Preek 2 Sam.7 : 17 – 29
Houten 26 febr. 2012
Z. Opw. 427 Belijdenis van afhankelijkheid Vredegroet van God Z. Ps.130 : 1,2,3,4 ( zie bijlage) 10 Woorden Z. Ps. 130 : 5 Doop Matthias (Form.II) Z. Opw. 518 Gebed L / T 2 Sam.7:17-29 Z. Ps.78 : 1,2,19,20 Kindermoment Z. E&R 156 (met vreugde…) Woordverkondiging Z. GK 48:1,4 Gebed Collecte Z. GK 170 Zegen
De vorige week begonnen we met hoofdstuk 7 van 2 Samuel. Een heel bijzonder hoofdstuk dat we er uit lichten. We leren er ongelooflijk veel van. Vandaag vooral over ons bidden. Zo zal het immers ook moeten: in gebed voor Gods troon? Daarom willen we ons samen bezighouden met onderricht met betrekking tot ons bidden en wat daarachter liggen moet. We doen dat vanuit het dankgebed van David, die koning was te Jeruzalem. Want al lezende komen we er achter, dat daar voor ons echt wat te leren valt!
DAVIDS DANKGEBED GEEFT RICHTING AAN ONS BIDDEN 1. onze nederigheid (18b-19) 2. Gods grootheid (20- 24) 3. onze blijvende afhankelijkheid (24-29) We volgen het dankgebed dat David uitsprak op de voet. Eerst nog even een korte terugblik. David had rust gekregen. En hij bedacht het plan voor God een huis te bouwen.
Maar God zegt toch nee. Dat ligt niet aan het plan als zodanig, maar God heeft andere plannen. Hij zal voor David een huis bouwen, een dynastie. En dat zal uitlopen op de komst van de grote Koning. Jezus Christus: David, ik bouw een huis voor jou! Ondertussen betekende dat wel een koerswijziging voor David. Plannen kunnen we wel maken, maar we blijven afhankelijk van Gods bestuur over en in ons leven. Hij wijst tenslotte ons de wegen en niet andersom. Het is belangrijk zo te leren leven dat je Hem op die weg ook
werkelijk van harte wilt volgen. Overgave, daar gaat het dan om. Niet op een fatalistische manier, maar in aanhankelijkheid en afhankelijkheid van Hem, die op de cherubs troont… Wat God aan David toezegt is buitengewoon ingrijpend. Ik zal voor jou aan de slag gaan. Want dat betekent tegelijkertijd dat God zijn plan van verlossing blijft realiseren, door middel van mensen.
Na de boodschap van God bij monde van Nathan te hebben aangehoord is David waarschijnlijk naar de plaats gegaan waar de ark stond, sinds korte tijd. En daar is hij door de knieën gegaan, letterlijk en figuurlijk: ‘Wie ben ik, HEER mijn God, dat u me zover hebt gebracht? En alsof dat nog niet genoeg was, HEER mijn God, hebt u ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. Moge dat de mensheid tot wet worden gesteld, HEER mijn God’. Davids verbazing is niet gespeeld. God had hem van achter de schapen geroepen (vs.8) om koning te zijn en alles wat daarbij in de weg stond had de HEER opgeruimd. Wat had je als schaapshoeder kunnen verwachten of inbrengen? Israël: het land van de onbegrensde mogelijkheden omdat de Heer daar God is! Hij opent ongelooflijke perspectieven. Heel simpel zegt David: HEER, waar heb ik dit aan verdiend? Niet aan mezelf in elk geval, niet aan mijn afkomst. Dat hij de tempel niet zal bouwen, maar zijn zoon, zit hem niet dwars. God zegt hem dingen toe die daar ver bovenuit gaan. En als jij zich dat realiseert, is hij stomverbaasd: wie ben ik, dat ik dit ontvangen mag? Nederigheid en verwondering is dat. En niet gespeeld, eerlijk en oprecht. We hopen dat je dat herkent in je eigen leven. Diezelfde nederigheid.
David kreeg een dynastie toegezegd, die uit zou lopen op de komst van Jezus Christus. Om te redden wie en wat er te redden viel. In Hem ontvangen wij leven. En als je daarover nadenkt, besef je ook dat diezelfde vraag ons op de knieën moet brengen: HEER, onze God, waar hebben wij dat aan verdiend? Het gaat hier over de verbazing, de verwondering die je als mens kunt hebben als je nadenkt over wat God je allemaal toezegt. Niet gespeeld, maar doorvoeld. Geen knecht, maar kind… Laat je gedachten daar eens over gaan. David zegt er iets bij, wat we wellicht bij het eerste lezen niet begrijpen. Die uitspraak over: laat dat de mensheid tot wet zijn…
Waar gaat dat over? We kennen verschillende wetten. De Tien geboden bijvoorbeeld. Of de wet dat alle mensen zullen sterven (Hebr.9:27). Er zijn er nog veel meer te noemen. Maar ze passen hier niet. Om wat voor wet gaat het? En nog wel voor de mensheid in zijn geheel? Het gaat om deze wet: dat God liefde is en genadig. Het voortouw neemt en de dingen op zijn plaats brengt. En niet alleen de dingen, maar de mensheid zelf. Wie door de knieën gaat, in verbazing om Gods diepe liefde voor mensen zoals hijzelf is, komt daarachter. Het is niet de wet van :”je moet…”. Want waar dat op uitloopt laat de hele
geschiedenis van Israël wel zien. Als het van het moeten van mensen zou moeten afhangen, zou er van Gods plannen niets terecht komen immers? Nee, God zal het doen. Hij zal het voor ons voleindigen Ps.138), dat is de wet voor de mens. En tegelijk ook het evangelie voor de mens. Het evangelie van Jezus Christus, Davids Zoon. Dit is de wet voor de mensheid: te leven van Gods genade en liefde… die uitmondt in Jezus de Verlosser. Nog eens die vraag: ken je die verwondering over Gods liefde in je eigen leven?
2 David laat God horen hoe hij onder de indruk is van Gods grootheid en barmhartigheid. U kent uw dienaar, zegt hij. En daarmee legt hij zijn hart voor God helemaal open. Heer, u doorgrondt en kent mij (Ps.139). En terwijl dat het geval is, is God zo wonderlijk goed voor hem. Er zijn geen rechten waar hij dat aan ontlenen kan: Heer, u weet wie ik ben…. Alles komt van God. Alles. Zijn geweldige beloften kwamen op uit Gods eigen hart en naar zijn eigen woord. En in heel dat grote plan van God passen ze geweldig: naadloos, zouden we tegenwoordig zeggen. Als je terugkijkt in de geschiedenis, maakt dat je verwondering alleen maar groter: een zwervend volk van slaven, Egypte, de tijd in de woestijn, de intocht en het wonen in het land… Al die ups en downs in die geschiedenissen… En God is zijn weg gegaan, zijn weg tot verlossing, van wonen bij zijn volk… En het zal nog geweldiger worden, begrijpt David. Wie ben ik, wat stelt mijn volk voor? Maar U bent groot en te prijzen.
Hij is zo onder de indruk van God en hij zegt dat ook. Er kan geen andere God zijn, behalve U. Een God die uit liefde een tegendraads volk vrijkocht en nota bene via dat volk zich een naam vestigt op de wereld, die Hij schiep en onderhoudt. … Liefde en genade… verlossing, dat zijn opnieuw de centrale gedachten achter dit gedeelte. Gods grootheid zie je in de schepping. Overal om je heen. Maar als God je tegenkomt in zijn liefde, ga je pas iets begrijpen van zijn grootheid, omdat God zo volstrekt anders is als wij mensen zijn. Zo vol liefde en zo rijk aan goedheid. Hij rekent niet met ons kwaad en Hij vergeldt ons niet naar onze zonden, maar Hij heeft lief, omdat Hij liefde is. Volmaakte liefde. Dat is de grootheid van God immers? Zie je Hem aan het werk in je leven, wanneer zijn beloften, tot een volmaakte verzoening van al onze zonden aan toe, je leven doorgloeien, dan heb je ook werkelijk alle reden om onder de indruk te zijn. Zijn beloften zijn zo grandioos, van begin tot eind. Wat niemand heeft gezien of gehoord of kon bedenken… dat deed onze goede God in Jezus Christus, onze Heiland. Daar zullen we voor altijd en eeuwig van onder de indruk blijven… En niet alleen wij. De HEER werkt zo wereldwijd, zo breed en ruim dat het je de adem beneemt. Alle kleinmenselijkheid is hem vreemd. Hij denkt immers goddelijk? Ook voor ons is Hij gekomen. En ook voor ons komt Hij eens terug op de wolken van de hemel… Dat is eveneens de grootheid van God. Dat moeten we blijven beleven en benoemen, broeders en zusters. Die grootheid van onze God en HEER. Lofprijzing is, denk ik, niet onze sterkste kant. Bidden wordt zomaar weer heel snel vragen en bedanken en vóór we het weten is de indrukwekkendheid van onze God alweer voorbij in onze gedachten. En als we het niet meer zeggen of uitzingen vanuit ons hart kan het ook zomaar helemaal uit ons leven wegglippen. Dan slaat de vanzelfsprekendheid toe
en zijn we de verbazing voorbij. Dan wordt Gods liefde en genade zo gewoon, dat het al zijn glans verliest… en wees eerlijk: wat houd je dan nog aan waarachtige christelijkheid over?
3 David vraagt in zijn dankgebed tenslotte of God zijn beloften ook werkelijk waar zal gaan maken. Dat is niet iets van wantrouwen. Helemaal niet, al zou je daaraan kunnen gaan denken. Het is vragen: laat uw beloften uitkomen.
God doet immers geen voorspellingen, maar Hij geeft ons beloften! Hij belooft ons veel, zoals Hij toen aan David deed, maar Hij en Hij alleen kan en zal het moeten waarmaken. Anders wordt het nog niks met ons. En zou het niets geworden zijn met David. God moet erbij betrokken blijven, om zo te zeggen. En daarom bidt David: HEER, maak uw beloften waar. En daarom bidden wij voor onszelf en voor onze kinderen en voor alleen die God er bij riep en roept en roepen zal: HEER maak uw beloften waar! En wie er ogen voor heeft gekregen en een hart, ziet dat gebeuren ook. God zal het moeten blijven doen, tot de dag dat het allemaal voor elkaar is gekomen. We bidden: HEER, maak al uw beloften waar! Scheur de hemel. Kom Here Jezus, U hebt het zelf beloofd… Zijn we dat gewend met elkaar? Persoonlijk? Die blijvende afhankelijkheid van God? Of raakt dat op de achtergrond? In onze traditie vanaf de Reformatie hebben we het geleerd als een groot goed: zonder enige verdienste van onze kant krijgen we wat God belooft. Uit genade, om Christus’wil… God doet het allemaal voor ons, om ons en zonder ons. Dat gaf een geweldige ontspanning immers? En dat is en was ook evangelie! Prachtig is dat. We zijn Gods kinderen! Tegelijk zit daar een gevaar in en daar hebben mensen die ons verbondsautomatisme verwijten toch wel een punt, denk ik. Maakt het ons niet gemakzuchtig? Consumptief? Dat we zo’n zegenende God hebben? Je kunt als mens ook teveel staan op je verbondsrechten om zo te zeggen… en dan ben je vergeten wat genade is… In alles wat we doen en laten, onder de beloftenboog van Gods verbond, blijven we afhankelijk van Hem, die ons in leven riep en omringde met zijn onverdiende goedheid. Wat God ons toezegt moeten we ook metterdaad in geloof en gebed in ontvangst nemen. Gods beloften zijn er niet om automatisch vervuld te worden. Waar je dan wel verder van uit kunt gaan. Wat God belooft te geven, belooft Hij te geven en daarom kun je het alleen in gebed ontvangen: HEER maak uw beloften waar! God zelf staat ook in ons leven als de God die belooft en geeft en uitdeelt. Let er maar op bij woord en doop en avondmaal. Maar wat Hij belooft en geeft en uitdeelt is alleen werkzaam als wij leren te doen wat David hier doet in 2 Samuel 7:
Leren beseffen en belijden: HEER, wie ben ik? Ik heb het nergens aan verdiend dat u naar me omziet…
Leren beseffen en belijden: HEER u bent groot en geweldig te loven en te prijzen. En niet alleen om wie U wilt zijn en bent voor mij. In uw wereldwijde en eeuwenomspannende plan geeft u zelfs mij een plekje… Leren beseffen en belijden dat we afhankelijk blijven van Hem, gebed na gebed, ademtocht na ademtocht. Zo deed David het ons voor. Het maakt ons, met hem, klein dat we zo groot mogen zijn in Gods oog en hart. Laten we niet vergeten “dat al wat geschreven werd, tot ons onderricht werd geschreven ( Rom.15: 4) opdat we door te volharden en troost te putten uit de Schriften, zouden blijven hopen. Moge God, die ons doet volharden en ons troost geeft, ons die gezindheid geven, die Jezus Christus van ons vraagt. Dan zullen we eendrachtig en eenstemmig lof brengen aan de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”.