Preek op zondag, 3 juni 2012 Voorganger: ds.Paul F. Thimm Bijbellezingen: Exodus 3:1-15 en Matteüs 18:19-20: In Gods naam Lieve gemeente! I. De naam - dat is het eerste, waar ze je naar vragen. Overal waar je je aanmeldt en op elk formulier dat je moet invullen: bij de burgerlijke stand, bij de belastingdienst, bij de bank. De naam staat bovenaan in je rijbewijs of paspoort. De politie en de grenscontrole kan zo zien wie je bent en of je een bepaalde voorgeschiedenis hebt of niet. De naam - dat is het eerste wat je van jezelf prijsgeeft, als iemand vraagt "wie bent u?", als u zich voorstelt en met elkaar kennis maakt. Natuurlijk kan niet iedereen een nieuwe naam ook direct onthouden. En toch zijn namen wel belangrijk. - Het doet er wel toe, of je iemand bij zijn naam kunt noemen, want dan is die geen anonieme, geen vreemde meer voor jou. Als je iemands naam weet dan is het een bekende voor je, een onverwisselbaar persoon die je kunt aanspreken. Andersom zijn we allemaal wel eens iemand tegengekomen die ons vriendelijk groet en van wie we bij onszelf dachten: “Hè, die moet ik toch kennen. Waar ken ik die toch van? Het is zo’n bekend gezicht! Ach, ik kan niet op de naam komen. – Maar ik durf het niet te vragen.” De naam is iets wat heel persoonlijk bij u en bij mij hoort, zelfs als er nog meer mensen rondlopen die ook Anna de Vries of Jan de Jong heten. . Want er is maar één Anna met die droge geestige uitspraken en die creatieve oplossingen en er is maar één Jan met zo’n prachtige basstem waar je warm van wordt. De bijbel weet van dit geheim en van de geschiedenis die achter een naam - achter de drager van een naam zit. En ze vertelt er prachtige diepzinnige verhalen van. (Eén bijbelboek heeft zelfs in het Hebreeuws de titel "sjemoot" gekregen - "sjemoot" dat betekent "namen". Het is het boek dat wij Numeri noemen, alsof het daar eerder om nummers en cijfers gaat dan om mensen met namen. Geef mij dan maar de Hebreeuwse naam voor dat boek “Sjemoot” – namen.)
II. In het verhaal van die geheimzinnige ontmoeting bij de brandende braamstruik zijn twee namen belangrijk: de naam Mozes en de heilige, onuitsprekelijke naam van God. Mozes is onderweg aan de rand van de woestijn, bij de berg Horeb. Hij hoedt de schapen van zijn schoonvader Jetro. Ineens ziet hij een eigenaardig verschijnsel: een braamstruik die brandt maar niet ver-brandt. Wat moet hij doen? Weglopen of andere mensen erbij halen? – In Mozes wint de nieuwsgierigheid het. – Nieuwsgierigheid kan een heel gezonde menselijk eigenschap zijn. Omdat Mozes niet verder loopt maar nieuwsgierig
blijft staan, ja zelfs erop af gaat komt het tot de misschien wel belang-rijkste ontmoeting in zijn leven. Uit de brandende braamstruik hoort hij Gods stem die hem bij zijn eigen naam roept: “Mozes, Mozes!” – “Ja, hier ben ik.” “Kom niet dichterbij,” waarschuwde de Heer, “en trek je schoenen uit, want de grond waarop je staat, is heilig (V.4-5). Op de nabijheid van God volgt dus een dringend verzoek om afstand te bewaren – distantie. Ik wil hier een moment stilstaan om met U na te denken, wat er gebeurt: Mozes zal niet voor de eerste keer onderweg zijn met de schapen van zijn schoonvader. Ook de woestijn zal hem na al die jaren inmiddels vertrouwd zijn. Toch blijft hij alert op wat en wie hij tegenkomt op zijn weg. Hij is nieuwsgierig en gaat op het vreemde af, dat misschien ook angst inboezemt. Mozes is in staat om te luisteren en te antwoorden. En daardoor wordt die brandende braamstruik tot een bijzondere, tot een heilige plaats, tot ontmoeting met de Heilige God van Israël. Hoe is dat met ons, zusters en broeders, kennen wij zulke heilige plaatsen of heilige momenten? Waar vind je die? Wat gebeurt er dan? Heilige plaatsen zijn overal daar, waar je op adem, op verhaal kunt komen. Er zijn mensen die een hele reis ondernemen om op een heilige plaats te komen: naar Lourdes, naar Santiago die Compostella, naar Taizé of Iona, naar Jeruzalem of voor een week naar een klooster dichterbij om geestelijk op te tanken. Maar er zijn ook gewonere, alledaagse heilige plaatsen en momenten. Misschien zouden we elkaar daarvan voorbeelden kunnen vertellen. (In de open ruimte straks is gelegenheid om elkaar tips te geven van uw heilige plaatsen en momenten).
Ik denk dat iedereen heilige momenten nodig heeft, waarop hij of zij uitgetild wordt boven de alledaagse beslommeringen: - De een gaat regelmatig een wandeling doen in het park of in het bos. - Een ander gaat misschien even 10 minuten op een stil plekje in huis zitten om te mediteren of na te denken op wat komt. - Weer een ander heeft daarvoor een gebed of een dienst in onze kerk nodig, iets dat je raakt en je op een bijzondere manier verbindt met de gemeente en met God. Zo zijn er allerlei heilige momenten en heilige plaatsen, waarop we God ontmoeten. Ik geloof, dat we daarvoor een geestelijke alertheid, openheid nodig hebben, om zulke kansen niet ongemerkt voorbij te laten glippen. Het helpt ons om geloof en leven een impuls en kracht te geven zodat het niet verstart tot een routine.
Marc Chagall, Mozes en de brandende braamstruik III. De Joodse kunstenaar Marc Chagall (7 juli 1887 – 28 maart 1985) heeft een serie van schilderijen gemaakt bij de Mozesverhalen. Aan ons verhaal – van Mozes en de brandende braamstruik – heeft hij een lithographie gewijd. – Laten we er naar kijken.
Chagall beeldt een struik af die in brand staat. We zien vlammen van vuur. Daarboven staan in de lichtboog de vier Hebreeuwse letters van de Godsnaam als symbool van zijn aanwezigheid. Het zijn de medeklinkers “JHWH”, de naam die heilig is en zó zonder klinkers niet uit te spreken is. Voor de brandende struik knielt Mozes – intens en aandachtig luisterend met zijn hand op het hart. Hij is helemaal omgeven van het licht van God. Op zijn hoofd zijn lichtstralen te zien. Ze hebben iets van lange oren of antennes. (En zo is Mozes ook afgebeeld op de andere beelden die Chagall van Mozes gemaakt heeft.) De schaapherder is tot ontvanger en zender van het goddelijk licht geworden. Gods licht ontvangen en doorgeven dat zal hij allebei hard nodig hebben om Farao tegemoet te treden en om zijn volk door te woestijn – door honger en dorst, door moeilijkheden en weerstanden heen – naar het beloofde land van de vrijheid te leiden. Voor Mozes loopt niet allemaal op rolletjes. Direct al heeft hij zo zijn twijfels of hij die roeping waar kan maken. Zelfkritisch antwoordt hij de stem die hem roept: “Wie ben ik, dat ik de Farao tegemoet kan treden en mijn volk Israël uit Egypte kan leiden?” Nu verzet hij zich met hand en tand. Uit zijn "hier ben ik!" wordt een "wie ben ík?" "Wie ben ik?" - Dat is de typische vraag waarmee niet alleen een mens als Mozes onder zijn roeping uit probeert te kruipen. Terugkruipen. Want die opdracht van God de Eeuwige druist in tegen de natuurlijke neigingen en verlangens van ons mensen. Het ligt meer voor de hand om net als Jona te zeggen "wegwezen!". "Ik kan het niet, ik durf het niet, ik wil het niet. Ik ben daarvoor te jong en onervaren, ik ben daarvoor te oud, of te weinig bijbelvast, of te druk, te onzeker, te opvliegend, te bang. - En trouwens anderen kunnen dat veel beter dan ik. Ik ben er nog niet klaar voor. Vraag maar iemand anders, God." Het is ontroerend en troostend, met hoeveel ernst en geduld God Mozes tegemoet treedt. God veegt niet met een grote armzwaai al onze angsten, twijfels en vragen in een keer van tafel. Maar Hij gaat daar stap voor stap op in. Dat heeft Mozes ervaren. God stelt Mozes gerust en belooft hem: “Ik wil met jou zijn.” Maar Mozes is nóg niet overtuigd: "En als ik nu naar mijn volk ga en ik zeg tot hen: 'de God van jullie vaderen zendt mij naar jullie', reken maar dat ze met lastige vragen komen: “Wie is je opdrachtgever eigenlijk? Wat is zijn naam?" - en wat moet ik dán tot hen zeggen?" En dan volgt dat geheimzinnige, cryptische antwoord van God: “Ik zal er zijn, die ik zal zijn. Dat is mijn naam.” Dat is nu werkelijk geen naam om in de computer of in de kaartenbak te stoppen - op afroep beschikbaar en onder controle. Een handig identiteitsbewijs is dat zeker niet. De goden van Egypte hadden tastbare namen. Je kon hen aanraken en voor hun standbeelden kon je op de knieën vallen en ze aanbidden. Zo’n naam en uiterlijk heeft de God van Israël niet. Hij maakt zich bekend op een ongrijpbare manier, in een haast grenzeloze openheid. Zijn naam is een programma: “Ik ben wie ik ben…ik zal er zijn wie ik zal zijn”. God is een bevrijdende God die meegaat voor Mozes, voor het volk Israël, voor U en mij, voor ons.
IV. Maar wat is er, als die grote heilige naam niet te horen, niet te zien is? – Wat dan? - Als God afwezig lijkt te zijn? - Of zou dat soms niet kunnen gebeuren? Hoe veel mensen hebben zich al afgevraagd “Waar is de naam van God gebleven?” Want er zijn naast de heilige ook zo ontzetten veel onheilige plaatsen in onze wereld. Ik bedoel plaatsen waar mensen mishandeld en van hun vrijheid beroofd zijn en nog worden, plaatsen waar mensen opgesloten en vermoord zijn. Onheilige plaatsen zoals Auschwitz en al die vele concentratiekampen en oorlogsgebieden in onze wereld. Syrië en andere landen waar meedogenloos om weerloze, onschuldige mensen geschoten wordt. Huizen waar kinderen en vrouwen niet veilig zijn en als voorwerpen worden gebruikt en levenslang beschadigd. Is God en zijn heilige Geest bij al dat leed dat mensen elkaar aandoen, bij al die schuld onzichtbaar en onhoorbaar geworden? Is Hij opgehouden er te zijn voor Israël, voor de wereld? Is Hij opgehouden naar het schreeuwen van de onderdrukten te luisteren? Is hun lot niet in tegenspraak met Gods heilige veelbelovende naam? Lieve gemeente, niemand kan deze vragen, deze klachten en twijfels zomaar opzij schuiven. Zolang we het over hoop en troost hebben, moeten we strijden tegen onrecht en onmenselijkheid. Zoals we praten over mededogen en menselijkheid, moeten we ook over de onbarmhartige werkelijkheid praten. Als we over Gods goede beloften spreken, moet er ook aandacht zijn voor zijn onbegrijpelijk zwijgen. Ons geloven staat altijd in de spanning tussen God die nu zichtbaar is en dan weer verborgen. V. Gelukkig heeft God ons een voorbeeld gestuurd, waardoor iets zichtbaar is geworden van hoe God is en in onze wereld wil zijn. God stuurde zijn zoon, hij kreeg een duidelijke naam: Jezus. In zijn Hebreeuwse moedertaal Jesjoea of Jehosjoea: Huub Oosterhuis verwoordt de naam Jezus in zijn lied met "God zal ons redden is zijn naam of ‘God is hulp’. Als we in Jezus’ naam bijeen zijn, dan betekent dat doorgaan met de dingen, met de boodschap, die Jezus begon uit te dragen: de boodschap dat God een koning is die de toekomst heeft. Daarvoor zijn we immers gemeenschap van gelovigen. Trouwens de gemeenschap die in de lijn van Jezus staat, ontvangt dezelfde belofte en toezegging – een soortgelijke geloofsbrief als Mozes al mee op weg kreeg: "Waar twee of drie bijeen in mijn naam samen zijn, daar ben ik in hun midden." Wij zetten ons vertrouwen op God die liefde is en bevrijdt uit alle slavernij. De Eeuwige is een God van vrede, die uit is op overwinning van wreedheid en oorlog. Hij wil ook in heilloze en onrechtvaardige tijden zijn heil en gerechtigheid verwerkelijken. Daarvoor zoekt Hij mensen die zich in alle zwakheid en onvolkomenheid in zijn dienst laten roepen. God heeft ons nodig, Hij kiest ervoor om van ons afhankelijk te zijn van mensen die op heilige plaatsen ontvankelijk zijn voor Zijn licht…en die dat goddelijke licht op hun eigen manier weer uitzenden, uitstralen…zoals de Mozes van Chagall straalt, zo mogen wij ook stralen.
AMEN.