie moeten worden vastgelegd in een register dat ten minste twee jaar bewaart dient te blijven. 6.21 Nieuwe stationaire blusinstallaties, die door het bevoegd gezag zijn voorgeschreven, dienen na oplevering aan de hand van een testprotocol in aanwezigheid van (een vertegenwoordiger van) het bevoegd gezag te worden getest. 6.22 De integriteit van preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen dient middels een onderhoudsprogramma te worden gegarandeerd. De onderhoudsfrequentie dient in samenspraak
In orde
Termijn
Blad 11 van 36
Omschrijving voorschrift met het bevoegd gezag te worden vastgesteld. 6.23 Ten minste eenmaal per drie jaar dient aangetoond te worden dat de goede werking van stationaire blus-/koelinstallaties gegarandeerd is. De installatie wordt tijdens de test zoveel als mogelijk in gebruik gesteld ('live test'). Het testprogramma dient goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. 6,24 De brandbestrijdingsmiddelen die in de open lucht in de inrichting in een stoffige of corrosieve omgeving aanwezig zijn, waarbij aantoonbaar consequenties zijn verbonden voor wat betreft de goede werking, moeten zijn geborgen in voor een ieder gemakkelijk bereikbare kasten. De kasten moeten opvallend zijn geplaatst en zijn voorzien van deuren, waarop de inhoud van de kasten duidelijk is vermeld. De kasten moeten zijn geschilderd in de kleur rood, overeenkomstig de vigerende Nederiandse norm NEN 3011, Repressieve middelen, bluswater 6.25 In het in voorschrift 6.1 bedoelde nader onderzoek dienen te worden beschreven op welke wijze voldaan wordt aan de volgende eisen: het bluswater moet geleverd worden door een pompensysteem, dat te allen tijde in werking gesteld moet kunnen worden waardoorvoor het maximaal bepaalde brandscenario de benodigde capaciteit geleverd kan worden; het pompensysteem moet een watercapaciteit van 100% kunnen leveren van het maximaal bepaalde brandscenario. Het bluswatersysteem moet zijn afgestemd op het grootst mogelijke brandrisico. De benodigde capaciteit dient te worden berekend op basis van het grootst mogelijke brandend oppervlak en de te koelen objecten. Bovenstaande zaken dienen deel uit te maken van het in voorschrift 6.1 bedoelde plan van aanpak. 6.26 Het pompensysteem moet zijn afgestemd op de maximaal te verwachten benodigde druk op een willekeurige plek binnen de inrichting. De benodigde dynamische (werk-)druk dient per installatie te worden bepaald. Bij de berekening dient rekening gehouden te worden met wrijvingsveriiezen, potentiaalverliezen etc. Het pompensysteem dient de benodigde werkdruk te allen tijde voor 100% te kunnen leveren. 6.27 Het bluswatersysteem moet regelmatig maar ten minste tweemaal per jaar worden gespoeld volgens een doelmatig spoelprogramma, dat ter beoordeling staat van de bevoegde autoriteiten. Indien kan worden aangetoond dat met een lagere frequentie kan worden volstaan, dan kan in overieg met het bevoegd gezag van genoemde frequentie worden afgeweken. 6,28 De bluswaterleiding moet zijn uitgevoerd als ringleiding; door middel van blokafsluiters moet deze in secties kunnen worden ingedeeld. Bij het buiten gebruik stellen van een sectie moet tot halverwege de daarvoor in aanmerking komende straat bluswater beschikbaar zijn. Op onderiinge afstand van 50 tot 70 meter dienen bovengrondse brandkranen te zijn aangebracht. 6.29 De bluswaterleiding en de brandkranen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat er geen bevriezing kan plaatsvinden. 6.30 De dooriaat van een brandkraan moet ten minste 80 mm bedragen. Op een brandkraan moeten ten minste twee aansluitmogelijkheden aanwezig zijn. Elke aansluiting moet zijn voorzien van bijbehorende afsluiters met een dooriaat van ten minste 67 mm, voorzien van een Storz-koppeling met een nokafstand van 81 mm. Indien op de brandkraan afsluiters met een dooriaat van 110 mm aanwezig zijn, dient de nokafstand van de Storzkoppeling 115 mm te bedragen. 6.31 Dragende constructies en/of installaties die ten gevolge van hittestraling kunnen falen en uitbreiding van een ontstane brand kunnen veroorzaken, dienen tegen falen te worden beschermd. Dit kan door middel van koeling en/of door brandwerende bekleding aan te brengen. De technische
Toelichting
In orde
Termijn
1
j
Blad 12 van 36
Omschrijving voorschrift Integriteit van de constructie en/of installaties dienen gedurende de hittestraling bij brand gewaarborgd te blijven. 6.32 Bij reparatie, uitval of dergelijke van het pompensysteem moet altijd 75% van de benodigde capaciteit kunnen worden geleverd door het eigen bluswatersysteem. Om de capaciteitseis van 100% bij uitval of reparatie van een van de pompen te kunnen waarborgen dient de inrichting tevens te beschikken over een blusbootaansluiting of over een koppelleiding tussen het eigen bluswatersysteem en dat van een buurbedrijf. 6.33 Ongeacht de mogelijke brandscenario's moet de capaciteit van het bluswatersysteem op elke plaats binnen de inrichting ten minste 360 m^/u bedragen, zodat bij gelijktijdig gebruik van drie brandkranen een waterievering per brandkraan van 90 m^/u bij een druk van 800 (+/- 100) kPa constant verzekerd is. 6,34 Blusbootaansluitingen dienen aangesloten te zijn op de bluswaterleiding door middel van een koppelleiding met een diameter van 8 inch (200 mm). Deze koppelleiding dient te zijn voorzien van een afsluiter. 6.35 De standaardaansluiting(en) voor blusboten moet(en) zijn uitgevoerd met 4 aansluitingen met een dooriaat van 75 mm, die zijn voorzien van Storzkoppelingen met een nokafstand van 81 mm en 2 aansluitingen met een dooriaat van 100 mm, die zijn voorzien van Storz-koppelingen met een nokafstand van 115 mm. Elke aansluiting moet zijn uitgevoerd met een 75 mm (3 inch) onderscheidenlijk een 100 mm (4 inch) afsluiter met terugslagklep. 6.36 Per direct dient minimaal één blusbootaansluiting beschikbaar te zijn. De aanlegplaats voor een blusboot nabij elke blusbootaansluiting moet zijn aangegeven door middel van een of meer opschriften "Aanlegplaats Blusboot" die aan de walzijde en aan de waterzijde duidelijk zichtbaar en goed leesbaar moeten zijn. 6.37 In het in voorschrift 6.1 bedoelde nader onderzoek dienen te worden beschreven op welke wijze voldaan wordt aan de volgende eisen: op de steigers voor het laden en lossen van brandbare producten dienen op of bij de bordessen voor het aan- en afkoppelen van de laad- en losverbindingen voldoende stationaire draaibare (schuim-)waterkanonnen te zijn aangebracht. Het water en het schuimvormend middel dienen via een vaste leiding te worden aangevoerd; de druk en capaciteit (minimaal 1.600 liter per minuut) van de (schuim-) wateri
Toelichting
In orde
Termijn
Repressieve middelen, schuim 6.38 De hoeveelheid en de aard van schuimvormend middel die op het terrein van de inrichting in voorraad dient te zijn is afhankelijk van het berekende maximale brandrisico. Het maximale brandrisico dient te worden bepaald en is onder meer aftiankelijk van het grootst te vormen brandend oppervlak en de te blussen stoffen. De berekening van de benodigde hoeveelheid schuimvormend middel
J Blad 13 van 36
Omschrijving voorschrift voor het bepaalde maximale brandend oppervlak dient te zijn gebaseerd op de uitgangspunten in de NFPA 11 (uitgave 2002), Deze berekening dient binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning bij het bevoegd gezag ter goedkeuring te worden ingediend. Indien de inrichting deel neemt in een door het bevoegd gezag erkende schuimpool, kan de benodigde voorraad schuimvormend middel binnen de eigen inrichting tot 50 % verminderd worden. 6,39 Het schuimvormend middel moet zodanig worden opgeslagen dat de specificaties van de fabrikant van kracht blijven. Derhalve dient het schuimvormend middel regelmatig, ten minste een maal per jaar te worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door het nemen van een representatief monster. Bovengrondse opslagtanks 6.40 Bovengrondse opslagtanks dienen ten aanzien van preventieve en repressieve brandbestrijdingsmiddelen te voldoen aan de paragrafen 7,3,2.12 (inclusieftoelichting), 7.3,2.13, 7.3.3.3, 7,3.3.11 toten met 7.3.3.3.15 (inclusief toelichting bij paragraaf 7.3.3.14) van de Richtlijn Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag grote installaties, eerste druk 1984, nummer CPR 9-3. 6.41 Binnen een maand na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder de maatregelen, genoemd in het voorstel voor brandbeveiligingsmaatregelen tankput 10A (bijlage 5 bij de melding van vergunninghouder op grond van artikel 8,19, lid 2, van de Wm voor tankput 10A, ontvangen op 24 februari 2003 (rapport Tebodin, 14 februari 2003 nummer 3800051) geïmplementeerd te hebben. Afwijkingen van dit voorstel dienen binnen twee maanden na het van kracht worden van deze vergunning bij het bevoegd gezag ter goedkeuring ingediend te worden. 6.42 Binnen een maand na het van kracht worden van deze vergunning dient een melding op grond van artikel 8.19, lid 2, van de Wm ingediend te worden met hierin een tekening van afwijkingen van bijlage 2 van de aanvraag met betrekking tot tankput 10A en 10B. Met name dient te worden ingegaan op pomplateaus. Ingegaan dient te worden op brandbestrijdingsvoorzieningen ten behoeve van de afwijkende pomppleateaus. Rail Chemie Center (RCC) 6,43 De hoofddraagconstructie van het bordes, de controlekamer en de overkapping van het Rail Chemie Center moeten een brandwerendheid hebben van tenminste 30 minuten, uitgaande van de warmte-overdracht die plaats vindt bij de onder de installatie, naar het oordeel van het bevoegd gezag, maximaal te verwachten (koolwaterstof-)vloeistofbrand ("spill-fire"). De brandwerendheid van de hoofddraagconstructie kan zowel door middel van het aanbrengen van brandwerende bekleding, als door middel van het koelen van de constructie worden verkregen. 6.44 Onder de overkapping van het Rail Chemie Center dient een gasdetectiesysteem geïnstalleerd te zijn, die bij 10% van de Onderste Explosie Grens (OEG) van een voor het RCC representatief gas, een optisch en akoestisch signaal activeert. Deze melding dient eveneens in de centrale controlekamer te worden ontvangen.
Toelichting
In orde
Termijn
i
6.45 Het Rail Chemie Center moet zijn voorzien van een water/schuimsprinklerinstallatie. Deze installatie dient afgestemd te zijn op de stoffen die in het RCC veriaden kunnen worden. Gelijkmatig verdeeld over het oppervlak onder de overkapping dient minimaal 10 l/m2 oppervlak/min, te worden opgebracht. 6.46 De opvangvoorziening van water en product dat kan vrijkomen onder de overkapping, moet boven op de opvangcapaciteit waarvoor die berekend is ook groot genoeg zijn voor de opvang van een extra hoeveelheid van 150 m3 bluswater. 6.47 In het geval het Rail Chemie Center op een afstand van minder dan 10
Blad 14 van 36
Omschrijving voorschrift meter van de erfscheiding is geplaatst, moet een scheiding met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten worden gerealiseerd tussen het RCC en de erfscheiding. De scheiding moet voldoende hoog zijn en aan beide zijden voldoende verzijn doorgetrokken. De hoogte, plaats en lengte van de brandwerende scheiding dient in samenspraak met de Brandweer Rotterdam te zijn of worden bepaald. 6.48 Spoorketelwagens die buiten het Rail Chemie Center door brand in het RCC binnen de 10 kW/m2 hittestralingcontour staan, dienen gekoeld te kunnen worden. AFVALSTOFFEN
In orde
Toelichting
Termijn
AV/AOIC speelt ook bij WvO de PID en terminal vergunning. Systematiek van Utrecht versus Gelderland ofwel eenvoudig versus complex. Foppe heeft in eerste instantie gezegd dat Odfjell een eenvoudig bedrijf is nu blijkt het toch een complex bedrijf te zijn. Dat betekend meer werk voor Odfjell. Odfjell is van mening dat op goede gronden, vanwege transparantie van de afvalstoffenactiviteiten, het bedrijf valt onder de categorie eenvoudige bedrijven.
Toegestane activiteiten 7.1 De volgende activiteiten met afvalstoffen zijn toegestaan, tenzij deze activiteiten in strijd zijn met overige voorschriften van deze vergunning: - het opslaan van vloeibare afvalstoffen in tanks; - het verwerken van vloeibare afvalstoffen (inclusief scheepsaf^/alstoffen en de continue afvalwaterstroom afkomstig van VOPAK Chemiehaven en VOPAK Torontohaven (TTR)) in de afvalwaterzuivering; - het bewerken van afvalwaterstromen ter voorbereiding op het verwerken in de afvalwaterzuivering of op be- of verweri<en in de PlD-installatie of op afvoer naar een erkende verwerker; - het opslaan van vaste afvalstoffen in afwachting van afvoer naar erkende venwerkers; - het opslaan en verwerken van verontreinigde grond; Het opslaan, be- en verwerken mag uitsluitend geschieden in dat deel van de inrichting, gelegen aan de Oude Maasweg 6 te Botlek-Rotterdam, waar/oor vergunning is aangevraagd. 7.2 Op het terrein van de inrichting mogen geen afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht om ze daar te laten, behoudens het gestelde in de voorschriften 8.14, 8,15 en 8,18. 7.3 Op het terrein van de inrichting mogen geen afvalstoffen worden verbrand. 7,4 Vvgb-plichtige activiteiten, die niet in overeenstemming zijn met de WGB behorende bij deze vergunning, zijn niet toegestaan. 7.5 Alle handelingen met afvalstoffen dienen op zodanige wijze te geschieden dat verspreiding van afvalstoffen niet plaats vindt. Preventie 7.6 Vergunninghouder dient in het in voorschrift 2.2. bedoelde milieuzorgsysteem aandacht te besteden aan afvalpreventie. Hierbij dienen in ieder geval de onderdelen A4, A5 en A6 van de "Leidraad afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning, uitgave Infomil, 1996", te worden ingevuld. Het bevoegd gezag kan, op basis van een gemotiveerd verzoek van vergunninghouder, toestemming geven voor een gefaseerde
Duidelijk.
Duidelijk,
Duidelijk. Beroep. Odfjell meent dat dit een onnodige extra is. Duidelijk,
Duidelijk.
Blad 15 van 36
Omschrijving voorschrift implementatie van afvalpreventie in het milieuzorgsysteem. Voor uiteriijk 1-12008 dient de implementatie geheel gereed te zijn. 7.7 Vergunninghouder dient jaariijks (voor het eerst in 2006 over het kalenderjaar 2005), bij voori<eur in het milieu-jaarverslag, een voortgangsrapportage te overieggen over het verioop en uitvoering van de preventieactiviteiten en de resultaten daarvan. Deze voortgarvgsrapportage dient tenminste de volgende gegevens te bevatten: - een overzicht van de in het voorafgaande kalendenaar uitgevoerde preventieactiviteiten en andere maatregelen die van invloed zijn geweest op hel ontstaan van afval. - een evaluatie van de doelstellingen uit het afvalpreventieplan of eerdere voortgangsrapportages, waarbij afwijkingen dienen te worden verklaard en activiteiten aangegeven waarmee de doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd; - een overzicht van de preventieactiviteiten voor het lopend jaar met planning en prioritering. Opslag 7.8. Afvalstoffen moeten in gesloten, niet lekkende en tegen weersinvloeden bestendige verpakkingsmaterialen, opslagtanks of containers worden opgeslagen. Hemelwater mag niet met de afvalstoffen in aanraking komen. Dit voorschrift geldt niet voor de niet gecontamineerde stromen: puin, schroot, hout, gft, papier, kunststoffen of steenwol. 7.9. Afvalstoffen die niet in de inrichting worden be- of verwerkt mogen maximaal één jaar in de inrichting worden opgeslagen. Indien deze afvalstoffen worden opgeslagen in afwachting van nuttige toepassing mogen deze afvalstoffen maximaal drie jaar in de inrichting worden opgeslagen. Dit voorschrift is niet van toepassing op afvalstoffen waarvoor vergunninghouder een inzamelvergunning heeft en op de opslag van verontreinigde grond (voor zover dit beschouwd moet worden als een afvalstof). 7.10. Tanks, waarin gevaariijke afvalstoffen, die beschouwd moeten worden als een vluchtige organische stof of als een stankverwekkende stof (met een geurindex groter dan 1.000,000), worden opgeslagen, in afwachting van een in bijlage IIA van de Europese Richtlijn betreffende afvalstoffen (75/442/EEG) genoemde handeling dienen vanaf 31 oktober 2007 uitsluitend te worden opgeslagen in vast dank tanks die zijn aangesloten op een DVI, of tanks met een inwendig drijvend dak, die zijn aangesloten op een DVI of voorzien zijn van seals die voldoende afsluiten en voldoende effectief zijn. Verbodsbepalingen 7.11. Het is verboden afvalstoffen in vloeibare vorm van buiten de inrichting afkomstig, die niet continu worden aangeleverd, te accepteren met als doel deze in de AWZI binnen de inrichting te ververken, indien vergunning-houder voor deze afvalstoffen niet in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V) en de hieraan gekoppelde administratieve organisatie en interne controle (AO/IC), zoals bedoeld in voorschrift 7.21. Dit voorschrift is niet van toepassing op watermengsels, sludges en was-yloeistoffen die rechtstreeks worden aangeboden door schepen die bij vergunninghouder laden en lossen. 7.12. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen als niet-gevaariijk af te geven indien deze gevaariijke afvalstoffen zijn gemengd met andere afvalstoffen en/of grondstoffen met het kennelijke effect dat de concentratiegrenzen zodanig zijn gewijzigd dat de stof niet langer wordt aangemerkt als gevaariijke afvalstof. Het is uitsluitend toegestaan deze stoffen als gevaariijk afval te verwijderen. Scheepsafvalstoffen en industriële afvalstoffen 7.13. Het is verboden boorspoeling en boorgruis op oliebasis te bewerken. Dit verbod geldt niet indien per aangeboden partij van deze afvalstoffen een veri
Toelichting
In orde
Termijn
Duidelijk.
Duidelijk.
( Beroep. Odfjell vindt maximaal 1 jaar onredelijk.
Beroep.
Het AV/AOIC is nog niet goedgekeurd.
Nee
1/11/'05
)
Duidelijk.
Duidelijk, Doet Odfjell niet.
Blad 16 van 36
Omschrijving voorschrift /verwerkt tot een voor het oorspronkelijk doel hertDoiikbaar product. Onder oliehoudende boorspoeling en oliehoudend boorgruis op oliebasis wordt tevens verstaan mengsels van boorspoeling en boorgruis op oliebasis en waterbasis. 7.14, Afgewerkte olie moet per categorie gescheiden worden opgeslagen en mag niet worden gemengd. Afgewerirte olie categorie 1 en II mag uitsluitend worden afgegeven ten behoeve van regeneratie tot basisolie. Indien het opwerken van afgewerkte olie categorie 11 niet mogelijk is, mag deze olie worden afgegeven ten behoeve van opwerken tot gasolie of een gelijkwaardige brandstof Afgewerkte olie categorie 111 moet worden afgegeven voor nuttige toepassing met als hoofdgebruik brandstof of destillatie gevolgd door dehalogenatie middels natriumbehandeling. De onderverdeling van afgewerkte olie in categorieën is gedefinieerd in het Landelijk afvalbeheerplan (2003). 7.15. Indien uit analyses blijkt dat van een zich binnen de inrichting bevindende partij afvalstoffen of beweride afvalstoffen het gehalte aan polychloorbifenylen meer bedraagt dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52,101,188,138,153 of 180 moet de betreffende partij terstond apart worden gehouden, en onmiddellijk te worden geretourneerd naar degene die de partij heeft aangeleverd (onder vennelding van de reden van retournering) of worden afgevoerd naar een eri<ende venwerker. Reststoffen 7.16. De slibfractie die vrijkomt uit de afvalwaterzuiveringsinstallatie dient te worden afgevoerd ten behoeve van ver-wijderen door veriDranden of van nuttige toepassing met als hoofdgebruik brandstof, of een andere vorm van nuttige toepassing die hiennee naar het oordeel van het bevoegd gezag als gelijkwaardig beschouwd moet worden. Scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen 7.17. Afvalstoffen mogen niet worden gemengd, behoudens voorschrift 7.18. 7.18. Afvalwaterstromen mogen worden gemengd, ten behoeve van verwijdering in de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Vaste afvalstoffen mogen worden gemengd ten behoeve van afvoer naar een erkende verweri<er. 7.19, Vergunninghouder dient de wijze waarop zij uitvoering geeft aan voorschrift 7,17 en 7,18 te beschrijven in procedure(s). Stagnatie 7.20 Indien het accepteren van gevaariijke afvalstoffen, voor zover WGB-plichtig, door vergunninghouder stagneert of dreigt te stagneren, dient vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen te geven aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en aan het bevoegd gezag Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Ministerie van VROM. Deze mededeling dient gegevens te bevatten over de oorzaak en de (verwachte) tijdsduur van de stagnatie, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen respectievelijk in de toekomst te voorkomen. Tevens moet vergunninghouder aangeven of en zo ja welke vergunningvoorschriften als gevolg van de stagnatie niet kunnen worden nageleefd. 7.21 Uiteriijk 1 maart 2005 dient een beschrijving van het acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V) en de hieraan gekoppelde administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) te zijn opgesteld en voorgelegd aan het bevoegd gezag. De beschrijving van het AV/AOIC dient te voldoen aan het rapport "De verwerking verantwoord", van de Werkgroep "Uitvoering aanbevelingen Commissie HOI's en inspectieonderzoek", van februari 2002, De beschrijving van het AV/AOIC dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. 7.22 De procedures met betrekking tot acceptatie en venverking (A&V) en administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) van alle afvalstoffen moeten na goedkeuring van de in voorschrift 7,21 bedoelde beschrijving te voldoen aan de eisen uit het rapport "De verwerking verantwoord", van de
Toelichting
In orde
Termijn
Nee
1/11/'05
Duidelijk. Doet OdQell niet. Alleen de laatste zin is van toepassing.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk. Duidelijk.
Is opgenomen in het AV/AOIC
Zal niet voorkomen.
1 maart is de eerste versie Ingediend bij de DCMR. Momenteel vindt afstemming plaats met
geeft aan dat nij na ue bespreking in februari geen overleg heeft gehad Odfjell. Idem 7.21
)
Blad 17 van 36
Omschrijving voorschrift Weri
Toelichting
7.23 Vergunninghouder dient, na goedkeuring door het bevoegd gezag, te allen tijde te handelen confonn de in voorschrift 7.21 en 7.22 bedoelde beschrijving en procedures. 7.24 De in voorschrift 7.21 en 7.22 bedoelde beschrijving en procedures moeten, zodra zij van kracht zijn, te allen tijde voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 7,25 Relevante wijzigingen van de in voorschrift 7,21 of 7.22 bedoelde beschrijving beschrijving en procedures dienen op grond van artikel 8.19, tweede lid, onder b van de Wet milieubeheer ter goedkeuring worden gemeld aan Gedeputeerde Staten en de waterkwaliteitsbeheerder. Bij het verzoek tot wijziging dient te worden vernield de reden tot wijziging alsmede de aard der wijziging. 8. BODEM Nulsituatie 8.1. Binnen zes maanden na het van kracht worden van de vergunning dient een nulsituatie-onderzoek te zijn uitgevoerd, waarbij de bodem (grond en grondwater) van de inrichting is onderzocht. 8,2. Indien een nulsituatie-onderzoek moet worden uitgevoerd dan kan dit onderzoek zich beperken tot de delen van de inrichting waarvan het redelijkerwijs niet is uitgesloten dat zich daar na het van kracht worden van de vergunning bodemverontreiniging kan voordoen en waarvan het niet is uitgesloten dat daar in het verieden met verontreinigende stoffen is gewerkt. Het onderzoek dient ten minste te voldoen aan de eisen van de Nederiandse voornorm (NVN) 5740:1999, "Bodem, onderzoeksstrategie bi) verkennend onderzoek. Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van grond" of het "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek, SDU, Den Haag, oktober 1993 ISBN 90-120-81181", of een naar het oordeel van het bevoegd gezag gelijkwaardige norm. Omtrent het aantal en de plaats van de peilbuizen, de toe te passen analysemethode en de te bepalen parameters kunnen door het bevoegd gezag nadere eisen worden gesteld. 8,3. Voorafgaand aan de uitvoering van een nulsituatie-onderzoek dient de opzet te worden opgestuurd aan het bevoegd gezag. Binnen vier weken na overlegging van deze onderzoeksopzet kan door het bevoegd gezag worden meegedeeld dat wij voornemens zijn over te gaan tot het stellen van nadere eisen omtrent het aantal en de plaats van de peilbuizen, de te nemen bodemmonsters, de toe te passen analysemethode en de te bepalen parameters. De resultaten van het bodemonderzoek dienen binnen zes maanden (of meer bij afstemming in verband met de BSB-operatie) na het van kracht worden van de vergunning te worden gezonden aan het bevoegd gezag. 8,4, Ten einde de effectiviteit van bodembeschermende voorzieningen en de invloed van de inrichting op de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) regelmatig vast te stellen, dient een monitoringsplan te worden opgesteld conform de "Richtlijn Monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten". Binnen één jaar na de uitvoering van het nulsituatieonderzoek dient een plan van aanpak voor het in dit voorschrift genoemde monitoringsplan aan het bevoegd gezag ter goedkeuring te zijn overgelegd. In het plan van aanpak dient minimaal te zijn opgenomen: - het aantal te nemen monsters, de plaats en de frequentie waarin deze genomen gaan worden; - parameters waarop geanalyseerd gaat worden. Ten aanzien van de hierboven genoemde aandachtspunten kunnen door het bevoegd gezag nadere eisen worden gesteld. Het monitoringsplan moet met inachtneming van deze nadere eisen worden uitgevoerd. De
Idem 7.21
In orde
Termijn
Idem 7,21
Idem 7.21
Beroep.
Beroep.
Beroep.
r' <
Beroep,
Blad 18 van 36
Omschrijving voorschrift resultaten dienen te kunnen worden ingezien alsmede opgevraagd door ambteharen van de DCMR. 8.5. Indien op grond van enig voorschrift, verbonden aan een beschikking, voorzieningen dienen te worden getroffen welke een uit te voeren nulsituatie onderzoek zouden kunnen belemmeren of onmogelijk maken, moet het onderzoek worden verricht voordat de betreffende voorzieningen zijn getroffen. Bodembeschermende voorzieningen 8.6. Binnen zes maanden na vergunningveriening dient vergunninghouder ter goedkeuring aan het bevoegd gezag een plan van aanpak in te dienen voor de implementatie van de maatregelen genoemd in de tabel in hoofdstuk 4 van de bodemrisicoinventarisatie Odfjell (bijlage 21 van de aanvraag). In plaats van de in bijlage 21 genoemde maatregelen mag vergunninghouder maatregelen aangeven met een zelfde of beter effect voor de bodem. Het plan dient in ieder geval te beschrijven het jaar waarbinnen elke maatregel (met uitzondering van maatregelen op het PID-terrein) is uitgevoerd. De implementatie van de bodemrisicoinventarisatie dient volgens het goedgekeurde plan te worden uitgevoerd. Afwijkingen van het plan dienen door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd. 8.7. Binnen een maand na het indienen van het plan zal het bevoegd gezag aangeven of hij het in voorschrift 8.6 genoemde plan goedkeurt. Hierbij wordt getoetst aan de aanbevelingen in hoofdstuk 4 van de bodemrisicoinventarisatie Odfjell (bijlage 21 van de aanvraag), of voldaan wordt aan voorschrift 8.8 en 8.9, en het uitgangspunt dat alle maatregelen voor 1 januari 2006 moeten zijn geïmplementeerd, tenzij dat, naar het oordeel van het bevoegd gezag, redelijkerwijs niet haalbaar is. 8.8. Indien in het in voorschrift 8.6 genoemde plan van aanpak voor het toepassen van monitoring wordt gekozen dient dit te worden uitgevoerd overeenkomstig de "Richtlijn Monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten". 8.9. Pompen en compressoren, laad- en losplaatsen en opslag in emballage, waaruit lekkage kan optreden evenals wasplaatsen moeten zijn opgesteld op een vloeistofdichte of vloeistofkerende voorziening. Gelekte stoffen moeten worden verzameld en afgevoerd. Indien gebruik wordt gemaakt van een vloeistofkerende voorziening dient de preventie en het beheer van incidenten bij de betreffende opstellingen in een (bestaand) zorgsysteem te zijn opgenomen. 8.10. Opslag van gevaariijke stoffen, gevaariijke afvalstoffen in emballage, inclusief de bijbehorende laad- en losplaats dient te voldoen aan de richtlijn CPR 15-1 (1994), indien de opslagcapaciteit kleiner is dan 10 ton, of aan de richtlijn CPR 15-2 (1991), indien de opslagcapaciteit groter is dan 10 ton. De opslag van bestrijdingsmiddelen dient te voldoen aan de richtlijn CPR 15-3 (1990). Een vloeistofkerende vloer, in de zin van voorschrift 8.9, is ook toegestaan, in die gevallen dat een vloeistofkerende vloer een zelfde niveau van bescherming biedt als de bescherming, voorgeschreven in CPR 15-1 of CPR 15-2. Vergunninghouder dient dit op verzoek van het bevoegd gezag met argumenten aan te tonen. Zorgplicht 8.11. Indien vanwege het in werking zijn van de inrichting, anders dan ten gevolgen van een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer verontreinigende stoffen op of in de bodem dreigen te geraken, geraken of zijn geraakt, moet(en); a. dit terstond worden gemeld aan de CMRK; b. al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen, verspreiding van de verontreiniging te beperken en de ontstane verontreiniging ongedaan te maken; c. gegevens verstrekt worden aan het bevoegd gezag over de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging en de wijze van saneren;
In orde
Toelichting
Termijn
Duidelijk, uitvoering hangt af van de uitspraak ten aanzien van de voorgaande voorschriften.
Beroep.
Beroep.
Duidelijk, uitvoering hangt af van de uitspraak ten aanzien van de voorgaande voorschriften. Duidelijk.
Voor nieuwe situaties geeft Odfjell de voorkeur aan de PGS 15. Dat kunnen zij aangeven in de artikel 8.19 melding die dan gedaan moet worden.
Het stuk tussen de comma's is verwarrend. Er wordt bedoeld dat bodemverontreiniging gemeld moet worden.
)
Blad 19 van 36
Omschrijving voorschrift d, eventuele tanks en/of andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en, indien nodig, worden hersteld of vervangen. Eindsituatie-onderzoek 8,12. Indien een nulsituatieonderzoek is voorgeschreven, moet bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten waarvoor de vergunning is verieend, het nulsituatie-onderzoek worden herhaald door het nemen van grond- en/of grondwatermonsters (eindsituatie-onderzoek). Een uitgewerkt voorstel voor het eindsituatie-onderzoek moet ten minste één maand voordat de activiteiten worden beëindigd aan het bevoegd gezag worden gezonden. Ten aanzien van de uitvoering van het onderzoek kunnen door het bevoegd gezag binnen één maand na ontvangst van het onderzoeksvoorstel, nadere eisen worden gesteld ten aanzien van het aantal monsters en de plaats waarop deze moeten worden genomen, alsmede ten aanzien van de parameters, waarop deze moeten worden geanalyseerd.
Toelichting
In orde
Termijn
Duidelijk.
Monsterneming moet direct na het beëindigen van de activiteiten plaatsvinden. De resultaten van het onderzoek moeten binnen vier maanden na uitvoering van het bodemonderzoek aan het bevoegd gezag zijn gezonden. 8.13. Indien een eindsituatie onderzoek en een saneringsonderzoek zijn voorgeschreven, blijven de voorschriften 8.11 en 8,12 nog gedurende 12 maanden nadat de vergunning haar geldigheid heeft verioren van kracht. Verontreinigde grond Opslaan 8.14. Verontreinigde grond mag alleen in tankput 33 en 34 (zoals aangegeven in bijlage 2 van de aanvraag) worden opgeslagen. Verontreinigde grond mag alleen elders binnen de inrichting worden opgeslagen indien hier/oor vooraf een melding op grond van artikel 8.19, lid 2, van de Wet milieubeheer is ingediend en geaccepteerd. 8.15. Binnen de inrichting mag maximaal 30.700 m^ verontreinigde grond worden opgeslagen. 8,16. Van een partij verontreinigde grond die wordt ontvangen of afgegeven, dient vooraf de kwaliteit van de partij te zijn bepaald. 8.17. Voor verontreinigde grond die reeds is opgeslagen binnen de inrichting moet alsnog binnen een maand na het van kracht worden van deze vergunning, voldaan worden aan voorschrift 8.14 en 8.15. Verwerken 8.18. Reinigbare verontreinigde grond, van binnen de inrichting afkomstig, mag worden verwerkt tot herbruikbare grond die voldoet aan de kwaliteitseisen van de actuele versie van het Bouwstoffenbesluit. Niet -reinigbare verontreinigde grond moet worden verwijderd door afgifte aan een houder van een erkende stortvergunning voor deze grond. 8.19. Met minerale oliën verontreinigde reinigbare grond, die van buiten de inrichting afkomstig is, mag binnen de inrichting worden gereinigd. Hiertoe dient minimaal twee maanden voor de start van de reiniging een plan van aanpak aan het bevoegd gezag ter goedkeuring te worden opgestuurd, met hierin de opzet van de wijze van reiniging, de reinigingsmethode, de reinigingsduur, en relevante milieugevolgen. De reiniging mag alleen worden uitgevoerd conform het goedgekeurde plan. Afwijkingen van het plan dienen vooraf ter goedkeuring te worden overiegd aan het bevoegd gezag. 8.20. Vergunninghouder dient een logboek bij te houden, waarin zijn opgenomen de relevante gegevens van alle verplaatsingen en reinigingen van verontreinigde grond. Ten minste moet per partij worden bijgehouden de
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk,
Duidelijk,
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 20 van 36
Omschrijving voorschrift hoeveelheid, tijdstip en tijdsduur en, indien van toepassing, type verontreiniging en wijze en methode van reiniging.
Toelichting
GELUID 9,1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LA^LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, mag, ter plaatse van de immissiepunten die zijn aangegeven in de onderstaande tabel niet meer bedragen dan:
In orde
Termijn
Duidelijk. Odfjell heeft een probleem met VIP 4 dat bevindt zich niet op de openbare weg. Onjuist. VIP in de conciderance is niet goed die in het v.s. wel.
Vergunningslmmissiepunt (VIP) Nr. omschrijving waarneemhoogte dag VIP 1 VIP 2 VIP 3 VIP 4
Einde Oude Maasweg (verkeerscentrale) Hoek Vondelingenweg/ Venkeiweg Oude Maasweg t.h.v. inrit bij Aluchemie Einde Welplaatweg
X avond
Y nacht
81146
434009
5
82445
432489
5
81117
431859
5
80582
433500
5 (m)
9.2 Het maximale A-gewogen geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, mag, ter plaatse van de immissiepunten die zijn aangegeven in de onderstaande tabel niet meer bedragen dan:
Duidelijk.
Vergunningslmmissiepunt (VIP)
Nr. omschrijving waarneemhoogte dag VIP 1 VIP 2 VIP 3 VIP 4
Einde Oude Maasweg (verkeerscentrale) Hoek Vondelingenweg/ Venkeiweg Oude Maasweg t.h.v. inrit bij Aluchemie Einde Welplaatweg
X
Y avond nacht
81146
434009
5
82445
432489
5
81117
431859
5
80582
433500
5 (m)
9.3, Alvorens over te gaan tot de aanschaf van nieuw équipement (zoals vacuümwagens) moet aan het bevoegd gezag een rapport ter goedkeuring worden gezonden. Dit rapport bevat ten minste de resultaten van bronsterktemetingen ter bepaling van de immissierelevante bronsterkte (L„,) van het betreffende stuk équipement. Het bevoegd gezag zal de immissierelevante bronsterkte toetsen aan de Stand der Techniek van het moment van aanschaf. 9,4. Binnen zes maanden na het beschikbaar komen van het akoestisch onderzoek naar de emissie van schepen, dat door de VOTOB in samenwerking met de DCMR wordt uitgevoerd, moet aan het bevoegd gezag een rapport ter goedkeuring worden gezonden. In dit rapport moet door middel van berekeningen of metingen worden aangetoond dat aan de voorschriften in dit hoofdstuk wordt voldaan. 9.5. Het meten en berekenen van de geluidniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 met uitzondering van de luchtdemping.
Bij kleine bronnen mag Odfjell deze opsparen en in 1 keer een rapport aanbieden van een aantal kleine bronnen (in overleg).
Er zijn geruchten dat dit onderzoek is gestopt, klopt dat? Nee, het onderzoek is af maar dient nog te worden vastgesteld. Duidelijk.
Blad 21 van 36
Omschrijving voorschrift Voor de regio Rijnmond moet met de luchtdemping volgens TNO worden gerekend. Conform de handreiking industrielawaai en vergunningveriening wordt het invallend geluid beoordeeld. 10 ENERGIE 10.1. Indien door het bevoegd gezag is ingestemd met het definitieve energiebesparingplan op grond van de meerjarenafspraak energleefficiency 2001-2012, dient vergunninghouder een melding op grond van artikel 8.19, lid 2, van de Wet milieubeheer in te dienen, waarin het energiebesparingplan geformaliseerd wordt. 11 MELDINGEN 11.1. Van elk ongewoon voorval dat zich voordoet of heeft voorgedaan binnen de inrichting en dat (mogelijk) een gevaariijke situatie buiten de inrichting, grotere overiast buiten de inrichting of grotere milieugevolgen kan veroorzaken, moet onmiddellijk doch uiteriijk binnen vijftien minuten aangifte worden gedaan bij het Regionaal Verbindingscentrum via het Centraal Incidenten Nummer (CIN). De direct omwonenden en de buurbedrijven waarvoor bovengenoemde gevolgen van belang zouden kunnen zijn moeten onmiddellijk worden gewaarschuwd. Indien noodzakelijk moeten concentratiemetingen worden verricht om vast te stellen of er gevaar voor buurbedrijven bestaat. Er moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen die het gevaar opheffen of, voor zover dit niet mogelijk is, het gevaar zoveel mogelijk beperken. Met de buurbedrijven die gevaar lopen alsmede met de CMRK moet regelmatig contact worden gehouden. 11.2. Van elk ongewoon voorval dat zich voordoet of heeft voorgedaan binnen de inrichting met (mogelijk) kleinere/beperkte overiast buiten de inrichting of kleinere milieugevolgen moet binnen vijftien minuten melding worden gedaan aan de CMRK. 11.3. Van elke voorzienbare bedrijfsactiviteit die (mogelijk) overiast buiten de inrichting of nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken moet vooraf aangifte worden gedaan bii de CMRK. 11.4. De vergunninghouder dient de bepalingen van de voorgaande meldingsvoorschriften te verwerken in interne bedrijfsinsfructies. 11.5. Onverminderd het gestelde in voorschrift 11.1 moet iedere brand onmiddellijk worden gemeld aan de gemeentelijke brandweer via het CINnummer. 11.6. Van elk ongeval met een systeem, drukvat of pijpleiding alsmede het toebehoren, dat onder toezicht is gebracht van een keuringsdienst moet onmiddellijk melding worden gedaan aan deze dienst. 11.7. Van elk ongeval met een verticale bovengrondse opslagtank, die onder toezicht van een keuringsdienst of een door deze dienst aangewezen of aanvaarde andere instantie is vervaardigd en is goedgekeurd, moet melding worden gedaan aan deze dienst. 12. ALGEMENE PROCESBEWAKING 12.1 Bij stroomstoring en/of storing in de toevoer van instrumentenlucht moeten de voor de procesbeveiliging van belang zijnde kleppen en/of afsluiters in de veilige stand komen. 12.2 In de controlekamer moet een duidelijke instructie voor het bedienend personeel aanwezig zijn, waarin voor de volgende gevallen de te volgen handelwijze is aangegeven: a. het opstarten van veriadingen of schoonmaakactiviteiten; b. het in bedrijf zijn van veriadingen of schoonmaakactiviteiten; c. het stoppen van veriadingen of schoonmaakactiviteiten; d. storingen en/of noodsituaties bij verladingen of schoonmaakactiviteiten e. het gebruik van de geautomatiseerde procesbesturing.
Toelichting
In orde
Termijn
Wordt momenteel uitgevoerd door een adviseur.
Duidelijk.
rDuidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Dit voorschrift moet nog verwerkt worden in een instructie.
2 mnd.
Dit voorschrift moet nog verwerkt worden in een instructie.
2 mnd.
Duidelijk,
Duidelijk,
Deze instructie moet bij het bedienend personeel bekend zijn en worden
Blad 22 van 36
Omschrijving voorschrift gevolgd. 12,3 Het aanbrengen van wijzigingen in regelkringen en/of aan actie gekoppelde alarminstellingen van besturingssystemen mag alleen via een, vooraf opgestelde, schriftelijke procedure gebeuren. Indien een veilige voortgang van het proces het noodzakelijk maakt om direct wijzigingen aan te brengen, dan moet hiervan een aantekening worden gemaakt in het wachtboek. De wijziging moet daarna zo spoedig mogelijk via de geëigende procedure worden afgewerkt. 12.4 De schriftelijke procedure voor het aanbrengen van wijzigingen in het besturingssysteem van de installatie dient ten minste de volgende punten te bevatten: - wijzigingen moeten vooraf schriftelijk door of namens de bedrijfsleiding zijn goedgekeurd; - wijzigingen mogen slechts worden uitgevoerd door bevoegd personeel; - wijzigingen dienen bekend te zijn bij het bedienend personeel; - de werkzaamheden voor het aanbrengen van de wijzigingen mogen de veiligheid niet in gevaar brengen en evenmin emissies naar de atmosfeer tot gevolg hebben. 12.5 De alarmeringen die direct verband hebben met het optreden van bijzondere situaties voor wat betreft veiligheid en emissies moeten visueel en akoestisch worden aangegeven, ook in de controlekamer, en moeten gehandhaafd blijven totdat ze door middel van een specifieke procedure worden geaccepteerd. 12.6 Ten minste een maal per wacht moet een controle op de goede werking van de hele inrichting worden verricht. 12.7 Computergestuurde procesbeveiliging tegen lekkages, overvulling en de ongewenste uitworp van luchtverontreinigende stoffen moeten op een effectieve wijze zijn beschermd tegen elektro-magnetische storing van buiten. Deze bescherming moet zowel het defect raken van het systeem door overspanning, als de informatie-inhoud van de te verwerken gegevens betreffen. 12.8 Naast het procesbesturingssysteem moet er voor beveiligingen, die voor het veilig stellen noodzakelijk zijn, een onafhankelijk, doelmatig werkend procesbeveiligingssysteem aanwezig zijn. 12.9 Bij storingen in het procesbesturingssysteem moeten te allen tijde de voor het veilig stellen noodzakelijke beveiligingen operationeel blijven. 13 SYSTEMEN EN TOEBEHOREN Pijpleidingen 13.1 Nieuw aan te leggen pijpleidingen, die voldoen aan de essentiële veiligheidseisen in de zin van bijlage 1 van de Richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (97/23/EG), mogen niet ondergronds worden aangelegd. Afwijkingen van het gestelde in dit voorschrift zijn slechts toegestaan met toestemming van het bevoegd gezag. 13.2 Er moet een systeem zijn waaruit snel is af te leiden welke stof er in een pijpleiding zit en wat de stromingsrichting is. 13.3 Pijpleidingen, bestemd voor producten met een soortelijke geleiding tussen 0,1 en 50 pico Siemens per meter en die eindigen als lospunt of uitmonden in vaten waarin explosieve damp/luchtmengsels aanwezig kunnen zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat een eventueel in die producten aanwezige elektrostatische lading wordt afgevoerd. 13.4 Leidingsleuven voor pijpleidingen tussen afzonderiijke installaties moeten door middel van vloeistofkeringen zijn onderverdeeld. De onderiinge afstand tussen deze vloeistofkeringen moet beperkt blijven tot maximaal 150 meter 13.5
In orde
Toelichting
Termijn
Dit is opgenomen in een procedure.
Dit is opgenomen in een procedure.
Duidelijk. Dit voorschrift houdt verband met BRZO, VBS element 2.
Duidelijk,
Duidelijk.
Odfjell gaat na of hier aan wordt voldaan.
Duidelijk.
Dit geldt niet voor doorvoeringen onder de weg.
Dat is er. De gevaarsaspecten van de stoffen zijn bekend. Duidelijk.
Is geregeld.
Duidelijk.
Blad 23 van 36
Omschrijving voorschrift Pijpleidingen moeten bij doorvoering onder een weg bestand zijn tegen de belasting door het verkeer.
Toelichting
In orde
Termijn
Ondergrondse pijpleidingen Duidelijk. 13.6 Ondergrondse stalen pijpleidingen met toebehoren waardoor bodemverontreinigende stoffen worden vervoerd, moeten tegen corrosie zijn beschermd overeenkomstig de tijdens vergunningveriening vigerende Nederiandse normen en praktijkrichtlijnen: - NEN 6901 (Delft, NNI, 1976); voorbehandeling voor het bekleden van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken. - NEN 6902 (Delft, NNI, 1986) en NPR 6903 (Delft, NNI, 1986); uitwendige bekleding met PE van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken, alsmede de aanleg hiervan. - NEN 6910 (Delft, NNI, 1983), ISO 6907 (1994) en NPR 6911 (Delft, NNI, 1983); uitwendige bekleding met asfaltbitumen van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken, alsmede de aanleg hiervan. - NEN 6905 (Delft, NNI, 1983); uitwendige epoxybekledingen van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken; 13.7 Vergunninghouder dient door middel van steekproefsgewijs bodemonderzoek te inventariseren of er in de bodem sprake is van fysisch-chemische afwijkingen van de volgende aard: - de specifieke elektrische bodemweerstand kleiner is dan 50 ohm.meter (in waterwingebieden 100 ohm,meter), of - de zuurgraad (pH) kleiner is dan 6, of - de beïnvloeding door eventuele zwerfstromen groter is dan met de toegestane interferentie-criteria overeenkomt, of - verbindingen voorkomen tussen ongelijksoortige metalen, die galvanische corrosie kunnen veroorzaken, of - het milieu anaëroob is.
Start medio 2005, status wordt nagevraagd.
1/1/'06
Het leidingbeheersysteem is De vergunninghouder moet voor 1 januari 2007 een voorstel ter goedkeuring in ontwikkeling. indienen bij het bevoegd gezag over hoe zij ondergrondse leidingen zal inspecteren en onderhouden. Ook dient te worden ingegaan op situaties waar kans is op bodemverontreiniging (onder andere genoemd in voorschrift 13.6 en 13,7).
1/1/'07
13.9.
1/1/'07
De aard en omvang van het bodemonderzoek dient te worden toegezonden aan het bevoegd gezag. Deze inventarisatie dient voor 1-1-2006 gereed te zijn. 13.8
Vergunninghouder dient zich in te spannen om ondergrondse pijpleidingen zoveel mogelijk te vervangen door bovengrondse pijpleidingen. Hiertoe dient zij, uiteriijk een jaar nadat de in voorschrift 13,7 genoemde inventarisatie gereed is, een plan van aanpak aan het bevoegd gezag ter goedkeuring te zenden.
Het leidingbeheersysteem is in ontwikkeling.
Periodieke herkeuringen en reparaties Zorgplicht 13.10. Vergunninghouder heeft de plicht om alle systemen en toebehoren, die binnen de inrichting aanwezig zijn, zodanig te installeren en te onderhouden dat de gevaren voor mens en milieu beperkt zijn, dat zij op een passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en voor het doel waarvoor zij
Duidelijk.
Blad 24 van 36
1
Omschrijving voorschrift
Toelichting
In orde
Termijn
zijn bestemd. Inventarisatie 13.11. Vergunninghouder legt in een intern overzicht vast welke drukapparaten, samenstellen en druksystemen een keuring voor ingebruikname in de zin van het Besluit drukapparatuur (Stb. 2001, 339), hebben ondergaan. Dit interne overzicht dient actueel te worden gehouden. 13.12. In een overzicht legt vergunninghouder vast van welke bestaande systemen en toebehoren, die geen keuring voor ingebruikname in de zin van het Besluit drukapparatuur (Stb, 2001, 339), hebben ondergaan, in een vergunning, die met het van kracht worden van deze vergunning is vervallen, een plicht tot keuring is vastgelegd. Tevens wordt in dit overzicht de bijbehorende inspectietermijn vastgelegd. Dit overzicht dient binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning, na verificatie door Lloyds Register Stoomwezen B.V. te Rotterdam (of een andere door het bevoegd gezag erkende keuringsinstelling), opgestuurd te worden aan het bevoegd gezag.
Is opgenomen in het onderhoudssysteem.
Toelichting Foppe: omdat het een nieuw besluit betreft is er een overgangsregeling van het oude naar het nieuwe besluit. Dit houdt in dat aangesloten mag worden bij de oude keuringstermijnen.
Inspecties 13.13, Drukapparaten, samenstellen en druksystemen, die een keuring voor ingebruikname in de zin van het Besluit drukapparatuur (Stb. 2001, 339), hebben ondergaan, alsmede bestaande systemen en toebehoren, waarvoor in een vergunning, die met het van kracht worden van deze vergunning is vervallen, een plicht tot keuring is vastgelegd, dienen tenminste éénmaal per vier jaar aan een herkeuring te worden onderworpen door een, door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen (of erkende) keuringsinstelling of gebruikerskeuringsdienst voor periodieke herkeuringen in de gebruiksfase. De wijze waarop de herkeuring moet worden uitgevoerd, moet per installatieonderdeel door de instelling of dienst worden vastgelegd. De installatieonderdelen mogen vervolgens niet eerder opnieuw in bedrijf worden gesteld, dan nadat zij, eventueel na uitvoering van de door de instelling of dienst noodzakelijk geachte reparaties, zijn goedgekeurd. Afhankelijk van de resultaten van de herkeuring kan het bevoegd gezag, na een positief advies van de instelling of dienst, de termijn van het volgende periodieke onderzoek bekorten of veriengen. Voor systemen en toebehoren waarvoor in een vergunning, die met het van kracht worden van deze vergunning is vervallen, reeds een andere inspectietermijn is vastgelegd, blijft deze afwijkende termijn van kracht
Beroep.
13.14. Drukapparaten, samenstellen en druksystemen, die voorzien zijn van een CE-markering in de zin van bijlage VI van de Richtlijn drukapparatuur (97/23/EG), en (tijdens het in bedrijf zijn) stankverwekkende stoffen (met een geurdindex groter dan 1.000.000) bevatten, dienen ook gekeurd te worden overeenkomstig voorschrift 13.13, in de volgende gevallen: - indien hierop tabel 2 van bijlage II van de richtlijn drukapparatuur van toepassing is en deze drukvaten ingedeeld moeten worden in categorie II; - indien hierop tabel 4 van de richtlijn drukapparatuur van toepassing is en het product van maximaal toelaatbare druk (PS) en ingesloten volume groter is dan 400 bar liter; - indien hierop tabel 7 van de richtlijn drukapparatuur van toepassing is en deze installatieleidingen ingedeeld moeten worden in categorie 1 of de leidingdiameter van deze installatieleidingen (DN) groter is dan 100; - indien hierop tabel 9 van de richtlijn drukapparatuur van toepassing is van toepassing is en de leidingdiameter (DN) van deze installatieleidingen groter is dan 25 en tevens het product van maximaal toelaatbare druk (PS) en leidingdiameter groter is dan 2000. 13.15. Indien vergunninghouder, in afwijking van de vaste termijn genoemd in voorschrift 13.13, invulling wil geven aan voorschrift 13.13 door middel van inspectie op basis van risico (risk based inspection (RBI)), dan dient vergunninghouder tezamen met de in deze voorschriften gevraagde informatie tevens ter goedkeuring het handboek RBI aan het bevoegd
Beroep.
Het leidingbeheerssysteem wordt een RBI systeem.
Blad 25 van 36
Omschrijving voorschrift gezag te overleggen. Dit handboek zal vertrouwelijk worden behandeld. 13.16. Binnen een maand na het overleggen van het handboek RBI wordt beoordeeld of in voldoende mate gebruik is gemaakt van de systematiek, zoals beschreven in hoofdstuk T02.60, bijlage 1 en 2, van de Regels voor toestellen onder druk. Inspectie op basis van risico mag slechts plaats vinden indien het handboek door het bevoegd gezag is goedgekeurd 13.17. Wijzigingen en/of reparaties aan installatieonderdelen zoals bedoeld in voorschrift 13.13 en 13.14 behoeven vooraf de toestemming van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen of erkende keuringsinstelling of gebruikerskeuringsdienst voor reparaties en wijziging in de gebruiksfase. Deze installatieonderdelen mogen vervolgens niet eerder opnieuw in bedrijf worden gesteld, dan nadat de uitgevoerde wijzigingen en/of reparaties door de instelling of dienst zijn goedgekeurd. Indien de instelling of dienst van oordeel is dat de wijzigingen en/of reparaties van invloed kunnen zijn op de wijze van gebruik van een keuringsplichtig systeem, zoals bedoeld in voorschrift 13.13 of 13.14, dienen de wijzigingen en/of reparaties aan het systeem plaats te vinden overeenkomstig het Besluit drukapparatuur (Stb. 1999, 311), 14. ONDERHOUD, CONTROLE EN INSPECTIES 14.1 Voor het uitvoeren van onderhouds- of herstelwerkzaamheden, waarbij nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden, moet door of namens de bedrijfsleiding aan het uitvoerend personeel een schriftelijke instructie worden gegeven, waarin vermeld staat welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en op welke plaatsen welke veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen en/of welke voorzieningen getroffen moeten worden om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Deze schriftelijke instructie moet door het betrokken personeel worden gevolgd en voor gezien zijn ondertekend. Indien zich tijdens de onderhouds- of herstelwerkzaamheden een voorval heeft voorgedaan moet de ondertekende instructie ten minste drie maanden worden bewaard. 14.2 Uiteriijk 1 januari 2006 dient in de inrichting aanwezig te zijn: 1, een registratiesysteem; 2. een archiefsysteem. In het registratiesysteem moeten zijn opgenomen: a. alle procesvaten, opslagtanks, leidingsystemen, gasdetectiesystemen, elektrische systemen, aardingen, veiligheidskleppen, instrumentatie, rioleringssystemen, etc; b. de planning in de tijd waarop controle en/of onderhoud moet plaatsvinden; c. de data waarop controle en/of onderhoud is uitgevoerd. In het archiefsysteem moeten zijn opgenomen: d. de meetresultaten, gemaakte foto's, omschrijvingen en installatietekeningen (eventueel aangepast), reparaties, beproevingen en de beoordelingen. Tekeningen en dergelijke in het archiefsysteem, moeten op regelmatige basis worden geactualiseerd volgens een hien/oor geldende procedure. Deze gegevens, met uitzondering van de gemaakte röntgenfoto's, moeten gedurende de gehele levensduur worden bewaard. De gemaakte foto's moeten minimaal 5 jaar worden bewaard. Tot 1-1-2008 hoeft het registratie- en archiefsysteem nog geen informatie met betrekking tot leidingsystemen te bevatten. Wel dient informatie, die waarschijnlijk in het registratie- of archiefsysteem zal worden opgenomen, bewaard te worden. 14.3 Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen 14.4 Alle installatie-onderdelen die niet meer in bedrijf zijn, moeten zodanig worden onderhouden dat zij geen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. 14,5 De gehele inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.
Toelichting
In orde
Termijn
Komt naar DCMR.
Beroep tegen 13.13 en 13.14.
Duidelijk.
r
Is aanwezig.
r)
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 26 van 36
Omschrijving voorschrift 14.6 De vergunninghouder moet aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instructie verstrekken die erop gericht is hun gedragingen, die tot gevolg zouden hebben dat de inrichting opgericht of in werking is niet overeenkomstig de verieende vergunning of dat een aan de verieende vergunning verbonden voorschrift wordt overtreden, uit te sluiten. 14.7 Ter voorkoming van ongewenste uitstroming dienen voor het openen van een installatie ten behoeve van onderhouds- of herstelwerkzaamheden zodanige maatregelen te worden genomen dat de installatie geen product meer bevat, bijvoorbeeld met behulp van een label en vergrendeling. Ook dient de installatie voor in gebruik name te worden getest op dichtheid. 15. POMPEN, COMPRESSOREN EN ROERWERKEN 15.1. Uiteriijk 1 januari 2008 moeten de pompen en/of compressoren die prioritaire of stankverwekkende stoffen (met een geurindex groter dan 1.000.000) verpompen, geheel gesloten zijn uitgevoerd of zijn voorzien van een dubbel mechanical seal met spervloeistof, voorzover deze pompen of compressoren vrijwel uitsluitend bestemd zijn voor het verpompen van één type stof of één groep (chemisch) verwante stoffen. 15.2, Onverminderd het gestelde in voorschrift 15.1, moeten pompen in de inrichting voorzien zijn van tenminste een enkele sleepringafdichting of een gelijkwaardige afdichting. 15.3. Indien een spervloeistof wordt gebruikt, mag dit geen prioritaire of stankverwekkende stof (met een geurindex groter dan 1.000.000) zijn. 15.4. Afgewerkte spervloeistof moet zodanig worden afgevoerd dat dampen en/of gassen zich niet in de buiten-lucht kunnen verspreiden. 16. AFSLUITERS 16.1, Uiteriijk 1 januari 2008 mogen in leidingsystemen, waarin zich prioritaire of stankverwekkende stoffen (met een geurindex groter dan 1,000.000) bevinden, uitsluitend afsluiters worden toegepast van het type balgafsluiters met een pakkingbus of een gelijkwaardig afdichtingsysteem, voorzover deze leidingsystemen vrijwel uitsluitend bestemd zijn voor één type stof of één groep (chemisch) verwante stoffen. 16.2. Voorschrift 16.1 is niet van toepassing ten aanzien van leidingsystemen die bedoeld zijn voor specifieke situaties, zoals bij onvoorziene voon/allen, of bij onderhoud, of vergrendelde afsluiters en blokafsluiters in regelkringen en leidingsystemen, aftap- en ontluchtingsafsluiters, mits de betreffende leidingen voorzien zijn van afsluitdop of blindflens. 16.3. Aan afsluiters die in een fail-safe-stand moeten geraken, moet ter plaatse duidelijk zichtbaar zijn of zij zijn geopend of gesloten. 16.4 Ten minste éénmaal per wacht moeten alle in bedrijf zijnde afsluiters, pompen, compressoren en leidingen met pakkingen en toebehoren op lekkage worden gecontroleerd. Onder controle wordt hierbij verstaan de routinematige controlerondes die door het bedienend personeel worden gelopen. Lekkages moeten op zo kort mogelijke termijn op verantwoorde en veilige wijze worden opgeheven. 17. TERREINEN EN WEGEN 17.1. Op het terreingedeelte waar procesapparatuur, tanks en dergelijke staan opgesteld alsmede langs de aan dit terrelngedeelte liggende wegen, mag geen brandgevaariijke begroeiing aanwezig zijn en moet de aanwezigheid van brandgevaariijke objecten en/of materialen voor zover ze niet noodzakelijk zijn voor de procesvoering zo veel mogelijk worden beperkt. 17.2 De inrichting moet van een zodanig wegennet zijn voorzien dat elke tankput en elk gebouw via tenminste twee onafhankelijke toegangswegen bereikbaar is voor alle gebruikelijke voertuigen die in geval van nood toegang tot de inrichting moeten hebben. De plaatsen waar tijdelijke blokkering optreedt, bijvoorbeeld ten gevolge van herstelwerkzaamheden,
Toelichting In orde Aannemers krijgen een introductie en er is toelatingsbeleid. Eigen personeel d.m.v. werkinstructies. Daarbij is e-learning in ontwikkeling. Duidelijk.
Termijn
1/1/2008
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Heieen zal navragen of het voorschrift duidelijk is voor de technici OdQell.
1/1/2008
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk,
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 27 van 36
Omschrijving voorschrift moeten in de controlekamer en, indien de inrichting hierover beschikt, de bedrijfsbrandweer bekend zijn. 17,3 Het terrein van de inrichting moet, uitgezonderd de noodzakelijke toegangen, aan alle landzijden zijn afgesloten door een omheining van ten minste 2,20 meter hoog.
Toelichting
17.4 De toegangen in de omheining moeten zoveel mogelijk afgesloten zijn. Een geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan. 17.5 De inrichting moet via tenminste twee, zo ver mogelijk uit elkaar gelegen, ingangen toegankelijk zijn voor alle voertuigen die in geval van nood toegang tot de inrichting moeten hebben. 17.6 Apparatuur, tanks, leidingen en leidingondersteuningen die aan een weg zijn gelegen moeten, indien bij aanrijding een voor de omgeving gevaariijke situatie kan ontstaan, zijn beschermd door vangrails of een gelijkwaardige constructie. Door middel van een inventarisatie dienen deze locaties uiterlijk 1 januari 2006 geïnventariseerd te zijn. Het bevoegd gezag kan voor die gevallen waar nog niet aan dit voorschrift wordt voldaan, of kan worden voldaan, ontheffing van dit voorschrift geven. Hiertoe dient een schriftelijk verzoek te worden ingediend bij het bevoegd gezag.
Duidelijk.
18. RIOOLSYSTEMEN, OLIE-AFSCHEIDERS EN AFVALWATERZUIVERING 18.1. Rioolsystemen moeten zodanig zijn ontworpen en aangelegd dat breuk ten gevolge van verzakking en daardoor lekkage uit de systemen wordt voorkomen. 18.2. De in de olie-afscheider afgeroomde olie moet via een gesloten systeem worden afgevoerd. 18.3. De uit de olie-afscheider en/of waterzuiveringsinstallatie verwijderde, bezonken stoffen moeten zodanig worden afgevoerd, dat buiten de inrichting geen verspreiding van stankverwekkende stoffen (met een geurindex groter dan 1.000.000) optreedt. 18.4. Er moet een opvangvoorziening voor bluswater aanwezig zijn van een zodanige grootte dat verontreinigd bluswater onmiddellijk kan worden opgevangen en niet onnodig in het oppervlaktewater of de bodem kan geraken. 18.5, Het rioleringssysteem moet op de volgende tijdstippen op dichtheid worden geïnspecteerd: a. vóór de in gebruik name; b. binnen 10 jaar na de in gebruik name; c. éénmaal per tien jaar na de onder b genoemde inspectie. Geconstateerde defecten moeten direct worden gerepareerd. 19. NIET GEKOELDE ATMOSFERISCHE OPSLAG VAN VLOEISTOFFEN IN TANKS
In orde
Termijn
Duidelijk.
Duidelijk. Mogelijk komt er nog een ingang via Aluchemie aan de waterkant. Duidelijk.
De druk van buiten is groter waardoor het systeem als drainage werkt. Duidelijk.
Duidelijk.
Het bergend vermogen van het riool is voldoende. De benodigde omvang is berekend met de scenario's. Daarbij kan een tank ingezet worden. Dit is een nieuw Nee voorschrift. De uitvoering is ingang gezet.
Sept. '05 f plan opstellen.
Verticale bovengrondse tanks 19.1, Nieuw te bouwen bovengrondse opslagtanks en tankputten, waarop het begrip "grote installaties" van toepassing is, zoals bedoeld in hoofdstuk 2.4. van de richtlijn "Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag grote installaties" van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaariijke Stoffen, eerste druk 1984, nummer CPR 9-3, moeten voldoen aan bovengenoemde richtlijn met uitzondering van de hoofdstukken 4.2 (behoudens 4.2,5), 4.3.3, 5.6, 7 en 8, en voor zover daarvan in de voorschriften verbonden aan deze vergunning niet is afgeweken.
Odfjell heeft de voorkeur voorde PGS, Als zich een dergelijke situatie voordoet zal dat gemeld worden in een artikel 8.19 melding.
19.2. Nieuw te bouwen verticale bovengrondse opslagtanks, alsmede het
Duidelijk.
Blad 28 van 36
'1
Omschrijving voorschrift toebehoren, moeten zijn ontworpen, vervaardigd, en in gebruik genomen volgens de "Regels voor toestellen onder druk", vigerend tijdens het ver/aardigen van de opslagtanks en het toebehoren. Genoemde opslagtanks moeten door Llyods Register Stoomwezen B.V. of een andere door het bevoegd gezag erkende keuringsinstelling op ontwerp zijn beoordeeld en onder toezicht van deze keuringsinstelling zijn vervaardigd en zijn goedgekeurd. De gereed gekomen opslagtanks moeten onder toezicht van de keuringsinstelling in gebruik zijn genomen en zijn goedgekeurd. 19.3. Binnen zes maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder ter goed-keuring aan het bevoegd gezag te overleggen een overzicht van de bestaande tanks en tankputten die vol-doen aan de eisen voor nieuw te bouwen tanks, genoemd in voorschrift 19.1. De tanks en tankputten van dit overzicht dienen na goedkeuring van het overzicht door het bevoegd gezag te voldoen aan voorschrift 19.1. 19.4. Binnen zes maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overieggen een overzicht van de bestaande tanks en tankputten die niet voldoen aan de eisen voor nieuw te bouwen tanks. In dit overzicht dient te worden aangegeven op welke punten zij (vooral) niet voldoen. Tevens dient te worden aangegeven welke tanks en tankputten naar het oordeel van vergunninghouder redelijkerwijs zijn aan te passen zodat zij voldoen aan de eisen uit voorschrift 19.1 en binnen welke termijn. Dit laatste betreft met name de hoofdstukken 4.4, 4,5, 5 (met uitzondering van 5,6). 19.5. Bovengrondse verticale opslagtanks moeten zijn uitgevoerd met: a. een hoogniveau-alarmering die ter plaatse of in de controlekamer, alarm geeft voordat het hoogst toelaatbare vloeistofniveau in de tank wordt bereikt; b. een onafhankelijke niveaubeveiliging die bij het bereiken van het hoogst toelaatbare vloeistofniveau in de tank een niveaualarm genereert in de controlekamer. Indien de alarmering of de beveiliging is geactiveerd wordt dienen direct maatregelen te worden genomen om de pompcapaciteit te verminderen of de verpomping te stoppen. 19.5. Er dient te worden voorkomen dat er in een bovengrondse verticale opslagtank een explosief mengsel kan ontstaan, tenzij er voorzieningen zijn aangebracht en/of maatregelen zijn genomen, die voorkomen dat er een eventueel aanwezig explosief mengsel kan worden ontstoken. 19,6. Indien slobs in een bovengrondse verticale opslagtank verwarmd worden, dienen er voorzieningen en/ of maatregelen te zijn aangebracht die voorkomen dat de temperatuur van de slobs hoger zal zijn dan 90°C, en niet boven het begin-kookpunt van de aanwezige koolwaterstoffracties, bepaald volgens de ASTM- methode D-86-03, kan komen. 19.7. Tanks met een drijvend dak voor de opslag van acrylaten moeten zijn voorzien van een drukvacuüm ventiel op het dak. Dit moet zodanig zijn geconstrueerd dat inregenen wordt voorkomen. De ventielen moeten zodanig zijn ingericht dat dicht- of vastvriezen casu quo vastkoeken of kristalliseren niet mogelijk is. Zij moeten onder alle omstandigheden vlot en vonkvrij kunnen functioneren. 19.8. De druk-vacuümventielen mogen alleen openen indien de voor de tank bepaalde over- of onderdruk wordt overschreden. 19.9. Nieuw te bouwen bovengrondse koolstofstalen opslagtanks dienen voorzien te zijn van bodembeschermende voorzieningen die voldoen aan risicoklasse A (verwaarioosbaar restrisico) conform de Richtlijn bodembescherming voor atmosferische bovengrondse opslagtanks (BoBo-richtlijn), uitgave juli 1999. 19.10. Vergunninghouder dient onderhoud aan alle tanks binnen dat deel van de inrichting waan/oor vergunning is aangevraagd uit te voeren volgens een onderhoudsprogramma, gebaseerd op het in voorschrift 19,11 bedoelde
Toelichting
In orde
Termijn
Beroep.
Beroep.
Aanwezig.
Duidelijk.
Tanks kunnen maximaal tot 80 graden verwarmt worden.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 29 van 36
Omschrijving voorschrift inspectieplan. Indien dit inspectieplan is gebaseerd op inspectie op basis van risico (risk based inspection, RBI), dient het onderhoudsprogramma ook op risico (RBI) gebaseerd te zijn. Dit onderhoudsprogramma dient op systematische wijze te beschrijven op welke wijze onderhoud aan tanks plaats vindt, zodat de betrouwbaarheid van de tanks zo hoog mogelijk is en de risico's voor het milieu zo laag mogelijk zijn. Het onderhoudsprogramma dient deel uit te maken van het in voorschrift 19,12 bedoelde inspectieplan. In het onderhoudsprogramma moet ten minste worden ingegaan op de volgende onderwerpen: de relatie tussen onderhoud en inspecties van tanks; beschrijving van de reeds geïmplementeerde en nog te implementeren bodembeschermende voorzieningen en maatregelen van elke tank sinds 1999 (inclusief tijdstip van (geplande) implementatie), conform de Richtlijn bodembeschenning voor atmosferische bovengrondse opslagtanks (BoBo-richtlijn), uitgave juli 1999; in hoeverre met het programma voldaan wordt aan de eisen genoemd in hoofdstuk 6.1 en 6,2 van de richtlijn "Vloeibare aardolieproducten, bovengrondse opslag grote installaties" van de Commissie Preventie van Rampen door Gevaariijke Stoffen, eerste druk 1984, nummer CPR 9-3; de voorschriften 4,8 en (indien van toepassing) 4.9; soorten onderhoud (preventief, groot, klein); beschrijving van toegepaste onderhoudstechnieken; wijze van documentatie; - beschrijving zorg (management) systeem (indien dit wordt toegepast).
Toelichting
19.11,
Beroep tegen termijn van 5 jaar sommige tanks hebben nu een termijn van 10 jaar.
Binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder een inspectieplan aan het bevoegd gezag ter goedkeuring te overieggen, waarin venneld de inspectietermijnen en de wijze waarop inspecties plaats vinden met betrekking tot alle tanks in het gedeelte van de inrichting, waar/oor vergunning is aangevraagd. De inspectietermijn van een tank mag niet meer bedragen dan vijf jaar. Inspecties van tanks dienen volgens het goedgekeurde inspectieplan plaats te vinden.
19.12.
In orde
Termijn
Duidelijk.
Periodieke inspecties aan verticale bovengrondse opslagtanks, alsmede het toebehoren, moeten door een door de vergunninghouder aangewezen en door het bevoegd gezag aanvaarde keuringsinstantie worden uitgevoerd. Inspectie van de totale tankbodem dient hierbij te geschieden met behulp van Magnetische Flux Leakage (MFL), waarna de geconstateerde slechte delen van de tankbodem ultrasoon (US) dienen te worden onderzocht. De inspectie van de tankbodem mag ook op een naar het oordeel van de keuringsinstantie gelijkwaardige wijze geïnspecteerd worden. De opslagtanks mogen vervolgens niet eerder in bedrijf worden gesteld dan nadat zij, eventueel na uitvoering van de door de keuringsinstantie noodzakelijk geachte reparaties, zijn goedgekeurd.
19.13. Indien vergunninghouder invulling wil geven aan voorschrift 19,11 door middel van inspectie op basis van risico (risk based inspection (RBI)), dan dient vergunninghouder tezamen met de in deze voorschriften gevraagde informatie tevens ter goedkeuring het handboek RBI aan het bevoegd gezag te overleggen. Dit handboek zal vertrouwelijk worden behandeld. De inspectietermijn van een tank mag, indien RBI wordt toegepast, meer bedragen dan 5 jaar, doch niet meer dan 20 jaar.
19.14.
Beroep, het RBI is al goedgekeurd.
Duidelijk.
Het handboek RBI dient te zijn opgesteld conform de systematiek, zoals beschreven in hoofdstuk T02.60, bijlage 1 en 2, van de Regels voor toestellen onder druk, voor zover relevant voor atmosferische bovengrondse tanks. Inspectie op basis van risico mag slechts plaats vinden indien het handboek door het bevoegd gezag is goedgekeurd. Kleine bovengrondse tanks
19.15. De opslag in tanks van brandbare stoffen, klasse 3 en klasse 4, in een hoeveelheid van ten hoogste 150 m^ moet voldoen aan de richtlijn "Vloeibare aardolieproducten buiten-opslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 150 m')", eerste druk 1994, nummer CPR 9-6.
Duidelijk. Er wordt gewerkt aan een inventarisatie.
Oktober afstemmen.
Blad 30 van 36
Omschrijving voorschrift 19.16. Op de opslag van gevaariijke afvalstoffen, in een hoeveelheid van ten hoogste 150 m^, in tanks is de richtlijn "Vloeibare aardolieproducten buiten-opslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 150 m')", eerste dmk 1994, nummer CPR 9-6, van overeenkomstige toepassing.
Toelichting Duidelijk. Er wordt gewerkt aan een inventarisatie.
19,17. In aanvulling op voorschrift 5.4.5. van de richtlijn "Vloeibare aardolieproducten buiten-opslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 150 m^)", eerste druk 1994, nummer CPR 9-6, moeten tanks voor de opslag van gevaariijke afvalstoffen zijn voorzien van een overvulbeveiliging. Als de beveiliging wordt aangesproken, moet de toevoer van vloeistof automatisch stoppen. Er moeten voorzieningen worden getroffen om het ontstaan van drukstoten tegen te gaan. Ondergrondse tanks 19.18. De opslag in, of de aanwezigheid van, ondergrondse tanks die niet voldoen aan het Besluit Opslaan in Ondergrondse tank (Stb. 1998, 414) is niet toegestaan. 20. LAAD- EN LOSPLAATSEN EN STEIGERS Algemeen 20.1. Bij het begin van het veriaden van een brandgevaariijk product waarbij elektrostatische oplading mogelijk is, naar een tank waarin een explosief gasmengsel aanwezig kan zijn, moet gedurende een aanloopperiode als gesteld in het rapport "Gevaren van statische elektriciteit in de procesindustrie" van de stuurgroep Rivepro (1991), de vloeistofsnelheid in de vulleiding worden beperkt tot 1 mis. Bij het laden of lossen van tankauto's of ketelwagens, waarbij elektrostatische oplading mogelijk is, moet het reservoir van de tankauto of ketelwagen zijn geaard om de statische elektriciteit effectief af te voeren.
Duidelijk. Er wordt gewerkt aan een inventarisatie.
20.2. Elk aansluitpunt voor los- en laadarmen of -slangen, moet zijn voorzien van een duidelijk zichtbaar en leesbaar opschrift of een aanduiding, waaruit kan worden afgeleid voor welk product het aansluitpunt wordt gebruikt. Voor multipurpose leidingen mag van dit voorschrift worden afgeweken, mits gebruik wordt gemaakt van een procedure, waarmee calamiteiten ten gevolge van product verwisselen voorkomen worden. 20.3. Door middel van interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures dient te worden gezorgd voor een goede werking van de in de inrichting aanwezige laad- en losslangen of -armen. In deze procedures moet tenminste aan de volgende elementen aandacht worden besteed: - zodanige ondersteuning, bescherming, bediening en opberging dat beschadiging wordt voorkomen; - controle op de goede staat alvorens de laad- en losslangen of-armen gebruikt worden; - het niet gebruiken van beschadigde slangen. - onderzoek op deugdelijkheid door tenminste éénmaal per jaar een drukbeproeving op ten minste 1,5 maal de werkdruk. Slangen van derden mogen binnen de inrichting gebruikt worden, mits deze éénmaal per jaar gekeurd worden overeenkomstig de vigerende Nederiandse norm NEN-EN 12798:1999. Afwijking van de keuringstermijn of van de uitvoering van een persproef (waaronder het laten vervallen van de persproef) kan, in het belang van het milieu verleend worden, na indienen van een melding op grond van artikel 8.19, lid 2, van de Wet milieubeheer; - het instempelen van de datum en het keurmerk van deze drukbeproeving in een aansluitflens of-koppeling; - registratie van de gegevens van deze beproeving en het bewaren van deze gegevens gedurende tenminste twee jaar; - in plaats van het inslaan van datum en keumerk, kan ook een registratiesysteem van de drukbeproeving van de slangen opgezet worden, waarbij van elke slang een nummer in flens of koppeling is ingeslagen, dat correspondeert met dit registratiesysteem. 20.4.
In orde
Termijn Oktober afstemmen.
Oktober afstemmen.
Duidelijk. Er zijn een aantal ondergrondse tanks.
Er is een instructie en er zijn voorzieningen.
Er zijn voornamelijk multipurpose leidingen.
Duidelijk wordt verwerkt in instructies. 19/10/2005 is inmiddels gedaan.
Is verwerkt in een
Blad 31 van 36
Omschrijving voorschrift Indien los- en laadleidingen en -slangen na het lossen of laden worden leeggemaakt, moeten voorzieningen zijn aangebracht om ze leeg te laten stromen of leeg te blazen voordat ontkoppeling plaatsvindt. De vrijkomende stoffen moeten in een daartoe bestemd systeem worden opgevangen.
Toelichting instructie.
20.5. Alle leidingen van laad- en losinstallaties die niet gebruikt worden, moeten met een blindflens of met ten minste gelijkwaardige voorziening zijn afgesloten, zodat lekkage, ook in geval van een storing of een bedieningsfout, wordt voorkomen. Dit voorschrift is niet van toepassing op productleidingen, die geen product bevatten, schoon zijn, en losgekoppeld zijn van de installatie. 20.6. De verlading mag alleen geschieden volgens interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures, waarin tenminste aan de volgende elementen aandacht wordt besteed: - dat het personeel, dat zorg draagt voor de belading, er op toe ziet dat de juiste herkenningstekens zijn aangebracht op het te beladen vervoermiddel, alvorens met de belading wordt begonnen. - dat, bij veriading van vloeistoffen, het bedieningspersoneel zich ervan overtuigt dat, voordat de veriading begint, de voor de veriading te gebruiken installatie-onderdelen zodanig gereed zijn dat de te verpompen vloeistof alleen terecht kan komen op de daarvoor bestemde plaats; - dat bij boord-boord veriading vooraf een verklaring is ondertekend door twee deskundigen, die verklaren dat de veriading verantwoord is. 20.7. In de directe omgeving van laad- en losplaats(en) moeten voorzieningen aanwezig zijn om het laden of lossen zo snel mogelijk te kunnen stoppen (bijv. een noodstop-schakelaar). Voorde belading van prioritaire of stankverwekkende stoffen, dient er een procedure te zijn, waarin is opgenomen een extra maatregel om de belading zo snel mogelijk te kunnen stoppen. In het rail-chemie centrum dienen op ten minste drie strategische plaatsen een noodstopvoorziening zijn aangebracht. Op elke steiger moeten voorzieningen aanwezig zijn om de belading zo snel mogelijk te kunnen stoppen. Indien voor het toezicht tijdens laden en lossen van schepen tv-systemen worden gebruikt voor het toezicht moet er een noodstopprocedure zijn die zowel vanaf het laad- of lospunt als vanaf de plaats waar de TV-monitor staat opgesteld, kan worden geïnitieerd. De be- of veriading dient plaats te vinden volgens de in dit voorschrift genoemde procedures.
Duidelijk.
20.8. Het schoonmaken van kades en steigers, met name kades en steigers met een open constructie en kades en steigers, die direct op het opper/laktewater lozen, dient dusdanig te geschieden dat vrijwel geen morsveriiezen in het oppervlaktewater terechtkomen. 20.9, Het laden en lossen van tankauto's, railwagons en schepen moet lekvrij geschieden. Laden en lossen van ketel- en tankwagens 20.10, Reguliere laad- en overslagactiviteiten mogen alleen plaatsvinden op daartoe speciaal ingerichte laad- en losplaatsen. 20.11. Het laden en lossen van ketel- en tankwagens mag alleen geschieden volgens interne, vooraf_opgestelde,_schriftelijke procedures, waarin tenminste aan de volgende elementen aandacht wordt besteed: - dat, op de laad- en losplaatsen instructies voorhanden zijn voor het veilig laden en lossen. - dat ten minste één bedrijfsfunctionaris op de laad- of losplaats of in de controlekamer aanwezig is, en de wijze waarop deze in geval van storingen en/of onregelmatigheden onmiddellijk maatregelen treft om het laden of lossen te (doen) stoppen. 20.12. Tijdens het aankoppelen, laden, lossen en afkoppelen moet; a. de motor van de tankauto zijn uitgeschakeld, behalve indien deze gebruikt wordt voor het laden/lossen;
In orde
Termijn
Beroep i,v,m. eerste gedachte streepje.
Is niet altijd een noodstop soms gewoon de schakelaar. Er is een onderzoek gedaan naar extra maatregelen. Heieen zoekt dat uit. Beroep tegen de geurindex.
Duidelijk.
/ Duidelijk.
Duidelijk.
Is verwerkt in een instructie.
Is verwerkt in een instructie.
Blad 32 van 36
^
Omschrijving voorschrift b. de tankauto of ketelwagen zodanig op zijn plaats bij het laadplatform zijn opgesteld, dat wegrijden tijdens de laad- of loswerkzaamheden wordt voorkomen. 20.13. Afsluiters, deksels en dergelijke van tankauto's en ketelwagens, die zich op het terrein van de inrichting bevinden, moeten goed gesloten zijn, behoudens tijdens het laden of lossen en hierbij benodigde werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld monstername. 20.14. Binnen de inrichting mogen geen ketelwagens worden schoongemaakt, tenzij de veiligheid of het belang van de bescherming van het milieu dit nadrukkelijk vereist. RCC 20.15. Indien niet atmosferische ketelwagens onder druk worden aangevoerd, moet er een voorziening zijn om deze druk af te laten, zonder dat er emissie optreedt. 20.16. De beëindiging van de belading moet automatisch geschieden door het bereiken van een ingesteld gewicht op de weegbrug. 20.17. Elke laadarm moet zijn voorzien van een overvulbeveiliging die de toevoer afsluit, de pomp uitschakelt, en een akoestisch en visueel signaal afgeeft. Laden en lossen van vaartuigen 20.18. Met het laden of lossen van tankschepen mag niet worden gestart, voordat een interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedure is doorlopen, waarin is opgenomen dat de "Veiligheidscontrolelijst voor zeetankschepen" (Staatsuitgeverij, uitgave 1995) of, voor binnenvaartschepen, de "Controlelijst ADNR" (randnummer 210,410 van de ADNR) volledig moet zijn ingevuld. De hierin gestelde of hieruit voortvloeiende voorschriften moeten worden opgenomen in bovengenoemde procedure. Het hierboven bepaalde heeft, voorzover het situaties betreft waarin slangverbindingen worden gebruikt, geen betrekking op de noodzaak tot het aanbrengen van isolerende middelen tussen de wal en het schip, mits ten genoegen van de Arbeidsinspectie toereikende maatregelen zijn getroffen teneinde het ontstaan van brandbare en/of explosieve gas-/luchtmengsels te voorkomen. 20.19. In een interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedure dient te zijn opgenomen dat, ter voorkoming van overiopers, morsingen en lekkages bij het laden en lossen van binnenvaartschepen, in aanvulling op de geldende bepalingen vastgelegd in de "ADNR-controlelijsten", overeenkomsten tussen scheeps- en walpersoneel schriftelijk worden vastgelegd en wel in het bijzonder ten aanzien van: a. de maximale pompsnelheid; b. de maximale tegendruk bij het pompen ter plaatse van de wal/schipverbinding; b. de stopprocedure in geval van storingen; c. het aantal en de volgorde van de te verwachten overschakelingen op andere scheeps- en/of landtanks. Verder moet in deze procedure worden opgenomen dat deze overeenkomsten gedurende het verblijf van het schip aan de steiger van de inrichting in het bezit zijn van de verantwoordelijke bedrijfsfunctionaris en op verzoek van toezichthoudende c.q, opsporingsambtenaren worden getoond, en dat deze procedure ten minste één maand in de inrichting moet worden bewaard. Het veriaden dient te geschieden overeenkomstig deze procedure en overeenkomsten. Aan deze procedure kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen. 20.20. Voor het meten van de tegendrukken en het bepalen van de laad- en lossnelheden moeten middelen aanwezig zijn. 20.21. De steigers moeten zodanig zijn geconstrueerd, dat op plaatsen waar tankschepen worden geladen of gelost eventueel gemorste of gelekte producten of met producten verontreinigd regen- of spoelwater niet anders dan via een gesloten leiding naar een afscheider kunnen vloeien
Toelichting
In orde
Termijn
Is verwerkt in een instructie.
Duidelijk.
De DVI is de voorziening.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Er is een manometer.
Duidelijk.
Blad 33 van 36
Omschrijving voorschrift respectievelijk kunnen worden verpompt dan wel verzameld worden voor afvoer. 20,22. Het laden en lossen van schepen mag alleen geschieden volgens interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures, waarin tenminste aan de volgende elementen aandacht wordt besteed: - dat het aan- en loskoppelen van laad- en losarmen of-slangen geschiedt onder direct toezicht van een functionaris van de walinstallatie; - dat een tweewegcommunicatiesysteem tijdens het laden en lossen van schepen bij gebruik van tv-systemen gehandhaafd blijft; - dat het toezicht ter plaatse door de verantwoordelijke functionaris van de walinstallatie wordt overgenomen, indien, bij gebruik van tv-systemen, een onduidelijk schermbeeld wordt verkregen, door wat voor oorzaak ook. - dat tijdens het overpompen het toezicht alleen via een tv-systeem kan geschieden, als de functionaris van de walinstallatie heeft vastgesteld dat het laden of lossen storingsvrij en zonder gevaar voor het vrijkomen van vloeistoffen of gassen plaatsvindt; - dat de functionaris van de walinstallatie tijdens het laden of lossen het directe toezicht overneemt en maatregelen treft indien dit omwille van de veiligheid en/of preventie van emissies noodzakelijk is; - dat tijdens het laden of lossen er door de functionaris van de inrichting en door een wacht op het schip voortdurend op worden toegezien, dat er geen lekkages, morsingen enz. optreden. Het toezicht op de walinstallatie en het schip, alsmede de communicatie tussen het scheeps- en het walpersoneel moet bij de binnenvaart op een identieke wijze zijn geregeld als bij de zeevaart, zoals aangegeven in punt a5 tot en met a8 van de "Veiligheidscontrolelijst voor zeetankschepen" (Staatsuitgeverij, uitgave 1984). Het in punt a6 voorgeschreven communicatiesysteem behoeft niet te worden toegepast indien op grond van de afstand en de omstandigheden de communicatie mogelijk is zonder hulpmiddelen. Indien de functionaris van de inrichting vaststelt dat het toezicht aan boord van een zeeschip of het binnenschip niet of niet in voldoende mate wordt uitgeoefend, dient hij onmiddellijk maatregelen te treffen om de communicatie te herstellen. Hij dient het laden te stoppen of het lossen te doen stoppen indien de communicatie niet hersteld kan worden of indien er onregelmatigheid plaatsvindt (lekkages, morsingen enz.). Aan deze procedures kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen. Binnenvaartschepen 20.23. De overvulbeveiliging van de walinstallatie moet voldoen aan de vigerende eisen volgens de Duitse "Technische Regeln für brennbare Flüssigkeiten", TRbF 111, nr. 4 en Aniage 1 of daarmee gelijk te stellen richtlijnen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag 20.24. Het gebruik van een overvulbeveiliging (OVB) bij het laden en lossen van schepen mag alleen geschieden volgens interne, vooraf opgestelde, schriftelijke procedures, waarin tenminste aan de volgende elementen aandacht wordt besteed; dat het overbruggen of uitschakelen van de OVB of onderdelen daarvan alleen is toegestaan in het geval sprake is van persoonlijk permanent toezicht van de verantwoordelijke functionaris van de walinstallatie, tenzij overbruggen of uitschakelen van de OVB of onderdelen daarvan om veiligheidsredenen niet verantwoord is; dat overbrugging of uitschakelen van de OVB of onderdelen daarvan alleen is toegestaan, indien tijdens de belading een wacht op het schip aanwezig is, die toeziet op de belading, die direct een op het schip aanwezige noodstopvoorziening kan bedienen, alsmede voortdurend in direct contact staat met de centrale controlekamer van Odfjell; dat OVB's voor de aanvang van iedere belading worden gecontroleerd op de goede werking. Deze controle omvat:
Toelichting
In orde
Termijn
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
a. De werking van de elektrische borging ten behoeve van de inwerkingtreding van de OVB van de walinstallatie. b. De aanwezigheid van het elektrische binaire signaal van de gever
Blad 34 van 36
Omschrijving voorschrift van de OVB op de scheepstank ten behoeve van het automatisch in werking treden van de OVB van de walinstallatie.
Toelichting
In orde
20.25. Op elke steiger waaraan binnenvaartschepen worden beladen moeten voorzieningen aanwezig zijn, waarmee de overvulbeveiliging (OVB) op deze schepen - zoals voorgeschreven in bijlage B van het ADNR - op de OVB van de walinstallatie kan worden aangesloten. 20.26. TV-camera's op steigers moeten zodanig zijn opgesteld dat daarmee permanente controle op veriadingsactiviteiten mogelijk is, zowel op de wal als op het schip. 20.27. Bij activering van de gever van de scheepstank, zoals bedoeld in bijlage B van het ADNR moeten op het schip, op de steiger en in de controlekamer optische en akoestische alarmeringen worden ingeschakeld. Nieuwe installaties moeten zo ontworpen worden dat automatisch daarmee aan de walzijde maatregelen tegen het overiopen van vloeistof uit de scheepstank worden ingeleid. 21. STOOKINSTALLATIES 21.1 Aardgasgestookte installaties met een maximum belasting groter dan 600 kW moeten voldoen aan de VlSA-voorschriften die vigeren tijdens de bouw van de installatie. 21.2 Bij een inrichting die een industriële afnemer is van de NV Nederiandse Gasunie moeten de gasinstallaties voldoen aan de "Keuringsprocedure en veiligheidsvoorschriften voor gasinstallaties bij industriële afnemers", Informatie nr. 7, uitgave 1988 van de NV Nederiandse Gasunie. 21.3 Stookinstallaties voor gasvormige en/of vloeibare brandstoffen, uitgezonderd aardgas, met een maximum belasting groter dan 600 kW moeten voldoen aan de "Vooriopige richtlijnen voor de beveiliging van stookinstallaties met een maximum belasting groter dan 600 kW in de procesindustrie en die gestookt worden met gasvormige of vloeibare brandstoffen" van de werkgroep "Stoken" van de Technische Commissie voor Toestellen onder Druk (T.C.T.D.), eerste druk 1978, uitgegeven door het Directoraat Generaal van de Arbeid van het Ministerie van Sociale Zaken. 22. ELEKTRISCHE INSTALLATIES 22.1. De ligging van de in de grond gelegde kabels moet duidelijk op tekening zijn vastgelegd. Alvorens graafwerkzaamheden worden begonnen, moeten de bedoelde tekeningen worden geraadpleegd en de ligging duidelijk worden gemarkeerd. 22.2. De verlichting moet zodanig zijn dat een behooriijke oriëntatie mogelijk is en bij duisternis werkzaamheden, kunnen worden verricht. Voor de veriichting, noodzakelijk voor de veiligheid, moet steeds een reserve energiebron onaflnankelijk van de normale stroomvoorziening beschikbaar zijn. 22.3. De elektrische installatie moet ten minste voldoen aan de tijdens de bouw van de installatie vigerende normen NEN 1010, NEN 1041 en NEN 3410 (of NEN-EN-IEC 60079-17). 22.4. Gebouwen en apparatuur, waaronder in ieder geval tanks, laad- en los-installaties, procesapparatuur, leidingen, controlekamers en schoorstenen waarin brand en/of explosie kan optreden, moeten ter beveiliging tegen blikseminslag en voor de afvoer van statistische elektriciteit zijn geaard. De aarding moet voldoen aan de tijdens de bouw van de installatie vigerende Richtlijnen voor bliksemafleiderinstallaties volgens de norm NEN 1014. 23. CONTROLEGEBOUW 23.1. De centrale controlekamer van de terminal moet voldoen aan de eisen zoals vermeld in de door het directoraat-generaal van de Arbeid uitgegeven vooriichtingsblad CV 14 " Veiligheid van gebouwen in de
Beroep. Odfjell wil dit niet op alle steigers.
Termijn
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk,
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 35 van 36
Omschrijving voorschrift procesindustrie" vigerend tijdens de bouw van het controlegebouw. Het kanaal waardoor de luchttoevoer voor de ventilatie plaatsvindt, moet zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal, bepaald overeenkomstig de norm NEN 6064 vigerende tijdens de bouw van het controlegebouw. Alle buitendeuren van het controlegebouw moeten zelfsluitend zijn en een brandwerendheid bezitten van ten minste 30 minuten, bepaald overeenkomstig de norm NEN 6069, vigerende tijdens de bouw van het controlegebouw. 23.2. Het personeel in het controlegebouw en het bedieningspersoneel van de vanuit het controlegebouw bestuurde installaties moeten in direct contact met elkaar kunnen staan. 24. FLESSEN EN TRANSPORTRESERVOIRS 24.1. Flessen en transportreservoirs moeten zijn voorzien van een door het Ministerie van SZW aangewezen (erkende) keuringsinstelling erkend keurmerk waaruit blijkt dat deze zijn gekeurd dan wel tijdig zijn herkeurd. 24.2, Flessen en transportreservoirs mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvan de naam in de fles is gestempeld of op de stempelplaat van het transportreservoir is ingeslagen. 24.3. De opslag en het gebruik van flessen en transportreservoirs moeten op deskundige wijze geschieden, overeenkomstig de Leidraad Periodieke Herbeoordeling van Flessen (Stoomwezen B.V., 1998). 24.4. Bij constatering van beschadiging en/of lekkage van flessen en/of transportreservoirs moeten terstond maatregelen worden genomen om het gevaar op te heffen.
Toelichting
In orde
Termijn
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Duidelijk.
Blad 36 van 36
Verslag
Aan
Datum 28-09-2005
Project 265600
Auteur
Onderwerp project afvalmanagement
Locatie Naam Adres Plaatsbepaling Activiteit (sub) Locatiesoort Status Verslag Verslagdatum Rapporteur Gesproken met Verslagsoort l.o.v. bureau Participant BGO/BGA Nacontrole van nav beschikking Onderdelen Regelgeving
265600 ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) BV Oude Maasweg 6 3197KJ BOTLEK ROTTERDAM Bodemsanering RT/496/5217/840RT05995602/T10TC-02-46-01wvw.odfjell.nl Overige provinciale Wm-activiteiten (tank op/overslag) Wm inrichting Meldings- en vergunningplichtig
98209880 28-09-2005
Handhaving: deelcontrole Handhaving HRB Provincie Zuid-Holland
793253 Revisievergunning (x = gecontroleerd) X Hoofdstuk 10 Wm (afvalstoffen) X Artikel 8.1 Wm (vergunningplicht voor oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting) WVO Algemeen Registratiebesluit rampen en zware ongevallen Historisch geval van bodemverontreiniging
Bevindingen wettelijke bepalingen
)
Printdatum: 15-11-12
Blad 1 van 5
Afvalstoffen Onderzoek afvalpreventie In orde: N Soort bepaling: Aanvullend Preventie is nog niet beschreven (vs 7.6) en dient onderdeel uit te maken van het milieuzorgsysteem (VS 2.2) Afgifte/ontdoen aan vergunninghouder In orde: J Soort bepaling: Afgifte vindt plaats aan vergunninghouders. Opslag en verwerking van eigen afval In orde: Soort bepaling: Aanvullend Voorzienigen en controle daarop van het gronddepot zijn niet duidelijk. Ook de toegestane verwerkingsmethode is niet helder. Meldingen/omschrijvingen/geleidedocumenten In orde: N Soort bepaling: Aanvullend Ontvangstmeldingen zijn niet bekend bij het landelijk meldpunt afvalstoffen van de verwerkte afvalstoffen bij PID en de afvalwaterzuivering. Acceptatie- en verwerkingsprocedure In orde: N Soort bepaling: Aanvullend Een AV beleid dient nog te worden opgesteld, (vs 7.21 e.v. Terminal vergunning en vs 3.2 PID vergunning) Scheiding afvalstoffen In orde: Soort bepaling: Scheiding vindt plaats van met name vaste afvalstoffen. Hoe dit met vloeistoffen zit is niet duidelijk. Registratie en rapportage Registratieverplichting afval In orde: Soort bepaling: Registratie systeem is nog niet beschreven. Registratie vind plaats op verschillende nivo en afdelingen. In de afgelopen periode is een afvalstroom van derden geaccepteerd deze is bij het LMA nog niet bekend. Registratiebeschrijving/procedure afval In orde: N Soort bepaling: Aanvullend Een AO/IC beleid is nog niet beschreven, (vs. 7.21 e.v. Terminal en vs 3.2 PID vergunning)
Inleiding Naar aanleiding van het samenwerkingsproject afvalmanagement bij PID bedrijven is op 28 september onnc; ^gn bezoek gebracht aan Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. Dit bezoek is gezamenlijk door
Wettelijk kader van de controle Toezichtscontrole op de naleving van de milieuwet en regelgeving in het algemeen en de Wmvergunning in het bijzonder. Doel van de controle Preventieve controle op de naleving van regels met betrekking tot de afgifte ontvangst registratie en opslag van afvalstoffen. Handhavingsgeschiedenis Met betrekking tot dit ondenwerp zijn uit het recente verieden geen overtredingen bekend. Conclusies Het ao/ic en av beleid is niet beschreven en goedgekeurd. Een milieuzorgsysteem met daarin het preventieplan is niet opgesteld De voorgeschreven voorzienigen en controle daarop van het gronddepot zijn niet duidelijk. De toegestane verwerkingsmethode van het gronddepot is niet duidelijk Voorzienigen van de afvalvaten-opslag voldoen niet aan de vergunning. Opslag van op het terrein ingezamelde vloeistoffen/oplosmiddelen is niet helder. Acceptatie van afval van derden heeft de afgelopen anderhalfjaar nauwelijks gespeeld en zijn bij het landelijk meldpunt afvalstoffen (Ima) niet geregistreerd. Odfdjell Netherainds (shipping) regelt haar eigen afval afvoer.
Blad 2 van 5
Afwijkingen van de handhavinqstrateqie t.a.v. bestuuriijk optreden: geen t.a.v. strafrechtelijk optreden: geen Aanbevelingen Ao/ic en av beleid laten opstellen. Miliezorgsysteem en preventieplan kritisch bekijken. Nagaan of de ontvangen afvalstromen gemeld worden bij het Ima. Odfell Netheriands (shipping) beoorddelen op de registratie en afgifte van afval. Overig Bij deze controle is gebruik gemaakt van het doorslagformulier controleresultaat: Nee, omdat deze door HPI niet wordt gebruikt. uon i<ï in eerste instantie met
Odfjell is met name een tankopslag bedrijf (terminal) voor zowel olieproducten als chemicaliën. Daarnaast is er een destillatie bedrijf (PID) op de locatie waar, in opdracht van met name de olieindustrie stromen gedestilleerd worden. Odfjell wil een iso-gecertificeerd bedrijf zijn voor milieu, onderdeel daarbij is een nieuw milieuzorgsysteem voorschrift 2.2. hierin dient volgens voorschrift 7.6 aandacht besteed te worden aan preventie. Deze zijn nog niet klaar. Terminal De terminal heeft de beschikking tot de opslag van 1.5 miljoen m^ vloeibaar producten van alleriei klasse en samenstelling. De vergunning biedt ook ruimte om afvalstoffen op te slaan voor derden. In het OTES (Odfjell terminal enterprise system) wordt alle informatie met betrekking tot de in opslag zijnde stoffen en de historie bijgehouden. Dit systeem zou door de douane goedgekeurd zijn waardoor veel minder controle door de douane hoeft plaats te vinden. Vanuit dit systeem is een koppeling te maken naar een opdrachtnummer en het daarbij behorende dossier. Bij een aanvraag om tankruimte zijn diverse afdelingen betrokken met waardoor functies gescheiden zijn. Afvalstoffen worden in het systeem aangeduid met een A gevolgd door een nummer. Er is op dit moment geen afval van dorden in opslag. Metingen van de tanks worden verricht in millimeter vrije ruimte. De tanks zijn geijkt waardoor de meting een vrije ruimte oplevert in liters. Aan de hand van vastgestelde soortelijke massa wordt de hoeveelheid in kilo's berekend. Water dat uitzakt wordt door meting (meetlint met door water verkleurende stof) bepaald tot op de millimeter. Door berekening is dan bekend hoeveel water gedreind kan worden en afhankelijk van de productenlijst (wvo) op de awzi verwerkt mag worden. De afvoer en registratie van het eigen afval van de terminal is tot april 2005 gedaan door een medewerker van Van Gansewinkel, nu is dit weer overgenomen door afvalbeheer van Odfell. In een computersysteem zijn alle afvoeren geregistreerd evenals de gegevens van de omschrijvingsformulieren. Het systeem wordt beheerd door afvalbeheer van alle afvoeren zijn ook de formulieren aanwezig hoewel de roze formulieren van het begeleidingsformulier met het definitieve gewicht soms bij de afdeling financiën achterblijven. Odfjell heeft ook van zichzelf weegbonnen van de afgevoerde vrachten. Een belangrijke stroom die op de inrichting ontstaat is oplosmiddelen. Het betreft zo'n 1.000 ton/jaar. Oplosmiddelen die vrijkomen op de terminal worden ingezameld met vacuümwagens tijdens een wekelijkse vacuümronde en opgeslagen in twee daarvoor beschikbare 200 m^ tanks. Als deze vol is wordt de inhoud geanalyseerd en aangeboden aan een venwerker. Het is niet de bedoeling dat in deze tank sterke zuren, stankverwekkende stoffen en polymeriserende stoffen terechtkomen. Hoe dit geborgd is is niet duidelijk geworden. Zo wordt ook afvalwater dat niet op de awzi gezuiverd mag worden opgevangen in 35 m^ bakken en afgevoerd. Kleine hoeveelheden vloeibaar afval, zoals de eerste flush, worden opgevangen in 60 liter vaatjes en in een depot gezet. Heel handig is dit depot voorzien van een voor iedereen bereikbaar deel waar de vaten
Blad 3 van 5
neergezet kunnen worden, waarna de depot beheerder deze naar het gesloten deel kan verplaatsen. Strikt genomen dient dit depot te voldoen aan de cpr 15.2 beschermingsniveau 3, conform de aanvraag. Vloeistofdichte vloer, (huidige vloer is niet gekeurd en bestaat uit betonnen platen met kit), vakscheiding tussen diverse soorten chemicaliën en bescherming tegen direct zonlicht zijn niet aanwezig. Vlakbij dit depot is staan ook de containers voor het bedrijfsafval gescheiden naar soort. Controle wordt regelmatig uitgevoerd door afvalbeheer. Uit gegevens van het Landelijk Meldpunt afvalstoffen (LMA) blijkt een stroom te zijn afgevoerd naar AVR '^^ritiem van 290 ton VAM (venyl acetaat monomeer) Uit een toelichting van customer services , •_ .
Blad 4 van 5
te zijn. PID heeft de beschikking over 4 destillatie kolommen. Deze kolommen kunnen enkel of in serie of paralel worden ingezet. Bij voorkeur een scheiding in twee stromen per kolom maar een ook een sidestream is mogelijk. Het grootste deel betreffen het bekende stromen welke na een quick-scan bewerkt worden. Van nieuwe stromen word een proefdestillatie uitgevoerd. De acquisitie word door het PID bedrijf gedaan. Omdat de opslag bij de terminal plaats vindt wordt de logistiek door de terminal gedaan. De financiële administratie door financiële afdeling. Na overeenstemming met een opdrachtgever wordt in een contract onder ander ook vastgelegd dat voor een ontstane afvalstroom een financiële zekerheid wordt afgegeven. De vergunning van PID staat de venwerking van oliehoudende afvalstromen toe. Volgens PID is dat dit jaar twee maal een stroom van North refinery gedestilleerd ivm het chloorgehalte. Gegevens zijn bij de meldingsinstantie nog niet beschikbaar. Ook is dit in de administratie van PID niet meer bekeken. De vergunningsituatie Op 21 december 2004 is een nieuwe vergunning afgegeven Lb.v. de PID installatie: In deze vergunning zijn de voorschriften uit de beschikking van 4 maart 1997 van toepassing verklaard met uitzondering van Hoofdstuk 15 en de bijlagen. Volgens deze nieuwe vergunning had voor 21 maart 2005 een beschrijving van het av en ao/ic ingediend moeten zijn. Dit is niet gebeurd, verwachting is dat de beschrijving eind oktober in concept geleverd kan worden. ^
Tot besluit De grens afval of product is bepaald door de gegevens en zienswijze van de klant (zien zij het als afval?) en kan niet worden afgeleid van de samenstelling van het product. Om te weten of de stromen die door Odfjell worden opgeslagen of bewerkt afval betreffen moetje terug naar de klant van Odfjell. Dit is een taak van de toezichthouder. Overigens kent Odfjell het speelveld goed genoeg om te weten ofte vermoeden in welke gevallen het om afval gaat en welke niet.
Blad 5 van 5