Jaarverslag Handhaving Wabo, bodem en vuurwerk 2014 Provincie Gelderland
Omgevingsdienst regio Achterhoek (ODA) Omgevingsdienst de Vallei (ODdV) Omgevingsdienst Noord Veluwe (ODNV) Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ)
1
Inhoudsopgave
0
Samenvatting ................................................................................................................................... 3
1
Inleiding ........................................................................................................................................... 4
2
3
4
1.1
Algemeen................................................................................................................................. 4
1.2
Veranderingen bevoegdheid ................................................................................................... 4
Prioriteiten ........................................................................................................................................ 6 2.1
Realiseren handhavingsdoelen ............................................................................................... 6
2.2
Prioriteiten in het Werkplan 2014 ............................................................................................ 7
2.3
Uitvoering in het stelsel van omgevingsdiensten .................................................................... 8
2.4
Prestatie-indicatoren ................................................................................................................ 8
2.5
Kwaliteitscriteria handhaving ................................................................................................... 9
2.6
Organisatie van de uitvoering ................................................................................................ 10
2.7
Juridische werkzaamheden ................................................................................................... 12
Toezicht bij bedrijven ..................................................................................................................... 14 3.1
BRZO-toezicht ....................................................................................................................... 14
3.2
Regulier toezicht .................................................................................................................... 15
3.3
Milieumetingen....................................................................................................................... 16
3.4
Resultaten projecten .............................................................................................................. 17
3.5
Stelsel- en Specialistische taken ........................................................................................... 22
Klachten ......................................................................................................................................... 25 4.1
Algemeen............................................................................................................................... 25
4.2
Klachtenoverzicht bedrijven ................................................................................................... 27
5
Toezicht bodem ............................................................................................................................. 31
6
Toezicht vuurwerkevenementen .................................................................................................... 32
Bijlage 1:
Overzicht prestatie-indicatoren
2
0
Samenvatting
In het Jaarverslag Handhaving Wabo, bodem en vuurwerk 2014 wordt gerapporteerd over de toezichten handhavingsactiviteiten waarvoor GS het bevoegd gezag zijn en die zijn uitgevoerd door de zeven Gelderse omgevingsdiensten. Overdracht bevoegdheid Op 1 januari 2014 is een ingrijpende bevoegdheidsverandering ingegaan, waarna de provincie het bevoegd gezag is gebleven van ongeveer een kwart van de bedrijven. Het gaat om de IPPC1 (Integrated Pollution Prevention and Control) en BRZO -bedrijven waarvoor de provincie daarvoor ook het bevoegd gezag was. Om de overdracht van de bedrijven naar gemeenten goed te laten verlopen is naast de archiefoverdracht per bedrijf, een overdrachtsdocument gemaakt. Hierin zijn de belangrijkste zaken op het gebied van vergunningverlening en handhaving samengevat en zijn eventuele bijzondere omstandigheden als een complexe overlastsituatie of geplande bestemmingsplanwijzigingen in de nabijheid van het bedrijf aangegeven. Toezicht Ten opzichte van het startjaar 2013 van de omgevingsdiensten, is in 2014 een inhaalslag gemaakt ten aanzien van de controles en de uitvoering van projecten. De doelstelling om 90% van het aantal bezoeken conform de planning te realiseren, is ruim gehaald (105%). In de tweede helft van 2014 is de uitvoering van de projecten goed op gang gekomen, waardoor extra controles zijn uitgevoerd. Deze projecten zijn gericht op de verdieping van het toezicht zoals de NOx-emissies bij stookinstallaties, indirecte lozingen, toezicht op het melden en registreren van afvalstoffen en brandveiligheid bij afvalsorteerbedrijven. Realiseren handhavingsdoelen In het jaarverslag zijn de resultaten van de berekening van de KPI-naleefgedrag opgenomen: het is een parameter die een indicatie geeft van de mate van naleving van de bedrijven. De resultaten geven gemiddeld een stijgende lijn te zien. Door de overgang van de uitvoering naar de omgevingsdiensten, waardoor in 2013 minder verdiepend toezicht is gehouden, en het gegeven dat de provincie voor veel minder bedrijven het bevoegd is, is nuancering van de resultaten in 2014 op zijn plaats. Kwaliteit Om als provincie aan de landelijk afgesproken kwaliteitscriteria te voldoen, moeten de afzonderlijke omgevingsdiensten hieraan voldoen voor de taken die door hen worden uitgevoerd. In 2014 is het Plan van aanpak vastgesteld, dat tot doel heeft om aan de kwaliteitscriteria te voldoen op het moment dat deze wettelijk worden verankerd. Zowel de omgevingsdiensten als de provincie zijn bezig ervoor te zorgen dat aan de criteria wordt voldaan. Overzicht klachten In het Jaarverslag Handhaving is een samenvatting gegeven van de klachten over overlast. Geur is al diverse jaren de belangrijkste bron van overlast. De zeven bedrijven waarover in 2014 meer dan 20 klachten zijn binnengekomen, zijn in het klachtenoverzicht vermeld. Daarbij is aangegeven wat de acties van het bedrijf en van de provincie zijn om de overlast in beeld te krijgen en te beperken.
1
Brzo: Besluit Risico’s zware ongevallen
3
1
Inleiding
1.1
Algemeen
Taken Via dit jaarverslag rapporteren wij over de activiteiten en resultaten van de handhavingstaken waarvoor GS bevoegd gezag zijn en die bij de zeven Gelderse omgevingsdiensten zijn belegd. Zij voeren sinds 1 april 2013 de Wabo-taken (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) uit op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de omgevingsvergunning. BRZOvergunningverlening en handhaving is daar onderdeel van. Ook het toezicht en handhaving op bodem- en vuurwerkactiviteiten voor de provincie wordt door de omgevingsdiensten uitgevoerd. Omgevingsdiensten In de omgevingsdiensten werken provincie en de deelnemende gemeenten samen om te zorgen voor een kwalitatief goede en efficiënte uitvoering van de (basis)taken. De provincie is samen met de betrokken gemeenten in de regio mede-eigenaar. Het minimale pakket van werkzaamheden van een omgevingsdienst is het basistakenpakket dat landelijk is afgesproken en op termijn wordt vastgelegd in de wet. Voor gemeenten zijn dat voornamelijk de milieutaken bij bedrijven. Het basistakenpakket van de provincie is breder dan dat van gemeenten en bevat ook de BRIKS-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, reclame, in- en uitritten, kappen, slopen). Gelders stelsel Hoewel het Rijk een voorkeur heeft uitgesproken voor de vorming van omgevingsdiensten die qua gebied overlappen met de veiligheidsregio’s (drie in Gelderland), heeft Gelderland gekozen voor kleinere omgevingsdiensten waarbij de taken in nabijheid van het gemeentelijke bestuur en de betrokken bedrijven worden uitgevoerd. Complexe en specialistische taken, waarvoor niet iedere omgevingsdienst de kennis en ervaring in huis kan hebben, zijn volgens vaste afspraken verdeeld over de omgevingsdiensten. Het stelsel van de gezamenlijke omgevingsdiensten is zo instaat om aan de ambities te voldoen die bij de vorming van de omgevingsdiensten zijn geformuleerd. Hierdoor zijn er verschillen per omgevingsdienst in de uit te voeren taken. Leeswijzer De samenwerking en de verdere organisatie van het werk zijn belangrijk geweest voor het behalen van de toezichtresultaten in 2014. In hoofdstuk 2 zijn resultaten van de prioritaire onderwerpen uiteengezet en wordt aangegeven welke stappen zijn gezet om de uitvoering verder te professionaliseren. In hoofdstuk 3 behandelt op het toezicht en de handhaving bij bedrijven en hoofdstuk 4 gaat in op de klachten die in 2014 zijn gemeld en hoe hiermee is omgegaan. Bij de verschillende onderwerpen is ingegaan op de realisatie van de kritische prestatie indicatoren (KPI’s). In de laatste twee hoofdstukken is het toezicht bij de bodem- en vuurwerktaken toegelicht. 1.2
Veranderingen bevoegdheid
Aantal bedrijven Vanaf 1 januari 2014 is de bevoegdheid bij een groot deel van de bedrijven waarvoor de provincie voorheen het bevoegd gezag was of een toezichthoudende en handhavende taak had, overgegaan 2 naar de gemeenten. De provincie bleef het bevoegd gezag voor 142 bedrijven, de IPPC en BRZObedrijven waarvoor zij voorheen ook het bevoegd gezag was. Dit zijn de meer complexe bedrijven. Deze ingrijpende bevoegdheidsverandering is onderdeel van de afspraken die zijn gemaakt tussen het Rijk, IPO (Interprovinciaal Overleg) en VNG (Vereniging Nederlandse gemeenten) via de zogenaamde package deal. Als er een landsdekkend beeld is van omgevingsdiensten (wat inmiddels het geval is) konden deze taken volledig over van de provincies naar gemeenten. De veranderingen in bevoegdheid en daarmee het aantal bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, hebben uiteraard invloed op de uitgevoerde werkzaamheden en resultaten.
2
IPPC: Integrated Pollution Prevention and Control
4
Risicocategorieën Het is onmogelijk en ongewenst om toe te zien op de uitvoering van alle regels. De provincie heeft in het handhavingsbeleid keuzes gemaakt op basis van een analyse van problemen en risico’s. De bedrijven zijn op basis van de analyse branchegewijs ingedeeld in vier risicocategorieën. Bedrijven met een hoger risico krijgen meer prioriteit en aandacht dan de bedrijven in de laagste risicocategorie. De veranderingen in het bedrijvenbestand hebben uiteraard ook invloed op de verdeling van complexiteit van de bedrijven in het bedrijvenbestand, zoals in de onderstaande figuur is te zien. Verdeling bedrijven in risico-categorieën 120% 100% 80% Zeer hoog Hoog
60%
Gemiddeld 40%
Laag
20% 0% 2014
2013
Het grootste deel van de bedrijven valt in 2014 in de categorieën met een hoog en zeer hoog risico. Hoewel na de bevoegdheidsveranderingen ongeveer een kwart van de bedrijven resteert, zijn er relatief meer toezichturen en meer specialistische uren nodig per bedrijf voor adequaat toezicht.
5
2
Prioriteiten
2.1
Realiseren handhavingsdoelen
Naleving bevorderen Toezicht en handhaving dragen bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. De hoofddoelstelling van handhaving die in 2012 door de provincie is vastgesteld is: We zorgen voor een verantwoord niveau van toezicht en verbeteren het naleefgedrag. Naleving meten Om de mate van naleving te objectiveren is door de provincie een monitoringinstrument ontwikkeld: de KPI ‘naleefgedrag’. Deze wordt voor ieder bedrijf berekend uit tien verschillende onderliggende indicatoren zoals: de ernst van eventuele overtredingen die bij een reguliere controle zijn geconstateerd, of de overtreding binnen de hersteltermijn is opgeheven, of er een Last onder dwangsom (LOD) is opgelegd en of er een proces-verbaal is opgemaakt. Ook ‘zachte’ indicatoren als de naleefkennis, naleefbereidheid, naleefcapabelheid en de kwaliteit van klachtafhandeling zijn onderdeel van de KPI. Deze laatste indicatoren geven inzicht in de oorzaak van het (verminderde) naleefgedrag. Voor de berekening worden de gegevens van de afgelopen 2 jaar meegenomen. Doelstelling De doelstellingen milieu voor 2016 die zijn vastgelegd in het Handhavingsbeleid (2012) voor toezicht en handhaving zijn: tenminste 85% van de bedrijven met zeer hoge prioriteit vertonen een goed naleefgedrag. tenminste 80% van de bedrijven met hoge prioriteit vertonen een goed naleefgedrag. tenminste 70% van de bedrijven met gemiddelde prioriteit vertonen een goed naleefgedrag. tenminste 60% van de bedrijven met lage prioriteit vertonen een goed naleefgedrag. Aanvullend is het streven dat het naleefgedrag van geen enkel bedrijf (ongeacht de prioriteitscategorie), een slecht naleefgedrag vertoont, zonder dat daarop een handhavingsactie is ingezet. Bedrijven met een goed naleefgedrag scoren ’groen’, bedrijven met een slecht naleefgedrag scoren ’rood’. Resultaat Met de overdracht naar de omgevingsdiensten en de veranderingen in de ondersteunende systemen is het lastiger om de KPI-naleefgedrag te berekenen. In 2013 kon daarom alleen een inschatting worden gemaakt van deze KPI. Dit jaar is de berekening wel uitgevoerd over de periode 2013-2014 en het resultaat is in de onderstaande figuur te zien. KPI-naleefgedrag 2-jaarsperiode 2013-2014 100%
0%
7%
4%
7%
5%
90% 18%
80% 70%
36% 40%
60% 47%
50%
47%
rood oranje
40%
groen
30% 20% 10% 64%
47%
49%
75%
55%
laag
gemiddeld
hoog
zeer hoog
totaal
0%
6
In de hier volgende tabel is de score van de afgelopen jaren weergegeven. Enige relativering van de cijfers is nodig omdat het aantal bedrijven per prioriteringscategorie is gewijzigd en het toezicht in 2012 en 2013 minder constant is geweest door de overdracht van taken naar de omgevingsdiensten. Bedrijven scoren minder bij de KPI-naleefgedrag naarmate er meer handhaving nodig is geweest. Daarvoor moeten overtredingen wel zijn geconstateerd en de verschillende stappen in het handhavingsproces zijn doorlopen. Omdat de projecten waarmee een verdieping van het toezicht wordt bereikt in 2013 zijn vertraagd en medio 2014 pas goed op gang kwamen, kan het beeld in 2015 ongunstiger uitvallen. KPI naleefgedrag
Norm 2016
Score 2010
Score 2011
Score 2012
60% 70% 80% 85%
45% 43% 51% 57%
46% 40% 54% 52%
55% 56% 49% 55%
Score 2013
Score 2014
% bedrijven dat ‘’groen’’ scoort Bedrijven met lage prioriteit Bedrijven met gemiddelde prioriteit Bedrijven met hoge prioriteit Bedrijven met zeer hoge prioriteit
niet berekend
64% 47% 49% 75%
De doelstelling voor de bedrijven met een lage prioriteit is in 2014 gehaald. Met name bij deze categorie bedrijven speelt mee dat het aantal bedrijven in deze categorie zeer sterk is verminderd: in 2014 is in deze categorie 10% van de bedrijven overgebleven. Een deel van de bedrijven behoort tot de BRZO-bedrijven waar een intensief toezichtregime voor geldt. De bedrijven hebben (behoudens het externe veiligheidsaspect) verder een laag risico. De aandacht voor een goede naleving bij zowel de provincie als de bedrijven, zal hebben bijgedragen aan het goede resultaat.
2.2
Prioriteiten in het Werkplan 2014
De geplande toezicht- en handhavingsactiviteiten voor 2014 zijn in het Werkplan 2014 vastgelegd. Samen met de dienstverleningsovereenkomst (DVO) en de bijbehorende specificatie van provinciale producten en diensten en het handhavingsbeleid van de provincie, vormt dit het kader waarbinnen de omgevingsdiensten de taken uitvoeren. Het accent in 2014 voor toezicht en handhaving bij bedrijven was samengevat: zorgen voor een goede overdracht van de bevoegdheid van de provincie naar gemeenten; voldoen aan de landelijke kwaliteitscriteria; projectmatige aanpak van de benoemde thema’s zoals inzicht in ruimtelijke ordenings- en bouwaspecten van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, energiebesparing bij Gelderse bedrijven, meten en registreren en inzicht in de emissies van stookinstallatie. Overdracht Omdat pas aan het eind van 2013 definitief duidelijk werd dat de bevoegdheidswijziging op 1 januari in zou gaan, was met de omgevingsdiensten en gemeenten afgesproken het Werkplan 2014 breed op te zetten, dus inclusief de activiteiten rond de bedrijven die in 2014 over zijn gegaan naar de gemeenten. In dit Jaarverslag wordt enkel over de activiteiten gerapporteerd waarvoor GS het bevoegd gezag is. In opdracht van de provincie is begin 2014 voor de ’’overgangs-bedrijven’’ een overdrachtsdocument opgesteld, waarin per bedrijf de stand van zaken rond vergunningverlening en handhaving is gegeven. Ook eventuele bijzondere omstandigheden zoals een complexe overlastsituatie zijn benoemd. De gemeenten kregen zo een goed beeld van de voor hen nieuwe bedrijven. Via deze momentopname werd eveneens duidelijk of er sprake was van een achterstandssituatie te tijde van de overdracht. Alle archiefdossierinformatie is voor 1 april 2014 overgedragen aan de gemeenten. Projecten In 2014 is door de omgevingsdiensten een inhaalslag gemaakt met de uitvoering van themagericht toezicht. In 2013 is daar vanwege de opstartfase van de omgevingsdiensten minder aandacht voor geweest dan was beoogd. Naast de reguliere controles wordt er periodiek aandacht besteed aan onderwerpen die extra aandacht nodig hebben. Dit kan zijn omdat bekend is dat er een
7
nalevingstekort is, maar ook omdat alleen via verdieping te achterhalen is of aan wet- en regelgeving wordt voldaan. Extra aandacht voor dit laatste is extra van belang door de vele wijzigingen in wet- en regelgeving binnen dit taakveld. 2.3
Uitvoering in het stelsel van omgevingsdiensten
Binnen Gelderland zijn afspraken gemaakt over de verdeling van taken en specialistische werkzaamheden in het Gelderse stelsel van omgevingsdiensten. Zo worden taken in nabijheid uitgevoerd waar dat mogelijk is, en is er sprake van uitvoering van een (deel)taak door een specialistische OD als een omgevingsdienst de taak niet robuust (conform de kwaliteitseisen) kan uitvoeren. Het aantal bedrijven en het aantal ‘’vlieguren’’ dat bij deze bedrijven kan worden gemaakt is daarbij bepalend. De Omgevingsdienst regio Nijmegen (ODRN) is één van de zes landelijke BRZO-omgevingsdiensten, waar het toezicht op de meest risicovolle bedrijven wordt uitgevoerd. Bij de BRZO-bedrijven worden alle Wabo-taken, dus ook de BRIKS-taken door de ODRN uitgevoerd. De ODRA voert het milieudeel van de toezichtstaak uit voor de omgevingsdiensten die daarvoor niet robuust zijn. In 2014 gold dit voor de ODdV voor alle complexe bedrijven en voor de ODNV en OVIJ voor de procesindustrie. Hieronder staat samengevat hoe de werkzaamheden in 2014 zijn verdeeld over de verschillende omgevingsdiensten. De stelseltaken staan vetgedrukt. Omgevingsdienst
ODA 1 ODdV 2
Aantal bedrijven in de regio 30 16
Uitvoering HH milieu 28 0
ODNV ODR
16 20
14 17
ODRA
27
41
ODRN
19
32
16
12
OVIJ
2
1 2
2.4
Taken/projecten 2014
Project indirecte lozingen Coördinatie regie op het stelsel, waaronder kwaliteit Coördinatie boa’s en BSB-m Ketentoezicht Uitvoering coördinatie E-PRTR Toezicht complexe bedrijven Milieumetingen (waaronder projecten NOx en Bees/Bems) Project meten en registreren Project melden en registreren Toezicht Bodem Toezicht Vuurwerk Bezwaar- en beroepsprocedures BRZO-toezicht Project brandveiligheid opslagen Portaal: afstemming handhavingspartners
niet robuust voor complexe handhaving niet robuust voor complexe handhaving bij ‘proces’ ’bedrijven, in 2014 wel voor ‘afval’ en ‘overig’
Prestatie-indicatoren
Het toezicht gebeurt volgens het Handhavingsbeleid van de provincie en het Werkplan 2014. Eén van de indicatoren om de uitvoering van het toezicht te volgen is de mate waarin de bedrijven volgens de vastgestelde frequentie zijn bezocht. In de onderstaande figuur zijn de gegevens van de afgelopen 5 jaar gepresenteerd. Opvallend is dat in 2014 meer dan de geplande controles zijn uitgevoerd, terwijl in 2013 het aantal controles net onder de norm lag. Hiervoor zijn 2 redenen aan te geven: in 2014 heeft strakke sturing op de taakuitvoering van de Omgevingsdiensten plaatsgevonden. Elk kwartaal is de voortgang gemonitord en dit heeft resulteert in het ruimschoots halen van de norm; een aantal projecten is pas in de tweede helft van 2014 gestart. De projectcontroles werden daardoor extra controles omdat de reguliere geplande controles in veel gevallen al waren uitgevoerd.
8
120% 100% 80% Resultaat
60%
Doel
40% 20% 0%
2010
2011
2012
2013
2014
In bijlage 1 staat het resultatenoverzicht van de KPI’s (Kritische prestatie Indicatoren), die als indicatoren worden gebruikt om te bepalen of het toezicht volgens de afspraken is uitgevoerd. Deze indicatoren worden in dit jaarverslag verder toegelicht in de paragrafen waar het onderwerp wordt behandeld. Het algemene beeld is dat er een duidelijke verbetering te zien is ten opzichte van de resultaten in 2013. Een belangrijk aandachtspunt is het meten van en de rapportage over de termijnen waarbinnen bijvoorbeeld de controlebrieven zijn verstuurd en hercontroles zijn uitgevoerd. Omdat deze indicatoren bij de meeste omgevingsdiensten handmatig moeten worden bijgehouden, zijn de gegevens hierover niet voldoende om een percentage te geven. Wel zijn er ten aanzien van de tijdigheid van het verzenden van brieven zijn verbeteringen te zien. 2.5 Kwaliteitscriteria handhaving Voldoen aan landelijke kwaliteitscriteria Onderdeel van de package deal tussen het Rijk, IPO en VNG zijn de Kwaliteitscriteria 2.1 die landelijk zijn ontwikkeld. Deze kwaliteitscriteria zijn voor de Gelderse omgevingsdiensten het uitgangspunt en zijn de basis onder de stelselafspraken. Via deze kwaliteitscriteria zijn voor vergunningverlening en handhaving eisen gesteld aan het proces, de inhoud en de kritieke massa (robuustheid). De eisen gelden voor het bevoegd gezag, maar omdat de omgevingsdiensten provinciale taken uitvoeren, ook voor de omgevingsdiensten. Deze kwaliteitscriteria zouden worden vastgelegd in de Wabo via het wetsvoorstel VTH (vergunning-verlening, toezicht en handhaving). GS hebben na overleg met de omgevingsdiensten in 2014 een plan van aanpak vastgesteld dat tot doel heeft om te voldoen aan de kwaliteitscriteria voordat deze wettelijk worden vastgelegd. Daarbij is onderscheid gemaakt in taken die door de provincie worden uitgewerkt zoals aanpassing van het handhavingsbeleid en taken die de omgevingsdiensten (gezamenlijk) uitwerken. De ODRN trekt de vergunningverleningsonderdelen en de ODRA de handhavingsonderdelen. Iedere omgevingsdienst heeft in 2013 een verbeterplan opgesteld waarin is aangegeven welke acties nog moeten worden uitgevoerd om aan de kwaliteitscriteria te kunnen voldoen. De omgevingsdiensten hebben in 2014 verder gewerkt aan de uitvoering van de verbeterplannen om tijdig aan de kwaliteitscriteria te kunnen voldoen. Waar zinvol zijn onderdelen gezamenlijk opgepakt. Naast het verbeteren van de kwaliteit is efficiëntieverhoging belangrijk. Uniformering van processen en systemen binnen een omgevingsdienst en binnen het stelsel zijn belangrijke randvoorwaarden om dit te bereiken. Hiervoor zijn in 2014 verdere stappen gezet. Wet VTH De commissie Wolfsen heeft in 2014 op verzoek van de VNG onderzoek gedaan naar de omgevingsdiensten en de toekomst van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Naar het oordeel van de commissie moest het wetsvoorstel op een aantal punten worden aangepast, waaronder het niet tot in detail vastleggen van uniforme kwaliteitscriteria.
9
Hierop is het wetsvoorstel VTH aangepast. De kwaliteitscriteria worden niet landelijk vastgesteld, maar de bevoegde gezagen leggen deze zelf in een verordening vast. Voor de omgevingsdiensten moet per omgevingsdienst gezamenlijke kwaliteitscriteria worden vastgelegd voor het basistakenpakket. Landelijke Handhavingsstrategie In 2014 is de landelijke handhavingsstrategie vastgesteld in het Bestuurlijk Omgevingsberaad (Bob). Met deze sanctiestrategie wordt landelijk eenduidige afstemming tussen het bestuursrecht en strafrecht bereikt en een gelijke interventie van de bevoegde gezagen bij gelijke overtredingen. De strategie wordt in 2015 door de provincie opgenomen in het Handhavingsbeleid. Zo nodig worden onderdelen uitgewerkt om voldoende leidend te zijn voor de uitvoering. De provincie heeft alle gemeenten in Gelderland opgeroepen deze landelijke handhavingsstrategie vast te stellen. Binnen het Gelderse stelsel is afgesproken de ervaringen met het gebruik van de strategie uit te wisselen.
2.6
Organisatie van de uitvoering
Opdrachtgeverschap Het anders organiseren van de uitvoering vergt heldere afspraken over programmering en afstemming, zowel ambtelijk als bestuurlijk. Voor de inhoudelijke afstemming heeft iedere omgevingsdienst een accountmanager die het eerste aanspreekpunt is voor de provincie. Na het opstartjaar 2013 is in 2014 door de provincie veel aandacht besteed aan een adequate en tijdige uitvoering van het toezicht. Periodiek is er overleg met de gezamenlijke accountmanagers voor de provincie, waarbij gezamenlijke onderwerpen worden besproken. Het wekelijkse P-beraad van de gedeputeerde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wabo-vergunningverlening en –handhaving, wordt bijgewoond door in ieder geval één van de omgevingsdiensten, die de coördinatie met de andere diensten verzorgt. Zonodig schuiven deelnemers vanuit andere omgevingsdiensten aan. Iedere omgevingsdienst heeft ook een opdrachtgevers- of partneroverleg: daar bespreken de verschillende deelnemers in de omgevingsdienst de stand van zaken en gezamenlijke onderwerpen. Rol mede-eigenaar Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst, waarin bestuurders van de deelnemende partijen participeren, zijn verantwoordelijk voor de aansturing van de omgevingsdienst als ‘bedrijf’. De provincie is via één van de gedeputeerde vertegenwoordigd in het algemeen bestuur. Daarnaast heeft de provincie zitting in het dagelijks bestuur van de ODRN en de ODRA. Er is sprake van rollenscheiding in de zin dat de gedeputeerde, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de provinciale Wabo-taak, geen zitting neemt in de besturen van de omgevingsdiensten vanuit de rol van mede-eigenaar. Kennis Voor toezicht is kennis van wet- en regelgeving en het kunnen toepassen in de praktijk essentieel. Het delen van kennis binnen de Gelderse omgevingsdiensten is een stelseltaak die door de OVIJ wordt uitgevoerd. De inzet is gericht op drie pijlers: het gebruiken van de bestaande kennisposities en kennisnetwerken; faciliteren van het op peil houden en op peil brengen van noodzakelijke kennis; kennisvraag en kennisaanbod koppelen rond omgevingsvraagstukken. Daartoe zijn diverse cursussen op allerlei vakgebieden georganiseerd. Waar mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van de kennis die bij de omgevingsdiensten aanwezig is. Het kenniscentrum is ook nauw betrokken bij de landelijke organisatie van omgevingsdiensten via omgevingsdienst.nl. Portaal Het Portaal van de OVIJ is voor externe partijen en organisaties een eerste aanspreekpunt (het portaal) voor de (algemene) contacten en afspraken met de Gelderse omgevingsdiensten over samenwerking en uitwisseling van kennis en informatie. Met de komst van de omgevingsdiensten is ook afgesproken dat er één ingang komt voor het Openbaar ministerie (OM) en het Functioneel Parket
10
(FP) voor overleg en het maken van afspraken met de omgevingsdiensten. Dit is door de OVIJ georganiseerd. Samen met de provincie Overijssel en de Overijsselse omgevingsdiensten wordt periodiek tactisch overleg gevoerd met het FP en de Politie Oost-Nederland om tot een goede en praktische afstemming tussen bestuurs- en strafrecht te komen. In opdracht van het overleg is in 2014 gewerkt aan het Wabo Dreigingsbeeld 2015–2017 Oost-Nederland. Het is een instrument voor het gezamenlijk benoemen van prioriteiten. Samengevat zijn de gezamenlijke prioriteiten: bodem; bio-vergisting; asbest; afvalbedrijven en afvaltransport. Deze benoemde thema’s komen terug in het Programma Ketentoezicht van de Gelderse omgevingsdiensten. In het Programma Ketentoezicht wordt bij de aanpak van de gekozen (afval)ketens extra aandacht besteed aan de risico’s bij de omgang met afval, zoals het omkatten van afvalstoffen, het buiten beeld houden van stromen of actoren, en het illegaal mengen van afvalstoffen. Consignatiedienst/piketdienst Buiten kantooruren zijn toezichthouders beschikbaar voor de afhandeling van calamiteiten, bedrijfsmeldingen en ongewone voorvallen. De omgevingsdiensten hebben dit georganiseerd, waar nodig door onderling afspraken te maken. Bij incidenten verzorgt primair de omgevingsdienst de communicatie met de omgeving. Wanneer het gaat om bestuurlijk relevante bedrijven vindt er overleg plaats met de provincie. Hierover zijn in 2014 nadere afspraken gemaakt, die zijn afgestemd met de betrokken toezichthouders. Bestuurlijke strafbeschikking milieu (BSBm) De directeuren van de omgevingsdiensten beschikken via de Wabo over de bevoegheid om het instrument bestuurlijke strafbeschikking toe te passen. De directeur kan een straf opleggen aan een overtreder op basis van het advies van een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). Deze specialistische taak is door de Gelderse omgevingsdiensten bij de ODNV belegd. De ODNV zorgt onder andere voor de feitelijke verwerking van de BSBm die door de boa’s van de omgevingsdiensten worden uitgeschreven. Ze worden juridisch getoetst en daarna ingediend bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De hiervoor benodigde overeenkomsten / mandatering zijn begin 2014 ondertekend. Landelijk gezien is het aantal opgemaakt BSBm zaken groeiende, maar zeker nog niet hoog te noemen. In 2014 zijn er door de Gelderse boa’s 28 BSBm zaken bij de ODNV aangeleverd. Daarbij waren geen zaken voor handhavingstaken van de provincie die bij de omgevingsdiensten zijn belegd. Voor feiten die met een BSB-m worden afgedaan kan geen proces verbaal meer worden opgemaakt. Door de ODNV vond in 2014 periodiek afstemming met de partners plaats (OM/FP en politie), zijn boa-cursussen georganiseerd, boa-bijeenkomsten en zijn bij de omgevingsdiensten informatiebijeenkomsten gehouden over de praktische afstemming strafrecht-bestuursrecht. In 2014 is besloten een boa-pool op te zetten waarbij iedere (Gelderse) omgevingsdienst één boa levert. De boa zal ten minste 1/3 van zijn of haar tijd aan strafrecht gaan besteden. Dit is nodig om aan de kwaliteitscriteria 2.0 te kunnen voldoen. Omdat het opleggen van de BSBm onderdeel is van de Landelijke Handhavingsstrategie, zal het aantal BSBm zaken toenemen. Actueel bedrijvenbestand Het bedrijvenbestand van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd is, is dynamisch van karakter. Veranderingen bij bedrijven en in wet- en regelgeving kunnen tot gevolg hebben dat het bevoegd gezag veranderd van provincie naar gemeente of omgekeerd. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) zorgt voor een actuele bedrijvenlijst van de provinciale bedrijven die minimaal twee keer per jaar wordt geactualiseerd. Dit gebeurt in overleg met de omgevingsdienst waar het bedrijf geografisch ligt. De juridische status is daarbij leidend. Een bedrijf dat bijvoorbeeld is gestopt met bepaalde activiteiten waardoor het geen IPPC-inrichting meer is, kan deze activiteiten weer oppakken zolang de vergunning daar ruimte voor biedt. In 2014 waren er fluctuaties in het bedrijvenbestand voor toezicht doordat bedrijven nog niet gestart waren, de activiteiten beperkt hadden of volledig zijn gestopt. Medio 2014 werd ook duidelijk dat de provincie voor 13 bedrijven extra het bevoegd gezag is.
11
IZIS en afbouwen verlengde kabels In 2014 is het zaaksysteem IZIS gestart. De Gelderse omgevingsdiensten slaan in dit zaaksysteem de documenten over de complexe bedrijven van de provincie en gemeenten centraal op. De informatie over de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, is hier naar overgeplaatst en wordt actueel gehouden door de Gelderse omgevingsdiensten. Dit overkoepelende zaaksysteem wordt beheerd door de ODRA en wordt door alle omgevingsdiensten gebruikt. Met deze stap kon per 1 januari 2015 het werken met de zogenaamde ‘’verlengde kabel’’ in de provinciale systemen worden opgeheven. Met de omgevingsdiensten zijn nadere werkafspraken gemaakt over de overdracht van documenten (post, mail) naar de omgevingsdiensten. Archivering vindt plaats bij de omgevingsdiensten. Middelen De verandering van bevoegdheid heeft ook consequenties voor de beschikbare middelen. Door de verevening van gemeente- en provinciefonds is er een tekort ontstaan voor de uitvoering van de provinciale Wabo vergunningverlenings- en handhavingstaken. De Staten hebben extra middelen ter beschikking gesteld. Hiermee konden de geplande activiteiten met de kengetallen die de provincie hanteert worden gerealiseerd. 2.7 Juridische werkzaamheden Juridische kennis over handhavingsprocedures die essentieel is voor een effectieve handhaving, is bij alle omgevingsdiensten aanwezig. Wijzigingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie worden direct vertaald naar de dagelijkse werkpraktijk. Onduidelijkheid over bevoegdheid De overgang van bevoegd gezag van GS naar B&W gaf in het begin van 2014 onduidelijkheid over de bevoegdheid voor handhavend optreden. Het ging over de handhavingsbesluiten die door GS waren genomen bij de bedrijven waarvoor per 1 januari 2014 de gemeenten bevoegd gezag zijn geworden, maar die nog waren geëffectueerd op 1 januari 2014. Door de staatssecretaris was aangegeven dat deze besluiten opnieuw zouden moeten worden genomen door het nieuwe bevoegd gezag, maar dit werd herzien. Uiteindelijk heeft de provinciale Commissie van Advies voor Bezwaarschriften en Klachten geoordeeld dat er geen sprake was van overgangsrecht en de handhavingsbesluiten inderdaad opnieuw genomen moesten worden door het nieuwe bevoegd gezag. In een aantal gevallen is door het bevoegd gezag een nieuw besluit genomen, waarmee de handhavingsprocedure is overgenomen. Bezwaar en beroep Advies rond bezwaar- en beroepsprocedures voor de provincie wordt alleen door de ODRA en de ODR uitgevoerd. Bij de ODR hebben ook de andere partners deze taak bij de omgevingsdienst belegd, zodat deze voldoende robuust is. De ODRA behandelt de procedures van de provincie voor alle andere omgevingsdiensten en voor alle BRZO-zaken. In het onderstaande overzicht is het aantal bezwaar- en beroepzaken op het gebied van handhaving aangegeven dat de afgelopen jaren is gestart. Gestarte bezwaar- en beroepzaken
Bezwaar 2012
Bezwaar 2013
Bezwaar 2014 2
(Hoger) Beroep 2012 4
(Hoger) Beroep 2013 4
Dwangsom
6
6
Bestuursdwang
0
Invordering
(Hoger) beroep 2014 1
0
0
0
1
0
0
1
0
2
4
0
(afwijzen) verzoek tot handhaving
2
3
3
0
5
2
gedoogbeschikking
0
0
3
3
0
1
12
In bijlage 1 zijn ook de prestatie-indicatoren opgenomen rond Bezwaar & Beroep. De normen zijn in 2014 gehaald. Lopende procedures Bezwaar- en beroepsprocedures kunnen een lange doorlooptijd van enige jaren hebben. De lopende bezwaar-en beroepsprocedures op het gebied van handhaving (en vergunningverlening) worden ook door de ODRA behandeld. Zaken die in 2014 relatief veel tijd kostten zijn de afhandeling van een bezwaar- en beroepsprocedure rond een bedrijf waarbij de provincie al langer geen bevoegd gezag meer is en de afhandeling van een schadeclaim als gevolg van het toepassen van bestuursdwang. Juridische kwaliteit De ODRA heeft ook een taak bij het bewaken en verbeteren van de juridische kwaliteit. Op basis van de kennis en ervaringen bij bezwaar- en beroepsprocedures, worden ook adviezen gegeven aan de omgevingsdiensten over verbetering van primaire besluiten. Fouten kunnen zo worden voorkomen en goede voorbeelden verder verspreid. In 2014 zijn hiervoor stappen gezet, bijvoorbeeld via overleggen met omgevingsdiensten over de herstellus (het voor het aanpassen van een besluit voordat in een procedure uitspraak is gedaan) bij primaire besluiten. Daarnaast wordt periodiek een overzicht samengesteld van de lopende handhavingszaken bij alle omgevingsdiensten. Dit overzicht wordt in het portefeuilleoverleg met de gedeputeerde besproken.
13
3
Toezicht bij bedrijven
Het toezicht en de handhaving van de milieutaken is verdeeld over de Gelderse omgevingsdiensten. Het milieutoezicht bij complexe bedrijven dat niet robuust kan worden uitgevoerd bij een omgevingsdienst, wordt door de ODRA uitgevoerd. De ODRN voert Wabo-breed het toezicht bij BRZO-bedrijven uit.
3.1
BRZO-toezicht
Organisatie van het BRZO-toezicht Goed toezicht bij risicovolle bedrijven heeft landelijk prioriteit, zo ook in Gelderland. Er zijn in Nederland zes ‘’BRZO-RUD’s’’ geformeerd, waarvan de ODRN er één is. Het voert het toezicht uit binnen de provincies Gelderland en Overijssel bij de majeure risicobedrijven. Dat zijn de bedrijven die onder het BRZO vallen en de bedrijven in IPPC-categorie 4. Op deze laatste categorie bedrijven is het BRZO niet van toepassing. Naar aanleiding van de incidenten en onderzoeksrapporten rond Odfjell, Chemiepack en Moerdijk, zijn er diverse aanbevelingen gedaan om het BRZO-toezicht te verbeteren. Het doel is om landelijk te zorgen voor eenduidig en kwalitatief goed BRZO-toezicht. De opdracht aan de BRZOomgevingsdiensten is om de taken uit te voeren alsof er sprake is van één landelijke uitvoeringsorganisatie met bijvoorbeeld één handhavingsstrategie en onderling afgestemde werkwijzen. De betrokken partijen zijn de Inspectie Sociale Zaken & Werkgelegenheid (ISZW), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de veiligheidsregio’s, het Openbaar Ministerie (OM) en de waterkwaliteitsbeheerders. De gevraagde inzet voor de uitvoering van het BRZO-toezicht is daarmee groter dan bij de start van de Gelderse omgevingsdiensten was voorzien. Voor de landelijke aanpak zijn middelen beschikbaar gesteld door het ministerie van IenM. De meeste projecten starten in 2015. In 2014 is gestart met (landelijke projecten) rond het uitvoeringsbeleid van handhaving zoals: het verbeteren van de inspectiemethodiek (NIM); het ontwikkelen van een nieuwe landelijke gemeenschappelijke inspectieruimte (GIR). Afstemming met bevoegd gezag Landelijke zijn er veel ontwikkelingen rond de aanpak van BRZO-bedrijven. Een goede afstemming hierover tussen de ODRN en de bevoegde gezagen in Gelderland is essentieel. In 2014 is zowel ambtelijk als bestuurlijk afstemmingsoverleg georganiseerd, zodat ook de signalen uit de regio Oost landelijk kunnen worden ingebracht. Met het OM en de ILT zijn (namens de bevoegde gezagen) concrete afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie. Uniforme risicoanalyse Een belangrijk onderdeel van een uniforme aanpak van bedrijven is een uniforme analyse van de risico’s die zich kunnen voordoen bij de BRZO-bedrijven. De mogelijke effecten, gecombineerd met het naleefgedrag van bedrijven, geeft inzicht in de risico’s. Daarmee is ook een meer uniforme aanpak van het toezicht mogelijk. Vooruitlopend op de landelijke handhavingsstrategie, is door de ODRN in 2014 een risicoanalyse opgesteld en uitgevoerd. Publicatie inspectieresultaten Om omwonenden meer inzicht te geven in de situatie van een BRZO-bedrijf, is landelijk afgesproken dat samenvattingen van de inspectieresultaten van BRZO-controles actief openbaar worden gemaakt. Dit dient uiteraard zorgvuldig te gebeuren en in 2014 zijn hier de voorbereidingen voor getroffen. De ODRN heeft in overleg met de provincie eind 2014 de eerste samenvattingen gepubliceerd. Inspecties De ODRN voert het toezicht uit bij 12 BRZO bedrijven en 3 bedrijven uit de RIE categorie 4 onder provinciale bevoegdheid, samen de majeure risicobedrijven. In 2014 zijn hiervoor 16 BRZO inspecties, 30 Wabo-inspecties en 10 inspecties bestaande bouw uitgevoerd. Daarnaast zijn er in deze categorie 2 Veiligheidsrapporten (VR), 2 Uitgangspunten Documenten (UPD) en 10 milieujaarrapporten (EPRTR) beoordeeld.
14
De resultaten van de afgelopen jaren staan in de onderstaande tabel. Het totale aantal BRZOinspecties lag met 94% iets lager dan gepland. Bij één van de bedrijven is in totaal 4 in plaats van de geplande 5 inspecties uitgevoerd. Omdat wel bij alle bedrijven BRZO-controles zijn uitgevoerd, is de norm (BRZO-inspectie van bedrijven) gehaald (100%). Activiteit Brzo-bedrijven worden geïnspecteerd RIE-cat 4 bedrijven waar onaangekondigd wordt geïnspecteerd op veiligheidsaspecten Inspectierapporten worden uiterlijk 8 weken na afloop van de inspectie verstuurd
Doel 2014 100%
Uitvoering 2011 100%
Uitvoering 2012 100%
Uitvoering 2013 100%
Uitvoering 2014 100%
60%
n.v.t.
n.v.t.
60%
58%
90%
91%
77%
77%
73%
Vertragende factoren voor het tijdig verzenden van de inspectierapporten zijn enerzijds de afstemming binnen de inspectieteams, die bestaan uit ISZW, de Veiligheidsregio en de ODRN. Een belangrijke vertragende factor was ook het opstellen van de samenvatting die wordt gepubliceerd. De afstemming en implementatie van deze nieuwe werkwijze heeft extra tijd gekost.
3.2
Regulier toezicht
Uitgevoerde controles bij bedrijven In 2014 is een inhaalslag gemaakt op het gebied van regulier toezicht en toezicht in het kader van projecten, zoals te zien is in de onderstaande tabel. In paragraaf 2.4 was al aangegeven dat het aantal controles dat bij bedrijven is uitgevoerd hoger is dan de beoogd norm. Dit omdat medio 2014 de uitvoering van verschillende projecten pas goed op gang kwam en ten behoeve van de projecten extra toezicht is uitgevoerd. Normaliter wordt de uitvoering van projecten zoveel mogelijk ingebed in het reguliere toezicht. Soort controle Aantal bedrijven (*) Controles (preventief en repressief) Gemiddeld aantal controles per bedrijf % van geplande controles gerealiseerd Voornemens Last onder dwangsom / bestuursdwang die van kracht zijn % voornemen ten opzichte van het aantal bedrijven Beschikkingen Vigerende gedoogbeschikkingen op 3112 Beoordelingen E-PRTRVerslagen Klachten
2010
2011
2012
2013
2014
521 (134) *
544 (214) *
542 (214)*
541(175) *
142
1089
1053
649
740
313
2,1
1,9
1,2
1,4
2,2
95%
94%
86%
87%
105%
50
41
58
15
9
0,10
0,08
0,11
0,03
0,06
46
37
35
31
11
8
8
Niet vermeld
8
1
75
156
153
150
100
998
956
925
917
480
* ( ) het aantal bedrijven waarvoor de provincie Wabo-bevoegd gezag was in het verslagjaar
15
3.3
Milieumetingen
Bureau Milieumetingen Bureau Milieumetingen is bij de ODRA ondergebracht. Het Bureau verricht metingen op het gebied van emissies naar lucht (toetsing aan vergunningsvoorschriften), geluid- en trillingen en luchtkwaliteit (fijn stof en stikstofdioxide) langs wegen. Dergelijke metingen worden ook uitgevoerd voor de andere omgevingsdiensten uit het Gelders stelsel, gemeenten, de provincie Overijssel en provincie Flevoland. Het doen van metingen is in veel gevallen een essentieel onderdeel van het toezicht, namelijk om te kunnen bepalen of aan (doel)voorschriften wordt voldaan. In situaties waarbij er veel klachten zijn, worden metingen ingezet om een beter beeld te krijgen van de situatie. Gezien de complexiteit van de inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag bleef, is de provincie nog steeds de belangrijkste opdrachtgever. In 2014 is er door Bureau Milieumetingen ook veel aandacht besteed aan het onder de aandacht brengen van de kennis en de mogelijkheden voor de gemeenten als bevoegd gezag. Metingen en adviezen In de onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de uitgevoerde metingen en de adviezen die zijn gegeven in de afgelopen jaren. In 2014 zijn er evenals in 2013 meer projecten uitgevoerd dan in voorgaande jaren. Door het werkproces efficiënter uit te voeren worden al enige jaren op rij meer projecten uitgevoerd.
Milieumetingen 2010-2014 2010
2011
2012
2013
2014
300
250
200
150
100
50
0 emissie lucht
luchtkwaliteit
geluid
advies/ berekeningen
monsterneming
totaal
Ook in 2014 is de vooraf geplande productie gerealiseerd. Activiteit Emissiemetingen Geluidmetingen Monsternemingen Advisering/beoordeling Luchtkwaliteitsmetingen
Planning 2014 53 27 10 75 3
Uitgevoerd 2014 54 35 19 101 5
Een belangrijke bijdrage van Bureau Milieumetingen blijft het beoordelen van meetrapporten door derden en advisering bij vergunningverlening en handhaving. Dit is van groot belang voor een kwalitatief goede uitvoering van vergunningverlening en handhaving. De bijdragen aan de verschillende prioritaire projecten in 2014, zoals het onderzoek naar emissies in het project BeesBems en indirecte lozingen, is in paragraaf 3.4 beschreven.
16
Kwaliteit Kwaliteit is al jaren een belangrijk gegeven voor Bureau Milieumetingen. Zij voldoet aan de kwaliteitseiseneisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17020 en is door de Raad voor Accreditatie (RvA) geaccrediteerd. Het kwaliteitszorgsysteem moest in 2013 worden aangepast in verband met de verplaatsing naar de ODRA en wijzigingen in de norm. Na de positieve beoordeling in 2013 is het wederom gelukt om de afwijkingen weg te werken die tijdens de controlebezoeken van de RvA zijn geconstateerd. Bureau Milieumetingen heeft namens het IPO ook zitting in het Platform Kwaliteit Luchtmetingen (PKL) en levert het op die wijze een bijdrage in de verbetering van emissie- en luchtkwaliteitsmetingen binnen Nederland. Kritische prestatie indicatoren (KPI’s) In bijlage 1 met de kritische prestatie-indicatoren zijn ook die van Bureau Milieumetingen opgenomen. KPI’s waarop relatief minder is gescoord zijn de termijn waarbinnen concept-rapporten beschikbaar zijn (76% i.p.v. 90%) en de termijn waarbinnen definitieve rapporten verzonden zijn aan de inrichtinghouder. Lastig bij deze laatste KPI is, dat niet Bureau Milieumetingen maar de toezichthouder het definitieve rapport verzend en Bureau Milieumetingen daar niet altijd zicht op heeft. Hierover zijn nadere afspraken gemaakt met de omgevingsdiensten. Bureau Milieumetingen legt de hoogste prioriteit bij het uitvoeren van metingen. Voor de uitvoering van metingen is zij o.a. afhankelijk van bedrijven en burgers waarbij metingen worden uitgevoerd. Aan de tijdige conceptrapportage na binnenkomst van de analyseresultaten wordt ook veel aandacht besteed, wat blijkt uit de realisatie van 76%.
3.4
Resultaten projecten
Algemeen In het Werkplan 2014 is aangegeven aan welke onderwerpen extra aandacht wordt gegeven tijdens het toezicht. Deze prioriteiten zijn projectmatig opgepakt. De omgevingsdienst die verantwoordelijk is voor de projectleiding stelt in overleg met de provincie het projectplan op en rapporteert over de resultaten. De uitvoering, die wordt begeleid door de projectleider, gebeurt meestal door de vaste toezichthouder bij het bedrijf. Belangrijke aandachtspunten zijn het vergroten van de kennis van de toezichthouder over het betreffende onderwerp en een gezamenlijke, uniforme aanpak door alle omgevingsdiensten. Wanneer er overtredingen worden geconstateerd, wordt opgetreden volgens de nalevingsstrategie. Melden en registreren (projectleiding ODRA) Bedrijven die bepaalde afvalstoffen mogen ontvangen en/of verwerken zijn verplicht de ontvangst van die afvalstoffen te melden bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Met de registratie wordt inzicht gekregen in de wijze waarop afvalstromen lopen en welke partijen daarbij betrokken zijn. De provincie is bevoegd gezag bij circa 96 bedrijven die meldingsplichtig zijn. In 2014 is gestart met het project dat in 2015 doorloopt. De projectdoelen zijn: vaststellen of de (bij de LMA) bekende meldingsplichtige bedrijven daadwerkelijk en in voldoende mate invulling geven aan de meldverplichtingen. Het gaat daarbij om het meldgedrag van de ontvangen afvalstoffen. kennis van betrokken toezichthouder op peil houden of brengen. In 2014 zijn 20 bedrijven onderzocht. Bij 45% zijn overtredingen geconstateerd van de regels uit het Besluit melden. Bij 30% zijn er overtredingen van de omgevingsvergunning geconstateerd. Overtredingen die worden gevonden zijn: ontvangen van afval dat het bedrijf niet mag ontvangen; de aanwezigheid van meer afval binnen de inrichting dan is toegestaan; het onjuiste gebruik van verwerkingscodes (een andere code dan waarvoor het bedrijf een vergunning heeft); het onjuist gebruik van de inzamelaarsregeling; het niet op tijd (binnen 4 weken) melden aan het LMA.
17
Energiebesparing bij het Midden- en Kleinbedrijf (projectleiding OVIJ) De provincie heeft in 2013 een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke rol en inzet van de Gelderse omgevingsdiensten bij het benutten van energiebesparingspotentieel bij vooral gemeentelijke bedrijven. In 2014 en 2015 heeft de provincie extra budget beschikbaar om de omgevingsdiensten actief te ondersteunen op het gebied van energiebesparing. In 2014 is het project gestart om energiebesparing bij het MKB via vergunningverlening, toezicht en handhaving te stimuleren. Door de omgevingsdiensten zijn uitvoeringsplannen opgesteld waarin is aangegeven hoe energiebesparing via de VTH-taken wordt ingebed. De omgevingsdiensten hebben de toezichthouders opgeleid om het onderwerp bij bedrijven onder de aandacht te brengen (als dat al niet via bijvoorbeeld meerjarenafspraken energiebesparing gebeurt). Deze aanpak wordt in 2015 voortgezet en het aspect energie wordt in de reguliere werkzaamheden ingebed. Indirecte lozingen (projectleiding ODA) Het toezicht op indirecte lozingen is onderdeel van het milieupakket, maar neemt nog enigszins een aparte plaats in. Dit komt doordat de waterschappen nog ondersteuning bieden bij het toezicht op indirecte lozingen, omdat zij vóór 2009 hier verantwoordelijk voor waren en belang hebben bij naleving van de regels in verband met het goed functioneren van rioolwaterzuiveringsinstallaties. De ondersteuning verschilt per waterschap en daarmee ook per omgevingsdienst. Inzicht in het toezicht op indirecte lozingen en het opzetten van een uniform effectief en efficiënt toezicht voor de provincie was het doel van dit project. Uitgangspunt daarbij is dat zoveel mogelijk wordt samengewerkt met de waterschappen en de gemeentelijke rioolbeheerders. Projectdoelen De doel- en probleemstelling is uitgewerkt in de volgende projectdoelen: controleren van 50% van de bedrijven, waarbij prioriteit wordt gegeven aan bedrijven die nog niet zijn gecontroleerd door de waterschappen. Bedrijven met directe lozingen worden niet meegenomen; het vaststellen van de nulsituatie: de mate waarin de bedrijven op dit moment voldoen aan de eisen ten aanzien van indirecte lozingen; de dossiers van de bedrijven ten aanzien van indirecte lozingen op orde brengen; beperken van de kosten van analyse door visuele controle; samenwerken binnen het Gelderse stelsel o.b.v. opgedane ervaringen. De toezichthouders van de omgevingsdiensten hebben bij de controles ook aandacht besteed aan de vloeistofdichtheid van de rioleringstechnische- en zuiveringstechnische voorzieningen, omdat bij lekkage bodemverontreiniging kan plaatsvinden. Bij de voorbereiding van het toezicht is gebruik gemaakt van een risicoprofiel van activiteiten, wat een combinatie is van het toezichtprotocol van de provincie en de selectietool van het waterschap. Zo nodig is advies gevraagd bij het waterkennispunt over de indirecte lozing bij bedrijfsactiviteiten die van grote invloed kunnen zijn op de rioolwaterzuivering of het ontvangende oppervlaktewater. Ook zijn bij een aantal bedrijven monsters genomen door Bureau Milieumetingen. Zowel de resultaten van de controles van de toezichthouders van de omgevingsdienst als die van de waterschappen zijn meegenomen in de rapportage van het project. Een deel van de controles is gezamenlijk met de waterschappen uitgevoerd. Resultaten Er zijn 87 bedrijven bezocht door medewerkers van de omgevingsdiensten al dan niet gezamenlijk met toezichthouders van de waterschappen. Van deze controles is bij 21 bedrijven vastgesteld dat er overtredingen zijn van de voorschriften (uit de vergunning of uit het Activiteitenbesluit, waarbij acht ernstige overtredingen zijn vastgesteld. Ernstige overtredingen zijn bijvoorbeeld ruime overschrijdingen (≥ 25%) van concentraties en het niet toegankelijk zijn en slecht functioneren van zuiveringstechnische voorzieningen. Met de uitvoering van het project is de nulsituatie rond de mate van naleving vastgelegd. Via een visuele controle ontstaat inzicht in de indirecte lozingen. Monstername kan beperkt worden tot die situaties waarbij risico’s aanwezig zijn en via de inspecties onvoldoende beeld wordt verkregen.
18
Aanbevelingen indirecte lozingen dienen een (integraal) onderdeel te zijn van bedrijfscontroles, waarbij er speciale aandacht moet zijn voor de (wat betreft indirecte lozingen) risicovolle bedrijven. De selectietool is richtinggevend; de (lozing)vergunningen zijn niet altijd aanwezig bij de omgevingsdienst c.q. gemakkelijk te vinden voor de toezichthouder. Het op orde brengen van de dossiers verdient extra aandacht; ook bij de overige bedrijven die nog niet zijn gecontroleerd de inhaalslag realiseren en via de DVO’s zorgen voor uniformiteit in de aanpak; stringent toezicht houden op de vloeistofdichtheid van de rioleringen. Project brandveiligheid bij afvalsorteerinrichtingen (projectleiding ODRN) De afgelopen jaren is het regelmatig voorgekomen dat brand uitbrak bij een sorteerbedrijf voor afvalstoffen. Daarom is opdracht gegeven om een project uit te voeren met als doel: inzicht in de vraag of de bij de provincie gemelde incidenten een volledig beeld geven van situatie; inzicht in de oorzaken van het ontstaan van branden; inzicht in de wijze waarop de branche hiermee omgaat; inzicht in de maatregelen bij bedrijven om brand te voorkomen en effecten van brand tegen te gaan. Het onderzoek is in 2013 gestart en afgerond in 2014. Volgens de projectopzet is het onderzoek bij 40% van de afvalsorteerbedrijven uitgevoerd. Hoewel het aandeel van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, in 2014 is verminderd van 95 naar 34 bedrijven, is het project in 2014 vervolgd met de totale groep bedrijven, waarvoor dus deels de gemeente het bevoegd gezag was geworden. Door de grotere steekproef is het verkregen beeld betrouwbaarder. Door het provincieloket is de informatie over meldingen en incidenten van de afvalsorteerbedrijven in de periode 2009 tot en met augustus 2013 op een rij gezet. Tijdens de bedrijfscontroles is nagegaan of de bij het provincieloket gemelde incidenten overeenkwamen met wat het bedrijf heeft geregistreerd. Ook is bekeken of het bedrijf de incidenten heeft onderzocht en wat de resultaten daarvan zijn. Het blijkt dat de door de bedrijven geregistreerde branden in het algemeen ook bij het provincieloket worden gemeld. De gemelde incidenten geven dus een goed beeld van de hoeveelheid branden bij afvalsorteerbedrijven. De oorzaak van brand bij de afvalsorteerbedrijven is meestal broei in opgeslagen materialen, vonkvorming (bijvoorbeeld metaal op metaal), oververhitting of warmlopen apparatuur, kortsluiting in de elektrische installatie of roken of open vuur nabij brandbare materialen. Met name broei in het opgeslagen materiaal blijkt de belangrijkste oorzaak van branden bij afvalsorteerbedrijven te zijn. De afvalsorteerbedrijven in Gelderland zijn gevarieerd in zowel de grootte van de bedrijven als in de activiteiten die worden uitgevoerd. Zij zijn dan ook niet verenigd in één brancheorganisatie en daarom zijn vier brancheorganisaties benaderd om inzicht te krijgen in de vraag of de betrokken brancheorganisaties aandacht vragen bij de leden voor brandveiligheid van opgeslagen stoffen. Door de beperkte reactie vanuit de brancheorganisaties konden geen conclusies worden getrokken over de inzet en actie vanuit de brancheorganisaties op dit gebied. De gezamenlijke afvalbrancheorganisaties hebben wel een Arbocatalogus opgesteld, waarin het onderwerp broeibrand is opgenomen. Hieruit blijkt dat er enige aandacht is voor brandveiligheid. Bij afvalsorteerbedrijven komt inderdaad regelmatig brand voor. Dat wil echter niet zeggen dat de bedrijven de brandveiligheid slecht hebben geregeld. De onderzochte afvalsorteerbedrijven zijn zich over het algemeen goed bewust van brandveiligheid en hebben maatregelen genomen om brand te voorkomen en om brand (in eerste instantie) te bestrijden. Hierbij wel de kanttekening dat slechts beperkt is gekeken naar de constructieve brandveiligheid. NOx-emissie-eisen stookinstallaties (BEES/BEMS) (projectleiding ODRA) 3 4 In 2014 is onder de coördinatie van de ODRA het project BEES /BEMS voor stookinstallaties uitgevoerd. Aan stookinstallaties worden eisen gesteld voor een optimaal verbrandingsresultaat van 3 4
BEES: besluit emissie-eisen stookinstallaties BEMS: Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties
19
brandstoffen, met zo min mogelijk ongewenste emissies. Er zijn veel wijzigingen in de wetgeving en emissie-eisen aan stookinstallaties: het BEMS is in 2013 opgegaan in het Activiteitenbesluit ook het BEES A en B worden op termijn hierin opgenomen. De wijziging in de regelgeving heeft gevolgen voor 95% van de stookinstallaties in Nederland. Dit betekent, dat voor meerdere typen stookinstallaties de emissies strenger worden, waardoor in aanloop naar 1 januari 2017 maatregelen noodzakelijk zijn om te gaan voldoen aan de eisen. NOx-emissiehandel Het project is gestart omdat naast de wijziging in regelgeving, op 1 januari 2014 de NOx-handel is beëindigd. De handel in NOx-emissierechten werd in 2005 geïntroduceerd als onderdeel van het beleid tegen verzuring en grootschalige luchtverontreiniging. In Gelderland deden 28 bedrijven mee aan de NOx-emissiehandel, waarvan de provincie bij 20 het bevoegd gezag is. Het toezicht op de luchtemissies werd tot 1 januari 2014 uitgevoerd door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Vanaf 1 januari 2014 is de provincie ook weer verantwoordelijk voor het toezicht op deze emissies. De bedrijven moeten nu voldoen aan de NOx-eis die in de vergunning is opgenomen óf de eis die uit het Activiteitenbesluit volgt. Ook gelden er overgangsregelingen. Door de beëindiging zijn de voorschriften in de huidige vergunning mogelijk onvolledig en dienen er maatwerkvoorschriften per bedrijf te worden opgesteld. Projectdoel Per bedrijf is vastgesteld welke NOx-eis er geldt of gaat gelden, zowel vanaf 1 januari 2014 als aan het einde van de overgangsperiode. Op basis van dossieronderzoek is bepaald: wat de huidige emissie-eis van de stookinstallatie is; of de installatie voldoet aan BBT(Beste Beschikbare Technieken) en aan het ontwerp BREFdocument voor grote stookinstallaties; wat de NOx-emissie-eis op basis van het overgangsrecht is; wat de consequenties voor de vergunning per bedrijf zijn, bijvoorbeeld of er maatwerkvoorschriften nodig zijn. Daarnaast zijn bij een groot deel van de stookinstallaties metingen uitgevoerd. Resultaten Uit de resultaten van metingen aan de stookinstallaties blijkt, dat drie stookinstallaties niet voldoen aan de huidige eisen. Met de invoering van de strengere NOx-eisen per 1 januari 2016 of 1 januari 2017 zullen er meer stookinstallaties niet voldoen aan de eisen. Uit de reacties van de bedrijven blijkt ook, dat nog niet ieder bedrijf is voorbereid op de aanstaande wijzigingen in regelgeving. Bij de inventarisatie van de bedrijven bleek het lastig te zijn om de beschikking te krijgen over de juiste documenten (vergunningen, rapporten van metingen). De toezichthouder is geïnformeerd over de toekomstige NOx-eisen en deze kan het bedrijf daarvan op de hoogte stellen. Voor de overige provinciale bedrijven met stookinstallaties, die niet onder de emissiehandel vielen, worden de consequenties van de wijzigingen van het BEMS en het Activiteitenbesluit in 2015 in beeld gebracht. Project bouwen en RO (projectleiding ODRA) Het inzicht van het bevoegd gezag in de ruimtelijke ordenings (RO)-, bouw- en brandveiligheidsaspecten bij bedrijven en het toezicht op deze onderwerpen is vaak onvoldoende. In navolging op het project dat in 2013 is uitgevoerd bij de BRZO-bedrijven, is in 2014 gestart met het onderzoek bij de overige bedrijven. De uitvoering is bij de meeste omgevingsdiensten later gestart dan gepland, zodat het project doorloopt en wordt afgerond in 2015. De reguliere afstemming tussen de toezichthouders van de BRIKS-taken en milieutaken is zeer divers. De werkafspraken zijn niet altijd helder en het kost veel moeite om de benodigde dossiers in handen te krijgen. Project meten en registreren (projectleiding ODRA) Jaarlijks worden EPRTR-verslagen door bedrijven die daartoe verplicht zijn aangeleverd. De ervaring leert dat veel bedrijven de aangeleverde cijfers voor emissies baseren op ruwe schattingen of meetresultaten uit het verleden. Door beter gebruik te maken van het meet- en registratiesysteem van het bedrijf kan de emissie beter worden berekend en wordt de betrouwbaarheid van de rapportage verbeterd. Dit is ook van belang omdat de emissiegegevens uit de EPRTR-verslagen gebruikt worden
20
voor de rapportageplicht van Nederland aan Europa. Vaak hebben deze bedrijven in de omgevingsvergunning een eis opgelegd gekregen om over een gedocumenteerd meet- en registratiesysteem (MRS) te beschikken. In 2014 is het programma voor 2014 opgesteld van bedrijven waarvan het MRS nader wordt onderzocht. In 2014 is een aantal bedrijven op deze manier onderzocht. De toezichthouder wordt daarbij ondersteund door deskundigen van het Bureau Milieumetingen, deskundige administratief toezicht en de coördinator EPRTR. Het blijkt dat er aanzienlijke verbeteringen zijn te behalen in de betrouwbaarheid van de geleverde cijfers. Projecten Vernieuwing toezicht/branchegericht toezicht (coördinatie ODRA) De provincie Gelderland werkt al een aantal jaren samen met handhavingspartners in het landelijk programma ‘Vernieuwing Toezicht’. Het doel is doel om de (vooral kwalitatieve) toezichtlast voor bedrijven (en overheid) te verminderen. De deelname aan het programma is in de omgevingsdiensten voortgezet. Het gaat om de volgende branches: afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) (ODRN); puinbrekers en op- en overslagbedrijven (ODRA); autodemontagebedrijven (ODNV); metaalrecuperatie (MRF) (ODRA). Het aandeel van de provincie bij deze bedrijven is na de bevoegdheidsoverdracht heel beperkt. De werkzaamheden zijn in 2014 voortgezet. Begin 2015 wordt een korte evaluatie uitgevoerd van de rol en bijdrage van de Gelderse Omgevingsdiensten aan de aanpak vernieuwing toezicht/branchegericht toezicht. Gelderse handhavingsweek (projectleiding OVIJ) Ook in 2014 is de Gelderse handhavingsweek gehouden. Het Portaal van de OVIJ organiseerde dit samen met handhavers uit de ander omgevingsdiensten. Het doel is bekendheid geven aan milieuhandhaving en de samenwerking tussen de handhavingspartners verder bevorderen. Naast handhavers uit de omgevingsdiensten namen de provincie (natuurbeschermingswet) deel, waterschappen, Rijkswaterstaat, douane, ISZW, Natuurmonumenten, en Stichting Groennetwerk. Voordat de week daadwerkelijk begon werd een informatiebijeenkomst gehouden over de toepassing van de BSB-m, zodat het lik-op-stuk-instrument tijdens de handhavingsweek kon worden toegepast. De toezichtacties richtten zich dit jaar op: groene actiedag met controles in het buitengebied; recreatieinrichtingen, minicampings en ouder volkstuincomplexen, gasflessenopslag bij slagerijen en cateringbedrijven; agrarische controle en discrepantie door het waterschap; operatie nachtuil; transportcontroles. De provincie is jaren geleden met de Operatie Nachtuil gestart om ook toezicht bij bedrijven te houden buiten de kantoortijden. In 2014 is de Operatie Nachtuil uitgebreid naar verschillende andere handhavingskleursporen. De controles waren onder andere gericht op het slopen van asbesthoudend materiaal, branden van afval, lozingen, storten van afval en bedrijven die in werking zijn buiten de vergunde uren. Er zijn diverse overtredingen geconstateerd ten aanzien van de Wet milieubeheer, de Natuurbeschermingswet, Wet bodembescherming en de Waterwet. De OVIJ voerde acties uit gericht op de horeca waarbij drie processen-verbaal zijn opgemaakt en twee waarschuwingen zijn gegeven. Transportcontroles Tijdens de Gelderse handhavingsweek hebben de ODR en ODRA, in samenwerking met het Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD) en Rijkswaterstaat transportcontroles uitgevoerd. Er is gericht gecontroleerd op het transport van grond, afval, autowrakken en asbest, onderwerpen uit het Programma ketentoezicht. In drie gevallen was nader onderzoek gewenst. Daarnaast zijn andere overtredingen aangetroffen zoals het dumpen van afvalstoffen en het niet volgens de regels toepassen van bouwstoffen.
21
3.5
Stelsel- en Specialistische taken
De provincie heeft specialistische kennis en capaciteit ingebracht in het stelsel van de Gelderse omgevingsdiensten. Denk daarbij bijvoorbeeld aan specialistische kennis op het gebied van lucht en afval, diepgaand administratief toezicht, maar ook aan toezichtactiviteiten als milieumetingen. Veel specialistische taken zijn maar bij één omgevingsdienst belegd en niet voor alle bedrijven van toepassing. EPRTR-coördinatie (ODRA/ODR) Rapportages door bedrijven die daartoe verplicht zijn in het kader van de (Europese) Release and Transfer Register (EPRTR), hebben tot doel burgers milieu-informatie over deze bedrijven te geven. In de jaarlijkse rapportage rapporteren de bedrijven over afval, energie- en watergebruik en emissies naar lucht, water en bodem. De overheden gebruiken de rapportages voor monitoring, toezicht en handhaving. Het bevoegd gezag moet toezien op een correcte rapportage door de bedrijven. Coördinatie van de (tijdige) beoordeling van de rapportages van bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, is essentieel opdat deze op een vergelijkbare manier worden uitgevoerd. De coördinatie van de EPRTR-beoordeling is belegd bij de ODRA, maar is vanwege de aanwezige expertise bij een medewerker, bij de ODR uitgevoerd. Bij een onvoldoende uitvoering van de verplichtingen uit de E-PRTR verordening kan Nederland in gebreke worden gesteld en kunnen 5 sancties worden opgelegd door de Europese Commissie. Hoewel in 2014 8 EPRT-rapportages niet tijdig zijn gecontroleerd, kon de rapportage voor Europa wel op tijd plaatsvinden. In 2014 is extra aandacht besteed aan een gelijkwaardige beoordeling van de rapportages door de 7 omgevingsdiensten. Er is gezorgd voor een centrale aansturing met planning en monitoring van tijdige en volledige indiening van de EPRTR-verslagen. Daarnaast is gestart met een branchegerichte aanpak voor een aantal branches en gezorgd voor training van de beoordelaars en één aanspreekpunt voor de ondersteuning van de beoordelaars in de omgevingsdiensten. Hiermee wordt de kwaliteit van de beoordeling verbeterd. Branches waarvoor extra afstemming gewenst is zijn stortplaatsen, veevoederproducenten, afvalstoffen en dierlijke bijproducten en rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Dit krijgt in 2015 extra aandacht. Belangrijk is ook dat er meerjaars overzicht wordt gegeven van de bedrijven waarbij metingen moeten worden verricht ten behoeve van de validatie van gegevens. De metingen en onderzoeken worden onder andere via de projecten Meten en registeren en Melden en registreren uitgevoerd. Programma Ketentoezicht (ODR) Het goed organiseren van het ketentoezicht in Gelderland om milieucriminaliteit aan te pakken was één van de doelstellingen bij de vorming van de omgevingsdiensten. Gemeenten en de provincie dragen gezamenlijk bij aan deze stelseltaak. De provincie draagt vanuit de regierol op de handhavingssamenwerking extra bij aan de aanpak van de asbestketen. De grootste risico’s liggen bij het handelen in en verwerken van afval, omdat daar met crimineel handelen het meeste is te verdienen. In sommige afvalketens wordt van een waardeloze afvalstof een waardevolle stof gemaakt, door simpelweg het label te veranderen. Op die manier hoeft men niet te betalen om de afvalstof te laten verwerken, maar krijgt men juist betaald om de afvalstof te leveren. De Ketenaanpak heeft in 2014 geleid tot een aantal handhavingsprocedures in de keten co-vergisting. In de asbestketen heeft het geleid tot het opleggen van een aantal hoge bestuurlijke boetes en het schorsen en intrekken van certificaten van inventariseerders en saneerders. Het team Ketentoezicht is primair verantwoordelijk voor het maken van risicoanalyses en plannen van aanpak en voor diepgaande (forensische) administratieve onderzoeken. Dat gebeurt samen met de omgevingsdiensten en ketenpartners, die ook de feitelijke handhaving oppakken. Er wordt samengewerkt met de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), de ILT, de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), Rijkswaterstaat, het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC), de Belastingdienst, Politie en het OM.
5
Inspectie Leefomgeving en Transport ILT/Risicovolle Bedrijven; Uitvoering Europese emissieregistratieverordening door bedrijven en overheden (mei 2012)
22
Een maximaal rendement bij ketentoezicht kan alleen worden behaald als de samenwerking goed is op het gebied van uitwisselen van informatie en een op elkaar afgestemde aanpak van overtreders. De betrokkenen moeten de benodigde expertise en capaciteit daarvoor ook beschikbaar hebben. In 2014 is extra aandacht besteed aan de goede afstemming met de verschillende partners. Zo is in 2014 sneller en vaker een gerichte (keten)controle door de omgevingsdiensten zelf uitgevoerd. Samenwerking De samenwerking is op alle fronten verbeterd ten opzichte van de start van het programma. Een voorbeeld is de concrete samenwerking met de politie. In 2014 heeft het team Ketentoezicht expertise geleverd in een grootschalig onderzoek naar misstanden in de keten co-vergisting, waarbij leden van het programma ketentoezicht zijn toegevoegd aan het strafrechtelijke onderzoeksteam. Andersom levert de politie een analist ten behoeve van de tactische risicoanalyse verontreinigde grond. Ook een vakspecialist vanuit de ODRA is aan het team grond toegevoegd. De kennisuitwisseling met het LMA is versterkt doordat een medewerker van het LMA tijdelijk aan het team Ketentoezicht is toegevoegd. Continuering ketenaanpak asbest, co-vergisting en autodemontage Ook regionaal zijn risicoanalyses uitgevoerd voor de geselecteerde ketens en zijn gerichte controles en interventies uitgevoerd. Een deel van deze regionale trajecten is in 2014 afgerond en een deel loopt door, onder andere doordat het aantal risico-actoren en de gesignaleerde problematiek groter is dan verwacht. In 2014 zijn voor de ketenaanpak co-vergisting ook slachterijen gecontroleerd. De administratieve controles waren gericht op de afgifte van dierlijk afval of met dierlijk afval verontreinigde reststromen. Uit de operationele risicoanalyse bleek namelijk dat deze stroom een mogelijk groot risico was voor illegale toepassing in co-vergisters. Door deze toepassing kan met (dier)ziekten verontreinigd digestaat op het land worden gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat er bij Gelderse slachterijen inderdaad sprake is van risico’s op onjuiste afgifte en illegale verwerking in co-vergisters. De operationele risicoanalyse m.b.t. co-vergisting is zeer positief ontvangen bij de landelijke handhavingspartners. Op basis van de risicoanalyse is een barrièremodel gemaakt. Daarmee is helder welke risico’s in een keten bestaan, wie daarin actor zijn, wie bevoegd gezag is en welke middelen ingezet kunnen worden om risico’s weg te nemen of actoren aan te pakken. Dit is het eerste volwaardige barrièremodel (vergelijkbaar met die bij zware andere criminaliteit) dat is gemaakt voor een milieuketen. Start ketenprojecten verontreinigde grond Het ketenproject verontreinigde grond is in 2014 in alle regio’s gestart. Er is direct bij de start een begeleidingsteam en analyseteam vanuit en met de omgevingsdiensten geformeerd en is een vakspecialist uit de ODRA aan het team toegevoegd. Alle omgevingsdiensten hebben de informatie geleverd die nodig is voor de tactische risicoanalyse die in 2015 word afgerond. Systeemgericht toezicht (ODRA) Veel bedrijven beschikken over een kwaliteitszorgsysteem of milieuzorgsysteem. De provincie vindt het belangrijk dat het toezicht wordt afgestemd op het managementsysteem dat het bedrijf hanteert om een goede naleving van wet- en regelgeving te borgen. Hiermee wordt inzicht verkregen of de naleving ‘toeval’ is of structurele borging kent. Naarmate het bedrijf de naleving zelf (structureel) beter heeft geborgd, kan de overheid daar meer rekening mee houden en fysieke controles beperken. Deze laatste controles blijven noodzakelijk om de werking in de praktijk te toetsen. Eind 2014 is een concept projectplan opgesteld en overleg gevoerd met de betrokkenen uit de omgevingsdiensten. Na overleg met de provincie is het projectvoorstel aangepast de uitvoering vindt in 2015 plaats. Operationeel beleid en specialisten (ODRA, ODRN, ODR) Specialisten op het gebied van bijvoorbeeld lucht, geluid en afval en operationeel beleidsmedewerkers werken bij de omgevingsdiensten. Zij adviseren de provincie en nemen deel aan landelijke/IPO werkgroepen. Deelname aan landelijke overleggroepen is van belang om op de hoogte te blijven van lopende ontwikkelingen en daar zo nodig invloed op uit te oefenen.
23
De omgevingsdiensten hebben de kennis over de bedrijven, wetgeving die hier van toepassing is en de mogelijke consequenties van wets- en beleidswijzigingen. Voorbeelden van deze taken die in 2014 door de omgevingsdiensten zijn uitgevoerd zijn: het maken van een vergelijking van het geurbeleid van de verschillende provincies en over de aanpassing van het Gelders geurbeleid; advies over de geurproblematiek in Eerbeek, waarbij de geuremissies van de aanwezige papierindustrie botst met de nieuwbouwplannen; e advies over de 4 tranche Activiteitenbesluit; advies over afvalstoffen (wanneer is er wel sprake van een afvalstof en wanneer niet); advies over de ontwerp-wijziging van het Landelijk Afvalstoffenplan (LAP-2); bijdrage aan de asbestdiscussie met het ministerie van IenM; geluidadviezen bij een aantal planprocessen waaronder Effectafstanden Natura 2000gebieden Veluwe en Rijntakken en Redelijke sommatie Industrieterrein Lorentz te Harderwijk; actualisatie van de Risicokaart (externe veiligheid); samenwerking en organisatie Kennispunt Externe Veiligheid; adviezen op het gebied van EV bij ruimtelijke ontwikkelingen; adviezen ten behoeve van het ambtelijke en bestuurlijke IPO-VTH overleg; Jaarverslag 2013; Werkplan 2014; bijdragen aan de beantwoording van Statenvragen. LMA (landelijk meldpunt afvalstoffen) Door de bevoegdheidsverandering zijn niet alleen de provincies, maar ook gemeenten het bevoegd gezag voor afvalbedrijven. Daarom is ervoor gekozen om het bestuur van de stichting Landelijk meldpunt afvalstoffen ((LMA) samen te stellen uit directeuren van de omgevingsdiensten, terwijl dat voorheen gedeputeerden waren. De directeur van de ODRN is nu bestuurslid. De Gelderse gedeputeerde van milieu blijft voorzitter van de Raad van Toezicht voor het LMA. Gelderse nalevingsstrategie In 2014 zijn de gezamenlijke Gelderse omgevingsdiensten gestart met het project om te komen tot een voorstel voor een uniforme Gelderse Nalevingsstrategie, met daarin een risicoanalyse, toezichten sanctiestrategie en communicatieparagraaf. Hiermee wordt een verdere uniformering van de Gelderse aanpak beoogd en worden adviezen voor het bevoegd gezag gegeven hoe deze uniformering vorm kan krijgen. Ook landelijk (IPO) wordt gewerkt aan een uniforme nalevingsstrategie. De resultaten worden besproken en bestuurlijk wordt besloten of en hoe deze in het provinciale VTHbeleid worden opgenomen.
24
Klachten in de afgelopen 5 jaar Geurhinder is het aspect waarover de afgelopen jaren de meeste klachten binnenkwamen. Het aantal geregistreerde klachten en de aard van de klachten is in de volgende figuur te zien. aantal en verdeling van klachten bij bedrijven 1200 1000 Totaal
800
geur 600
geluid
400
overig stof
200 0 2010
2011
2012
2013
2014
Het totale aantal klachten is afgenomen doordat het aantal bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is is verminderd. Wanneer het aantal bedrijven met overlastmeldingen wordt vergeleken met het totale bedrijvenbestand, blijkt dat het percentage bedrijven dat overlast geeft is gestegen. Dit is goed te verklaren omdat de bedrijven die bij de provincie zijn gebleven complexe bedrijven zijn, die door de aard van de activiteiten ook relatief meer overlast kunnen geven.
% bedrijven met meldingen van overlast 35%
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2010
2011
2012
2013
2014
Inzicht in de klachten en oorzaken en een gezamenlijke aanpak (bedrijf, omwonenden en omgevingsdiensten/provincie) van overlastsituaties blijft van belang. Melders van overlast moeten binnen 2 weken via S@men inzicht krijgen in hoe de klacht is afgehandeld. Dit is in 2014 in 84% van de gevallen gelukt. Laagfrequent geluid Naast klachten die gerelateerd zijn aan de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, zijn er ook laag frequent geluid- en trillingsklachten die niet direct bedrijfsgerelateerd zijn. Het Bureau milieumetingen voert ook metingen en onderzoek uit bij dergelijke klachten en heeft hiervoor de afgelopen jaren grote kennis ontwikkeld.
26
Aantal
2010
2011
2012
2013
2014
Totaal aantal geregistreerde klachten
998
956
925
917
480
Aantal bedrijven waarover klachten zijn ontvangen
97
98
133
81
45
% van de milieuklachten dat binnen twee weken na indienen klacht is afgehandeld
79%
91%
niet bekend
84%
75%
Ongewoon voorval Bedrijven zijn verplicht (op basis van de Wet milieubeheer) om een ongewoon voorval met mogelijke gevolgen voor het milieu te melden bij het bevoegd gezag. Voorbeelden van ongewone voorvallen zijn: brand, explosie of storing in het productieproces of de voorzieningen. De toezichthouder zal als dat nodig is ter plekke bekijken of de juiste maatregelen worden genomen en zo nodig ingrijpen. Verder geven de meldingen inzicht in de bedrijfsvoering en de reactie van het bedrijf op storingen: worden er voldoende maatregelen genomen om deze te voorkomen en wordt er adequaat gereageerd? Sinds november 2014 worden ook de ongewone voorvallen en bedrijfsmeldingen waarbij onderhoud wordt aangekondigd en eventuele storingen worden gemeld in S@men opgenomen.
4.2
Klachtenoverzicht bedrijven
In het klachtenoverzicht bedrijven staan de bedrijven vermeld, waarover 20 of meer klachten zijn ingediend in 2014. Het gegeven dat mensen overlast ervaren wil overigens niet zeggen dat er sprake is van overtredingen. Het kan zijn dat een bedrijf binnen de gestelde wettelijke normen blijft, maar dat omwonenden toch overlast ervaren. Samen met het bedrijf en omwonenden wordt dan naar een oplossing gezocht. Ook is het niet altijd helder door welke activiteit de overlast ontstaat. Dan is er nader onderzoek nodig om een goed inzicht te krijgen en passende maatregelen te kunnen nemen. aantal bedrijven waarover meer dan 20 klachten zijn gemeld
12
10 8 6 4 2
0 2010
2011
2012
2013
2014
Het totale aantal bedrijven waarover meer dan 20 klachten zijn binnengekomen is redelijk constant, ondanks dat de provincie in 2014 voor beduidend minder bedrijven het bevoegd gezag is. Het klachtenoverzicht staat op alfabetische volgorde per gemeente. Aangegeven is welke omgevingsdienst het toezicht uitvoert en hoeveel klachten, meldingen en melders er in 2014 waren. Per melding kunnen meerdere klachten worden doorgegeven.
27
Friesland Campina Domo (Borculo), gemeente Berkelland ODA Klachten: 32 Meldingen: 19 Melders:5 Bedrijf: Klachten: Actie bedrijf: Actie provincie:
Fabriek voor de verwerking van melk Omwonenden klagen over bouwactiviteiten van de nieuwbouw van de fabriek. Friesland Campina meldt bouwactiviteiten die afwijken van reguliere werkzaamheden. De nieuwe fabriek is naar verwachting eind 2015 gebouwd. In opdracht van de provincie ziet de gemeente Berkelland met de Omgevingsdienst Achterhoek toe op de werkzaamheden. Er is geen reden geweest om handhavend op te treden.
Gieterij Doesburg, gemeente Doesburg ODRA Klachten: 27 Meldingen:18 Bedrijf: Klachten:
Actie bedrijf:
Actie provincie:
Melders: 10
IJzergieterij De klachten van omwonenden betreffen geluidoverlast, stankoverlast en stofoverlast. Niet alle klachten waren op Gieterij Doesburg te herleiden. Het aantal klachten is afgenomen ten opzichte van 2013 (54 in 2013) Wanneer klachten binnen komen controleert het bedrijf of er een oorzaak gevonden kan worden en neemt zo mogelijk maatregelen. De bezwaarprocedure tegen de dwangsom uit 2013 ten aanzien van het overtreden van het geurvoorschrift loopt nog. Het bedrijf is van mening dat er geen sprake is van een overtreding, omdat het totaal aan toegestane uitstoot niet wordt overschreden. Dit werd door de Commissie van Advies voor bezwaarschriften en Klachten onderschreven in het advies aan gedeputeerde Staten op 29 oktober 2013. Er is overleg over de oorzaken van de gemeten overschrijdingen en aanpassing van de vergunning. De dwangsomprocedure ten aanzien van de overschrijding van de geurnorm loopt nog aangezien de geurnorm op de betreffende installatie wordt overschreden. De provincie bereidt het besluit naar aanleiding van het advies voor. Er is overleg over aanpassing van de vergunning.
Nannoka Vulcanus Industries B.V., gemeente Doetinchem ODA Klachten: 64 Meldingen: 60 Melders:14 Bedrijf: Klachten: Actie bedrijf:
ijzergieterij De klachten van omwonenden gaan met name over geuroverlast. Vanaf 2012 wordt door geleidelijke overschakeling op geurarme vormstoffen de geur emissie gereduceerd bij het giet(koel)proces. Dit is een lopend traject. Daarnaast wordt het huidige filtratieproces bij het smeltproces aangepast. Door deze aanpassing kunnen adsorberende stoffen worden toegevoegd waardoor de geur in het filter neerslaat. De aanpassing van het filtratieproces is eind februari 2015 operationeel.
Actie provincie:
Het bedrijf wordt ten minste 6 keer per jaar gecontroleerd en geur is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Het aantal klachten neemt ten opzichte van 2013 af. Er zijn drie geurmetingen uitgevoerd. Bij één van deze metingen is een overtreding vastgesteld. Omwonenden blijven moeite houden met de bedrijfsactiviteiten op deze locatie.
28
AVRI Geldermalsen, gemeente Geldermalsen ODR Klachten: 66 Bedrijf: Klachten:
Actie bedrijf:
Actie provincie:
Meldingen: 56
Melders:4
Stortplaats en afvalbe- en verwerker geuroverlast: op het terrein worden meerdere activiteiten uitgevoerd die overlast kunnen geven (open stort(vak), verwerken veeg-/kolkenzand en verwerken groen/snoeiafval). eerdere klachten in 2012 waren te herleiden naar de bewerking van groen/snoeiafval. Door aanpassingen aan de werkwijze verminderde de overlast aanzienlijk. Deze werkwijze wordt nog steeds toegepast, maar het aantal klachten is toegenomen. Medio 2014 is het laatste stortvak gesloten, waardoor geuroverlast afkomstig van de stortplaats naar verwachting verminderd is. De provincie heeft in september opdracht gegeven geurmetingen uit te voeren ter controle op de geurvoorschriften van de milieuvergunning. Uit deze metingen bleek dat normen van de geldende geurvoorschriften werden overtreden. Ook is geconstateerd dat de huidige vergunning(situatie) wat betreft geurvoorschriften niet toereikend is en/of passend bij de praktijk. AVRI heeft een contrageurmeting uit laten voeren. Afhankelijk van de uitkomst hiervan, zal beoordeeld worden wat de vervolgstappen zijn. Mogelijk betekent dit dat de bestaande vergunning aangepast moet worden.
Sonac Vuren B.V., gemeente Lingewaal ODR Klachten: 66 Meldingen: 56 Melders: 18 Bedrijf: Klachten: Actie bedrijf: Actie provincie:
verwerken van vers, schoon beendermateriaal uit slachterijen tot nuttige producten De klachten hebben betrekking op geur. Melders nemen in de omgeving een “weeïge” lucht waar. Ten opzichte van 2013 is het aantal klachten afgenomen (van 80 naar 66). Het bedrijf onderzoekt bij meldingen van overlast wat de bron en de oorzaak van de overlast kan zijn om te bezien of er mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren. Bij het toezicht wordt extra aandacht besteed aan de naleving van de geuremissieeisen o.a. door steekproefsgewijs geurmetingen uit te voeren. Ook zijn bij klachtmeldingen ter plaatse waarnemingen gedaan om de oorzaak te achterhalen en eventuele overtredingen op te sporen. Er zijn in 2014 geen overtredingen van de geurvoorschriften geconstateerd.
Exploitatiemaatschappij J. ter Horst, gemeente Oude IJsselstreek ODA Klachten: 32 Meldingen: 19 Melders: 9 Bedrijf: Klachten: Actie bedrijf:
Actie provincie:
Afvalinzamelaar met puinbreker en houtshredder De klachten van omwonenden gaan over stank- en stof-overlast. Het bedrijf heeft de overheaddeur van de opslaghal voor huishoudelijk- en gft-afval aangepast. Hierdoor staat de deur korter open bij het in en uitrijden van afval en wordt de overlast beperkt. Het bedrijf wordt periodiek gecontroleerd. Aantonen van geur-overtreding is moeilijk. De omwonenden blijven moeite houden met de bedrijfsactiviteiten op deze locatie.
29
Attero (voorheen: Veluwse Afval Recycling), gemeente Voorst OVIJ Klachten:30 Bedrijf: Klachten:
Actie bedrijf:
Actie provincie:
Meldingen:25
Melders: 13
stortplaats/afvalverwerker De klachten van omwonenden betreffen met name stof- en geurhinder. Het merendeel van de klachten betrof geurhinder. De geurhinder was afkomstig van de composteerinstallatie. Het bedrijf heeft specifieke interne procedures die ervoor moeten zorgen dat stofen geurhinder tot een minimum worden beperkt. Na constatering van overlast door de composteerinrichting is er een onderzoek gestart naar de mogelijke oorzaken van de extra geuremissie. Op basis van dit onderzoek is er een plan van aanpak opgesteld waarin maatregelen zijn gedefinieerd die moeten leiden tot een vermindering van de geurhinder. Stofoverlast is beperkt door extra sproeiinstallaties en het afdekken van de zandopslag. geur- en stofoverlast zijn belangrijke onderdelen van het toezicht. Ten aanzien van de handhavingsverzoeken die in 2013 zijn gedaan om op te treden tegen stofoverlast, heeft de provincie besloten niet handhavend op te treden. Het bedrijf voldoet aan de geldende regels uit het Activiteitenbesluit die naar het oordeel van de provincie van toepassing zijn en de voorschriften uit de vergunning vervangen. Tegen deze besluiten is bezwaar- en beroep aangetekend door de klagers. Deze procedure loopt nog.
30
5
Toezicht bodem
De provincie heeft de uitvoering van het toezicht in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) belegd bij de ODRA. Bij bodemsaneringen wordt toezicht uitgevoerd om vast te kunnen stellen of de saneringen op de juiste manier worden uitgevoerd. Na de saneringswerkzaamheden wordt een evaluatierapport opgesteld waarin het resultaat van de sanering is aangegeven en of aan de saneringsdoelstellingen is voldaan. Het bevoegd gezag beoordeelt deze evaluatierapporten. Bijna 90% van de evaluatierapporten is in 2014 beoordeeld. In de onderstaande tabel staan de resultaten van de afgelopen jaren samengevat. .I Activiteiten bodem
2010
2011
2012
2013
2014
Toezicht saneringen Beschikking last onder dwangsom Proces-verbaal Afhandeling klachten bodem Beoordelen evaluatierapporten en monitoringresultaten % bodemsaneringen dat is gecontroleerd
173 0 1 44 233
227 1 0 50 334
182 0 0 87 280
285 0 0 68 135
232 0 0 80 386
77%
70%
79%
60%
76%
Er zijn steeds meer kleine saneringen die onder de algemene regels van het BUS vallen. Een consequentie hiervan is dat de toezichttaak wordt verzwaard. Bij grotere saneringen ontstaat in het voortraject, met het beoordelen van de saneringsplannen, een beeld van de risico’s die zoveel mogelijk worden beperkt en die tegelijkertijd aandachtspunten voor het toezicht geven. Doordat meer saneringen onder algemene regels vallen, waarbij deze plannen niet in het voortraject worden beoordeeld, verschuift het accent naar het toezicht. Evaluatieverslagen Het zorgdragen dat evaluatieverslagen worden ingediend en het beoordelen van deze evaluatieverslagen van saneringen heeft prioriteit. In 2014 is er daarom extra capaciteit ingezet om de doelstelling te realiseren. Ook is aandacht besteed aan de ecologische- en verspreidingsrisicolocaties. Het gaat hierbij om het handhaven van termijnen voor nader onderzoek en saneringsplannen. Het handhaven van deze termijnen is belangrijk voor het behalen van de doelstelling dat in 2020 alle risicolocaties zijn gesaneerd dan wel beheerst. Bodeminformatie Via verlengde kabels had de ODRA tot 1 januari 2015 rechtstreeks toegang tot het bodeminformatiesysteem Globis van de provincie. Omdat het onwenselijk is de verlengde kabels in stand te houden, is door de ODRA een alternatief uitgewerkt. Dit alternatief is erg afhankelijk van de beschikbaarheid van de bodeminformatie via de webservice van de provincie, die bij de voorbereidingen nog erg onbetrouwbaar was. De ODRA werkt samen met de provincie om hier verbetering in aan te brengen.
31
6
Toezicht vuurwerkevenementen
Bedrijven die vuurwerk opslaan en onder het bevoegd gezag van de provincie vallen, zijn BRZObedrijven. De bedrijven vallen onder het BRZO-toezicht van de ODRN. De provincie heeft sinds 1 januari 2014 geen toezichthoudende taken meer bij de overige vuurwerkopslagen. De handhavingsbevoegdheid van de vuurwerktoezichthouders bij meldingsplichtige vuurwerkevenementen is via een aanwijzings- en mandaatbesluit van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld, totdat via een wetswijziging deze bevoegdheid weer bij de provincies wordt belegd. Medio 2012 was deze bevoegdheid onbedoeld verschoven van de provincies naar de ILT. Vuurwerkevenementen De taken rond vergunningverlening en handhaving van vuurwerkevenementen zijn door de provincie belegd bij de ODRA. Vuurwerkevenementen waarbij professioneel vuurwerk wordt ontbrand hebben daarvoor een ontbrandingstoestemming nodig. Wanneer alleen consumentenvuurwerk of theatervuurwerk wordt afgestoken voldoet een melding. Er wordt gecontroleerd of professioneel vuurwerk en theatervuurwerk veilig wordt gebruikt tijdens evenementen. Ongeveer 2/3 van deze evenementen is gecontroleerd. De controles vinden plaats op basis van vooraf bepaalde selectiecriteria. Het aantal evenementen is in 2014 verminderd met 5% ten opzichte van 2013.
Activiteiten vuurwerk
2010
2011
2012
2013
2014
Toezicht melding en ontbranding vuurwerk Ontbrandingstoestemmingen vuurwerk Beoordelen meldingen vuurwerk Klachten vuurwerk
144
147
147
117
230
107
100
73
80
66
133 ()
131 ()
75 ()
104 ()
109 11
() niet geregistreerd
Coördinatie Gedeputeerde Staten zijn op grond van het Vuurwerkbesluit belast met de coördinatie van de vuurwerktaken. Hiervoor is in elke provincie een vuurwerkcoördinator aangesteld. De coördinatie richt zich op de organisatie, planning, voortgangsbewaking en verslaglegging van de activiteiten die op dat gebied binnen de gehele provincie plaatsvinden. Ook de coördinatie van de vuurwerktaken is ondergebracht bij de ODRA.
32
BIJLAGE 1: Overzicht KPI’s In het overzicht staan de prestaties bij de verschillende prestatie-indicatoren aangegeven. Bij verschillende KPI’s is het niet mogelijk een totaalbeeld te geven, omdat deze nog niet bij alle omgevingsdiensten worden gemeten. Het betreft de indicatoren waarbij een termijn is gesteld waarbinnen brieven of rapporten moeten zijn verzonden en het tijdig uitvoeren van de hercontroles. Norm 2014
Score 2010
Score 2011
Score 2012
Score 2013
Score 2014
% van de bezoeken waarbij de geplande bezoekfrequentie is gerealiseerd
90%
95%
94%
86%
87%
105%
% van de controlebevindingen dat binnen drie weken na het controlebezoek aan de Wminrichtinghouder is verzonden (verzenddatum)
85%
76%
71%
76%
% van de milieuklachten dat binnen twee weken na indienen klacht is afgehandeld (datum afgehandeld in S@men)
80%
79%
75%
91%
Prestatie-indicator Handhaving Milieu
niet niet afdoende gemeten gemeten PM
84%
% van de hercontroles dat uitgevoerd en gerapporteerd is n.a.v. een waarschuwingsbrief (niet LOD) binnen 4 weken na afloop van de hersteltermijn c.q. hersteldatum (rapportagedatum is bepalend) % van de rapporten die door inrichtingen op grond van enig voorschrift worden ingediend zijn binnen 8 weken beoordeeld en de inrichtinghouder is over dat oordeel geïnformeerd (verzenddatum is bepalend) % van de lasten onder dwangsom die binnen vier weken na verstrijken van de begunstigingstermijn zijn gecontroleerd % van de beschikkingen last onder dwangsom en bestuursdwang dat binnen vier weken na het verstrijken van de termijn zienswijze aan de inrichtinghouder is verzonden (verzenddatum)
80%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
niet niet afdoende gemeten gemeten
80%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
niet niet afdoende gemeten gemeten
80%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
niet niet afdoende gemeten gemeten
70%
77%
78%
80%
niet niet afdoende gemeten gemeten
Bezwaar en beroep: ODR en ODRA % bezwaarschriften binnen vier weken na advies commissie van advies voor bezwaarschriften en klachten ter besluitvorming voorgelegd aan GS (VVen HH gezamenlijk) % bezwaarschriften binnen vier weken na advies Cie van advies voor bezwaarschriften en klachten ter besluitvorming voorgelegd aan GS (VV en HH gezamenlijk) % van de besluiten blijft in stand bij de Rechtbank of Raad van State
90% niet gemeten
95%
niet gemeten
95%
niet gemeten
ja
90%
80%
BRZO % van de aangewezen BRZO-bedrijven dat in het kader van het BRZO aangekondigd is gecontroleerd % van de BRZO-bedrijven (incl. LATRBRZO) dat in het kader van de Wabo onaangekondigd is gecontroleerd op veiligheidsaspecten (o.b.v. omgevingsvergunning of rechtstreeks werkende regelgeving). Dit zijn controles naast de reguliere
100%
100%
100%
100%
100%
100%
60%
n.v.t
n.v.t
n.v.t.
60%
58%
33
Norm 2014
Score 2010
Score 2011
Score 2012
Score 2013
Score 2014
90%
91%
91%
77%
77%
73%
% van de metingen conform de van toepassing zijnde werkvoorschriften
90%
100%
100%
100%
gehaald
% van de concept-rapporten milieumetingen binnen de termijn van 2 weken na binnenkomst van de analyseresultaten
90%
79%
78%
84%
76%
% uitvoeren jaarplan milieumetingen
100%
96%
110%
103%
108%
% van de definitieve rapporten milieumetingen wordt binnen een termijn van drie weken na verschijnen door handhaving verzonden aan de inrichtinghouder.
90%
Prestatie-indicator Handhaving BRZO-controles. % van de BRZO-rapportages dat binnen 8 weken na het controlebezoek aan de inrichtinghouder is verzonden (verzenddatum) Milieumetingen
niet afdoende gemeten
Bodem % van de bodemsaneringen die in het verslagjaar in uitvoering gingen, dat is gecontroleerd
70%
% van de evaluatieverslagen bodem worden beoordeeld
90%
KPI naleefgedrag
77%
78%
79%
60%
76% bijna 90%
Norm 2016
Score 2010
Score 2011
Score 2012
60% 70% 80% 85%
45% 43% 51% 57%
46% 40% 54% 52%
55% 56% 49% 55%
Score 2013
Score 2014
% bedrijven dat ‘’groen’’ scoort voor de KPI naleefgedrag Bedrijven in de categorie lage prioriteit Bedrijven in de categorie gemiddelde prioriteit Bedrijven in de categorie hoge prioriteit Bedrijven in de categorie zeer hoge prioriteit
niet gemeten
64% 47% 49% 75%
34