1 Preek van Prof. F. van der Pol over de verloren zoon. Startweekend Lelystad zondag 17 september 2006
Ps. 89: 1 en 7 Ps. 25:4 (na wet) Kort gebed Eerste Schriftlezing: Luc 15:11-24 Ps 45:1 (na de eerste Schriftlezing) Tweede Schriftlezing: Luc 15:25-32 Preek Ps. 86: 5 (antwoordlied na preek) Grote gebed Ps. 32: 1 en 5 (slotzang na collecte) Gemeente van onze Here Jezus Christus, We leven het menselijk leven. En we willen dat ons leven ergens over gaat, dat het leven dat we leven betekenis heeft. Dat de dingen die we doen, niet voor niets zijn. Ondertussen zien we in onze tijd veel verdorren en doodgaan: geloof, hoop en ook veel liefde. Veel mensen zijn in de greep van drank, drugs, jacht en verveling, pessimisme, ongeloof; dat alles heeft veel mensen in de greep. Het lukt ons niet zelf zin en betekenis te geven aan ons leven. De bijbel zegt: dat hoeft ook niet. GOD bemoeit zich met de mensen die Hij geschapen heeft. Wie daar oog voor heeft, vraagt zich verwonderd af: ‘Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en dat U naar hem omziet?’ God heeft daar alles voor over gehad: de Here Jezus. Wat hield de Here Jezus bezig? Waar ging Hij voor? Voor de komst van het rijk van de vergeving. Voor dat rijk heeft Hij zich helemaal gegeven. Voor zondaren heeft Hij zich ingezet. Vanaf z’n eerste optreden in Galilea, tot aan zijn hemelvaart. Die inzet kostte Hem het leven. Zijn inzet geeft ons leven zin. Wij geloven in eeuwig leven; in de levende Heer. Hij is opgestaan! Dat is geen zoete, lieve Heer. Laten we niet vergeten dat Hij zijn christenen tekenen van geweld gaf, sporen van kruisiging. Lichaamswonden. Spijkergaten. Speerwond. De zin van ons bestaan ligt in doorboorde handen. Vanuit die donkere achtergrond klinkt vrolijke boodschap. Wie met Christus opstaat, mag positief in het leven staan; hoopvol aan de slag gaan. De weg wijzen, weg van de verslaving aan al die negatieve machten: hel, satan, zonde, dood en verderf. Tegenover heel dat doodspakket wijst God op het levensprogram. Christus deelt dat vandaag aan ons uit. Alleen, dat gaat toch anders dan wij mensen soms denken. Daarover gaat het vanmorgen. Over de omgang van God met mensen. En over de relatie van mensen onderling. De preek gaat over een samenleving die stukbrak; over een vader die alleen achter blijft; over een zoon die weggaat; en over nog een zoon die niet blij is als z’n broer weer naar vader terugkeert: de gelijkenis van de veloren zoon. Bij zo’n erg bekende en geliefde gelijkenis is het gevaar dat we opgaan in het verhaal. Maar het gaat om de boodschap; om de blijde boodschap. Om die te verstaan is het nodig dat we de achtergrond weten. Die achtergrond is dit: De Here Jezus doorwandelt het joodse land. Hij weet zich daar Heiland van zondaren. Hij spreekt hen aan. Want, zo begint hoofdstuk 15, er staat dat alle tollenaars en zondaars hem kwamen opzoeken om naar Hem te luisteren. Jezus staat echt voor
2 hen open. En zij voelden dat aan. Ze merkten dat Jezus niet alleen braven liefhad, maar ook zondaars. De farizeeën en schriftgeleerden vonden dat maar niets: ‘Die man ontvang zondaars en eet met hen’, verweten ze de Here Jezus. Ze morden tegen elkaar, staat er in vers 2. Dat Jezus contact zocht met zulke mensen, dat kon volgens hen niet. Zulke mensen hebben toch geen recht op Gods liefde? Voor dat soort mensen was er in de gemeenschap der heiligen geen plaats… Maar Jezus redeneert anders, gemeente. Hij ruimt plaats in voor mensen die er last van hebben dat ze verkeerd zijn. En Hij laat dat z’n kritici weten. Met dat doel spreekt Hij deze gelijkenis. Het verhaal van de verloren zoon is een wapen tegen geestelijke hoogmoed! Maar tegelijk wil de Here Jezus er zijn tegenstanders mee winnen. De ergernis dat Hij met zondaren van doen wil hebben, wil Hij breken. Zodat er ook bij de kritici blijde boodschap naar binnen kan. Om dat heilzame te bereiken, laat de Here Jezus zijn tegenstanders goed kijken naar die verloren zoon. Maar niet alleen op de jongste zooon, die zich bekeert, moeten ze letten. De geestelijk hoogmoedigen moeten ook kijken naar zichzelf. En dat wil Jezus bereiken via de oudste zoon. Maar het belangrijkste waar Jezus aandacht voor vraagt is: Gods liefde. Want God is als de vader uit de gelijkenis. Zijn hart klopt vol liefde voor zijn kinderen; voor jongste en oudste zonen. De gelijkenis van de verloren zoon staat van die vader-liefde vol. VADERS LIEFDE GAAT UIT NAAR ZIJN KINDEREN. 1. Die liefde is er voor het kind dat met vader’s liefde breekt, maar er later toch weer bij terugkeert. 2. Die liefde is er ook voor dat kind dat voor vaders liefde geen oog had. Tweezonen dus: de jongste en de oudste. De Vader heeft ze beiden lief. Over de jongste is de Vader vol ontferming bewogen. Hij zegt: ‘Mijn zoon was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden’, vers 24. Maar ook voor de oudste is er die vader-liefde. Want in vers 31 noemt hij ook hem voluit zijn kind: ‘Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou’. De vader hield echt van allebei. En zo, gemeente, is God. Voor Hem horen farizeeën en schriftgeleerden bij Israël, Gods volk. Het zijn Zijn kinderen. Maar tollenaren en zondaren zijn dat ook. De vraag is alleen: hoe gaan die kinderen nu op Gods vaderliefde reageren? Positief of negatief, dat is het punt. En de Here wil dat ook over en weer deze kinderen elkaar als kinderen van de Heer herkennen. Jongste en oudste zoon moeten elkaar als broeders erkennen. Samen mogen ze in de gemeenschap van Gods vaderliefde staan. De Here Jezus wil de farizeeën hier zeggen: Denk er om, je kunt die zondaren nu wel verachten en negeren, maar het zijn toch echt jullie broers. Want het zijn Vaders kinderen, die zich bekeren. Zo, gemeente, draait alles om die verhouding vader-kind. Van de vader uit is die verhouding gevuld met liefde. Door alles heen blijft dat overeind. Zelfs toen de vader op het hart getrapt werd. Dat gebeurde eerst toen het jongste kind wegliep. En het gebeurde opnieuw toen z’n oudste kind geen feest mee wilde vieren. Beide keren blijft die vader vader. Z’n liefde blijft. Hij spreekt ze beiden aan met ‘kind’. Maar hoe wordt op die vaderliefde nu gereageerd? De eerste helft van de gelijkenis vertelt wat de jongste zoon doet: Eerst breekt hij met zijn vader. Later komt hij daar op terug.
3 Nee, hij was bepaalt niet wat we noemen een brave jongen. Vóór hij vertrok, zat het al scheef. De manier waarop hij thuis aankeek tegen z’n vader zat scheef: vrij wilde hij wezen. En z’n vader zag hij als een bedreiging van die vrijheid. Hij wilde als jongste van vaders gezin nu toch echt wel eens het volle leven leren kennen. Hij wilde zichzelf zijn. En z’n vader, zo vond hij, stond dat in de weg. Daarom wilde hij van vader weg. Dat was meer dan wat je een generatie conflict kan noemen. Er lag meer achter die breuk met vader dan enkel spanning tussen ouder en kind. Het was ook breken met de godsdienstige sfeer thuis. ’t Was een breuk met Goden met diens normen. Want die jongste zoon zocht een bepaald soort vrijheid, zo blijkt uit vers 30. ’t Was vrijheid met slechte vrouwen. We kennen dat: mensen die hun biezen pakken omdat ze met de christelijke sfeer thuis willen kappen. Dat komt voor in kerkgezinnen, dat soort conflict met God. God zou de persoonlijke levensontplooiing belemmeren. Zo zat het bij die jongste zoon. Hij wilde zelf bepalen wat goed was. Voor hij dan uit huis verdwjjnt, haalt hij nog wat er te halen is: z’n erfdeel. Daarmee wil hij in ieder geval ook zeggen: ‘Wat mjj betreft is de breuk nu definitief! Verplichtingen over en weer zijn nu afgewikkeld. We gaan vanaf nu ieder onze eigen weg. Voortaan loopt de weg van de jongste zoon van het ene feest naar het andere. En van de ene vriendin naar de andere. De weg die de vader daarbij volgt, gemeente, verwondert. Hij zal zeker gepraat hebben met z’n jongen, maar hij laat hem gaan. Zelfs het geld houdt hij niet achter. En zo, gemeente, is God. Trek dat maar eens door. Wat een gemeentevisie! God dwingt niemand thuis te blijven. In de kerk hoeft niemand te huichelen. De Heer maakt vertrek uit de kerk niet onmogelijk. Hij bindt wie per se weg wil uit de kerk niet aan de kerkbank vast. Dat deed de Heer Jezus ook niet. Hij heeft het zelf meegemaakt dat velen van Hem wegliepen. In Joh 6 vers 66 staat: ‘Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet meer met hem mee’. En weet u hoe de Heer Jezus daar op reageert, gemeente? Dan stelt Hij zijn twaalf discipelen een vraag; deze vraag: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ Daarmee stelde Hij ze voor de KEUS: weggaan of blijven. Petrus en de anderen maakten toen de goede keus; de geloofskeus: ‘Heer, naar wie zouden we moeten gaan? U spreekt woorden die eeuwig leven geven!’ Nee, laten we het in dit startweekend elkaar maar ronduit zeggen: Wie niets in de Heer Jezus ziet, wordt door God echt niet in de kerk opgesloten. Voor God zijn kerkmensen geen machines. Hij zet ieder van ons voor de vraag of we in Hemhet leven zien. En voor ons antwoord zijn we stuk voor stuk verantwoordelijk. De jongste zoon, gemeente, koos dus. Hij koos het lege leven. En z’n vader hield hem niet tegen. Hij liet hem gaan. Al was het met hart vol verdriet en liefde. Met de jongste zoon ging het toen zo: Hij neemt het ervan. Hij beleeft z’n vrijheid. Hij geeft z’n geld met schoppen uit. Nu vader en ook de normen van thuis zijn verdwenen, is alles één groot avontuur. De jongste zoon rolt van de ene ervaring in de andere. Hij kickt er op. Eindelijk kan hij doen waar hij zelf zin in heeft. Maar, … lucht het op? Bevrijdt het? Voor het oog lijkt het van wel. Het lijkt één grote feestroes. Maar, na een tijdje dringt er toch iets vervelends tot hem door: de portemonnee raakt leeg. Steeds verder leeg. En toen al het geld op was, was ook het ‘pluk de dag’ voorbij. En eten was er bijna niet meer te krijgen. Honger bedreigde z’n vrijheid. De omstandigheden drongen aan op eerlijkheid. GOD drong er op aan. Zogenaamde uiterlijke omstandigheden regelt Híj.
4 En dan komt het moment dat de jongste zoon eerlijk moet wezen; eerlijk tegenover zichzelf. Hij moet een keer toegeven dat de werkelijkheid keihard is. Dat de feiten anders liggen dan hij had gedroomd. En dat zijn vrijheid geen vrijheid is, maar leegte. Die nare werkelijkheid onder ogen zien, gemeente, is moeilijk. De feiten ontvluchten ligt eerder voor de hand. De jongste zoon vocht tegen de feiten. Hij deed wat hij kon. Hij wilde z’n hoofd boven water houden. Toegeven dat hij zonk, dat was er niet bij. Hij gaat uit werken. Hij past bij een boer op de varkens. Nee, de zoon rent echt niet in één keer terug naar z’n vader. Hij vecht voor z’n vrijheid. En toen het echt niet meer kon, ging hij nog liever naar een boer in de vreemde. En dat diens varkens onreine beesten waren volgens Gods wet, dat sprak hem niet aan. Voor z’n gevoel stond hij toch al ver buiten de gemeenschap der heiligen; van God en diens mensen. Met God had hij toch afgerekend? En je moet toch wat doen om de kost te verdienen? En zo belandt hij, ver van huis, in de goot. Hij bivakkeert tussen de onreine beesten, tussen varkens en hun peulenschillen. Als een verlopen figuur eet hij stiekem mee met de varkensbeesten. Maatschappelijk en godsdienstig was hij aan lager wal geraakt. Een vuilnisbakkenras. Dat is het eind van alle vrijheid. Die jongste zoon werd een mens zoals wij in onze tijd er ook wel kennen. Mensen die in de kerk zijn grootgebracht. Door de doop zijn ze met God en zijn gemeente verbonden. Maar mensen die zich, kostte wat het kost, zelf denken te redden. Mensen die de ruimte en de vrijheid kiezen. Mensen die het vroeg of laat verliezen. Mensen die het met kunst en vliegwerk het toch nog proberen te redden. Er zijn er die in een feestroes leven. Die hun roes kunstmatig verlengen: met alcohol, drugs en sex. Het zijn geen vrije, maar gebonden mensen; vechtende mensen. Zinkende mensen. Al zinkend proberen ze eigen hopeloosheid te ontkennen. Dat kan, en het verwondert ons niets . Het is een wonder van God, als wie de kerk verlieten, zich om gaan keren. Bekering voor wie de kerkdeur dichtslaat, gaat meestal niet zo vlot. En toch … Toch gebeurt het. Bij de jongste zoon gebeurt het. Helemaal uitgeput, moegevochten wil hij er pas aan; hier aan: dat dit geen vrijheid is, maar leegte! Op dat moment, gemeente, moet hij kiezen; weer kiezen; kiezen zoals hij ook koos toen hij z’n thuis verliet. Maar nu gaat het er om of hij goed kiest: of hij eerlijk belijdt dat hij verkeerd heeft gedaan. En dan, gemeente, zien we hem kiezen. We zien hem komen: gekleed in lompen, vermagerd, verwaarloosd, en … met schuld in de ogen. Hij gaat terug naar vader; en heus niet alleen om brood. Want vers 18 en 21 zeggen heel duidelijk: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; als ik dagloner bij U mag wezen, dan ben ik al blij’. De zoon keert terug; zo terug: hij komt z’n vader schuld belijden. En dat is BEKERING. Hij ziet in dat hij vader op het hart heeft getrapt. En dat hij niet alleen hem in de steek liet, maar ook God. Want wie z’n vader op het hart trapt, zondigt ook tegen de Here. God en de naaste, die twee maakt de bijbel niet los. De zoon accepteert dat. Hij neemt ze samen: ‘Ik heb gezondigd tegen u, vader en tegen de hemel’. De zoon kiest voor vader én hij kiest weer voor God. Hij koos toen hij het inzag: ik moet terug naar vader! Terug naar mijn God! En vader, gemeente? Zijn zoon staat hij op te wachten. Z’n liefde leeft nog steeds. Hij heeft weinig behoeft om over ’t gebeurde lang na te kaarten. Hij ziet dat z’n zoon het meent. Van een zelfverzekerde houding bij z’n kind merkt hij niets. De zoon zei niet: ‘Zie zo, hier ben ik. Recht op liefde heb ik. Nee, recht op vergeving was er volgens die zoon niet: ‘Ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden’. Maar toen kwam voor hem
5 het wonder: Onverdiende liefde stroomt naar hem toe. Hij ziet het hart van vader. En toen werd alles blij. FEEST begon toen. De zoon was weer thuis bij z’n vader. Feestvreugde thuis. Feest voor wie dood was. Feest voor een verlorene. En dat z’n vader met hem feestvieren kon, was voor de verloren zoon één groot wonder. Zo, broeders en zusters, jongens en meisjes, is het de tollenaars en zondaars vergaan, toen ze bij de Here Jezus kwamen. Jezus ziet naar hen uit; naar mensen die ingezien hebben dat ze verloren mensen zijn. Voor hen is Jezus een wonder. Wat Hij zegt, maakt hen blij. Blijde boodschap brengt Hij. Ze kwamen daar op af. Want Jezus vertelde dat God niet meer boos is. Jezus zei dat God hen hebben wilde als ze van hun verkeerde weg terug willen keren. Wie tot Jezus komt, naar zijn boodschap luistert, beleeft bij Jezus FEEST. Maar, broeders en zusters, niet ieder was blij. Er waren er ook die morden. Farizeeën en schriftgeleerden deden niet mee met het feest. Zij werden boos op Jezus. Waarom? Omdat God verloren mensen uitkoos. Zij reageerden zoals die óudste zoon uit de gelijkenis: Die werd kwaad dat z’n vader blij was: ‘Feest? Hoe komt hij erbij!’ Voor de liefde van vader had de oudste zoon geen oog. Die zoon zag alleen maar zichzelf. En wat hij voor vader allemaal gepresteerd had. Hij voelde zich heel wat beter dan z’n broer. Hij verweet hem ontrouw. Zo’n broer had geen recht op liefde. Hij wel. Hij zag liefde als beloning. Voor vaderliefde was hij blind en van echte broederliefde had hij geen weet. Die oudste zoon kon zo geen blij figuur wezen. Want hij zat in prestatiesfeer gevangen. Hij achtte zich plichtsgetrouw en correct. Hij sprak dat zelfs uit (vers 29): ‘Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg’. Zo gemeente, waren de schriftgeleerden: ze voelden zich in dienst bij God. Zij hadden zo hun Godsbeeld en gemeentevisie: Het contact met God was voor hen meer een contract; geen liefdesverhouding; geen vader-kind-verhouding. God was in hun oog hun godsdienstige baas. Hun godsdienst was plichtmatig. Ze leefden stip, ze hielden nauwgezet Gods geboden; ’t was alles correct. Maar het miste de fleur van de liefde! En toen Gods liefde in Jezus zondaren bescheen, stond hun dat tegen. Volgens hen hadden alleen plichtsgetrouwe mensen recht op Gods zegen. Zondaren gunden ze Gods liefde niet. Dat verloren mensen weer thuis kunnen komen bij God, kwam totaal niet in hen op. Dat een dood kind van God weer levend kan worden, paste niet in hun schema. Voor hen was ‘bekering’ een onbekend woord. Hoe zit dit onder ons? Een verkenning op het internet maakt op slag duidelijk hoe sterk het thema ‘bekering’ leeft. Wie via google intikt, krijgt 173.000 items over bekering. Je kunt kiezen uit bijbelstudies, catecheselessen, bijbelcursussen, preken, kerkbodeartikelen, bekeringsverhalen, getuigenissen en forumdiscussies. Wie in dit brede aanbod ‘bekering en gereformeerd vrijgemaakt’ intikt, krijgt 1480 treffers. Op de site van GKV Forum zoeken jongeren elkaar op voor een digitaal gesprek over bekering. Een forumgebruiker stelt: ‘Ik zelf als GKV-er mis een zekere diepgang in onze prediking. Ik zal niet beweren dat zaken als ellende, bekering, verlossing, navolging, strijd, etc. niet aan de orde komen. Maar naar mijn idee wel te oppervlakkig’. En hij vervolgt: ‘In de GKV wordt heel sterk vanuit het verbond gedacht. De gemeente is verbondsvolk. Iedereen in de kerk hoort bij dat verbond. Hierdoor zijn zaken als wedergeboorte, bekering onderbelicht gebleven. En zo wordt er in de praktijk van de prediking vanuit gegaan dat er geen onbekeerde mensen in de kerk zitten. Een zekere ’Marnix’ reageert hierop: ‘Ik denk dat je wel een goed punt aankaart. Het is denk ik wel een valkuil, dat we hier te makkelijk over denken’. Als ik studenten afvraag of ze wel eens een preek horen over wedergeboorte, bekering of uitverkiezing en verwerping, geven ze doorgaans ontkennende signalen
6 af. Ze spreken over gemis aan diepgang. In Kampen wordt aan de thematiek bewust aandacht gegeven, zowel in de colleges geloofsleer als in die van kerkgeschiedenis en symboliek (het vak over de belijdenisgeschriften). Als er in de prediking te weinig aandacht is voor Christus, verschraalt de gemeente. Terwijl de gedoopte gemeente juist haar kracht moet vinden in Hem. Brengen prediking, doop, verbond en kerk ons aan de voeten van de Here Jezus? Als er een kindje wordt gedoopt, wordt soms dooplied 335 gezongen. Het is een lied over Gods waterteken: ‘Uw teken spreekt. Gij wilt zijn Heiland wezen. Het is gedoopt, begraven en herrezen in Vader, Zoon en Heilge Geest.’ Het lied wijst op de leiding van God in ons leven. We hebben het beloftewoord van de God. Hij roept ons op tot geloof. Gedoopt voorhoofd vraagt om naar God toegewend bestaan. Hij wil voor zondaren Heiland wezen. Gods keuze voor ons bevraagt onze keuzes, onze manier van leven. Ons gedoopte bestaan wordt doorgemeten. Dat is best confronterend, het schokt onze verbeelding; het zet ons tot nadenken aan. We kunnen niet alles bij het oude laten. God komt daar dwars doorheen. Als Gods genade me niet meer in het hart raakt, dan moet ik me zorgen maken. Als mijn omgang met God alleen maar correct, stipt, plichtmatig is, zal ik nederig vragen om ruimte voor Gods liefde in het hart. Zodat weer levend wordt wat afgesleten raakte. Het doopwater beeldt de afwassing van zonden af. Wie dat beseft erkent zijn schuld en is als de verloren zoon verwonderd over Gods liefde. Maar voor farizeeën en schriftgeleerden was ‘bekering’ een onbekend woord. God dienen was voor heen een kwestie van verdienen. Dat was mis. De kerk is de ruimte van vergeving. Broeders en zusters, let maar op de Here Jezus. Voor tollenaren en zondaren maakt Hij het FEEST. Tegelijk zoekt hij de morrenden op. Ook hen wil Hij voor Gods liefde winnen. Jezus wil mensen bevrijden van prestatiezucht. Hij wil dat we God niet zien als onze godsdienstige directeur. Hij is als de vader die tegen z’n oudste zoon zegt: ‘Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou.’ En zo, broeders en zusters, jongens en meisjes, mogen wij Gods kinderen wezen. Onze Vader woont in de hemel. Voelen we ons thuis bij God óf is onze omgang met God alleen maar correct, stipt, plichtmatig? Oog voor Gods liefde vraagt de Here van ons. En Hij waarschuwt ons: wees alsjeblieft niet als die oudste zoon; en wees ook niet als die jongste, zoals die begon; trap je hemelse Vader niet op het hart! Want als je vrijheid buiten de Here gaat zoeken, loop je vroeg of laat vast. Je mag Gods liefde zien. Daar kunnen we vast van op aan. De kerk is ruimte van vergeving. Het is hier een en al genade. Zo is onze Vader, zo groot, zo vol liefde voor zijn kinderen. Daarover kunnen we toch niet anders dan feestvieren en blij zijn! Naar Hem toe dus. Opstaan. De weg gaan van toewending naar God. ‘Nee’ zeggen tegen eigen gedachten, menselijke ideeën over dienen van God. Je door Christus laten inspireren tot een leven met Hem. Dat is een proces waar je iedere dag weer in moet stappen. Het heeft ook consequenties. Persoonlijk en gemeentebreed. Toen de verloren zoon door zijn vader werd binnengehaald, kreeg hij nieuwe kleren aan. Als hij aan de feesttafel zou verschijnen in z’n oude, smerige vodden, dan zou dat horen bij het oude bestaan. Zo is het ook met wie bij Christus horen. Laat het beeld van Christus maar zien. ‘Spiegelen van Christus’, zo noemde iemand in de gemeente dat. Willen we samen toegewend naar God leven? Dan kunnen we niet blijven rondlopen in oude, zondige plunje. Dat zou een belediging van Christus zijn. Hij heeft je gewassen. Uit liefde groot. Keer je om. Ontvang alles van Hem. Geef je opnieuw aan Hem over. Leef samen uit Gods bevrijdingsfeest! Amen